Antwoordmodel toets thema 1-6, BBL

advertisement
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
Naam student
Studentnummer
Datum afname toets
donderdag 20 juli 2017
Boek
Thema’s
Cliënt en omgeving
2. Ontwikkelingspsychologie en pedagogiek
3. De Baby
4. De peuter
5. Het basisschoolkind
6. De puber
Kerntaak
Werkproces
Docent
Ben de Geus
Handtekening van docent voor waardering
voldoende toets (cesuur 41 pnt)
Handtekening student voor akkoord
Waardering
Vragen
60
59
58
57
56
55
54
53
52
51
50
49
48
47
46
45
44
43
42
41
40
Cijfer
10
9,77
9,54
9,31
9,08
8,85
8,62
8,39
8,16
7,93
7,7
7,47
7,24
7,01
6,78
6,55
6,32
6,09
5,86
5,63
5,4
Cijfer:
1
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
Thema 2 Ontwikkelingspsychologie en pedagogiek - Toets A
1.
Wat verstaan we onder gedrag?
Alles wat je ziet dat mensen doen.
Het denken en voelen van mensen.
Je gedragen zoals het hoort.
Alles wat mensen doen of juist niet doen
2.
Welke uitspraak over sociale wetenschappen is juist?
Alleen de wetenschap psychologie houdt zich bezig met de bestudering van menselijk gedrag.
De pedagogiek richt zich op de ontwikkeling van kinderen tot volwassenen.
De psychologie bestudeert het gedrag van mensen.
De sociologie bestudeert hoe individuele mensen leven
3.
Wat bestudeert de sociologie?
Met name vreemd gedrag van individuen.
Met name motoriek en sensoriek.
Hoe de mens in groepsverband leeft.
Met name de gevolgen van opvoedingsprocessen
4.
Wat is een onderdeel van het cognitieve aspect van menselijk gedrag?
Gevoel.
Sociaal zijn.
Motoriek.
Inzicht.
5.
Wat behoort NIET tot de affectieve ontwikkeling?
Emoties.
Jaloezie.
Vertrouwen.
Omgaan met anderen
2
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
6.
Welke drie aspecten hangen nauw samen met gedrag?
Wat je meemaakt, hoe je reageert, wat je vervolgens doet.
Wat je denkt, hoe je voelt en handelt.
Je omgeving, waarden en normen en invloed van vrienden.
Gebeurtenissen in het verleden, jouw reactie daarop en hoe je het verwerkt hebt.
7.
Welke uitspraak over gedrag en ontwikkeling is juist?
Gedrag van mensen is voor de wetenschap volledig te begrijpen.
De seksuele ontwikkeling heeft uitsluitend te maken met lichamelijke veranderingen.
De sociale ontwikkeling en de affectieve ontwikkeling hangen nauw met elkaar samen.
Onder het sociaal aspect van gedrag valt de concentratie.
8.
Hoe kunnen gedragsdeterminanten onderverdeeld worden?
Psychosociale factoren, aanlegfactoren en emotionele factoren.
Aanlegfactoren, psychosociale factoren en omgevingsfactoren.
Psychologische factoren, aanlegfactoren en lichamelijke factoren.
Psychosociale factoren, aanlegfactoren en organische factoren
9.
Wat hoort NIET tot de organische factoren als oorzaak van gedrag?
Biochemische factoren.
Lichamelijke factoren.
Erfelijke factoren.
Hormonale factoren
10
10.
Wat hoort NIET tot de omgevingsfactoren?
Vrienden.
Culturele factoren.
Fysieke omgeving.
Maatschappelijke factoren
3
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
Thema 2 Ontwikkelingspsychologie en pedagogiek - Toets B
11.
Wat is GEEN stroming in de ontwikkelingspsychologie?
Behaviorisme.
Cognitivisme.
Pedagogiek.
Constructivisme.
12.
Wat zijn de principes van het behaviorisme?
Gedrag is moeilijk bij te sturen, gedrag stel je bij als je normen en waarden veranderen, je leert
door middel van straffen en belonen.
Gedrag is aan te leren, gedrag leer je aan op basis van rolmodellen en nadoen,
conditioneren doe je door middel van belonen en straffen.
Gedrag leer je door middel van straffen en belonen en door nadoen.
Gedrag stel je bij op basis van normen en waarden thuis, voorbeeldgedrag van opvoeders en
door straffen en belonen.
13.
Wat is conditioneren?
Inzicht krijgen door te straffen.
Leren door belonen en straffen.
Leren door inzicht.
Leren door voorbeelden te geven.
14.
Wat hoort NIET bij het cognitivisme?
Nadruk op verstandelijke processen.
Volgens Piaget is het menselijk brein een soort computer.
Je denkt pas als je nieuwe kennis van buitenaf krijgt aangereikt.
Zone van de naaste ontwikkeling
4
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
15.
Wat benadrukt het constructivisme?
De rol van erfelijkheid bij het verwerven van informatie.
De actieve rol van de lerende bij het verwerken van informatie en het verwerven van
kennis.
Het belang van het geheugen bij het verwerken van informatie en het verwerven van kennis.
Het belang van opvoeding en maatschappij bij het verwerken van informatie en het verwerven
van kennis
16.
Wat is NIET kenmerkend voor het constructivisme?
Zone van de naaste ontwikkeling.
Ervaringsgericht leren en authentiek leren.
