D:\317555831.doc 1 Document 157 10.01.2003. Niklas Luhmann / Ethica en waardenfilosofie IV, 2002-2003. Niklas Luhmann en het semantiekbegrip: een analytisch instrument in de studie van het proces van de ‘taal van de ethiek’. Wat Luhmann over het semantiekbegrip zegt is zelden heel duidelijk. De auteur schrijft in een ‘Duitse’ traditie. Zo’n beoordeling berust uiteraard op een vooroordeel. Misschien moeten wij eenvoudig besluiten dat door de aard van het onderwerp of het gegeven: menselijke zingeving, de duidelijkheid een schier onmogelijke opdracht is. Semantiek of de talige verschijning van de menselijke zingeving van bestaan en wereld is een complex verschijnsel en die complexiteit maakt het moeilijk er in rechttoe rechtaan terminologie over te spreken. In feite kan de inhoud van de term slechts duidelijk worden in en door de vele uitweidingen van de auteur. Ik zal die noodgedwongen enigszins moeten volgen en hier en daar verduidelijken, indien mogelijk vereenvoudigen. Men moet geen duidelijke definitie verwachten, veeleer zich steeds weer herhalende benaderende omschrijvingen. Belangrijk is dat er verbanden bestaan met begrippen zoals: discours (vertoog) zoals het door Michel Foucault wordt gebruikt; narratief (‘verhaal’) zoals het door F. Ankersmit wordt gebruikt; système zoals het o.a. ook bij Roland Barthes voorkomt. Voor mij is, in het kader van een zoektocht naar de hoofdlijnen van een morele epistemologie (is kennis over het morele en over de waardering –evaluatie en valorisatie– mogelijk), de relatie met het werk van Abraham Edel en dat van Harald Ofstad belangrijk. Harald Hofstad. Van die laatste verwijs ik naar The Functions of Moral Philosophy en naar zijn magistrale analyse van de ‘vrijheid van het beslissen’: AnInquiry into the Freedom of Decision. Beide werken uit dezelfde periode, hoogtepunt van het ‘fordisme’, met name 1961. Merk op dat ook Emmanuel Levinas’ werk Totalité et Infin. uit dezelfde periode is. Ofstads werk over de vrijheid van beslissing –in de marge van de wijsgerig-ethische problematiek van de ‘vrije wil’– is oorspronkelijk geconcipieerd (in de VS) in de periode 1947-49. Na de lange incubatietijd –toen kon dat nog!– resulteerde het in een opmerkelijke analyse van de verschillende en mogelijke betekenissen van ‘vrijheid’. De methodologie van Ofstad bestaat er in om families van analyses te onderscheiden. Een historisch kader ontbreekt daarbij, maar dat kan worden ingevuld. Ter illustratie: de zes families van vrijheid: a) vrijheid als de afwezigheid van druk b) vrijheid als onbepaaldheid D:\317555831.doc 2 c) vrijheid als zelfexpressie d) vrijheid als rationaliteit (en voortreffelijkheid) (cf. Spinoza; de oude stoa-lijn) e) vrijheid als macht De analyse van die zes conceptenfamilies –want daar gaat het dus om, in het kader van een zingeving en betekening van mens en wereld, een kennisopvatting, een actieleer, en een psychologie van mensen vooronderstellend, het klassieke onderscheid dus zoals men het uitgewerkt vindt in Jaap Kruithofs Eticologie en daaraan voorafgaand, in zijn magnum opus, De Zingever– de analyse van de zes conceptenfamilies gaat vooraf aan synthetisch deel (Part II). Daarin zal de auteur de vrijheid van beslissen verbinden aan: a) verantwoordelijkheid b) plicht Het doel is de zingevend inhoudelijke betekenis van ethical systems te doorgronden of te achterhalen, vooraleer zelf voorstellen te doen in het kader van een ethische theorie. De klemtoon ligt ongetwijfeld op dat eerste, dat wil zeggen op het meta-ethische niveau. In zake dat laatste, de meta-ethiek, moet worden gezegd dat Ofstad zich scherp distantieert van de toen opgang makende ordinary language stijl van filosoferen in de ethiek. Toch blijft zijn ‘taal’ –zijn discours– wortelen in de ‘taalanalytische’ traditie. Ik bedoel dat de klemtoon ligt op sentences eerder dan op verhalen met hun historische en sociologische determinanten. Ik sta veeleer dat laatste voor. Toch is het werk een mijlpaal in de geschiedenis van de ‘morele epistemologie’ omdat het zo’n groot gewicht geeft aan de idee dat morele uitspraken deel uitmaken van views, van systemen van betekening en zingeving, waarbinnen de ‘zinnen’ ingeschreven staan, waardoor het inzake de wijsgerige ethiek nodig is duidelijkheid te verkrijgen over die systemen. Ik wou ook hier nog verwijzen naar enkele andere auteurs die van belang zijn. De eerste is evenzeer werkzaam geweest in de ‘fordistische’ periode, Maria Ossowska. Zij spreekt inzake de analyse van axiologische en normatieve systemen van denken over wereld en mens over typen van morele discours. De tweede, Agnes Heller, heeft zich vooral gewaagd aan historisch-sociologische analyse van waarde- en normatieve systemen, waarbij ook zij het systematische karakter heeft beklemtoond. Tenslotte: Luhmanns werk sluit heel sterk aan bij de Historische begripsanalyse-school, zoals die door R. Kosselecks werk wordt belichaamd. Luhmann spreekt over semantiek in een kennissociologische zin. De benaderende bepalingen van de inhoud van de term semantiek vindt men terug in een globale uiteenzetting over de soorten maatschappelijke differentiaties die de westerse samenleving heeft doorgemaakt. Een D:\317555831.doc 3 historisch perspectief is dus belangrijk. Grosso modo kan men zeggen dat hij denkt in een oude historiserende sociologische traditie waarin de overgang van een Gemeinschaftachtig naar een Gesellschaftachtig type van samenleven centraal staat. Die traditie gaat zeker terug op Ferdinand Tönnies (cf. diens werk Gemeinschaft und Gesellschaft). De overgang wordt steeds in de vroege moderniteit gesitueerd, in de 17de eeuw. Men begrijpt allicht het risico van deze kennissociologische werkwijze. De benaderende omschrijvingen van de inhoud van de term semantiek worden afhankelijk gemaakt van een maatschappijtheorie die Luhmann met zijn theorie zelf al in een kamp plaatst. Het maakt zijn theorie ondergeschikt aan deze grote semantische verschuivingen in de westerse geschiedenis die de theorie zelf wil ontrafelen en verduidelijken. Hieraan is het vraagstuk gekoppeld van dat wat Luhmann de zelfreferentie noemt. Maar misschien ziet men ook de meerwaarde van de benadering in. Luhmanns theorie over de evoluties die zich in de zingeving van wereld en mens in de westerse wereld hebben voorgedaan –evoluties waaraan niemand van ons kan twijfelen– en die rechtstreeks betrekking hebben op waarden en normen, overschrijdt de disciplines in de menswetenschappen. De indelingen binnen de menswetenschappen zijn zelf al een resultaat van de evoluties in de zingeving. Ten gronde zijn zij kunstmatig van aard en niet zelden beantwoorden zij aan beperkte ideologische doelstellingen. Luhmann houdt steeds verschillende perspectieven aan. Zijn werk leest soms als een ideeëngeschiedenis, soms als een theoretische sociologie, steeds gaan de overwegingen in de richting van een kennissociologie, maar niet zelden betreedt