Wat Luhmann suggereert is dat we ons

advertisement
D:\317555831.doc
1
Document 157
10.01.2003. Niklas Luhmann / Ethica en waardenfilosofie IV, 2002-2003.
Niklas Luhmann en het semantiekbegrip: een analytisch instrument in de
studie van het proces van de ‘taal van de ethiek’.
Wat Luhmann over het semantiekbegrip zegt is zelden heel duidelijk.
De auteur schrijft in een ‘Duitse’ traditie. Zo’n beoordeling berust uiteraard
op een vooroordeel. Misschien moeten wij eenvoudig besluiten dat door de
aard van het onderwerp of het gegeven: menselijke zingeving, de
duidelijkheid een schier onmogelijke opdracht is. Semantiek of de talige
verschijning van de menselijke zingeving van bestaan en wereld is een
complex verschijnsel en die complexiteit maakt het moeilijk er in rechttoe
rechtaan terminologie over te spreken.
In feite kan de inhoud van de term slechts duidelijk worden in en
door de vele uitweidingen van de auteur. Ik zal die noodgedwongen
enigszins moeten volgen en hier en daar verduidelijken, indien mogelijk
vereenvoudigen. Men moet geen duidelijke definitie verwachten, veeleer
zich steeds weer herhalende benaderende omschrijvingen. Belangrijk is dat
er verbanden bestaan met begrippen zoals: discours (vertoog) zoals het door
Michel Foucault wordt gebruikt; narratief (‘verhaal’) zoals het door F.
Ankersmit wordt gebruikt; système zoals het o.a. ook bij Roland Barthes
voorkomt. Voor mij is, in het kader van een zoektocht naar de hoofdlijnen
van een morele epistemologie (is kennis over het morele en over de waardering
–evaluatie en valorisatie– mogelijk), de relatie met het werk van Abraham
Edel en dat van Harald Ofstad belangrijk.
Harald Hofstad.
Van die laatste verwijs ik naar The Functions of Moral Philosophy en
naar zijn magistrale analyse van de ‘vrijheid van het beslissen’:
AnInquiry into the Freedom of Decision. Beide werken uit dezelfde
periode, hoogtepunt van het ‘fordisme’, met name 1961. Merk op
dat ook Emmanuel Levinas’ werk Totalité et Infin. uit dezelfde
periode is.
Ofstads werk over de vrijheid van beslissing –in de marge van de
wijsgerig-ethische problematiek van de ‘vrije wil’– is
oorspronkelijk geconcipieerd (in de VS) in de periode 1947-49. Na
de lange incubatietijd –toen kon dat nog!– resulteerde het in een
opmerkelijke analyse van de verschillende en mogelijke
betekenissen van ‘vrijheid’. De methodologie van Ofstad bestaat
er in om families van analyses te onderscheiden. Een historisch
kader ontbreekt daarbij, maar dat kan worden ingevuld.
Ter illustratie: de zes families van vrijheid:
a) vrijheid als de afwezigheid van druk
b) vrijheid als onbepaaldheid
D:\317555831.doc
2
c) vrijheid als zelfexpressie
d) vrijheid als rationaliteit (en voortreffelijkheid) (cf. Spinoza; de
oude stoa-lijn)
e) vrijheid als macht
De analyse van die zes conceptenfamilies –want daar gaat het dus
om, in het kader van een zingeving en betekening van mens en
wereld, een kennisopvatting, een actieleer, en een psychologie
van mensen vooronderstellend, het klassieke onderscheid dus
zoals men het uitgewerkt vindt in Jaap Kruithofs Eticologie en
daaraan voorafgaand, in zijn magnum opus, De Zingever– de
analyse van de zes conceptenfamilies gaat vooraf aan synthetisch
deel (Part II). Daarin zal de auteur de vrijheid van beslissen
verbinden aan:
a) verantwoordelijkheid
b) plicht
Het doel is de zingevend inhoudelijke betekenis van ethical
systems te doorgronden of te achterhalen, vooraleer zelf
voorstellen te doen in het kader van een ethische theorie. De
klemtoon ligt ongetwijfeld op dat eerste, dat wil zeggen op het
meta-ethische niveau. In zake dat laatste, de meta-ethiek, moet
worden gezegd dat Ofstad zich scherp distantieert van de toen
opgang makende ordinary language stijl van filosoferen in de
ethiek. Toch blijft zijn ‘taal’ –zijn discours– wortelen in de
‘taalanalytische’ traditie. Ik bedoel dat de klemtoon ligt op
sentences eerder dan op verhalen met hun historische en
sociologische determinanten. Ik sta veeleer dat laatste voor.
Toch is het werk een mijlpaal in de geschiedenis van de ‘morele
epistemologie’ omdat het zo’n groot gewicht geeft aan de idee dat
morele uitspraken deel uitmaken van views, van systemen van
betekening en zingeving, waarbinnen de ‘zinnen’ ingeschreven
staan, waardoor het inzake de wijsgerige ethiek nodig is
duidelijkheid te verkrijgen over die systemen.
Ik wou ook hier nog verwijzen naar enkele andere auteurs die van
belang zijn. De eerste is evenzeer werkzaam geweest in de ‘fordistische’
periode, Maria Ossowska. Zij spreekt inzake de analyse van axiologische en
normatieve systemen van denken over wereld en mens over typen van
morele discours. De tweede, Agnes Heller, heeft zich vooral gewaagd aan
historisch-sociologische analyse van waarde- en normatieve systemen,
waarbij ook zij het systematische karakter heeft beklemtoond.
Tenslotte: Luhmanns werk sluit heel sterk aan bij de Historische
begripsanalyse-school, zoals die door R. Kosselecks werk wordt belichaamd.
Luhmann spreekt over semantiek in een kennissociologische zin. De
benaderende bepalingen van de inhoud van de term semantiek vindt men
terug in een globale uiteenzetting over de soorten maatschappelijke
differentiaties die de westerse samenleving heeft doorgemaakt. Een
D:\317555831.doc
3
historisch perspectief is dus belangrijk. Grosso modo kan men zeggen dat hij
denkt in een oude historiserende sociologische traditie waarin de overgang
van een Gemeinschaftachtig naar een Gesellschaftachtig type van samenleven
centraal staat. Die traditie gaat zeker terug op Ferdinand Tönnies (cf. diens
werk Gemeinschaft und Gesellschaft). De overgang wordt steeds in de vroege
moderniteit gesitueerd, in de 17de eeuw.
Men begrijpt allicht het risico van deze kennissociologische
werkwijze. De benaderende omschrijvingen van de inhoud van de term
semantiek worden afhankelijk gemaakt van een maatschappijtheorie die
Luhmann met zijn theorie zelf al in een kamp plaatst. Het maakt zijn theorie
ondergeschikt aan deze grote semantische verschuivingen in de westerse
geschiedenis die de theorie zelf wil ontrafelen en verduidelijken. Hieraan is
het vraagstuk gekoppeld van dat wat Luhmann de zelfreferentie noemt.
Maar misschien ziet men ook de meerwaarde van de benadering in.
Luhmanns theorie over de evoluties die zich in de zingeving van wereld en
mens in de westerse wereld hebben voorgedaan –evoluties waaraan
niemand van ons kan twijfelen– en die rechtstreeks betrekking hebben op
waarden en normen, overschrijdt de disciplines in de menswetenschappen.
De indelingen binnen de menswetenschappen zijn zelf al een resultaat van
de evoluties in de zingeving. Ten gronde zijn zij kunstmatig van aard en niet
zelden beantwoorden zij aan beperkte ideologische doelstellingen.
Luhmann houdt steeds verschillende perspectieven aan. Zijn werk
leest soms als een ideeëngeschiedenis, soms als een theoretische sociologie,
steeds gaan de overwegingen in de richting van een kennissociologie, maar
niet zelden betreedt de auteur het axiologische terrein en, tenslotte, hij is er
zich van bewust dat hij moraalwetenschappelijk georiënteerd is. Samen met
S. Prüftner heeft hij daaraan overigens een boek gewijd. Zijn benadering is
consistenter en methodologisch veel sterker dan wat Leo Apostel,
geïnspireerd door Abraham Edel, heeft voorgesteld als de krachtlijnen van
een moraalwetenschappelijke activiteit. Zowel bij Leo Apostel (cf.
‘Pluralistische grondslagen van de moraalwetenschap’ in: Problemen rond de
moraalwetenschap, 1964) als bij Abraham Edel is er een onstellend gebrek aan
‘historisch bewustzijn’ en ontbreekt welk danig besef van de zelfreferentieproblematiek. De voorstellen die beiden doen voor de integratie van
verschillende disciplines blijven getuigen van een overdreven en een
voorbijgestreefde visie op de autonomie van de menswetenschappelijke
disciplines. Die disciplines worden in hun veronderstelde eigenheid
geponeerd, waarna ingewikkelde voorstellen worden geformuleerd inzake
hun synthese. Men zou kunnen stellen dat Edel en Apostel door zo te werk
te gaan vanuit een begging the question opereren. Eerst de bijzondere
eigenheid van de afzonderlijke menswetenschappen onkritisch
vooropstellen (of aanvaarden) en daarna klagen over de afwezigheid van de
verbanden, vervolgens voorstellen voor synthese suggereren.
Maar misschien is manifeste hun verwaarlozing van de problematiek
van de zelfreferentie nog het grootste euvel. Het plaatst hun project of
programma in een het licht van een ‘identiteitsfilosofie’, waarin een cosmic
D:\317555831.doc
4
exile position (cf. Ernst Gellner voor kritiek op die nawerking van het
klassieke positivisme en aanvankelijke logisch-positivisme) wordt
voorondersteld.
Laat ik de problematiek van de zelfreferentie als volgt samenvatten.

Steeds wanneer iemand in het kader van de samenleving
(westerse of andere) bezig is iets te beweren over de wijze waarop in die
samenleving over haar werd gesproken, is h/zij zelf op een bijzondere
(gecontextualiseerde) wijze bezig te spreken over die samenleving.

De manier waarop iemand beweringen formuleert over de wijzen
waarop over de samenleving werd gesproken, is zelf onderdeel van datgene
waarover h/zij spreekt.

Daaraan is geen ontkomen. De analyse van de
zingevingssystemen (waarde-doeleinden-normen-gehelen) maakt zelf weer
deel uit van het geheel van de zingevingssystemen, maar op zulk een wijze
dat in de analyse niet meteen de uitgevoerde analyse begrepen is.
In een eerste benadering van semantiek zegt Luhmann ongeveer het
volgende:
De semantiek is het cultuurhistorische materiaal bij uitstek. Een
complex gegeven met tenminste drie dimensies.

Het bezit materiële dragers (in de terminologie van Roland
Barthes als het, zoals in zijn werk het geval is, over een ‘tekensysteem’ gaat).
Bijv.: boeken, in de vorm van essays, reisverhalen, liefdesromannetjes; maar
ook reclamefolders, films, opera-ensceneringen, etc.

Met symbolische betekenissen die het resultaat zijn van
betekeningen, die of expliciet, of impliciet zijn. Hier is de betekenis van de
taal en van de interpretatie van woorden, zinnen en uitdrukkingen van
belang (cf. relaties met taalfilosofische ‘theorieën’ van Donald Davidson en
vooral van Akeel Bilgrami, Belief and Meaning. The Unity and Locality of
Mental Content, 1994 (1992), over het externalisme in de wijsgerige
betekenistheorie).