Taal is een belangrijke factor bij het leren.
Je denkt pas echt wanneer je nieuwe kennis van buitenaf krijgt aangereikt
17.
Welke uitspraak over stromingen in de pedagogiek is juist?
In de democratische opvoeding leert het kind vooral door straffen.
In een laissez-faire opvoeding worden relatief veel grenzen gesteld.
Democratische opvoeders stimuleren de eigen meningsvorming van kinderen.
De autoritaire opvoeding legt de nadruk op het belang van luisteren naar kinderen en praten.
18. Welke uitspraak over de verschillende ontwikkelingsfasen in de theorie van Piaget is juist?
De sensomotorische fase loopt van 0 tot 4 jaar.
De concreet-operationele fase loopt van 2 tot 7 jaar.
De formeel-operationele fase loopt van 12 tot 18 jaar.
De pre-operationele fase loopt van 2 tot 7 jaar
19.
Welke uitspraak over peuters is volgens Piaget juist?
Een peuter kan al heel goed ordenen.
Een peuter kan in begrippen denken.
Een peuter kan een verband leggen tussen fantasie en werkelijkheid.
Een peuter haalt fantasie en werkelijkheid door elkaar.
5
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
10
20.
Welke uitspraak over de concreet-operationele fase is juist?
Doet kennis op door het leren van praktische ervaringen.
Kan nog geen verbanden leggen tussen losse gebeurtenissen.
Kent nog niet de betekenis van oorzaak en gevolg.
Denkt ook abstract
Thema 2 Ontwikkelingspsychologie en pedagogiek - Toets C
21.
Wat past NIET bij de uitgangspunten van Freinet?
Al doende leren.
Kinderen leren vooral van de leraar.
Zelfstandig handelen en experimenteren.
Naast het cognitieve is het sociale belangrijk
22.
Welke activiteit zou GEEN goede activiteit zijn in de ogen van Freinet?
Een door de saw'er bedachte activiteit.
Een krantje maken voor kinderen van een andere school.
Een dagboek bijhouden.
Samen een boekje maken over een bepaald onderwerp
23.
Wat past NIET bij de ontwikkelingstheorie van Rudolf Steiner?
Een vast ritme in de dag, de week, de jaren.
Een huiselijke inrichting met natuurlijk materialen en zachte kleuren.
Het kind kan meer dan we denken, het kan al vanaf zijn zevende levensjaar logisch denken.
Alle feesten moeten gevierd worden.
24,
Welke activiteit zou in de ogen van Steiner minder geschikt zijn voor jonge basisschoolkinderen?
Aan de hand van een geur raden wat het product is.
Een vlieger maken.
Verkleden.
Denk- en redeneerspelletjes
6
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
25.
Wat past NIET bij de uitgangspunten van Maria Montessori?
Elk kind doorloopt dezelfde fasen.
Er zijn gevoelige perioden voor het leren van bepaalde leerstof.
Kinderen moeten gestimuleerd worden door de omgeving om te onderzoeken. Vanuit
zichzelf hebben ze meer behoefte aan vastigheid.
Kinderen hebben een natuurlijke drang om te ordenen en te rangschikken
26.
Welke opmerking zou Maria Montessori nooit maken?
Niet elk kind ontwikkelt zich in hetzelfde tempo.
Je geeft kinderen alleen materialen die de concrete wereld weerspiegelen.
De kinderen zitten in groepjes met verschillende leeftijden door elkaar.
Kinderen hebben van nature de drang om op onderzoek uit te gaan.
27.
Wat hoort NIET bij de uitgangspunten van Thomas Gordon?
Cursussen voor kinderen om goed te leren luisteren.
Actief luisteren.
Ik-boodschappen.
Cursussen effectief ouderschap.
8
28.
Wat hoort NIET bij actief luisteren?
Herhalen wat het kind zegt zodat het zich begrepen voelt.
Goed kijken hoe een kind iets zegt en daarbij aansluiten.
Op de verbale en non-verbale boodschappen letten en de gevoelens en problemen voor het kind
verwoorden.
Het kind laten praten, je hoeft niet te reageren
29.
Welke uitspraak over opvoeden zou Loris Malaguzzi nooit maken?
De ruimte is een wezenlijk onderdeel van de pedagogiek.
Het is belangrijk dat pedagogisch medewerkers hun visie op opvoeden op papier zetten.
Kinderen functioneren het beste in een kleine ruimte met een specifieke functie.
Kinderen zitten in horizontale groepen en blijven bij elkaar tot ze het kindercentrum verlaten
7
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
30.
Welke uitspraak over pedagogen en ontwikkelingspsychologen is juist?
Maria Montessori hoort bij Reggio Emilia.
Loris Malaguzzi houdt verband met: 'kinderen ontmoeten elkaar in de piazza'.
Rudolf Steiner vond dat kinderen het best functioneren in kleine ruimten met een specifieke functie.
Thomas Gordon had als belangrijk uitgangspunt dat kinderen al doende leren.
8
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
Thema 3 De baby - Toets A
31.
Welke uitspraak over baby's is juist?
Biologisch gezien wordt de baby eigenlijk te laat geboren.
De fase van de baby of zuigeling begint bij de geboorte en eindigt rond de 18e levensmaand.
De ontwikkeling van baby's verloopt geleidelijk.