de auteur het axiologische terrein en, tenslotte, hij is er zich van bewust dat hij moraalwetenschappelijk georiënteerd is. Samen met S. Prüftner heeft hij daaraan overigens een boek gewijd. Zijn benadering is consistenter en methodologisch veel sterker dan wat Leo Apostel, geïnspireerd door Abraham Edel, heeft voorgesteld als de krachtlijnen van een moraalwetenschappelijke activiteit. Zowel bij Leo Apostel (cf. ‘Pluralistische grondslagen van de moraalwetenschap’ in: Problemen rond de moraalwetenschap, 1964) als bij Abraham Edel is er een onstellend gebrek aan ‘historisch bewustzijn’ en ontbreekt welk danig besef van de zelfreferentieproblematiek. De voorstellen die beiden doen voor de integratie van verschillende disciplines blijven getuigen van een overdreven en een voorbijgestreefde visie op de autonomie van de menswetenschappelijke disciplines. Die disciplines worden in hun veronderstelde eigenheid geponeerd, waarna ingewikkelde voorstellen worden geformuleerd inzake hun synthese. Men zou kunnen stellen dat Edel en Apostel door zo te werk te gaan vanuit een begging the question opereren. Eerst de bijzondere eigenheid van de afzonderlijke menswetenschappen onkritisch vooropstellen (of aanvaarden) en daarna klagen over de afwezigheid van de verbanden, vervolgens voorstellen voor synthese suggereren. Maar misschien is manifeste hun verwaarlozing van de problematiek van de zelfreferentie nog het grootste euvel. Het plaatst hun project of programma in een het licht van een ‘identiteitsfilosofie’, waarin een cosmic D:\317555831.doc 4 exile position (cf. Ernst Gellner voor kritiek op die nawerking van het klassieke positivisme en aanvankelijke logisch-positivisme) wordt voorondersteld. Laat ik de problematiek van de zelfreferentie als volgt samenvatten. Steeds wanneer iemand in het kader van de samenleving (westerse of andere) bezig is iets te beweren over de wijze waarop in die samenleving over haar werd gesproken, is h/zij zelf op een bijzondere (gecontextualiseerde) wijze bezig te spreken over die samenleving. De manier waarop iemand beweringen formuleert over de wijzen waarop over de samenleving werd gesproken, is zelf onderdeel van datgene waarover h/zij spreekt. Daaraan is geen ontkomen. De analyse van de zingevingssystemen (waarde-doeleinden-normen-gehelen) maakt zelf weer deel uit van het geheel van de zingevingssystemen, maar op zulk een wijze dat in de analyse niet meteen de uitgevoerde analyse begrepen is. In een eerste benadering van semantiek zegt Luhmann ongeveer het volgende: De semantiek is het cultuurhistorische materiaal bij uitstek. Een complex gegeven met tenminste drie dimensies. Het bezit materiële dragers (in de terminologie van Roland Barthes als het, zoals in zijn werk het geval is, over een ‘tekensysteem’ gaat). Bijv.: boeken, in de vorm van essays, reisverhalen, liefdesromannetjes; maar ook reclamefolders, films, opera-ensceneringen, etc. Met symbolische betekenissen die het resultaat zijn van betekeningen, die of expliciet, of impliciet zijn. Hier is de betekenis van de taal en van de interpretatie van woorden, zinnen en uitdrukkingen van belang (cf. relaties met taalfilosofische ‘theorieën’ van Donald Davidson en vooral van Akeel Bilgrami, Belief and Meaning. The Unity and Locality of Mental Content, 1994 (1992), over het externalisme in de wijsgerige betekenistheorie). Met psychische correlaten, aangezien de betekening en de betekenis, de zinverlening en de zin, zich steeds ook afspelen op het vlak van en in de geestelijke voorstellingen van mensen, of, om het anders uit te drukken: in de hoofden van de mensen. Wat mensen geloven, wat zij aannemen, wat zij vooronderstellen. De complexiteit van het gegeven semantiek wordt door Luhmann als volgt gekarakteriseerd. Ik herhaal hierbij nogmaals: semantiek is een betekend en zingevend begrippencomplex dat maatschappelijk werkzaam is (cf. Jean-Jacques Rousseau’s Contrat Social als een particulier en geïndividualiseerd voorbeeld), mensen in hun waarderende en beoordelende activiteiten de facto leidt en hun bestaan een organisatie, een structuur, een zin geeft. De semantiek 1. heeft een 'zakelijk uitgebreide differentiatie' 2. betreft 'historische niveaus en overliggende niveaus' 3. gaat over 'lopende reacties op zichzelf' D:\317555831.doc 5 4. 5. 6. 7. houdt in 'hogere sensibiliteit voor nuances' heeft 'leidinggevende gedachten' als inhoud die aan 'repetitieve tradities' ondergeschikt zijn 'met een onberekenbaar potentiaal voor individueel ingevoerde vernieuwingen, die deels weerklank vinden, deels onopgemerkt blijven' 1. Niet wat de semantiek is, maar wel hoe de semantiek –als zingevingssysteem van mens en wereld zowel in een wijsgerige theorie, in een literair verhaal, in een gedicht, in de vertellingen van gewone mensen, etc.– verschijnt, lijkt volgens Luhmanns karakterisering van belang. Laat ik de zeven punten één voor één pogen toe te lichten, daarbij enigszins vooruitlopend op wat Luhmann verderop in zijn geciteerd werk nog uiteenzet. Vooraf nog het volgende. Ik zei al dat Luhmann voor alles een kennissocioloog is. Hij is dus geïnteresseerd aan de wijze waarop betekenissen en zin in een maatschappelijke context cultureel aan het werk zijn en zelf weer tot sociale structurering, ordening en regeling aanleiding geven. Het gaat in de kennissociologie steeds om interacties tussen enerzijds daad- en handelingsgegevens en anderzijds mentale toestanden, overtuigingen, interpretaties van wereld en mens (intentionaliteiten). Zij zijn alle onderhevig aan historische verandering. Bovendien spelen tijdruimtelijke contexten een grote rol. Er is steeds sprake –om in de termen van Akeel Bilgrami te spreken– van ‘localisering (en dus particularisering) en van unificatie eenheid (en dus veralgemening) in een historisch en sociaalcultureel kader gevat. Ik verwijs voor de dialectiek tussen veralgemening en verbijzondering ook naar het werk van Marcus George Singer, Generalization in Ethics. An Essay in the Logic of Ethics, with the rudiments of a system of moral philosophy. Dit werk is in mijn conept van een morele epistemologie van grote betekenis. Het boek verscheen te Londen in 1963. 1) Semantiek als cultuurhistorisch materiaal bij uitstek heeft een zakelijk uitgebreide differentiatie. De betekening en zingeving van wereld en mens verwijzen naar zakelijke gegevens die een waarde worden toegekend. Het zakelijke karakter is gedifferentieerd: geld naast welzijn in termen van een leuke en rustige tuin bijv., vrije tijd in termen van vakanties, etc. 2) Semantiek als cultuurhistorisch materiaal bij uitstek heeft historische niveaus en die liggen over elkaar. De betekening en zingeving past in historische contexten, in een tijdsgeest. Maar die tijdsgeest is niet uniform. Integendeel, hij is gebroken, bevat verschillende fragmenten als het ware. Steeds zijn er gevoeligheden die uit een andere tijdscontext stammen, maar die toch nog fungeren in het kader van de tijdsgeest die lijkt te domineren. Wij kunnen dit thema gerust verbinden met wat Ernst Bloch Ungleichzeitigheit noemde. In één tijdvak spelen verschillende tijdsgevoeligheden mee. 1. Niklas Luhmann, Gesellschaftsstruktur und Semantik, FaM, Suhrkamp, 1983, Deel I, p. 7. D:\317555831.doc 6 3) Semantiek als cultuurhistorisch materiaal bij uitstek bestaat uit courante reacties op zichzelf. De betekening en zingeving plooien steeds terug op hun reeds gegeven inhoud, wat opnieuw deel gaat uitmaken van de operaties van betekenen en van zingeven. Men kan –met Hans Georg Gadamer– spreken van een werkingsgeschiedenis, die nooit afgesloten is, van de betekening en de zingeving. 