Met psychische correlaten, aangezien de betekening en de
betekenis, de zinverlening en de zin, zich steeds ook afspelen op het vlak
van en in de geestelijke voorstellingen van mensen, of, om het anders uit te
drukken: in de hoofden van de mensen. Wat mensen geloven, wat zij
aannemen, wat zij vooronderstellen.
De complexiteit van het gegeven semantiek wordt door Luhmann
als volgt gekarakteriseerd. Ik herhaal hierbij nogmaals: semantiek is een
betekend en zingevend begrippencomplex dat maatschappelijk werkzaam
is (cf. Jean-Jacques Rousseau’s Contrat Social als een particulier en
geïndividualiseerd voorbeeld), mensen in hun waarderende en
beoordelende activiteiten de facto leidt en hun bestaan een organisatie, een
structuur, een zin geeft.
De semantiek
1. heeft een 'zakelijk uitgebreide differentiatie'
2. betreft 'historische niveaus en overliggende niveaus'
3. gaat over 'lopende reacties op zichzelf'
D:\317555831.doc
5
4.
5.
6.
7.
houdt in 'hogere sensibiliteit voor nuances'
heeft 'leidinggevende gedachten' als inhoud
die aan 'repetitieve tradities' ondergeschikt zijn
'met een onberekenbaar potentiaal voor individueel ingevoerde
vernieuwingen, die deels weerklank vinden, deels onopgemerkt blijven'
1.
Niet wat de semantiek is, maar wel hoe de semantiek –als
zingevingssysteem van mens en wereld zowel in een wijsgerige theorie, in
een literair verhaal, in een gedicht, in de vertellingen van gewone mensen,
etc.– verschijnt, lijkt volgens Luhmanns karakterisering van belang.
Laat ik de zeven punten één voor één pogen toe te lichten, daarbij
enigszins vooruitlopend op wat Luhmann verderop in zijn geciteerd werk
nog uiteenzet.
Vooraf nog het volgende. Ik zei al dat Luhmann voor alles een
kennissocioloog is. Hij is dus geïnteresseerd aan de wijze waarop betekenissen
en zin in een maatschappelijke context cultureel aan het werk zijn en zelf
weer tot sociale structurering, ordening en regeling aanleiding geven. Het
gaat in de kennissociologie steeds om interacties tussen enerzijds daad- en
handelingsgegevens en anderzijds mentale toestanden, overtuigingen,
interpretaties van wereld en mens (intentionaliteiten). Zij zijn alle
onderhevig aan historische verandering. Bovendien spelen tijdruimtelijke
contexten een grote rol. Er is steeds sprake –om in de termen van Akeel
Bilgrami te spreken– van ‘localisering (en dus particularisering) en van
unificatie eenheid (en dus veralgemening) in een historisch en sociaalcultureel kader gevat. Ik verwijs voor de dialectiek tussen veralgemening en
verbijzondering ook naar het werk van Marcus George Singer, Generalization
in Ethics. An Essay in the Logic of Ethics, with the rudiments of a system of moral
philosophy. Dit werk is in mijn conept van een morele epistemologie van grote
betekenis. Het boek verscheen te Londen in 1963.
1) Semantiek als cultuurhistorisch materiaal bij uitstek heeft een
zakelijk uitgebreide differentiatie.
De betekening en zingeving van wereld en mens verwijzen naar
zakelijke gegevens die een waarde worden toegekend. Het zakelijke
karakter is gedifferentieerd: geld naast welzijn in termen van een leuke en
rustige tuin bijv., vrije tijd in termen van vakanties, etc.
2) Semantiek als cultuurhistorisch materiaal bij uitstek heeft
historische niveaus en die liggen over elkaar.
De betekening en zingeving past in historische contexten, in een
tijdsgeest. Maar die tijdsgeest is niet uniform. Integendeel, hij is gebroken,
bevat verschillende fragmenten als het ware. Steeds zijn er gevoeligheden
die uit een andere tijdscontext stammen, maar die toch nog fungeren in het
kader van de tijdsgeest die lijkt te domineren.
Wij kunnen dit thema gerust verbinden met wat Ernst Bloch
Ungleichzeitigheit noemde. In één tijdvak spelen verschillende
tijdsgevoeligheden mee.
1.
Niklas Luhmann, Gesellschaftsstruktur und Semantik, FaM, Suhrkamp, 1983, Deel I, p. 7.
D:\317555831.doc
6
3) Semantiek als cultuurhistorisch materiaal bij uitstek bestaat uit
courante reacties op zichzelf.
De betekening en zingeving plooien steeds terug op hun reeds
gegeven inhoud, wat opnieuw deel gaat uitmaken van de operaties van
betekenen en van zingeven. Men kan –met Hans Georg Gadamer– spreken
van een werkingsgeschiedenis, die nooit afgesloten is, van de betekening en
de zingeving.
4) Semantiek als cultuurhistorisch materiaal bij uitstek verschaft een
hogere gevoeligheid voor nuances.
De betekening en de zingeving verschaft aan de mensen die ermee
werken een bijzondere en verhoogde gevoeligheid voor nuances dan bij het
ontbreken van die betekening en die zingeving; Of nog: de betekening en de
zingeving doen zien en voelen, doen schakeringen maken, werken met
uitsluitingen en insluitingen van wat de moeite loont (vanuit het oogpunt
van de betekenis en de zin) en wat niet.
5) Semantiek als cultuurhistorisch materiaal bij uitstek berust op
leidinggevende gedachten, die er de inhoud van vormen.
Betekenis en zingeving valt terug te brengen tot tenets, tot
inhoudelijke posities die een oriënterend, een sturend en dus een leidend
karakter hebben, in die mate dat ze menselijk gedrag structureren en
regelen.
6) Semantiek als cultuurhistorisch materiaal bij uitstek berust op
inhouden die aan zich herhalende tradities onderhevig zijn.
Betekening en zingeving werkt met inhouden die passen binnen
intellectuele tradities. In mijn overzicht van de wijsgerige ethiek heb ik
gewag gemaakt van drie grote ‘tradities’ van inhoudelijke oriëntatie: a)
voortreffelijkheid van het ‘zelf’; b) menselijke beperking en onmacht; c)
gerechtigheid in de betrekkingen met de anderen.
Cf. Jorge Luis Borges en de idee van de ‘intonatie’ van een ‘handvol
metaforen’, die laatste zijnde de eindige en universele verzameling van
zingevingsoriëntaties die mensen in kosmisch en natuurlijk verband ter
beschikking staan.
7) Semantiek als cultuurhistorisch materiaal bij uitstek waarbij
mensen in hun tijdruimtelijke contexten vernieuwende betekening en
zingeving uitvoeren.
Ondanks (maar ook dankzij) de grote ‘tradities’ waarbinnen de
betekening en de zingeving zich afspeelt, leveren individuele mensen en
kleine groepen van mensen vernieuwingen door andere inhouden van zin
en betekenis scherp te stellen, gegeven de nieuwe uitdagingen van
tijdruimtelijke aard. Niet alleen preciseren zij, zij verfijnen ook, halen oudere
zingevingsinhouden weer op de voorgrond door ze met nieuwe
gevoeligheden te beladen.
Ik kan nog eens refereren aan Jorge Luis Borges. De intonaties van
een ‘handvol metaforen’ verwijst naar de vernieuwende interventie van
mensen in andere culturele en sociaal-economische contexten op het vlak
van zingeving en betekening.
D:\317555831.doc
7
Niet altijd vinden de vernieuwingen ruimere weerklank in
samenlevingsverband; Het is de inzet van intellectuele strijd voor
dominantie, om de agenda te bepalen.
Een mooi voorbeeld is de intellectuele (méér dan de
wereldbeschouwelijke) strijd tussen Albert Camus en de intellectuele
‘bende’ van Jean-Paul Sartre (samenwerkend in het maandblad: Temps
Modernes) in de late jaren vijftig en zestig. Camus moest voor wat betreft de
dominante sociaalfilosofische agenda in eerste instantie het onderspit
delven, maar sedert de jaren zeventig van de vorige eeuw is wat hij aan
betekening en zingeving (in een augustiniaanse lijn van denken, cf. traditie
dus) presenteerde steeds meer aan invloed beginnen winnen. Tegen het
einde van vorige eeuw was zijn zingeving al dominant geworden. Het zgn.
‘differentiedenken’ (Derrida, Critchley, maar ook Levinas) bekrachtigde die
dominantie. Zie ook mijn kritische moraalfilosofische studie De overbodigheid
en de noodzakelijkheid van de moraal (1982), waarin dit uitgebried wordt
uiteengezet.
Tot zover de toelichting bij de moeilijke maar essentiële passage uit
het werk van Luhmann (Gesellschaftstruktur und Semantik, volume I; er
verschenen twee volumes).
Wat doet nu –in Luhmanns kennissociologische analyse– een
semantiek? Wat doet zo een zingevend verhaal waarin ‘wij’ (= mensen
opererend, denkend, voelend binnen een sociaal systeem met zijn eigene
structuur), ondanks onze individuele appreciaties en sensibiliteiten,
functioneren en waardoor ‘wij’ functioneren?
Als ik Luhmann als systeemsocioloog goed heb begrepen voert hij
een radicale decentratie in. ‘Wij’ zijn de lieden die onderschikt zijn aan en
bewogen worden door systemen van woorden, van uitdrukkingen, waarin
voorstellingen van onszelf en van de wereld worden geformuleerd. ‘Wij’
worden in werking gezet door die systemen. ‘Wij’ zijn niet zomaar de
superieure scheppers van systemen. ‘Wij’ zijn in de eerste plaats creaturen
van die systemen, schepselen. Ik kan daaraan toevoegen dat die visie van
Luhmann in overeenstemming is met wat taalfilosofen in de trant van
Wittgenstein (II), dit wil zeggen de theoreticus van de ‘taalspelen’ hebben
geargumenteerd. Ik denk in het bijzonder aan Quentin Skinner, politieke
filosoof van Cambridge (auteur van Modern Political Theory, delen 1 en 2,
CUP). Maar er is ook stellig een overeenkomst met wat Hans Georg
Gadamer heeft gezegd betreffende de hermeneutiek: geen tekst (  een
zingevend geheel van woorden binnen een bepaald maar niet vast
tijdruimtelijk kader) staat geheel en al op zichzelf, maar maakt in tegendeel
uit van een nimmer volstrekt te omlijnen (strak te bepalen)
Wirkungsgeschichte van teksten. Een web, om het met een metafoor uit te
drukken, dat onophoudelijk wordt geweven en dat vanuit geen vast punt
kan worden overzien. In alle gevallen vermeld is diezelfde radicale decentratie
in het spel.
Als je beweert dat Luhmann in die decentratie de-subjectiveert, dan is
dat niet eens een foute conclusie. Ook bij Luhmann, net zoals bij Michel
Foucault (Les Mots et les Choses) en zoals bij Barthes (Le degré zéro de l’écriture,
D:\317555831.doc
8
Eléments de sémiologie, L’Empire des signes), wordt het menselijke subject, –op
een cartesiaanse wijze gedacht als schepper van zin en betekening– uit het
centrum gehaald 2. Het menselijke subject wordt ontkracht als schepper en
gepresenteerd als schepsel, als voortbrengsel van ‘traditie’, van een ‘spoor’.
Het menselijke subject is beperkt in zijn mogelijkheden, onderworpen aan
‘lopende zin’, om in de termen van Luhmann te spreken.
Wat ik in de opsomming van de verschillende benaderende
omschrijvingen van het hoe (eerder dan van het wat) tussen enkele haakjes
(‘…’) plaatste verwijst naar de (door mij vertaalde) formulering van
Luhmann zelf.
Wat kunnen we daarover zeggen? Wat opvalt is dat het bij Luhmann
zelfs niet eens alleen gaat over ‘woorden’ met een centrale en/of subsidiaire
plaats en betekenis in een discours, zoals in een discoursanalyse (of bij
Ofstad en Edel) het geval is. Luhmann suggereert het volgende:
‘Cultuur’ (en ook een ‘morele cultuur’ valt daaronder) is een
semantisch-symbolisch complex dat staat ingeschreven in een
semantische traditie.
1. Het betreft een complex van betekening van de ‘natuurlijke’ en de
‘sociale’ werkelijkheid.
2. Die betekening gaat gepaard met gevoelens (lichamelijke en psychische
reactiewijzen) en gevoeligheden, (sensibiliteiten, ontvankelijkheden
voor). De betekening uit zich o.a. in preferenties, in vormen van
verontwaardiging, afschuw, sympathie, goed- en afkeuring.
3. Het uitgangspunt is dat, gegeven een samenleving, alle menselijke
ervaren en handelen met een zin verloopt en dus slechts toegankelijk
is volgens die zin.
4. De zin is het geheel van de waardegevoeligheden bij mensen die
tijdruimtelijk in eenzelfde kader leven en werken.
5. Wat eens het onderwerp was van de persoonlijke of interpersoonlijke
intenties en op die wijze de kern aangaf van het hebben van ervaringen
en het voltrekken van handelingen verwijst is onderdeel geworden van
zin.
6. Er kan slechts van zin worden gesproken als er een sociale realiteit
bestaat waarbinnen zich ervaringen en handelingen kunnen voordoen.
7. Dit laatste is steeds hedendaags (=van zijn tijd). Er kan geen zin zijn
zonder een terugplooien op wat hedendaags, vandaag hier en nu,
wordt doorgemaakt of wordt ervaren; of op wat hedendaags in
handelingen wordt gebracht. De zin is dus actief en reactief. Niet louter
passief gegeven.
Men zal zich herinneren dat ik elders een scherp onderscheid heb gemaakt tussen wat
van Descartes is en wat cartesiaans is. De standaardvisie is dat Descartes het menselijk
subject als zingever van zijn en van andermans bestaan in volstrekte autonomie en
zelfbeschikking heeft gesteld. Voor een deel is dat onmiskenbaar zo. Maar. Door de
aandacht te vestigen op de Brieven aan Elisabeth heb ik die standaardvisie gepoogd te
‘deconstrueren’. Descartes was zich in zijn correspondentie bewust van de kwetsbaarheid
en dus van de beperkingen van de mens als zelfbeschikkende zingever van zijn (en haar)
bestaan.
2
D:\317555831.doc
9
Wanneer Luhmann verder van goed verzorgde semantieken
(=wereldbeschouwingen, waardesystemen) spreekt, dan bedoelt hij steeds
dat er zich iets afspeelt in de hoofden der mensen. Het gaat, naast een
symbolische realiteit, ook om een psychische realiteit.
Ik wil het, vooraleer twee voorbeelden te geven, verbinden met een
mijns inziens belangwekkend inzicht van Karl Popper. Met Karl Popper
zou men van een tweede naast een derde wereld kunnen spreken. De tweede
wereld is wat zich in onze hoofden afspeelt, als een psychisch gegeven, op
zo’n wijze dat het onze acties en dus de sociale realiteit, onze verhoudingen
en interacties, gaat bepalen. De derde wereld is wat als symbolisch universum
bestaat, zonder dat het psychisch geactualiseerd moet worden. Het is bijv. –
in een voorstelling die van Popper zelf afstamt– de Boekentoren (Gent) vol
met boeken, die er zijn, vol staan met woorden, zinnen, verhalen, etc.,
zonder dat ze worden geconsulteerd. En dat ze niet worden geconsulteerd,
betekent niet dat ze er niet zijn. Maar: zij zijn er niet op een
geactualiseerde, werkende wijze voor ons. Ik verwijs naar Karl Popper,
Objective Knowledge. An Evolutionary Approach, Oxford University Press, 1972.
Daarin hoofdstukken 3 en 4: Epistemology without the knowing Subject (in de
‘derde wereld’ is er kennis zonder een kennend subject dat actief aan het
werk is, aangezien ‘ik’ niet boek X of Y lees, terwijl het er toch staat met wat
het ‘zegt’); On the theory of the objective mind (over de relaties tussen de drie
werelden; over de hermeneutiek en over de subjective re-enactment waarover
Collingwood en Oakeshot het hebben, in een Angelsaksische versie van de
hermeneutiek: de interpreet creëert de wereld van zin door en in zijn
interpretatie).
Voorbeelden
Het Lam Gods
De symbolenwereld achter het Lam Gods van Van Eyck staat
achter het fysische object dat het werk dat wij aanduiden als ‘Lam
Gods’ zelf is. De eerste wereld, of de wereld van de fysische
objecten, is het retabel dat in de kapel naast het koor van de SintBaafskerk in Gent hangt. De symbolenwereld zelf komt niet
rechtstreeks te voorschijn, en toch is zij er. Wij kunnen er met
elkaar over praten en haar derhalve in onze voorstellingen te
voorschijn roepen. Op die manier beantwoordt er aan de
symbolenwereld een psychische realiteit. Het Lam Gods verwijst
op die manier naar drie realiteiten:
a) de fysische realiteit: het retabel met zijn verschillende
onderdelen, het gebruikte materiaal, de gebruikte verf, etc.;
b) de symbolische realiteit: dat waarover het werk vertelt, de
godsdienstige 'realiteit' waarnaar het verwijst, de keten van
beeldsymbolen, etc.;
c) de psychische realiteit: dat waarover wij spreken en waarover
wij een voorstelling hebben.
D:\317555831.doc
10
Een semantiek heeft, achter een fysisch object, een dubbel
bestaan:
a) als symbolisch universum; bijv. de aanklacht tegen, de
deconstructie van een zekere islam, deconstructie die achter het
fysische object van de Satanic Verses (S. Rushdie) zit;
b) een zich in de hoofden der concrete mensen afspelende en
geïndividualiseerde werkelijkheid, die dus een psychische
werkelijkheid is; de woede van de fundamentalistische bezetene
om de Satanic Verses.
Het moet duidelijk zijn dat zingevingen als waardefenomeen —en
ook als woordfenomeen, als uitspraken— zeker niet alleen of niet zomaar
verwijzen naar emoties/attituden en preferenties. Daarvoor is het
verschijnsel van de zingeving en van de waardering te complex.
Voor Luhmann verwijzen zij naar een ‘begrippelijk’ gemaakte wereld,
naar zinstructuren die met een maatschappelijke geschiedenis verbonden
zijn:
 zij worden door die geschiedenis opgeroepen,
 zij zijn die geschiedenis, en
 zij roepen die geschiedenis op.
De geschiedenis van mensen is altijd een geschiedenis van sociale
differentiatieprocessen (Georg Simmel). Luhmann spreekt van
uitdifferentiaties. Hij neemt aan dat er een evolutionaire reeks bestaat van die
uitdifferentiaties.
Wat Luhmann suggereert is dat we ons
 enerzijds zouden moeten interesseren aan de concrete historische
maatschappelijke differentiaties, die zich voordoen als complexe
wijzigingen van typen van differentiaties,
 en anderzijds aan de grote verschuivingen in de waardegeladen
betekeningen en zingevingen van het menselijke bestaan. Het is
hem om die wisselwerking te doen. Hij beschouwt dat eigenlijk
op wereldvlak. Maar in zijn werk valt natuurlijk toch de klemtoon
op de westerse wereld.
In Luhmanns werk zit derhalve een moraalwetenschappelijk
programma:
 De zin –waarin waarde- en normgeladen, en dus ook morele
oriëntatie wordt gegeven– is een geheel van waardegeladen
gevoeligheden, cognitieve benaderingen van de wereld die door
voorkeuren, sensibiliteiten worden getekend en die op een
bijzondere wijze binnen culturele gehelen werden ver-'taald',
d.w.z. in woorden-met-zin werden omgezet.
 De zin kan worden bestudeerd in het kader van een nieuwe en
vernieuwende operatie van zingeving,
 Wat verder ondergeschikt blijft aan een werkingsgeschiedenis die
geen onderzoeker ooit vanuit een cosmic exile positie in ‘zicht’ kan
krijgen.
D:\317555831.doc
11
Dit programma herinnert, zoals ik hiervoor al zei, aan het verband
dat Reinhart Koselleck ziet tussen wat hij noemt de Begriffsgeschichte en de
Sozialgeschichte. Maar nog andere lieden, van uiteenlopende wijsgerige en
methodologische strekking hebben zich met zo'n programma
beziggehouden. Ik denk aan Franz Borkenau, lid van de Frankfurter Schule.
Maar ook aan E. Zilsel, die tot de linkerzijde van de Wiener Kreis behoorde.
En uiteraard is er het werk van Abraham Edel (eveneens verwant aan de
intenties van de Wiener Kreis), alsmede dat van Maria Ossowska en Agnes
Heller. Het werk van Harald Ofstad, dat ik hiervoor vermeldde, geeft een
krachtige toepassing van die programma’s. helaas is veel van dit
baanbrekend en oorspronkelijk werk verloren gegaan in de
wereldbeshcouwelijke en ideologische debatten binnen de AngloAmerikaanse en de continentale filosofie, beheerst als die werd door mijns
inziens weinig inzichtelijke vormen van scepticisme (o.a. in de trant van
Bernard Williams).
Altijd gaat het die auteurs om de structuren van de ‘ethica's’ –
waardeordelende
betekeningen
en
zingevingen–,
binnen
hun
wereldbeschouwelijke omkadering, te ontleden. Voor de meesten gaat het er
ook om dit onderzoek te ondernemen vanuit een visie op de ingrijpende en
significante maatschappelijke veranderingen. Daarom wens ik ook te zoeken
naar een synthese van de vele inzichten en materialen die in hun werken aan
bod zijn gekomen, en dat in een poging om een overkoepelende
moraalwetenschappelijke methodologie op te stellen die voorbij de m.i.
steriele standpunten gaat inzake het domein van de moraalfilosofie sinds het
nochtans baanbrekende (en meestal verkeerd geïnterpreteerde) werk van
Charles Stevenson (Ethics and Language).
Laat ik, in wat volgt, trachten een en ander te verduidelijken
aangaande Luhmanns bijdrage en daarom dieper ingaan op zijn
behandeling van de semantiek.
Ik herhaal nog even dat semantiek staat voor
a) een talig
en dus
b) cognitief betekenings- en zingevingsgeheel
c) in het kader van een historisch proces van sociale differentiatie
d) dat als een psychische realiteit werkt
en
e) dat ons tot handelen (spreken, oordelen, ageren) in de wereld
brengt.
En ik herinner er nogmaals aan dat elke analyse van semantische
ontwikkelingen zelf onderdeel is van die semantische evoluties. Dat is wat
wij de ‘zelfreferentieproblematiek’ noemen. Sprekend over ons spreken,
veranderen wij ons spreken.
Over de goed verzorgde semantiek.
D:\317555831.doc
12
In wat volgt ga ik achtereenvolgens in op in het kader gestipuleerde
punten. Ik zei reeds dat het in het discours van Luhmann meestal gaat om
cirkelende uitweidingen. Gaandeweg wordt de inhoud (het wat) van het
semantiekbegrip als analyse-instrument duidelijk. Ik heb gepoogd de zaak te
verduidelijken met voorbeelden. Die vindt men niet terug bij Luhmann zelf.
Hij ontleent zijn voorbeelden aan een ideeënhistorische arbeid die
betrekking heeft op de Franse ‘moralisten’ van de zeventiende eeuw.
Daarbinnen staat het werk van René Descartes ingeschreven. Het gaat om
auteurs als Pierre Charron, La Mothe de Vayer, etc. Betekening en zin
hadden in de 17de eeuw in Frankrijk te maken met het ontwikkelen van een
nieuw perspectief op menselijk handelen vanuit zelfliefde.
De volgende punten komen achtereenvolgens aan de beurt:
a. semantiek en typering (Typisierung): over tijd, zakelijkheid,
socialiteit. Binding (of inbinding).
b. onspecifieke zin en ordentelijke zin: ordentelijke zin als een reguliere
en duidelijk getypeerde zin; tussen anomie en stabilisering.
c. semantiek als een betekenings-zingevingssysteem: een geheel van
parate zinverwerkingsregels, veralgemeend op een hoger niveau van ervaring en
betrekkelijk onafhankelijk van de plaatselijke of bijzondere situaties.
d. semantiek en wijzigingen in de typen van sociale differentiatie.
e. de reductie van de persoonlijke existentie; insluiting en uitsluiting.
f. onspecifieke zin en selectie van zin bij maatschappelijke
veranderingen.
Ik één voor één behandelen in wat volgt. Ik plaats de termen die in de
semantiektheorie van Luhmann een centrale theoretische betekenis hebben
in het cursief en blauw (in een wit-zwart weergave van mijn cursustekst
komt een lichtere tint te voorschijn). Zo kan de lezer beter zijn of haar weg
vinden in de semantiekanalyse als werkinstrument voor het
grondslagenonderzoek van de ethische systemen. Ik stip ook, waar ik het
nodig achtte, de verbanden aan met het werk van Abraham Edel (zie de
hoofdstukken over Science and the Structure of Ethics, en Ethical Judgment. The
Use of Scibnce in Ethics.
a. semantiek en typering (Typisierung). Over de vectoren: tijd,
zakelijkheid, socialiteit. Binding (of inbinding).
Uit wat voorafgaat weten we al dat Luhmann aanneemt dat er
structuur zit in een semantiek. De betekening / zingeving (ik gebruik de
samenvoeging van de twee termen in wat volgt als een enkelvoud) repeteert
structuren wat ook de wijzingen die zich in haar inhoud voordoet. Er is een
ander essentieel aspect. De structuur van de zingeving –wat steeds ook een
structuur van woorden en van cognities is– impliceert een wereld. Uit wat
voorafgaat weten we dat het een voorgestelde wereld betreft die betrokken
is op een bestaande wereld.
Abraham Edel spreekt in dezelfde zin over de existentiële perspectieven
van ethische stelsels. Een voorbeeld. Wanneer Montaigne spreekt zoals hij
D:\317555831.doc
13
spreekt in zijn beroemde latere essays (cf. Essais) heeft hij een wereld
voorondersteld. Het is die veronderstelde wereld –die verband houdt met
de wereld die buiten de voorstelling bestaat– die als bestaansperspectief van
zijn waarderende beweringen dienst doet. (cf. Ethical Judgment. The Use of
Science in Ethics). Scepticisme en stoïcisme als betekening / zingeving slaan
op die interactie van de voorgestelde wereld en de bestaande wereld (de
context van de godsdienstoorlogen). Het existentieel perspectief van een
ethische theorie (of van een ethische uitspraak) is datgene wat de spreker of
schrijver als bestaand veronderstelt willen zijn waarderende uitspraken
