Juridische aspecten van (goed) opdracht­ geverschap Een bouwrechtelijke verkenning Monika Chao-Duivis1 1. Inleiding 1.1 Onderwerp, inhoud en aanpak In 2014 is aan de TU Delft de leerstoel ‘Publiek Opdrachtgeverschap’ in het leven geroepen.2 De website3 leert over deze leerstoel het volgende: ‘De leerstoel Publiek Opdrachtgeverschap richt zich op het professionaliseren en wetenschappelijk ontwikkelen van het vakgebied dat behoort bij de interactie van (semi-)publieke spelers met marktpartijen bij het (her-)ontwikkelen, realiseren, onderhouden en beheren van de gebouwde omgeving. Hierbij ligt de nadruk op de (semi) publieke sector. Activiteiten van de leerstoel omvatten het opbouwen van kennis op dit gebied en het verzorgen van onderwijs over de rol van de opdrachtgever in het bouwproces. De leerstoel beschouwt naast het opdrachtgeven bij specifieke opgaven, zoals projecten, ook de eisen die het opdrachtgeven stelt aan de publieke organisatie zelf – aan de benodigde organisatiestructuren,-processen en competenties. Het nader uitwerken van wat onder Publiek Opdrachtgeverschap kan worden verstaan, is één van de eerste activiteiten die binnen de Leerstoel wordt opgepakt. Tot op heden wordt opdrachtgeverschap wel als een professie beschouwd, maar is de onderbouwing en uitwerking in de praktijk versnipperd en complex. De leerstoel zal bijzondere aandacht besteden aan het opdrachtgeverschap binnen het managen van de bestaande voorraad (het assetmanagement). Hier is relatief weinig aandacht voor in wetenschap en praktijk, maar stelt bijzondere eisen in inhoudelijke en procesmatige zin aan het opdrachtgeven.’. Publiek opdrachtgeverschap als ‘professie’: wat brengt dat met zich? Dat is heel kort samengevat de missie van de leerstoel. Als bekleder van de leerstoel Bouwrecht aan dezelfde Faculteit en binnen dezelfde Afdeling (Management of the Built Environment) waar de leerstoel Publiek Opdrachtgeverschap is gevestigd, ligt de vraag voor de hand om eens te onderzoeken wat dit privaatrechtelijk zou betekenen. Dit Liber Amicorum biedt daarvoor een mooie gelegenheid. Ik heb het onderzoeksgebied iets anders afgebakend dan het onderzoeksgebied van de leerstoel: het gaat in dit artikel om opdrachtgevers in algemene zin (publiek en niet publiek) en in de titel is tussen haakjes toegevoegd de kwalificatie: goed. Dit is gebeurd, omdat, wat het 1 2 3 Monika Chao is directeur van het Instituut voor Bouwrecht en hoogleraar bouwrecht aan de TU Delft. Dank is verschuldigd aan ir. dr. L. Volker, verbonden aan de TU Delft en het Opdrachtgeversforum en drs. C. Jansen, directeur van Architectuur Lokaal, voor het kritisch nalezen van dit artikel. Dr. ir. Marleen Hermans is de eerste bekleder en zij sprak op 14 november 2014 haar oratie ‘Mag het iets meer zijn’ uit. De rede is via de volgende link alsnog ‘bij te wonen’: <https://collegerama.tudelft.nl/Mediasite/Play/74 db89d48d734a9d8c5fb28c30ed7f4e1d?catalog=fd32fd35-6c99-466c-89d4-cd3c431bc8a4>. De leerstoel is een initiatief van het in 2005 opgerichte Opdrachtgeversforum. <http://www.bk.tudelft.nl/over-faculteit/afdelingen/management-in-the-built-environment/organisatie/ leerstoelen/publiek-opdrachtgeverschap-in-de-bouw/over-de-leerstoel/>, geraadpleegd op 11 januari 2016. 171 Van het gebaande pad ook moge betekenen, ‘goed opdrachtgeverschap’4 , zoals zal blijken, een actueel onderwerp is.5 Het gaat in deze bijdrage, en dat is wel weer overeenkomstig de leerstoel Publiek Opdrachtgeverschap, om opdrachtgeverschap in de gebouwde omgeving en in beginsel niet daar buiten. Wat komt in dit artikel aan de orde? Om te beginnen wordt stilgestaan bij o.a. de relativiteit van het begrip opdrachtnemer6 en de verschillende relaties die opdrachtgevers hebben; ook de diverse onderscheidingen van soorten opdrachtgevers komen in de eerste inhoudelijke paragraaf (paragraaf 2) langs en er wordt kort ingegaan op de ‘taken’ van de opdrachtgever. Bij dat laatste komt het begrip relativiteit weer om de hoek kijken, want het antwoord in de literatuur op de vraag welke taken een opdrachtgever worden toebedeeld, is afhankelijk van het niveau waarop een opdrachtgever functioneert dan wel bekeken wordt: is dat op juridisch (contractueel) niveau of op management/beleidsniveau? Voorts is de inhoud van het takenpakket van de opdrachtgever een relatief begrip, want dat is namelijk ingrijpend aan het verschuiven. In paragraaf 2 gaat het vooralsnog niet om de juridische invalshoek. In de daaropvolgende paragraaf komt de vraag aan de orde wat in de literatuur bedoeld wordt met kwalificaties als ‘goede’, ‘professionele’, ‘moderne’ opdrachtgevers? In het verlengde van dat onderwerp wordt stil gestaan bij de Gedragscode Publiek Opdrachtgeverschap (paragraaf 4).7 In paragraaf 5 wordt ingegaan op verplichtingen die uit hoofde van publiekrechtelijke regelgeving op opdrachtgevers rusten; het zal daarbij met name gaan om veiligheid van werknemers en veiligheid van omwonenden. Terzijde komt het concept wetsvoorstel Kwaliteitsborging in de bouw aan de orde. Op een concreter niveau gekomen, zal het in paragraaf 6 gaan om de vragen naar de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid in het bouwcontractenrecht en in paragraaf 7 worden enkele woorden gewijd aan het aanbestedingsrecht (voor de publieke opdrachtgever uiteraard vooral van belang). In paragraaf 8 gaat het om het onrechtmatige daadsrecht. In paragraaf 9 worden afsluitende opmerkingen gemaakt. In dit artikel probeer ik verschillende kanten van het opdrachtgeverschap te belichten, waarbij ik me de vrijheid heb veroorloofd dat licht niet overal even hard te laten schijnen. Met de bespreking van sommige aspecten bevind ik me buiten de juridische ‘comfort zone’ en hoop ik dat de plank niet al te mis sla. Het gaat om een verkenning, en af en toe meer dan dat, van een onderwerp, waar veel meer aan bleek te zitten dan ik me had voorgesteld toen ik eraan begon. De leerstoel Publiek Opdrachtgeverschap heeft veel werk aan de winkel! 1.2 Arent van Wassenaer Aan het slot van deze Inleiding rijst de vraag natuurlijk: waarom dit onderwerp gekozen voor opneming in het Liber Amicorum voor Arent van Wassenaer? 4 5 6 7 172 Of professioneel opdrachtgeverschap. Het onderwerp staat momenteel, anno 2016, erg in de belangstelling. Maar, zoals met zoveel onderwerpen het geval is, is daar het nodige aan het voorafgegaan. Ik wijs o.a. op een studiedag van Architectuur Lokaal in 1997 gewijd aan Privaat opdrachtgeverschap met als thema ‘goed opdrachtgeverschap’ wat aldus het, niet gepubliceerde maar wel aan schrijver dezes ter beschikking gestelde, verslag een ‘steeds terugkerend thema’ is. Met privaat opdrachtgeverschap werd gedoeld op privaat opdrachtgeverschap als te onderscheiden van publiek opdrachtgeverschap. Voorts publiceerde Architectuur Lokaal in 1997 de nota: Professionalisering gemeentelijk opdrachtgeverschap, gepubliceerd: <http://arch-lokaal.nl/professionalisering-gemeentelijk-opdrachtgeverschap-2/>, geraadpleegd op 15 februari 2016. Ik kwam deze kwalificatie ook tegen in een powerpoint presentatie van E. Molier, Goed opdrachtgeverschap, die als datum droeg 13 november 2013, zie <http://www.ipma.nl/wp-content/uploads/2014/06/Presentatie_ErnstMolier_GoedOpdrachtgeverschap.pdf>, geraadpleegd op 12 januari 2016. Bij mijn weten de enige gedragscode voor opdrachtgevers. Monika Chao-Duivis De bibliografie opgenomen aan het einde van dit Liber Amicorum laat zien, dat de belangstelling van Arent voor het recht altijd breed is geweest. Uit de bibliografie blijkt, dat met name de laatste jaren worden gekenmerkt door uitgebreide aandacht voor goede samenwerking. In Arents geschriften, zijn voordrachten en naar vernomen wordt ook zijn werk als advocaat ziet men een niet aflatend pleidooi voor goede verhoudingen in projecten. Overleg, redelijke afspraken, niet het onderste uit de kan willen hebben en niet gelijk escaleren zijn thema’s in dit verband die bij Arent centraal staan en waarmee hij een grote betekenis heeft verkregen in het bouwcontractenrecht. Het nadenken over de specifieke rol van de opdrachtgever past in dat verband. De lezer verwijs ik heel graag door naar met name het preadvies uit 2008 geschreven door Arent met zijn toenmalige collega Coen Thomas.8 Er valt heel veel uit te leren voor de theorie en voor de praktijk. Ik spreek dan ook de hoop uit, dat ondanks zijn vertrek uit de advocatuur, wij nog veel van Arent blijven horen en lezen! 2. Begrip en typologie opdrachtgever 2.1 Het begrip opdrachtgever in de literatuur De vraag naar de definitie van wat een opdrachtgever is, lijkt niet veel discussie te ontlokken in de literatuur. Meer aandacht gaat uit naar de verschillende soorten opdrachtgever en de taken, waarmee deze is belast. In het handboek Inleiding Bouwmanagement9 wordt de volgende definitie gegeven: ‘Participant in het bouwproces die op basis van een contract een bouwwerk laat realiseren en aansprakelijk is voor de kosten’. In de juridische literatuur zoekt men vergeefs naar een omschrijving van het begrip. Asser/Van den Berg 7-VI/1 wijst op de Romeinsrechtelijke oorsprong van het begrip opdrachtgever: de ‘locator’ dat is ‘degene die het werk ‘plaatste’, in onze naamgeving de opdrachtgever’.10 Dit gebeurt ook in Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV/1.111, maar ook daar noopt het begrip opdrachtgever de auteur niet tot een nadere omschrijving van het begrip. Het lijkt er dus op dat het begrip opdrachtgever in de literatuur niet als problematisch wordt beschouwd. Het ligt desalniettemin wel voor de hand dat de bekleder van de leerstoel, waarin opdrachtgeverschap centraal staat, zich buigt over wat het begrip opdrachtgever/opdrachtgeverschap nu eigenlijk inhoudt. Dit is dan ook gedaan in de publicatie: ‘Maturity Model “Publiek Opdrachtgeverschap in de Bouw”’.12/13 8 9 10 11 12 13 www.werkinuitvoering21.com, interactief naar een nieuwe generatie bouwcontracten, Preadviezen voor de Vereniging voor Bouwrecht, Den Haag: Instituut voor Bouwrecht 2008. Inleiding Bouwmanagement, onder red. J.W.F. Wamelink, tweede druk, VSSD, Delft, 2010, op p. 21 e.v. worden verschillende opdrachtgevers onderscheiden; de weergegeven definitie is opgenomen op p. 422. Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht Bijzondere overeenkomsten Deel VI Aanneming van werk tweede druk, 2013, M.A.M.C. van den Berg, Kluwer, Deventer, p. 3. Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht Bijzondere overeenkomsten Deel IV, 2014, eerste druk, T.F.E. Tjong Tjin Tai, Kluwer, Deventer, p. 1 e.v. Deze publicatie (hierna: Maturity Model) is van de hand van M. Hermans, L. Volker en P. Eisma en is te downloaden van: <http://www.wshd.nl/binaries/content/assets/wshd---website/nieuws/2014/12/m.-hermansprofessioneel-opdrachtgeverschap-waterschappen.pdf>; geraadpleegd op 12 januari 2016. Zie voor de definitie p. 1. Een ‘maturity model’ wordt in de publicatie op p. 2 omschreven als ‘een model dat het ontwikkelingsproces van een organisatie in het bereiken van een organisatiedoel in kaart brengt via een samenhangende set aan dat doel gerelateerde aspecten’. 173 Van het gebaande pad In de genoemde publicatie wordt voor het antwoord op de vraag wat publiek opdrachtgeverschap in de bouw is, aangeknoopt bij de definitie van de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD). De OECD definieert het begrip opdrachtgever (‘client’) als ‘the natural or legal person for whom a structure is constructed, or alternatively the person or organisation that took the initiative of the construction’. Deze definitie bevredigt de onderzoekers niet, want hij gaat voorbij aan het feit dat veel bouwgerelateerde activiteiten niet nieuwbouw gerelateerd zijn, maar juist verbonden aan de gebruiksfase. Voorts wordt van belang geacht dat er vanuit twee perspectieven naar opdrachtgeverschap gekeken kan worden: dat van het opdrachtgeven in een specifieke opgave en dat van de opdrachtgevende organisatie die over zijn totale portefeuille regelmatig als opdrachtgever optreedt. Dat brengt de schrijvers tot de volgende werkdefinitie van publiek opdrachtgeverschap, gehanteerd in het zojuist genoemde onderzoek: ‘De wijze waarop een organisatie in de publieke sector ten aanzien van haar verantwoordelijkheden in de gebouwde omgeving haar interactie met de markt intern en extern vormgeeft en ten uitvoer brengt.’14 De definitie is geschreven in het kader van de leerstoel publiek opdrachtgeverschap, maar hij lijkt mij ook bruikbaar voor andere soorten opdrachtgevers. Geabstraheerd van het publieke aspect, wat hem zit in het gecursiveerde woord ‘publieke’ en ten dele in ‘verantwoordelijkheden in de gebouwde omgeving’15, blijft over, dat het moet gaan om interne (binnen de organisatie) en externe vormgeving van interactie met de markt en dat ten uitvoer brengen. Externe vormgeving versta ik zo: dat een organisatie (de opdrachtgever) een contractpartij moet zoeken (in het geval van overheidsopdrachtgevers: middels aanbestedingsprocedures in beginsel) en met die partij, van buiten de eigen organisatie, een overeenkomst aangaat op grond waarvan de organisatie van de opdrachtgever gerechtigd wordt tot een prestatie van de andere partij (in termen van de overeenkomst van aanneming van werk: het tot stand brengen en opleveren van een werk van stoffelijke aard16), die in ruil daarvoor een 14 15 16 174 Ibid. p. 2. Ten dele, want ook een niet publieke opdrachtgever heeft een verantwoordelijkheid voor de gebouwde (en andere) omgeving, zoals nog aan de orde zal komen bij de bespreking van de verantwoordelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad. Met gebouwde omgeving wordt bij niet publieke opdrachtgevers gedoeld op de omgeving die hinder en schade kan ondervinden van bouwactiviteiten. De opstellers van de definitie bedoelen met ‘verantwoordelijkheden in de gebouwde omgeving’ waarschijnlijk een breder pakket van verantwoordelijkheden dat op publieke opdrachtgevers rusten; naar ik veronderstel verantwoordelijkheden uit hoofde van publieke taken. Het verdient overigens wel aanbeveling het begrip ‘publieke opdrachtgever’ toch nog van een nauwkeuriger definitie te voorzien. Immers hoe dan ook perkt het begrip opdrachtgever het gebied van de rol van publieke opdrachtgevers in, want het gaat uiteindelijk om opdrachten/overeenkomsten in een bepaalde, concrete setting met bepaalde, concrete partijen. En daarmee rijst wel de vraag wat het onderscheidend vermogen van de in de tekst gegeven werkdefinitie is tussen publiek en niet-publiek opdrachtgeverschap. Zie art. 7:750 lid 1 BW: Aanneming van werk is de overeenkomst waarbij de ene partij, de aannemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, tegen een door de opdrachtgever te betalen prijs in geld. Monika Chao-Duivis tegenprestatie krijgt.17 Dat is wat, afgezien van het gebruik van aanbestedingsprocedures, bij niet publieke opdrachtgevers ook plaats vindt.18 2.2 Het begrip opdrachtgever in de privaat- en publiekrechtelijke regelgeving 2.2.1 Privaatrechtelijke regelgeving In de privaatrechtelijke regelgeving, waarbij de gedachten bouwrechtelijk met name uitgaan naar de algemene voorwaarden, wordt volstaan met omschrijvingen als: ‘opdrachtgever: de partij die de opdracht verleent;’ (art. 1 DNR 2011 Eerste herziening, juli 2013); ‘de opdrachtgever: de natuurlijke of rechtspersoon, die het werk opdraagt;’ (par. 1 UAV 2012, 1989); ‘(k) Opdrachtgever: in de Basisovereenkomst genoemde natuurlijke of rechtspersoon die de Opdrachtnemer opdraagt het Werk en, indien overeengekomen, het Meerjarig Onderhoud te realiseren.’ (par. 1 UAV-GC 2005).19 In de toelichtingen op deze voorwaarden wordt over het begrip opdrachtgever niets opgemerkt. In de AVA 2013 (1992) is geen definitie opgenomen van het begrip opdrachtgever evenmin als in de meest recente set van algemene voorwaarden, de Algemene voorwaarden voor de aanneming van funderingswerken 2016. Wel wordt in de Toelichting op die laatste voorwaarden opgemerkt, dat het gaat om de situatie, waarbij de funderingsaannemer onderaannemer is en de hoofdaannemer opdrachtgever. De opdrachtgever van de hoofdaannemer komt in de AVAF 2016 ook in beeld en heet principaal.20 Daarmee is duidelijk wat de plaats is van de verschillende partijen in het geheel van de twee contractuele relaties die in de AVAF 2016 een rol spelen.21 Het BW bevat geen omschrijving van het begrip opdrachtgever anders dan dat de opdrachtgever de partij is jegens wie de aannemer en opdrachtnemer zich verbinden. In de privaatrechtelijke regelgeving komt het beeld overeen met dat wat in de literatuur wordt aangetroffen: een duidelijk begrip behoeft geen toelichting. 2.2.2 Publiekrechtelijke regelgeving De publiekrechtelijke regelgeving is dan eens tot opdrachtgevers gericht, zie hieronder het Arbeidsomstandighedenbesluit, en dan eens tot werkgevers, zie de Wav, terwijl in de Woningwet en het Bouwbesluit burgers in de rol van o.a. opdrachtgever worden aangesproken. In 17 18 19 20 21 En zie voor de overeenkomst van opdracht, waarvan de adviseursovereenkomst een species is, art. 7: 400 lid 1 BW: De overeenkomst van opdracht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken. Bij niet publieke opdrachtgevers spelen overigens ook wel verantwoordelijkheden in de gebouwde omgeving, maar die zijn van een andere aard. Niet publieke opdrachtgevers dienen wel rekening te houden met de gebouwde omgeving (geen schade berokkenen aan de omgeving e.d.), maar op hen rust geen verantwoordelijkheid om actief zorg te dragen voor het ontwikkelen en in stand houden van de omgeving uit hoofde van de aard of functie van deze opdrachtgevers. In deze bijdrage wordt in beginsel gesproken van aannemer, ook daar waar het gaat om mede met ontwerpwerkzaamheden belaste aannemer, voor wie de aanduiding opdrachtnemer conform de UAV-GC 2005 juister is. AVAF 2016 - Tekst & Toelichting, p. 2. Zie ook G.L. Weerheim en mr. L. Alberts, De Algemene Voorwaarden voor de Aanneming van Funderingswerken 2016 (AVAF 2016): een toelichting, TBR 2016/38. Zie voor de onduidelijkheid hierover in de 2009 versie van deze voorwaarden: De algemene voorwaarden voor de aanneming van funderingswerken 2009, van de hand van schrijver dezes in TBR 2012/212, p. 1201 e.v. 175 Van het gebaande pad het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Wav zijn resp. het begrip opdrachtgever en werkgever gedefinieerd. In het Arbeidsomstandighedenbesluit gaat het om art. 1 waar de volgende definitie wordt gegeven: ‘c. opdrachtgever: 1°. voor de toepassing van hoofdstuk 2, afdeling 5, en artikel 9.6: degene voor wiens rekening een bouwwerk tot stand wordt gebracht; 2°. voor de toepassing van artikel 9.5: degene voor wiens rekening een zelfstandige of werkgever als bedoeld in artikel 16, zevende lid, onderdeel b, van de wet, arbeid verricht; d. opdrachtgever-consument: de natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, voor wiens rekening een bouwwerk tot stand wordt gebracht;’. In de Toelichting22 wordt het begrip uitgelegd: ‘Als opdrachtgever wordt beschouwd een ieder (natuurlijke of rechtspersoon) voor wiens rekening een bouwwerk wordt gerealiseerd. Het gaat daarbij om degene bij wie het initiatief tot de bouw ligt, die de eisen formuleert waaraan het op te leveren bouwwerk moet voldoen. Voorwaarde is tevens dat gehandeld wordt in de uitoefening van een beroep of bedrijf; dit ter onderscheid van de zogenoemde opdrachtgeverconsument zoals gedefinieerd in artikel 1.1, tweede lid, onder d, van dit besluit.’. Bij een project kunnen dus meer opdrachtgevers betrokken zijn: immers de oorspronkelijke opdrachtgever is de initiatiefnemer en voor zijn rekening wordt het bouwwerk gerealiseerd. Hij formuleert ook eisen waaraan het op te leveren werk moet voldoen. Maar hetzelfde kan gezegd worden van de hoofdaannemer in zijn relatie tot de onderaannemer. Is nu de oorspronkelijke opdrachtgever alleen een werkgever in de relatie tot de hoofdaannemer of is hij dat ook in relatie tot de onderaannemer? In de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) staat niet het begrip opdrachtgever maar begrip werkgever centraal. In paragraaf 5.4 van deze bijdrage wordt uiteengezet dat dit begrip in de wet zo breed is gedefinieerd, dat iedere opdrachtgever in een keten een werkgever is. De begrippen hebben in het publiekrecht wat meer voeten in de aarde dan in het privaatrecht. Tijdens de werkzaamheden aan de herziening van de UAV 1989 is geprobeerd de begrippen betreffende met verplichtingen belaste personen in de UAV 1989 in overeenstemming te brengen met begrippen betreffende personen op wie uit hoofde van publiekrechtelijke regelgeving verplichtingen rusten (de opdrachtnemer in de eerste plaats, maar op onderdelen ook de opdrachtgever). 23 Het is niet mogelijk gebleken de terminologie van de UAV op één noemer te brengen met die in het publiekrecht. De beide sets van regelgeving lopen te zeer uiteen. Het ware wenselijk indien bij het formuleren van regelgeving aangeknoopt wordt bij de werkwijzen in daadwerkelijk gerealiseerde projecten, alsdan weten diegenen die werkzaamheden dienen te verrichten volgens publiekrechtelijke normen dat zij de geadresseerden van die publiekrechtelijke verplichtingen zijn. Het niet op elkaar aansluiten van de terminologie maakt dat men in de praktijk soms niet weet wie wat moet doen. Dan kan ook beter onder ogen gezien worden op wie verplichtingen zouden moeten worden gelegd ten einde het hoogste rendement van een regeling te kunnen behalen. 22 23 176 Stb. 1997, nr. 60, p. 170. Zie Notitie 17 van de hand van H.P.C.W. Strang, opgenomen in Ontstaansgeschiedenis van de UAV 2012, onder red. van M.A.B. Chao-Duivis, H.P.C.W. Strang, L. de Ruijter, Den Haag: Instituut voor Bouwrecht 2012, p. 328. Monika Chao-Duivis 2.3 Relaties, rollen en relativiteit De AVAF 2016, waarin de aanwezigheid van een principaal expliciet benoemd is, vormen de opstap naar de relaties die een opdrachtgever heeft en welke rollen hij speelt, welke relaties en rollen de relativiteit van het begrip opdrachtgever relatief illustreren. De hiervoor weergegeven definitie van (publiek) opdrachtgeverschap zegt nog niets over de plaats van de opdrachtgever in de keten van de bouwprocesfuncties.24 In die keten bevinden zich verschillende schakels, die maken dat sommige partijen een dubbele functie hebben: namelijk van opdrachtgever en van aannemer/opdrachtnemer.25 De aannemer26 aan wie een opdracht wordt verstrekt en die zich op zijn beurt omdraait en een onderaannemer bij zijn werkzaamheden betrekt, is op zijn beurt opdrachtgever, terwijl hij in de relatie met zijn opdrachtgever aannemer is. Hetzelfde geldt voor de ontwerper die eerst met de opdrachtgever contracteerde en vervolgens een ‘subconsultant’ inschakelt etc. Voorstelbaar is, dat de plaats van de opdrachtgever in de keten van invloed is op wat van een opdrachtgever juridisch, contractueel, ethisch of anderszins verwacht mag worden. Het verdient daarom aanbeveling bij onderzoek en ook in de rechtspraak, daar waar gesproken wordt van en/of geoordeeld wordt over een opdrachtgever oog te hebben voor de relatieve positie van die opdrachtgever. Dit geldt ook voor de opdrachtgever als initiatiefnemer van een bouwproject. De initiatiefnemer heeft in zekere zin niemand ‘vóór’ zich in de keten, zoals de hoofdaannemer dat wel heeft. Maar de initiatiefnemer kan wel een relatie hebben als opdrachtgever, die aan de relatie met de uitvoerende aannemer chronologisch vooraf gaat, namelijk met de ontwerper wiens ontwerp de opdrachtgever ter hand stelt aan de uitvoerende aannemer. Een dergelijke initiatiefnemer van een bouwproject is een ander type opdrachtgever dan de opdrachtgever die volstaat met het stellen van enkele eisen en het ontwerp ook uit handen geeft aan de uitvoerende aannemer, die daarmee een geïntegreerde opdrachtnemer wordt. Ook hier mag verondersteld worden, dat voor de vraag wat verwacht mag worden van de ene of de andere opdrachtgever of voor wat betreft onderzoek naar dit type opdrachtgever, rekening gehouden wordt met (mogelijke) relevante verschillen tussen deze typen opdrachtgever. 