4) Semantiek als cultuurhistorisch materiaal bij uitstek verschaft een hogere gevoeligheid voor nuances. De betekening en de zingeving verschaft aan de mensen die ermee werken een bijzondere en verhoogde gevoeligheid voor nuances dan bij het ontbreken van die betekening en die zingeving; Of nog: de betekening en de zingeving doen zien en voelen, doen schakeringen maken, werken met uitsluitingen en insluitingen van wat de moeite loont (vanuit het oogpunt van de betekenis en de zin) en wat niet. 5) Semantiek als cultuurhistorisch materiaal bij uitstek berust op leidinggevende gedachten, die er de inhoud van vormen. Betekenis en zingeving valt terug te brengen tot tenets, tot inhoudelijke posities die een oriënterend, een sturend en dus een leidend karakter hebben, in die mate dat ze menselijk gedrag structureren en regelen. 6) Semantiek als cultuurhistorisch materiaal bij uitstek berust op inhouden die aan zich herhalende tradities onderhevig zijn. Betekening en zingeving werkt met inhouden die passen binnen intellectuele tradities. In mijn overzicht van de wijsgerige ethiek heb ik gewag gemaakt van drie grote ‘tradities’ van inhoudelijke oriëntatie: a) voortreffelijkheid van het ‘zelf’; b) menselijke beperking en onmacht; c) gerechtigheid in de betrekkingen met de anderen. Cf. Jorge Luis Borges en de idee van de ‘intonatie’ van een ‘handvol metaforen’, die laatste zijnde de eindige en universele verzameling van zingevingsoriëntaties die mensen in kosmisch en natuurlijk verband ter beschikking staan. 7) Semantiek als cultuurhistorisch materiaal bij uitstek waarbij mensen in hun tijdruimtelijke contexten vernieuwende betekening en zingeving uitvoeren. Ondanks (maar ook dankzij) de grote ‘tradities’ waarbinnen de betekening en de zingeving zich afspeelt, leveren individuele mensen en kleine groepen van mensen vernieuwingen door andere inhouden van zin en betekenis scherp te stellen, gegeven de nieuwe uitdagingen van tijdruimtelijke aard. Niet alleen preciseren zij, zij verfijnen ook, halen oudere zingevingsinhouden weer op de voorgrond door ze met nieuwe gevoeligheden te beladen. Ik kan nog eens refereren aan Jorge Luis Borges. De intonaties van een ‘handvol metaforen’ verwijst naar de vernieuwende interventie van mensen in andere culturele en sociaal-economische contexten op het vlak van zingeving en betekening. D:\317555831.doc 7 Niet altijd vinden de vernieuwingen ruimere weerklank in samenlevingsverband; Het is de inzet van intellectuele strijd voor dominantie, om de agenda te bepalen. Een mooi voorbeeld is de intellectuele (méér dan de wereldbeschouwelijke) strijd tussen Albert Camus en de intellectuele ‘bende’ van Jean-Paul Sartre (samenwerkend in het maandblad: Temps Modernes) in de late jaren vijftig en zestig. Camus moest voor wat betreft de dominante sociaalfilosofische agenda in eerste instantie het onderspit delven, maar sedert de jaren zeventig van de vorige eeuw is wat hij aan betekening en zingeving (in een augustiniaanse lijn van denken, cf. traditie dus) presenteerde steeds meer aan invloed beginnen winnen. Tegen het einde van vorige eeuw was zijn zingeving al dominant geworden. Het zgn. ‘differentiedenken’ (Derrida, Critchley, maar ook Levinas) bekrachtigde die dominantie. Zie ook mijn kritische moraalfilosofische studie De overbodigheid en de noodzakelijkheid van de moraal (1982), waarin dit uitgebried wordt uiteengezet. Tot zover de toelichting bij de moeilijke maar essentiële passage uit het werk van Luhmann (Gesellschaftstruktur und Semantik, volume I; er verschenen twee volumes). Wat doet nu –in Luhmanns kennissociologische analyse– een semantiek? Wat doet zo een zingevend verhaal waarin ‘wij’ (= mensen opererend, denkend, voelend binnen een sociaal systeem met zijn eigene structuur), ondanks onze individuele appreciaties en sensibiliteiten, functioneren en waardoor ‘wij’ functioneren? Als ik Luhmann als systeemsocioloog goed heb begrepen voert hij een radicale decentratie in. ‘Wij’ zijn de lieden die onderschikt zijn aan en bewogen worden door systemen van woorden, van uitdrukkingen, waarin voorstellingen van onszelf en van de wereld worden geformuleerd. ‘Wij’ worden in werking gezet door die systemen. ‘Wij’ zijn niet zomaar de superieure scheppers van systemen. ‘Wij’ zijn in de eerste plaats creaturen van die systemen, schepselen. Ik kan daaraan toevoegen dat die visie van Luhmann in overeenstemming is met wat taalfilosofen in de trant van Wittgenstein (II), dit wil zeggen de theoreticus van de ‘taalspelen’ hebben geargumenteerd. Ik denk in het bijzonder aan Quentin Skinner, politieke filosoof van Cambridge (auteur van Modern Political Theory, delen 1 en 2, CUP). Maar er is ook stellig een overeenkomst met wat Hans Georg Gadamer heeft gezegd betreffende de hermeneutiek: geen tekst ( een zingevend geheel van woorden binnen een bepaald maar niet vast tijdruimtelijk kader) staat geheel en al op zichzelf, maar maakt in tegendeel uit van een nimmer volstrekt te omlijnen (strak te bepalen) Wirkungsgeschichte van teksten. Een web, om het met een metafoor uit te drukken, dat onophoudelijk wordt geweven en dat vanuit geen vast punt kan worden overzien. In alle gevallen vermeld is diezelfde radicale decentratie in het spel. Als je beweert dat Luhmann in die decentratie de-subjectiveert, dan is dat niet eens een foute conclusie. Ook bij Luhmann, net zoals bij Michel Foucault (Les Mots et les Choses) en zoals bij Barthes (Le degré zéro de l’écriture, D:\317555831.doc 8 Eléments de sémiologie, L’Empire des signes), wordt het menselijke subject, –op een cartesiaanse wijze gedacht als schepper van zin en betekening– uit het centrum gehaald 2. Het menselijke subject wordt ontkracht als schepper en gepresenteerd als schepsel, als voortbrengsel van ‘traditie’, van een ‘spoor’. Het menselijke subject is beperkt in zijn mogelijkheden, onderworpen aan ‘lopende zin’, om in de termen van Luhmann te spreken. Wat ik in de opsomming van de verschillende benaderende omschrijvingen van het hoe (eerder dan van het wat) tussen enkele haakjes (‘…’) plaatste verwijst naar de (door mij vertaalde) formulering van Luhmann zelf. Wat kunnen we daarover zeggen? Wat opvalt is dat het bij Luhmann zelfs niet eens alleen gaat over ‘woorden’ met een centrale en/of subsidiaire plaats en betekenis in een discours, zoals in een discoursanalyse (of bij Ofstad en Edel) het geval is. Luhmann suggereert het volgende: ‘Cultuur’ (en ook een ‘morele cultuur’ valt daaronder) is een semantisch-symbolisch complex dat staat ingeschreven in een semantische traditie. 