De ontwikkeling van baby's begint pas na de geboorte
32.
Welke uitspraak over baby's is NIET juist?
De fontanel is een opening midden boven op de schedel van de baby. Na ongeveer 6 maanden is
deze dicht.
Een baby groeit vooral tijdens de slaap.
Na ongeveer 40 weken zwangerschap wordt de baby geboren.
Vanaf ongeveer zes maanden moet de baby worden bijgevoed (naast de melk) omdat dan de ijzervoorraad
die bij de geboorte aanwezig was, op is
33.
Hoe ontwikkelt de spierbeheersing zich?
Van beneden naar boven en van fijn naar grof.
Van fijn naar grof.
Van boven naar beneden en van dichtbij naar veraf.
Van grof naar fijn
34.
Welk antwoord over de motoriek is juist?
De baby heeft reflexen die hij of zij een leven lang houdt.
De baby heeft vanaf het begin een verhoogde spiertonus.
De baby beweegt vanaf het begin van zijn of haar leven bewust.
De baby maakt onbewuste bewegingen op prikkels van buitenaf
35.
Welke uitspraak over de reflexen is juist?
De zoekreflex wek je op door over het neusje te strijken.
De loopreflex begint bij 8 maanden.
De grijpreflex heeft tot gevolg dat vingers en tenen gebogen worden.
De zuig/slikreflex is na 6 maanden verdwenen
9
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
36.
Welke antwoord is juist? Een baby kan vanaf ongeveer:
9 maanden: van de buik op de rug rollen.
9 maanden: zelfstandig lopen.
3 maanden: zitten met lichte steun.
4 maanden: het hoofd in balans houden
37.
Wat wordt verstaan onder kinesthesie?
Het waarnemen van en ontwikkelen van het gevoel voor de positie van het lichaam, de spieren en de
ledematen.
De verschillende delen van het lichaam ten opzichte van elkaar kunnen gebruiken.
De verschillende delen van het lichaam tegelijk en op dezelfde manier kunnen gebruiken.
Doelbewust naar iets kunnen grijpen om ermee te spelen.
38.
Welke uitspraak over de ontwikkeling van zien en horen van baby's is NIET juist?
De eerste uren hoort een baby helemaal niets.
Accommoderen betekent verschillen in afstanden kunnen zien.
Na ongeveer 4 maanden kan een baby bewegende voorwerpen met de ogen volgen.
Na drie dagen reageert de baby op de stem van moeder die zich buiten het gezichtsveld bevindt
39.
Welke uitspraak over de ontwikkeling van de tastzin is juist?
Het zuigen met de mond heeft het trainen van de kaakspieren tot doel.
De tastzin is belangrijk voor de sociaal-affectieve ontwikkeling.
Met de handjes neemt de baby voor het eerst iets van buitenaf in zich op.
Een baby krijgt lustgevoelens van zuigen
40.
Welke uitspraak over de ontwikkeling van het ruiken en de smaak is NIET juist?
Baby's herkennen de geur van de moeder.
Een baby houdt niet van scherpe geuren.
Baby's waarderen alle smaken nog evenveel.
Smaak ontwikkelt zich geleidelijker dan ruiken.
10
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
Thema 3 De baby - Toets B
41.
Wat speelt GEEN belangrijke rol bij het stimuleren van de cognitieve ontwikkeling van baby's?
Niet zo veel prikkels.
Variatie.
Ervaren, herhalen, imiteren.
Leren via de zintuigen
42.
Hoe verloopt de taalontwikkeling?
Vroegtalige fase, voortalige fase, differentiatiefase, fase van voltooiing.
Voortalige fase, vroegtalige fase, differentiatiefase, fase van voltooiing.
Voortalige fase, differentiatiefase, vroegtalige fase, fase van voltooiing.
Differentiatiefase, voortalige fase, vroegtalige fase, fase van voltooiing
43.
Welke uitspraak over aspecten van de taalontikkeling is NIET juist?
Het fonetische aspect in de taalontwikkeling heeft betrekking op de uitspraak.
Passieve taalkennis is begrijpen dat klanken bij elkaar horen en een woord vormen maar zelf nog geen
woorden kunnen zeggen.
Het semantische aspect heeft betrekking op de lichaamstaal.
Actieve taalkennis betekent dat het kind de woorden die het kent ook goed kan gebruiken.
4
44.
Wat kunnen baby's tot 12 maanden met betrekking tot de taalontwikkeling nog niet?
Twee woorden combineren.
Papa en mama zeggen.
Geluiden maken.
Eén woord zeggen
45.
Welke uitspraak over lichaamstaal bij baby's is juist?
Een baby kan nog niet via lichaamstaal communiceren. Dat komt pas later.
Non-verbale communicatie is gebarentaal.
Het grootste gedeelte van wat je zegt wordt uitgedrukt in lichaamstaal.
Huilen betekent altijd dat een kind zich niet prettig voelt.
11
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
46.
Vanaf wanneer begint de sociaal-affectieve ontwikkeling van baby's?
Direct na de geboorte.
Al voor de geboorte.
Vanaf zes weken na de geboorte.
Van een maand na de geboorte
47.
Waarom is een goede hechtingsrelatie zo belangrijk voor een baby?
Omdat het dan voeding beter accepteert en goed kan groeien.
Omdat zo de basis gelegd wordt voor een goede opvoeding waarin het kind ook iets van een ander accepteert.