überhaupt enige betekenis hebben. Het duidt de contouren aan van een als
bestaand veronderstelde wereld van dingen, mensen, tijd en ruimte, etc. die
als het ware de ethische uitspraken mogelijk maken.
De idee is eenvoudig en we vinden ze ook terug bij Luhmann. Met
name dat geen ethische uitspraken betekenis hebben (en voor esthetische
uitspraken geldt dat evenzeer) zonder ‘werelden’ als bestaand te
veronderstellen. ‘Werelden’ als bestaand veronderstellen: het geeft aan
normatieve en waarderende uitspraken bestaansperspectief.
Ook Harald Ofstad heeft in zijn The Functions of Moral Philosophy. A
Plea for an Integration of Philosophical Analysis and Empiral Research (Oslo, 1958)
gewezen op de in normen (normatieve uitspraken) geïmpliceerde
‘realiteiten’. Hij bepleitte in 1958 het onderzoek van ‘mogelijke werelden’
(Possible worlds are waiting to be explored). Bij de vergelijking tussen
competitieve of tegenstrijdige normen, van toepassing op eenzelfde
handelingssituatie, kunnen wij zoeken naar wat Ofstad difference series,
differentie-reeksen, noemt. Welke handeling ook, steeds zal in een metaethisch onderzoek de norm (en de achterliggende waarde) die in de
handeling geïmpliceerd is kunnen worden verduidelijkt. Op die wijze komt
er een connectie tussen een veronderstelde feitelijke realiteit, een handeling,
en een norm op de voorgrond.
Paradoxaal is de in de waarderende en normatieve uitspraken
geïmpliceerde wereld niet makkelijk toegankelijk voor het ervaren en het
handelen van de individuen, zo meent Luhmann. De zinstructuur in de
semantiek maakt de geïmpliceerde wereld, dat wil zeggen: de mee
veronderstelde wereld, slechts toegankelijk voor het ervaren en het handelen
door middel van selecties van betekening. Dat veronderstelt:
 rangschikkingen van waarden en van zin, of orde en hiërarchie,
en dus selectie en het maken van verschil (differentie)
 aggregaties van betekening en zin, of, samenbundelingen van
betekeningen en van zin.
Aggregatie is slechts mogelijk door af te zien van details. Het is
slechts bereikbaar door abstractie en door veralgemening. Kortom het kan
slechts gebeuren wanneer in de betekening en zingeving wordt afgezien van
de details, van de bijzonderheden. Dat is tegengesteld aan de rangschikking,
zo lijkt het. In wezen doen wij steeds beide samen. In het waarderen,
oordelen, en normeren bestaat er een hecht verband tussen selectie
(insluiting, uitsluiting; differentie) en de aggregatie (veralgemening).
D:\317555831.doc
14
Betekening en zingeving veronderstellen veralgemening, die
paradoxaal slechts kan plaatsvinden door te verbijzonderen inzake
toestanden van de ‘wereld’. Ergo: in de betekening en de zingeving van onze
actie- en beoordelingswereld krijgen wij onafwendbaar te maken met
bijzondere dialectische verbanden tussen veralgemening en verbijzondering
van toestanden van de wereld. Nooit gaat het alleen om één van die twee. In
de betekening en de zingeving kan de mens slechts veralgemenen ten koste
van een verbijzondering van situaties, handelingen, toestanden, personen.
Elke verbijzondering steunt op zijn beurt op een veralgemening.
Marcus Singer.
Generalization in Ethics. An Essay in the Logic of Ethics with
Rudiments of a System of Moral Philosophy. London, Eyre &
Spottiswoode, 1963.
Reeds hiervoor vermeld.
Wat is de betekenis van het veralgemeningsbeginsel, in
overweging genomen dat veralgemenen steeds verbijzonderen
insluit? Zijn normatieve argumentaties niet steeds op zich
veralgemenende argumentaties (ja!) en veronderstelt dat niet de
specificatie van tijdruimtelijk beperkte situaties? (Ja!) Wat leert dit
over de interactie van moral principles en van moral rules? Is
wijsgerige ethiek niet het wijsgerige (beschouwelijke) veld van de
die interacties tussen beginselen (algemeenheid) en normen
(bijzonderheid)? Wat is in dit verband de betekenis van het
overdenken van de richtinggevende strekking van de idee van de
categorische imperatief? Ook voor Singer is de gekwelde vraag de
volgende:
What is the basis of morality? Does morality have a basis? Or is it
merely, as it has been so often alleged, a matter of convention, tradition,
taste, or opinion. (p. 300)
Dat is en blijft een vraag voor ons allen, die bezig zijn met de
overweging, in wijsgerig ethische zin, van de basis van de morele
zingeving van mens en wereld.
Ik geef een voorbeeld dat reeds méér dan tien jaar actueel is. Het
‘eigen volk eerst’ veronderstelt de verbijzondering van een ‘volk’.
Aannemen dat er een volk bestaat berust tegelijk op een veralgemening: het
gaat bijv. om meer dan om ‘Borgerhoutenaars’, om meer dan ‘Muidenaars’,
om meer dan ‘Kalmthoutenaars’, om meer dan ‘Latemsenaars’, etc. Hoe dan
ook, bij al die verbijzonderingen / veralgemeningen gaat het steeds om
constructies. De betekenende en zingevende mens construeert zich, in de
cognitieve voorstellingen en in het kader van de waardering, een wereld, die
hij als bestaand veronderstelt. Voor Haider en voor Van Hecke bestaat er zo
iets als ‘een volk’.
Luhmann zegt nu het volgende: om, in het kader van het
ingewikkelde
proces
der
maatschappelijke
verschuivingen
en
veranderingen, de selecties, de rangschikkingen en de aggregaties
D:\317555831.doc
15
ervaarbaar te houden wordt er zin getypeerd. Hij gebruikt het werkwoord
typisieren. De zin wordt volgens de aard van tijd / zaak / maatschappelijke
context zowel gespecificeerd als veralgemeend. De zingevende mens, die
delen van de werkelijkheid betekent, valoriseert en evalueert, richt zich
specifiek op die werkelijkheid, waarover hij op een veralgemenende wijze
spreekt. Specificiteit en veralgemening gaan hand in hand door de typering
van zin. Het zou verkeerd zijn het vraagstuk van de veralgemening (= een
norm moet steeds een min of meer algemene strekking hebben) op zich te
beschouwen, buiten zijn dialectische band met de even noodwendige
verbijzondering (= de verduidelijking van de toepassingsvoorwaarden van
die norm).
Veralgemening en verbijzondering zijn de twee in elkaar grijpende
(en begrepen) operatoren van de legitimatie en de justificatie, die de formele
kern van het normatieve verschijnsel vormen. Ik merk hierbij het volgende
op. Het is daarbij van belang:
 een onderscheid te maken tussen het normatieve (algemeen) en
het ethische (meer in het bijzonder)
 de operatoren te onderzoeken in het kader van de studie van een
empirisch gerichte argumentatietheorie (cf. het werkterrein van
Stephen Toulmin, Chaïm Perelman, en Arne Naess; ook de good
reasons-moraalfilosofie van Kurt Baier en K. Nielsen).
Zonder de typering van de zin, d.w.z. zonder dat de zin betrokken is
op omschreven typen van specifieke zaken/tijden/en maatschappelijke
contexten, zou hij 'onderbepaald', niet kenbaar en zelfs niet
communiceerbaar zijn. Hij zou dus als het ware niet werkzaam zijn, niet
actualiseerbaar en niet operationeel.
'Onderbepaald', dus niet ultiem kenbaar en nooit ten volle
communiceerbaar is de steeds meelopende ik-ervaring, meent Luhmann. 'Ik'
is met name altijd anders dan hij (= 'ik') geweest is. En door te zijn zoals 'ik'
was, is 'ik' veranderd. Luhmann drukt een karakteristiek moderne opvatting
omtrent de 'zelf'ervaring uit. 'Ik' is het centrum van de zingeving in de
wereld, waar door die positie wordt hij voortdurend uit zijn centrum
gebracht. 'Ik' is dus permanent onzeker en angstig. Elke mededeling over
mezelf (over 'ik') maakt dat 'ik' geweest is en dus plaats gemaakt heeft voor
een andere, die anders 'ik' is dan 'ik' was. Het hele werk van Fernando
Pessoa, maar ook dat van Kierkegaard en Mandeville betreft die
‘transsubstantiaties’ van 'ik'. In de filosofie van de moderniteit is een
‘ongelukkig bewustzijn’ aan het werk, want het inzicht in de onderbepaling
van de ik-ervaring is met onbehagen en met angst beladen. Kierkegaard
sprak over de menselijke existentie als over een ‘ziekte tot de dood’. De
onmogelijkheid om in absolute zin mijn identiteit te bepalen en in de
communicatie als uit één stuk te verschijnen, vormt de grondslag voor een
‘ongelukkig bewustzijn’, voor een ‘ontroostbaarheid’.
Ik wil de wisselwerking van veralgemenen en verbijzonderen nog
wat verder toelichten aan de hand van een gedachte-experiment. Het betreft
D:\317555831.doc
16
‘de paradox van de absolute geliefden’, de paradox van Romeo en Juliet
(ontleend aan William Shakespeare toneelwerk).
Romeo en Juliet zijn ‘absolute geliefden’ omdat zij zich, wederkerig
en mutueel, volstrekt en dus zonder 'rest' aan elkaar ‘meedelen’. De
mededeling moet zo volledig zijn dat er niets achterblijft en dat alle
geheimen tussen hen vervluchtigen en verdwijnen. Immers geheimen
behouden voor elkaar past het liefhebben niet. Het achterhouden van
gegevens over jezelf is een bewijs van een onvolkomen liefhebben en dus
van het tekortschieten in de liefde. De medeplichtigheid in de liefde –
complicité d'amour die steeds complicité de désir is– gaat in de ‘paradox van de
absolute geliefden’ zo ver dat er tussen beiden geen distinctie meer blijft
bestaan. De opheffing van de distinctie en dus van het verschil betreft alle
mogelijke segmenten van bestaan.
Maar de tragiek schuilt er nu juist in dat elke mededeling aan elkaar,
volgens die volledigheidseis, elk der geliefden toch steeds weer anders of
verschillend doet zijn. Want het mededelen, het gebruiken van woorden met
betekenis en met zin, verandert de geliefde in de geliefde van na de
mededeling.
Dit wordt duidelijk doordat wij ons het volgende afvragen. Bestaat er
een type van mededeling dat de geliefde niet langer zal veranderen in de
handeling van het meedelen aan de ander? Het moet dus gaan om een
mededeling die qua mededeling geen wijziging in de toestand van diegene
die meedeelt zal veroorzaken.
Wij kunnen ons dat heel moeilijk voorstellen. Elke concrete
mededeling zal als handeling (= taalhandeling die tevens een actie is gericht
op ‘zelf’ en ‘ander’) de tijd, de zakelijkheid en de sociale conditie van het ‘ik’
en de ‘ander’ veranderen. De mededeling is als werkzaamheid een oorzaak
van contingentie en dit is in het mededelen zelf niet te beheersen.
En toch lijkt het er op dat de toneelschrijver in het geval van Romeo
and Juliet zo'n uitzonderlijke mededeling voor ons heeft geschetst. In de
tragedie is die mededeling van de geliefde –mededeling die er voor zorgt
dat ‘ik’ wijzigt, waardoor zij en hij steeds opnieuw worden gedwongen zich
te blijven meedelen met steeds weer datzelfde resultaat tot in het oneindige–
manifest een tragisch gegeven. Die mededeling is uniek en afsluitende
mededeling, zo dat ‘ik’ nog slechts ‘is’ en niet meer wordt en dus niet meer
verandert. Zijn (of haar) verleden verledens imploderen in die toekomstige
toekomst die nog slechts heden is.
Die mededeling is de dood, onder de vorm van een dubbelzelfmoord.
Die dood brengt als het ware een hyperbepaling met zich, die zowel ultieme
negatie als fatale destructie is. Het vraagt tevens een totale communicatie die
tot het dodelijk, want dodende zwijgen leidt. Het is een wijze van kenbaar
maken die de onkenbare dood, waarin alle zin (=betekening, specifiëring en
veralgemening) wordt opgeheven, als hyperbepaling centraal stelt. De liefde
van Romeo en Juliet is –in mijn vrije interpretatie van de tragedie– een
voorbeeld van de structuur van de paradox der volstrekt algemene, totale en
afsluitende zin, die niets meer zal overlaten aan latere
D:\317555831.doc
17
communicatiehandelingen. Het is een voorbeeld van het vernietigende
potentieel van een absolutistische opvatting over het ‘mededelen’ (maar ook
het ‘bepalen’, ‘definiëren’, ‘kennen’). Hier gaan nihilisme en absolutisme in
elkaar over.
b. onspecifieke zin en ordentelijke zin: ordentelijke zin als een reguliere en
duidelijk getypeerde zin; tussen anomie en stabilisering.
Zin en zinverwerking verwijst naar een selectie van feitelijke
gegevens en waarderingen met het oog op wat in de handeling en de
communicatie tussen mensen zal volgen. Ervaren en handelen, dus existeren
(Luhmann gebruikt dit woord klaarblijkelijk als een synthese van ervaren en
handelen in de wereld) kan type-vrij of ongetypeerd blijven. Daarbij blijft de
selectie / rangschikking en aggregatie achterwege. Toch is dit achterwege
blijven heel betrekkelijk. Er is in de visie van Luhmann geen ervaren en
handelen zonder zin, hoe impliciet dit ook moge blijven. Bovendien vinden
ervaren en handelen –praten en communiceren is zoals reeds herhaaldelijk
opgemerkt een modus van handelen– altijd plaats in een sociale omgeving.
Geen ervaren en handelen is contextvrij. Beide vaststellingen leiden er toe
om te onderstrepen dat bij de zingeving er steeds een operatie van selecteren
is voorafgegaan. Wanneer ik hiervoor verwees naar het concept
Wirkungsgeschichte (H. G. Gadamer) van zingeving dan is bedoeld dat elke
zingeving en zinverwerking deel uitmaakt van een lange keten van
semantieken. Het type-vrij zijn van ons ervaren en handelen in de wereld is
dus ten hoogste een betrekkelijk gegeven. Er is eigenlijk steeds een
minimum aan typering in het spel.
Dit maakt het mogelijk nog een andere dimensie van de structuur van
een semantiek te laten zien. Bij het genereren van zin –in de betekenis van
een nieuwe zin– is er een onbevangenheid. Wij kennen in het Nederlands
het woord 'onbevangen' met betrekking tot ervaren en handelen en we
kunnen het dus heel goed toepassen. Men kan het onbevangen zijn, bij het
verlenen van zin in specifieke sociale omstandigheden, ook opvatten als: niet
gevangene te zijn van een gespecificeerd type (= selectie / rangschikking /
aggregatie). Het verlenen van zin is in dat geval niet gebonden. Of nog: de
zinverlening is niet door een reeds werkzame zin ingebonden.
Wat Luhmann hiermee wil zeggen is het volgende. Het geven van
nieuwe (en andere) zin komt er steeds ook op neer dat een mens moet
breken met een al werkzame zin. Dat betekent dat die mens de bestaande
typeringen moet breken. En in de sociale praktijk, gegeven particuliere
maatschappelijke omstandigheden, zijn mensen erop gericht de door de
maatschappelijke ontwikkelingen ontstane anomie op te ruimen. Anomie
verwijst in dit geval naar de individueel en socio-psychische ervaring dat er
atypische toestanden heersen. Het zijn toestanden die niet via de courante of
een nieuwe zinverwerking worden gevat. Zij lokken activiteiten van typering
uit. Die kunnen de inzet zijn van een culturele en een wereldbeschouwelijke
D:\317555831.doc
18
strijd, in het geval –wat meestal voorkomt– er competitieve zinverwerkingen
zijn.
Door een nieuwe typering komt een proces op gang dat gericht is tegen
de niet langer als specifiek ervaren zin. Wat betekent dan ‘als specifiek
ervaren zin’? Het betekent een zin die specifiek aangepast is aan de
toestanden waarin de sociale actoren zich bevinden. Het is een zin die de
sociale actoren bevrediging schenkt, hen niet verontrust, hen toelaat hun
existeren als significant en waardevol te ervaren.
Maar omgekeerd, elke nieuwe, en daarom nog niet helemaal specifieke
zin, treedt tegenover een bestaande ordentelijke of reguliere zin. Het is niet
helemaal duidelijk hoe Luhmann dat ziet. Men zou in dit verband kunnen
denken aan Thomas Kuhns analyse van de wetenschappelijke
veranderingen via paradigma-wisselingen. In elk geval leidt de spanning
tussen specifieke en niet-specifieke zin tot wat Luhmann opruiming noemt.
Het is daarom ook duidelijk dat er een verband kan worden gelegd tussen
Luhmanns theorie en de theorie van de cognitieve dissonantie van Leon
Festinger.
Luhmann schetst drie manieren van opruiming (wegwerking van
cognitieve dissonantie, zo men wil):
 opruiming (van discrepanties in de lopende zingeving) door
interpretatie wat leidt tot de omzetting van onspecifieke in
getypeerde zin;
 opruiming door samenvoeging: de integratie van het onspecifieke in
het getypeerde;
 opruiming door verdringing: het ignoreren van het onspecifieke.
Gemeenschappelijk aan de drie is de normalisering van het probleem van
zingeving, gegeven dat wat in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is.
Samengevat:
Operatie van opruiming van het
Manier van opruimen van het
onspecifieke
onspecifieke
Interpretatie
 Omzetting
Samenvoeging
 Integratie
Verdringing
 Ignoreren
 Normalisering van het probleem van zingeving 
Het zal duidelijk zijn dat telkens opnieuw cognitieve, waarderende,
emotionele en volitieve processen van selectie optreden. De selectie richt
zich op de voorhanden zijnde voorraad typen. Doel is de stabilisatie. Die
dimensie van de stabilisatie van waarden en dus van zingeving is voor
Luhmann blijkbaar de meest belangrijke. Hij belicht heel het vraagstuk
vanuit de bekommernis om de normaliteit, niet vanuit de belangstelling
voor de verandering en de omwenteling.
D:\317555831.doc
19
c. semantiek een geheel van parate zinverwerkingsregels, veralgemeend
op een hoger niveau van ervaring en betrekkelijk onafhankelijk van de
plaatselijke of bijzondere situaties.
Bij het voorgaande sluit al de betekenis van een goed verzorgde
semantiek aan.
We weten al dat een semantiek voor Luhmann de volgende
eigenschappen heeft:
Eigenschappen van de semantiek
1. structuur
= relationeel geheel
2. typering
= dialectiek verbijzondering en
veralgemening
3. Opruiming van het onspecifieke
=
normalisering
en
stabilisering
4. hogere orde veralgemening
= justificatie en legitimatie
5. relatieve onafhankelijkheid
= justificatie en legitimatie
maatschappelijke situaties
6. zinverwerking
= parate regels van zingeving
Betekenis van goed verzorgde semantiek die aan de basis ligt van cultureel
gebonden ontwikkeling van ideeën.
goed verzorgde semantiek binnen een samenleving
In een samenleving zijn alle
Iedereen
kan
in
die
bruikbare, overtuigende en
samenleving deze ‘vormen’
parate inhouden (vormen, zegt
van betekening / zingeving
Luhmann) van betekening en
aanwenden,
waardoor
van zin samen ‘de’ semantiek
communicatie mogelijk wordt.
van die samenleving.
Het laat de intersubjectieve
Zo’n
verzameling
van
controle toe van de talige
gemakkelijk aan te wenden
uitdrukking van waarden en
‘vormen’ van betekening en
normen, met een doelmatige
zingeving geeft –samen met
beheersing van de daarin toch
het semantisch veld (=
steeds geïmpliceerde risico's
woorden met betekenis en met
van
formulering
en
zin) van die vormen– de
verstaanbaarheid.
bruikbare voorraad van parate
Disputen tussen sociale actoren
zinverwerkingsregels.
grijpen plaats binnen het kader
van
de
goed
verzorgde
semantiek.
Luhmann leidt hieruit het volgende af.
a) Het gebruikelijk begripsgeschiedkundig onderzoek houdt zich
bezig met goed verzorgde semantiek.
D:\317555831.doc
20
Opmerking: Is dat echter zo evident? Of toont dit aan dat er bij
Luhmann een groot gebrek is aan belangstelling voor de
problemen van zingenese, voor ‘minoritaire’ zinverwerking, voor
tegenstrijdige zinverwerking.
Het gaat mijns inziens in de ideeëngeschiedenis in de eerste
plaats om de voortdurende tegenstrijdige zinverwerkingen die in
en door de begripsgeschiedenis kunnen worden gespecificeerd;
b) De goed verzorgde semantiek heeft geen afzonderlijke ideale
existentie (als een ideeënwereld dus) maar wordt steeds weer
reëel in het concrete ervarings- en handelingssituaties. Opm. men
kan hier nogmaals aan Poppers derde wereld denken, iets
waarnaar Luhmann impliciet ook verwijst wanneer hij over dat
'existeren' van de goed verzorgde semantiek zegt dat hij: eventuell
aber ene museale oder bibliothekarische Existenz im Sinne von möglicher
Wiederaktualisierung heeft.
c) In het begripsgeschiedkundig onderzoek kan men abstraheren
van de feitelijke contemporaine (= de toenmalig geldende)
courante zingevingsprocessen en de daarin benutte typeringen
voor zover die niet zouden betrokken zijn op de goed verzorgde
semantiek. De betekenis van die opmerking is niet meteen
duidelijk. Maar men kan niet abstraheren van de voorwaarden en
de vormen van differentiatie (maatschappelijke differentiatie)
waaraan de goed verzorgde semantiek zijn actualiseerbaarheid
dankt.
d. semantiek en wijzigingen in de typen van sociale differentiatie.
doorslaggevend voor de i n b i n d i n g van de begripsverschuivingen. Hier is een verband aangeduid dat voor onze auteur van kapitaal
belang is, want het gaat hem in zijn normalistische benadering nu juist om
die i n b i n d i n g (Fassung noemt hij het, encadering, inkadering) van de
begripsverschuivingen.
De goed verzorgde semantiek heeft zijn actualiseerbaarheid te danken
aan de wijze waarop hij naadloos past in de ontwikkeling van de
maatschappelijke omstandigheden. Die ontwikkeling betreft voorwaarden
en vormen van sociale differentiatie. Luhmann blijft hier geïnspireerd door het
werk van Georg Simmel (cf. diens Soziologie, waarin over de sociale
differentiatie wordt gesproken). De sociale differentiatie is de complexe
achtergrond waartegen de menselijke existentie zich afspeelt, het
dieptekader van de ervaringen en de handelingen. Begripsverschuivingen –
woorden met zin– moeten worden ingebonden (zoals de katernen moeten
worden ingebonden om een boek te vormen).
Het voorbeeld van begripsverschuiving dat Luhmann in zijn
voormeld werk centraal stelt –in de 17de eeuw, Frankrijk– is de amour propre.
Ik wil ook verwijzen naar mijn semantische studie van het werk van Bernard
Mandeville, terug te vinden in hoofdstukken 3, 4 en 5 van mijn boek De
D:\317555831.doc
21
wijzen en de zotten. De moderniteit en haar filosofie (Brussel, 1995). Deze
hoofdstukken zijn een uitwerking van een artikel, ‘L’apologie radicale de
l’hétéronomie morale de Bernard Mandeville. Un conservatisme précoce du
début du dix-huitième siècle.’, in Tijdschrift voor de Studie van de Verlichting en
van het Vrije Denken, themanummer: ‘Conservatisme vóór de Franse
Revolutie’, 14de-15de jrg., 1986/87. Het betreft het inbinden van het egoïsme
(wat nog duidelijk verschilt van de amour propre).
Luhmann ontleent zijn ideeën verder aan de school rond Reinhart
Koselleck, waarvan hiervoor al sprake. Dat is de school van de historische
semantiek en van de begripsgeschiedenis. Kosellecks hoofdwerk op dit gebied
is: Historische Semantik und Begriffsgeschichte (1979). Wat is zijn onderzoek?
De relatie tussen taal en geschiedenis (Sprache und Geschichte heet de reeks
waarin hierboven vermeld boek werd uitgegeven). Er wordt gestreefd naar
een algemeen lexicon van geschichtliche Grundbegriffe (cf. zie ook de
beschouwingen over centraliteit en subsidiariteit in de hermeneutiek van de
tekst), een historisch lexicon van de politieke en de sociale taal in Duitsland
en breder Europa. Reinhart Koselleck schreef het programmatische artikel
‘Begriffsgeschichte und Sozialgeschichte’ (o.c., 1979) waarin hij zijn
stellingen over het verband tussen wat hij als grondbegrippen beschouwt
van enerzijds het politieke ervaren en handelen en van anderzijds de
maatschappelijke geschiedenis. Kosellecks centrale idee –die we eveneens bij
Luhmann aantreffen– is dat geen samenleving kan functioneren zonder
gemeenschappelijke ‘begrippen’, dat wil zeggen zonder de basisbegrippen
van het sociaal-politiek ervaren en handelen. Zonder die
gemeenschappelijke begrippen bestaat er geen politieke eenheid van
handelen. Maar wij funderen ook omgekeerd onze begrippen in de politieke
en sociale gehelen waarvan we deel uitmaken. Nu zijn die politieke en
sociale gehelen veel complexer, aldus Koselleck, dan dat zij zomaar in
taalgemeenschappen van algemene en thematische begrippen zouden
opgaan. Tussen het maatschappelijke systeem en de basisbegrippen van
ervaren en handelen bestaat een moeilijke relatie van spanning. Er is geen
eenvoudig, éénduidig verband tussen enerzijds maatschappelijk ervaren en
praxis en anderzijds de thematische begrippen die zin uitdrukken,
begrippen die de vectoren zijn van ’s mensen subjectieve ervaring en
gevoeligheid (sensibiliteit).
Die thematische begrippen vatten
 synchronisch toestanden
en
 diachronisch veranderingen
samen.
Goed verzorgde semantiek
De thematische begrippen –‘woorden met zin’– betreffen:
Op synchronisch vlak