24 25 26 Voor de realisatie van een gebouw zijn grofweg nodig (niet per se in deze volgorde): het nemen van initiatief, het verzorgen van financiering, het ter beschikking stellen van grond of een terrein waar de werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd, het maken van een ontwerp, het uitvoeren van het ontwerp, het zoeken van de partijen die werkzaamheden op zich nemen (in geval van een publieke opdrachtgever: aanbesteding geheten) en na realisatie het beheer en onderhoud van het gebouwde en aan het einde van de levensduur: de sloop van het gebouw. De uitvoering, beheer en onderhoud en sloop zijn functies die vallen onder de wettelijke definitie van aanneming van werk. Contractueel wordt een overeenkomst die ook op andere functies nog betrekking heeft veelal aangeduid als een overeenkomst van aanneming van werk, zoals dat in art. 1 van de MBo behorend bij de UAV-GC 2005 is gebeurd. Net als bij het onderscheid in de soorten opdrachtgevers zijn er vele opsommingen van de bouwprocesfuncties. Ik laat die voor wat ze zijn. Denk daarbij aan de ontwerpende partijen die in toenemende mate in het bouwproces als initiator of opdrachtgever in kleinschalige projecten optreden. In die verbanden dragen zij ook vaak bij aan het zoeken naar financiering en vervullen zij een rol als procesontwerpers en zelfs ontwikkelaar. Zie de jongste architectuurnota, Werken aan ontwerpkracht, Actieagenda 2013-2016, Architectuur en ruimtelijk ontwerp, p. 15. Te raadplegen op <https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2012/09/18/actieagenda-architectuur-en-ruimtelijk-ontwerp-2013-2016>, geraadpleegd op 25 februari 2016. Met de term aannemer wordt strikt genomen alleen gedoeld op de partij die een werk van stoffelijke aard tot stand brengt; in de context van dit artikel wordt gemakshalve onder dit begrip ook de aannemer bedoeld die tevens een ontwerp maakt. Dit is de opdrachtnemer in de zin van de UAV-GC 2005. Deze term is wat kleurloos en daarom wordt de voorkeur gegeven aan de term aannemer. 177 Van het gebaande pad 2.4 Soorten opdrachtgevers Het voorgaande laat zien, dat er al zeker drie soorten opdrachtgevers zijn: i) de publieke en niet publieke opdrachtgever, ii) de opdrachtgever die naast opdrachtgever ook opdrachtnemer/aannemer is en iii) de opdrachtgever die meer en minder betrokkenheid bij een bouwproject heeft. In de literatuur worden nog meer typen onderkend. In het al genoemde boek Inleiding Bouwmanagement27 worden, naast de professionele en niet-professionele (incidentele) opdrachtgever genoemd: de eigenaar van de grond als opdrachtgever (huidige dan wel toekomstige eigenaar), de toekomstige eigenaar van het gebouw, de projectontwikkelaar (al dan niet eigenaar of toekomstig eigenaar van het gebouw), de uitvoerend aannemer, de financier, de overheid, de woningcorporatie. In de publicatie Opdrachtgevers aan het woord28 worden de volgende categorieën opdrachtnemers onderscheiden: woningcorporaties, overheid, projectontwikkelaars, bedrijven (commerciële sector), bedrijven (niet-commerciële sector) en particulieren. In het Praktijkboek Contracteren in de Bouw maakt De Koning een hoofdonderscheiding tussen niet-professionele en professionele opdrachtgever. Binnen die laatste categorie wordt als volgt nog onderscheiden: de eigen huisvester, de belegger, de sociale woningbouwer, de projectontwikkelaar, de infrastructurele opdrachtgever.29 Er zijn nog wel meer onderscheidingen in omloop, maar met hetgeen is weergegeven, is wel een indruk gegeven van de diversiteit van de soorten opdrachtgever. Vanuit het bouwmanagement perspectief moge het zo zijn, dat ieder van deze varianten een compleet ander bouwproces oplevert30, contractueel zijn de gevolgen minder ingrijpend, behoudens het onderscheid tussen de ‘natuurlijke persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf’31 en de natuurlijke persoon die wel handelt in die uitoefening en de rechtspersoon. Kort gezegd gaat het hier om het juridische onderscheid: consument en niet-consument, wat nog het meest overeen komt met het onderscheid professionele en niet-professionele (incidentele) opdrachtgever. Aan consument-opdrachtgevers wordt in zowel Boek 6 als Boek 7 BW op verschillende manieren bescherming geboden tegen de wederpartijen. Voorts is contractueel het onderscheid tussen de omvang van de rol van de opdrachtgever van belang: een opdrachtgever die een grote rol vervult, heeft meer verantwoordelijkheden met daaraan gekoppeld eventueel meer aansprakelijkheid dan de opdrachtgever die minder verantwoordelijkheden heeft. 2.5 De taken van de opdrachtgever: verschuivingen Wat doet een opdrachtgever concreet? Op projectniveau kan in algemene zin geen opsomming gegeven worden van ‘de taken’ van de opdrachtgever. ‘De opdrachtgever’ bestaat immers 27 28 29 30 31 178 p. 19. Onderzoek uitgevoerd door F.J. Jansen en R. Sijpersma van het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid (EIB) in opdracht van de Regieraad Bouw, 2005, p. 11, uitgegeven door het EIB. Dit onderzoek is herhaald in 2006, 2007 en 2008. J.N. de Koning, Hoofdstuk 2 (Hoe te kiezen voor het juiste bouwcontractmodel?), p. 37, in: Praktijkboek contracteren in de bouw, onder red. schrijver dezes, Den Haag: Instituut voor Bouwrecht 2012. Inleiding Bouwmanagement, p. 19. Zie art. 6:234 BW aanhef o.a. voor deze omschrijving. Ongelukkig is het gebruik van de term ‘bouwconsument’ in het Ontwerp wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen. Op p. 3 van de Toelichting wordt duidelijk gemaakt dat daaronder vallen: ‘zowel de particuliere consument, die een woning laat (ver-)bouwen en gebruiken als de zakelijke consumenten die utiliteitsbouw laten (ver-)bouwen en gebruiken’. Het Ontwerp Voorstel is te vinden, tezamen met de toelichting, op <www.overheid.nl>. <http://www.ibr.nl/kenniscentrum/ expertmeetings/>. Op de laatste site is ook het verslag te vinden van de expertmeeting georganiseerd door het IBR op 18 augustus 2014. Monika Chao-Duivis niet, zoals uit het voorgaande bleek. In het traditionele model, dat gecodificeerd is in de UAV 2012 (1989) draagt de opdrachtgever de verantwoordelijkheid voor de door of namens hem voorgeschreven constructies etc. Daaruit wordt afgeleid dat de UAV 2012 (1989) vooronderstellen dat de opdrachtgever een ontwerp verzorgt. In de relatie tot de aannemer wordt dit dan ook als een ‘taak’ gezien van de opdrachtgever, zij het dat die niet expliciet is vastgelegd.32 De opdrachtgever die aan een aannemer ontwerp en uitvoering geïntegreerd opdraagt, heeft uiteraard een andere taak. Toch is er in algemene zin wel iets over te zeggen, maar wel gelijk met de nuancering, dat de bouwwereld met verschuivende rollen te maken heeft. Om misverstanden te voorkomen: in deze paragraaf wordt met taken (nog) niet gedoeld op juridisch afdwingbare taken, deze komen aan de orde in paragraaf 6. Het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid (EIB) heeft in de publicaties Opdrachtgevers aan het woord33/34 de volgende vijf fasen in het bouwproces onderscheiden: 1. Programma, 2. Ontwerp, 3. Uitwerking, 4. Uitvoering, 5. Gebruik (beheer, exploitatie en onderhoud). De eerste drie fasen vormen de voorbereiding en de activiteiten die daarin aan de orde zijn, betreffen: het nemen van het initiatief, het maken van een bouwplan, het beschikbaar stellen van de grond, het verschaffen van financieringsmiddelen, het maken van een programma van eisen, het vervaardigen van een ontwerp, het maken van een bestek, het opstellen van een (directie)begroting, het organiseren van een aanbesteding en het voeren van onderhandelingen.35 Deze activiteiten worden traditioneel door opdrachtgevers uitgeoefend en het EIB constateert in 2008 dat de verschillende soorten opdrachtgevers in 2008 niet statistisch significant afwijken in het zelf verrichten van deze activiteiten van het jaar 2005.36 Wat betreft de uitvoeringsfase zijn de taken waar opdrachtgevers zich traditioneel mee bezig hielden: het voeren van directie en toezicht. Het EIB constateert in 2008, dat projectontwikkelaars die bemoeienis terug brengen, bij grote bedrijven is daar zelfs sprake van een trendbreuk terwijl publieke opdrachtgevers de functies nog veelvuldig zelf uitvoeren.37 Kleine opdrachtgevers besteden deze functie ook meestal niet uit.38 32 33 34 35 36 37 38 Wat wel is vastgelegd, is dat de opdrachtgever er voor zorgt, dat de aannemer tijdig over tekeningen etc. kan beschikken (par. 5 lid 1 UAV 2012, 1989) en dat als hij een constructie e.d. voorschreef, dat hij daarvoor verantwoordelijk is. Met opdrachtgevers lijkt in de EIB publicaties vooral gedoeld te worden op opdrachtgevers, die niet zelf weer een opdrachtgever ‘boven’ zich hebben. Uiteraard is er meer literatuur over de taken van opdrachtgevers. Ik noem nog slechts een publicatie, Managing Large Infrastructure Projects, Research on Best Practices and Lessons Learnt in Large Infrastructure Projects in Europe van Marcel Hertogh, Stuart Baker, Pau Lian Staal-Ong, Eddy Westerveld, 2008 onder auspiciën van Netlipse, AT Osborne, BV. Op p. 39/40 wordt in figuur 3.3 de volgende opsomming gegeven: Client/sponsor (usually linked to Government or Non-governmental Agency in the case of publicly funded projects): • The strategic decision to undertake the project, • Defining the outputs required and monitoring if these remain valid through the project’s life, • The detailed justification of the project, • The economic, strategic and societal gain from the project, • Determining the method of (direct/PPP etc), providing, arranging or underwriting, the funding of the project, • The high level strategic consultation on the project, • Support to the Project Delivery Organisation in the process of obtaining consents, • The ‘post project’ operational requirements and arrangements, • The ‘post project’ maintenance requirements and arrangements, •Being aware of technical delivery issues associated with the project so that it can be competent to assess project delivery and risk issues, • Approval of major changes to project scope, cost or timescales, • Post Project Review,• Knowledge Management overall. Ontleend aan de uitgave van 2008, p. 21. Ibid., p. 23. Ibid., p. 23. Ibid., p. 24. 179 Van het gebaande pad Het meetonderzoek stopte in 2008, maar de tendensen waren toen wel duidelijk: opdrachtgevers - ook overheidsopdrachtgevers zij het wat vertraagder - stootten in toenemende taken af. De stijgende populariteit van de nieuwe bouwcontractmodellen ( juridisch vorm gegeven in de UAV-GC 2005 en DBFMO varianten) is daar een bewijs van. Relatief gezien, wordt door deze ontwikkeling de opdrachtformulering (het ‘programma’) door de opdrachtgever steeds belangrijker, want die ‘taak’ ligt in de verhouding tot de meeste betrokkenen bij bouwprojecten nog steeds bij de opdrachtgever. Weliswaar wordt de concrete vormgeving van de opdracht ook vaak uitbesteed, maar de grote lijnen van de opdracht én dat er een opdracht is, zijn ‘taken’ die nog wel bij opdrachtgevers liggen.39/40 Deze terugtrekkende beweging op het gebied van de taken, die traditioneel bij opdrachtgevers lagen, heeft de aard van de opdrachtgever veranderd. In de woorden van de Raad voor de Cultuur over de publieke opdrachtgever: ‘Gaandeweg is de overheid over de hele linie zich meer gaan opstellen als afnemer, waarbij het risicodragende deel van ruimtelijke opdrachten aan externe partijen wordt uitbesteed’.41 Het komt mij voor dat deze wijziging van de rol van de opdrachtgever niet alleen treffend is voor de overheid als (publieke) opdrachtgever, maar voor meer opdrachtgevers, die zich in het verleden met het traditionele takenpakket bezig hielden. Het feit dat opdrachtgevers minder risico dragen, zal onvermijdelijk gevolgen hebben voor de traditioneel bepalende rol van opdrachtgever. De terugtrekkende beweging van opdrachtgevers uit de bouwprocesfuncties is geen reden voor de overheid (als regelgever en handhaver) om opdrachtgevers niet aan te spreken op hun verantwoordelijkheden uit hoofde van het publiekrecht. In de brief d.d. 9 juli 2015 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer42 wijst de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de grote invloed die opdrachtgevers hebben op de mogelijkheden om gezond en veilig te bouwen en gaat hij in op de mogelijkheden om opdrachtgevers nadrukkelijker hun verantwoordelijkheid te laten nemen voor gezond en veilig werken. Opmerking verdient wel dat dit past in de sinds jaar en dag in de Woningwet geformuleerde verantwoordelijkheid, die rust op ‘Een ieder die een bouwwerk of standplaats bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken’ om ervoor zorg te dragen, voor zover dat in diens vermogen ligt, ‘dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt ‘.43 Ook de manier waarop in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen het begrip ‘werkgever’ wordt uitgelegd, lijkt haaks te staan op de nieuwe manier van werken door opdrachtgevers: terwijl opdrachtgevers minder met de werkzaamheden te maken hebben, vallen zij wel onder het begrip ‘werkgever’ en 39 40 41 42 43 180 Het eigen initiatief, ‘unsollicited proposal’ is daar een uitzondering op. Over het belang van die ‘taak’ voor de vooruitgang op het gebied van innovatie zie het slot van par. 3.2. En voor het belang voor de veiligheid bij het bouwen zie par. 5.3 en 5.4. Raad voor de Cultuur, Goed opdrachtgeverschap; Vragen naar de onbekende weg, p. 4, Den Haag, 2012. Kamerstukken II 2014/15, 25 883, nr. 254, p. 1. Art. 1a lid 2 Woningwet. Monika Chao-Duivis worden ook zij beboet indien de wet ergens in de keten van de werkgevers van een vreemdeling niet is nageleefd.44 Op het niveau van de organisatie van de opdrachtgevers doen zich ook veranderingen voor in het takenpakket of wellicht moet gezegd worden dat op dat niveau bepaalde taken meer aandacht krijgen en worden verschoven naar een andere bestuurslaag. In het Eindverslag van het Actieteam Professionalisering Opdrachtgeverschap45 wordt gepleit voor een verlegging van de aandacht van projectniveau naar het niveau van directie en bestuur. Voorts ziet het Actieteam ‘voldoende redenen om de betrokkenheid van toezicht bij professioneel opdrachtgeverschap te willen versterken’.46 De nadruk op de toezicht taak vertoont overeenstemming met de rol van opdrachtgevers in het kader van de Wav. Het Actieteam houdt tot slot een pleidooi voor het transparant maken van gekozen strategieën betreffende aanbestedingsbeleid, komende projecten en visie op opdrachtgeverschap voor de markt en ‘stakeholders’ transparant te maken.47 2.6 Concluderend De belangrijkste conclusie uit het voorgaande is, dat voor het uiteindelijk juridisch kunnen waarderen van een bepaalde opdrachtgever in een concreet geval het van belang is de relativiteit van het begrip opdrachtgever en de verscheidenheid van het fenomeen opdrachtgever te onderkennen. Wat uiteindelijk van een opdrachtgever verwacht mag worden op welke manier dan ook zal immers mede afhankelijk zijn van het type opdrachtgever dat een opdrachtgever in concreto is en van waar deze zich bevindt in de keten van de bouwprocesfuncties. Wat betreft het takenpakket van opdrachtgevers vinden ingrijpende verschuivingen plaats, waarbij opvallend is dat de ‘meewerkende’ rol minder van belang wordt, maar de rol betreffende controle van hen, die een bouwwerk daadwerkelijk tot stand brengen betreffende de naleving van publiekrechtelijke regelgeving groter lijkt te worden.48 44 45 46 47 48 Zie art. 1 van de WAV: dat werkgever definieert als: degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten; 2°. de natuurlijke persoon die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat verrichten. Dit houdt in, aldus de publicatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van oktober 2015, Alle werkgevers in de keten zijn verantwoordelijk voor juiste naleving Wav, ‘dat een vreemdeling die arbeid verricht meer dan één werkgever kan hebben. Een voorbeeld is een situatie waarbij een vreemdeling door tussenkomst van bedrijf X wordt ingezet om werkzaamheden bij bedrijf Y uit te voeren. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het in- en uitlenen van vreemdelingen bij uitbesteding en (onder) aanneming van werk.’. Van 12 december 2014; te downloaden van <http://www.actieagendabouw.nl/wp-content/uploads/141212Einddocument-Actieteam-PO-definitief.pdf>, geraadpleegd 13 januari 2016. In 2012 is door bedrijven, kennisinstellingen en overheden de Actieagenda Bouw ontwikkeld voor de woning- en utiliteitsbouw. De Actieagenda Bouw omvat 17 acties en is een initiatief van het door het kabinet in 2012 in het leven geroepen Bouwteam. Het Bouwteam bestaat uit experts uit de bouwwereld, overheid en kennisinstellingen en gaat zich buigen over de vraag hoe de woning- en utiliteitsbouw sterker uit de crisis kan komen, zie de brief van 18 januari 2012 van de minister van BZK. Zie het Eindverslag p. 8. Ibid. p. 9. Dit lijkt in ieder geval relatief het geval te zijn, doordat de andere taken minder worden. De grote toezichtsrol onder de UAV contracten (directievoering), die gericht is op de privaatrechtelijke nakoming van de overeenkomst, is wel sterk aan het afnemen onder invloed van de toename van de overeenkomsten onder vigeur van de UAV-GC 2005 en de invloed die daarvan uit gaat op de wijze van toezichthouden bij andersoortige contractmodellen. 181 Van het gebaande pad 3. Een ‘goede’/‘professionele’ opdrachtgever 3.1 Inleiding Al enige jaren treft men in de literatuur publicaties aan over ‘goed opdrachtgeverschap’, ‘moderne opdrachtgevers’, ‘professionele opdrachtgevers’ etc.49 Soms gaat het in die publicaties om het perspectief van de opdrachtgever zelf, die er beter van wordt als hij professioneel is, soms gaat het juist om de verantwoordelijkheden die een dergelijke opdrachtgever jegens derden zou hebben. In deze paragraaf volgt een impressie van wat met de kwalificaties als ‘goed’, ‘professioneel’, ‘modern’ wordt bedoeld en wat op basis van die kwalificaties van opdrachtgevers verwacht wordt. Zit daar een lijn of niet? De impressie gaat van algemeen/ abstract/beleidsmatig naar concreet/niveau van een overeenkomst. 3.2 Aspecten van professioneel opdrachtgeverschap: vanuit de wetenschap Alvorens in te gaan op de beleidsmatige invalshoek van het opdrachtgeverschap gevolgd door een meer concretere benadering, wordt stil gestaan bij de aspecten, die een rol spelen bij het zijn van een professioneel opdrachtgever. Deze aspecten zijn in het kader van de Delftse leerstoel Publiek Opdrachtgeverschap in beeld gebracht in de Maturity Model studie.50 De aspecten geven de breedheid van de rol van opdrachtgever weer op verschillende niveaus. Het gaat om: 1. Organisatie en beleid; 2. Cultuur en leiderschap; 3. Mensen en competenties; 4. Omgaan met stakeholders: politiek, gebruikers & overige; 5. Integrale afwegingen op portefeuilleniveau; 6. Invulling maatschappelijke rol; 7. Omgaan met publieke spelregels; 8. Interactie met en ruimte voor de markt; 9. Professioneel handelen in opgaven; 10. Creativiteit en flexibiliteit. Wanneer is sprake van professioneel handelen? In de TU publicatie wordt op die vraag in absolute zin geen antwoord gegeven. Wel worden aan de hand van deze aspecten vragen geformuleerd, die als doel hebben ‘een inhoudelijke gespreksagenda te bieden voor een interne evaluatie van het opdrachtgeverschap binnen een organisatie.’.51 Vervolgens kan daar een zeker oordeel over de mate van ‘volwassenheid’ aan verbonden worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om ‘organisatie en beleid’; daar valt te lezen: ‘De mate waarin een organisatie zijn strategie en beleid concreet heeft uitgewerkt, een cultuur heeft die professionaliteit, innovatie en vernieuwing faciliteert, leiderschap weet te organiseren en gericht stuurt, zijn HRM op orde heeft en ontwikkelingen bij stakeholders kan duiden en deze stakeholders passend kan positioneren in het proces van opdrachtgeven zijn voor het succesvol implementeren van professioneel opdrachtgeverschap een randvoorwaarde.’.52 49 50 51 52 182 Ook juristen maken van die begrippen gebruik, zie bijvoorbeeld de column Goed opdrachtgeverschap van M. Mazel en J. Otten in Cobouw 10 mei 2011 en recenter O. Laan en M.P. Terwindt, Private kwaliteitsborging: kans of kruis, TBR 2014/116, p. 628. Zie in de verband ook de Parlementaire Geschiedenis Aanbestedingswet, Den Haag: Instituut voor Bouwrecht 2013 waar op tal van plaatsen wordt verwezen naar professioneel opdrachtgeverschap. Zie Maturity Model, p. 4. De figuur is ook overgenomen uit de genoemde publicatie. Maturity Model, p. 7. Maturity Model, p. 5. Monika Chao-Duivis Figuur 1 - Maturity Model53 Op deze manier is een beeld te creëren van hoe ontwikkeld/hoe volwassen een organisatie is in de opdrachtgeversrol. De wetenschap heeft zich ook bezig gehouden met de vraag wat het belang is van de rol van de opdrachtgever. Ondanks de constatering dat opdrachtgevers zich terug trekken uit de ‘dagelijkse’ werkzaamheden in de bouw, blijkt die rol desalniettemin op het gebied van innovaties in de procesmatige kant van bouwprocessen doorslaggevend. Dit wordt uiteengezet in het artikel Innovating for Integration: Clients as Drivers of Industry Improvement.54 Zij onderzochten waarom integratie in het proces van het bouwen, waarvoor al jaren beschikt werd over technische en management middelen, zo vanaf 2005 opeens begon toe te nemen in Nederland. De trends die vanaf dat moment te zien waren, betroffen de toename van geïntegreerde opdrachten (‘integrated project delivery’), het gebruik van Bouw Informatie Modellen en ketensamenwerking (‘supply chain management’).55 De auteurs concluderen dat op deze drie gebieden doorslaggevend voor de toename van innovatie de ‘superstructure’ (bestaand uit ‘clients,regulators and professional institutions’56) doorslaggevend was. 57 Toen eenmaal opdrachtgevers in de publieke sector geïntegreerde contracten omarmden en verlangden dat in/met BIM gewerkt zou worden, werd er vooruitgang geboekt in wat technologisch en qua management al lang mogelijk was: ‘Until a particular demand is created for it, there is little for the construction industry to gain from these innovations’.58 3.3 Goed opdrachtgeverschap: beleidsmatig Het beleidsmatig nadenken over wat (goed) opdrachtgeverschap inhoudt, lijkt vooral in het kader van het architectuurbeleid aan de orde te zijn geweest. In ieder geval zijn er in die wereld 53 54 55 56 57 58 Maturity Model, p. 4. Opgenomen in: Construction Innovation, red. F.Orstavik, A. Dainty en C. Abbot, 2015, John Wiley and Sons, Ltd., 2015, p. 149 e.v., van de hand van J.W.F. Wamelink en J.L. Heintz. Innovating for Integration, p. 150. Innovating for Integration, p. 154. Innovating for Integration, p. 161. Innovating for Integration, p. 162. 183 Van het gebaande pad uitvoerige nota’s over opgesteld, die met enig abstractie ook voor opdrachtgevers op andere terreinen van nut kunnen zijn. In 2011 verscheen de nota Bouwcultuur, investeren in opdrachtgeverschap.59 In deze nota wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling in de laatste 20 jaar van de relatie kwaliteit van de bouwcultuur (lees: architectuur) en opdrachtgeverschap, zoals dit met name in het architectuurbeleid van de (rijks)overheid is vorm gegeven in o.a. de verschillende Architectuurnota’s.60 Uit de nota blijkt dat het onderwerp (goed) opdrachtgeverschap al lang op de agenda staat. Het rijksbeleid, zo wordt opgemerkt op p. 13, is gericht op ‘het eigen, voorbeeldig opdrachtgeverschap’, en op dat van lagere overheden en corporaties en projectontwikkelaars. De nadruk, aldus Architectuur Lokaal, lag aanvankelijk op gemeenten en later op verschillende vormen van particuliere opdrachtgevers.61 Uitingen van dit rijksbeleid zijn, naast de architectuurnota’s, het vierjarig stimuleringsprogramma Cultureel Opdrachtgeverschap en de in 2003 ingestelde jaarlijkse Rijksprijs voor opdrachtgeverschap de Gouden Piramide. Ook de Raad voor de Cultuur heeft aandacht gevraagd voor het publieke opdrachtgeverschap.62/63/64 Wat leren enkele van deze publicaties over wat goed/voorbeeldig opdrachtgeverschap inhoudt en vereist? Ik begin bij de nota van Architectuur Lokaal. Op p. 13 wordt opgemerkt, dat bouwen een kwestie van samenwerking is tussen publieke en andere opdrachtgevers, zoals marktpartijen en maatschappelijke organisaties. Daar volgt uit: ‘Beleid voor opdrachtgeverschap van alleen publieke partijen doet de werkelijkheid bij het bouwen geen recht.’.65 In navolging van de Visie Architectuurbeleid 2008+ (2006)66 wordt verder gesteld, dat ‘al is voorbeeldig opdrachtgeverschap door het rijk moeilijker geworden, voor alle bestuurlijke niveaus geldt dat goed opdrachtgeverschap een integrale visie op ruimtelijke ontwikkeling vereist.’.67 Bij ruimtelijke opgaven is het nodig voor goed opdrachtgeverschap, dat een visie wordt ontwikkeld en persoonlijke betrokkenheid.68 In het advies van de Raad voor Cultuur, Goed Opdrachtgeverschap uit 2012, valt te lezen, dat goed opdrachtgeverschap, ‘een scharnierpunt [is] in de totstandkoming van ontwikkelstrategieën en kwalitatief hoogstaande ontwerpvoorstellen. Een goede opgaveformulering is cruciaal en vergroot niet alleen de kans op een integrale benadering van ruimtelijke kwaliteit. Het bevordert namelijk ook een goede communicatie in het verdere proces, waarbij steeds andere partijen betrokken zullen worden. De inbreng van kennis en de interactie met professionals zijn hierbij van belang, zodat een inhoudelijk gesprek mogelijk wordt.’