Omdat het zich zo zeker en veilig voelt en daardoor de omgeving gaat verkennen.
Omdat het voor de ontwikkeling belangrijk is dat het kind veel geknuffeld wordt.
48.
Wat bevordert een goede hechting NIET?
Klein groepje vaste verzorgers.
Het kind willekeurig afweren en aanhalen.
Een stabiele, betrouwbare en liefdevolle omgeving bieden.
Positief reageren op de behoefte en gevoelens van het kind.
49.
Wat wordt verstaan onder een huilbaby?
Een baby die tenminste drie uur per dag, drie dagen per week en tenminste drie weken lang ontroostbaar
huilt.
Een baby die tenminste vijf uur per dag, vijf dagen per week en tenminste vijf weken lang ontroostbaar huilt.
Een baby die in de ogen van de verzorgers erg veel en lang huilt.
Een baby die in de ogen van deskundigen erg veel en lang huilt.
50.
Welke twee principes zijn volgens Emmi Pikler van belang in de omgang met baby’s en jonge
kinderen?
Veilige omgeving bieden en onderzoeksdrang bevredigen.
Bewegingsruimte bieden en onderzoeksdrang bevredigen.
Vrije bewegingsontwikkeling en een betrouwbare relatie met de volwassene.
Zelfvertrouwen vergroten en vrije bewegingsruimte bieden
12
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
Thema 4 De peuter - Toets A
1
51.
Welke uitspraak over de lichamelijke groei van peuters is juist?
Lichamelijk gezien is er bij de peuter voornamelijk sprake van lengtegroei.
Een peuter groeit vooral tijdens de slaap.
Vanaf ongeveer 1,5 jaar neemt de eetlust van de peuter enorm toe.
Bij de peuter blijft de grove motoriek achter bij de fijne motoriek.
52.
Wat is kenmerkend voor de motorische ontwikkeling van peuters?
Een peuter van ongeveer 30 maanden kan binnen de lijntjes kleuren.
De meeste kinderen zijn overdag zindelijk tussen 1 en 2 jaar.
Een peuter kan de grotere spiergroepen en de spieren dicht bij de romp al redelijk aansturen.
De grove en fijne motoriek ontwikkelen zich tegelijkertijd even snel
53.
Wat kan een peuter van 48 maanden motorisch nog niet?
Achteruitlopen.
Vliegtuigjes vouwen.
Binnen de lijntjes kleuren.
Hinkelen.
54.
Wat is kenmerkend voor de cognitieve ontwikkeling van peuters?
Concreet denken, nadenken over waar hij op dat moment mee bezig is, fantasierijke belevingswereld,
in symbolen denken.
Concreet denken, fantasierijke belevingswereld, begrip voor oorzaak en gevolg, in symbolen denken.
Vooral leren door doen, leren door imiteren, denken in symbolen, begrip voor oorzaak en gevolg.
Fantasierijke belevingswereld, wat hij niet snapt schrijft hij toe aan toverkrachten, begrip voor oorzaak en
gevolg, concreet denken.
5
55.
Wat kan een peuter van 48 maanden cognitief nog niet?
Denken in symbolen.
Concreet denken.
Relatie tussen oorzaak en gevolg.
Zelf oplossingen voor problemen bedenken
13
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
56.
In welke fase of fasen van de taalontwikkeling zit de peuter?
Voortalige fase.
Voortalige en vroegtalige fase.
Vroegtalige fase.
Vroegtalige en differentiatiefase
57.
Wat kan een peuter van 48 maanden qua taal nog niet?
Woordcombinaties.
Een woordenschat van 2000 woorden.
Eenvoudige aanwijzingen begrijpen.
In zinnen praten.
58.
Wat hoort nog niet bij de sociaal-affectieve ontwikkeling van peuters?
Samenspelen.
Gewetensontwikkeling.
Ik-besef.
Angst en fantasie
9
59.
Op welke leeftijd ongeveer gaat een kind zichzelf 'ik' noemen?
Ongeveer in het 2e jaar.
Met 2,5 jaar.
Ongeveer in het 3e jaar.
Ongeveer in het 4e jaar.
60.
Wat betekent het dat een peuter ik-besef krijgt?
Dat hij vol van zichzelf is, dat hij zich in anderen kan verplaatsen en dingen kan delen.
Dat hij een onafhankelijk persoontje is, een eigen wil heeft en zelf besluiten kan nemen.
Dat hij zich in anderen kan verplaatsen en er in zijn denken ruimte is voor anderen.
Dat hij koppig wordt, driftbuien krijgt en zich bij zijn eigen naam noemt
14
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
Thema 4 De peuter - Toets B
61.
Wat betekent de koppigheidsfase voor de peuter?
Koppigheid bij een peuter is een teken dat hij onveilig gehecht is.
De koppigheidsfase geeft aan dat de peuter in staat is grenzen te overschrijden maar die ook te accepteren.
Een peuter wordt koppig omdat hij bang is de liefde van zijn ouders te verliezen.
In de koppigheidsfase leert hij om later niet te meegaand en afhankelijk te worden
62.
Waarom wordt de peuter koppig en driftig?
Hij weet zich nog geen raad met zijn emoties en begrijpt nog niet dat iets niet mag of kan.
Hij wil testen hoe ver hij kan gaan en gaat daarom een machtsstrijd aan.