1. Het betreft een complex van betekening van de ‘natuurlijke’ en de ‘sociale’ werkelijkheid. 2. Die betekening gaat gepaard met gevoelens (lichamelijke en psychische reactiewijzen) en gevoeligheden, (sensibiliteiten, ontvankelijkheden voor). De betekening uit zich o.a. in preferenties, in vormen van verontwaardiging, afschuw, sympathie, goed- en afkeuring. 3. Het uitgangspunt is dat, gegeven een samenleving, alle menselijke ervaren en handelen met een zin verloopt en dus slechts toegankelijk is volgens die zin. 4. De zin is het geheel van de waardegevoeligheden bij mensen die tijdruimtelijk in eenzelfde kader leven en werken. 5. Wat eens het onderwerp was van de persoonlijke of interpersoonlijke intenties en op die wijze de kern aangaf van het hebben van ervaringen en het voltrekken van handelingen verwijst is onderdeel geworden van zin. 6. Er kan slechts van zin worden gesproken als er een sociale realiteit bestaat waarbinnen zich ervaringen en handelingen kunnen voordoen. 7. Dit laatste is steeds hedendaags (=van zijn tijd). Er kan geen zin zijn zonder een terugplooien op wat hedendaags, vandaag hier en nu, wordt doorgemaakt of wordt ervaren; of op wat hedendaags in handelingen wordt gebracht. De zin is dus actief en reactief. Niet louter passief gegeven. Men zal zich herinneren dat ik elders een scherp onderscheid heb gemaakt tussen wat van Descartes is en wat cartesiaans is. De standaardvisie is dat Descartes het menselijk subject als zingever van zijn en van andermans bestaan in volstrekte autonomie en zelfbeschikking heeft gesteld. Voor een deel is dat onmiskenbaar zo. Maar. Door de aandacht te vestigen op de Brieven aan Elisabeth heb ik die standaardvisie gepoogd te ‘deconstrueren’. Descartes was zich in zijn correspondentie bewust van de kwetsbaarheid en dus van de beperkingen van de mens als zelfbeschikkende zingever van zijn (en haar) bestaan. 2 D:\317555831.doc 9 Wanneer Luhmann verder van goed verzorgde semantieken (=wereldbeschouwingen, waardesystemen) spreekt, dan bedoelt hij steeds dat er zich iets afspeelt in de hoofden der mensen. Het gaat, naast een symbolische realiteit, ook om een psychische realiteit. Ik wil het, vooraleer twee voorbeelden te geven, verbinden met een mijns inziens belangwekkend inzicht van Karl Popper. Met Karl Popper zou men van een tweede naast een derde wereld kunnen spreken. De tweede wereld is wat zich in onze hoofden afspeelt, als een psychisch gegeven, op zo’n wijze dat het onze acties en dus de sociale realiteit, onze verhoudingen en interacties, gaat bepalen. De derde wereld is wat als symbolisch universum bestaat, zonder dat het psychisch geactualiseerd moet worden. Het is bijv. – in een voorstelling die van Popper zelf afstamt– de Boekentoren (Gent) vol met boeken, die er zijn, vol staan met woorden, zinnen, verhalen, etc., zonder dat ze worden geconsulteerd. En dat ze niet worden geconsulteerd, betekent niet dat ze er niet zijn. Maar: zij zijn er niet op een geactualiseerde, werkende wijze voor ons. Ik verwijs naar Karl Popper, Objective Knowledge. An Evolutionary Approach, Oxford University Press, 1972. Daarin hoofdstukken 3 en 4: Epistemology without the knowing Subject (in de ‘derde wereld’ is er kennis zonder een kennend subject dat actief aan het werk is, aangezien ‘ik’ niet boek X of Y lees, terwijl het er toch staat met wat het ‘zegt’); On the theory of the objective mind (over de relaties tussen de drie werelden; over de hermeneutiek en over de subjective re-enactment waarover Collingwood en Oakeshot het hebben, in een Angelsaksische versie van de hermeneutiek: de interpreet creëert de wereld van zin door en in zijn interpretatie). Voorbeelden Het Lam Gods De symbolenwereld achter het Lam Gods van Van Eyck staat achter het fysische object dat het werk dat wij aanduiden als ‘Lam Gods’ zelf is. De eerste wereld, of de wereld van de fysische objecten, is het retabel dat in de kapel naast het koor van de SintBaafskerk in Gent hangt. De symbolenwereld zelf komt niet rechtstreeks te voorschijn, en toch is zij er. Wij kunnen er met elkaar over praten en haar derhalve in onze voorstellingen te voorschijn roepen. Op die manier beantwoordt er aan de symbolenwereld een psychische realiteit. Het Lam Gods verwijst op die manier naar drie realiteiten: a) de fysische realiteit: het retabel met zijn verschillende onderdelen, het gebruikte materiaal, de gebruikte verf, etc.; b) de symbolische realiteit: dat waarover het werk vertelt, de godsdienstige 'realiteit' waarnaar het verwijst, de keten van beeldsymbolen, etc.; c) de psychische realiteit: dat waarover wij spreken en waarover wij een voorstelling hebben. D:\317555831.doc 10 Een semantiek heeft, achter een fysisch object, een dubbel bestaan: a) als symbolisch universum; bijv. de aanklacht tegen, de deconstructie van een zekere islam, deconstructie die achter het fysische object van de Satanic Verses (S. Rushdie) zit; b) een zich in de hoofden der concrete mensen afspelende en geïndividualiseerde werkelijkheid, die dus een psychische werkelijkheid is; de woede van de fundamentalistische bezetene om de Satanic Verses. Het moet duidelijk zijn dat zingevingen als waardefenomeen —en ook als woordfenomeen, als uitspraken— zeker niet alleen of niet zomaar verwijzen naar emoties/attituden en preferenties. Daarvoor is het verschijnsel van de zingeving en van de waardering te complex. Voor Luhmann verwijzen zij naar een ‘begrippelijk’ gemaakte wereld, naar zinstructuren die met een maatschappelijke geschiedenis verbonden zijn: zij worden door die geschiedenis opgeroepen, zij zijn die geschiedenis, en zij roepen die geschiedenis op. De geschiedenis van mensen is altijd een geschiedenis van sociale differentiatieprocessen (Georg Simmel). Luhmann spreekt van uitdifferentiaties. Hij neemt aan dat er een evolutionaire reeks bestaat van die uitdifferentiaties. Wat Luhmann suggereert is dat we ons enerzijds zouden moeten interesseren aan de concrete historische maatschappelijke differentiaties, die zich voordoen als complexe wijzigingen van typen van differentiaties, en anderzijds aan de grote verschuivingen in de waardegeladen betekeningen en zingevingen van het menselijke bestaan. Het is hem om die wisselwerking te doen. Hij beschouwt dat eigenlijk op wereldvlak. Maar in zijn werk valt natuurlijk toch de klemtoon op de westerse wereld. In Luhmanns werk zit derhalve een moraalwetenschappelijk programma: De zin –waarin waarde- en normgeladen, en dus ook morele oriëntatie wordt gegeven– is een geheel van waardegeladen gevoeligheden, cognitieve benaderingen van de wereld die