.69 Door de 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 184 Opgesteld en uitgegeven door Architectuur Lokaal. De pdf van deze nota is te raadplegen op de website van deze organisatie middels volgende link: <http://www.ontwerpwedstrijden.nl/bibliotheek/downloads/111000%20bouwcultuur_investeren_in_opdrachtgeverschap.pdf>. Bouwcultuur, p. 9 e.v. Ibid. Ibid. Zie het in noot 41 genoemde rapport. Voorts worden o.a. genoemd de Nieuwe Cultuurnota uit 2011; Creatieve industrie in topvorm, Advies Topteam Creatieve Industrie Advies eveneens uit 2011 geschreven in opdracht van minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Cultuurnota en in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Architectuur Lokaal 2011, p. 13. Architectuur Lokaal , zie noot 12 op p. 14. Architectuur Lokaal 2011, p. 14. Architectuur Lokaal 2011, p. 16. Aldaar wordt voorts gewezen op het feit, dat opdrachtgevers vaak afkomstig zijn uit andere disciplines en niet altijd over de inhoudelijke kennis beschikken, die nodig is. De ambtelijke ondersteuning is niet altijd toereikend en ook vormt de bestuurlijke discontinuïteit een belemmering. Goed opdrachtgeverschap; vragen naar de onbekende weg, p. 7. Monika Chao-Duivis opdrachtgever van het advies, de staatssecretaris van het Ministerie van OC&W, gevraagd naar de beschrijving van best practices en hun succesfactoren70 , doet de Raad de opvallende uitspraak, dat ‘hoewel hij ervan overtuigd is dat ook in de toekomst vruchtbare relaties tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers zullen ontstaan, de meeste best practices uitkomsten zijn van langlopende projecten uit een ‘andere tijd’.’.71 Nieuwe ontwikkelingen moeten worden getraceerd en gemonitord, ‘zodat op den duur de best practices uit de veranderende context naar voren kunnen komen’.72 Het rapport wordt afgesloten met aanbevelingen aan de overheid als ‘leading customer’, de professionalisering van de opgaveformulering, betreffende maatschappelijk en creatief aanbesteden en betreffende de overheid als matchmaker. Ik geef alleen de aanbevelingen weer betreffende de professionalisering van de opgave­formulering: •• •• •• •• •• •• Stimuleer als (rijks)overheid het formuleren van open vragen/opdrachten, waarmee creativiteit naar voren wordt gehaald. Stimuleer een praktijk waarin uitvragen meer inhoudelijk, in termen van ruimtelijke beleving, worden geformuleerd. Ondersteun als (rijks)overheid de totstandkoming van een ‘waardenkader’, waarbinnen esthetiek gecombineerd wordt met functionaliteit en duurzaamheid. Zet met de Rijksbouwmeester en het College van Rijksadviseurs in op de aanpak van departementaal overstijgende, ruimtelijke vraagstukken op Rijksniveau - vergelijkbaar met de kwaliteitsteams - ook op lokaal niveau. Breidt het programma Stedenbouw van het Stimuleringsfonds voor Architectuur uit met een onderzoek naar nieuwe ontwerppraktijken ten behoeve van nieuwe sociaal-maatschappelijke uitdagingen zoals gezondheidszorg, krimp, scholen, voorzieningen in de wijken en buurten, et cetera. Biedt permanente en up-to-date (bij)scholing aan bestuurders en andere ‘eenmalige’ opdrachtgevers.73 In de meest recente Architectuurnota, Werken aan ontwerpkracht, Actieagenda 2013-2016, Architectuur en ruimtelijk ontwerp74 wordt herhaaldelijk naar het advies van de Raad voor de Cultuur verwezen. In de begeleidende brief van de Minister aan de Tweede Kamer wordt gesproken van ‘excellent opdrachtgeverschap’, waar het Rijk als opdrachtgever zich ook aan zal committeren. Maar de rol van het Rijk als opdrachtgever is een terugtrekkende, zo kan afgeleid worden uit o.a. hetgeen op p. 5 wordt gezegd: het gaat erom dat met de inzet van de culturele basisinfrastructuur en specifieke programma’s het Rijk initiatieven van ontwerpers, andere overheden, marktpartijen en particulieren die zelf ambitie tonen met betrekking tot de kwaliteit en innovatiekracht van het ontwerp te versterken. Wat onder exellent opdrachtgeverschap verstaan moet worden, wordt niet echt duidelijk. Het belang van professioneel opdrachtgeverschap is ook bij de behandeling van de Aanbestedingswet 2012 aan de orde geweest. De Minister heeft o.a. in dat verband geantwoord: ‘Naast al deze maatregelen wordt door middel van aanvullend beleid ingezet op professionalisering van opdrachtgeverschap. Het is belangrijk dat inkoop op de juiste plek in de organisatie wordt geplaatst om ruimte te bieden voor een effectief en doelmatig inkoopproces. Hiervoor is meer nodig dan een wetsvoorstel. 70 71 72 73 74 Goed opdrachtgeverschap; vragen naar de onbekende weg, p. 11. Goed opdrachtgeverschap; vragen naar de onbekende weg, p. 12. Ibid. Goed opdrachtgeverschap; vragen naar de onbekende weg, p. 13. Zie: <https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2012/09/18/actieagenda-architectuur-enruimtelijk-ontwerp-2013-2016>, geraadpleegd op 25 februari 2016. 185 Van het gebaande pad Hiertoe is bijvoorbeeld het bestuurdersplatform professioneel opdrachtgeverschap opgezet. Ook de aanbestedings-ambassadeur vervult hierin een rol.’.75 En nog iets verder wordt gezegd: ‘Zowel overheden als ondernemers dragen verantwoordelijkheid voor een succesvol verloop van het inkoopproces. De overheid heeft de verantwoordelijkheid zorgvuldig aan te besteden door het aanbestedingsproces zo goed en transparant en zo toegankelijk mogelijk te organiseren. Professioneel opdrachtgeverschap is het uiteindelijk te realiseren doel.’.76 Op beleidsniveau is vanuit het bouwwereld perspectief in het verleden vooral aandacht besteed aan opdrachtgeverschap in de sfeer van ontwerpopdrachten. In de aanbestedingswet is dat breder getrokken. Ik zou menen dat de lessen, die uit de architectuurnota’s getrokken kunnen worden, zien op het grote belang van integraal denken door opdrachtgevers en in de tweede plaats op het bieden van intellectuele en creatieve ruimte aan diegenen aan wie opdrachten verstrekt worden. Daarmee worden voorwaarden geschapen om het optimale voor de vraagstukken, die aan opdrachten ten grondslag liggen, uit de opdrachtnemers te halen. Wat betreft het aanbestedingsbeleid is het voor opdrachtgevers van belang, dat nagedacht wordt over de formulering van een opdracht en alles wat daarbij hoort aan eisen, contractvoorwaarden e.d. alvorens de vraag van de aanbestedende dienst naar buiten wordt gebracht conform de eisen van de aanbestedingsregelgeving. Hoewel hier nog niet genoemd, kan er vanuit gegaan worden dat de Gids Proportionaliteit, aan de orde komend in Hoofdstuk 7, daarbij een belangrijke ondersteunende rol vervult. 3.4 Goed opdrachtgeverschap: de praktijk op projectniveau Hoe wordt in de praktijk op projectniveau tegen goed opdrachtgeverschap aangekeken? Wat wordt op dat niveau vanuit de visie van bouwmanagers van belang gevonden? Aangekomen bij deze vraag maak ik gebruik van de sheets van een voordracht van Ernst Molier, een adviseur werkzaam bij Witteveen en Bos, een bureau dat zich o.a. bezighoudt met bouwmanagement.77 De voordracht was getiteld: Goed opdrachtgeverschap. De sheets geven zeer concreet en m.i. helder aan wat ‘goed opdrachtgeverschap’ op dit niveau met zich brengt en bespreek ik derhalve. Voordat hij komt tot bespreking wat goed opdrachtgeverschap met zich brengt, wijst Molier de volgende problemen met professionele opdrachtgevers aan: er is geen goede rolverdeling, geen goede samenwerking met opdrachtnemer; de aandacht is veel te veel op de inhoud gericht; teveel aandacht is gericht op details i.p.v. op de grote lijnen; ‘te weinig representant van de opdrachtgevers-organisatie’; er is een gebrek aan betrokkenheid; de opdrachtgever komt steeds maar weer met nieuwe eisen; en neemt niet op tijd de nodige besluiten; wederzijds respect in het geding. In een volgende sheet somt hij de valkuilen op voor opdrachtgevers: verzuimen om de kaders goed af te spreken; verwachtingen te optimistisch; ambities te groot, kosten, tijd, moeite realisatie project onderschat; discrepantie tussen verwachtingen en mogelijkheden aan het begin niet goed doorgesproken; onvoldoende gerealiseerd wat ‘sturen op afstand’ eigenlijk betekent; geen prestatie-indicatoren om te kunnen sturen; kwaliteit 75 76 77 186 Parlementaire Geschiedenis Aanbestedingswet, p. 132. Parlementaire Geschiedenis Aanbestedingswet, p. 134/135. De voordracht is gehouden op 11 november 2013. De sheets zijn geraadpleegd op 31 januari 2016 en te vinden op: <http://www.ipma.nl/wp-content/uploads/2014/06/Presentatie_ErnstMolier_GoedOpdrachtgeverschap. pdf>. Ik gebruik de sheets slechts en weet uiteraard niet wat de wetenschappelijke waarde van de voordracht zelf is geweest. Monika Chao-Duivis antwoord kan niet beter zijn dan kwaliteit van de vraag. Deze sheet wordt beëindigd met de opmerking: ‘ook opdrachtgeverschap kost tijd!’. En tot slot nog een sheet met als titel: Kenmerken van slecht opdrachtgeverschap, waarbij de volgende kenmerken worden genoemd: gebrek aan visie; geen duidelijk doel; onvoldoende mandaat; zaken niet op orde; besluiteloosheid; bemoeizucht; denken in oplossingen; teveel ambities; geen eenduidig aanspreekpunt; opdrachtgever op stoel van de projectmanager. Deze sheets laten zien hoe het niet moet, de tekst van de volgende sheets laat zien hoe Molier zich voorstelt dat het wel moet. Om te beginnen, zijn er verwachtingen ten aanzien van de gedelegeerd opdrachtgever. Dat zijn: middelen verschaffen; besluiten nemen; informatie verschaffen (over gebruikers wensen en eisen); sparring partner of zelfs co-creator; ambassadeur voor het project in de ‘vraag’- organisatie; bij externe stakeholders. En dan twee sheets over wat goed opdrachtgeverschap inhoudt. De sheet ‘kenmerken van goed opdrachtgeverschap’ bevat de volgende tekst: visie; weten wat je wilt én waarom; focus, weten met welk resultaat je het effect bereikt; open staan voor kritische vragen; korte lijnen tussen beslisser en projectmanager; betrokkenheid; goede voorbereiding; besluitvaardige organisatie; inspraakproces geregeld; vraagstelling goed gedefinieerd; realistische verwachtingen m.b.t. project; taakduidelijkheid; goede taakverdeling. En de laatste sheet bevat het volgende onder het kopje ‘Een goede opdrachtgever zorgt’: dat het project bijdraagt aan organisatiedoelen zoals is beoogd; dat het resultaat wordt geïntegreerd in de doelomgeving; dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen; dat opbrengsten, kosten, kansen en risico’s aanvaardbaar zijn gegeven het gewenste projectresultaat; dat belangen van betrokkenen worden gerespecteerd en dat de afstemming van die belangen met het projectdoel transparant is; dat de voortgang bekend is en in overeenstemming met de verwachtingen; dat het project integer verloopt. Vooruitlopend op de juridische relevantie van het beeld dat bestaat over wat goed opdrachtgeverschap inhoudt, kan m.b.t. de zojuist weergegeven problemen, verwachtingen en ‘eisen’ opgemerkt worden, dat daar een duidelijke juridische dimensie aan zit. Ik kom daar in de slotparagraaf op terug. 4. Codes, beginselen en intenties omtrent gedrag 4.1 Inleiding Waarschijnlijk geïnspireerd door alle aandacht voor het onderwerp goed opdrachtgeverschap is in 2009 de Gedragscode Publiek Opdrachtgeverschap gepubliceerd. Deze komt in paragraaf 4.2. aan de orde. De Gedragscode is een uniek document, als ik het goed zie, maar er zijn meer documenten waarin opdrachtgevers zich uitspreken over hun gedrag of die aanwijzingen voor gedrag voor opdrachtgevers bevatten. Zij worden in extenso weergegeven, net als de Gedragscode, zodat een goed beeld ontstaat van wat er op dat gebied rondgaat. In paragraaf 4.3 wordt aandacht besteed aan een publicatie van de VNG t.b.v. samenwerkende gemeenten die gezamenlijk als opdrachtgever optreden; in paragraaf 4.4 volgt de toevoeging op de Gedragscode die de Unie van Waterschappen schreef. Tot slot wordt in paragraaf 4.5 ingegaan op de in 2016 verschenen Marktvisie afkomstig van opdrachtgevers en opdrachtnemers gezamenlijk. 187 Van het gebaande pad 4.2 Gedragscode ‘Publiek Opdrachtgeverschap’ 4.2.1 De inhoud Deze gedragscode is afkomstig uit 2009 van het Opdrachtgeversforum in de bouw en door o.a. Rijkswaterstaat ondertekend en gepubliceerd op de websites van o.a. het Opdrachtgeversforum78 en RWS.79 De gedragscode bestaat uit 2 artikelen; het eerste artikel benoemt de kenmerken, ambitie en kernwaarden van de publieke opdrachtgever en het tweede artikel werkt de kernwaarden uit. De tekst luidt als volgt: 1.1 Kenmerken en ambitie van de publieke opdrachtgevers Het publiek opdrachtgeverschap heeft een aantal specifieke kenmerken, die bepalend zijn voor onze manier van werken en die eisen stellen aan het gedrag van onze opdrachtnemers: • wij zijn gehouden een brede belangenafweging te maken; • wij werken onder het primaat van de politiek; • wij moeten altijd in de openbaarheid verantwoording kunnen afleggen. Het is onze ambitie een professioneel opdrachtgever te zijn en daardoor maximaal maatschappelijk rendement te behalen en publieke middelen op een rechtmatige en doelmatige manier te besteden. Met deze gedragscode willen wij duidelijk maken welke kernwaarden wij hanteren bij de uitoefening van ons publiek opdrachtgeverschap en welke gedragsregels deze voor ons en voor onze opdrachtnemers met zich meebrengen. 1.2 Kernwaarden van publiek opdrachtgeverschap De kernwaarden die wij voor ons publiek opdrachtgeverschap hanteren zijn: • maatschappelijke verantwoordelijkheid; • integriteit; • betrouwbaarheid; • transparantie. 2.1 Maatschappelijk verantwoord • Als publieke opdrachtgevers hebben wij een maatschappelijke verantwoordelijkheid en een verantwoordingsplicht aan bestuurders en politiek. Alle afspraken die wij met opdrachtnemers maken moeten de toets van rechtmatigheid en doelmatigheid kunnen doorstaan. Dit vereist dat de informatie die wij van onze opdrachtnemers krijgen, betrouwbaar en controleerbaar is. • Wij werken consequent naar letter en geest van de relevante (internationale) wet- en regelgeving en eisen dat ook van onze opdrachtnemers. Aanvullende regelgeving en afspraken die relevant zijn voor het doen van een aanbieding maken wij tijdig bekend. 2.2 Integer • Wij hebben respect voor de positie en de belangen van de opdrachtnemers en gaan er van uit dat zij onze positie en belangen als publieke opdrachtgever respecteren en ondersteunen. • Wij betrachten geheimhouding tegenover derden over vertrouwelijke bedrijfsaangelegenheden, voor zover dit niet in strijd is met een wettelijke plicht tot openbaarmaking. • Vertrouwelijke informatie die wij verkrijgen van (potentiële) opdrachtnemers gebruiken wij alleen voor het doel waarvoor deze informatie is bestemd. Onze opdrachtnemers mogen geen misbruik maken van de van ons verkregen vertrouwelijke informatie. 78 79 188 <http://www.opdrachtgeversforum.nl/uploads/pagetree/files/Gedragscode_Forum.pdf>, geraadpleegd op 15 februari 2016. Zie: <http://www.rijkswaterstaat.nl/zakelijk/zakendoen-met-rijkswaterstaat/rijkswaterstaat-als-opdrachtgever/ gedragscode-publiek-opdrachtgeverschap.aspx>, geraadpleegd op 31 januari 2016. Monika Chao-Duivis • Wij handelen onpartijdig. Wij zorgen ervoor dat voor alle (potentiële) opdrachtnemers dezelfde procedures gelden, dat zij gelijke toegang tot informatie hebben en dat geen vermenging plaats vindt met oneigenlijke belangen. • Wij accepteren van onze medewerkers geen nevenactiviteiten die de integriteit van onze organisatie zouden kunnen schaden. • Wij staan niet toe dat onze medewerkers beïnvloed worden door materiële of immateriële relatiegeschenken. 2.3 Betrouwbaar • Wij wekken geen verwachtingen die we niet kunnen waarmaken en houden ons aan de gemaakte afspraken. Wij verlangen dit ook van onze opdrachtnemers. • Wanneer politiek-bestuurlijke besluiten worden genomen die niet in overeenstemming zijn met de tussen opdrachtgever en opdrachtnemer gemaakte afspraken zullen wij deze afspraken in onderling overleg hiermee in lijn brengen. Daarbij verwachten wij de volle medewerking van onze opdrachtnemers. • Wij verstrekken vooraf alle relevante en ons ter beschikking staande informatie die nodig is voor het doen van een aanbieding op ons verzoek. Wij bieden onze opdrachtnemers vooraf inzicht in de kwaliteit en betrouwbaarheid van onze gegevens voor zover die relevant zijn voor de aanbieding. Wij verwachten dit ook van de potentiële opdrachtnemers. • Na de opdrachtverlening verstrekken wij tijdig alle relevante informatie die voor de goede uitvoering, beheersing en verantwoording in het kader van rechtmatigheid en doelmatigheid van de opdracht van belang is. Dit verlangen wij ook van onze opdrachtnemers. 2.4 Transparant • Wij geven vooraf duidelijk aan hoe wij selecteren en welke criteria voor de opdracht van belang zijn. Bij afschrijvingen geven wij de betreffende opdrachtnemer met redenen aan waarom wij geen gebruik maken van de aangeboden diensten. • Wij geven potentiële opdrachtnemers vooraf duidelijkheid omtrent hun positie bij vervolgopdrachten, in hetzelfde of in een vergelijkbaar project. Wij gaan er daarbij vanuit dat voorkennis strijdig is met eerlijke concurrentie indien daardoor andere aanbieders minder kans hebben om een vervolgopdracht te verwerven. • Wij kiezen contractvormen die passen bij de aard en omvang van het werk. • Wij streven naar helderheid vooraf over de verdeling van risico’s. Onduidelijkheden en verschillen van inzicht over contractafspraken bespreken wij open en zakelijk met elkaar. • Wij zullen de wijze waarop de opdrachtnemer zijn en wij onze rol hebben ingevuld samen met de opdrachtnemer evalueren. Daarnaast willen wij los van projecten met opdrachtnemers kennis en ervaring uitwisselen om de professionaliteit van opdrachtgevers en opdrachtnemers te verbeteren. In de publicatie wordt ook het doel van het zich verbinden aan de gedragscode vermeld: ‘Als publieke opdrachtgever streven wij met de gedragscode ‘publiek opdrachtgeverschap’ een tweeledig doel na: • helderheid geven over de specifieke kenmerken van het publieke opdrachtgeverschap; • een betrouwbare en integere opdracht- gever zijn, met respect voor de rol en positie van de (potentiële) opdrachtnemer.’. De gedragscode richt zich overigens niet alleen tot de opdrachtgever, maar zoals uit de tekst van de publicatie blijkt ook tot de opdrachtnemer: de code biedt kaders aan de medewerkers van RWS voor de uitvoering van hun werkzaamheden in relatie tot opdrachtnemers; geeft aan ‘wat onze manieren zijn’, wat opdrachtnemers minstens van ons mogen verwachten en: wat RWS van opdrachtnemers mag verwachten, van de precontractuele fase van een project tot en met de afronding en evaluatie ervan. 189 Van het gebaande pad 4.2.2 Enkele kanttekeningen betreffende deze code Om te beginnen valt op dat de code heet Gedragscode Publiek Opdrachtgeverschap, maar dat de code ook de opdrachtnemers adresseert en gedragsregels oplegt, althans de code brengt gedragsregels met zich ook voor de opdrachtnemers. Die opdrachtnemers zijn evenwel geen partij geweest bij het opstellen van de code. In art. 2.1 gaat het over maatschappelijke verantwoordelijkheid. Wat opvalt, is dat bij het eerste bolletje wordt opgemerkt, dat er een verantwoordingsplicht is aan bestuurders en politiek. Weliswaar volgt gelijk, dat alle afspraken de toets van rechtmatigheid en doelmatigheid moeten kunnen doorstaan, maar pas bij het tweede bolletje wordt opgemerkt dat consequent naar letter en geest van wet- en regelgeving wordt gewerkt. Men zou zich een andere volgorde (en andere formulering) kunnen voorstellen: beginnen met de verplichting zich aan de wet- en regelgeving te houden, dan de verantwoordingspolitiek aan bestuurders en politiek, dan de doelmatigheid. Ook de formulering kan dubbelslachtig genoemd worden: waarom niet gewoon gezegd, dat publieke opdrachtgevers in hun functie van publiek opdrachtgever zich aan de wet- en regelgeving houden in plaats van dat de afspraken daaraan zullen voldoen? Het feit dat bij het tweede bolletje wordt gesproken in termen van ‘wij werken consequent naar letter en geest……’ is wat directer betrokken op de handelende personen, maar het werken naar is gevoelsmatig (en daar gaat het bij een gedragscode deels om) toch iets anders dan ‘wij houden ons aan…..’. Voorts: wat maatschappelijke verantwoordelijkheid is, wordt niet omschreven. Tot slot: de publieke opdrachtgevers zijn soms tegelijk ook bevoegd gezag en zijn soms zelf bestuur of politiek verantwoordelijken: zou het niet passend zijn de Gedragscode ook betrekking te laten hebben op die functies gezien het samenvallen van functies in een organisatie? Ook in die hoedanigheid zijn publieke opdrachtgevers immers onderworpen aan de ‘rule of law’? In art. 2.1 is dus bepaald, dat de afspraken die gemaakt worden de rechtmatigheidstoets moeten kunnen doorstaan. Dit wordt dan vervolgd met de zin, waarin staat dat dit vereist dat opdrachtnemers informatie verschaffen, die betrouwbaar en controleerbaar is. Dat is dus een bepaling die zich richt tot opdrachtnemers. Dat opdrachtnemers daartoe gehouden zijn, volgt niet uit deze code, want opdrachtnemers zijn daar immers geen partij bij. Dat opdrachtnemers gehouden kunnen zijn informatie te verstrekken die betrouwbaar en controleerbaar is, zal vaak volgen uit de overeenkomst die zij aangaan, dan wel uit hoofde van redelijkheid en billijkheid in bijvoorbeeld een precontractuele fase. Maar is informatie altijd wel zo te verstrekken dat deze betrouwbaar en controleerbaar is? Legio situaties zijn denkbaar, vooral in de bouw, dat dat wellicht helemaal niet kan, omdat er dan bijvoorbeeld destructief onderzoek vereist is of omdat men de bodem maar zover kan onderzoeken. Er valt veel meer te over zeggen, maar de bepaling is voor zover gericht tot opdrachtnemers zo breed geformuleerd, dat hij in ieder geval om die reden ambivalent is. Het eerste bolletje onder het kopje Integer (2.2) spreekt van respect voor de positie en belangen van opdrachtnemers. Dat zegt wel heel weinig en roept de vraag op hoe dat zich verhoudt tot de kritiek, die wel vernomen wordt in de praktijk, over het invullen van gunningscriteria, waarbij de laagste prijs toch nog vaak in een hoog vaandel lijkt te staan. Dat betreft niet de gedragscode zelf uiteraard, maar gedrag in concrete situaties, dat de code (wellicht) juist probeert te corrigeren, doch geeft wel aan dat enige concretisering node gemist wordt. Voorts is bij het eerste bolletje opgenomen, dat de opdrachtgevers ervan uitgaan, dat opdrachtnemers de positie en de belangen van de opdrachtgevers respecteren en ondersteunen. Dat gaat verder dan waartoe opdrachtgevers zich ‘verbinden’: waar de laatsten respect hebben 190 Monika Chao-Duivis voor opdrachtnemers, wordt van opdrachtnemers naast respect ondersteuning verwacht. En wellicht zou nog wat afgeleid kunnen worden uit het feit dat opdrachtgevers ‘respect hebben’ en opdrachtnemers ‘respecteren’. De Gedragscode Publiek Opdrachtgeverschap verwacht hier meer van niet-partij bij de code zijnde opdrachtnemers dan van de wel partij zijnde opdrachtgevers. Dat mag opvallend heten. De geheimhoudingsverplichting waarbij bij het tweede bolletje wordt gesproken is een verplichting die voortvloeit uit de overeenkomst dan wel de redelijkheid en billijkheid die de precontractuele situatie beheerst. Schending van deze verplichtingen kan naast wanprestatie uit hoofde van de overeenkomst ook een onrechtmatige daad constitueren, omdat dergelijk gedrag in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Het gaat hier dan ook niet om iets waartoe medewerkers van opdrachtgevers eerst gehouden zijn op basis van deze Gedragscode. Hetzelfde geldt voor wat is opgemerkt bij het derde bolletje over vertrouwelijke informatie. Ook bij dit bolletje richten de opstellers van de Gedragscode zich weer tot de niet partij zijnde opdrachtnemers: zij mogen geen misbruik maken van vertrouwelijke informatie afkomstig van opdrachtgevers. Ook voor hen gaat op wat net hiervoor is gezegd. Opvallend is wederom het verschil in bewoordingen voor zover de regel gericht is jegens de opdrachtgevers (daar gaat het alleen om een beperking van het informatiegebruik) en de opdrachtnemers (daar gaat het om het verbieden van misbruik maken van informatie). Het vierde bolletje is gecodificeerd in de aanbestedingsregelgeving. De verplichtingen, daaruit voortvloeiend, dienen gewoon nageleefd te worden en dat is toch iets anders (wederom vooral gevoelsmatig) dan dat de opdrachtgever voor die verplichtingen ‘zorgt’. Het vijfde bolletje ziet op nevenactiviteiten: de bepaling heeft, vanwege het vooralsnog niet duidelijk omschreven zijn van het begrip integer, weinig betekenis. Bij het bolletje over de relatiegeschenken rijst de vraag wat daar nu eigenlijk staat: zijn relatiegeschenken verboden? Nee, dat staat er niet. Er staat dat niet toegestaan wordt dat medewerkers er door beïnvloed worden. Maar wat als vast komt te staan, dat een medewerker wel een geschenk in ontvangst heeft genomen, maar vervolgens toch de ‘integere’ beslissing nam en dus kennelijk niet beïnvloed is geworden? En tot wie richt de regel zich: tot de medewerkers of tot de opdrachtnemers die proberen een medewerker te beïnvloeden? Ook hier is een betere formulering wenselijk. Het derde lid van art. 2 is genaamd Betrouwbaar. In het eerste bolletje wordt opgemerkt dat opdrachtgevers zich aan gemaakte afspraken houden. Het is een beginsel van het overeenkomstenrecht, dat overeenkomsten bindende kracht toekomt. Dat dit in een gedragscode opgenomen wordt, kan niet anders betekenen dan dat er onder opdrachtgevers velen zijn, die daar anders over denken.80 Zo bezien is opname daarvan in een gedragscode voor de hand liggend, waarbij gehoopt wordt, dat duidelijk is, dat de omschreven verplichting reeds uit het burgerlijk recht volgt. Het primaat van de politiek boven de gemaakte afspraken komt goed naar voren in het volgende bolletje, waar wordt aangekondigd dat als besluiten niet in overeenstemming zijn met afspraken met opdrachtnemers de afspraken in onderling overleg in lijn gebracht worden met 80 Zelf heb ik meer dan eens aarzelingen geuit bij de noodzaak van dit beginsel op voorwaarde dat het schadevergoedingsrecht de gevolgen van niet-nakoming goed opvangt. Onder de juristen heeft deze opvatting nooit op veel bijval kunnen rekenen. Ik vrees, dat de opdrachtgevers die menen, dat zij niet verplicht zijn tot nakoming van gemaakte afspraken, niet van mening zijn, dat zij de gevolgen daarvan wel moeten opvangen. 