Hij voelt zich niet veilig en 'protesteert' daar op deze manier tegen.
Hij is bang de liefde van zijn ouders te verliezen en maakt hen daarom steeds boos om dit te testen
63.
Wanneer begint het geweten zich te ontwikkelen?
Met 2 jaar.
Met 3 jaar.
Met 4 jaar.
Met 5 jaar
64.
Wat betekent het als het geweten ontwikkeld is?
Een kind snapt waarom iets goed of slecht is.
Het kind weet dat het goed voor anderen moet zijn.
Het kind kent de regels en gedraagt zich daarnaar.
Het kind weet dat het er baat bij heeft om te luist
65.
Welke uitspraak over samenspelen bij peuters is NIET juist?
Een peuter kan nog niet samenspelen omdat hij graag in zijn eentje speelt.
Peuters zoeken graag de nabijheid van andere kinderen op.
Een peuter speelt al graag met andere kinderen samen.
Het lukt een peuter nog niet om zich in anderen te verplaatsen.
15
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
6
66.
Wat is parallel spel?
Kinderen spelen met hetzelfde spelmateriaal.
Kinderen spelen naast elkaar en doen elkaar na.
Kinderen spelen samen in een speelhoek.
Kinderen vullen in het spel elkaar aan
7
67.
Welke uitspraak over vriendschappen bij peuters is NIET juist?
Peuters hebben nog geen voorkeuren voor kinderen.
Peuters hechten wel aan andere kinderen.
Peuters ontwikkelen wel een bepaalde vorm van vriendschap.
Peuters zijn nog sterk op zichzelf gericht
68.
Wat is een goede reactie op de angst van peuters?
Zeggen dat ze niet bang hoeven te zijn.
Ze voorzichtig stimuleren over de eigen grenzen heen te gaan.
Ze afleiden.
Ze in bescherming nemen tegen angstige situaties.
69.
Wat is GEEN kenmerk van de seksuele ontwikkeling bij peuters?
Ontdekken dat er een verschil is tussen jongens en meisjes.
Verschillen tussen jongens en meisjes onderzoeken.
Doktertje spelen.
Lustgevoelens zijn hetzelfde als bij volwassenen
70.
Welke uitspraak over lustgevoelens bij peuters is NIET juist?
Het leren ophouden en laten gaan van de ontlasting kan onlustgevoelens geven.
Het laten gaan van de ontlasting heeft niets met lustgevoelens te maken.
Lust is gekoppeld aan zindelijkheid.
Deze fase wordt ook wel de anale fase genoemd
16
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
Thema 5 Het basisschoolkind - Toets A
71.
Welke uitspraak over de kleuter is juist?
Als we over 'een kleuter' spreken, hebben we het over een kind van 4 tot 7 jaar.
Het schoolse leren is al aan de kleuter besteed.
Leren en spelen gaan nog lang hand in hand.
De kleuter is egocentrischer dan de peuter.
72.
Wat is GEEN lichamelijk kenmerk van de kleuter?
Het mollige verdwijnt en de buik wordt platter.
De kleuter heeft relatief korte benen.
Veel kleuters zijn te dik.
Gewicht en lengt nemen niet evenredig toe
3
73.
Wat is GEEN kenmerk van de motorische ontwikkeling van een kleuter?
Rennen zonder te vallen.
Fietst met zijwieltjes.
Fijne motoriek ontwikkelt zich.
Kan zowel met rechts als links hinkelen.
74.
Welke uitspraak over de handvoorkeur is juist?
Omstreeks het vierde levensjaar is de handvoorkeur doorgaans tot stand gekomen.
Omstreeks het vijfde levensjaar is de handvoorkeur doorgaans tot stand gekomen.
Omstreeks het zesde levensjaar is de handvoorkeur doorgaans tot stand gekomen.
Omstreeks het zevende levensjaar is de handvoorkeur doorgaans tot stand gekomen
75.
Welke uitspraak over de cognitieve ontwikkeling van kleuters is juist?
Bevindt zich in de concreet-operationele fase.
Een kleuter kan objectief en logisch denken.
Een kleuter denkt nog niet bewust maar intuïtief.
De kleuter ziet het verband tussen oorzaak en gevolg
17
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
76.
In welke fase bevindt zich de taalontwikkeling van de kleuter?
Voortalige fase en vroegtalige fase.
Vroegtalige fase en differentiatiefase.
Differentiatiefase en fase van voltooiing.
Fase van voltooiing.
77.
Wat zijn kenmerken van de taalontwikkeling van kleuters?
Kent de basisregels van taal, heeft nog geen interesse in lezen en schrijven.
Heeft nog een kinderlijke articulatie die rond het zevende levensjaar verdwijnt.
De zinnen worden nog niet ingewikkelder maar de woordenschat wordt groter.
Gebruikt hele zinnen van meer dan zes woorden
78.
Wat is GEEN kenmerk van de fantasie van kleuters?
Een kleuter spreekt opzettelijk niet de waarheid.
Kan nog geen onderscheid maken tussen fantasie en werkelijkheid.
Kleuters genieten van sprookjes.
Omdat er in het denken van alles mogelijk is, jokt hij wel eens.
79.
Wat betekent het dat een kind schoolrijp is?
Kind is zindelijk, kan samenwerken en zich aanpassen aan andere kinderen, kan zich concentreren,
kan enige tijd zonder ouders, kan door middel van taal communiceren.