door voorkeuren, sensibiliteiten worden getekend en die op een bijzondere wijze binnen culturele gehelen werden ver-'taald', d.w.z. in woorden-met-zin werden omgezet. De zin kan worden bestudeerd in het kader van een nieuwe en vernieuwende operatie van zingeving, Wat verder ondergeschikt blijft aan een werkingsgeschiedenis die geen onderzoeker ooit vanuit een cosmic exile positie in ‘zicht’ kan krijgen. D:\317555831.doc 11 Dit programma herinnert, zoals ik hiervoor al zei, aan het verband dat Reinhart Koselleck ziet tussen wat hij noemt de Begriffsgeschichte en de Sozialgeschichte. Maar nog andere lieden, van uiteenlopende wijsgerige en methodologische strekking hebben zich met zo'n programma beziggehouden. Ik denk aan Franz Borkenau, lid van de Frankfurter Schule. Maar ook aan E. Zilsel, die tot de linkerzijde van de Wiener Kreis behoorde. En uiteraard is er het werk van Abraham Edel (eveneens verwant aan de intenties van de Wiener Kreis), alsmede dat van Maria Ossowska en Agnes Heller. Het werk van Harald Ofstad, dat ik hiervoor vermeldde, geeft een krachtige toepassing van die programma’s. helaas is veel van dit baanbrekend en oorspronkelijk werk verloren gegaan in de wereldbeshcouwelijke en ideologische debatten binnen de AngloAmerikaanse en de continentale filosofie, beheerst als die werd door mijns inziens weinig inzichtelijke vormen van scepticisme (o.a. in de trant van Bernard Williams). Altijd gaat het die auteurs om de structuren van de ‘ethica's’ – waardeordelende betekeningen en zingevingen–, binnen hun wereldbeschouwelijke omkadering, te ontleden. Voor de meesten gaat het er ook om dit onderzoek te ondernemen vanuit een visie op de ingrijpende en significante maatschappelijke veranderingen. Daarom wens ik ook te zoeken naar een synthese van de vele inzichten en materialen die in hun werken aan bod zijn gekomen, en dat in een poging om een overkoepelende moraalwetenschappelijke methodologie op te stellen die voorbij de m.i. steriele standpunten gaat inzake het domein van de moraalfilosofie sinds het nochtans baanbrekende (en meestal verkeerd geïnterpreteerde) werk van Charles Stevenson (Ethics and Language). Laat ik, in wat volgt, trachten een en ander te verduidelijken aangaande Luhmanns bijdrage en daarom dieper ingaan op zijn behandeling van de semantiek. Ik herhaal nog even dat semantiek staat voor a) een talig en dus b) cognitief betekenings- en zingevingsgeheel c) in het kader van een historisch proces van sociale differentiatie d) dat als een psychische realiteit werkt en e) dat ons tot handelen (spreken, oordelen, ageren) in de wereld brengt. En ik herinner er nogmaals aan dat elke analyse van semantische ontwikkelingen zelf onderdeel is van die semantische evoluties. Dat is wat wij de ‘zelfreferentieproblematiek’ noemen. Sprekend over ons spreken, veranderen wij ons spreken. Over de goed verzorgde semantiek. D:\317555831.doc 12 In wat volgt ga ik achtereenvolgens in op in het kader gestipuleerde punten. Ik zei reeds dat het in het discours van Luhmann meestal gaat om cirkelende uitweidingen. Gaandeweg wordt de inhoud (het wat) van het semantiekbegrip als analyse-instrument duidelijk. Ik heb gepoogd de zaak te verduidelijken met voorbeelden. Die vindt men niet terug bij Luhmann zelf. Hij ontleent zijn voorbeelden aan een ideeënhistorische arbeid die betrekking heeft op de Franse ‘moralisten’ van de zeventiende eeuw. Daarbinnen staat het werk van René Descartes ingeschreven. Het gaat om auteurs als Pierre Charron, La Mothe de Vayer, etc. Betekening en zin hadden in de 17de eeuw in Frankrijk te maken met het ontwikkelen van een nieuw perspectief op menselijk handelen vanuit zelfliefde. De volgende punten komen achtereenvolgens aan de beurt: a. semantiek en typering (Typisierung): over tijd, zakelijkheid, socialiteit. Binding (of inbinding). b. onspecifieke zin en ordentelijke zin: ordentelijke zin als een reguliere en duidelijk getypeerde zin; tussen anomie en stabilisering. c. semantiek als een betekenings-zingevingssysteem: een geheel van parate zinverwerkingsregels, veralgemeend op een hoger niveau van ervaring en betrekkelijk onafhankelijk van de plaatselijke of bijzondere situaties. d. semantiek en wijzigingen in de typen van sociale differentiatie. e. de reductie van de persoonlijke existentie; insluiting en uitsluiting. f. onspecifieke zin en selectie van zin bij maatschappelijke veranderingen. Ik één voor één behandelen in wat volgt. Ik plaats de termen die in de semantiektheorie van Luhmann een centrale theoretische betekenis hebben in het cursief en blauw (in een wit-zwart weergave van mijn cursustekst komt een lichtere tint te voorschijn). Zo kan de lezer beter zijn of haar weg vinden in de semantiekanalyse als werkinstrument voor het grondslagenonderzoek van de ethische systemen. Ik stip ook, waar ik het nodig achtte, de verbanden aan met het werk van Abraham Edel (zie de hoofdstukken over Science and the Structure of Ethics, en Ethical Judgment. The Use of Scibnce in Ethics. a. semantiek en typering (Typisierung). Over de vectoren: tijd, zakelijkheid, socialiteit. Binding (of inbinding). Uit wat voorafgaat weten we al dat Luhmann aanneemt dat er structuur zit in een semantiek. De betekening / zingeving (ik gebruik de samenvoeging van de twee termen in wat volgt als een enkelvoud) repeteert structuren wat ook de wijzingen die zich in haar inhoud voordoet. Er is een ander essentieel aspect. De structuur van de zingeving –wat steeds ook een structuur van woorden en van cognities is– impliceert een wereld. Uit wat voorafgaat weten we dat het een voorgestelde wereld betreft die betrokken is op een bestaande wereld. Abraham Edel spreekt in dezelfde zin over de existentiële perspectieven van ethische stelsels. Een voorbeeld. Wanneer Montaigne spreekt zoals hij D:\317555831.doc 13 spreekt in zijn beroemde latere essays (cf. Essais) heeft hij een wereld voorondersteld. Het is die veronderstelde wereld –die verband houdt met de wereld die buiten de voorstelling bestaat– die als bestaansperspectief van zijn waarderende beweringen dienst doet. (cf. Ethical Judgment. The Use of Science in Ethics). Scepticisme en stoïcisme als betekening / zingeving slaan op die interactie van de voorgestelde wereld en de bestaande wereld (de context van de godsdienstoorlogen). Het existentieel perspectief van een ethische theorie (of van een ethische uitspraak) is datgene wat de spreker of schrijver als bestaand veronderstelt willen zijn waarderende uitspraken überhaupt enige betekenis hebben. Het duidt de contouren aan van een als bestaand veronderstelde wereld van dingen, mensen, tijd en ruimte, etc. die als het ware de ethische uitspraken mogelijk maken. De idee is eenvoudig en we vinden ze ook terug bij Luhmann. Met name dat geen ethische uitspraken betekenis hebben (en voor esthetische uitspraken geldt dat evenzeer) zonder ‘werelden’ als bestaand te veronderstellen. ‘Werelden’ als