191 Van het gebaande pad de besluiten. Redelijkheid en billijkheid kunnen ook met zich brengen, dat publieke opdrachtgevers proberen de besluiten in lijn te laten zijn met eenmaal gemaakte afspraken. Het beginsel van pacta sunt servanda is immers ook een maatschappelijk belang. De spanning tussen politiek/bestuur en ‘rule of law’ zou hier meer aandacht mogen krijgen.81 In wezen wordt hier gezegd, dat publieke opdrachtgevers zich niet verplicht achten zich aan gemaakte afspraken te houden. Daarmee wordt een imago niet van betrouwbaarheid maar van onbetrouwbaarheid in het leven geroepen. Dat van opdrachtnemers ‘volle medewerking’ wordt verwacht, is zo bezien onredelijk. Het bepaalde in het bolletje over het verstrekken van gegevens is onderwerp van de aanbestedingsregelgeving en de regels van de precontractuele redelijkheid en billijkheid. Voor de verwachting richting opdrachtnemers verwijs ik naar wat ik eerder opmerkte. Het bolletje over het verstrekken van relevante informatie in het kader van ‘rechtmatigheid en doelmatigheid’ nodig voor de goede uitvoering etc. (dus betreffende de situatie na totstandkoming van de overeenkomst) roept de vraag op of opdrachtgevers zich vrij achten achten informatie die zij ook los van deze twee kaders hebben toegezegd dan wel waartoe zij anderszins verplicht zijn te leveren, niet te leveren. Dat is toch ondenkbaar?! De bepaling is overbodig en gevaarlijk. Ook deze bepaling is wederom tot de opdrachtnemer gericht. Het laatste onderdeel van de Gedragscode is gewijd aan transparantie. De eerste twee bolletjes bevatten een inhoud die aanbestedingsrechtelijk geregeld is. Het derde bolletje betreft het kiezen van de contractvorm die past bij de aard en omvang van het werk. Dit doet denken aan de Gids Proportionaliteit (die van later datum is) en is een goede bepaling. Hetzelfde geldt voor het streven naar helderheid vooraf over de verdeling van de risico’s, maar ware het niet ambitieuzer als daarnaast was opgenomen dat ook een evenwichtige verdeling van risico’s onderdeel van gewenst gedrag is van opdrachtgevers? Het laatste bolletje bevat eveneens een nuttig punt: evaluatie en delen van kennis en ervaring. Hierbij zou nog wel een opmerking over de (intellectuele) eigendom/rechten van opdrachtnemers meegenomen kunnen zijn. De Gedragscode Publiek Opdrachtgeverschap is de enige die er bij mijn weten is en het lijkt ook de eerste versie te zijn. Het was mooi geweest als dit initiatief toegejuicht had kunnen worden. Maar helaas: de inhoud van deze Gedragscode doet mij schrikken. De formuleringen laten veel te wensen over, maar nog ernstiger is de eenzijdigheid van het gewenste gedrag, het primaat van de politiek en het onvoldoende respect voor dan wel kennis van de betekenis van het overeenkomsten- en verbintenissenrecht die uit de Gedragscode spreekt. De Gedragscode Publiek Opdrachtgeverschap dient zo snel mogelijk herschreven te worden. 4.3 Vier principes om opdrachtgeverschap bij samenwerking goed vorm te geven (VNG) De VNG heeft de volgende publicatie, Goed opdrachtgeverschap bij samenwerkingsverbanden, Vier principes om opdrachtgeverschap bij samenwerking goed vorm te geven, in 2012 het licht doen zien. 82 De publicatie richt zich tot opdrachtgevende gemeenten als gemeenschappelijke opdrachtgever.83 De principes zijn niet als blauwdruk bedoeld, maar behulpzaam bij 81 82 83 192 Zie inzake de betrouwbaarheid van de overheid als contractpartner ook C.N.J. Kortmann en P.M.J.J. Swagemakers, De overheid als contractpartner bij ruimtelijke ontwikkelingen - verzwakt veel beloven het vertrouwen?, BR 2016, p. 43 e.v. Zie de op 31 januari 2016 geraadpleegde: <https://vng.nl/files/vng/nieuws_attachments/2012/ goed_opdrachtgeverschap_20120917.pdf>. De publicatie dateert van 17 september 2012. Zie p. 2 van deze publicatie. Monika Chao-Duivis discussies tussen de samenwerkende gemeenten als opdrachtgever. De vier principes die worden onderscheiden zien uitsluitend op de rol van de gemeenten als opdrachtgever en niet ook op opdrachtnemers. De principes en de toelichtende tekst luiden als volgt: ‘1. Eigen en gemeenschappelijke wensen en belangen in beeld brengen In de relatie tussen de opdrachtnemer en de opdrachtgever staan meerdere belangen centraal. Dat van de deelnemende gemeenten individueel en dat van de samenwerkende gemeenten als geheel. Voor de samenwerkende gemeenten is het van groot belang te weten welk resultaat zij in de eigen gemeenten wensen te behalen of in gezamenlijkheid willen doen. Om de eigen en gemeenschappelijke belangen in beeld te krijgen, als vertrekpunt van de opdracht, dienen de volgende vragen beantwoord te worden: a. Welke wensen hebben de individuele deelnemende gemeenten (vanuit eigen opgave)? b. Welke wensen hebben de samenwerkende gemeenten als geheel (gemeenschappelijk doel/belang)? c. In welke mate wijken de individuele belangen af van de gemeenschappelijke? d. Is samenwerking op de gemeenschappelijke belangen mogelijk/is er een opdracht op te stellen? e. Heeft de opdrachtnemer de ruimte om een eigen belang (bijvoorbeeld winst) na te streven? De samenwerkende gemeenten kunnen een bepaalde basis afspreken die voor iedere gemeente gelijk is en die ze in gezamenlijkheid als opdrachtgever bij een opdrachtnemer willen uitzetten. Dit basispakket (via bijvoorbeeld service level agreements) is (eventueel tegen meerkosten) uit te breiden. De strekking van een opdracht kan variëren, zoals: bestuursopdracht, besluit tot beleidsontwikkeling (interne opdrachtnemer), inkoop, inhuur of aanbesteding, uitvoering van taken (externe opdrachtnemer/gemeenschappelijke regeling), etc.. 2. Taken en verantwoordelijkheden sleutelfiguren in beeld brengen Het is van belang in beeld te hebben op grond van welke taken en bevoegdheden een opdracht wordt verstrekt aan een opdrachtnemer. Daarbij is het van belang aan te geven onder welke reikwijdte en binnen welke kaders een opdracht wordt verstrekt. Hierbij staande volgende vragen centraal: a. Wie is opdrachtgever? b. Wie is opdrachtnemer? c. Welke taak wordt uitgevoerd door de opdrachtnemer? - Komt de taak voort uit een wettelijke verplichting? - Is de taak vanuit het eigen beleid (bijv. kadernota) opgeworpen? d. Welke verantwoordelijkheid draagt de opdrachtnemer (wat is gemandateerd of welke aansprakelijkheid)? e. Welke bevoegdheid heeft de opdrachtnemer? 3. Prioriteiten in beeld brengen Op het moment dat er draagvlak is om op gemeen- schappelijke belangen een overeenkomst te sluiten en een opdracht te verstrekken, is het van belang in beeld te brengen wat de gewenste resultaten zijn op de taak die de opdrachtnemer dient te vervullen. Dit is de opera- tionalisering van het gemeenschappelijk belang en kan aan de hand van inzicht in de volgende vragen worden verkregen: a. Wat is het gewenste resultaat dat de opdrachtnemer dient te bereiken? b. Welke activiteiten dient de opdrachtnemer te ont- plooien om het resultaat te bereiken? c. Onder welke randvoorwaarden en criteria dient dit te gebeuren? d. Welke activiteiten dient de opdrachtnemer nadrukkelijk niet te ondernemen? 4. Opdrachtcyclus inrichten: Tijdige en open informatieverstrekking Dit laatste principe is met name van belang bij het praktische onderhoud van de relatie, dus niet zozeer ten behoeve van de vormgeving, maar des te meer als sturingsinstrument in de praktijk. Het bepaald waarover en op welk moment en op welke wijze verantwoording over de prestaties wordt afgelegd. Op het moment dat uit de verantwoording blijkt dat de prestaties achter blijven bij hetgeen noodzakelijk is de opdracht tot een goed einde te brengen, is de opdrachtgever in staat tijdig bij te sturen (zie ook onder succes- en risicofactoren: Escalatiemodel). a. Op welke wijze wordt verantwoording afgelegd aan de opdrachtgever? 193 Van het gebaande pad b. Op welke momenten legt de opdrachtnemer verantwoording af? c. Over welke resultaten legt de opdrachtnemer verantwoording af? d. Bij welke afwijkingen dient tussentijds gerapporteerd te worden?’. De publicatie bevat voorts nog een paragraaf gewijd aan succes- en risicofactoren. Het zijn de volgende: 1) scheiden van proces en inhoud (voorkom vervallen in rol die meer inhoud gerelateerd is dan proces-gerelateerd); 2) zuiverheid in rollen (er zit verschil in de rol van eigenaar en die van opdrachtgever); 3) relatiebeheer en accounthouders bij gemeenten (goede voortgangsrapportage of regelmatig contact middels ambtelijk contact met opdrachtnemer); 4) escalatiemodel (wat te doen als resultaten niet tijdig worden gehaald); 5) principaal-agent (de opdrachtnemer, de agent, zal vaak een informatievoorsprong hebben, men moet zich daarvan bewust zijn en dit probleem beperken). Het gaat hier om eenduidige tips gericht tot een partij bij de overeenkomst. Zo op het eerste gezicht roept het stuk geen (juridische) vragen op en lijkt het zeer behulpzaam bij de vervulling van de opdrachtgeversrol. 4.4 De waterschappen als publieke opdrachtgever (periode 2014-2016) In mei 2014 publiceerde Unie van Waterschappen (UvW) het in de aanhef genoemde document, dat de lange ondertitel meekreeg: Voor iedereen die met de waterschappen te maken krijgt als opdrachtgever voor de realisatie van, of het beheer en onderhoud aan, (waterschaps) werken, willen wij, als waterschappen met dit document duidelijk maken hoe wij streven naar professioneel opdrachtgeverschap.84 Deze publicatie bestaat voor het grootste deel uit de Gedragscode Publiek Opdrachtgeverschap, die onderwerp was van part. 4.2. De UvW heeft er nog iets aan toegevoegd in die zin, dat kenbaar wordt gemaakt hoe beleidsmatige keuzen luiden.85 ‘Onze aanpak Op het gebied van Kennis • Wij zijn zelf expert in waterbeheer en zorgen ervoor dat deze kennis maximaal wordt meegenomen in projecten. Daarnaast hebben wij kennis van relevante markten en hebben oog voor marktontwikkelingen. We verzamelen en delen (markt)kennis op gestructureerde wijze. • Wij maken optimaal gebruik van de kennis en kunde van marktpartijen en kennisinstellingen bij de voorbereiding en uitvoering van werkzaamheden. Op het gebied van Aanbesteden • Wij maken voorafgaand aan een project bewuste keuzes in de aanbestedingsstrategie. Deze keuzes leggen wij voorafgaand aan de aanbesteding vast in het betreffende aanbestedings- of projectdossier. Moderne contractvormen en een daaraan gerelateerde marktbenadering die de markt uitdagen om met oplossingen te komen en die passen bij de aard en omvang van het werk, zijn voor ons uitgangspunt bij het maken van deze keuze. • Voorafgaand aan het project maken wij ook keuzes over in- of uitbesteden, het samenvoegen van opdrachten of het per opdracht of per project aanbesteden. Ook deze keuzes leggen wij vast in het betreffende aanbestedings- of projectdossier. 84 85 194 Te vinden op: <https://www.uvw.nl/publicatie/de-waterschappen-als-publieke-opdrachtgever/>, geraadpleegd op 31 januari 2016. Zie p. 2 van de publicatie. Monika Chao-Duivis Op het gebied van Innovatie • Bij het realiseren van projecten kijken wij in een zo vroeg mogelijk stadium naar innovatieve oplossingen of krijgt de aannemer de ruimte om innovatieve oplossingen aan te dragen. Ook het toepassen van innovatieve aanbestedingsvormen wordt hieronder verstaan. Op het gebied van Duurzaamheid • Wij realiseren onze projecten en programma’s op duurzame wijze,waarbij we de aanpak Duurzaam GWW tenminste in alle grote werken (> €500K ) vanaf de start inzetten. Houding en gedrag • Professioneel opdrachtgeverschap staat voor ons centraal. Wij onderschrijven de gedragscode ‘Publiek opdrachtgeverschap’ van het Opdrachtgeversforum in de bouw en brengen de gedragscode in de praktijk. • Als waterschappen willen we met deze visie één geluid laten horen en zijn we in gezamenlijkheid aanspreekbaar voor de markt. Hierbij investeren we in een permanente, gestructureerde dialoog met de markt. • Wij zetten in op risicobeheersing. Wij zijn risicosturend en niet risicomijdend, waarbij wij de risico’s beleggen bij de partij die de risico’s het best kan beheersen.’. De toevoegingen zijn eenduidig geformuleerd en leggen alleen verplichtingen op de opdrachtgevers. 4.5 De Marktvisie De Marktvisie is een document opgesteld door Rijkswaterstaat86, Bouwend Nederland, NLIngenieurs, de Vereniging van Waterbouwers, MKB Infra, Uneto VNI en Astrin en met inbreng van ProRail87, als alliantiepartner van Rijkswaterstaat en gepubliceerd in januari 2016.88 De Marktvisie luidt als volgt: ‘Deze visie maakt helder welke volgende stap we met alle betrokken ketenpartners willen zetten om de bouwsector89 beter te maken. We willen daarin samen optrekken, met ieder zijn eigen verantwoordelijkheid. We hebben de volgende ambitie geformuleerd voor 2020: Wij excelleren, als “bouwers van Nederland”, door betrouwbaar, aanspreekbaar en inspirerend te zijn en we werken voor burgers en bedrijven samen aan een veilig, leefbaar en bereikbaar Nederland. Dit vraagt • Een collectieve ambitie (richting) voor burgers en bedrijfsleven: 1. Duurzaam - We nemen verantwoordelijkheid voor de leefbaarheid en de beperkte draagkracht van onze planeet in onze keuzes 2. Toekomstrobuust - We zoeken steeds optimale en innovatieve oplossingen voor veilige, slimme, efficiënte, leefbare en betrouwbare netwerken. Om dit in de keten duurzaam te kunnen doen streven we naar een gezond verdienmodel op basis van toegevoegde waarde. 3. Waar voor je geld- We willen de belastingbetaler waar voor zijn geld geven. We streven daarom naar waardecreatie en een significante reductie van transactie- en faalkosten. 86 87 88 89 Uit noot 1 die in het origineel hier staat blijkt dat ook het Rijksvastgoedbedrijf het gedachtengoed van de marktvisie omarmt. Hier staat in het origineel noot 2 met de volgende inhoud: ‘ProRail ondersteunt de beweging naar een gezamenlijke marktvisie en leidende principes, maar heeft meer tijd nodig om de eigen positie daarin te bepalen. ProRail conformeert zich daarom nu niet aan de gezamenlijke marktvisie.’ Zie de volgende website: <https://www.rijkswaterstaat.nl/over-ons/nieuws/nieuwsarchief/p2016/01/ marktvisie-voor-een-vitale-bouwsector.aspx>, geraadpleegd op 23 februari 2016. Hier staat in het origineel noot 3, waarbij de volgende inhoud is opgenomen: ‘Hieronder verstaan we alle partijen die vanuit hun professie te maken hebben met bouw en infrastructuur (nat, droog, rail, IV, nautische inkoop, inclusief beheer en onderhoud, kennis en ondersteunende bedrijfsvoering).’ 195 Van het gebaande pad • Excelleren, trots en vakmanschap: 4. Kwaliteit en prestaties centraal stellen- Vanuit de geleverde kwaliteit krijgen we waardering vanuit de maatschappij, waardoor we trots zijn op ons werk. Veilig werken staat daarbij voorop. 5. Een anticiperende en lerende sector- We leren van elkaar, ook binnen organisaties, en gaan als geheel erop vooruit om een speler van wereldklasse te blijven of te worden. We leren van (inter)nationale best practices en passen deze toe in ons werk. We volgen en anticiperen op technologische ontwikkelingen, en werken aan cybersecurity. We zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het beter ontsluiten, delen en borgen van specialistische kennis in de keten/sector. • Goede Samenwerking: 6. Respectvolle verhoudingen- We creëren continu een setting voor een echte dialoog. We leven ons in en houden rekening met elkaars rol en positie. We handelen vanuit gelijkwaardigheid in de relatie. We zijn zuinig op de mensen die in onze sector (willen) werken. 7. Samen de marktvisie realiseren- We voelen gezamenlijk eigenaarschap voor de marktvisie; Dít is hoe we de komende jaren willen werken. Ieder in zijn eigen unieke rol en verantwoordelijkheid in de keten maar wel samen, op een manier waarbij we elkaar versterken. We streven naar verbreding van de essentiële elementen van “onze” marktvisie naar andere sectoren, waarbij we verleiden met inspiratie en kwaliteit.’. Er zijn ook nog leidende principes geformuleerd: ‘1. We kijken met trots en plezier naar de opgave en dragen dat ook uit. 2. De samenstelling van onze teams en de gekozen manier van samenwerking zijn gericht op het doel van de opgave. 3. We kennen en erkennen elkaars belangen en risico’s, en handelen daar ook naar. 4. De concurrentie is gebaseerd op de juiste variabelen. 5. De financiële afwikkeling van de opgave is doelmatig, rendabel en financierbaar voor alle betrokkenen.’. De Marktvisie spreekt intenties uit en verschilt daarin van de Gedragscode Publiek Opdrachtgeverschap. In dat opzicht is de Marktvisie vrijblijvender dan de code. Opvallend is dat geopend wordt met een ‘collectieve ambitie’. De ambitie is in eerste instantie gericht op duurzaamheid, maar feitelijk zijn alle doelstellingen gericht op de gezamenlijke acties, ongeacht het specifieke thema daarvan, van opdrachtgevers en opdrachtnemers. Is dit een neerslag van wat er gebeurt in de maatschappij of wat door de opstellers van de Marktvisie wenselijk wordt geacht in een tijd waarin het adagium ‘ieder voor zich’ door de afbraak van vaste verbanden prominenter aanwezig lijkt te zijn? Wat daarvan zij: de intenties zijn mooi, worden zij ook waargemaakt? In het artikel in de Cobouw van 9 maart 2016, ‘Regelloos renoveren in Nijkerk’, wordt kond gedaan van ‘een eerste poging om bouwcultuur te doorbreken’ en wordt de aanbesteding besproken van de renovatie opdracht van de Nijkerkse brug. Er wordt aanbesteed zonder dat er een contract ligt of een prijs waarvoor het werk gedaan zou moeten worden. Marktpartijen geven hun visie op het project, de beste mogen worden en die worden onderworpen aan een samenwerkingsassessment. Daarvan gaan de drie besten een dialoog in over het idee van de geselecteerd over de ‘klantwaarde’. De winnende partij maakt uiteindelijk een ontwerp en pas dan wordt een prijs gevraagd en beoordeeld, welke prijs logisch moet voortvloeien uit het ontwerp en een open boekhouding. Het commentaar van de Cobouw: het is een van de eerste concrete stappen uit de Marktvisie van Rijkswaterstaat om open kaart te spelen, samen te werken en de prijs een ondergeschikte rol te geven. De Marktvisie bevat een taak hier voor opdrachtgevers en wellicht vooral voor ‘nieuwe’ opdrachtgevers: de opdrachtnemers die veel omvattende opdrachten hebben en daarbij van derden gebruik dienen te maken. In de schakels, die zich verder in een keten bevinden, verwateren goede intenties nog wel eens, zo hoort men. De toekomst moet het leren en het zou 196 Monika Chao-Duivis mooi zijn indien het effect van de Marktvisie door de opstellers op enigerlei wijze gemeten zou worden. 4.6 Afrondend In het algemeen is het van belang dat men zich realiseert dat een gedragscode nooit de weten regelgeving kan vervangen, maar deze hooguit inzichtelijk kan maken. Het is niet per se onwenselijk dat voorschriften die al gelden op grond wet- en regelgeving worden overgenomen in gedragscode, maar duidelijk dient te zijn, dat men tot naleving daarvan wel al reeds gehouden is. Verder voor wat betreft de naleving van de gedragscode nog een waarschuwing: naleving ervan vrijwaart niet per definitie van aansprakelijkheid uit hoofde van wet- en regelgeving. Voorts dient een gedragscode zich alleen te richten tot personen die partij zijn bij het opstellen ervan. Over het effect van gedragscodes lijkt niet veel bekend te zijn. Er is altijd een groot aandachtsmoment wanneer weer een breed gedragen dan wel een door belangrijke organisaties gedragen gedragscode gepubliceerd wordt. Maar of gedragscodes tot ander, en inderdaad het door de gedragscode beoogde gedrag, leidt, zou een mooi onderwerp van onderzoek kunnen zijn. Juridisch afdwingbaar zijn ze niet behalve voor zover ze verplichtingen bevatten, die reeds op een echte juridische grondslag rusten. 5. Publiekrechtelijke verplichtingen van opdrachtgevers 5.1 Inleiding In de voorafgaande paragrafen zijn rollen en taken van opdrachtgever geschetst. Aangegeven is daarbij dat het vooralsnog niet om juridisch afdwingbare taken ging. In de volgende twee paragrafen komen juridische verplichtingen wel aan de orde. In paragraaf 5 gaat het om de publiekrechtelijke verplichtingen en in paragraaf 6 om het privaatrecht. Ook hier gaat het om een verkenning en wordt geen uitputtende bespreking beoogd. In de onderhavige paragraaf wordt stilgestaan bij de onderwerpen veiligheid, arbeidsomstandigheden, het Ontwerp wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen en de Wet Arbeid Vreemdelingen. Gekeken wordt in hoeverre in deze regelgeving verplichtingen zijn opgenomen die de burger als opdrachtgever raken. 5.2 Veiligheid in het omgevingsrecht90 Het vertrekpunt91 bij de veiligheid in het omgevingsrecht is het bepaalde in art. 1a Woningwet. Artikel 1a Woningwet luidt als volgt: 1. De eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen draagt er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt. 2. Een ieder die een bouwwerk bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, draagt er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt. 3. De eigenaar van een bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen onderzoekt, of laat onderzoek uitvoeren naar, de staat van dat bouwwerk, voor zover dat 90 91 Met dank aan dr. ir. A.G. Bregman voor zijn opmerkingen bij deze paragraaf. Enige nuancering als vertrekpunt is op zijn plaats, omdat art. 1a vooral bedoeld is als vangnetbepaling, aldus de MvT, Kamerstukken II 2003/04, 29 392, nr. 3, p. 9. 197 Van het gebaande pad bouwwerk behoort tot bij ministeriële regeling vast te stellen categorieën bouwwerken waarvan is vast komen te staan dat die een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kunnen opleveren. In de Toelichting op het tweede lid92 wordt het volgende aangegeven: ‘De termen bouwen, gebruiken of slopen dienen ruim te worden uitgelegd en omvatten zowel het zelf bouwen, gebruiken of slopen als het door een ander laten bouwen, gebruiken of slopen (dit sluit ook aan bij de rechtspraak terzake van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin bij aanneming van werk het handelen van de opdrachtnemer of uitvoerder toegerekend wordt aan de opdrachtgever die in juridische zin derhalve als eindverantwoordelijke wordt beschouwd (zie de uitspraak van 3 juli 2002, zaaknr. 200 102 807/1, LJN-nr.: AE4856)).’. Hoewel de wet zelf niet expliciet van een opdrachtgever spreekt, is deze de facto wel in het vizier van de Woningwet-wetgever, zie immers de Toelichting, die zojuist is weergegeven, alsmede hetgeen op p. 28 van die Toelichting wordt opgemerkt aangaande het bepaalde in art. 1b: ‘Het betreffende verbod is opgenomen in het eerste lid, aanhef en onder a,c en e, en regardeert evenals het in het tweede lid opgenomen verbod een ieder die bouwt of laat bouwen (zie hiervoor ook de toelichting op het voorgestelde artikel 1a van de Woningwet, onder B). Dit omvat derhalve zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer en degene die in eigen beheer bouwt.’