toestanden
van
het
samenlevingsverband
Op diachronisch vlak
 veranderingen binnen het
D:\317555831.doc
22


samenlevingsverband
 Een bruikbare voorraad van parate zinverwerkingsregels
Intersubjectieve controle van de talige uitdrukking van waarden
en normen
Doelmatige beheersing van de daarin toch steeds geïmpliceerde
risico's van onduidelijke formulering en van verstaanbaarheid.
Andermaal zou ik bij deze verdere precisering van het
semantiekbegrip kunnen ingaan op het vraagstuk van de zelfreferentie. Bij het
gebruik van de thematische begrippen spreken mensen ook over hun
courante ervaringen en handelingen, die in overeenstemming zijn met die
thematische begrippen. Dat veroorzaakt een cirkel. De cirkel kan vanuit ‘de
spreker’ niet worden doorbroken: waarover spreken wij als wij in
thematische begrippen spreken over de thematische begrippen en de relatie
tussen de thematische begripsverschuivingen en de maatschappelijke
differentiaties?
 Hoe kunnen wij in de taal, die ons door het maatschappelijk
systeem wordt opgedrongen, spreken over de taal die ons door
het maatschappelijk systeem wordt opgedrongen?
 Nog anders geformuleerd: hoe kunnen wij in de vocabulaire
verschuivingen van onze taal die het gevolg zijn van de
maatschappelijke
veranderingen
spreken
over
de
taalverschuivingen van onze maatschappelijke veranderingen?
De eerste formulering van het zelfreferentie-vraagstuk correspondeert
met een synchrone doelstelling.
De tweede formulering correspondeert met een diachrone
doelstelling.
Helemaal labyrintisch wordt het als we ons realiseren dat het woord
(en begrip) ‘zelfreferentie’ zelf is gegeven door een zingevende taal die kadert
in een evolutieproces van een samenleving (de westerse). De problematiek
van de zelfreferentie is een problematiek voor maatschappelijke wezens die
over hun maatschappelijke toestanden en veranderingen op een metaniveau
willen spreken. Mensen die zich voor hun samenleven terugplooien op de
sociale wetenschappen.
Ik verwijs verder naar Gesellschaftsstruktur ... (1981), Bd 2, Kap 1
‘Selbstreferenz und Teleologie in gesellschaftstheoretischer Perspektive’ (94), en naar het begrip in de Registers van Bd 1 en Bd 2.
Nog één opmerking daarover. Wanneer lieden zich in het kader van
een ‘westerse cultuur’ hebben begeven van
 een toestand van ongereflecteerd (niet theoretisch) sociaal ervaren
en handelen [=een toestand van pre-wetenschappelijk ervaren en
handelen (zie hierna ‘zingevingen en betekeningen’ met
waardeoriëntaties in termen van ‘praktische levenswijsheid’, cf.
Ser Lapo Mazzei’s brieven)]
in
D:\317555831.doc
23
een toestand van gereflecteerd (theoretisch overwogen) sociaal
ervaren en handelen [= een toestand van wetenschappelijk
ervaren en handelen; de betekenis van expertisedenken]
hebben zij zich ook bewust gemaakt van dit vraagstuk van de
zelfreferentie. Het bewustzijn van het vraagstuk van de zelfreferentie is ook
steeds een ‘ongelukkig bewustzijn’ (cf. G. W. F. Hegel).
Niet gereflecteerd ervaren en handelen wil hierbij zeker niet zeggen:
onoverwogen ervaren en handelen.
Als voorbeeld: niet Philips de Goede schreef de Herfsttij der
Middeleeuwen, wel Johan Huizinga en hij vatte er de sociale
ervaringen en handelingen van de ‘Bourgondiërs’ in samen .
Voor Koselleck heeft de begripsgeschiedenis die zich concentreert op
de thematische begrippen te maken met de multipele lagen van –
chronologisch uit verschillende tijdperken afkomstige– begrippen. De
semantische ontwikkeling openbaart een gelijktijdigheid van het ongelijktijdige.
Die gelijktijdigheid van het ongelijktijdige kan vervat liggen in één begrip dat
betekent en zin geeft.
De uitdrukking gelijktijdigheid van het ongelijktijdige is een wat
raadselachtig begrip. Het herinnert mij aan Ernst Blochs ‘categorie’ van de
Ungleichzeitigkeit die zich in de historische tijdvakken openbaart 3. Het is
voor Bloch een essentiële categorie van de emancipatorische beweging van
de mensheid. Zo komen mensenrechten al voor op de zuil van Hammoerabi.
Ook de Stoa zou de mensenrechten een thematische ontwikkeling geven. En
vandaag beheerst het een groot deel van het morele en politieke discours
inzake internationale betrekkingen. Als voorbeeld van de multipele
gelaagdheid van een begrip is dit zeker en vast exemplarisch.
Ik merk op Blochs voorbeeld de fascistische en nationaalsocialistische leef- en denkwereld in het Interbellum was. In de ideologie van
het nationaal-socialisme klonken feodale ‘woorden met zin’ door, die
werden vastgeklonken aan futuristische en pseudo-wetenschappelijke
denkbeelden. Hierbij is blijkbaar niet alleen maar de losse juxtapositie van
de synchronie en de diachronie van thematische begrippen belangrijk, maar
ook de diachronie in de synchronie. In één en dezelfde tijdsperiode komen
qua zingeving van mens en wereld begrippen uit verschillende tijden
samen. Dat is wat Bloch wenste te beklemtonen, waarbij het gebroken
karakter van de moderniteit onder de aandacht bracht. Ik verwijs naar de
volgende woorden:
Elke historiografie beweegt zich tussen twee uitersten: ofwel
onderzoekt zij verbanden die reeds vroeger in de taal werden
beklemtoond, ofwel reconstrueert verbanden die vroeger niet in een taal
werden beklemtoond, maar die door middel van bepaalde methoden en
gevolgtrekkingen uit indiciën kunnen worden betrokken. In het eerste
geval dienen de bekomen begrippen als een heuristische poging om de
verloren gegane realiteit te bevatten. In het laatste geval bedient de
geschiedschrijving zich van ex post geconstrueerde en gedefinieerde

3
Ernst Bloch, Erbschaft dieser Zeit, in de Gesamtausgabe, FaM, Suhrkamp, 1978.
D:\317555831.doc
24
categorieën die worden aangewend zonder dat bronnen aanwijsbaar zijn.
4
Maar op die wijze is de begripsgeschiedenis zoals Koselleck (en
Luhmann in zijn spoor) ze voorstaat bezig met het op elkaar betrekken van
verleden en heden zonder nog in grote duidelijkheid de scheiding te kunnen
maken tussen:
 de begrippen waarin –gegeven hun verleden tijd– lieden de eigen
ervaringen en handelingen vatten
en
 de begrippen die lieden sindsdien gebruiken om ervaringen en
handelingen van de verleden tijd te vatten en weer te geven.
Het lijkt mij duidelijk dat in deze aangelegenheid andermaal het
interpretatievraagstuk centraal staat. Hoe zullen wij interpreteren? Kunnen
wij naar waarheid zin reconstrueren, wie es gewesen ist (Ranke), of is dit ten ene
malen onmogelijk?
Bij Luhmann gaat het tevens over de kennissociologische omvang
van dit vraagstuk. Dat leidt hem er toe een bredere theoretische context te
suggereren waartoe alleszins het hoger vermelde vraagstuk van de
zelfreferentie behoort. Om diezelfde reden vestigt hij de aandacht op het
verband tussen enerzijds de systeemcomplexiteit (van een samenleving) en
anderzijds de systeemdifferentiatie (van die samenleving). Het is dit
verband dat dus, in zijn terminologie, moet leiden tot de het inbinden van de
begripsverschuivingen.
De semantische structuren worden, zoals we al hebben gezien, in
verband gebracht met de talig vertolkte selectie van de specifieke
sensibiliteiten in een gegeven tijdruimtelijke context. Als gevolg van de
sociale uitdifferentiatie en door de daarmee samenhangende vergroting van
de systeemcomplexiteit van de samenleving ontstaat er een selectiedruk op
semantisch gebied. Luhmann spreekt van Sinnaktivierung organisierenden
Semantik. Opm.: uitdifferentiatie betekent weinig meer dan de differentiatie
van het maatschappelijke. Het wijst het ontstaan aan van diverse sferen,
occupaties, rollen, functies, met de daarbij horende verhoogde complexiteit
in structuur en functionering. Luhmann legt de oorsprong van de
hedendaagse uitgedifferentieerde samenleving (in de Eerste Wereld) in de 17de
eeuw. In de termen van Immanuel Wallerstein betreft het het ontstaan van
het moderne wereldsysteem. De take off kunnen we situeren in de late 15de
eeuw, de ontwikkeling van de moderne natiestaten valt te situeren in de tijd
4
Mijn vertaling van:
Jede Historiographie bewegt sich auf zwei Ebenen : Entweder untersucht sie
Sachverhalte, die bereits früher sprachlich artikuliert wurden, oder sie rekonstruiert
Sachverhalte, die früher sprachlich nicht artikuliert worden sind, die aber mit Hilfe
bestimmter Methoden und von Indizienschlüssen herauspräpariert werden. Im ersten
Fall dienen die überkommenen Begriffe als heuristischer Einstieg, die vergangene
Wirklichkeit zu erfassen. Im letzten Fall bedient sich die Historie ex post gebildeter und
definierter Kategorien die angewendet werden, ohne im Quellenfund aufweisbar zu
sein. (o.c., 3 ).
D:\317555831.doc
25
van het verval van het Imperium van Karel V. Het moderne wereldsysteem 5
vormt de grondslag van diepgaande wereldbeschouwelijke en ideologische
wijzigingen, dat wil zeggen tot ingrijpende semantische wijzigingen.
De eerste vraag die wij ons moeten stellen is: wat betekent voor
Luhmann sociale uitdifferentiatie eigenlijk?
Luhmann geeft ook hier geen definitie. Het wat wordt als gekend
verondersteld. Er is meer aandacht voor het hoe. Hij onderscheidt drie typen
van sociale uitdifferentiatie. De typen passen grosso modo in een evolutionaire
lijn die de auteur zich historisch voorstelt. Dat mag een bezwaar heten. Toch
is de indeling meer geraffineerd dan de heel schematische opdeling in
Gemeinschaft versus Gesellschaft (die meestal verkeerd begrepen aan
Ferdinand Tönnies wordt ontleend).
Drie typen van uitdifferentiatie van het maatschappelijke
historisch in een evolutionaire lijn
Segmentair
Natuurvolkeren, traditionele
gemeenschappen
Stratificatorisch
Hoge Culturen, premoderniteit
Functioneel
Moderniteit
Die drie typen van uitdifferentiatie steunen op verschillende
semantische complexen. En daar ze in een evolutionaire lijn passen, brengen
de overgangen van het ene type in het andere type bijzondere (typische)
zinverwerkingen met zich mee.
Onder gesegmenteerde uitdifferentiatie kunnen we het volgende
verstaan. Elk deelsysteem van het maatschappelijke systeem ziet het geheel
als een loutere verzameling van gelijke naast elkaar geplaatste deelsystemen.
Het globale systeem kan daarom slechts een geringe complexiteit hebben op
het vlak van de mogelijkheden van handeling en van ervaring (Luhmann,
GuS, 1, 25). Men mag aannemen dat Luhmann hier denkt aan de sociale
organisatie van natuurvolkeren. Hij koppelt het complexere gestratificeerde
sociale systeem aan de ‘hoge culturen’ (Hochkulturen, zoals Oud China en
Oud Zuid-Oost-Azië, India, Mesopotamië, Assyrië, Egypte, Hellas, Mexico,
Peru). De gesegmenteerde sociale systemen bestaan uit relatief autonome
deelsystemen en zij worden gekenmerkt door een strakke één-éénduidige
koppeling tussen enerzijds de aparte en bijzondere deelsystemen en
anderzijds de mogelijkheden en disposities van handelen en van ervaren
(existeren).
In een aantal gevallen, zo zegt Luhmann (ibidem), hebben de
gesegmenteerde sociale systemen zich verder ontwikkeld tot gestratificeerde
sociale systemen. Vanuit de deelsystemen (bijv. afstammingsgroepen)
Ik verwijs naar Hoofdstuk 3. ‘De onttovering van de wereld als selectieve tolerantie’, in
mijn boek Het vrije denken. Het ongelijk van een humanisme, Brussel, 1992 (1991). Zie ook
mijn interpretatie van de moraalfilosofie van Thomas Hobbes (1588-1679) in Deel 3 van
dit cursusboek Tussen maat en orde… (2000-2001).
5
D:\317555831.doc
26
ontwikkelden zich lagen of niveaus (strata) van maatschappelijke erkenning
en insluiting.
Wilhelm Reich had reeds op zo’n ontwikkeling gewezen –in het
spoor van cultuurantropologen als Bronislaw Malinowski– in
verband met dat wat hij betitelde als de inbreuk van de seksuele
moraal. Hierbij wordt een expliciet regelsysteem inzake
geslachtelijke omgang en relatievorming gegenereerd en
geactiveerd. Het impliceert een nieuwe betekening en zingeving
van mannen en van vrouwenrollen. Verboden en plichten
bekrachtigden die nieuwe betekening en zingeving.
Reich wees er in zijn Einbruch der Sexualmoral op dat de basis voor
de stratificatie en voor de morele codificatie van het geslachtelijke
en het relationele leven (volgens gender-lijnen) in verband moest
worden gebracht met de productie van surplus aan
voedingsmiddelen en werktuigen. Een overschot aan rijkdom
vormde de basis voor de nieuwe sociale differentiatie volgens
elkaar
uitsluitende
strata.
In
de
gesegmenteerde
maatschappelijke verbanden (families, sibben, clans, etc.)
begonnen strategieën inzake de controle over die
surplusproductie een steeds grotere rol te spelen. Het is zelfs
opmerkelijk dat juist door de segmentering van het sociale de
controle over de surplusproductie werd vergemakkelijkt: via het
uithuwelijken van vrouwen ( gendering) en strategieën van
relatievorming binnen deze groepen die surplusproductie waren
beginnen te accumuleren, groeiden er naast en door de
gesegmenteerde deelsystemen duidelijk van elkaar gescheiden
lagen en niveaus.
Zo werd de basis gelegd voor wat men ‘hoge culturen’ is gaan
noemen. En zoals reeds gezegd werden hiermee de bases gelegd voor de
hoge culturen. Zij werden mogelijk door concentratie van weelde en van
macht terwijl onderling ongelijke lagen ontwikkelden uit de gejuxtaposeerde
en gelijke deelsystemen (de families, de geslachten en de
woongemeenschappen)
ontwikkelden.
Een
gecompliceerd
communicatiegeheel ontstond. Twee resultaten:
 snelle en efficiëntere communicatie binnen de lagen;
 geordende en overzichtelijke (want repressieve) communicatie
tussen de lagen6.
Toch blijven er remmen bestaan en blijven de mogelijkheden van
handeling en ervaring met een zin star en rigide.
De voorbeelden van gestratificeerde hoge culturen zijn het kastesysteem, het oosters despotisme, de feodale maatschappij tot aan de vroegLuhmanns uiteenzettingen variëren op oude thema's. Het gaat om thema’s die zich
ontwikkelden toen de sociale wetenschappen zich loswerkten van de wijsgerige en
essayistische beschouwingen, met name in de vroege 18de eeuw. Auteurs als Bernard
Mandeville (het thema van de arbeidsdeling) en Jean-Jacques Rousseau (over de
ongelijkheid tussen de mensen) hebben bijgedragen tot de ‘verwetenschappelijking’ van het
discours en zo de basis gelegd voor semantische verschuivingen.
6
D:\317555831.doc
27
kapitalische maatschappij, de antieke samenleving gebaseerd op slavernij,
de koloniale en neokoloniale samenlevingen ontstaan binnen het kader van
de ontwikkeling van het handels- en industriële kapitalisme.
In het geval van de functionele differentiatie, die Luhmann alleen voluit
ontwikkeld ziet in de westerse wereld (eerst in West-Europa, later in andere
delen van de kern van het moderne wereldsysteem), behoort een mens niet
langer exclusief tot een deelsysteem. Evenmin behoort hij alleen maar
exclusief tot een laag (= een kaste, een groep, een stand). De individuele
existentie van het individu is daardoor zowel verminderd als vermeerderd.
Dat lijkt bizar, maar het is het niet bij verdere overweging.
a) Minder: een individu is in een hobbesiaans sociaal universum (cf. zie
Deel 3 voor de tekening van dit sociale universum, mensen als atomen) in de
eerste plaats minder omdat en doordat de ruggesteun van het deelsysteem
(familie, gemeenschap, of clan) is weggevallen. Dat heeft drastische
consequenties voor het handelen en ervaren met zin. Ook de starre
vertrouwdheid met gebruiken en etiquette, met vaste aanspreekvormen en
met standvastige selectie van kwaliteiten (voortreffelijkheden) in
overeenstemming met de standen (kaste, klasse, etc.) is weggevallen. Het
resulteert in onbehagen. Het geeft ongemak. Het veroorzaakt onzekerheid.
Zei Marx ooit: Alles wat van stand is en standvastig is vervluchtigd, wat goed die
vermindering uitdrukt waarover Luhmann het heeft.
b) Meer: de beperkingen door de exclusieve en strikte participatie aan
het deelsysteem opgelegd aan het handelen en ervaren met zin, aan de
communicatie, aan het overleg en aan de discussie, zijn weggevallen.
Daardoor kreeg het individu ruimte. Ruimte voor de individuele beleving
van zin. Ruimte voor –in beginsel– open communicatie van zin met andere
die in diezelfde positie zijn terecht gekomen. Er is sprake van algemene
omgangsvormen, die over het geheel van de samenleving (althans in
beginsel) worden gedistribueerd, en die, ofschoon nog volgens vaste sociale
modellen van handelen met zin en ervaren met zin georganiseerd, door
allen kunnen worden bewerkt en geïntoneerd.
Luhmanns overwegingen kan men nauwelijks nieuw noemen. Zij
behoren tot het steeds terugkerende thema van elke sociaalwetenschappelijke en zelfs ideologische overweging van het
maatschappelijk ervaren en handelen. Dat is zo sinds de ontdekking van ‘het
maatschappelijke’ in de 17de eeuw en het werd nog in de hand gewerkt
door de ontwikkeling van het theoretische overdenken van die ontdekking
in de 18de en 19de eeuw. Men gemakkelijk een verband aanduiden met
historiserend sociologisch werk van Norbert Elias. In diens werk over de
hoofse samenleving en over het proces van de civilisatie gaat het over de
indrukwekkende wijzigingen die zich in de westerse samenleving hebben
voorgedaan door de sociaal-economische omwentelingen, gepaard gaande
met de modernisering. Het betreft een proces dat zich heeft voltrokken in de
kern van het moderne kapitalistische wereldsysteem. Het doorbreken van
de standen en de lagen en de schepping van een snelle sociale mobiliteit
binnen de nieuwe klassen (bijv. A. Frère is van opkoper van oud vuil,
D:\317555831.doc
28
lompen en afval, opgeklommen tot kapitalistische tycoon) is een kenmerk
van de nieuwe sociale ruimte die met het kapitalisme werd in het leven
geroepen. De overgang van een sociaal systeem gebaseerd op ascribed status
naar een sociaal systeem van achieved status, van los van de individuele
verdiensten opgeplakte status (= laag waarbinnen ervaren en handelen met
zin gefixeerd is en blijft) naar verbonden aan de individuele verdiensten
bereikte posities (= plaatsen waarop ervaren en handelen met zin gefixeerd
is) wordt meestal aangeduid als de kern van de modernisering en als de
grond van het proces van de civilisatie.
Luhmann zegt dat de functionele differentiatie die werd ingeluid met de
langzame veralgemening van het handelskapitalisme en met de diepgaande
aantasting van oude feodale structuren –moderniteit, of nieuwe tijden– heeft
bijgedragen tot de reductie van de persoonlijke existentie van de individuen. Dat
blijft een basisgegeven tot op vandaag en het speelt steeds mee in de
discussies over zingeving. Onbehagen en klacht over die reductie van de
persoonlijke existentie is nooit uit de lucht geweest. Het speelt mee in sociale
onrust en in politieke instabiliteit, vooral in perioden van economische en
sociale malaise. Luhmann verwijst naar een laatste vesting die is gevallen in
de doorgroei van de moderniteit, met name de familie met daarin centraal
de rol van vrouw (als huisvrouw!).
Der letzte derart konzipierte Fall, den man um 1800 noch für unmöglich
hielt, war die Hausfrau und Mutter der bürgerlichen Familie. Auch das
ist ein inzwischen abgeschlossenes Kapitel. (o.c., 30-31; mijn
hoofdletters).
Geparafraseerd:
Het laatste geval dat we onder onze aandacht moeten brengen (= inzake
de modernisering die de reductie van de persoonlijke existentie
heeft veroorzaakt) en die men rond 1800 nog voor onmogelijk hield, is
het geval van de huisvrouw en de moeder. Maar dat is intussen ook al
verleden tijd.
Ook de existentie van de vrouw –destijds alleen maar huisvrouw en
moeder– is gereduceerd. Paradoxaal is die reductie het onderwerp geweest
van de eisenstrijd voor gelijkberechtiging, voor bevrijding, en voor
emancipatie. De reductie is het sociale fundament van het feminisme.
Het zal inmiddels duidelijk zijn dat de ‘woorden-met-zin’: reductie
van de persoonlijke existentie zelf deel uitmakend van een zingeving van ons
hedendaags bestaan in een uiterst gedifferentieerde samenleving, steunend
op complexe functionele rolverdelingen. De zelfreferentieproblematiek treedt
hier in al zijn duidelijkheid op de voorgrond. In de analyse van de
semantische verschuivingen die in onze cultuur als gevolg van het
wereldtransformatieproces (= de vorming van een modern wereldsysteem) zijn
opgetreden, is de onderzoeker / beschouwer zelf bezig deel te nemen aan de
semantische verschuivingen. Er is geen onderzoek en er bestaat geen
beschouwing die zinvrij is. Integendeel. Het spreekt voor Niklas Luhmann
dat hij zich daarvan bewust is. Dat hij echter het woord reductie gebruikt is
tekenend. Hij spreekt niet van bevrijding, of, van het losmaken van banden. Ik
D:\317555831.doc
29
wees er hiervoor al op dat de reductie als een minder steeds ook een meer
impliceert.
De vraag die wij ons moeten stellen is: wat betekent voor Luhmann
deze reductie? Het woord heeft een complex begrip 7. Hij verduidelijkt het
door er een andere term tegenover te plaatsen, met name de insluiting
(Inklusion).
Met de reductie van de persoon (bijv. als edelman, als
vertegenwoordiger van een kaste, als hoofd of als lid van een familie, enz.)
die door de functionele differentiatie van het maatschappelijk systeem in het leven
wordt geroepen gaat de principiële insluiting van alle leden van het systeem
in alle functionele deelsystemen van de samenleving –Luhmann spreekt van
Funktionkreisen– gepaard. Hij stelt de zaken zeker statisch en ideaaltypisch
voor. Dat is eerder kenmerkend voor een systeemsocioloog, in het spoor van
mensen als Max Weber en vooral Talcott Parsons. De individuen kunnen –in
beginsel– overal ten tonele verschijnen, hun rol spelen, zich dienstbaar
maken, zich opwerken, invloed uitoefenen. Hij insisteert op de veralgemeende
insluitingsmogelijkheid van alle individuen in gelijk welk functioneel
deelsystemen van de samenleving: de vader kan ondernemer zijn, de
ondernemer kan lid van een caritatieve organisatie zijn, etc. Er zijn geen
beperkingen van maatschappelijke aard. Kaste, clan, rang, stand, familie,
sibbe: zij spelen geen rol voor en in het ervaren en handelen met zin.
Luhmann stelt het proces van de modernisering van de westerse
samenleving in de kern van het wereldsysteem voor als een progressief en
soms bruusk verlopende overgang van een gestratificeerd gedifferentieerde
naar een functioneel gedifferentieerde maatschappij. Die laatste wordt beheerst
door regels die een formeel karakter hebben. Tot dan werd het regelgedrag
door tradities (van stand en klasse) beheerst.
Dit proces van de modernisering is qua zinverlening geïdealiseerd
geworden in politieke discours, inde literatuur, en in de individuele ervaring
van mensen. De universele insluitingsmogelijkheid werd als een waarde
aangeduid, voor zover er de waarden van gelijkheid en van vrijheid mee
woerden verbonden. Het is als een semantisch gebeuren dus wel degelijk
diep doorgedrongen in het spreken van mensen over hun maatschappelijke
toestand. Luhmann merkte daarbij terecht het volgende op: naar waarheid is
die universele insluitingsmogelijkheid natuurlijk helemaal niet ‘vrijgesteld’ en
evenmin ‘gelijk verdeeld’ over het geheel van de bevolkingen, maar zij is
wel door de vorm van de maatschappelijke differentiatie niet meer op
voorhand gereguleerd (o.c., 31).
Misschien is het niet onbelangrijk op te merken dat de zingeving in
de moderniteit steeds gekarakteriseerd blijft door het gekwelde en wel
precies in die mate dat de idealisering een meer uitgesproken karakter heeft.
Het thema van het ongelukkige bewustzijn moet daarmee zeker worden
Ik gebruik ‘begrip’ in de volgende betekenis: het is de inhoud van een woord. Die
inhoud wordt ofwel extensioneel ofwel intentioneel gegeven. In het eerste geval betreft
het een opsomming. In het tweede geval gaat het om een definitieafspraak (de
intentionele strekking). Cf. Carl Gustav Hempel.
7
D:\317555831.doc
30
verbonden. In de wijze waarop de modernen –om zo te spreken– met elkaar
praten over vrijheid en gelijkheid is de tegenstrijdigheid aanwezig. Restanten
van het verleden duiken steeds weer op en wel in die mate dat in een
functioneel gedifferentieerde samenleving toch weer steeds kaste en standen hun
intrede doen. Altijd weer is er sprake van een terugval, van een poging het
oude te herstellen, en voorwaar, steeds is er ook de werking van oudere
differentiatievormen die qua ervaren en handelen met zin hun tol eisen.
Wanneer Ernst Bloch (zie hiervoor) spreekt van ongelijktijdigheid in de
waarde-oriëntaties in de moderniteit, dan heeft hij dat over elkaar liggen van
zingevingen op het oog gehad.
Niet zelden geeft dit aanleiding tot semantische botsingen of
conflicten die zich vertalen in dialogen waarin het klaarblijkelijk gaat om een
dovemansgesprek. Tussen de semantieken –en tussen de ervaringen en
handelingen met zin– is geen vergelijk mogelijk. Begrijpen kunnen de
protagonisten elkaar niet meer. Zoiets doet zich in miniatuur ook voor in het
onbegrip en het stopzetten van de conversaties tussen de generaties, op
grond waarvan men dan spreekt van generatieconflict. Dit conflict heeft een
dialoogstructuur.
Cf. Het voorbeeld van Ser Lapo Mazzei en van Francesco Datini
uit het boek van Iris Origo, De koopman van Prato.
De dialoog tussen de notaris (Mazzei) en de koopman (Datini), het
conflict van de semantieken, de tegenstelling tussen de
verschillende systemen van ervaring en handeling met zin in
eenzelfde historische periode, met name de veertiende eeuw,
Florentië.
Ik verwijs naar de dialoog tussen Sancho Panza en Don Quichot (in
Cervantes’ Don Quijote de la Mancha).
'Slaap jij maar, Sancho,' antwoordde Don Quichot; 'jij bent geboren om
te slapen ; en ik die geboren ben om te waken zal in den tijd die van nu
tot aan den dageraad nog ontbreekt mijn gedachten den vrijen loop laten
en haar uitweg geven in een klein madrigaal dat ik zonder dat jij
daarvan weet, gisteravond uit het hoofd heb gemaakt'.
'Het lijkt mij,' antwoordde Sancho, 'dat gedachten die een mens de tijd
laten om verzen te dichten niet zo bijster gewichtig kunnen zijn. Ued.
kan van mijn part zoveel dichten als u wil, ik zal zoveel slapen als ik
maar kan'.
(Vertaling C. Van Dam ; J.W.F. Weremeus Buning, Querido, p.
841-842).
In het geval van de functionele differentiatie wordt het
gelijkheidspostulaat verbonden aan elk individu (in beginsel). In principe
moeten zowel Sancho als Don Quichot én kunnen slapen én kunnen waken,
dichten en denken. Luhmann wil duidelijk maken dat door de wijziging van
de differentiatievorm er zich een heel nieuwe semantiek opdrong, aangepast
aan de nieuwe sociale indelingen, verbijzonderd naar andere specifieke
deelsystemen, met nieuwe en andere tijds- en zaaknoties, en zo dat een
ander historisch bewustzijn kan worden geformuleerd. Dat is wat hij noemt:
einer Gesamttransformation des semantischen Apparats der Kultur. Nogmaals, in
D:\317555831.doc
31
wezen is dat een voldoende bekend gegeven. De wijze waarop Luhmann
erover praat, en de manier waarop hij theoretisch thematiseert is nieuw.
De reductie
 van de persoon,
 van de oude sociale segmenten en
 van de strata,
die de principiële en algehele insluiting van alle individuen als gevolg
heeft, zorgt voor een snelle wijziging en verspreiding van de lopende
zingevingen. Zij gaan zo sterk uiteenlopen dat ze nog onmogelijk kunnen
worden betrokken op elkaar, laat staan met elkaar verenigd. Daardoor
wordt een alomvattende consensus, die maatschappelijk degelijk
functioneert, over wat is en wat behoort te zijn uiterst moeilijk bereikbaar. In
een aantal gevallen is die consensus onbereikbaar. Het leidt tot het verlies van
zin, Sinnverlust. Het veroorzaakt onbehagen. De woorden-met-zin –eer, trouw,
achting, gehoorzaamheid, etc.– verliezen hun starre en algemene
verwijzingskracht, het door zin ervaren en handelen gebruik makend van een
vast vocabularium breekt stuk. Luhmann merkt op dat het enige wat
overblijft uiteindelijk slechts een ideaalbeeld is van wat consensus zou
kunnen betekenen wanneer het gaat over waardeconflicten. Ook dat wordt
weer gethematiseerd. Het maakt het onderwerp uit van de verhalen over de
maatschappelijk (en economisch) noodwendige verdraagzaamheid, of het is de
basis van de zingevende vertogen over de waarde van het pluralisme, die tot
vandaag een grote rol spelen in de wereldbeschouwelijke discussies.
Luhmann geeft in dat verband een boeiend voorbeeld. Hij noemt het
husserliaans thema van de Lebenswelt een concreet a-priori, dat wil zeggen:
een als feitelijk verondersteld synthetisch zingegeven dat tegenover het
functionele samenleven en de technische instrumentalisering van het
bestaan wordt geplaatst. Hij refereert aan Edmund Husserls essay Die krisis
der europäischen Wissenschaften und die transzendentale Phänomenologie. De
inhoud van dit essay geeft de bevestiging, meent Luhmann, van het
dramatische en zelfs fatale gebeuren binnen de Europese cultuur: het
definitief verloren gaan van een globale en synthetiserende zin die boven de
verkruimelde en verbrokkelde zin uitgaat die met de functionele differentiatie
gepaard gaat. De lezer van Thomas Manns Die Zauberberg weet dat ook in
dit werk de Sinnverlust aan de orde is.
Is niet veel van wat wijsgerig-ethisch werd gethematiseerd, sinds de
18de eeuw, uitdrukking van een schier nostalgisch streven om een concreet apriori, bijv. de Lebenswelt, of de commune-achtige sociale eenheden, te
verdedigen? Keert niet steeds de verdediging terug van een maatschappelijk
gegeven dat weerstand kan bieden aan het systeem (= het systeem van de
functionele differentiatie en van de technische instrumentalisering)? Zo onder
andere bij Jürgen Habermas in zijn al te monumentaal werk –een
indrukwekkend ingewikkeld en redundant zingevend discours waarin op
een bezeten wijze met zoveel mogelijk andere zingevende verhalen wordt
afgerekend– Theorie des kommunikativen Handelns.
D:\317555831.doc
32
Luhmann zelf ontkomt niet aan de zingeving. Hij treedt binnen in
wat hij onderzoekt en kiest positie. Hij is onbetwistbaar een man van het
systeem en een tegenstander van de Lebenswelt, zoals die onder andere door
Habermas werd verdedigd. Dat blijkt onder andere uit het volgende:
De verhouding tussen (enerzijds) de Levenswereld en (anderzijds) de
moderne open gemaakte technische, wetenschappelijke, economische
perspectieven heeft zich (nog) niet op een bevredigende wijze laten
ophelderen. Maar het is sociologisch niet vol te houden aan de
Levenswereld op de een of andere manier een bestaansvoorrang te
geven op de semantische structuren die een specifieke functionele
oorsprong hebben.
(o.c., p. 83, mijn vrije vertaling.)
Dat betekent dat Luhmann tegen Husserl en Habermas –maar zonder
evenwel te verduidelijken waarom– volhoudt dat er voor hem geen enkele
sociologische reden te bedenken valt om aan een integrerende concreet
gedachte vorm van maatschappelijkheid (de Levenswereld, wat dat ook moge
zijn) een voorrang te geven in de zinverlening, gegeven de moderniteit en de
daaraan ten grondslag liggende functionele differentiatie, waarbij de
levenssferen van de individuen werden verkruimeld. Hij spreekt in deze als
een overtuigd modernist. Hij vertolkt zelf een semantiek die de moderniteit
betreft. Hij treedt in het voetspoor van Thomas Hobbes. Alleen gebruikt hij
andere woorden-met-zin.
De maatschappelijke differentiatie in functionele, instrumentele en
technische zin voert volgens Luhmann tot zo'n specifieke zingevingen dat er
geen globaal zicht op de wereld meer mee mogelijk is. Een universitas rerum
wordt er door onmogelijk gemaakt. De kennissocioloog beschouwt dit, naar
analogie met zijn visie op de overgang van een gesegmentariseerd naar een
gestratificeerd maatschappelijk systeem, als een vooruitgang. Waarom?
Omdat door de functionele differentiatie en de daarmee vergezeld gaande
semantische complexiteit de handelingsmogelijkheden verhoogd worden en
de oplossingsmogelijkheden met betrekking tot alle gegevens van de wereld
rondom toenemen. Met de ‘wereld rondom’ kan zowel de natuurlijke als de
maatschappelijke wereld bedoeld zijn. Overigens verschijnt de natuurlijke
wereld rondom steeds ook als een door maatschappelijke handelingen
bemiddelde natuurlijke wereld en kan hij nooit een natuurlijke wereld als
zodanig zijn.
Men zal kunnen opmerken dat Luhmann de term vooruitgang op die
manier uitdrukkelijk modernistisch heeft ingevuld. De kennissocioloog
presenteert zich als iemand die ‘het moderne’ of de moderniteit legitimeert.
Wat hij doet is een hedendaagse formulering introduceren die, om in zijn
eigen discours te blijven, aan een welbepaalde opruiming van de door hem
als onspecifieke en dus niet reguliere zin meewerkt. Op die manier voert hij een
selectie door. Die selectie is gericht op een zijns inziens voorhanden
typevoorraad die als doel heeft normalisering te bekomen.
Het roept de volgende vragen op:
 Is Luhmanns legitimatiepoging helemaal nieuw (hoger sprak ik
van herformulering)?
D:\317555831.doc
33
Is de specifieke terminologie die Luhmann bezigt dan niet
wellicht te wijten aan de wijzigingen in de legitimatie die door en
met de moderniteit worden gegeven?
 Zijn we niet geconfronteerd met een permanent conflict van
zingevingen en dus met de persistentie van een twistgesprek tot
in onze tijd, twistgesprek waarop we trouwens ook de term
'postmoderniteit' moeten betrekken?
 Moeten we dan geen groot belang hechten aan een historische en
paradigmatische voorstellingen van het twistgesprek (het conflict)
over de zingevingen in relatie met een karakterisering der
moderniteit?
Ik wil in deze ook nog even de aandacht vestigen op het thema van
het actief mobiliseren van zingehelen. Zoals ik al uiteenzette gaat het om de
parate zinverwerkingsregels die een betekenende en een waarderende
dimensie hebben en die dus telkens feiten (ervaringen), actiemogelijkheden en
intenties aanduiden.
 Onder feiten en ervaringen kunnen wij verstaan: complexen van
gegevens die een realiteitswaarde toegekend worden.
 Onder actiemogelijkheden: complexen van actie-estimaties die een
transformatiewaarde worden toegekend.
 Onder intenties: complexen van wilsvoorstellingen die een
gevoelswaarde hebben.