Kind kan zich concentreren, kan samenwerken en communiceren, kan Nederlands spreken, kent het
Nederlandse spelmateriaal.
Kind kan zich staande houden ten opzichte van andere kinderen, kan samenwerken, kent de taal, kan enige
tijd zonder ouders, kent de Nederlandse gebruiken.
Kan samenwerken en zich aanpassen aan andere kinderen, kan communiceren, kent het Nederlandse
spelmateriaal en de Nederlandse gebruiken.
80.
Welk antwoord is juist? Een kind is leerplichtig vanaf:
4 jaar.
5 jaar.
6 jaar.
7 jaar.
18
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
Thema 5 Het basisschoolkind - Toets B
81.
Wat is GEEN kenmerk van de sociaal-affectieve ontwikkeling van kleuters?
Begin intern geweten.
Ontwikkeling eigen identiteit.
Geen aandacht voor geslachtsdelen.
Kleuter wil erbij horen
82.
Welke uitspraak over imitatie en identificatie bij kleuters is NIET juist?
Kind imiteert om erbij te horen.
Bij identificatie probeert de kleuter de hele persoon te zijn die hij imiteert.
Identificatiefiguur is in het algemeen de ouder van hetzelfde geslacht.
Identificatie komt bij kleuters nog niet voor, dat speelt pas in de pubertijd
83.
Welke functies heeft de fantasie bij kleuters?
Leren begrijpen van sociale regels, omgangsvormen leren, angsten de baas worden, oplossingen
bedenken voor problemen, ervaringen verwerken, grip krijgen op eigen gevoelens.
Angsten de baas worden, oplossingen bedenken voor problemen, grip krijgen op eigen gevoelens, lekker
wegdromen, gehoorzamen.
Leren begrijpen van sociale regels, even de werkelijkheid vergeten en lekker wegdromen, angsten de baas
worden, ervaringen verwerken, gevoelens verwerken.
Omgangsvormen leren kennen, angsten de baas worden, even niet mee hoeven doen, oplossingen
bedenken voor problemen, grip krijgen op eigen gevoelens en ervaringen verwerken.
84.
Wat is de functie van het geweten voor de kleuter?
Zelfbeeld ontwikkelen, besef van goed en slecht, voelhoorns ontwikkelen voor grenzen bij ouders.
Schuldgevoel ontwikkelen, zelfbeeld vormen, besef krijgen van goed en fout, lief en stout, juist en
onjuist.
Voelhoorns ontwikkelen voor grenzen van ouders, schuldgevoelen ontwikkelen, zelfbeeld vormen.
Zelfbeeld ontwikkelen, besef van goed en slecht ontwikkelen, leren gehoorzamen aan ouders.
19
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
85.
Hoe ontwikkelt een kleuter zijn eigen identiteit?
Door de omgang met andere kinderen en het zien van de verschillen, door nadenken over hoe hijzelf is.
Door te experimenteren met verschillend gedrag en kijken hoe andere kinderen reageren.
Door de mening van opvoeders en later ook andere kinderen en door wat zij zeggen, door het leren
kennen van eigen capaciteiten.
Door zich af te zetten tegen de opvoeders en eigen wegen te bewandelen.
86.
Wat is GEEN kenmerk van de ontwikkeling van de seksualiteit bij kleuters?
Identificatie met de ouder van hetzelfde geslacht.
Interesse in geslachtsverschillen.
Weten dat hij een jongetje of meisje is.
Concurrentie aangaan met de ouder van het andere geslacht
87.
Wat is GEEN kenmerk van de lichamelijke ontwikkeling van jonge schoolkinderen?
Evenwicht en coördinatie verbeteren.
Wordt eleganter in bewegingen.
Er is een groot verschil in lichaamslengte tussen jongens en meisjes.
Drang om alles lijfelijk te onderzoeken en is snel moe.
88.
In welke fase van de cognitieve ontwikkeling bevindt het jonge basisschoolkind zich?
Sensomotorische fase.
Pre-operationele fase.
Concreet-operationele fase.
Formeel-operationele fase.
89.
Wat is een belangrijk kenmerk van de cognitieve ontwikkeling van jonge basisschoolkinderen?
Procesmatig handelen.
Op de vingers tellen.
Kan niet abstract denken.
Geen goed geheugen.
20
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
90.
Wat is GEEN interessant spelmateriaal voor het jonge basisschoolkind?
Constructiemateriaal.
Prestatiespelletjes.
Materiaal waarbij zij zich lange tijd moeten kunnen concentreren.
Bewegingsspel.
Thema 5 Het basisschoolkind - Toets C
91.
Welke uitspraak over de cognitieve ontwikkeling is NIET juist?
Bij het jonge schoolkind maakt fantasie plaats voor realiteit.
De gevoelige periode voor lezen en schrijven is ongeveer van 5 tot 10 jaar.
Het jonge schoolkind is wat taalontwikkeling betreft in de fase van voltooiing gekomen.
Abstract denken heeft te maken met het denken over dingen die waarneembaar zijn.
92.
Welke uitspraak is NIET juist over de sociaal-affectieve ontwikkeling van het jonge schoolkind?
Het jonge schoolkind is gericht op vriendjes en vriendinnetjes van beide geslachten.
Het jonge schoolkind raakt steeds meer gericht op leeftijdsgenootjes.