.93 In de Toelichting op art. 1a Woningwet, p. 9, wordt er op gewezen dat deze zorgplicht gezien de aard van het te beschermen belang zoveel mogelijk is geobjectiveerd aan de hand van hetgeen in een bepaald geval vereist is om geen gevaar voor de gezondheid of de veiligheid te laten ontstaan of voortduren. De werking is, aldus nog steeds de Toelichting t.a.p., niet afhankelijk van meer subjectieve kwaliteiten of eigenschappen, gelegen in de persoon van de eigenaar of beheerder. Bij het tweede lid ligt het enigszins anders, want daar dient wel rekening gehouden te worden met de mate waarin een bepaalde persoon, gegeven diens kwaliteit als eigenaar, bouwer, huurder, gebruiker enzovoorts, bevoegd en bij machte is het ontstaan of voortduren van een gevaar tegen te gaan. Het gaat bij dat laatste met name om subjectieve kwaliteiten als diens feitelijke en juridische bevoegdheden en niet om subjectieve eigenschappen of kennis zoals bijvoorbeeld het weten of redelijkerwijs hebben kunnen weten van het gevaar. Voor opdrachtgevers betekent e.e.a. dat hoewel op hem verantwoordelijkheden liggen aangaande veiligheid, in concreto veel zal afhangen van de wijze waarop werkzaamheden feitelijk georganiseerd zijn. Zie immers nogmaals de Minister in de MvT94: ‘Met de clausule: «voor zover dat in diens vermogen ligt» , opgenomen in het tweede lid van het voorgestelde artikel 1a, wordt met name gedoeld op de hoedanigheid en de feitelijke en juridische bevoegdheden waarmee een persoon in relatie staat tot een bouwwerk, standplaats, open erf of terrein. Deze worden mede bepaald door de van toepassing zijnde overeenkomsten en overige rechten en verplichtingen naar burgerlijk recht.’. Het verdient ter afsluiting van dit aspect opmerking, dat opdrachtgevers de verschillende verplichtingen kunnen doorleggen naar contractuele wederpartijen, waarbij op dezen ook 92 93 94 198 Kamerstukken II 2003/04, 29 392, nr. 3, p. 25. De opdrachtgever wordt voorts geadviseerd in de Toelichting t.a.p. bij de opdracht tot bouwen of een koop/ aannemingsovereenkomst contractueel vast te leggen dat de wederpartij zich ertoe verplicht te bouwen overeenkomstig de van toepassing zijnde voorschriften en het risico draagt van de gevolgen van het eventueel niet daaraan voldoen. Kamerstukken II 2003/04, 29 392, nr. 3, p. 27. Monika Chao-Duivis het risico komt te rusten van niet-naleven.95 De MvT lezend, krijgt men de indruk dat de wetgever heeft geworsteld met wat nu wel en niet van een opdrachtgever verlangd mag worden. Het is een omslachtig geschreven verhaal, waarvan men hoopt dat er in het stuk op enigerlei moment een duidelijke uitspraak over wordt gedaan. Maar dat gebeurt niet echt. Het lijkt er daarmee op neer te komen, dat van de opdrachtgever wel zorg wordt verwacht, maar in welke intensiteit en omvang blijft vaag mede gezien de verwijzing naar de contractuele relaties. De zorgplicht rustend op de opdrachtgever lijkt in veel gevallen niet veel om het lijf te hebben. Of dat heel erg is, is de vraag. Het effect van het neerleggen van verplichtingen daar waar gevaren daadwerkelijk beïnvloed (kunnen) worden, zal immers groter zijn. Maar het was wel mooi geweest, als dat duidelijk was uitgesproken. Om te weten wat voor omgevingsrechtelijke verplichtingen er nog meer op de opdrachtgever rusten, is ook het Bouwbesluit, dat evenmin van opdrachtgever spreekt, van belang.96 Het gaat hier om met name het bepaalde in art. 8.1 lid 1, dat als volgt luidt: Artikel 8.1. Aansturingsartikel 1. De uitvoering van bouw- en sloopwerkzaamheden is zodanig dat voor de omgeving een onveilige situatie of voor de gezondheid of bruikbaarheid nadelige hinder zoveel mogelijk wordt voorkomen. 2. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze afdeling. In art. 8.2 Bouwbesluit is bepaald, dat bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden maatregelen worden getroffen ter voorkoming van: letsel van personen op een aangrenzend perceel of een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen; letsel van personen die het bouw- of sloopterrein onbevoegd betreden, en beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere al dan niet roerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen. Tot slot is daar het bepaalde in art. 8.7 Bouwbesluit, betreffende het Veiligheidsplan: op aanwijzing van het bevoegd gezag worden de maatregelen die getroffen dienen te worden op grond van de art. 8.2 tot en met 8.6 vastgelegd in een veiligheidsplan. Dat er een veiligheidsplan moet zijn, is geen automatisme, zo blijkt uit deze bepaling. Ingevolge de Ministeriële Regeling Omgevingsrecht (Mor), houdende nadere regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en van het Besluit omgevingsrecht (Wabo) hoofdstuk 2 (‘indieningsvereisten vanwege bouwactiviteiten’) artikel 2.2. aanhef en lid 6 is bepaald dat in of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit de aanvrager ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 uit het oogpunt van het voorkomen van onveilige situaties en het beperken van hinder tijdens het bouwen een veiligheidsplan als bedoeld in artikel 8.7 van het Bouwbesluit 2012 verstrekt. Wordt op grond van het Bouwbesluit art. 8.7 door het bevoegd gezag een veiligheidsplan vereist, dan dient dat bij de vergunningaanvraag overgelegd te worden. Is de aanvrager van de bouwvergunning de initiatiefnemer van/opdrachtgever voor de bouwactiviteiten, dan rust op hem in die gevallen de verplichting ervoor te zorgen dat er een veiligheidsplan is. 95 96 Zie expliciet in deze zin Kamerstukken II 2003/04, 29 392, nr. 3, p. @@@. Zie: <http://wetten.overheid.nl/BWBR0030461/geldigheidsdatum_15-02-2016>. 199 Van het gebaande pad 5.3 Ontwerp wetsvoorstel kwaliteitsborging bouwen De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een Ontwerp wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen97 in 2014 gepubliceerd. In dit voorstel wordt het stelsel van controle op de kwaliteit van het bouwen sterk veranderd vormgegeven.98/99 Het Ontwerp wetsvoorstel is mede ingegeven door de gedachte om de positie van de bouwconsument (met wie feitelijk de opdrachtgever wordt bedoeld) te versterken.100 Dit gebeurt door een aanpassing van het BW (betreffende met name de aansprakelijkheid na oplevering, zie art. 7:758 lid 3 BW). Daarnaast is het zo, dat in het voorgenomen stelsel de toetsing door het bevoegd gezag aan de bouwtechnische voorschriften komt te vervallen. ‘Hiervoor in de plaats moet de vergunningaanvrager tijdens de bouw gebruik maken van een instrument voor kwaliteitsborging dat als doel heeft dat het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische voorschriften. De opdrachtgever moet hiervoor gebruik maken van een instrument voor kwaliteitsborging, dat is getoetst aan daartoe vastgestelde wettelijke voorschriften. Instrumenten voor kwaliteitsborging worden door de markt zelf gemaakt en beheerd en door de toelatingsorganisatie kwaliteitsborging bouw (hierna: toelatingsorganisatie) toegelaten indien deze voldoen aan de wettelijke voorschriften. In het kader van de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, toetst het bevoegd gezag of het gekozen toegelaten instrument voor kwaliteitsborging past bij het bouwwerk en of de vergunninghouder werkt met een kwaliteitsborger die gerechtigd is het instrument toe te passen.’.101 Dit laatste legt op de opdrachtgever zwaardere en actievere taken dan voorheen het geval was. Hoewel de verplichting materieel gesproken hetzelfde blijft als voorheen (er moet aan de eisen van het Bouwbesluit voldaan worden), verandert er veel betreffende het aantonen dat aan de eisen voldaan zal worden middels de kwaliteitsborgingsmethodiek. In het kader van dit verkennende artikel voert het te ver om dit beoogde systeem uiteen te zetten en wordt bij deze korte ‘attendering’ gelaten. 5.4 Arbeidsomstandigheden102 Op 19 mei 2015 werd de Sluiskiltunnel geopend en in juni 2015 verscheen Evaluatie Sluiskiltunnel.103 Aan de rol van de opdrachtgever wordt op verschillende plaatsen in het boek aandacht gegeven, waaronder p. 43, waar onder het kopje ‘Veiligheid: ook een medeverantwoordelijkheid van de opdrachtgever’ het volgende te lezen is: ‘Bij de start van de bouw van 97 98 99 100 101 102 103 200 Te vinden op overheid.nl met behulp van de volgende link: <https://www.internetconsultatie.nl/ wetkwaliteitsborgingvoorhetbouwen>. Voor zover relevant in dit verband: de gemeentelijke preventieve toets aan het Bouwbesluit 2012 komt te vervallen. Ten tijde van het moment dat aan deze bijdrage de laatste hand werd gelegd, was er nog geen voorstel naar de Tweede Kamer gestuurd. Het wetsvoorstel Kwaliteitsborging in de bouw (Kamerstukken II, 34 453) is op 15 april 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd; een eerste lezing ervan lijkt te laten zien, dat hetgeen in de tekst van deze bijdrage is opgemerkt in overeenstemming is met het voorstel. Ontwerp wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen, p. 4. Ibid. Met dank aan A. Frijters voor zijn opmerking bij deze paragraaf. Reflectie vanuit wetenschap en praktijk, prof. dr. ir. Marcel Hertogh, prof. dr. Hans Bakker, prof. dr. Ard-Pieter de Man, ir. Roel Scholten. Het colofon vermeldt, dat de Evaluatie een coproductie van de Sluiskiltunnel en het Nederlands kenniscentrum voor ondergronds bouwen en ondergronds ruimtegebruik (COB) is. Ook deze publicatie is (gratis) te downloaden en wel van: <http://www.cob.nl/nc/kennisbank/webshop/artikel/ evaluatie-sluiskiltunnel.html>. Monika Chao-Duivis de Sluiskiltunnel kreeg veiligheid direct prioriteit. Ton Vrijdag104: ‘Tot dan toe werd veiligheid gezien als de verantwoordelijkheid van de aannemer. Wij namen het standpunt in dat je als opdrachtgever ook verantwoordelijkheid hebt; wij kunnen tenslotte voorwaarden stellen aan de wijze waarop wordt gewerkt……’. In het stuk (p. 45) wordt vervolgens opgemerkt dat veiligheid op verschillende niveaus is te beïnvloeden: ‘1. Ontwerp: in de ontwerpfase moet al rekening gehouden worden met veiligheid van de operaties en veilig werken tijdens de uitvoering 2. Technisch: de materialen en gereedschappen waarmee wordt gewerkt, moeten in orde zijn 3. Organisatie: procedures moeten op orde zijn en worden gevolgd 4. Gedrag: medewerkers moeten veilig te werk gaan met alle hulpmiddelen die ze hebben.’. Vrijdag gaat daar t.a.p. op in en geeft aan dat aan deze onderwerpen aandacht is besteed. Maar beleidsadviseur Veiligheid en Bouwproces bij Arbouw, Frijters, blijft sceptisch: ‘Het is onduidelijk op welke wijze de opdrachtgever de interventiemogelijkheden zelf heeft ingevuld. De opdrachtgever blijft verantwoordelijk voor het ontwerpproces, ook als het een PPS-project is of als het ontwerp is uitbesteed aan een andere organisatie.’.105 En TU onderzoeker Frank Guldenmond wijst erop dat opdrachtgevers vaak de druk op hun aannemers hoog opvoeren om het werk op tijd af te krijgen: ‘dit gaat altijd ten koste van veiligheid als de opdrachtnemers nog reactief zijn’.106 Tot slot van dit voorbeeld ter introductie van een korte beschouwing over de Arboregelgeving: in de overeenkomst met de aannemerscombinatie bij de Sluiskiltunnel was een veiligheidsbonus opgenomen, die maandelijks te verdienen was. Ook in de relatie met de onderaannemer was er een prikkel ingebouwd om veiligheid te bevorderen namelijk met een maandelijkse ‘veiligheidsaward’ en een geldbedrag.107 Opdrachtgevers108 voelen zich dus verantwoordelijk voor de veiligheid van diegenen, die het werk realiseren: zijn zij dat ook juridisch? De regeling van de arbeidsomstandigheden bestaat uit de volgende regelingen: Arbeidsomstandighedenwet 1998, het Arbeidsomstandigheden besluit en de Arbeids­omstandighedenregeling.109 In de Arbeidsomstandighedenwet 1998 wordt niet gesproken van opdrachtgevers, maar alleen van werkgever en daarbij gaat het volgens de wet steeds om een gezagsverhouding. Die verhouding laat ik voor wat hij is, omdat hij een andere is dan die betreffende de opdrachtgever en opdrachtnemer. 104 Lid van de directie van directie van de BV Kanaal Kruising Sluiskil. De BV is opgericht door de provincie Zeeland als zelfstandige organisatie om de bouw van de tunnel te realiseren. Terzijde: de structuur van de organisatie, de keuze voor de BV constructie is ook interessant, zie daarvoor Hoofdstuk 2, van de hand van Marcel Hertogh, in het in de vorige noot genoemde boek. 105 Adri Frijters is beleidsadviseur Veiligheid en Bouwproces bij Arbouw. 106 Evaluatie Sluiskiltunnel, p. 45/47. 107 Evaluatie Sluiskiltunnel, p. 47. 108 Er zijn meer voorbeelden voor handen van opdrachtgevers die zich deze verantwoordelijkheid aantrekken. Zie bijvoorbeeld bij de realisatie van het centraal station Arnhem, waar er sprake was van vijf opdrachtgevers (ProRail, NS, gemeente Arnhem, Pathé en Zorgverzekeraar VGZ). In het aan dit project gewijde artikel, Samenhangend V&G-toezichtproject Arnhem Centraal, leve het oliemannetje (Arbo 2015, nr. 1, W. Baardemans, p. 18 e.v.) wordt opgemerkt door Frijters: ‘De gemeente nam daar het voortouw om de veiligheid in goede banen te leiden. Het Arbobesluit verplicht coördinatie tussen bouwende partijen op één locatie. Hier werken echter verschillende opdrachtgevers met elk meerdere aannemers. Daarin is wettelijk niet voorzien. Vanuit haar verantwoordelijkheidsbesef heeft gemeente Arnhem die coördinerende rol opgepakt.’ 109 In de Arbeidsomstandighedenregeling is de regeling houdende bepalingen ter uitvoering van bij en krachtens de Arbeidsomstandighedenwet en enige andere wetten gestelde regels opgenomen. Deze regeling voert in het kader van dit artikel te ver en laat ik voor wat hij is. 201 Van het gebaande pad In het Arbeidsomstandighedenbesluit komt de figuur van de opdrachtgever wel voor en worden op deze verschillende verplichtingen gelegd.110 Ik wijs met name op het bepaalde in art. 2.26, waar de algemene uitgangspunten inzake veiligheid en gezondheid bij het ontwerpen van een bouwwerk zijn geformuleerd. Volgens die bepaling zorgt de opdrachtgever ervoor dat in de ontwerpfase rekening wordt gehouden met de verplichtingen voor de arbeidsomstandigheden die gelden in de uitvoeringsfase, in het bijzonder de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 3, 5, eerste en derde lid, en 8 van de wet111. In art. 2.28 is opgenomen dat de opdrachtgever ervoor zorgt dat ten aanzien van bouwwerken die voor de veiligheid en gezondheid van werknemers bijzondere gevaren met zich brengen een veiligheids- en gezondheidsplan wordt opgesteld. In art. 2.29 wordt bepaald, dat indien in de uitvoeringsfase werkzaamheden worden verricht door: a. twee of meer werkgevers; b. één werkgever en één of meer zelfstandigen of c. twee of meer zelfstandigen, de opdrachtgever één of meer coördinatoren voor de ontwerpfase aanstelt en de uitvoerende partij stelt één of meer coördinatoren voor de uitvoeringsfase aan. De opdrachtgever is voorts verplicht, zie art. 2.32 om zodanige maatregelen te treffen, dat: de coördinator zijn taken naar behoren kan vervullen; dat het veiligheids- en gezondheidsplan deel uitmaakt van het bestek betreffende het bouwwerk en vóór aanvang van de werkzaamheden op de bouwplaats beschikbaar is. En ook moet de opdrachtgever ervoor zorgen, dat de verplichtingen voor de uitvoerende partij, bedoeld in de artikelen 2.29 en 2.33, zijn vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst met de uitvoerende partij.112 In art. 9.9b is de sanctie op niet naleving van deze verplichtingen neergelegd: ‘Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de volgende artikelen: (…), 2.26 tot en met 2.29, 2.32 tot en met 2.35’. Uit de Toelichting op het Arbeidsomstandighedenbesluit113 is duidelijk, dat de opdrachtgever de aan hem opgelegde verplichtingen met betrekking tot het ontwerp van een bouwwerk kan opdragen aan de ontwerpende partij. Daarmee gaat evenwel de eigen aansprakelijkheid van de opdrachtgever niet mee over. Vermeldenswaardig in deze context is het schrijven van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 9 juli 2015 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, waarin hij wijst op het ‘vraagstuk van verantwoord opdrachtgeverschap op het terrein van gezond en veilig werken’. Opgemerkt wordt, dat bij een keten van 110 De opdrachtgever is in art. 1 gedefinieerd als: ‘c. opdrachtgever: 1°. voor de toepassing van hoofdstuk 2, afdeling 5, en artikel 9.6: degene voor wiens rekening een bouwwerk tot stand wordt gebracht; 2°. voor de toepassing van artikel 9.5: degene voor wiens rekening een zelfstandige of werkgever als bedoeld in artikel 16, zevende lid, onderdeel b, van de wet, arbeid verricht; d. opdrachtgever-consument: de natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, voor wiens rekening een bouwwerk tot stand wordt gebracht; e. ontwerpende partij: degene die zich jegens de opdrachtgever, bedoeld in onderdeel c, sub 1° of de opdrachtgever-consument verbonden heeft om in het bouwproces de ontwerpende functie te vervullen; f. uitvoerende partij: degene die zich jegens de opdrachtgever, bedoeld in onderdeel c, sub 1° of de opdrachtgever-consument verbonden heeft om in het bouwproces de uitvoerende functie te vervullen.’. 111 In het kort komen deze neer op het volgende. Art. 3: er moet gezorgd worden voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en daartoe moet o.a. een beleid gevoerd worden, dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden, en daarbij moet, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de arbeid zo georganiseerd worden dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer. Art. 5 gaat over de inventarisatie en evaluatie van risico's. 112 Voor het geval de opdrachtgever een consument is, bepaalt art. 2.34, dat de ontwerpende partij(en) ervoor zorgen dat aan alle verplichtingen van de opdrachtgever wordt voldaan. 113 P. 170. 202 Monika Chao-Duivis opdrachtgever(s) en een werkgever, opdrachtgevers gezond en veilig werken mede beïnvloeden, omdat zij, naast de werkgever, de condities bepalen waaronder wordt gewerkt. Het gaat daarbij om het voorschrijven van werkmethoden, arbeidsmiddelen, arbeidslocatie en het op andere wijze bieden van ‘condities die het werken binnen de grenzen van de wet mogelijk maken’. Hiertegenover staan opdrachtgevers, aldus nog steeds dit schrijven, p.2, die het werken binnen de wet juist in de weg staan door disproportionele prijsafspraken of een onrealistische planning. Het is met name de bouw die aandacht vraagt in dit verband. De Minister haalt een factsheet aan van de Inspectie SZW, waaruit blijkt dat bij woningcorporaties 40% van de geconstateerde overtredingen te wijten is aan de rol van de opdrachtgever en aan keuzes die zijn gemaakt in de ontwerpfase.114 Terug naar het schrijven van de Minister. De signalen, dat de wettelijke verplichtingen voor opdrachtgevers in de bouw te weinig handhavingsmogelijkheden bieden, worden vooral juridisch benaderd: er komt een juridische exercitie naar de mogelijkheden om de huidige verplichtingen voor opdrachtgevers aan te scherpen en strengere sancties in te voeren.115 Maar daar blijft het niet bij: er wordt ook een communicatiecampagne aangekondigd om verantwoord opdrachtgeverschap in de bouw te stimuleren. En voorts geeft de Minister ook aan dat het invoeren van een algemene bestuursrechtelijke ketenaansprakelijkheid vooralsnog een stap te ver is in het zicht van het bepaalde in art. 6:658 lid 4 BW116 op grond waarvan een benadeelde werknemer een opdrachtgever kan aanspreken. Is het logisch dat deze verplichtingen bij de opdrachtgever zijn gelegd? Enerzijds wel: want hoewel de werkgevers uit hoofde van deze regelgeving eveneens belangrijke verplichtingen hebben, zijn het de opdrachtgevers die invloed uitoefenen op de ontwerpers.117 Anderzijds: de opdrachtgever ontwerpt zelf niet en zal vaak ook maar een leek zijn op dat gebied. Het is zeer wel denkbaar dat de opdrachtgever geen weet heeft van de verplichtingen voortvloeiend uit het Arbeidsomstandighedenbesluit. Weliswaar kan de opdrachtgever voorgehouden worden, dat een ieder geacht wordt de wet te kennen, maar zet dit vanuit een effectiviteitsperspectief wel voldoende zoden aan de dijk?118 Zouden de verplichtingen niet beter direct op de ontwerpende partij (ook) moeten rusten? Die zit toch het dichtst bij het vuur.119 En in het verlengde van deze vraag: is voldoende duidelijk in het zicht van de ontwikkelingen op ontwerpend terrein (denk aan BIM) wie de ontwerpende partij is? Een ander punt, ook al eerder genoemd, is de vraag of de huidige regelgeving voldoende voorziet in de situatie dat er niet één maar meer opdrachtgevers zijn aan te wijzen voor een project. Is de arbeidsomstandighedenregelgeving wel voldoende meegegroeid met de ontwikkelingen op het gebied 114 In de factsheet Arbeidsomstandigheden in de bestrating, uit 2014 waarnaar de minister ook verwijst, valt te lezen dat 82% van de geïnspecteerde opdrachtgevers bij het ontwerp van de straatwerkzaamheden niet goed rekening had gehouden met de fysieke belasting van de werknemers. En in de eveneens genoemde factsheet Wegenbouw wordt gemeld, dat de door opdrachtgevers aangeleverde V&G plannen vaak onbruikbaar zijn; dat opdrachtgevers nog niet altijd op de hoogte zijn van hun verantwoordelijkheden als het gaat om het veilig kunnen laten uitvoeren van werkzaamheden aan de weg; dat de doorstroom van het verkeer prioriteit heeft boven een veilige arbeidsplaats, en dat de arbeidshygiënische strategie bij het beheersen van aanrijdgevaar onvoldoende wordt toegepast. 115 p. 3/4 schrijven van de minister. 116 Dit artikel luidt: Hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, is overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. De kantonrechter is bevoegd kennis te nemen van vorderingen op grond van de eerste zin van dit lid. 117 Het Arbeidsomstandighedenbesluit legt de ontwerpende partij alleen verplichtingen op vergelijkbaar met die op de opdrachtgever rusten indien er sprake is van een consument-opdrachtgever. 118 Overigens geldt voor de opdrachtgever-consument 119 Dit is een idee dat mij aan de hand is gedaan door Adri Frijters en dat m.i. het verder brengen waard is. 203 Van het gebaande pad van de organisatie van bouwwerkzaamheden, die juridisch vorm zijn gegeven in de UAV-GC 2005 en de DBFMO contracten? Wat daar van zij: afsluitend wordt geconcludeerd dat de arbeidsomstandighedenregelgeving op de opdrachtgever verplichtingen legt, waar de opdrachtgever zich niet altijd bewust van zal zijn en die voor hem een reële last vormen. 5.5 De Wet arbeid vreemdelingen (Wav) De Wav bepaalt dat het een werkgever verboden is om een vreemdeling, dat zijn, samengevat, onderdanen van buiten de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, zonder tewerkstellingsvergunning (of gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever) in Nederland arbeid te laten verrichten. Op overtreding van dit verbod staat een boete. Van belang in het kader van dit artikel is, dat het begrip werkgever zeer ruim is. Volgens art. 1 onder b is een werkgever: 1°.degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten; en 2°. de natuurlijke persoon die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat verrichten. Niet van belang is of er een arbeidsverhouding is of dat er loon betaald wordt.120 Dit betekent dat iedereen in de keten van ‘opdrachtgevers’ strafbaar is indien een partij in de keten zich niet aan de verplichtingen uit de Wav houdt. In zijn uitspraak van 11 december 2015121 op prejudiciële vragen van het Hof Den Bosch legt de Hoge Raad uit waarom voor dit systeem122 is gekozen: ‘3.2.3 De wetgever heeft voor de ruime omschrijving van het begrip werkgever gekozen omdat in de praktijk steeds werd gepoogd om via sluipwegen en ingewikkelde constructies het verbod vreemdelingen tewerk te stellen, en daarmee de vergunningplicht, te ontgaan (Kamerstukken II, 1993-1994, 23 574, nr. 3, p. 4 en 13). Deze ruime omschrijving strekt ertoe te voorkomen dat werkgevers hun verantwoordelijkheid ingevolge de Wav kunnen ontlopen, en dat feitelijk leidinggevenden gebruik kunnen maken van stromannen en schijnconstructies om boeten op anderen af te wentelen (Kamerstukken II, 2012-2013, 33 475, nr. 6, p. 3). Blijkens de context wordt met dit ‘afwentelen’ gedoeld op het geheel ontgaan van de boeten.’