Ex cursus:
Wat dit betreft situeert mijn oriëntatie zich aan de kant van Victor
KRAFT (1880-1975) die in het spoor van Franz Brentano en met
kritieken tegenover een harde lijn in de Wiener Kreis (waartoe hij
toch ook kan worden gerekend) werkte aan zijn Die Grundlagen
einer wissenschaftlichen Wertlehre (1937; later 1951 en 1973). Het
werk werd door Elisabeth Schneewind vertaald onder de titel
Foundations for a Scientific Analysis of Value en in 1981 uitgegeven.
Men vindt diezelfde oriëntatie in Jaap Kruithofs De Zingever. Een
inleiding tot de studie van de mens als betekenend, waarderend en
agerend wezen, 1968. In hoofdstuk 19 (‘De Zingeving’), pp. 511-512
lezen we:
Zingeving heeft ... betrekking op het coördineren van ... drie processen,
hun integratie in een samenhangende totaliteit : ... perceptief-cognitieve
activiteiten / cathectische en affectief-emotieve processen/actieve
processen...".
512 : In zijn zingevende activiteit tracht de mens de feitelijke bestaande
inwerking van het actieve op het cathectisch-affectief-emotieve enerzijds,
het perceptief-cognitieve anderzijds te ordenen volgens zekere
beginselen.
Voor één van de mogelijke definities van de zingeving verwijs ik
naar 504-505 :
D:\317555831.doc
34
We noemen zingeving de activiteit van de mens waarbij hij met behulp
van beginselen zichzelf als totaliteit structureert, in het leefmilieu,
waarin hij geplaatst is, situeert….
En verder 513:
Zingeving is een menselijke activiteit waarbij samenhangen tot stand
komen tussen de denkwaarderings en actieprocessen. Daaraan moet
toegevoegd worden dat de mens dit geheel plaatst in het grotere kader,
waarin hij leeft, de wereld. Dit betekent dat hij zijn denken inschakelt in
een geheel van kenprocessen, die van anderen uitgaan, en hetzelfde doet
voor zijn waarderingen en acties. Mijn zingeving plaats ik als onderdeel
in zingevingen, die van groepen, waarin ik een rol vervul, uitgaan.
Genetisch is het zo dat een enkeling niet eerst alleen een zingevend
systeem ontwerpt en dat later in een groter geheel van bestaande
maatschappelijke zingevingssystemen inpast, maar doet zich het
omgekeerde voor : sociaal aanwezige zingevingen worden via de enculturatie bij de enkeling ingeprent die via interiorisatie van wat rondom
hem gebeurt en geldt tot een eigen systeem komt.
Men zal gemakkelijk inzien dat Kruithof hierbij ook een
dynamisch maatschappelijke dimensie moet aanstippen. Hij doet
dat, gezien de theoretische strekking van hiervoor vermeld werk,
louter principieel, maar kan hierdoor reeds wijzen op twee
wezenlijke componenten die wij ook door Luhmann inzake de
historische semantieken aangestipt vinden: met name ruimte en
tijd die binnen de context van een zingevende organisatie in 'perspectief' worden gebracht (pp. 513-514).
In mijn semantische benadering van de exemplarische
voorbeelden is die dynamiek van het westerse maatschappelijke
systeem in de interrelatie met het begrippelijk maken van
menselijke existentie, bestemming, tijds- en ruimte-organisatie
aan de orde, vanuit de vraag: welke grote zingevende oriëntaties
spelen een rol tegenover de maatschappelijke dynamiek die de
moderniteit als 'voorwerp' heeft.
Meer dan Kruithof kon doen in zijn theoretisch basiswerk –dat
vooral bedoeld was om een theoretisch apparaat ter analyse van
zingevingsprocessen aan te reiken–, maar in overeenstemming
dus met de historische semantiek benadering van Niklas
Luhmann en Reinhart Koselleck, wil ik ingaan op een concrete
historische overgang zoals die is gebleken in het conflictueel zich
opvatten of concipiëren tegenover nieuwe handelings- en
sensibilisatiepatronen. Ik gebruik het woordje overgang om
nogmaals te kunnen verwijzen naar zowel Franz Borkenau en
Edgar Zilsel, wier werken ik hoger al vermeld heb: overgang van
de maatschappelijke handelingspatronen binnen hun geëigende
structuren in correlatie met het zich begrippelijk maken, het zich
concipiëren aan de hand van vigerende of nieuwe semantieken.
D:\317555831.doc
35
Bij Luhmann komt de maatschappelijke verandering uitdrukkelijk
aan bod omdat hij over de semantieken spreekt in verband met de
'overgang' van één vorm van maatschappelijke differentiatie naar en in een
andere. Hierdoor neemt de complexiteit van het maatschappelijke systeem
toe en verandert de zin. De auteur stelt dat het ervaren en handelen met zin
daardoor onder druk komt te staan. Onder druk staan betekent onbehagen
en ongenoegen voelen. Terwijl het ongenoegen een actieve reactie is op de
druk, is het onbehagen een passieve reactie. Beide slaan ze op de
‘vreemdheid’, of de vervreemding van de zin die een individu in zijn relaties
met de anderen en met zijn en hun activiteiten en reactiewijzen ziet ontstaan.
Het is een vervreemden van zin die maatschappelijk aangeboden is een
waarin hij voelt dat hij moet leven; het is tegelijk ook een zin die hij vanuit
zijn handelen en ervaren voelt ontstaan en die hem dwingt. Het resultaat is
conflict in de persoon zelf en een conflict in de sociale en culturele context
waarin hij leeft. Ongenoegen en onbehagen ontstaan dus bij overgang en
semantische deregulering en dit houdt verband met de mobiliseerbaarheid
van de zingehelen, aan de hand waarvan de individuen de zich wijzigende
en de gewijzigde maatschappelijke omstandigheden kunnen ervaren en behandelen. Nogmaals: in Luhmanns benadering van de zaak voert die druk
tot selectie. Daarom spreekt hij ook van selectiedruk.
Voor de behandeling van Niklas Luhmann is het in elk geval
opmerkelijk dat hij de zaken lineair voorstelt. Na het maatschappelijke
systeem dat gesegmenteerd is komt er een maatschappelijk systeem dat
gestratificeerd is en dat wordt op zijn beurt weer gevolgd door een
maatschappelijk systeem dat functioneel gedifferentieerd is. Uiteraard is dat
een wat eenvoudige voorstelling van de sociale verandering, althans
wanneer men het zo zou voorstellen dat er een lineaire overgang is van één
naar twee en dan eerst van twee naar drie. Ik kan me moeilijk inbeelden dat
Luhmann dit ook niet zou weten. Hij is zich immers goed bewust van het
probleem van het theoretisch hertekenen van de tijd precies door de
wijzigingen van de maatschappelijke differentiatiesystemen. Ik kan mij
voorstellen dat hij er van op de hoogte is dat zelfs de Neanderthaler
gedurende vele duizenden jaren kan hebben samengeleefd met de Homo
Sapiens.
In de werkelijke ontwikkelingen die de samenleving heeft
doorgemaakt en die het maatschappelijk systeem hebben gewijzigd zal
het op dezelfde wijze zijn gelopen.
De verschillende differentiatiesystemen overlappen elkaar en
blijven op een bijzondere wijze in elkaar geïntegreerd. Dat moet zijn
gevolgen hebben voor de koppeling van en de conflicten tussen de
semantieken. Ook die moeten elkaar overlappen terwijl zij in een conflict
gewikkeld blijven.
We zullen in moraalwetenschappelijk opzicht moeten nagaan of dit
gegeven van de overlapping en van de intra-tijdssequentiële conflicten niet
een belangrijkere plaats moet krijgen dan in Luhmanns behandeling het
geval is.
D:\317555831.doc
36
We hebben al gezien dat het mobiliseren van zingehelen de typering
veronderstelt. In de door mij gesuggereerde voorstelling veronderstelt dit
een dialectiek van specificatie en van veralgemening. Luhmann preciseert dat de
dimensies van die typering de volgende zijn:
 Tijd,
 Zaak,
 Socialiteit.
Die drie dimensies van de typering zijn de basis van de algemene
vormen van de ordening en de selectie in het kader van een semantiek.
In een maatschappelijk systeem van functionele differentiatie (dat dus
het meest complexe is voor wat de relaties tussen systeem en omliggende
wereld betreft) is een duidelijker onderscheid ontstaan tussen de
zindimensies: tijd, zaak en socialiteit en dat in verband met de dwingende
selectie nodig voor een goed verzorgde semantiek.
In een schema:
Overgang van vroegere vormen van sociale differentiatie naar de
functionele differentiatie:
differentiatie van functies die leidt tot
Specificatie van tijd, zaak, en
Nieuwe domeinen van zinvol
socialiteit
ervaring en van handelen inzake
tijd, zaak, en socialiteit
Toename van metaforische,
Nieuwe woorden-met-zin inzake
beeldmatige
en
begrippelijke
tijd, zaak, en socialiteit
bepalingen
Typering wordt verfijnd en
Selectie van zin leidt tot
selectiedruk
geadapteerd
Overlapping van de interacties
Overlapping van semantische
en de sociale verhoudingen,
clusters / verschillende ‘talen’
structurele
druk
/
in het spreken en sprekend
ongelijktijdigheid
handelen van mensen in een
tijdsgewricht.
Aangaande de specificatie van de drie dimensies van de zingeving,
tijd, zaak, en socialiteit kunnen we als volgt samenvatten.
Specificatie van de dimensies van het ervaren en handelen met zin
Tijdsdimensie
Tijdsperspectieven
worden
gepreciseerd, in termen van
wat verleden, heden en
toekomst is.
Zaakdimensie
Zakelijke
perspectieven
worden
gepreciseerd,
in
termen
van
economische,
juridische, morele en politieke
zaken.
Socialiteitsdimensie
Sociale perspectieven worden
D:\317555831.doc
37
gepreciseerd, in termen van
welke sociale handelingen in
welke omstandigheden of
contexten.
Luhmann zegt dat de modernisering tot een toenemende scheiding
leidt tussen de drie dimensies, terwijl ze intern verder gespecificeerd en
gepreciseerd worden. Een dubbele beweging dus die een heel nieuw
arsenaal van woorden met zin, van metaforische, beeldmatige en
begrippelijke bepalingen met zich meebrengt. De typering en de adaptatie
van de semantiek –zo dat het een goed verzorgde semantiek is in de nieuwe
maatschappelijke situatie– is een complexe aangelegenheid en gaat gepaard
met een intense zinverwerking.
De dimensies van de zinverwerking en van het in functie treden van
parate regels van betekening en van zingeving kunnen we ook aanduiden als de
bestaansperspectieven –Abraham Edels existentiële perspectieven van ethische
uitspraken, theorieën of systemen– van de zinverwerking.
Door de modernisering in de kern van het wereldsysteem, berustend
op de functionele uitdifferentiatie van de samenleving, worden de dimensies
van de zinverwerking gecomplexeerd. Het leidt tot wereldbeschouwelijke en
ideologische reorganisatie, tot conflict, tot verwarring en tot overlapping.
A.
Specificatie van de dimensies van het ervaren en handelen met zin: tijd in de
modernisering
Tijd:
1) Een groter belang van het
Verleden (V)
verleden,
met
een
zich
Heden (H)
ontwikkelend
historisch
Toekomst (T)
bewustzijn als basis voor het
maatschappelijk
handelen.
Ontwikkeling van
Belang van een geschiedkundige
v
visie op het ervaren en handelen
H
2).Een groter belang van de
t
toekomst,
met
een
zich
naar
ontwikkelend
prognostisch
V
bewustzijn. Zichtbaar in de
h
politieke economie.
T
3) Het heden wordt de
Verklaring van de symbolen:
ontmoetingsplaats van verleden
depreciatie van heden ten
en toekomst, van het historische
gunste
van
verleden
en
en van het prognostische
toekomst.
bewustzijn, van terugblik en
voorspelling. Het verliest zijn
uitzonderlijke en zelfstandige
waarde als plaats van ervaren en
handelen.
D:\317555831.doc
38
Zoals hoger aangestipt gaat A. gepaard met de relatief zelfstandige
specificatie van de zakelijke dimensie. Het is in elk geval zo dat de zakelijke
wereld aan belang wint en intern veel meer gediversifieerd wordt,
vergeleken met wat gebruikelijk was in een gestratificeerde of in een
gesegmenteerde samenleving.
B.
Specificatie van de dimensies van het ervaren en handelen met zin:
zakelijkheid in de modernisering
Zaken
1)
Scheiding
tussen
de
diversificatie
economische en juridische
zaken.
2) Scheiding tussen de politieke
en
de
morele
aangelegenheden.
3) Toename van het belang van
een manipuleerbare zakelijke
boven een oncontroleerbare
bezielde wereld
C.
Specificatie van de dimensies van het ervaren en handelen met zin:
socialiteit in de modernisering
Socialiteit
1) Verschillende functionele
Uitsplitsing en verkruimeling
contexten van ervaren en
volgens de disparate functionele
handelen
contexten
van
het
sociale
2) Verkruimeling van de
handelen.
contexten van ervaren en
handelen.
3) De sociale werkelijkheid is
niet ‘op het eerste gezicht’,
integendeel, zij is verborgen,
meervoudig, en tegenstrijdig.
Excursus: voorbeelden bij de analyse van Luhmann en bibliografische
verwijzingen.
Over de zaakdimensie.
a) Zie appendix 1 betreffende de Koopman van Prato. Ser Lapo
Mazzei versus Datini.
b) Zie appendix 2 over de visies over de toenemende
ongelijkheid in de wereld als gevolg van de zgn.
globalisering. Cf. Pierre-Noël Giraud, L’inégalité du monde.
Paris, Gallimard, 1996, pp. 352. Cf. UNCTAD-conferentie 1219 februari 2000 in Bangkok over armoede en mondialisering.
Voor Mazzei zijn belangrijk:
een goede patrijs; olie als geschenk; het verblijf op de kleine
boerderij buiten Florentië; de boekhouding van het armenhuis.
D:\317555831.doc
39
Voor Datini ziet dit er anders uit.
Juist die tegenstelling leidt tot de confrontatie van de
zinverwerkingen, en dus tot de selectiedruk.
Bij Datini gaat het om 1) de winsten der filialen, (2) de interne
economie van het familiale huis onder de hoede van Margerita,
(3) zijn echtgenote ; (4) de kleuren voor het verven van het laken ;
(5) de ladingen van de schepen ; (6) de uitzet voor de dochter uit
zijn verhouding met een slavin.
In beide gevallen gaat het om die elementen die de zaakrealiteit
van beide heren samenstellen.
In het geval van Ser Lapo Mazzei blijven de elementen van de
zaakrealiteit sterk op elkaar betrokken. Er is als het ware een
organisch verband tussen de patrijs en de olie, die men genieten
kan een avond op de boerderij buiten Florentië, waarbij de
boekhouding van het armenhuis als ondergeschikt verschijnt.
In het geval van Datini ontstaat er een grote scheiding tussen de
verschillende elementen van zijn zaakrealiteit. Toch worden die
elementen ook in dit geval op elkaar betrokken.
Over de tijddimensie
(zelfde referenties)
Voor Ser Lapo Mazzei is de tijd hier op aarde een erg voorlopige
aangelegenheid die in het teken blijft staan van een godsdienstige
tijd, waarbinnen de mens zijn terugkeer ziet naar het vaderlijk
huis. De tijd hier op aarde moet men in rust en gelijkmoedigheid
doorbrengen, genietend van de eenvoudige dingen van het leven
(hier de zaak-dimensie uiteraard).
Voor Datini is de situatie heel problematisch omdat hij zich wel
moet opvatten binnen diezelfde godsdienstige tijd. Al zijn
familieleden en zijn vriend wijzen hem daarop voortdurend en
zeggen hem: neem uw tijd, jaag u in hemelsnaam niet zo af, alsof
elke dag van je erg "tijdelijk" leven de laatste dag zou zijn (hier
een aardige contradictie, die er geen is in de zingeving à la Ser
Lapo Mazzei), terwijl hij betrokken is op zeer verschillende tijden
: de lange tijd van het veroveren van zijn koopwaren over zee ; de
kortere tijd nodig voor zijn koeriers om de brieven te bestellen ;
de tijd voor het bouwen van zijn huis in Prato ; de tijd voor het
laten verven van het laken, enz. Waar in het geval van Ser Lapo
Mazzei de tijden betrokken zijn op elkaar in een organisch geheel,
daar zijn de tijden waarbinnen Datini's tijd zich voltrekt goed
gedifferentieerd en ontkoppeld.
Over de socialiteitdimensie
(zelfde referenties)
Ik kan hier zeker weer verwijzen naar Ser Lapo's opvatting over
de vriendschap en de wijze waarop hij die centraal stelde in de
zinverwerking hem eigen. Ik zou aarzelen te zeggen of het de
sociaal dominerende zinverwerking was, daarvoor ken ik de
D:\317555831.doc
40
gegevens onvoldoende, maar ik heb mijn twijfels daaromtrent;
men kan duidelijkheid verkrijgen op dit punt door de
Renaissance-studies te consulteren; H. BARON, P. KRISTELI e.a.
Hoger hebben we juist dit thema als toetssteen gebruikt en het
mag volstaan te verwijzen naar wat ik toen heb gezegd. Laat ons
hierbij niet vergeten dat ook de socialiteit volgens Ser Lapo een
eenheidskarakter vertoonde:
 vriendschap tegenover Datini,
 vriendschap tegenover de wereld,
 vriendschap tegenover zijn echtgenote (van liefde kon zeker
geen sprake meer zijn),
 een vriendschap vergelijkbaar met dit tegenover Datini was
evenwel evenzeer uitgesloten), enz.
De socialiteit van Datini is uit elkaar gerukt. Soms dringt de
begrippelijke benadering van de zakenman binnen in de sociale
betrekkingen in het ervaren en handelen van de echtgenoot
binnen, zelden is het omgekeerd. Vaak blijkt de zinverwerking
van de handelaar en de ondernemer het andere op te slokken,
maar dan is er ook de vertwijfeling, de maninconia (de
melancholie, spleen). De verhoudingen (handelen én ervaren)
tegenover de slavin (minnares onder sommige omstandigheden)
en de slaaf, zijn anders dan die tegenover de medewerker en de
ondergeschikte bediende, anders dan die tegenover de vriend,
enz. Datini moet die scheiding niet alleen goed kunnen
aanbrengen, hij moet dit alles ook nog goed in de hand kunnen
houden, hij moet de confrontatie tussen die verschillende
socialiteiten, binnen zijn ene socialiteit als christelijk burger van
Prato, kunnen realiseren en precies dat is zijn bijzondere en
typische maatschappelijke positie en inhoud: met name bewoner
te zijn van een gebroken socialiteit.
Belangrijk in het voorbeeld is het volgende.
 de fenomenale wereld –de wereld zoals die rechtstreeks
voorligt– wordt niet als zodanig –als verschijning–
aangenomen. Integendeel, om de wereld te begrijpen
worden ‘achter-de-scène-begrippen’ gevormd en die worden
allengs in dienst gesteld van een op een nieuwe wijze te
manipuleren ‘wereld’.
 De realiteit is niet langer prima facie; de werkelijkheid
wordt geconstrueerd en de ervaringen en handelingen (met
zin) worden betrokken op die werkelijkheid als constructie.
 Ook omgekeerd: men kan slechts ervaren en handelen via
de constructie van de werkelijkheid.
Het ligt voor de hand dat wij met Luhmann kunnen denken aan
de constructie van een zgn. wetenschappelijk wereldbeeld. Dat
wereldbeeld zal geleidelijk alle vormen en lagen van ervaren en
handelen met zin binnendringen en gaan domineren.
D:\317555831.doc
41
Het is een belangrijke zaak hierop een wetenschapshistorische en
wetenschapsfilosofische
(voor
zover
die
de
wetenschapsdynamiek in zijn 'externe' karakteristiek betreft)
analyse te betrekken die helemaal zal afwijken van de klassieke
wetesnchapsfilosofie (in normatieve en betuttelende zin). Ik
verwijs andermaal naar het werk van mensen als Franz
Borkenau, Edgar Zilsel, E. Dijksterhuis (van die laatste de studies
over de mechanisering van het wereldbeeld ; zijn studie over de
ontwikkeling van de mechanica in Val en Worp). Ik wil verder
verwijzen naar het onder het gezichtspunt van een semantische
benadering belangrijke werk van o.a. Margaret C. Jacob (Newton
en het newtonianisme), Barbara SHAPIRO (over de vroege
geschiedenis van de Royal Society in relatie tot het gematigd
anglicanisme en het puritanisme). Beide (vrouwelijke)
onderzoekers verdedigen de these dat er eerder een verband
bestaat tussen
 enerzijds
de typische newtoniaanse start van het
wetenschappelijk kennen –slechts één bepaalde modus van
wetenschappelijk
kennen,
georganiseerd
rond
de
'onwaarschijnlijke' stelling "hypotheses non fingo", d.w.z. in
de wetenschappelijke kennis van de wereld moet men zich
niet op speculaties en dus op hypothesen verlaten– en
 anderzijds het latitudinarisme (= gematigd anglicaanse
godsdienstige overtuiging) in het restauratie gezinde
Engeland van na de Great Rebellion.
Ook bij Margaret d'Espinasse wordt dit verband beklemtoond.
Zie verder het werk van Robert Mereton en Christopher Hill.
Voor de bibliografie ter zake verwijs ik naar mijn boek, Het vrije
denken. Het ongelijk van een humanisme, Brussel, 1992 (1991).
Luhmann zegt (citaat 1):
In der Zeitdimension kann man eine entsprechende Steigerung der
Aufnahmebereitschaft für Selektionen beobachten, wenn man darauf
achtet, wie die mögliche Differenz zwischen Vergangenem und
Künftigem vergrössert, der Spielraum gegenwärtiger Disposition
zeitlich verkürzt und der Umschlag entsprechend beschleunigt wird.
Die Zeit beginnt schneller zu laufen bei erheblich vergrössertem, in eine
undermessliche Vergangenheit und eine unermessliche Zukunft
erweitertem Spielraum ...
Luhmann wijst op de omkeringen in de tijdsdimensie. Het is een
bekend thema dat ook wordt ondersteund door onderzoek van
mensen uit de groep van Annales. Zie het werk van Fernand
Braudel (eveneens Annales) en zijn medewerkers. Ik verwijs
verder naar E. Leroy Ladurie’s Montaillou (de auteur was een lid
van de Annales-school) en het hoofdstuk 18 (in de Nederlandse
vertaling pp. 348-365) over "Begrip van tijd en ruimte" (eigenlijk
D:\317555831.doc
42
ook de hoofdstukken over "Lotsbestemming" en over "Dood")
aan wie ik het schema hierboven ontleende:
Tot 1500
Na 1500
v
V
H
h
t
T
Tot 1500 (de datum is symbolisch, ik wil op het probleem van de
periodisering niet ingaan) was het heden monumentaal groot en
"spacieus". De tijd in het heden is lang en drukkend. Er is in feite
hoofdzakelijk die lange en dominerende heden-tijd in de
ervaringen en de handelingen der mensen (bijv. in Montaillou
rond 1300 en ten tijde van de vervolging ingezet door Jacques
Fournier de latere paus Benoît IX). Het verleden beperkt zich tot
enkele dagen geleden, een oogst vroeger, de afgelopen winter,
wijlen vader en wijlen moeder. Veel verder reikt de kennis van
het familieverleden eigenlijk niet. De toekomst is op een al even
drastische wijze beperkt : het kind dat zal geboren worden en
zeer waarschijnlijk kort daarop zal sterven, de komende zaaitijd
en de oogst die zal volgen, de toekomende tocht der kudden over
de Pyreneeën ("transhumance" genoemd, gaande van de BasAriège in de Languedoc naar Catalonië), de komst van de
"Parfait" Guillaume Bélibaste, een kathaar 8.
Alles speelt zich af tussen die nauwelijks gedifferentieerde
toekomst en dat nauwelijks gedifferentieerd verleden, beide
schemerachtig en relatief kort. Symbolisch heb ik het voorgesteld
door voor beide kleine letter te gebruiken en voor het heden een
grote letter. Het heden duwt verleden en toekomst aan de marge
van het ervaren en handelen met zin.
Na 1500 blijkt dit omgekeerd. Het heden is kort en snel geworden
en is als een soort overgang tussen verleden en toekomst. Het
heden zich voortdurend op in zijn moment tussen die goed
gedifferentieerde toekomst met zijn vele onderverdelingen
gekoppeld aan even zovele plannen en projecten waarin het
ervaren en het handelen zich laat vatten, en dat heel nauwkeurig
gespecificeerd verleden met zijn duidelijke onderverdelingen en
de daaraan verbonden wezenlijke gekapitaliseerde ervaringen en
handelingen. Daarom heb ik in dat geval voor het verleden en
Katharen waren geen priesters, integendeel, zij waren ‘gezuiverde profanen’ die zich –na
een wereldlijk leven van zaken, arbeid, geslachtelijk verkeer, etc.– strikt onthielden van
seksueel, die geen vlees meer aten en ook bepaalde landbouwproducten weigerden tot zich
op te nemen. Zij hadden tegen de officiële kerk die hen als ketters vervolgde, een groot
moreel en wereldbeschouwelijk gezag bij de "croyants" of "credente", dat wil zeggen bij de
profaan gebleven lieden die zij op geregelde tijdstippen aan huis bezochten.
8
D:\317555831.doc
43
toekomst hoofdletters gebruikt, voor het heden daarentegen een
kleine letter.
Luhmann vat dit alles in bovenstaand citaat 1 behoorlijk helder
samen:
a) het verschil tussen verleden en toekomst vergroot in de zin
dat beide omvangrijk en goed geschakeerd worden en
volgens functie gespecificeerd ervaren en handelen. Ik kan
nogmaals verwijzen naar het voorbeeld van Datini, een man
die op een indrukwekkende wijze bezig was met zijn verleden
en met zijn toekomst, zo dat zijn goede vriend Ser Lapo
Mazzei niet eens meer bij machte was het handelen en ervaren
van de koopman die hij zo beminde te begrijpen ;
b) de speelruimte van het heden wordt kort en de veranderingen
van verleden toestanden, in de overgang naar toekomende
toestanden, verlopen veel sneller;
c) in de moderniteit (na 1500 dus) is de Europese mens
geconfronteerd met een schier onmetelijke toekomst en een
omvangrijk verleden dat telkens weer opnieuw wordt
gemobiliseerd in verband met de overgangen, ofte, de
doorgangen door het heden. Verleden en toekomst worden
intern complexer en worden qua afstelling op elkaar meer
gecompliceerd.
Luhmann zegt (citaat 2):
Das Gegenstück in der Sozialdimension könnte in einer Entwicklung
liegen, die zu wechselseitigen Freiheitskonzessionen führt. Der andere
Mensch wird als alter ego konzipiert, wird damit aus der Sachwelt
ausdifferenziert und mit der gleichen Selbstreferenz und
Selektionsfreiheit ausgestattet, die jeder an sich selbst erfährt. Das heisst
vor allem : dass jeder für sich Sozialität in der Form doppelseitiger
Kontingenz erfährt und auch diese Erfahrung noch in den anderen
projiziert. Im für Freundschaft und damit für Ethik zentralen Konzept
des allos autos war dies vorbereitet. Aber die Formen der Aggregation
und der selektiven Kontrolle doppelter Kontingenz mussten sich noch
ändern je nachdem, wieviel privatheit sie für sozial folgenreiche
Entscheidungen zuliess.
In deze passus gaat het over de intermenselijke verhoudingen,
die men steeds in hun wederkerig karakter moet overwegen. De
moderniteit brengt wederkerige vrijheidsconcessies met zich mee.
Tegelijk dient te worden beklemtoond dat de zelfstandige andere,
allos autos, naast het ik wordt geprononceerd.