bestaand veronderstellen: het geeft aan normatieve en waarderende uitspraken bestaansperspectief. Ook Harald Ofstad heeft in zijn The Functions of Moral Philosophy. A Plea for an Integration of Philosophical Analysis and Empiral Research (Oslo, 1958) gewezen op de in normen (normatieve uitspraken) geïmpliceerde ‘realiteiten’. Hij bepleitte in 1958 het onderzoek van ‘mogelijke werelden’ (Possible worlds are waiting to be explored). Bij de vergelijking tussen competitieve of tegenstrijdige normen, van toepassing op eenzelfde handelingssituatie, kunnen wij zoeken naar wat Ofstad difference series, differentie-reeksen, noemt. Welke handeling ook, steeds zal in een metaethisch onderzoek de norm (en de achterliggende waarde) die in de handeling geïmpliceerd is kunnen worden verduidelijkt. Op die wijze komt er een connectie tussen een veronderstelde feitelijke realiteit, een handeling, en een norm op de voorgrond. Paradoxaal is de in de waarderende en normatieve uitspraken geïmpliceerde wereld niet makkelijk toegankelijk voor het ervaren en het handelen van de individuen, zo meent Luhmann. De zinstructuur in de semantiek maakt de geïmpliceerde wereld, dat wil zeggen: de mee veronderstelde wereld, slechts toegankelijk voor het ervaren en het handelen door middel van selecties van betekening. Dat veronderstelt: rangschikkingen van waarden en van zin, of orde en hiërarchie, en dus selectie en het maken van verschil (differentie) aggregaties van betekening en zin, of, samenbundelingen van betekeningen en van zin. Aggregatie is slechts mogelijk door af te zien van details. Het is slechts bereikbaar door abstractie en door veralgemening. Kortom het kan slechts gebeuren wanneer in de betekening en zingeving wordt afgezien van de details, van de bijzonderheden. Dat is tegengesteld aan de rangschikking, zo lijkt het. In wezen doen wij steeds beide samen. In het waarderen, oordelen, en normeren bestaat er een hecht verband tussen selectie (insluiting, uitsluiting; differentie) en de aggregatie (veralgemening). D:\317555831.doc 14 Betekening en zingeving veronderstellen veralgemening, die paradoxaal slechts kan plaatsvinden door te verbijzonderen inzake toestanden van de ‘wereld’. Ergo: in de betekening en de zingeving van onze actie- en beoordelingswereld krijgen wij onafwendbaar te maken met bijzondere dialectische verbanden tussen veralgemening en verbijzondering van toestanden van de wereld. Nooit gaat het alleen om één van die twee. In de betekening en de zingeving kan de mens slechts veralgemenen ten koste van een verbijzondering van situaties, handelingen, toestanden, personen. Elke verbijzondering steunt op zijn beurt op een veralgemening. Marcus Singer. Generalization in Ethics. An Essay in the Logic of Ethics with Rudiments of a System of Moral Philosophy. London, Eyre & Spottiswoode, 1963. Reeds hiervoor vermeld. Wat is de betekenis van het veralgemeningsbeginsel, in overweging genomen dat veralgemenen steeds verbijzonderen insluit? Zijn normatieve argumentaties niet steeds op zich veralgemenende argumentaties (ja!) en veronderstelt dat niet de specificatie van tijdruimtelijk beperkte situaties? (Ja!) Wat leert dit over de interactie van moral principles en van moral rules? Is wijsgerige ethiek niet het wijsgerige (beschouwelijke) veld van de die interacties tussen beginselen (algemeenheid) en normen (bijzonderheid)? Wat is in dit verband de betekenis van het overdenken van de richtinggevende strekking van de idee van de categorische imperatief? Ook voor Singer is de gekwelde vraag de volgende: What is the basis of morality? Does morality have a basis? Or is it merely, as it has been so often alleged, a matter of convention, tradition, taste, or opinion. (p. 300) Dat is en blijft een vraag voor ons allen, die bezig zijn met de overweging, in wijsgerig ethische zin, van de basis van de morele zingeving van mens en wereld. Ik geef een voorbeeld dat reeds méér dan tien jaar actueel is. Het ‘eigen volk eerst’ veronderstelt de verbijzondering van een ‘volk’. Aannemen dat er een volk bestaat berust tegelijk op een veralgemening: het gaat bijv. om meer dan om ‘Borgerhoutenaars’, om meer dan ‘Muidenaars’, om meer dan ‘Kalmthoutenaars’, om meer dan ‘Latemsenaars’, etc. Hoe dan ook, bij al die verbijzonderingen / veralgemeningen gaat het steeds om constructies. De betekenende en zingevende mens construeert zich, in de cognitieve voorstellingen en in het kader van de waardering, een wereld, die hij als bestaand veronderstelt. Voor Haider en voor Van Hecke bestaat er zo iets als ‘een volk’. Luhmann zegt nu het volgende: om, in het kader van het ingewikkelde proces der maatschappelijke verschuivingen en veranderingen, de selecties, de rangschikkingen en de aggregaties D:\317555831.doc 15 ervaarbaar te houden wordt er zin getypeerd. Hij gebruikt het werkwoord typisieren. De zin wordt volgens de aard van tijd / zaak / maatschappelijke context zowel gespecificeerd als veralgemeend. De zingevende mens, die delen van de werkelijkheid betekent, valoriseert en evalueert, richt zich specifiek op die werkelijkheid, waarover hij op een veralgemenende wijze spreekt. Specificiteit en veralgemening gaan hand in hand door de typering van zin. Het zou verkeerd zijn het vraagstuk van de veralgemening (= een norm moet steeds een min of meer algemene strekking hebben) op zich te beschouwen, buiten zijn dialectische band met de even noodwendige verbijzondering (= de verduidelijking van de toepassingsvoorwaarden van die norm). Veralgemening en verbijzondering zijn de twee in elkaar grijpende (en begrepen) operatoren van de legitimatie en de justificatie, die de formele kern van het normatieve verschijnsel vormen. Ik merk hierbij het volgende op. Het is daarbij van belang: een onderscheid te maken tussen het normatieve (algemeen) en het ethische (meer in het bijzonder) de operatoren te onderzoeken in het kader van de studie van een empirisch gerichte argumentatietheorie (cf. het werkterrein van Stephen Toulmin, Chaïm Perelman, en Arne Naess; ook de good reasons-moraalfilosofie van Kurt Baier en K. Nielsen). Zonder de typering van de zin, d.w.z. zonder dat de zin betrokken is op omschreven typen van specifieke zaken/tijden/en maatschappelijke contexten, zou hij 'onderbepaald', niet kenbaar en zelfs niet communiceerbaar zijn. Hij zou dus als het ware niet werkzaam zijn, niet actualiseerbaar en niet operationeel. 'Onderbepaald', dus niet ultiem kenbaar en nooit ten volle communiceerbaar is de steeds meelopende ik-ervaring, meent Luhmann. 'Ik' is met name altijd anders dan hij (= 'ik') geweest is. En door te zijn zoals 'ik' was, is 'ik' veranderd. Luhmann drukt een karakteristiek moderne opvatting omtrent de 'zelf'ervaring uit. 'Ik' is het centrum van de zingeving in de wereld, waar door die positie wordt hij voortdurend uit zijn centrum gebracht. 