. In de praktijk komt het vaak voor dat werkgevers in de keten middels verhaalsbedingen de boete doorleggen naar een volgende werkgever (onderaannemer, onder-onderaannemer etc.). Het Bossche Hof heeft aan de Hoge Raad ook de prejudiciële vraag voorgelegd of dit in strijd met de wet, de openbare orde of de goede zeden was (art. 3:40 BW). Uitvoerig gemotiveerd heeft de Hoge Raad die vraag, die uiteraard in een bepaalde context werd gesteld maar wel typisch lijkt te zijn voor deze wet, ontkennend beantwoord. Samengevat wordt het volgende gesteld. Weliswaar ondervindt de beboete werkgever geen nadeel in zijn vermogen, maar de doelstellingen van de Wav en de bestuursrechtelijke handhaving daarvan worden daardoor niet ondergraven, de werkgever blijft zelf verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen en hij wordt beboet. Hij kan dan wel proberen het bedrag van die boete te 120 Zie uitgebreid over dit onderwerp: Wet arbeid vreemdelingen. Hoe werkt de Wet arbeid vreemdelingen in zowel de theorie als in de praktijk en welke veranderingen zijn er gewenst c.q. noodzakelijk?, Master thesis UvT Stefan Venix, maart 2011. 121 ECLI:NL:HR:2015:3568. 122 Dat afwijkt van het systeem waarvoor gekozen is bij de arbeidsomstandighedenregelgeving. 204 Monika Chao-Duivis verhalen op zijn contractuele wederpartij, maar het risico van insolventie van die partij blijft op hem rusten, aldus samengevat het antwoord op de prejudiciële vragen.123 Met het oog op het onderwerp van dit artikel wordt voorts weergegeven wat de Hoge Raad opmerkte inzake het concrete geval dat aanleiding was voor de prejudiciële vragen: ‘Het voorgaande ligt niet wezenlijk anders in het geval waarop de prejudiciële vraag betrekking heeft. Dat geval wordt hierdoor gekenmerkt dat werkzaamheden voor een bepaald project worden verricht ter uitvoering van een keten van (onder)aannemingsovereenkomsten, zodat – als gevolg van de ruime omschrijving van het begrip werkgever in de Wav – er meerdere werkgevers zijn aan te wijzen, die ieder een eigen verplichting tot naleving van de Wav hebben. Ook in deze situatie is mogelijk en toelaatbaar dat de ‘hoogste’ werkgever in de keten (de opdrachtgever van het project) – die veelal op afstand staat van de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden en in de regel niet zelf voor de inschakeling van arbeidskrachten zorgt (cursivering toegevoegd) – zijn wederpartij (de hoofdaannemer) contractueel verplicht zorg te dragen voor de naleving van (ook) de verplichtingen die ingevolge art. 2 lid 1 Wav op de opdrachtgever rusten en blijven rusten. Die wederpartij is immers in hun onderlinge verhouding het nauwst betrokken bij de feitelijke tewerkstelling van arbeidskrachten voor het door haar aangenomen werk. En in de regel geldt hetzelfde in de onderlinge verhouding tussen hoofdaannemer en onderaannemer.’. De Wav gaat verder dan de andere publiekrechtelijke regelingen die verplichtingen op opdrachtgevers leggen. Voor menig opdrachtgever, die feitelijk niets met de werkzaamheden te maken heeft anders dan dat er een initiatief is genomen en een programma van eisen is geformuleerd bijvoorbeeld, zullen de verplichtingen als een verrassing komen en ook mogelijk niet goed begrepen worden. Iets lijkt daarvan door te klinken in de hiervoor gecursiveerde woorden door de Hoge Raad gebruikt. Professionele opdrachtgevers die vaak in ketens werken, verzachten de pijn voor zichzelf door middel van het - geoorloofde - verhaalsbeding. 6. Opdrachtgeverschap en het privaatrechtelijk bouwrecht: overeenkomstenrecht 6.1 Inleiding De civielrechtelijke verplichtingen rustend op de opdrachtgever uit hoofde van het contractenrecht zijn beperkt van omvang. Grosso modo komen zij erop neer, dat de opdrachtnemer moet betalen voor zijn werkzaamheden en voorts rusten op hem enige verplichtingen om de opdrachtnemer in staat te stellen zijn werkzaamheden te verrichten. In het laatste geval kunnen dat afdwingbare verplichtingen zijn en verplichtingen die bij niet nakoming leiden tot verlies van recht bij de opdrachtgever (de zogenaamde ‘Obliegenheiten’). In deze paragraaf passeren deze verplichtingen de revue, waarbij begonnen wordt met het laatste onderwerp. Dat onderwerp is eigenlijk voor de praktijk niet eens van heel groot belang, omdat de meeste verplichtingen van opdrachtgevers expliciet omschreven zijn in algemene voorwaarden en/ of de (basis)overeenkomsten zelf. Theoretisch/dogmatisch is het onderwerp wel van belang. Het is een weerbarstig leerstuk, waarover de meningen uiteenlopen. Ik veroorloof mij in dit kader er ten principale op in te gaan, niettegenstaande het aangegeven beperkte praktische belang. In paragraaf 6.3 wordt op de concretere verplichtingen rustend op de opdrachtgever uit hoofde van Titel 7.12 ingegaan en in paragraaf 6.4 komen de algemene voorwaarden aan de orde. 123 Het komt mij voor dat met dit antwoord het effect van de Wav, wat verder ook gedacht kan worden van het systeem van de wet, feitelijk wel verminderd wordt nu het financiële risico in zekere zin wordt teruggebracht tot een insolventierisico. 205 Van het gebaande pad 6.2 Het algemeen verbintenissenrecht: schuldeisersverzuim Vooraf verdient opmerking, dat in het algemeen verbintenissenrecht, Boek 6 BW, niet van opdrachtgever wordt gesproken, maar wel van schuldeiser of crediteur. Met betrekking tot de vraag naar de verplichtingen van de opdrachtgever is van belang dat het uitgangspunt is, dat de schuldeiser, indien geen verplichting daartoe is opgenomen in de overeenkomst, niet verplicht is medewerking te verlenen aan de ontvangst van een prestatie te verrichten door de schuldenaar en welke prestatie de schuldeiser toekomt.124 In de woorden van Asser-Van den Berg: ‘Het wettelijke uitgangspunt is dat de schuldeiser niet verplicht is medewerking te verlenen aan het verkrijgen van de hem toekomende prestatie.’125 De vrijheid van verplichtingen van de schuldeiser is niet onbegrensd. Immers: verhindert de schuldeiser nakoming door de schuldenaar doordat hij noodzakelijke medewerking niet verleent of door een ander beletsel aan zijn zijde dan komt hij in verzuim, tenzij de oorzaak van de verhindering hem niet kan worden toegerekend. Aldus bepaalt art. 6:58 BW. In dit geval spreken we van schuldeisersverzuim. Het is interessant bij de voorbeelden die in de Parlementaire Geschiedenis worden gegeven stil te staan.126 Samengevat ziet men in al de voorbeelden steeds een schuldeiser figureren, die iets niet doet, welk niet doen de schuldenaar belet in het nakomen van zijn verplichting jegens de opdrachtgever: a) de schuldeiser weigert een prestatie die volgens hem (ten onrechte) niet aan de verbintenis beantwoordt; b) de schuldeiser laat na voorzieningen te treffen om de prestatie in ontvangst te nemen; c) een verkoper weigert na een terechte klacht van een koper, strekkende tot ontbinding of vervanging van een afgeleverde zaak, de zaak terug te nemen, waardoor de koper zijn verbintenis tot teruggave niet kan nakomen; d) de schuldenaar gaat over tot zuivering van zijn verzuim door het doen van een behoorlijk aanbod tot nakoming (art. 6:86 BW) en dit aanbod wordt door de schuldeiser van de hand gewezen. De voorbeelden laten zien, dat door het niet-handelen van de schuldeiser het verrichten door de schuldenaar van zijn verplichting onmogelijk wordt gemaakt. Dit niet-handelen is geen zuiver niet-handelen, omdat de schuldenaar en de schuldeiser al in een juridisch relevante relatie met betrekking tot elkaar staan. In deze relatie is aan de schuldeiser een ‘taak toebedeeld’ die vervuld dient te worden: i) opdat de schuldenaar zijn verplichting kan nakomen en ii) gegeven dat hij nakoming nog wenst dan wel niet wil accepteren dat de schuldenaar de nadelen van het niet kunnen nakomen door hem - als gevolg van het niet in ontvangst nemen van de prestatie - op de schuldeiser afwentelt.127 Van een verplichting rustend op de schuldeiser is geen sprake, aldus de heersende leer, maar dat is m.i. te kort door de bocht uitgedrukt, want indien de omstandigheden genoemd onder i en ii zich voordoen, is er wel sprake van een verplichting, waarop bij niet-nakoming een sanctie staat.128 In de voorbeelden is duidelijk dat de schuldeiser door zijn niet-handelen in een bestaande juridisch relevante relatie een rol vervult in de keten van causaliteit leidend tot het in gebreke 124 Asser/Hartkamp-Sieburgh 6-1*[292]. 125 Asser-Van den Berg, nr. 75. 126 Gemakshalve gebruik ik de weergave van Valk, 2015, (T&C Burgerlijk Wetboek), art. 6:58 BW, aant. 2. Valk verwijst naar MvAII, Par. Gesch. 6, p. 221 en 229. 127 Het Engelse gezegde ‘he wants his cake and eat it too’ is op deze schuldeiser van toepassing. 128 Dat deze verplichting niet reëel te executeren is, en de schuldenaar ervan bij schade aan zijn kant genoegen moet nemen met bijvoorbeeld vergoeding van de kosten, doet aan het feit dat er in deze situatie een verplichting is aan de zijde van de schuldeiser niet af. 206 Monika Chao-Duivis blijven van de schuldenaar en mogelijk kosten aan diens kant. Het niet verlenen van noodzakelijke medewerking, zoals art. 6:58 BW het uitdrukt, brengt dit tot uitdrukking.129 Wat er zij van de grondslag en de aard van de regeling van het schuldeisersverzuim: het leerstuk is al geruime tijd omstreden. Betoogd wordt (ik baseer mij kortheidshalve op Asser-Van den Berg), dat ‘de schuldeiser verplicht is de schuldenaar waar nodig medewerking te verlenen bij het verrichten van de door hem verschuldigde prestatie en dat bij schending van deze verbintenis een recht op de normale remedies voor wanprestatie ontstaat’.130 En Van den Berg vervolgt: ‘Hesseling stelt daarbij de Principles of European Contract Law (PECL) als (lichtend) voorbeeld. Hierin wordt bepaald: “Each party owes to the other a duty to cooperate to give full effect to the contract” (art. 1:202 PECL)131. Deze duty to cooperate neemt in de PECL een prominente plaats in en wel als een van de twee daarin uitgedrukte ‘General Duties’ (naast en dus op gelijke hoogte met de duty to act in accordance with good faith and fair dealing). In overeenstemming met deze hoge ranking wordt niet-nakoming van de duty to co-operate ook op analoge wijze gesanctioneerd als niet-nakomen van de verbintenis waarop deze duty betrekking heeft. De partij jegens wie deze duty geschonden wordt kan derhalve beschikken over alle remedies die in de PECL in het algemeen zijn voorzien in geval van ‘non-performance’, te weten ‘right to performance’, ‘withholding performance’, ‘termination of the contract’, ‘price reduction’, ‘damages and interest’, althans voor zover aan de voor de betreffende remedie geldende vereisten is voldaan. Zie art. 8:101 jo. art. 1:301 en Chapter 9 PECL. In de PECL wordt derhalve geen onderscheid gemaakt tussen schuldenaars- en schuldeisersverzuim. De schuldeiser van een prestatie is tegelijk schuldenaar van de duty to co-operate met betrekking tot die prestatie.’.132 Het is juist dat met het voorstel van de PECL het leerstuk van schuldeisersverzuim (praktisch: zo goed als) uit de wereld is: er wordt een zeer veel omvattende verplichting ten laste van de opdrachtgever gecreëerd, die voor die verplichting schuldenaar is; bij niet nakoming is er dus geen sprake van schuldeisersverzuim, maar van gewone wanprestatie. Dat is evenwel alleen het geval indien in overeenkomsten van die algemene verplichting uit wordt gegaan. Worden 129 In zijn Tilburgse dissertatie, Towards a European building contract law, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink, 1989, spreekt C.E.C. Jansen op o.a. p. 133 betreffende de omvang van de verplichting uit hoofde van art. 6:58 BW van het noodzakelijkheidsprincipe, waaronder hij verstaat aldaar dat ‘Legal consequences will only come into effect if it can be established that particular behaviour of the initiatior is a conditio sine qua non for the builder’s ability to perform his part of the contract.’ Wat betreft het aan art. 6:58 BW ten grondslag liggende fundamentele beginsel merkt hij op p. 131 op dat dit niet helemaal duidelijk is. Ik betwist die onduidelijkheid en zie de oorsprong in het oorzakelijkheidsdenken: wie een ander schade veroorzaakt of met problemen opzadelt zodat deze partij haar verplichtingen niet kan nakomen, heeft daar voor op te komen als veroorzaker van die schade of problemen. Zie van dezelfde schrijver ook: Aanneming van werk, (Mon. BW, nr. B84) 2013 [33]. 130 Ik baseer me op de weergave door Van den Berg bij Asser, nr. 77. 131 De vraag dringt zich op wat bedoeld wordt met ‘full effect’. Het woord ‘full’ kan niet anders betekenen dan dat dat meer wordt bedoeld, dan alleen de verplichting ‘to give effect’. Het lijkt voorstelbaar dat indien een bepaling als deze recht zou worden, dat vroeg of laat opdrachtgevers zullen betogen dat hun verplichting tot het verlenen van medewerking opdat de overeenkomst ‘vol effect’ heeft in concrete gevallen te ver gaat in het zicht van wat zij aan de opdrachtnemer hebben opgedragen en waarvoor deze betaald wordt. 132 De discussie gaat dan ook in wezen niet om de vraag of het mechanisme van het schuldeisersverzuim verouderd is, maar of er niet gewoon een algemene regel dient te zijn betreffende de materiële verplichting van schuldeisers om medewerking te verlenen opdat de overeenkomst zijn ‘volle effect’ kan hebben. Het ware juister geweest om niet zozeer het leerstuk als verouderd te bestempelen, maar het ontbreken van een algemene verplichting rustend op schuldeisers inzake het in algemeen moeten meewerken. Los daarvan: indien het BW een regeling zou kennen, inhoudende dat de schuldeiser ‘gewoon’ gehouden is tot nakoming van zijn ‘taak’, inhoudende dat hij medewerking dient te verlenen opdat de schuldenaar zijn verplichtingen kan vervullen in de situatie waarin hij zijn recht op nakoming door de schuldenaar niet wil prijsgeven dan wel voor de nadelige gevolgen die zijn nalaten veroorzaken bij de schuldenaar niet wenst op te komen, en dit als een vorm van gewone wanprestatie te zien, kan het leerstuk schuldeisersverzuim inderdaad overboord gezet worden. 207 Van het gebaande pad de verplichtingen van de schuldeiser beperkter omschreven133, dan is er nog wel behoefte aan een juridische reactie op gedrag van een schuldeiser, die alsdan weigert zijn noodzakelijke medewerking aan de ontvangst van een prestatie te leveren, waardoor de schuldenaar in problemen komt terwijl die schuldeiser nog wel de prestatie wil dan wel niet wil opkomen voor de nadelige gevolgen voor de schuldenaar die optreden door zijn nalaten. De verplichting tot het verlenen van medewerking is alsdan te baseren op het bepaalde in het huidige art. 6:58 BW; zonder die bepaling biedt het leerstuk van de redelijkheid en billijkheid voldoende onderbouwing in de gevallen waarin sprake is van de combinatie van factoren, die net hiervoor nogmaals genoemd zijn.134 Wat mij betreft, zou met betrekking tot deze verplichtingen geen principieel onderscheid gemaakt hoeven te worden tussen wanprestatie van de schuldenaar en van de schuldeiser. In beide gevallen is er immers sprake van niet nakoming van verplichtingen.135 Deze dogmatische uiteenzetting afsluitend. De stelling in de heersende leer, dat uit hoofde van het BW in het algemeen op de opdrachtgever geen verplichting rust om medewerking te verlenen aan het verkrijgen van de hem toekomende prestatie, is m.i. niet zuiver geformuleerd. De combinatie van het bestaan tussen de schuldeiser en de schuldenaar van een juridische relatie en het feit dat door het weigeren noodzakelijke medewerking te verlenen terwijl niet afgezien wordt van aanspraken jegens de schuldenaar en tevens geweigerd wordt zich de nadelen ontstaan bij de schuldenaar als gevolg van het nalaten aan te trekken, maakt dat de opdrachtgever wel verplicht kan zijn tot het verlenen van zijn medewerking. Dit laatste brengt mij naar de concrete verplichtingen die in het BW te vinden zijn en wel concreet in de Titel aanneming van werk in Boek 7. 6.3 Verplichtingen rustend op de opdrachtgever in Titel 7.12 BW (aanneming van werk) Titel 7.12 BW bevat slechts een verplichting rustend op de opdrachtgever en dat is de verplichting om de aannemer te betalen al dan niet in geld, zie art. 7:750 BW. Over de omvang van de betalingsverplichting, de hoogte van de aanneemsom, zegt het BW in beginsel niets, maar helemaal vrij laat de wetgever de opdrachtgever niet. In art. 7:752 is in lid 1 bepaald, dat indien de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet bepaald is of er is slechts een richtprijs bepaald, dan is de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd.136 Naast deze expliciet geformuleerde verplichting wordt in de literatuur aangenomen dat art. 7:758 lid 3 BW betreffende het ontslagen zijn van de aannemer voor gebreken die de 133 Verondersteld wordt dat de PECL dat niet beogen te verbieden. 134 Anders dan Van den Berg lijkt te veronderstellen t.a.p. heb ik tegen een dergelijke verplichting geen principiële bezwaren noch heb ik bedoeld te pleiten voor het behoud van het leerstuk schuldeisersverzuim als zodanig. Waar het mij ging (en gaat), was: zonder rechtsgrond (dus zonder een in een overeenkomst of wet vastgelegde verplichting) kan er geen gehoudenheid zijn van een opdrachtgever (of wie dan ook) tot een actieve verplichting om mee te werken aan het geven van ‘full effect’ aan de overeenkomst. Het aannemen van een dergelijke verplichting alleen uit hoofde van redelijkheid en billijkheid gaat m.i. te ver, tenzij er sprake is van de combinatie van feiten, zoals in de tekst uiteengezet. Is er een grondslag voor die verplichting, zoals in de PELC en in de aangehaalde voorbeelden, dan is de opdrachtgever daartoe gehouden en is er gewone wanprestatie bij niet nakoming. 135 Zie ook het voorstel van de PELC. 136 De verplichting om in beginsel van het EMVI criterium gebruik te moeten maken, is in dit verband net van belang ontbloot. Men kan er een zekere aanwijzing in zien om een redelijke prijs te bieden voor gevraagd werk al was het maar omdat over de invulling van het EMVI criterium nagedacht moet worden en niet automatisch het criterium van de laagste prijs gebruikt wordt. 208 Monika Chao-Duivis opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken, impliciet een onderzoeksplicht voor de opdrachtgever inhoudt. In de woorden van Asser/Van den Berg: ‘Uit deze bepaling vloeit voor de opdrachtgever een door rechtsverlies gesanctioneerde onderzoeksplicht voort. De bepaling vormt een nadere concretisering voor de aannemingsovereenkomst van de in art. 6:89 BW neergelegde regel. De daarin tevens opgenomen klachtplicht is niet met zoveel woorden in art. 7:758 lid 3 BW uitgedrukt, maar mag daar wel impliciet in begrepen worden geacht.”. 137 In het artikel ‘Naar een andere regeling van de aansprakelijkheid na oplevering: exit het onderscheid verborgen en niet-verborgen gebreken’138 heb ik de juistheid van deze opvatting in twijfel getrokken. Art. 7:758 lid 3 BW houdt m.i. geen actieve verplichting tot het plegen van onderzoek ten tijde van de oplevering in, maar hooguit een ‘Obliegenheit’: onderzoekt de opdrachtgever ten tijde niet wat hem wordt opgeleverd dan kan dat leiden tot rechtsverlies. En voorts heb ik de vraag opgeworpen of de functie van het bepaalde in lid 3 van art. 7:758 BW niet veeleer bewijsrechtelijk van aard is dan materieelrechtelijk: ‘De oplevering dient ertoe duidelijkheid te verschaffen over wat nog voor rekening van de aannemer komt en wat niet meer. Omdat de regeling materieelrechtelijk (thans) zo is, dat de aannemer na oplevering niet meer aansprakelijk is behalve voor verborgen gebreken, wil hij, net als de verkoper m.m., niet geconfronteerd worden met een opdrachtgever die achteraf nog eens komt met gebreken die zichtbaar waren op het moment van oplevering. Het normatieve criterium van wat de opdrachtgever had moeten ontdekken, maakt het mogelijk die discussie af te kappen met toepassing van de redenering: gegeven het toegepaste onderzoek wordt verondersteld dat een gebrek ontdekt had moeten worden. Kortom het is mogelijk de bepalingen zo te lezen, dat zij geen afdwingbare onderzoeksverplichting bevatten en dat de achtergrond een feitelijke/bewijsrechtelijk is.’139 Tot slot is in het genoemde artikel ook de redelijkheid van de bepaling bestreden: ‘Waarom mag de opdrachtgever niet aannemen dat het gebouw dat wordt opgeleverd aan de overeenkomst beantwoordt? Hoe redelijk is, het dus, dat de (niet consument)koper/opdrachtgever verplicht zou moeten zijn, het af/opgeleverde aan een onderzoek moet onderwerpen op straffe van mogelijk rechtsverlies?’.140 Afsluitend: het was en is niet mijn bedoeling te betogen, dat het idee dat de opdrachtgever mee zou (moeten) werken aan een onderzoek bijvoorbeeld op het moment van oplevering, zinloos is. Meewerken aan dat onderzoek is juist ook voor de opdrachtgever een logische actie. En ook al is het een logische actie, waarvan regeling dus niet voor de hand zou liggen: ik kan me voorstellen dat er voor gepleit zou kunnen worden om er een verplichting van te maken. Zou men daartoe willen overgaan, dan verdient het m.i. de voorkeur dat niet te doen via de lastige constructie van de ‘Obliegenheit’, maar als een ondubbelzinnige verplichting, waarvan niet-nakoming gewoon wanprestatie oplevert. En zo betoogde ik in het genoemde artikel voorts: het zou alsdan ook verstandig zijn om iets te bepalen over het niveau en de wijze van het onderzoek al was het maar dat de wet iets zou zeggen over het feit dat er dienaangaande iets geregeld moet worden tussen partijen. Tot zover de verplichtingen van de opdrachtgever uit hoofde van de Titel aanneming van werk. 137 138 139 140 Asser/Van den Berg 7-VI/129. TBR 2015/19, p. 106 e.v. TBR 2015/19, p. 113. TBR 2015/19, p. 114. Voor de zekerheid: voor zover tekortkomingen aan de opdrachtgever toe te rekenen zijn, waartegen de aannemer niet hoefde te waarschuwen, is het niet de bedoeling dat de aannemer daarvoor aansprakelijk is. 209 Van het gebaande pad 6.4 Verplichtingen rustend op de opdrachtgever uit hoofde van de DNR 2011 Net als in de andere nog te bespreken algemene voorwaarden kent de DNR 2011141 een artikel gewijd aan de algemene verplichtingen van de opdrachtgever, zie daartoe art. 12.142 De eerste zin in het eerste lid bevat de meest principiële verplichting: 1. De opdrachtgever gedraagt zich jegens de adviseur als een goed en zorgvuldig opdrachtgever.143 In de Toelichting op deze bepaling worden de volgende voorbeelden van gedrag van een opdrachtgever in strijd met deze bepaling gegeven: een opdrachtgever stelt aan de adviseur de eis af te wijken van dwingende regelgeving; een opdrachtgever oefent druk uit op de adviseur om tot bepaalde conclusies te komen terwijl bijvoorbeeld de uitkomst van onderzoek verricht door de adviseur in een andere richting wijst.144 Een indirecte aanwijzing van wat het begrip ‘goed en zorgvuldig opdrachtgever’ inhoudt, biedt de uitspraak van de Commissie van Geschillen van het KIVI van 27 juni 2007, nr. 416/601, TBR 2008, p. 488, m.nt. C.A. Adriaansens op. In die uitspraak werd in het kader van de eigen schuld vraag bij het bepalen van de omvang van de schade o.a. overwogen: ‘Opdrachtgever heeft adviseur als projectmanager ingeschakeld, kennelijk zonder zich te realiseren dat de begeleiding van dit project aanzienlijk gecompliceerder was dan de eerdere werken die adviseur voor opdrachtgever heeft uitgevoerd en zonder zich uitgebreid te laten informeren over de ervaringen van adviseur met vergelijkbare projecten. Opdrachtgever heeft adviseur ruime projectmanagementtaken gegeven, zonder nadrukkelijk aandacht te besteden aan de projectmanagementovereenkomst, de daarin opgenomen taakomschrijving, bevoegdhedentoedeling, prestatie-eisen en dergelijke. Opdrachtgever heeft nadien eenzijdig, zonder adviseur daarin te kennen, haar besluitvormingsstructuur gewijzigd, waardoor de besluitvormingstijd werd verruimd. Uit de stukken valt verder af te leiden dat van de zijde van opdrachtgever niet voldoende aandacht bestond voor dit project. Bij opdrachtgever vond tegelijkertijd een reorganisatie plaats. Het onderhavige project had weinig prioriteit. Uit de ter beschikking van het Scheidsgerecht gestelde verslagen blijkt dat regelmatig een groot aantal betrokkenen van opdrachtgever niet bij besprekingen aanwezig waren, waar hun inbreng was gewenst. In combinatie met de toenemende irritaties ten aanzien van het functioneren van adviseur deed dit de communicatiemogelijkheden tussen adviseur en opdrachtgever gedurende het Project steeds verder afnemen. Ook de houding ten opzichte van door opdrachtgever te nemen besluiten, het bij herhaling niet of in een zeer laat stadium reageren op signalen van adviseur ten aanzien van voor de voortgang van het project volgens adviseur van belang zijnde punten en het negeren van kritische kanttekeningen van de zijde van adviseur ten aanzien van besluiten van opdrachtgever die het proces rechtstreeks beïnvloedden, heeft zonder meer bijgedragen aan het onbeheersbaar worden van het project. Dat geldt ook voor het feit dat opdrachtgever vaak nog op het laatste moment veranderingen in de plannen aanbracht, die gezien het ontwerpstadium waarin dit gebeurde ook voor opdrachtgever kenbaar wel tot vertraging en verstoring van het project moesten leiden.’