Het jonge schoolkind kan vaak nog moeilijk tegen zijn verlies.
Het jonge schoolkind is terughoudend in het uiten van emoties.
93.
Welke uitspraak over belonen is NIET juist?
Belonen kan leiden tot competitie en sommige kinderen hebben daar last van.
Belonen kan de aandacht afleiden van het echte probleem.
Kinderen leren door het belonen dat ze zich niet te 'calculerend' moeten opstellen.
Belonen kan heel goed werken om kinderen te stimuleren.
94.
Welke uitspraak over de lichamelijke ontwikkeling van oudere schoolkinderen is NIET juist?
Goed ontwikkelde fijne en grove motoriek.
Harmonieus gebouwd lichaam.
Meisjes zijn gemiddeld groter.
Jongens en meisjes zijn op deze leeftijd even sterk.
21
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
95.
Wat is een kenmerk van de cognitieve ontwikkeling van oudere schoolkinderen?
Het oudere schoolkind is leergierig maar weinig prestatiegericht.
Het oudere schoolkind kan nog niet abstract denken.
Het oudere schoolkind is nog niet in staat te analyseren en reflecteren.
De taalontwikkeling gaat niet meer zo snel als in de eerste levensjaren.
96.
Wat is GEEN kenmerk van de sociaal-affectieve ontwikkeling van oudere basisschoolkinderen?
Oudere basisschoolkinderen zijn veel op zichzelf gericht.
De nodige waarden en normen zijn ontwikkeld.
Het gezag van de volwassene wordt niet als vanzelfsprekend geaccepteerd.
Pesten komt op deze leeftijd veel voor.
97.
Welke uitspraak over waarden en normen is juist?
Oudere basisschoolkinderen moeten de nodige waarden en normen nog ontwikkelen.
Waarden geven hogere doelen aan, normen geven richtlijnen voor het handelen.
Waarden gaan over omgangsvormen en normen over principes.
Waarden en normen zijn in alle situaties gelijk.
98.
Welke uitspraak over een groep oudere basisschoolkinderen is juist?
Een groep bestaande uit leeftijdsgenoten noemen we een 'fase-groep'.
Een groep bestaande uit leeftijdsgenoten noemen we een 'peergroup'.
Een groep bestaande uit leeftijdsgenoten noemen we een 'socialworkgroup'.
Een groep bestaande uit leeftijdsgenoten noemen we een 'copinggroup'.
99.
Welke uitspraak over plagen en pesten is juist?
Bij plagen zijn de machtsverhoudingen niet gelijk.
Bij pesten zijn de machtsverhoudingen gelijk.
Bij plagen is er sprake van langdurig en aanhoudend pesten.
Bij pesten zijn de machtsverhoudingen ongelijk verdeeld.
22
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
100.
Welke uitspraak over de seksuele ontwikkeling van oudere schoolkinderen is NIET juist?
Aan het einde van de basisschoolleeftijd begint er interesse te ontstaan in de andere sekse.
De latentiefase wordt zo genoemd omdat de seksuele fantasieën onderdrukt worden.
Bij jongens treden de lichamelijke veranderingen twee jaar later op dan bij meisjes.
De verschillen tussen jongens en meisjes zijn op de leeftijd van 9 jaar al erg groot.
Thema 6 De puber - Toets A
101.
Welke antwoord is juist? De puberteit valt tussen:
Het 10e en 15e levensjaar.
Het 11e en 16e levensjaar.
Het 12e en 16e levensjaar.
Het 12e en 17e levensjaar.
102.
Wanneer is iemand voor de wet volwassen?
Met 16 jaar
Met 18 jaar
Met 20 jaar
Met 21 jaar
103.
Wat betekent het woord 'pubescere' waar de term puberteit van afgeleid is?
Opstandig worden.
Volwassen worden.
Schaamhaar krijgen.
Geslachtsrijp worden.
23
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
104.
Wat is GEEN kenmerk van de lichaamsbouw van pubers?
Meisjes hebben twee jaar eerder de uiterlijke verschijnselen van de puberteit dan jongens.
Er zijn grote verschillen in lichaamslengte tussen jongens en meisjes.
Bij jongens groeien met name de schouders, bij meisjes de heupen.
Het hoogtepunt van de groeispurt bij pubers ligt op 13-jarige leeftijd.
105.
Waarom is het lichaam en uiterlijk voor een puber zo belangrijk?
Omdat hij wil kunnen concurreren met andere leeftijdsgenoten.
Omdat hij erbij wil horen.
Omdat een goed uiterlijk hem zekerder maakt.
Omdat hij moet leren omgaan met alle lichamelijke veranderingen.
106.
Welke cognitieve ontwikkeling is NIET van toepassing op pubers?
Pubers kunnen nog niet goed in hypotheses denken.
Lange termijngeheugen neemt toe.
Pubers nemen kennis beter op dan basisschoolkinderen.
Een puber stelt zijn eigen denkwereld centraal.
107.
Wat kenmerkt de sociaal-affectieve ontwikkeling van pubers?
Wil erbij horen, wil zich afzetten, is nog niet zo met seksualiteit bezig, wil alleen verantwoordelijkheid dragen
als hem dat uitkomt.
Wil zelfstandig en verantwoordelijk zijn, ontwikkelt een eigen identiteit, wil erbij horen en heeft een grote
interesse in seks.