Het betreft een basisverhouding die –sinds Hobbes
uitdrukkelijk– bij herhaling werd gethematiseerd.
 Ik mag dit en dat en daarom mag jij dat en dit, ons samen
maakt het verder niets uit.
 De nieuwe sociale orde is er voor ons, om die vrijheid (een
negatieve vrijheid dus) onbelemmerd te laten en ons in onze
D:\317555831.doc
44
levenswandel geen slachtoffers van betutteling te maken. Of
ik een huis bouw en mijn familie daarvoor verwaarloos, ja
zelfs niet meer aan mijn ‘geluk-buiten-het-bouwen-van-hethuis’ denk, is geheel mijn zaak en gaat de andere(n) geen
sikkepit aan. Of die ander dan van een landelijke zielsrust
wenst te genieten, zonder zich al te zeer door materiële zaken
te laten in beslag nemen, in de geest van de
verantwoordelijkheid voor zijn vrouw en zijn kinderen, en
voor zijn trouw dienstpersoneel, en voor de bloei en het
welzijn van stad en gemeente, is dan eveneens volstrekt zijn
zaak. Het ene is volstrekt niet betrokken op het andere en het
moet voor de goede gang van zaken in zo'n nieuwe sociale
orde zelfs helemaal niet op elkaar betrokken zijn.
Daarvoor gebruikt Luhmann de uitdrukking: wederkerige
vrijheidsconcessies.
Die concessies moest Datini nog verdienen, hoewel hij zijn leven
al in die geest georganiseerd had. Alleen de sociale wereld
waarin hij existeerde volgde hem nog niet ; zijn opvoedster bleef
hem maar liefdevol berispen, zijn echtgenote beklaagde zich, zijn
vriend maande hem aan, het florentijnse stadsbestuur verhoogde
steeds maar de som van de belastingen die hij omwille van zijn
welvarende zaken moest betalen, enz.
Omgekeerd kunnen we zeggen dat Ser Lapo Mazzei zich deze
zaak maar niet tot zich kon laten doordringen. De vrijheid (een
‘beklede vrijheid’ dus, of een gebonden vrijheid) die hij in zijn
hoofd had, bracht met zich mee dat de ander (zijn vriend, eerder
dan een allos autos) volgens het uniforme patroon moest leven dat
de goede notaris zo fraai kon voorhouden.
Als ‘modernen’ kunnen wij de aanmaningen en de raadgevingen
van Ser Lapo zeker opvatten als een inmenging in het privé-leven
van een ander. Wij begrijpen de socialiteit die Lapo Mazzei bleef
verdedigen niet meer zo goed, omdat wij zelf functioneren –na de
functionele uitdifferentiatie van de samenleving– in een andere en
dus vanuit het oogpunt van de late 15de eeuw ‘nieuwe socialiteit’.