. Het verwijt aan de opdrachtgever heeft betrekking op de manier waarop voor de adviseur in casu is gekozen en de wijze waarop de opdrachtgever tijdens de overeenkomst is opgetreden. 141 De DNR 2011 is in 2013 zeer beperkt herzien en heet formeel sindsdien: DNR 2011 herzien (juli 2013); in het hierna volgende wordt volstaan met de verwijzing naar de DNR 2011. 142 Dat in, een van de voorlopers van de DNR, de SR 1997 in art. 12 ook zo was opgenomen. De andere voorloper, de RVOI 2001, kende een dergelijke bepaling niet. 143 De rest van lid 1 luidt als volgt: De opdrachtgever is gehouden om alle gegevens van een adviseur vertrouwelijk te houden, voor zover deze gegevens als vertrouwelijk aan de opdrachtgever bekend zijn of voor zover de opdrachtgever redelijkerwijs kan of behoort te weten dat deze gegevens vertrouwelijk zijn. 144 De Toelichting op de DNR 2011, p. 24. 210 Monika Chao-Duivis De adviseur had zijn aansprakelijkheid conform de toepasselijke algemene voorwaarden beperkt tot de hoogte van zijn honorarium en het gedrag van de opdrachtgever (tezamen met andere omstandigheden) is er mede de reden van geweest dat deze aansprakelijkheidsbeperking niet terzijde is geschoven. In de leden 2 en 3 van art. 12 DNR 2011 wordt het bepaalde in het eerste lid uitgewerkt: inlichtingen, gegevens en beslissingen dienen tijdig en juist verschaft c.q. genomen te worden opdat de opdracht naar behoren vervuld kan worden (lid 2); documenten vervaardigd door de adviseur dienen tijdig te worden beoordeeld en desgevraagd gewaarmerkt te worden (lid 3). De medewerkingsverplichtingen zijn aldus letterlijk opgenomen als verplichtingen van de opdrachtgever.145 In lid 4 van art. 12 is een waarschuwingsplicht opgenomen. Deze vertoont gelijkenis met het bepaalde in de par. 20 lid 4, 21 lid 10 en 22 lid 3 UAV-GC 2000: de opdrachtgever is verplicht te waarschuwen indien hij in de adviezen van de adviseur een tekortkoming daadwerkelijk opmerkte of zich daarvan bewust moet zijn geweest.146 De leden 5, 6 en 7 zijn gewijd aan resp. vertegenwoordiging, detachering en het overdragen van het opdrachtgeverschap. In lid 8 gaat het over de verplichting van de opdrachtgever de adviseur te vrijwaren tegen aanspraken van derden, die gerelateerd zijn advieswerkzaamheden verricht uit hoofde van de opdracht.147 Tot slot is de betalingsverplichting opgenomen in lid 9. Hiermee zijn de algemene verplichtingen benoemd. In de DNR 2011 zijn ook nog andere verplichtingen, die ook op de opdrachtgever zijn gelegd, geformuleerd. Zo zijn er overlegbepalingen: zie art. 2 lid 3, waar een uitgebreide, niet limitatieve, lijst van onderwerpen is opgenomen, waarover voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst overlegd ‘moet’ worden. De juridische waarde van deze bepaling is zeer gering, omdat er op dat moment immers nog geen overeenkomst is en dus is er ook geen afdwingbare verplichting tot het voeren van dergelijk overleg. De bepaling is dan ook vooral een hulpmiddel om geen belangrijke zaken over het hoofd te zien en als zodanig bewijst de bepaling goede diensten. Een volgende overlegbepaling, eveneens nog in de precontractuele situatie, is opgenomen in art. 3 lid 3 DNR 2011 betreffende het voorstel van de adviseur om een vooronderzoek aan deze op te dragen, welk voorstel van de hand wordt gewezen. In dat geval, zo wordt bepaald, treden partijen in overleg. Dat overleg is niet geheel vrijblijvend: partijen nemen daarbij elkaars gerechtvaardigde belangen in acht. Deze ‘verplichting’ komt terug in het bepaalde in art. 9 lid 1, waar de aanpassing van een, totstandgekomen, overeenkomst wordt geregeld. In die laatste situatie heeft de verplichting contractuele status verkregen. Deze verplichting is ook opgenomen in de bepaling gewijd aan de gevolgen van de vertraging of onderbreking van de opdracht (art. 20 lid 1). In art. 6 is ook een overleg bepaling opgenomen: maakt de behoorlijke realisatie van het project het aanstellen van meer dan een adviseur noodzakelijk, dan gaat de opdrachtgever daartoe niet over eer hij overleg heeft gepleegd met de adviseur.148 Met betrekking tot de relatie met derden is ook hetgeen is opgenomen in art. 7 lid 2 van belang: de opdrachtgever zal, indien en voor zover de adviseur als gemachtigde is aangewezen, niet buiten de adviseur om orders en aanwijzingen geven aan derden die het object, waarop de opdracht betrekking heeft, uitvoeren of daarvoor leveranties verrichten dan wel op die uitvoering toezicht houden. Gebeurt dat toch, dan zal hij de adviseur 145 Voor meer informatie over deze verplichting zie DNR 2011 Toegelicht, A.M. Ubink en A. Oldengarm, Eerste druk, Den Haag: Instituut voor Bouwrecht 2012, p. 56 e.v.; in welk boek de hele regeling is toegelicht. 146 In de versie UAV-GC 2005 wordt nog slechts gesproken van daadwerkelijk opgemerkt hebben van tekortkomingen. 147 Dit laat de aansprakelijkheid van de adviseur, volgens het zelfde lid, onverlet. 148 Het gaat om overleg en geen toestemming van de adviseur. 211 Van het gebaande pad daarvan onverwijld in kennis stellen. Tot slot zij gewezen op art. 58 waar in lid 1 geopend wordt met de bepaling dat verschillen van mening zoveel mogelijk worden opgelost langs minnelijke weg, waaronder mediation. De DNR 2011 bevat verplichtingen voor de opdrachtgever die soms gelijk zijn aan verplichtingen gelegd op de adviseur. Wat betreft de verplichtingen alleen rustend op de opdrachtgever is in het kader van het onderwerp van dit artikel de verplichting om zich als goed en zorgvuldig opdrachtgever te gedragen het meest relevant. Het feit dat deze verplichting expliciet is opgenomen in de algemene voorwaarden maakt dat deze bepaling uniek is ten opzichte van de UAV 2012 (1989) en de UAV-GC 2005. De bepaling is niet zomaar een loze kreet: de voorbeelden in de Toelichting opgenomen lijken uit het leven gegrepen en de rechtspraak laat zien dat,in ieder geval middels het leerstuk eigen schuld, de bepaling betekenis heeft.149 6.5 Verplichtingen rustend op de opdrachtgever uit hoofde van de UAV 2012 (1989) In het model150 dat ten grondslag ligt aan de UAV 2012 (1989) is aan de opdrachtgever een grote rol toegekend: in de relatie met de aannemer, die verantwoordelijk is voor de uitvoeringswerkzaamheden, is het de opdrachtgever die voor het ontwerp zorgt. Daarnaast is het in dat model gebruikelijk, dat door of namens de opdrachtgever directie wordt gevoerd. De verplichtingen van de opdrachtgever zijn met name te vinden in par. 5 dat 7 leden bevat. De belangrijkste verplichting is vastgelegd in lid 2, dat in de praktijk niet helemaal zuiver maar wel krachtig, wordt samengevat als: de opdrachtgever is verantwoordelijk voor het ontwerp. In lid 1 is opgenomen dat de opdrachtgever voor bepaalde vergunningen zorgt, het terrein waar gewerkt moet worden en eventuele verstrekkingen ter beschikking stelt. Voorts bevat par. 5 verantwoordelijkheidsregeling voor de bouwstoffen (leden 3, 6 en 7) en betalingsverplichtingen (leden 7 en 8). In par. 5 zijn aldus de medewerkingsverplichtingen van de opdrachtgever om de uitvoering van het werk mogelijk te maken expliciet benoemd. Niet nakoming daarvan levert in beginsel een ‘gewone’ tekortkoming van de opdrachtgever op. De regeling van het voeren van directie is opgenomen in par. 3. In lid 1 is bepaald dat het om een bevoegdheid gaat en in leden 2 en 9 is bepaald, wat de consequentie is indien wordt afgezien van directievoering.151 De taken die volgens de UAV 2012 (1989) op de directie rusten, zijn in de relatie opdrachtgever-aannemer juridisch verplichtingen van de opdrachtgever, maar zij worden feitelijk uitgevoerd door de directie. Een belangrijke bepaling in dat verband is de verplichting van coördinatie in het geval van ‘in elkaar grijpen van verschillende werken’ (lees: de coördinatie van nevenaannemers) vastgelegd in par. 31 UAV 2012 (1989). Opdrachtgevers die er voor kiezen op een werk verschillende, ten opzichte van elkaar hiërarchisch gelijke, aannemers te laten werken, dienen de coördinatie van de werkzaamheden van deze nevenaannemers te regelen, zodat zij geen last van elkaar ondervinden.152 149 Het leerstuk eigen schuld komt betreffende de andere, concretere verplichtingen uiteraard vaker voor, omdat meer zaken over die onderwerpen gaan. 150 Het traditionele model of het klassieke model. 151 De aannemer heeft dan mogelijk aanspraak op bijbetaling (lid 2); in lid 9 is bepaald dat alsdan overal waar in de UAV sprake is van directie de opdrachtgever in haar plaats komt. 152 De taken van de directie worden met het oog op de lengte van dit artikel verder gelaten voor wat ze zijn. 212 Monika Chao-Duivis Voor een goed begrip van de rol van de opdrachtgever in UAV verband is het bepaalde in par. 12 lid 2 van groot belang. Volgens par. 12 lid 1 UAV 2012 (1989)153 is de aannemer na oplevering niet meer aansprakelijk voor tekortkomingen in het werk. In het tweede lid is daar een uitzondering op gemaakt voor gebreken die aan de aannemer zijn toe te rekenen en die bovendien ondanks nauwlettend toezicht tijdens de uitvoering dan wel bij de opneming van het werk door de directie redelijkerwijs niet onderkend hadden kunnen worden en waarvan binnen een redelijke termijn na ontdekking mededeling is gedaan aan de aannemer. Over deze regel bestaat een hardnekkig misverstand, dat eerst geadresseerd dient te worden: anders dan vaak gedacht verplicht deze bepaling de opdrachtgever niet tot het voeren van directie.154 Het enige dat geregeld wordt, is het gevolg indien er directie gevoerd is tijdens de uitvoering en/of de oplevering. Ook is het niet zo, dat de rechtspraak van met name de Raad van Arbitrage voor de Bouw zou nopen tot een dergelijke verplichting. Integendeel: uit die rechtspraak blijkt dat arbiters juist minutieus nagaan of en zoja op welke wijze er directie is gevoerd, waarbij met name gekeken wordt naar de tijd die de directie aan toezicht besteedde155 en naar de kwalificaties van de persoon/personen die directie voerde(n).156 Par. 12 lid 2 UAV 2012 (1989) verbindt aan daadwerkelijk gevoerd directie toezicht tijdens de uitvoering en/of de oplevering het gevolg, dat de opdrachtgever zijn aanspraak op de aannemer kan verliezen157, indien een gebrek redelijkerwijs onderkend had kunnen worden.158 Hoewel geen taak van de opdrachtgever, kan het voeren van directie wel leiden tot rechtsverlies. Waar het in de UAV relatie op neer komt, is dat de opdrachtgever een grote rol heeft bij de uiteindelijke realisatie van een bouwwerk. Met die grote rol komen een grote verantwoordelijkheid en grote aansprakelijkheid. 6.6 Verplichtingen rustend op de opdrachtgever uit hoofde van de UAV- GC 2005 Het bouwcontracten menu kent een alternatief voor het traditionele model, waarin aan opdrachtgevers een andere rol is toegekend. Opdrachtgevers die minder bemoeienis en minder verantwoordelijkheden wensen, staan de UAV-GC 2005 ter beschikking.159 Het model dat ten grondslag ligt aan deze algemene voorwaarden gaat er vanuit dat de ontwerpwerkzaamheden en de uitvoeringswerkzaamheden in de relatie opdrachtgever-opdrachtnemer in 153 De formulering van par. 12 lid 2 UAV 2012 en die in de UAV 1989 is niet gelijk. De verwijzing in de 1989 versie naar art. 1645 oud BW is vervallen, waardoor de regelingen materieel verschillen. Maar overigens is geen principiële wijziging beoogd alleen een betere formulering. Zie Ontstaansgeschiedenis UAV 2012, red. M.A.B. Chao-Duivis, H.P.C.W. Strang, L. de Ruijter, Den Haag: Instituut voor Bouwrecht 2012 p. 81 e.v. 154 Dat zou ook strijdig zijn met het bepaalde in par. 3 lid 1 UAV 2012 (1989). 155 Was er sprake van incidenteel of uitgebreid toezicht bijvoorbeeld. 156 Voor een uitgebreid jurisprudentie overzicht zie Serie Bouw- en Aanbestedingsrecht, deel 2, 9e druk, Zutphen: Uitgeverij Paris 2014, par. 96. 157 Zie het hier in de vorige noot genoemde boek voor uitzonderingen op deze regel. 158 De redelijkheid van deze bepaling staat onder druk, zie daarvoor noot 128. Ook tijdens de herziening van de UAV 1989 is over de redelijkheid van de bepaling gesproken, maar omdat de opdracht aan de Commissie Herziening UAV 1989 was te komen tot een lichte herziening, stond het de Commissie niet vrij daar voorstellen over te doen; zie daartoe verder de literatuurverwijzing in noot 143 genoemd. 159 Deze algemene voorwaarden dateren oorspronkelijk uit 2000; in 2005 is de definitieve versie vastgesteld. In het voorjaar van 2016 is de beheerder van deze algemene voorwaarden, CROW, begonnen met een traject dat zal leiden tot een actualisatie van de UAV-GC 2005, die wordt verwacht in 2018. Zie <http://www.crow.nl/ vakgebieden/contracteren/uavgc/werkgroep-actualisatie-uav-gc-2005>, geraadpleegd op 21 februari 2016. 213 Van het gebaande pad één hand rusten, die van de opdrachtnemer.160 De opdrachtgever heeft een veel kleinere rol dan in het traditionele model en dat heeft ook gevolgen voor de controlerende rol van de opdrachtgever: daarbij dient de opdrachtgever zich terughoudend op te stellen. Illustratief voor deze verhouding is nog steeds de zaak beslecht door de Raad van Arbitrage in 1993161, waar overwogen werd: ‘Arbiters overwegen, dat het begrip 'turn-key'' in artikel 4 lid 1 van de overeenkomst op juiste wijze is omschreven, hetgeen impliceert, dat opzet en uitvoering van het werk geheel aan de aannemer- aanneemster en de door haar in het werk gestelde derden - behoort te worden overgelaten, zodat deze ten volle de verantwoordelijkheid voor het bereikte resultaat inderdaad op zich kan nemen. Dit brengt mee, dat de opdrachtgever zich geheel niet, dan wel slechts afstandelijk hiermee bemoeit. (…) Arbiters hebben de toestand van de kozijnen in tegenwoordigheid van partijen opgenomen en daarbij op het gegeven commentaar ter plaatse acht geslagen. Op grond van de stukken en gehoord partijen overwegen arbiters als volgt: De gemeente heeft om niet bouwtechnische redenen grenenhouten kozijnen verlangd in plaats van de door aanneemster voorgestelde hardhouten (meranti) kozijnen. Achteraf is gebleken, dat grenenhout minder goed houdbaar is in zwembadklimaat dan meranti. Beide partijen stellen hiervan niet op de hoogte te zijn geweest. Beide partijen hebben zich dan ook gezamenlijk beijverd om de juiste oplossing te vinden. Aldus kan geenszins meer worden gesteld, dat de gemeente zich tegenover aanneemster heeft gedragen als een opdrachtgever tegenover een turn-key projectaannemer. Integendeel brengt de door de gemeente gevolgde gedragslijn mee, dat zij een bepaalde mate van verantwoordelijkheid naar zich toegetrokken heeft.’. Het scheidsgerecht geeft eerst de ‘gedragsregel’: de rol van de opdrachtgever is een die afstand houden met zich brengt. En vervolgens wordt het juridisch gevolg van de schending van die regel aangegeven: de opdrachtgever trekt verantwoordelijkheid naar zich toe.162/163 In de Toelichting op de UAV-GC 2005 vindt men dezelfde geest terug; op verschillende plaatsen wordt de opdrachtgever voorgehouden dat hij zich terughoudend dient op te stellen.164 Ook het bepaalde in par. 20 lid 3 en 21 lid 9, dat de opdrachtgever bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid tot toetsen de werkzaamheden zo weinig mogelijk verstoort, is daar een uiting van. De algemene verplichtingen van de opdrachtgever zijn te vinden in het par. 3 UAV-GC 2005. In lid 1 treft men de medewerkingsverplichtingen aan: de opdrachtgever moet bepaalde informatie, het terrein waar het werk gerealiseerd moet worden en bepaalde goederen ter beschikking stellen. De daarbij horende verantwoordelijkheid is in de leden 2 tot en met 5 geregeld; ook de leden 6 en 7 zijn uitwerking daarvan. In lid 9 is de betalingsverplichting van 160 Uit de UAV-GC 2005 volgt niet dat per se alle ontwerpwerkzaamheden aan de opdrachtnemer worden opgedragen. In art. 5 van de Model Basisovereenkomst is uitdrukkelijk voorzien in maatwerk. 161 RvA 4 januari 1993, No. 15.975, BR 1993, p. 480, m.nt. H.O. Thunnissen. 162 Daarmee is niet gezegd, dat de aannemer de dans ontsprong: hij had moeten waarschuwen tegen de verkeerde keus van de opdrachtgever en schending van die verplichting maakte dat uiteindelijk de schade gedeeld werd over beide partijen. 163 Zie in dit verband ook: RvA 10 april 2015, No. 71.923, waar overwogen is: ‘37. Voor wat betreft het door C. gestelde, en door arbiters in eerste aanleg op juiste gronden verworpen, turn-key karakter van de aanneemovereenkomst, merken appelarbiters nog op dat C. in de toelichting op grief 7 zelf aangeeft dat C. diverse nadere “invullingen” heeft gegeven op de door haar eerder verstrekte globale tekeningen. Deze door C. gegeven nadere invullingen, daaronder begrepen de door I., in opdracht van C., eerst vanaf maart 2010 tijdens de uitvoering van het werk verstrekte specifieke informatie ten behoeve van de nadere uitwerking van het technische ontwerp (zijnde, naar ter mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken, de feitelijke invulling van het overeengekomen, doch niet verstrekte inrichtingsboek), passen naar het oordeel van appelarbiters niet in het door haar gestelde turn-key karakter van de aanneemovereenkomst.’ 164 Zie o.a. p. 69 inzake de toetsingmogelijkheden van de ontwerpwerkzaamheden. 214 Monika Chao-Duivis de opdrachtgever vast gelegd.165/166 Verspreid door de UAV-GC 2005 zijn meer verplichtingen van de opdrachtgever opgenomen, maar ook die worden, met het oog op de aard en de gewenste lengte van deze bijdrage, gelaten voor wat ze zijn. Wel wordt, net als bij de bespreking van de UAV 2012 (1989), kort stil gestaan bij een aspect van de controlebevoegdheid van de opdrachtgever. Wederom is voor een goed begrip van de rol van de opdrachtgever van belang hoe die bevoegdheid geregeld is. Het gaat om het bepaalde in de paragrafen 20 lid 4, 21 lid 10 en 22 lid 4 UAV-GC 2005. In deze bepalingen is opgenomen, dat de opdrachtgever niet verplicht is van zijn toetsingsbevoegdheid gebruik te maken, maar doet hij dat, dan is hij verplicht om tekortkomingen die hij daadwerkelijk opmerkt te melden aan de opdrachtnemer. De maatstaf is het daadwerkelijk opmerken en niet, zoals bij de waarschuwingsplicht rustend op de opdrachtnemer: het klaarblijkelijk bevatten van fouten of gebreken waardoor de opdrachtnemer in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou handelen, zou hij niet waarschuwen. De maatstaf waaraan de ‘waarschuwingsplicht’ van de opdrachtgever wordt beoordeeld is een feitelijke (wat heeft deze echt gezien?) en die van de opdrachtnemer is een normatieve (wat had de opdrachtnemer redelijkerwijs behoren te zien?). Deze laatste maatstaf is voor de opdrachtgever wel relevant op het tijdstip van de feitelijke datum van oplevering, zie daartoe par. 28 lid 1 onder c. In par. 28 UAV-GC 2005 wordt net als bij de UAV 2012 (1989) als uitgangspunt genomen dat de opdrachtnemer niet aansprakelijk is na oplevering, tenzij gebreken aan hem zijn toe te rekenen, de opdrachtgever deze gebreken voorafgaand aan de oplevering niet heeft opgemerkt en de opdrachtgever deze op het tijdstip van feitelijke oplevering redelijkerwijs niet had moeten ontdekken. Met dit laatste is aanknoping gezocht bij de regeling van art. 7:758 lid 3 en de Nadere Memorie van Antwoord van 6 mei 2003.167 In de Toelichting wordt t.a.p. opgemerkt: ‘Bovendien zal nu rekening mogen worden gehouden met de omvang en diepgang van de controle die van de betreffende Opdrachtgever verwacht mocht worden ten tijde van de aanvaarding van het Werk, gelet op de deskundigheid van die Opdrachtgever.’. 168 In de UAV-GC 2005 is de opdrachtnemer, zoals aangegeven, belast met twee taken: ontwerpen en uitvoeren.169 Dat betekent, dat de opdrachtgever enerzijds een kleinere rol heeft en anderzijds een opdrachtgeversrol heeft die overeenstemming vertoont met de opdrachtgever van een ontwerpopdracht. De opstellers van de UAV-GC 2005 hebben wel inspiratie opgedaan bij de DNR 2005 inzake de intellectuele eigendom170, maar daar is het bij gebleven. De bepalingen inzake goed en zorgvuldig opdrachtgeverschap en het rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij in overlegverhoudingen treft men niet aan in de UAV-GC 165 Lid 8 betreft geen verplichting van de opdrachtgever, maar bepaalt, dat de waarschuwingsplicht van de opdrachtnemer onverlet is gelaten niettegenstaande het bepaalde in de voorgaande leden. 166 Voor een nadere, kritische uiteenzetting van deze (en andere bepalingen) naar aanleiding van verschenen rechtspraak zie: R.G.T. Bleeker, UAV-GC 2005 (Deel 1 en 2), Over de uitleg van enkele conflictgevoelige paragrafen, TBR 2014/114, p. 602 e.v. en TBR 2014/129, p. 709 e.v. Bleeker heeft kritiek op de regeling van deze ‘waarschuwingsplicht’ van de opdrachtgever en op het breed verspreide gebruik dat opdrachtgevers de UAV-GC 2005 in hun eigen voordeel aanpassen, p. 716. 167 Zie de Toelichting p. 81, waar verwezen wordt naar de Nadere Memorie van Antwoord van 6 mei 2003 (Kamerstukken II 2002/03, 23 095, nr. 38a, p. 11). 168 Zie voor kritiek op deze regeling wederom het in paragraaf 6.3 genoemde artikel. 169 Afgezien van de mogelijkheid om meerjarig onderhoud ook op te dragen. 170 Zie de Toelichting p. 92. 215 Van het gebaande pad 2005.171 De UAV-GC 2005 stemmen in dit opzicht overeen met de UAV 1989, welke voorwaarden meer als voorbeeld hebben gediend.172 De rol van de opdrachtgever is in de UAV-GC 2005 een wezenlijk andere, wezenlijk beperktere dan die rol is onder de UAV 2012 (1989). De opdrachtgever, die zich aan die rol houdt, heeft minder invloed op het te realiseren bouwwerk, en daarmee corresponderend: minder verantwoordelijkheden en minder aansprakelijkheden. Wie evenwel uit zijn rol valt, en naar verluidt gebeurt dat nog wel eens, valt terug op de juridische verhoudingen, zoals vorm gegeven in de UAV 2012 (1989) met alle gevolgen van dien. Een aspect is in dit verband niet aan de orde gekomen: de relatie van de UAV-GC 2005 opdrachtnemer met de door hem ingeschakelde zelfstandige hulppersonen. Deze opdrachtnemer is in die relatie op zijn beurt opdrachtgever. Die relatie kan alsdan beheerst worden door de UAV-GC 2005, maar dat kan ook de UAV 2012 (1989) of de DNR 2011 zijn. De beschrijving hiervoor gegeven, is beperkt tot de ‘eerste’ opdrachtgever. 6.7 Afsluitend Zoals opgemerkt is noch in de UAV 2012 (1989) noch in de UAV-GC 2005 een regeling opgenomen als in de DNR 2011 betreffende het zich moeten gedragen als goed en zorgvuldig opdrachtgever; ook in Titel 7.12 BW komt een dergelijke bepaling niet voor. Met deze constatering is niet gezegd, dat deze verplichting niet op de opdrachtgever zou rusten; in een concrete situatie zal aanknoping gezocht kunnen worden bij de art. 6:2 en art. 6:248 BW. Het lijkt mij de moeite waard om te onderzoeken of een dergelijke verplichting niet mee genomen kan worden in de regelingen, waar deze ontbreekt. In brede kring wordt tegenwoordig immers gepleit voor goede verhoudingen en goed gedrag tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Het expliciet vastleggen van een dergelijke verplichting kan dat pleidooi ondersteunen.173 Worden de privaatrechtelijke verplichtingen van de opdrachtgever gelegd naast de concrete opsomming van wat goed opdrachtgeverschap met zich brengt op projectniveau (zie eerder par. 3.4) dan valt daarover het volgende op te merken. Molier beschreef ten dele vooral ongewenst gedrag, zoals gebrek aan betrokkenheid, te optimistische verwachtingen. Dergelijk ongewenst gedrag laat zich niet in concrete bepalingen vangen anders dan wat in art. 12 lid 1 DNR 2011 is geformuleerd en wat in verschillende arbitrale uitspraken is te lezen inzake ‘hoe het hoort’ en waarvan betoogd kan worden, dat aan deze uitspraken het bepaalde in art. 6:248 BW (redelijkheid en billijkheid) ten grondslag ligt. Juridisch irrelevant zijn de opmerkingen over het ongewenste gedrag dan ook niet. 171 Evenmin als van de beperking van de aansprakelijkheid m.b.t. de ontwerpwerkzaamheden, zoals die in de DNR is geregeld. De UAV-GC 2005 kennen slechts een aansprakelijkheidsregime waar de gehele aansprakelijkheid ongeacht het deel van de werkzaamheden waarin de tekortkoming zich voor heeft gedaan. 172 Zie de vele verwijzingen in de Toelichting naar de UAV 1989. 