'Ik' is dus permanent onzeker en angstig. Elke mededeling over mezelf (over 'ik') maakt dat 'ik' geweest is en dus plaats gemaakt heeft voor een andere, die anders 'ik' is dan 'ik' was. Het hele werk van Fernando Pessoa, maar ook dat van Kierkegaard en Mandeville betreft die ‘transsubstantiaties’ van 'ik'. In de filosofie van de moderniteit is een ‘ongelukkig bewustzijn’ aan het werk, want het inzicht in de onderbepaling van de ik-ervaring is met onbehagen en met angst beladen. Kierkegaard sprak over de menselijke existentie als over een ‘ziekte tot de dood’. De onmogelijkheid om in absolute zin mijn identiteit te bepalen en in de communicatie als uit één stuk te verschijnen, vormt de grondslag voor een ‘ongelukkig bewustzijn’, voor een ‘ontroostbaarheid’. Ik wil de wisselwerking van veralgemenen en verbijzonderen nog wat verder toelichten aan de hand van een gedachte-experiment. Het betreft D:\317555831.doc 16 ‘de paradox van de absolute geliefden’, de paradox van Romeo en Juliet (ontleend aan William Shakespeare toneelwerk). Romeo en Juliet zijn ‘absolute geliefden’ omdat zij zich, wederkerig en mutueel, volstrekt en dus zonder 'rest' aan elkaar ‘meedelen’. De mededeling moet zo volledig zijn dat er niets achterblijft en dat alle geheimen tussen hen vervluchtigen en verdwijnen. Immers geheimen behouden voor elkaar past het liefhebben niet. Het achterhouden van gegevens over jezelf is een bewijs van een onvolkomen liefhebben en dus van het tekortschieten in de liefde. De medeplichtigheid in de liefde – complicité d'amour die steeds complicité de désir is– gaat in de ‘paradox van de absolute geliefden’ zo ver dat er tussen beiden geen distinctie meer blijft bestaan. De opheffing van de distinctie en dus van het verschil betreft alle mogelijke segmenten van bestaan. Maar de tragiek schuilt er nu juist in dat elke mededeling aan elkaar, volgens die volledigheidseis, elk der geliefden toch steeds weer anders of verschillend doet zijn. Want het mededelen, het gebruiken van woorden met betekenis en met zin, verandert de geliefde in de geliefde van na de mededeling. Dit wordt duidelijk doordat wij ons het volgende afvragen. Bestaat er een type van mededeling dat de geliefde niet langer zal veranderen in de handeling van het meedelen aan de ander? Het moet dus gaan om een mededeling die qua mededeling geen wijziging in de toestand van diegene die meedeelt zal veroorzaken. Wij kunnen ons dat heel moeilijk voorstellen. Elke concrete mededeling zal als handeling (= taalhandeling die tevens een actie is gericht op ‘zelf’ en ‘ander’) de tijd, de zakelijkheid en de sociale conditie van het ‘ik’ en de ‘ander’ veranderen. De mededeling is als werkzaamheid een oorzaak van contingentie en dit is in het mededelen zelf niet te beheersen. En toch lijkt het er op dat de toneelschrijver in het geval van Romeo and Juliet zo'n uitzonderlijke mededeling voor ons heeft geschetst. In de tragedie is die mededeling van de geliefde –mededeling die er voor zorgt dat ‘ik’ wijzigt, waardoor zij en hij steeds opnieuw worden gedwongen zich te blijven meedelen met steeds weer datzelfde resultaat tot in het oneindige– manifest een tragisch gegeven. Die mededeling is uniek en afsluitende mededeling, zo dat ‘ik’ nog slechts ‘is’ en niet meer wordt en dus niet meer verandert. Zijn (of haar) verleden verledens imploderen in die toekomstige toekomst die nog slechts heden is. Die mededeling is de dood, onder de vorm van een dubbelzelfmoord. Die dood brengt als het ware een hyperbepaling met zich, die zowel ultieme negatie als fatale destructie is. Het vraagt tevens een totale communicatie die tot het dodelijk, want dodende zwijgen leidt. Het is een wijze van kenbaar maken die de onkenbare dood, waarin alle zin (=betekening, specifiëring en veralgemening) wordt opgeheven, als hyperbepaling centraal stelt. De liefde van Romeo en Juliet is –in mijn vrije interpretatie van de tragedie– een voorbeeld van de structuur van de paradox der volstrekt algemene, totale en afsluitende zin, die niets meer zal overlaten aan latere D:\317555831.doc 17 communicatiehandelingen. Het is een voorbeeld van het vernietigende potentieel van een absolutistische opvatting over het ‘mededelen’ (maar ook het ‘bepalen’, ‘definiëren’, ‘kennen’). Hier gaan nihilisme en absolutisme in elkaar over. b. onspecifieke zin en ordentelijke zin: ordentelijke zin als een reguliere en duidelijk getypeerde zin; tussen anomie en stabilisering. Zin en zinverwerking verwijst naar een selectie van feitelijke gegevens en waarderingen met het oog op wat in de handeling en de communicatie tussen mensen zal volgen. Ervaren en handelen, dus existeren (Luhmann gebruikt dit woord klaarblijkelijk als een synthese van ervaren en handelen in de wereld) kan type-vrij of ongetypeerd blijven. Daarbij blijft de selectie / rangschikking en aggregatie achterwege. Toch is dit achterwege blijven heel betrekkelijk. Er is in de visie van Luhmann geen ervaren en handelen zonder zin, hoe impliciet dit ook moge blijven. Bovendien vinden ervaren en handelen –praten en communiceren is zoals reeds herhaaldelijk opgemerkt een modus van handelen– altijd plaats in een sociale omgeving. Geen ervaren en handelen is contextvrij. Beide vaststellingen leiden er toe om te onderstrepen dat bij de zingeving er steeds een operatie van selecteren is voorafgegaan. Wanneer ik hiervoor verwees naar het concept Wirkungsgeschichte (H. G. Gadamer) van zingeving dan is bedoeld dat elke zingeving en zinverwerking deel uitmaakt van een lange keten van semantieken. Het type-vrij zijn van ons ervaren en handelen in de wereld is dus ten hoogste een betrekkelijk gegeven. Er is eigenlijk steeds een minimum aan typering in het spel. Dit maakt het mogelijk nog een andere dimensie van de structuur van een semantiek te laten zien. Bij het genereren van zin –in de betekenis van een nieuwe zin– is er een onbevangenheid. Wij kennen in het Nederlands het woord 'onbevangen' met betrekking tot ervaren en handelen en we kunnen het dus heel goed toepassen. Men kan het onbevangen zijn, bij het verlenen van zin in specifieke sociale omstandigheden, ook opvatten als: niet gevangene te zijn van een gespecificeerd type (= selectie / rangschikking / aggregatie). Het verlenen van zin is in dat geval niet gebonden. Of nog: de zinverlening is niet door een reeds werkzame zin ingebonden. Wat Luhmann hiermee wil zeggen is het volgende. Het geven van nieuwe (en andere) zin komt er steeds ook op neer dat een mens moet breken met een al werkzame zin. Dat betekent dat die mens de bestaande typeringen moet breken. En in de sociale praktijk, gegeven particuliere maatschappelijke omstandigheden, zijn mensen erop gericht de door de maatschappelijke ontwikkelingen ontstane anomie op te ruimen. Anomie verwijst in dit geval naar de individueel en socio-psychische ervaring dat er atypische toestanden heersen. Het zijn toestanden die niet via de courante of een nieuwe zinverwerking worden gevat. Zij lokken activiteiten van typering uit. Die kunnen