Die nieuwe socialiteit loopt uit op de tweezijdige contingentie
binnen de sociale relaties die wij aangaan.
Datini ervoer dat al in zijn sociale praxis. Het voorbeeld van
Tartuffe van uit Molière’s toneelstuk houdt juist verband met de
onverzorgde zingeving. Tartuffe speelt voortdurend in op een
verdwijnende socialiteit, terwijl hij zelf slechts een gewiekst
zakenmannetje is, er op uit zijn voordeel ten koste van de andere
te vergroten. Zijn inmenging en betutteling staat in een omgekeerd
evenredig verband met zijn zelfzucht.
Wat wordt bedoeld met tweezijdige contingentie?
D:\317555831.doc
45
Het houdt in dat elk kan doen en laten wat hij wil binnen een
vast kader van sociale aggregatie of samenbundeling, die haar
geëigende vormen van sociale controle heeft.
 De eigenaardigheden van de personen zijn wederkerig niet op
elkaar betrokken en daarom contingent. Wat ik toevallig
uitspook raakt mijn buurman en zelfs mijn beste vriend niet.
Het omgekeerde gaat evenzeer op (de tweezijdigheid).
 Luhmann merkt op dat in die tweezijdige contingentie een
nieuwe inhoud van vriendschap is gegeven. De moderne
vriendschap berust op de zekerheid brengende en veiligheid
garanderende aggregaties (= sociale samenbundelingen) met
hun geruststellende (want niet inmengende selectieve
controles op ‘mijn ongestoorde vrijheid’ naast die van de
ander.
Het zal dus duidelijk zijn dat de opvattingen over vriendschap en
dus de inhoud zelf van de vriendschap veranderen. De waarden
en de zingeving verbonden aan de vriendschap krijgen een
andere inhoud.
Het is de ander die een zelf is zoals ik, onherleidbaar, maar in
dezelfde situatie, die de hoofdpersoon wordt van de znieuwe
zingeving.
De vriendschap van Ser Lapo Mazzei evoqueert in de oudere
zinverwerking een gemeenschappelijke gespiritualiseerde wereld
waarin zijn persoon en die van zijn vriend gelijkelijk opgaan. Zo
iets is al geheel strijdig met de vriendschap die Datini anticipatief
zou moeten willen om in overeenstemming te zijn met zijn
occupaties in het leven. Datini ziet zich geplaatst voor een
semantiek die in zijn tijd nog steeds geconsolideerd was en bleef.
Het ongeluk van zijn leven heeft met die oppositie te maken.
Hierbij sluit de volgende opmerking van Niklas Luhmann aan :
Zu einer konsolidierten Grundsemantik in bezug auf das, was als
Sachlichkeit, Zeitlichkeit und Sozialität anzusehen und zu praktizieren
ist, kommt es deshalb typisch nach der Entwicklung einer
Differenzierungsform und für diese. (o.c., p. 39)
Ik wil om te besluiten terugkeren naar het thema van de sociale
verandering.
We weten dat in Luhmanns voorstelling oude sociale systemen
die gedifferentieerd waren volgens stratificatie (de zgn.
"hoogculturen") werden vervangen door sociale systemen die een
functionele differentiatie kennen. De veranderingen die zich in de
zinverwerking voordoen en die steeds ook nieuwe
waardegebieden openen ervaren de leden van het sociale systeem
als pijnlijk en als onbehaaglijk. De druk die van de veranderingen
in differentiatiemodus uitgaat op de zinverwerking en op de
daarbij horende valorisaties, gaat gepaard met pijnlijk
onbehagen, onrust, angst (cf. de maninconia, de ‘melancholie’, de

D:\317555831.doc
46
spleen, die als een zingegeven werd gethematiseerd en in de
literatuur van de nieuwe en nieuwste tijden aanwezig blijft). Zie
daarover meer in mijn boek De wijzen en de zotten. De moderniteit
en haar filosofie, Brussel, 1995. Daarin de hoofdstukken over
Mandeville, Hamann en Kierkegaard. Wij kunnen er ook de
opmerkingen over de positie van Jürgen Habermas, en hiervoor
in dit deel van de cursustekst, die over Husserls thema van de
Lebenswelt (contra het ‘Systeem’) aan verbinden.
Luhmann herhaalde een heel bekende sociologische vaststelling:
met name dat de functionele differentiatie heeft bijgedragen tot een
reductie van de persoonlijke existentie.