173 In dit verband zij o.a. verwezen naar de met de eerste prijs van de Europese Vereniging voor Bouwrecht 2015, beloonde Delftse afstudeerscriptie van L. Cheung, Research into the influence of mutual trust between the Client and the Contractor on the efficiency and the effectiveness of the change management process for complex D&B infrastructure projects using the UAC-IC 2005: Lessons learned from a comparison between the UAC-IC 2005 and the NEC3 ECC and the FIDIC Yellow Book, die op p. 134/135 een Annex to the UAC-IC 2005 for creating an efficient and effective change management process based on trust heeft opgenomen. De scriptie is te downloaden van de website van de TU Delft, <http://repository.tudelft.nl/view/ir/uuid%3A48872d15-6bf44330-99df-0dc0ef8d519b/>. Bij de IBR scriptieprijs 2015 kreeg de scriptie een eervolle vermelding. Voorts dient in dit verband natuurlijk gewezen te worden naar het werk van de geadresseerde van dit Liber Amicorum! 216 Monika Chao-Duivis Er zijn ook concretere voorbeelden genoemd van ongewenst gedrag in par. 3,4. Gewezen kan worden op het steeds weer komen met nieuwe eisen en de discrepantie tussen verwachtingen en mogelijkheden: hier stuit men juridisch op de inhoud van de overeenkomst, de scope zo men wil. Wil de opdrachtgever daarin wijzigingen aanbrengen, dan dient de opdrachtgever de in wet en voorwaarden omschreven wegen daartoe te bewandelen (de meer werk c.q. wijzigingsprocedure). Hetzelfde geldt voor het onderschat hebben van kosten, tijd en moeite van realisatie van het project. Ook dat kan leiden tot het moeten inschakelen van de genoemde procedures.174 Het ‘sturen op afstand’ wat kennelijk niet gebeurt door een niet goede opdrachtgever is ook een juridisch concrete kwestie althans in de UAV-GC 2005: daar wordt de opdrachtgever immers uitdrukkelijk voorgehouden zijn plaats te kennen (d.w.z. terughoudend te zijn in zijn invloed op de werkzaamheden); zich daar niet aan houden, leidt tot naar zich toe trekken van verantwoordelijkheid. Wat in de regelgeving eveneens een plaats heeft, is wat Molier als laatste kenmerken van slecht opdrachtgeverschap noemt: gebrek aan visie, geen duidelijk doel, onvoldoende mandaat, zaken niet op orde etc. Dit gedrag zal vaak leiden tot vertraging, waarvoor de opdrachtgever verantwoordelijk zal zijn nu deze bronnen van vertraging zich in zijn sfeer voordoen. Wat betreft het gedrag hoe het wel moet, worden verplichtingen genoemd die direct een band hebben met wat in de regelgeving is opgenomen. Deze verplichtingen betreffen vooral het communiceren betreffende de wensen van de opdrachtgever, maar niet allen: hij moet zijn visie kenbaar maken (en er een hebben), de opdrachtgever moet weten wat hij wil en waarom; hij moet open staan voor kritische vragen; er moet een goede voorbereiding zijn; de organisatie moet besluitvaardig zijn etc. Deze taken zijn niet alle letterlijk opgenomen in de regelgeving, die inderdaad op met name het onderdeel communicatiebepalingen voor verbetering vatbaar is175, maar zij komen ten dele wel terug in concrete regels, terwijl daarnaast het leerstuk van de eigen schuld (art. 6:101 BW) en uiteraard redelijkheid en billijkheid ook uitkomst bieden indien geconstateerd wordt, dat een opdrachtgever inzake deze ‘taken’ steken laat vallen met consequenties voor de opdrachtnemer. Afsluitend kan vast gesteld worden, dat wat in de management literatuur naar voren is gebracht over wat goed en slecht opdrachtgeverschap inhoudt, een reële juridische relevantie heeft. In hoeverre deze beide gebieden nog nauwer op elkaar zouden kunnen aansluiten, zou onderwerp van meer onderzoek kunnen zijn. Maar het lijkt er op dat beide disciplines niet geheel ‘langs elkaar leven’. 7. Aanbestedingsrecht: inhoud en evaluatie van de Gids ­Proportionaliteit In het aanbestedingsrecht draait het om de positie van een openbare/publieke dienst die voor een bepaalde opdracht (werk, dienst, levering) een opdrachtnemer zoekt. Dit zoekproces is minutieus vorm gegeven in de aanbestedingsregelgeving met tal van verplichtingen die in acht genomen dienen te worden door de opdrachtgever-in spé. Het voert te ver daar in dit verband veel over te zeggen; ik beperk met dan ook tot een enkele opmerking over de 174 Uiteraard kan hier ook een rol liggen voor de opdrachtnemer uit hoofde van zijn waarschuwingsplicht, maar dat laat ik voor wat het is. 175 Zie de preadviezen voor de Vereniging voor Bouwrecht ‘Juridische aspecten van ketensamenwerking. Naar een multidisciplinaire benadering’ uit 2013 van de hand van schrijver dezes en J.W.F. Wamelink en dat uit 2014 van S. van Gulijk en A.R. Neerhof, ‘Constructieve veiligheid: een onderzoek naar communicatie en borging in bouwprocessen. Voorkomen is beter dan genezen’. 217 Van het gebaande pad uitgangspunten van het aanbestedingsrecht en de Gids Proportionaliteit, dit met het oog op de uiteindelijke beoogde rol van de aanbestedende dienst: namelijk die van opdrachtgever. Dat vertrekpunt brengt artikel 1.10 van de Aanbestedingswet 2012 in beeld: 1. Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf stelt bij de voorbereiding van en het tot stand brengen van een overheidsopdracht of een speciale-sectoropdracht, een concessieovereenkomst voor openbare werken of voor diensten of het uitschrijven van een prijsvraag uitsluitend eisen, voorwaarden en criteria aan de inschrijvers en de inschrijvingen die in een redelijke verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht.176 2. Bij de toepassing van het eerste lid slaat de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf, voor zover van toepassing, in ieder geval acht op: a. het al of niet samenvoegen van opdrachten; b. de uitsluitingsgronden; c. de inhoud van de geschiktheidseisen; d. het aantal te stellen geschiktheidseisen; e. de te stellen termijnen; f. de gunningscriteria; g. een vergoeding voor hoge kosten van een inschrijving; h. de voorwaarden van de overeenkomst. 3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt een richtsnoer aangewezen waarin voorschriften zijn vervat met betrekking tot de wijze waarop door bij die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen aanbestedende diensten uitvoering wordt gegeven aan het eerste lid. 4. De aanbestedende dienst past de in het derde lid bedoelde voorschriften toe of motiveert een afwijking van een of meer van die voorschriften in de aanbestedingsstukken. Uitgangspunt is, dat eisen in verband staan met de opdracht en dat die verhouding proportioneel is. In de Gids Proportionaliteit is de uitwerking van deze uitgangspunten opgenomen. Met betrekking tot de inhoud van de te sluiten overeenkomst is het volgende van belang. De definiëring van de opdracht is het onderwerp van par. 3.2 (en tevens van par. 2.6 gewijd aan de vraagspecificatie). Het is van essentieel belang, aldus de Gids op p. 15, om als aanbestedende dienst eerst helder voor ogen te hebben, wat de aan te besteden opdracht precies omvat. Anders gezegd: de kenmerken van de opdracht, in termen van een programma van eisen, dienen in beeld te worden gebracht. In het verlengde hiervan wordt in par. 3.3 gewezen op de omvang van de opdracht.177 Om te voorkomen dat eisen worden gesteld, die feitelijk niet relevant zijn voor de opdracht (wat op grond van art. 1.10 Aanbestedingswet al niet geoorloofd is) bepaalt Voorschrift 3.5 B178: Indien de aanbestedende dienst geschiktheidseisen stelt, stelt hij alleen geschiktheidseisen die verband houden met daadwerkelijke risico’s die de opdracht meebrengt, of terug te voeren zijn op de gewenste competentie(s).179 176 In het voorstel voor de Aanbestedingswet 2016 luidt lid 1 als volgt: Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf stelt bij de voorbereiding van en het tot stand brengen van een overheidsopdracht een speciale-sectoropdracht of een concessieopdracht of het uitschrijven van een prijsvraag uitsluitend eisen, voorwaarden en criteria aan de inschrijvers en de inschrijvingen die in een redelijke verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht. 177 Alwaar gewezen wordt op art. 1.5 Aanbestedingswet, waarvan lid 1 luidt: Een aanbestedende dienst of speciale-sectorbedrijf voegt opdrachten niet onnodig samen. 178 De Voorschriften in de Gids dienen nageleefd te worden tenzij er een reden is om dat niet te doen (‘pas toe of leg uit’). 179 Gids Proportionaliteit, p. 32. 218 Monika Chao-Duivis In par. 3.9 van de Gids zijn de contractvoorwaarden, die in de overeenkomst die onderwerp van een aanbestedingsprocedure is, opgenomen danwel opgelegd worden aan de orde, want zo wordt opgemerkt: ‘Proportionaliteit strekt zich uit tot alle fasen van de aanbestedingsprocedure en daarmee dus ook tot de contracten en de contractsvoorwaarden.’.180 Dit resulteert in de volgende concrete voorschriften: Voorschrift 3.9 A: De aanbestedende dienst alloceert het risico bij de partij die het risico het best kan beheersen of beïnvloeden. Voorschrift 3.9 B: De aanbestedende dienst biedt tijdens de aanbestedingsprocedure potentiële inschrijvers de kans suggesties te doen voor aanpassingen aan de conceptovereenkomst of af te wijken van de inkoopvoorwaarden. Voorschrift 3.9 C: In gevallen waarin voor een bepaalde soort overeenkomst contractmodellen of algemene voorwaarden bestaan die paritair zijn opgesteld, past de aanbestedende dienst deze integraal toe.181 Voorschrift 3.9 D: 1. De aanbestedende dienst verlangt geen aansprakelijkheid die op geen enkele manier gelimiteerd is. 2. Bij de beoordeling welke limitering van de aansprakelijkheid proportioneel is slaat de aanbestedende dienst in ieder geval acht op: • de risico’s die de aanbestedende dienst daadwerkelijk loopt; • de gebruikelijke aansprakelijkheidseis in de betreffende branche of voor de betreffende opdracht naar aard en omvang. Voorschrift 3.9 E: Een aanbestedende dienst verlangt niet dat een inschrijver vooraf moet garanderen dat in geval een andere wederpartij dan de betreffende aanbestedende dienst een betere prijs krijgt voor hetzelfde product of dienst, de aanbestedende dienst deze dan met terugwerkende kracht ook moet krijgen. Aan de intellectuele eigendom is geen Voorschrift gewijd. Wel wordt daar over opgemerkt in par. 3.9.1.2, dat aan de wens van aanbestedende diensten om te voorkomen dat ze bij voor hen gemaakte producten afhankelijk worden van een onderneming tegemoet kan worden gekomen door te volstaan met een uitgebreid gebruiksrecht. Als men uitgaat van dat laatste, wordt recht gedaan aan de positie van zowel de inschrijver als de aanbestedende dienst. Ter gelegenheid van de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 is ook aandacht besteed aan de Gids Proportionaliteit. In het Rapport ‘Effecten van de Aanbestedingswet 2012 Perceel 1: Deelname MKB aan overheidsopdrachten en het Feitenonderzoek’.182 Betreffende de Gids Proportionaliteit oordeelde het MKB als volgt: ‘Proportionaliteit De Aanbestedingswet en de Gids Proportionaliteit hebben op een aantal aspecten bijgedragen aan meer proportioneel aanbesteden, bijvoorbeeld voor wat betreft het aantal en de zwaarte van de geschiktheidseisen, de toepassing van de model Eigen verklaring en de lengte van de termijnen. Op een aantal aspecten 180 Gids Proportionaliteit, p. 52. 181 Verwezen wordt op p. 53 naar de UAV 1989 en de UAV-GC 2005. Wat paritair opgestelde algemene voorwaarden zijn, is niet duidelijk. Zie ‘Een nieuwe fase in het leerstuk van algemene voorwaarden (Deel 1)’, van de hand van schrijver dezes, TBR 2015/124, p. 743. 182 d.d.15 april 2015, afkomstig van de Kwinkgroep. Het doel van dit onderzoek was: ‘Doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen in de bijdrage van de Aanbestedingswet 2012 aan de ambities om de toegang van ondernemers te verbeteren, de aanbestedingspraktijk te uniformeren en ruimte te bieden voor innovatie en duurzaamheid.’, p. 3. Hierna: het Evaluatierapport. 219 Van het gebaande pad heeft de wet echter niet of beperkt geleid tot een zichtbare verandering in de aanbestedingspraktijk, bijvoorbeeld voor wat betreft het samenvoegen van opdrachten, het opdelen van opdrachten in percelen en de contractvoorwaarden. Ondernemers ervaren de eisen die worden gesteld in aanbestedingsprocedures nog regelmatig als onvoldoende proportioneel. Voor het MKB is dit vaker een reden om niet in te schrijven dan voor het grootbedrijf.’183 Voor zover relevant voor het onderhavige artikel zij nog gewezen op de volgende bevindingen, die zijn opgenomen in het Evaluatierapport: • Paritaire voorwaarden zijn vrijwel nooit van toepassing; incidenteel wordt in de aanbestedingsstukken vermeld dat paritaire (wederzijds opgestelde) voorwaarden van toepassing zijn: bij 1% van de nationale en Europese procedures in 2009 en 2% in 2014. Ook in de steekproef van meervoudig onderhandse aanbestedingen uit 2014 is zelden tot nooit vermeld dat paritaire voorwaarden van toepassing zijn.184 • Bij de nationale en Europese procedures werd in meer dan 50% van de gevallen geconstateerd dat de aansprakelijkheid gelimiteerd was.185 • Bij de Rijksoverheid was in alle bestudeerde openbare procedures sprake van gelimiteerde aansprakelijkheid. Een verklaring hiervoor is dat het Rijk bij nationale en Europese procedures gebruik maakt van rijksvoorwaarden (bijvoorbeeld ARVODI voor diensten), waarin een standaardbepaling is opgenomen dat de aansprakelijkheid is gelimiteerd.186 • Van de inkopers geeft 95% aan bekend te zijn met de Gids, 82% daarvan gebruikt de Gids ten minste regelmatig (figuur 88). De helft van de gebruikers geeft aan dat de Gids (zeer) goed bruikbaar is.187 De eerste conclusie lijkt voor het bouwrecht niet de werkelijkheid weer te geven, naar algemeen wordt aangenomen, wordt de praktijk van het bouwrecht immers juist wel beheerst door de genoemde voorbeelden van paritaire algemene voorwaarden. De resultaten geven aan dat de Gids goed bekend is. Er is nog wel ruimte voor naleving, zo lijkt geconstateerd te kunnen worden. Het percentage van gevallen waarin de aansprakelijkheid wordt beperkt, ligt ver onder de 100%. Dat laatste percentage kan niet verwacht worden, want er zullen vaak goede redenen zijn om de aansprakelijkheid niet te beperken, maar de ruimte die er nu is tussen pakweg 50 en 100% lijkt te groot. Wat voor uitleg wordt in concrete gevallen ter rechtvaardiging van de afwijking van de Gids gegeven. De tijd ontbreekt die vraag in dit kader te beantwoorden. 8. De aansprakelijkheid van de opdrachtgever uit hoofde van onrechtmatige daad Wanneer een aannemer of andere opdrachtnemer in de uitvoering van een opdracht schade bij derden (omwonenden/passanten) schade berokkent, ligt het voor de hand om deze aan te spreken. Maar er kunnen redenen zijn om de opdrachtgever aan te spreken. Is dat mogelijk? De grondslag daartoe ligt in het onrechtmatige daadsrecht. Heeft de opdrachtgever zich schuldig gemaakt aan een schending van art. 6:162 BW? De rechtspraak is in het algemeen terughoudend met het aannemen van aansprakelijkheid van de opdrachtgever. Het uitgangspunt is in het algemeen: ‘dat de opdrachtgever van bouwwerkzaamheden niet zonder meer aansprakelijk is wanneer de aannemer, aan wie hij die werkzaamheden heeft opgedragen, fouten maakt bij dat werk.’En: ‘Ook het feit dat [Z.] de 183 184 185 186 187 220 Het Evaluatierapport, p. 4. Het Evaluatierapport, p. 95. Het Evaluatierapport, p. 96. Ibid. Het Evaluatierapport, p. 101. Monika Chao-Duivis wijze van werken van de aannemer heeft geaccepteerd betekent niet zonder meer dat daarmee de aansprakelijkheid van [Z.] gegeven is. In beginsel kan de opdrachtgever zich immers verlaten op de deskundigheid van de aannemer. [X.] heeft ook niet gesteld dat deze laatste niet voor zijn taak berekend was.’. 188 In de literatuur worden de volgende omstandigheden genoemd, die er mogelijk toe zouden kunnen leiden dat een gelaedeerde met succes is aan te spreken189: 1. wanneer hij de handelingen van de aannemer in het bestek heeft voorgeschreven; 2. wanneer hij daartoe anderszins opdracht heeft gegeven; 3. wanneer het werk niet anders kan worden uitgevoerd, dan door het berokkenen van schade; 4. wanneer hij tekort geschoten is in de keuze van de aannemer; 5. wanneer hij in het bestek verzuimd heeft om maatregelen voor te schrijven die de schade hadden kunnen voorkomen.190 Zie voor een geval waarin de opdrachtgever (in casu een publieke opdrachtgever) wel aansprakelijk werd gehouden, de uitspraak van het Hof Den Haag191, waar overwogen werd, dat de gemeente, die uit een rapport bekend was met de wijze van fundering van (onder meer) de woning en het koetshuis en de kwetsbaarheid daarvan voor fluctuaties in de hoogte van het grondwater, zich aldus de belangen van omwonenden waaronder [X c.s.] onvoldoende heeft aangetrokken. Mede gelet op de ernst van de te verwachten schade aan de funderingen en de gevolgen hiervan voor de woning en het koetshuis, had van de gemeente als opdrachtgever van de rioleringswerkzaamheden mogen worden verwacht dat zij in het bestek op de kwetsbaarheid van de funderingen voor grondwateronttrekkingen had gewezen. Dit klemt te meer, omdat een dergelijke waarschuwing in het bestek een kleine inspanning vergt en (nagenoeg) geen kosten met zich brengt. Het nalaten van een dergelijke waarschuwing betekende dat zij in strijd heeft gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer van haar kon worden verwacht en dus onrechtmatig gehandeld heeft. De rechtspraak is casuïstisch van aard. De hoofdregel lijkt te zijn, dat er een actief handelen van de opdrachtgever dient te zijn, dat uit meer bestaat dan alleen het zijn van opdrachtgever wil de opdrachtgever aansprakelijk gesteld kunnen worden uit hoofde van een onrechtmatige daad in verband met een fout van een door hem gecontracteerde opdrachtnemer. Interessant in dit verband is hetgeen door Foesenek wordt betoogd. 192 Zij wijst op het onderscheid tussen de private en de publieke pleger van een onrechtmatige daad. Voor de laatsten, zo wordt betoogd, gelden zwaardere normen in het kader van het zorgvuldigheidscriterium van art. 6:162 BW. Dit volgt uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in combinatie met de beschermingsfunctie die de overheid heeft ten opzichte van de burger alsmede de voorbeeldfunctie van de overheid. De overheid heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor de bescherming van de belangen van de individuele burger en daarom dienen strengere normen te worden aangelegd dan in het algemeen in het maatschappelijk verkeer gelden. Op grond van de voorbeeldfunctie van de overheid mag voorbeeldig gedrag worden vereist. 188 189 190 191 192 Hof Den Bosch 20 januari 2009. ECLI:NL:GHSHE:2009:BH4224 Aan de overige vereisten van art. 6:162 BW dient uiteraard ook voldaan te zijn. Overgenomen uit Bouwrecht in kort bestek, 2013, p. 388. Hof Den Haag 16 april 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9954. De civielrechtelijke aansprakelijkheid van Rijkswaterstaat als overheidsopdrachtgever, Een onderzoek naar de wettelijke verantwoordelijkheden ten aanzien van veilig werken, H. Foesenek, begeleid door N. Lavrijssen, Wetenschapswinkel Universiteit van Tilburg, 2010, p. 72. 221 Van het gebaande pad 9. Wat leert het voorgaande? Ik rond dit opstel, dat veel langer is geworden dan gepland, af. Om het niet nog langer te maken, gebeurt dat in de vorm van korte constateringen en aanbevelingen. 1. Opdrachtgevers zijn geen homogene groep (meer): zij hebben verschillende achtergronden. 2. Opdrachtgevers vervullen vaak meer dan één rol: zij zijn naast opdrachtgever zelf soms ook opdrachtnemer of vervullen ook een rol in het kader van de andere functies die vervuld moeten worden, wil een bouwwerk gerealiseerd worden. Denk aan de architect die zich mede bemoeit met het verzorgen van het verkrijgen van financiering van een project. 3. Veronderstellende dat de privaatrechtelijke regelgeving ‘dichter’ op de dagelijkse werkelijkheid van bouwwerkzaamheden zit, verdient het aanbeveling dat de opstellers van publiekrechtelijke regelgeving aanknoping zoeken bij de privaatrechtelijke regelgeving mede, maar niet alleen, voor wat betreft de terminologie van de betrokken partijen aan wie verplichtingen worden opgelegd. 4. Bij het uitspreken van verwachtingen en/of oordelen over opdrachtgevers dient goed gekeken te worden naar het type, waartoe een opdrachtgever behoort. Van een UAV-GC 2005 opdrachtgever kan niet hetzelfde verwacht worden als van een UAV 2012 (1989) opdrachtgever. Ook de opdrachtgevers zelf dienen zich aan de rol die hoort bij het door hen gekozen model te houden of dienen bereid te zijn de gevolgen te dragen van een ander model. 5. Het beleggen van publiekrechtelijke verplichtingen bij opdrachtgevers is niet altijd de meest effectieve manier om bepaald gewenst gedrag te stimuleren. Het verdient aanbeveling dat de wetgever feitelijke werkprocessen goed bestudeert en indien mogelijk aan de regelgeving ten grondslag legt. Waar het gaat om veiligheid is het de moeite waard om bepaalde regelgeving aan een onderzoek te onderwerpen. 6. Omschrijvingen van ‘goed’/’modern’/’professioneel’ opdrachtgeverschap bieden nuttige inzichten. 7. Hoewel opdrachtgevers zich terugtrekken uit de dagelijkse werkzaamheden en deze meer aan opdrachtnemers laten, dient niet uit het oog verloren te worden dat de invloed van opdrachtgevers middels de vraag die zij aan de markt stellen erg groot is op een abstracter niveau namelijk dat van welk type contractmodel gekozen wordt en op het daadwerkelijk tot stand komen van innovaties. 8. Het mag wellicht opvallend heten dat juist nu codes, beginselen en intenties betreffende het gedrag van opdrachtgevers (en hun samenwerking met opdrachtnemers) ontstaan. In tijden dat de rol van de opdrachtgever groter was, waren die niet in omloop. Zijn dit uitingen van pogingen de rol van de opdrachtgever meer inhoud te geven, niettegenstaande de organisatorisch kleiner wordende rol? Of hebben zij te maken met een grotere belangstelling voor naleving in de maatschappij van de in de genoemde documenten opgenomen normen? 222 Monika Chao-Duivis 9. De juridische relevantie van de codes, beginselen en intenties is gering: zij kunnen de wettelijke verplichtingen niet vervangen en veel van wat als wenselijk gedrag wordt beschouwd, is al onderwerp van wettelijke of contractuele verplichtingen. 10. De opvatting in de literatuur, dat op de opdrachtgever een algemene verplichting tot medewerken aan het verkrijgen van de prestatie/dan wel een algemene verplichting tot het verlenen van medewerking opdat de overeenkomst ‘vol effect’ heeft, gaat te ver. 11. Een opdrachtgever die niet wil meewerken aan het in ontvangst nemen van een prestatie in combinatie met het toch nog willen van de prestatie of in combinatie met het op de schuldenaar afwentelen van de nadelige gevolgen van het niet in ontvangst nemen van de prestatie maakt zich schuldig aan schuldeisersverzuim. Zo bezien is dat geen verouderd leerstuk. Wel verdient het aanbeveling de verplichtingen van de opdrachtgever, waaronder het moeten meewerken aan het in ontvangst nemen van de prestatie, letterlijk op te nemen in de overeenkomst. 12. Ten onrechte wordt in de literatuur betoogd dat er een onderzoeksplicht op de opdrachtgever rust ten tijde van de oplevering. Zo die onderzoeksplicht moet worden aangenomen wel te bestaan, is de sanctie op die plicht, dat schending ervan leidt tot verlies van aanspraken op de aannemer, onredelijk. Een opdrachtgever moet kunnen aannemen dat het gebouw dat opgeleverd wordt aan de overeenkomst beantwoordt. 13. Het meewerken aan de oplevering door de opdrachtgever is een logische handeling, die niet afgestraft moet worden door verlies van rechten. Een verplichting daartoe zou, zo die gewenst wordt, expliciet opgenomen moeten worden in de overeenkomst. Daarbij zal ook nagedacht moeten worden of het niet nakomen van die verplichting afgestraft zou moeten worden met verlies van rechten van de opdrachtgever. Ook moet nagedacht worden over de reactie wat een behoorlijke nakoming van een dergelijke verplichting met zich brengt en wederom wat de juridische reactie dient te zijn indien deze verplichting niet wordt nagekomen. 14. De gewenste normen, zoals die zijn vastgelegd in codes e.d., in combinatie met het bepaalde in art. 7:752 lid 2 inzake de redelijke prijs en in combinatie met de verplichting in beginsel gebruik te maken van het EMVI criterium, zouden een krachtige stimulans voor opdrachtgevers dienen te zijn om een redelijke prijs voor gevraagd werk te betalen. 15. De verplichting in verschillende bepalingen van de DNR 2011 neergelegd om de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij in acht te nemen, verdient overgenomen te worden in de andere algemene voorwaarden. 16. Het verdient aanbeveling de mogelijkheid om opdrachtgevers aan te spreken uit hoofde van onrechtmatige daad in geval een opdrachtnemer schade, hinder, last of dergelijke bezorgt aan derden te onderwerpen aan een onderzoek. 223