Laat zijn mening niet snel horen, wil erbij horen wat ten koste gaat van de ontwikkeling van de eigen
identiteit, wil zich afzetten.
Wil zelfstandig zijn maar de daarbij horende verantwoordelijkheid niet dragen, schuift de
verantwoordelijkheid voor beslissingen op anderen af, heeft een grote interesse in seks.
24
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
108.
Op welke twee manieren probeert de puber een eigen levensstijl te vinden?
Door zich te spiegelen aan mensen in zijn omgeving en te experimenteren op verschillende terreinen.
Door zich telkens weer te spiegelen aan zijn ouders en een zelfbeeld te ontwikkelen.
Door te experimenteren op tal van terreinen en door zijn uiterlijk te verheerlijken.
Door zich te spiegelen aan zijn gezin en door zich aan te passen aan wat zijn ouders wensen.
109.
Wat is GEEN functie van de peergroup?
Steun bieden.
Veiligheid bieden.
Voorkomen dat de leden gepest worden.
Een identiteit geven.
110.
Wat is NIET kenmerkend voor de seksuele ontwikkeling van pubers?
Pubers kunnen hevig verliefd zijn.
Zij experimenteren met hun seksualiteit.
De taboes rondom seks zijn doorbroken.
Zij ontdekken doorgaans op deze leeftijd hun geaardheid.
Thema 6 De puber - Toets B
111.
Wat is GEEN goede tip voor het omgaan met pubers?
Neem pubers serieus.
Stel geen grenzen bij pubers.
Geef pubers tot op zekere hoogte de gelegenheid om te experimenteren.
Houd pubers voor dat zij ook verplichtingen hebben.
112.
Wat is GEEN kenmerk van het seksuele ontwikkelingsproces van allochtone jongeren?
Allochtone jongeren hebben meer schuldgevoel over hun seksueel gedrag.
Van Turkse en Marokkaanse meisjes wordt verwacht dat zij als maagd het huwelijk in gaan.
De weerzin tegen condoomgebruik is onder allochtone jongeren groot.
De meeste Turkse en Marokkaanse meisjes willen, net als jongens, de mogelijkheid hebben om niet
als maagd in het huwelijk te treden.
25
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
113.
Welke soorten normovertredend gedrag komen bij pubers veel voor?
Seksueel misbruik, mishandeling, vandalisme en pesten.
Vandalisme, criminaliteit, pesten en verkeersovertredingen.
Digitaal pesten, misbruik van alcohol en drugs, vandalisme, criminaliteit.
Verkeersovertredingen, misbruik van alcohol en drugs, vandalisme en criminaliteit.
114.
Welke uitspraak over normovertredend gedrag is juist?
Pubers denken vaak dat zij zeker niet verslaafd zullen raken aan alcohol of drugs.
De oorzaak van normovertredend gedrag ligt vooral bij gebrek aan zelfbeheersing.
30% van de jeugd komt vóór het 16e jaar meerdere keren in aanraking met de politie.
Een slechte onderwijssituatie heeft geen invloed op het ontstaan van crimineel gedrag.
115.
Welke uitspraak over bureau HALT is juist?
Ze bepalen welke straf een criminele jongere krijgt.
Zij zijn voor de pubers wat de kinderrechter is voor jonge kinderen.
Ze begeleiden jongeren die in justitiële jeugdinrichtingen zitten.
HALT staat voor Het ALTernatief.
116.
Wat is het doel van een taakstraf van bureau HALT?
Genoegdoening voor de samenleving.
Pubers zo lang mogelijk uit het strafrechtelijk circuit houden.
Klussen in de samenleving doen die anders niet gedaan worden.
Pubers leren dat het ook anders kan.
117.
Welke uitspraak over werk- en leerstraffen is juist?
Een leerstraf wordt opgelegd om de puber waarden en normen te leren.
Een werkstraf geeft extra handen aan het bed in zorginstellingen.
De puber kan een combinatie van een werk- en leerstraf krijgen.
Bij een werkstraf moet de puber een maand in een niet-commerciële instelling werken.
26
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Toets ontwikkelingspsychologie; thema 2 t/m 6; BBL
118.
Wat heeft Bureau Jeugdzorg met de criminaliteit van jongeren te maken?
Bureau Jeugdzorg kan toezicht en begeleiding bieden.
Bureau Jeugdzorg begeleidt de puber bij het uitvoeren van de werk- of leerstraf.
Bureau Jeugdzorg werkt preventief aan het voorkomen van criminaliteit onder pubers.
Bureau Jeugdzorg verwijst pubers naar bureau HALT.
119.
Wat is GEEN risicosituatie voor het verslaafd raken aan drugs?
Veel geld hebben.
Je mislukt voelen en eenzaam zijn.
De gelegenheid hebben om drugs te gebruiken.
Ruzie met ouders of partner hebben.
120.
Welke uitspraak over digitaal pesten is juist?
Het verschijnsel digitaal pesten wordt sterk overdreven.
Digitaal pesten komt niet veel voor.
Bij digitaal pesten zie je direct wat je teweegbrengt.
Het ontbreken van de fysieke aanwezigheid van iemand maakt het blijkbaar gemakkelijker om te
gaan pesten.
Einde toets
27
Vink het goede antwoord aan. De maximale score van iedere vraag is 1 punt.
Download