Wat kunnen we verstaan onder: reductie van het persoonlijke
bestaan?
 Mijn persoonlijk bestaan behoort niet meer onverbrekelijk bij
één en slechts één deelsysteem –een sociaal segment– van de
samenleving.
 De valorisatie en zinverwerking van de wereld ontkomt niet
aan deze reductie. Zij hebben hun totaalkarakter verloren en
hun synthetische kracht.
 Valorisatie en zinverwerking hebben een verdeeld en een
verkruimeld karakter.
 De valorisatie en de zinverwerking worden gevat in een
immer verschuivende dialectiek van verbijzondering en
veralgemening.
Wat men sinds de aanvang van de Nieuwe Tijden ging aanduiden
als de waardencrisis en omschreef met termen als Sinnverlust
(verlies aan betekenis en zin) –en wat sinds die aanvang als klacht
persisteert– verwijst naar die reductie.
De ‘oude’ wereld was een wereld van vaste stratificaties met een
goed verzorgde semantiek berustend op
 wijsheid
eerder dan op een
 zakelijk en empirisch georiënteerde en gedetailleerde kennis die de
zowel de praktische efficiëntie als de utiliteit viseert.
Is dit onderscheid zo belangrijk? Ik meen van wel. Het laat toe
een zicht te krijgen op de ontwikkeling van de taal van de westerse
ethiek.
De wijsheid als model van praktisch kennen en van kennende
praktijk veronderstelt een betrekkelijk eenvoudige koppeling
tussen het weten en de wereld.
Er is een integrerende en integrale kijk mogelijk op wereld, mens
en zakelijkheid. Dat komt omdat de wereld een groot organisme
is en dus de karakteristieken heeft van een georganiseerd geheel.
De wereld is een congregatio corporum (Luhmann, o.c., 54). Binnen
dit organisme staat alles met alles in verband.
D:\317555831.doc
47
Eenvoudige en wijze sleutels kunnen bijdragen tot de ontraadseling van
de wereld.
Men kan hier denken aan de zingeving die door Giordano Bruno
werd gepresenteerd in de 16de eeuw. Het houdt een wereldbeeld
in dat voor een groot deel schatplichtig is aan oudere
voorstellingen, met name die van Ramon Lullius (diens Ars
Combinatoria) en aan die van de wijsgerige kaballah die een
sephiroth-voorstelling van wereld én mens gebruikte.
Het betreft voorstellingen die na 1700 steeds méér in de esoterische
sfeer zouden worden gedrongen, en onderdeel werden van wat
als ‘de occulte wetenschappen’ werd aangeduid. Ook de zgn.
‘astrologische wetenschap’ blijft een voorbeeld vandaag nog een
voorbeeld geven van zo’n organisch en kosmisch wereldbeeld.
De kennis van de wereld –die ook tegelijk kennis van onszelf is,
microkosmos en macrokosmos zijn elkaar spiegelbeeld– en de
wereld worden door eenzelfde eigenschap gekenmerkt, met name
de onderlinge afhankelijkheid van alle delen. Die onderlinge
afhankelijkheid steunt op de eenheid die het geheel beheerst.
Ik verwijs naar de klassieke studie over die oudere zingeving –
die in en door de moderniteit haar onderstroomfunctie en –rol
blijft vervullen, tot op vandaag– waarin de wereld als een
georganiseerde lichaam van georganiseerde lichamen in hun
samenwerkend verband wordt voorgesteld, Arthur O. Lovejoy,
The Great Chain of Being. A Study of the History of an Idea (originally
William James Lectures, Harvard University, 1933), 1936 en 1964.
In dit werk wordt de carrière van een idee geschetst. Ook Lovejoy
voelde aan dat er in de taal van de ethiek (in het kader van de
westerse wereldbeschouwelijke ontwikkelingen) wijsgerige
semantieken aan het werk zijn. Cf. het inleidende hoofdstuk ‘The
study of the History of Ideas’:
Another part of his business, ..., is an inquiry which may be called
philosophical semantics - a study of the sacred words and
phrases of a period or a movement, with a view to a clearing up
of their ambiguities, a listing of their various shades of meaning,
and an examination of the way in which confused associations of
ideas arising from these ambiguities have influenced the developments
of doctrines, or accelerated the insensible transformations of one
fashion of thought into another, perhaps its very opposite.
It is largely because of their ambiguities that mere words are capable of
this independent action as forces in history. A term, a phrase, a
formula, which gains currency or acceptance because one of its
meanings, or of the thoughts which it suggests, is congenial to the
prevalent beliefs, the standars of value, the tastes, because other
meanings or suggested implications, not clearly distinguished by those
who employ it, gradually become dominant elements of its
signification. (uitgave 1964, p. 14).
D:\317555831.doc
48
Wij vinden hier de volgende elementen in terug, die zeker
herinneren aan de semantiekanalyse van Luhmann en aan de
historische semantiekstudies van R. Koselleck.
 Wijsgerige semantiek
 Studie van ‘heilige’ woorden en uitdrukkingen in perioden of
bewegingen
 Opheldering van de dubbelzinnigheden (in betekenis, zin,
waarde, ervaren en handelen)
 Verschillende lagen van betekenis
 Verwarde associatie (verbinding, samenvoeging, overlapping)
van denkbeelden
 Ontwikkeling van doctrines
 Transformaties van denkmodes
 Woorden die handelingen in historisch verband veroorzaken
 Lopende betekenissen en aanvaarde betekenissen
 Waarden en criteria
 Smaken en preferenties
 Dominantie elementen van zingeving
 [Betekenis –meaning– en zin –significance–]
De idee van een geïntegreerde wereld en wijsheid, die een
integraal en totaal ‘weten’ van de wereld en de mens impliceert,
werd met de moderniteit en de functionele uitdifferentiatie
langzamerhand in twijfel getrokken. De interesse voor het leven,
eerder dan voor de mechaniek, kwam in een slecht daglicht te
staan. De splitsing van godsdienstig ‘weten’ en wetenschappelijk
‘weten’ speelde in die depreciatie een grote rol, meent Luhmann.
De religieuze voorstellingen over de wereld en de mens zijn
steeds eenheidsvoorstellingen. De wetenschappelijke kennis,
volgens het model van de moderne natuurkunde, impliceert
opgesplitste, versplinterde en gedetailleerde kennis. In dit laatste
geval moet de wereld aan stukken worden gesneden en in die
stukken moeten feitengehelen worden gemaakt –een praktijk die
aan de basis ligt van de experimentele methode en de
theorieopbouw in de natuurkunde en nog later in de andere
exacte wetenschappen. Zo iets moet uiteraard resulteren in
wijzigingen van methodische en van epistemische aard. De eisen
die worden gesteld aan betrouwbare kennis zijn heel anders dan
de eisen die werden gesteld aan de inzichtelijke wijsheid over
mens en wereld.
Hoeft het te worden gepreciseerd dat de veranderingen zowel
zichtbaar werden in de godsdienstige voorstellingen zelf (van de
13de tot de 17de eeuw kende het christendom een zeer grote
instabiliteit met opeenvolgende golven van heterodoxieën en
ketterijen), als in de voorstellingen over de betrouwbare
menselijke kennis, over de rechtvaardigheid, over de goede
staatsorganisatie (een idee die in de aangeduide periode 13de tot
D:\317555831.doc
49
17de eeuw langzaam voet aan de grond kreeg), en over de
correcte levenswandel.
In zijn werk bleef Luhmann vooral geïnteresseerd aan een
totaalzicht op die wijzigingen en concentreert hij zich op de 17de
en op de 18de eeuw om in de immense literatuur (vooral de
Franse) aan te wijzen hoe er nieuwe klemtonen werden gelegd,
hoe het onbehagen werd uitgedrukt en welke nostalgie er werd
verwoord. Daarom is zijn werk een degelijke correctie op de
klassieke geschiedenissen en andere mythologieën der
wijsbegeerte. Zijn werk toont de heel grote waarde aan van een
gedegen ideeënhistorische kennis, kennis die belang heeft voor
een eigenlijke hedendaagse wijsgerige activiteit.
Opmerking:
Niet ten onrechte wijst Luhmann Immanuel Kant (1724-1804) aan
als een belangrijk voorbeeld van het steeds nog doorwerkende
synthetische streven. Maar ook in de programma’s van de
logische positivisten, bijv. in de Wissenschaftliche Weltauffassung en
Carnaps Logische Aufbau der Welt, is het synthesestreven niet
afwezig.
Kant was een man uit een maatschappelijke context die nog veel
van de oude gestratificeerde wereld had. Zijn Duitsland (ook het
Duitsland van Hegel en van Marx overigens) is niet het Engeland
van Mandeville, noch het Schotland van Hume! Die
ongelijktijdigheid (Ernst Bloch, Erbschaft dieser Zeit) verklaart heel
veel van de pogingen van Kant om –geconfronteerd met de
uitsplitste en versnipperde kennis, met het succes van de
natuurwetenschappen en van de wiskunde– de vraag naar de
mogelijkheid van een synthese te stellen. Legt de synthese in de
praktische rede, dat wil zeggen in de ethische sfeer. Ook in de
esthetische appreciatie is de synthese aanwezig. Niet echter in de
theoretische sfeer. Dus niet via de wetenschappelijke kennis is de
synthese bereikbaar.
Men kan de prijs die voor de synthese in de praktische sfeer moet
worden betaald hoog noemen. De praktische rede immers wordt
terug gevoerd tot een vorm in plaats van een inhoud. De synthese
in de praktische sfeer heeft een formeel karakter. De
universaliseerbaarheid is het wezen van die vorm, tegelijk ook de
vrijheid van het zedelijk subject. In de plicht, dat wil zeggen in de
praktische erkenning dat er moet gehandeld worden volgens het
goede dat aan de utilitaire sfeer ontsnapt, is die universele
strekking erkend. Het is de plaats van de synthese, van de
praktische rede, van het inzicht in het goede. Die plaats moet
buiten elke concrete invulling staan, omdat elke concrete
invulling slechts particulier kan zijn en dus steeds partieel zal
moeten blijven. Het concrete en het bijzondere blijven getekend
D:\317555831.doc
50
door het contingente en door de onstabiele empirie. Daarin wijkt
Kant met zijn denkbeelden zelfs niet eens af van Hume en van
Mandeville (eerder dan Hume).
Het primaat van de praktische rede over de theoretische rede
betekent weinig meer dan dat er slechts een formele eenheid van
het handelen wordt vooropgesteld, die voorafgaat aan de
menigvuldigheid van de theoretische kennis over zaken en
omstandigheden. over de diversiteiten der menselijke kennis.
Daarom is het ook niet verwonderlijk dat, wanneer de waardeleer
(als axiologie) op het einde van de 19de eeuw wijsgerig ontstaat,
we er een reactie kunnen in herkennen op de latere
ontwikkelingen van het postkantianisme. Een theoreticus uit de
fenomenologische traditie, met name Max SCHELER (1874-1928),
wenste uitdrukkelijk een
materiële (dat wil zeggen een
inhoudelijke, of, substantiële) algemene waardeleer te formuleren
(cf. zijn boek Der Formalismus in der Ethik und die Materiale
Wertethik.
Neuer Versuch der Grundlegung eines ethischen
Personalismus, 1916).
Appendix 1 bij Niklas Luhmann hoofdstuk 7. 1.
De koopman van Prato
Zaak, tijd en socialiteit als dimensies van de zingeving.
Relatie met Abraham Edel, Existentiële perspectieven van waardeuitspraken.
Ik verwijs naar de begeleidende tekst uit een vroegere versie van de
cusustekst.
Appendix 2 bij Niklas Luhmann hoofdstuk 7.1.
Armoede en mondialisering
Zaak, tijd en socialiteit als dimensies van de zingeving.
Relatie met Abraham Edel, Existentiële perspectieven van waardeuitspraken.
Referenties:
1.
Pierre-Noël GIRAUD, L’inégalité du monde. Paris, Gallimard, 1996,
pp. 352.
2.
‘Comment se construit la pauvreté?’, in : Revue Alternatives Sud
99/4, Vol. VI, 1999 (4).
3.
Pierre BOURDIEU, Contre-feux: propos pour servir à la résistance
contre l'invasion néo-libérale. Paris, Raisons d'agir, 1998, pp. 125.
4.
Tariq RAGI, Les territoires de l'identité. Paris, L'Harmattan /
ParisVilles plurielles1999, pp. 270.
Quelles sont les stratégies des populations qui ont vécu des
migrations dans la construction de leur identité? Quelles relations
entretiennent-elles avec les autres populations, quel jeu la mémoire
D:\317555831.doc
51
5.
individuelle et collective vient-elle déployer? Ce sont les questions
auxquelles l'auteur tente de répondre.
Pierre BOURDIEU, La Domination masculine, Paris, Seuil, 150 pp.
A partir d'une étude ethnologique de la société kabyle,
Pierre Bourdieu montre la permanence, dans l'inconscient des
hommes et des femmes d'aujourd'hui, de la vision
phallocentrique du monde.
Tussen 12 en 19 februari 2000 kwamen in Bangkok (Thailand)
vertegenwoordigers van 190 landen van de UNCTAD - CNUCED (United
Nations Conference on Trade and Development) bijeen. De bijeenkomst volgt
op het monumentale mislukken van de Internationale Conferentie van de
Wereldhandelsorganisatie (WTO, OMC) te Seattle (VSA).
Ruben Ricupero, Secretaris-Generaal van de UNCTAD, had als doel
gekozen een Staten-Generaal over de mondialisering en haar
consequenties voor de arme landen. Op die manier wordt de koppeling
tussen enerzijds de zgn. globalisering van de wereldeconomie en van de
wereldsamenleving en anderzijds de voortschrijdende verarming in
belangrijke segmenten van die wereldsamenleving aan de orde gesteld.
Het punt staat overigens ter discussie. In de Oxford Review of Economic
Policy (geciteerd in Financial Times, 9 februari 2000; Le Monde, 13/14
februari 2000) pleiten economisten ervoor de zaken vooral niet zwart voor
te stellen. De verdeling van de rijkdom op wereldvlak, zo wordt er
beweerd, is er op verbeterd in de jaren 80 van de vorige eeuw. Zo zouden,
volgens de klassieke index van de ongelijkheid (coëfficiënt GINI), de
globale ongelijkheden afgenomen zijn in de laatste 20 jaar en dat als
gevolg van de versterkte opening van de economieën. Kortom door de
versterking van wat de ‘vrije markt’ wordt genoemd. Zeker is dat de
financiële mondialisering profijt heeft opgebracht voor de Zuidoost
Aziatische economieën (van Beijing tot Djakarta). Door het hoge aantal
inwoners aldaar is er een gunstige invloed uitgeoefend op de armoede op
wereldvlak en op de ongelijkheden. Dat er in landen zoals Oekraïne,
Sierra Leone en Congo wel verarmingsprocessen aan de gang zijn, is
veeleer te danken aan een slecht (niet markteconomisch liberaal) beleid en
aan de daarbij horende politieke instabiliteit. Maar aan de andere kant lijkt
het duidelijk dat juist die landen voor de internationale
kapitaalbewegingen en voor de grote transnationale economische en
financiële groepen veel minder van belang zijn geweest.
Hiermee blijft het vraagstuk gesteld. Wat is er op wereldvlak gaande
waardoor zowel van toenemende verarming en politiek-sociale
instabiliteit als van verminderde verarming wordt gesproken?
Het antwoord lijkt dat de evoluties in de armoede, samengaand met de
financialisering en globalisering van de wereld, op een ongelijke wijze
ontwikkelt. Of nog: de ongelijkheid kent een ongelijke verdeling op wereldvlak.
Belangrijk is dat dit niet alleen tussen de landen (bijv. de rijke en de arme
landen), maar ook binnen de landen heeft plaatsgevonden. In de politiekideologsiche en wereldbeschouwelijke discussies is dat nog onvoldoende
D:\317555831.doc
52
onderkend. Toch dient er te worden op gewezen dat ex-premier Jean-Luc
Dehaene ter gelegenheid van het ontvangen van het eredoctoraat aan de
KUL heeft onderstreept dat zelfs in West-Europa een heel ongelijke
ontwikkeling van rijkdom en armoede aan de gang is. Hij noemde dit een
gevaar voor de sociale en politieke stabiliteit in de landen van WestEuropa. De politieke opmars van extreem-rechts heeft zijn basis in die
ongelijke ontwikkeling van de ongelijkheid.
Enkele gegevens zijn hierbij van belang (ik put uit de argumenten van
Pierre-Noël Giraud, Le Monde, 13/14 februari 2000).
Het vroegere onderscheid tussen de rijke geïndustrialiseerde en de arme
landen van de Derde Wereld heeft afgedaan en het begrip Derde Wereld
heeft zijn betekenis verloren. Als begrip in een zinverwerking, zo kunnen
wij de opvatting van Giraud vertalen, heeft het geen rol meer te spelen.
 Er zijn een aantal rijk bevolkte landen bijgekomen die hun
economische activiteiten gekarakteriseerd zien door: a) lage lonen, en
b) hoge technologische capaciteit. Daaronder de Zuidoost Aziatische
landen, China en Indonesië voorop. Maar de situatie in die delen van
de wereld mag ons niet blind maken voor die in andere delen, waar er
een gestage achteruitgang is, waardoor de afstand qua rijkdom en
ontwikkelingskansen tussen de landen aldaar en de rijke wereld
almaar groter worden.
De zgn. globalisering is een mes dat aan twee kanten snijdt.
A) het bewerkstelligt dat sommige arme landen in een versneld tempo in
het spoor komen van een industriële en commerciële ontwikkeling die
kenmerkend is voor de rijke landen. Hierbij wordt hoofdzakelijk gesteund
op de comparatieve voordelen die haast steeds voortvloeien uit de lage
loonkosten.
B) het bewerkstelligt echter ook een groeiende afstand tussen deze landen
met comparatieve voordelen en de landen die daarvan niet kunnen
genieten. Maar daarenboven profiteren in de zich snel ontwikkelende
landen slechts kleine groepen van mensen van die comparatieve
voordelen. Het grootste gedeelte van de rest van de bevolking valt in de
werkloosheid en / of ondervindt een voortdurende druk op het reële
inkomensniveau.
In het algemeen zorgt de zgn. globalisering voor een verhoogde en
verscherpte concurrentie tussen inkomens uit kapitaal en inkomens uit
arbeid, en aangezien het kapitaal vrij verkeer kent en de arbeid niet –
integendeel, de arbeid blijft op wereldvlak onder druk staan, wordt
ingekaderd, gelimiteerd, waardoor het verschil tussen lage arbeidskost en
hoge arbeidskost in stand wordt gehouden 9– is het één en al winst aan de
Ik verwijs o.a. naar de uitspraken van Jörg Haider, die na de uiterst-rechtse
regeringsvorming in Oostenrijk, verklaarde dat bijv. Hongarije het algemene loonniveau
moet optrekken wil het van 2003 af kunnen deel uitmaken van de Europese
Gemeenschap. Dat laatste zou betekenen dat de loonlast in Hongarije wordt verzwaard,
wat zal leiden tot kapitaalvlucht. Haider voert natuurlijk op demagogische wijze aan dat
er nood is aan een nivellering van de loonlasten tussen de landen van de Europese
Gemeenschap en de kandidaat lidstaten uit Centraal en Oost-Europa ten einde de
9
D:\317555831.doc
53
kant van het speculatieve en productieve kapitaal. Vooral de inkomsten
uit bewegingen (plaatsingen) van het speculatieve kapitaal (hedge funds,
pensioenfondsen, en andere vormen van financierskapitaal) zijn
spectaculair toegenomen en heeft geleid tot een klasse van nieuwe rijken 10
Opmerkelijk is nu dat dit ook zijn scherpe consequenties heeft in de rijke
geïndustrialiseerde landen, bijv. in de USA en het UK, waar de reële
lonen, dus inkomsten uit arbeid, relatief zijn afgenomen. Continentaal
Europa geeft nog weerstand, maar daar leidt het tot ‘delocalisatie’ van
industrieën en de verplaatsing van investeringen naar lage loonlanden
(vb. Renault in Vilvoorde), dat wil zeggen tot werkloosheid. In beide
gevallen betreft het de vergroting van de ongelijkheid: a) ongelijkheid
versterkt door relatief lagere lonen, het imploderen van de lagere en
gemiddelde middenklasse; b) ongelijkheid door werkloosheid,
uitkeringen, etc.
Er valt tegelijk ook een groeiende discrepantie op te merken tussen de
lonen uit gekwalificeerde arbeid en die uit niet gekwalificeerde arbeid.
Maar nog veel belangrijker is het ontstaan van een nieuwe scheidingslijn,
die tussen de a) de competitieve arbeidssectoren en de b) overheids- en
niet competitieve sectoren. De eerste zijn de sectoren die voortdurend mee
genieten en profiteren van de internationale concurrentie en van de zgn.
globalisering (sectoren als Internet, informatietechnologie, biotechnologie,
etc.). De tweede zijn de sectoren –het gaat om de grote meerderheid– die
ingebed blijven in de traditionele diensten, in de kleinhandel, in het
openbaar ambt (onderwijs, openbare diensten), in de (gesubsidieerde)
gezondheidssector. Tussen de twee typen sectoren zijn de ongelijkheden
voortdurend gegroeid de laatste 20 jaar. Er zijn belangrijke repercussies op
het politiek-ideologische en wereldbeschouwelijke vlak. Een harde
overheidsinterventie om het proces van groeiende ongelijkheid af te
remmen valt niet te verwachten. Het enige wat men ziet optreden is dat er
zich langzaam een nieuwe sociale middenlaag vormt van hogere
commerciële kaders, ingenieurs, maar ook van nieuwe rijken.
In het geheel genomen, aldus Giraud, ziet men een progressieve toename
van verarming en van het ontstaan van nieuwe breuklijnen.
Voor de zinverwerking vandaag heeft dit ingrijpende consequenties.
De ontwikkeling van een uiterst selectieve –op nieuwe hogere
middenklasse en nieuwe rijken gestileerde– imaginaires die de levensstijl
centraal plaatsen, wijst op een aanpassende zinverwerking. Van nu af aan
is het méér dan ooit nodig om van een universaliserend en
Oostenrijkse nationale belangen veilig te stellen. Cf. De Morgen van 14 februari 2000.
10 Ik verwijs naar de column van Jacqueline Goossens in Weekend Knack 9 tot 15 februari
2000, ‘Cityzens. Feesten als de beesten’ over de sociale praktijken van de nieuwe rijken in
de Verenigde Staten. Zij organiseren exuberante feesten voor de kostprijs van 700.000
dollar, zijnde het jaarinkomen (!) van 42 New Yorkse gezinnen (van 4 personen) op de
armoedegrens. Jacqueline Goossens citeert Moshe Aelyon directeur van een
feestplanbureau: “Veel van mijn klanten zijn niet zo lang geleden rijk geworden…Wat ik
voortdurend [van hen] hoor, is: ‘Geef mij een feest waarover iedereen zal praten, het kan
me niet schelen hoeveel het kost’”.
D:\317555831.doc
54
humanitaristisch discours verlost te geraken voor een zingevend discours
waarin het selecte, het gecultiveerde en het extra-ordinaire aan de orde
van de dag wordt gesteld. De hele mediamachine draait in die richting en
een groot deel van advertentie heeft zich gericht op dit discours van het
verschil, van het elitaire.
Hieronder geef ik enkele voorbeelden uit een recent tijdschrift Look-Out
2000. Het Life-Style Magazine van Antwerpen. Het betreft een jaarlijkse
uitgave van MEDIA-GO bvba (Antwerpen), http://www.media-go.be.
Afb. 1: Modebewuste juniors weten wat ze willen
Afb. 2: Reizen als een Spaanse ‘Grande’
Afb. 3: Peperdure wagens voor exclusieve rijplezier
Karakteristiek voor een situatie van labiele zinverwerking is het inschatten
van die zgn. globalisering. Ik verwees hoger al naar uitspraken van Jörg
Haider. In de toespraken van 12 november 1999 en van begin januari 2000
(de Nieuwjaarsboodschap) is de veroordeling van de globalisering aan de
orde. Nog duidelijker is de toestand van niet verwerkte zin, als ik me zo
mag uitdrukken, in het volgende:
[Citaat] De homepage van De fabel van de illegaal.
http://www.dsl.nl/~lokabaal/3602cont.htm
Miljonair Goldsmith steunt links én extreem-rechts
Nieuw-rechtse ideologen in heel Europa zoeken contact met
linkse activisten om samen verzet te organiseren tegen
bijvoorbeeld natuurvernietiging of de vermeende globalisering.
(1) Men hoopt zo tevens extreem-rechts opnieuw salonfähig te
maken. De Britse ecoloog Edward Goldsmith steunt hen
daarbij. Hij financiert en werkt samen met een hele reeks
progressieve organisaties - ook in Nederland! - en is een van de
drijvende
krachten
achter
de
internationale
campagnenetwerken tegen de "vrijhandel". Tegelijkertijd speelt
de miljonair een steeds belangrijker rol in extreem-rechtse
kringen.
In één adem genoemd worden met linkse intellectuelen en
activisten, dat is de eerste stap in de strategie van nieuw-rechts.
De linkse handtekeningen onder de nationalistische petitie
tegen de Kosovo-oorlog, dit voorjaar, werden in nieuw-rechtse
kringen dan ook als een groot succes gevierd. (2) Rond dezelfde
tijd bracht ook Goldsmith links en extreem-rechts bijeen met
een petitie, zijn "Ecologist's declaration on climate change". (3)
Die werd vanuit Nederland ondertekend door onder meer
medewerkers van de organisaties A SEED, Aktie Strohalm,
Corporate Europe Observatory en Stichting Aarde.
Daarmee kwamen die schouder aan schouder te staan met
mede-ondertekenaar Philippe de Villiers, de leider van de
Franse extreem-rechtse partij Mouvement Pour la France
(MPF). Deze streng katholieke edelman is een prominent lid
D:\317555831.doc
55
van nieuw-rechts in Frankrijk. Hij wil de grenzen hermetisch
sluiten, abortus afschaffen en de doodstraf herinvoeren. De
MPF werd in 1994 opgericht met een schenking van 3,5 miljoen
dollar van James Goldsmith, de inmiddels overleden schatrijke
broer van Edward Goldsmith. (4) De Villiers weet extreemrechts ook aantrekkelijk te maken voor rijken die uit fatsoen
nog niet op het Le Pens Front National durven te stemmen. Hij
haalde bij de Euro-verkiezingen in 1994 en 1999 rond 13% van
de stemmen. Momenteel deelt De Villiers zijn lijsttrekkerschap
met ex-minister Pasqua, die vooral bekend stond om zijn
snoeiharde vreemdelingenbeleid. (5)
Goldsmith introduceert regelmatig extreem-rechtsen bij allerlei
initiatieven alsof ze ook gewoon een van de geaccepteerde
politieke stromingen vertegenwoordigen. Hij doorbreekt zo het
anti-fascistische cordon sanitaire dat in veel landen om
extreem-rechts gelegd is. Een tweetal zeer recente voorbeelden.
Goldsmith is eigenaar en hoofdredacteur van het blad The
Ecologist, dat op 26 mei 1999 samen met de International
Society for Ecology and Culture (ISEC) een congres
organiseerde. In het comité van aanbeveling mocht van
Goldsmith de Britse nieuw-rechtse ideoloog Roger Scruton
plaatsnemen. Scruton is uitgever van het nieuw-rechtse blad
Salisbury Review, dat dit voorjaar nog een artikel van Vlaams
Blok-leidster Alexandra Colen publiceerde. (6)
The Ecologist plaatst ook maandelijks een advertentie voor het
Australische antisemitische samenzweringsblad Nexus. Voor
Ecologist-lezers die abonnee van Nexus worden is er zelfs een
"speciale aanbieding". (7) Nexus publiceerde dit voorjaar nog
een tweedelige serie over het vermeende joodse grootkapitaal
en haar sturende rol in de Europese geschiedenis. (8)
Op bezoek bij nieuw-rechts
Edward Goldsmith promoot nieuw-rechts niet alleen, hij gaat er
zelf ook graag op bezoek. Goldsmith is een geziene gast bij
nieuw-rechts in Frankrijk en België. Op 27 november 1994 sprak
hij voor het eerst op een colloquium van GRECE, de think tank
verbonden aan het Franse Front National. (9) Dit 28-ste
colloquium was georganiseerd vanwege het 25-jarig bestaan
van GRECE en Goldsmith was er eregast. GRECE-directeur
Alain de Benoist en Goldsmith konden het goed vinden en het
was dan ook niet voor het laatst dat Goldsmith bij hem op
bezoek kwam. (10) "Een prima kerel die De Benoist, niets mis
mee", meent Goldsmith. (11) De Brit heeft veel van De Benoists
"bijzonder interessante" boeken en artikelen gelezen en gelooft
dat de ideeën van GRECE "de laatste 12 jaar erg veranderd
zijn". (12) Met zulke uitspraken steunt Goldsmith actief het
streven van extreem-rechts naar acceptatie.
D:\317555831.doc
56
Op 11 november 1997 was Goldsmith te gast op het derde
colloquium van TeKoS in Antwerpen. TeKoS is een met GRECE
vergelijkbare think tank, verbonden aan het Vlaams Blok. "Hoe
overleven we de decadentie?", was het thema van de discussie.
Goldsmiths collega-sprekers waren onder meer De Benoist en
TeKoS-hoofdredacteur Luc Pauwels. Pauwels was een van de
oprichters van het Vlaams Blok.
Goldsmiths toespraak werd voor het tijdschrift van TeKoS
vertaald door Guy de Martelaere, waarschijnlijk de grootste
Goldsmith-fan in België. Hij vertaalde voor TeKoS ook een flink
aantal van Goldsmiths artikelen uit The Ecologist en voor de
TeKoS-boekenreeks zelfs zijn lijvige boek The Way. In zijn
eigen nieuw-rechtse ecologische blad Gwenved publiceert De
Martelaere ook veel over Goldsmith. (13) De Brit gaf overigens
in het voorjaar van 1998 nog een interview weg aan De
Martelaeres collega's van het Vlaams-nationalistische en
ecologische blad Vrijbuiter. (14)
Op bezoek bij de Bosjesmannen
Op 11 januari 1998 was Goldsmith in Parijs als spreker te gast
op het eerste colloquium van de nieuw-rechtse milieuorganisatie Le recours aux forêst, getiteld "L'ecologie contre le
progrès?". Onder de andere sprekers bevonden zich ook Alain
de Benoist en leden van De Villiers' MPF. (15) "Le recours aux
forêst" betekent letterlijk "de terugkeer naar het woud". Veel
nieuw-rechtse ideologen menen dat "de Indo-Germanen" (lees:
Ariërs) "van nature bosvolkeren" zouden zijn, in tegenstelling
tot "de semitische woestijnvolkeren". Le recours aux forêts is
opgericht door GRECE, dat via de ecologiebeweging en nieuwheidense stromingen Blut-und-Boden theorieën opnieuw
ingang wil doen vinden.
Directeur van Le recours aux forêst is Laurent Ozon. Hij is
tevens hoofd van de milieutak van GRECE, genaamd La
nouvelle écologie. (16) Ozon is net als de FN-leider Mégret
overduidelijk een product van De Benoists nieuw-rechtse
opleidingsinstituut Le nouvelle école. Hij schrijft regelmatig in
de bladen van De Benoist, genaamd Krisis en Elements. (10)
Ozon ontwikkelde zich tot een groot aanhanger van de ideeën
van Goldsmith en citeert hem om de haverklap in zijn artikelen.
(17) Hij interviewde Goldsmith ook en publiceerde diverse
artikelen van de Brit in zijn gelijknamige blad. Daarin staan
steevast ook bijdragen van De Benoist en allerlei leden van het
Front National. (18)
Ozon en Goldsmith zijn goede vrienden. Samen bezoeken ze
regelmatig de bijeenkomsten van De Benoist. (10) Ozon stelde
Goldsmith voor om in juni 1999 deel te nemen aan de Europese
verkiezingen via de Mouvement Ecologiste Independante
D:\317555831.doc
57
(MEI), een rechtse ecologische partij met ongeveer 1000 leden.
(9) Goldsmith benoemde Ozon tot zijn woordvoerder en liet de
onderhandelingen over zijn deelname aan hem over. Goldsmith
had maar één belangrijke voorwaarde gesteld, namelijk dat zijn
oude kameraad Antoine Waechter lijsttrekker mocht worden.
Waechter en Goldsmith kennen elkaar al sinds een bijeenkomst
in 1973, toen Waechter de politieke partij Les Verts (De
Groenen) oprichtte. (19) Waechter stapte in 1994 uit de partij
toen hij die te links vond geworden. Sindsdien is hij veelvuldig
te vinden in kringen rond GRECE. Waechter schreef meerdere
artikelen in Le recours aux forêst (15) en was op 24 januari 1999
een van de sprekers op het tweede colloquium van Le recours
aux forêst. (9)
Het bestuur van MEI ging snel akkoord met Goldsmiths
plannen, zeker toen men hoorde dat de miljonair veel geld mee
zou brengen. (10) Goldsmith schreef daarop snel een Europees
verkiezingsprogramma. (19) Na enige ophef in de Franse pers
over Waechters extreem-rechtse politieke voorkeuren trok
Goldsmith zich op 16 februari 1999 terug uit de partij.
"Een boeiende spreker", schreven de redacteuren van het
Nederlandse nieuw-rechtse blad Studie, Opbouw, Strijd (SOS),
nadat ze in 1997 een lezing van Ozon hadden bijgewoond op de
GRECE-zomeruniversiteit. In het eerstvolgende nummer van
SOS publiceerden ze een artikel van Ozon en raadden ze hun
achterban aan om eens kennis te nemen van de werken van
Ozon, Waechter en Goldsmith, en van de bladen Le recours aux
forêst en The Ecologist. (20)
Een Europese fanclub
Goldsmith propageert al ruim 30 jaar hetzelfde totalitaire
ecologische wereldbeeld. (21) Zijn ideeën vinden de laatste
jaren meer en meer weerklank bij veel vooraanstaande nieuwrechtse ideologen. Een van de belangrijkste is de Belg Robert
Steuckers, de grote motor en secretaris-generaal van het
Europese netwerk van nieuw-rechtse think tanks Synergies
Européennes (SE). Steuckers was vanaf 1981 assistent en
kroonprins van De Benoist. Na een interne discussie in 1993
splitste hij zich met een groep aanhangers af en stichtte SE.
Steuckers vindt dat nieuw-rechts zich niet langer uitsluitend
moet beperken tot discussies en stortte zich in de directe
machtspolitiek. (22) Hij probeert nu overal in Europa het
cordon sanitaire te doorbreken door bondgenootschappen te
stimuleren tussen nationalistische groeperingen en oudcommunistische partijen en vakbonden. Inmiddels heeft SE
voorzover bekend al secties in Frankrijk, België, Portugal,
Rusland, Oostenrijk, Letland, Litouwen, Joegoslavië, Italië en
Duitsland. De politieke projecten van De Benoist en Steuckers
D:\317555831.doc
58
vullen elkaar naadloos aan en hun organisaties werken nog
steeds incidenteel samen. Zo is bijvoorbeeld SE-lid Robert
Cousty ook betrokken bij de oprichting van Le recours aux
forêst, in eerste instantie toch een project van GRECE. (23)
De SE-secties zijn zich ook ideologisch meer en meer op het
gedachtengoed van Edward Goldsmith gaan baseren. (24)
Goldsmiths boek "De weg" is er haast verplichte literatuur. (25)
Aan het SE-netwerk nemen tegenwoordig ook allerlei
ecologische, regionalistische en spirituele groeperingen deel,
(26) zoals de ecofascistische Unabhängigen ökologen
Deutschlands en de Hamburgse Arbeitskreis Grüne Trommel.
Die baseren zich eveneens op Goldsmiths denken. (23)
Steuckers is ook actief in de heidense beweging en voelt zich
waarschijnlijk ook tot Goldsmith aangetrokken vanwege diens
propaganda voor het heidendom. "De tijd van het kruis is
voorbij. Het zonnewiel zal terugkeren, en zo zullen we bevrijd
zijn van de joodse god, en ons volk zal zijn eer terugkrijgen",
aldus Steuckers. (27)
Eric Krebbers
Bronnen:
(1) Krebbers, Met "nieuw-rechts" tegen de globalisering?,
oktober 1998. In: De Fabel van de illegaal 31.
(2) Krebbers, Nieuw-rechts anti-oorlogscomité verleidt linkse
intellectuelen, juli 1999. In: De Fabel van de illegaal 35.
(3) The Ecologist, Declaration on Climate Change, maart 1999.
(4) Van der Velpen, Zwarte horizonten, 1995.
(5) Bresson, Pasqua et Villiers unissent leurs maigres bataillons.
In: Liberation, 10 april 1999.
(6) Colen, A cry for help. In: Salisbury review, voorjaar 1999.
(7) Speciale aanbieding van Nexus. In: The Ecologist 3, mei
1998. Nexus-advertenties staan ook in The Ecologist 3 & 4, mei
en juli 1999.
(8) Carmack, Central Banking and the private control of money,
part 1, december 1998-januari 1999. In: Nexus 1. Part 2, februarimaart 1999. In: Nexus 2.
(9) Silence, Waechter, Goldsmith etc, april 1999. In: Silence 243.
(10) Chombeau, La dérive extrémiste d'Antoine Waechter. In:
Le Monde, 18 februari 1999.
(11) Opmerking van Goldsmith tijdens een telefoongesprek met
de auteur.
(12) Brief van Goldsmith aan Silence, 6 juli 1999.
(13) De Martelaere, Nieuws en korte beschouwingen, januari
1998. In: Gwenved 23.
(14) Van den Broele, Edward Goldsmith: menselijk, al te
menselijk, voorjaar 1998. In: Vrijbuiter 3.
D:\317555831.doc
59
(15) M.P., L'autre sensibilité écologiste, januari 1999. In: Silence
240.
(16) Schmid, Der Krieg der Petitionen, april 1999. In:Jungle
World 15.
(17) Ozon, Ecologie et liberalisme, december 1998. In: Silence
238.
(18) Lipietz, Virage nouvelle droite?, februari 1999. In: Silence
241.
(19) Internet-site van MEI.
(20) Ozon, De inzet van de ecologie, 1997. In: S.O.S. 12.
(21) Krebbers, Goldsmith en zijn Gaiaanse hiërarchie, augustus
1999.
(22) Speit, Schicksal und tiefe, maart 1999. In: Jenseits des
nationalismus.
(23) A.K., Waechter le vert-brun, 17 november 1998. In: Charlie
Hebdo.
(24) Cremet, "Neue" rechte: jetzt generationenübergreifend, juni
1997. In: AK 403.
(25) De Zutter, Terug naar de "racistische" natuur. In: De
Morgen 27 mei 1999.
(26) Cremet, Für eine Allianz der "Roten" und der "Weissen",
maart 1999. In: Jenseits des nationalismus.
(27) De Zutter, "Politieke soldaten tegen de multi-raciale
maatschappij". In: De Morgen 26 mei 1999
Download