de inzet zijn van een culturele en een wereldbeschouwelijke D:\317555831.doc 18 strijd, in het geval –wat meestal voorkomt– er competitieve zinverwerkingen zijn. Door een nieuwe typering komt een proces op gang dat gericht is tegen de niet langer als specifiek ervaren zin. Wat betekent dan ‘als specifiek ervaren zin’? Het betekent een zin die specifiek aangepast is aan de toestanden waarin de sociale actoren zich bevinden. Het is een zin die de sociale actoren bevrediging schenkt, hen niet verontrust, hen toelaat hun existeren als significant en waardevol te ervaren. Maar omgekeerd, elke nieuwe, en daarom nog niet helemaal specifieke zin, treedt tegenover een bestaande ordentelijke of reguliere zin. Het is niet helemaal duidelijk hoe Luhmann dat ziet. Men zou in dit verband kunnen denken aan Thomas Kuhns analyse van de wetenschappelijke veranderingen via paradigma-wisselingen. In elk geval leidt de spanning tussen specifieke en niet-specifieke zin tot wat Luhmann opruiming noemt. Het is daarom ook duidelijk dat er een verband kan worden gelegd tussen Luhmanns theorie en de theorie van de cognitieve dissonantie van Leon Festinger. Luhmann schetst drie manieren van opruiming (wegwerking van cognitieve dissonantie, zo men wil): opruiming (van discrepanties in de lopende zingeving) door interpretatie wat leidt tot de omzetting van onspecifieke in getypeerde zin; opruiming door samenvoeging: de integratie van het onspecifieke in het getypeerde; opruiming door verdringing: het ignoreren van het onspecifieke. Gemeenschappelijk aan de drie is de normalisering van het probleem van zingeving, gegeven dat wat in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is. Samengevat: Operatie van opruiming van het Manier van opruimen van het onspecifieke onspecifieke Interpretatie Omzetting Samenvoeging Integratie Verdringing Ignoreren Normalisering van het probleem van zingeving Het zal duidelijk zijn dat telkens opnieuw cognitieve, waarderende, emotionele en volitieve processen van selectie optreden. De selectie richt zich op de voorhanden zijnde voorraad typen. Doel is de stabilisatie. Die dimensie van de stabilisatie van waarden en dus van zingeving is voor Luhmann blijkbaar de meest belangrijke. Hij belicht heel het vraagstuk vanuit de bekommernis om de normaliteit, niet vanuit de belangstelling voor de verandering en de omwenteling. D:\317555831.doc 19 c. semantiek een geheel van parate zinverwerkingsregels, veralgemeend op een hoger niveau van ervaring en betrekkelijk onafhankelijk van de plaatselijke of bijzondere situaties. Bij het voorgaande sluit al de betekenis van een goed verzorgde semantiek aan. We weten al dat een semantiek voor Luhmann de volgende eigenschappen heeft: Eigenschappen van de semantiek 1. structuur = relationeel geheel 2. typering = dialectiek verbijzondering en veralgemening 3. Opruiming van het onspecifieke = normalisering en stabilisering 4. hogere orde veralgemening = justificatie en legitimatie 5. relatieve onafhankelijkheid = justificatie en legitimatie maatschappelijke situaties 6. zinverwerking = parate regels van zingeving Betekenis van goed verzorgde semantiek die aan de basis ligt van cultureel gebonden ontwikkeling van ideeën. goed verzorgde semantiek binnen een samenleving In een samenleving zijn alle Iedereen kan in die bruikbare, overtuigende en samenleving deze ‘vormen’ parate inhouden (vormen, zegt van betekening / zingeving Luhmann) van betekening en aanwenden, waardoor van zin samen ‘de’ semantiek communicatie mogelijk wordt. van die samenleving. Het laat de intersubjectieve Zo’n verzameling van controle toe van de talige gemakkelijk aan te wenden uitdrukking van waarden en ‘vormen’ van betekening en normen, met een doelmatige zingeving geeft –samen met beheersing van de daarin toch het semantisch veld (= steeds geïmpliceerde risico's woorden met betekenis en met van formulering en zin) van die vormen– de verstaanbaarheid. bruikbare voorraad van parate Disputen tussen sociale actoren zinverwerkingsregels. grijpen plaats binnen het kader van de goed verzorgde semantiek. Luhmann leidt hieruit het volgende af. a) Het gebruikelijk begripsgeschiedkundig onderzoek houdt zich bezig met goed verzorgde semantiek. D:\317555831.doc 20 Opmerking: Is dat echter zo evident? Of toont dit aan dat er bij Luhmann een groot gebrek is aan belangstelling voor de problemen van zingenese, voor ‘minoritaire’ zinverwerking, voor tegenstrijdige zinverwerking. Het gaat mijns inziens in de ideeëngeschiedenis in de eerste plaats om de voortdurende tegenstrijdige zinverwerkingen die in en door de begripsgeschiedenis kunnen worden gespecificeerd; b) De goed verzorgde semantiek heeft geen afzonderlijke ideale existentie (als een ideeënwereld dus) maar wordt steeds weer reëel in het concrete ervarings- en handelingssituaties. Opm. men kan hier nogmaals aan Poppers derde wereld denken, iets waarnaar Luhmann impliciet ook verwijst wanneer hij over dat 'existeren' van de goed verzorgde semantiek zegt dat hij: eventuell aber ene museale oder bibliothekarische Existenz im Sinne von möglicher Wiederaktualisierung heeft. c) In het begripsgeschiedkundig onderzoek kan men abstraheren van de feitelijke contemporaine (= de toenmalig geldende) courante zingevingsprocessen en de daarin benutte typeringen voor zover die niet zouden betrokken zijn op de goed verzorgde semantiek. De betekenis van die opmerking is niet meteen duidelijk. Maar men kan niet abstraheren van de voorwaarden en de vormen van differentiatie (maatschappelijke differentiatie) waaraan de goed verzorgde semantiek zijn actualiseerbaarheid dankt. d. semantiek en wijzigingen in de typen van sociale differentiatie. doorslaggevend voor de i n b i n d i n g van de begripsverschuivingen. Hier is een verband aangeduid dat voor onze auteur van kapitaal belang is, want het gaat hem in zijn normalistische benadering nu juist om die i n b i n d i n g (Fassung noemt hij het, encadering, inkadering) van de begripsverschuivingen. De goed verzorgde semantiek heeft zijn actualiseerbaarheid te danken aan de wijze waarop hij naadloos past in de ontwikkeling van de maatschappelijke omstandigheden. Die ontwikkeling betreft voorwaarden en vormen van sociale differentiatie. Luhmann blijft hier geïnspireerd door het werk van Georg Simmel (cf. diens Soziologie, waarin over de sociale differentiatie wordt gesproken). De sociale differentiatie is de complexe achtergrond waartegen de menselijke existentie zich afspeelt, het dieptekader van de ervaringen en de handelingen. Begripsverschuivingen – woorden met zin– moeten worden ingebonden (zoals de katernen moeten worden ingebonden om een boek te vormen). Het voorbeeld van begripsverschuiving dat Luhmann in zijn voormeld werk centraal stelt –in de 17de eeuw, Frankrijk– is de amour propre. Ik wil ook verwijzen naar mijn semantische studie van het werk van Bernard Mandeville, terug te vinden in hoofdstukken 3, 4 en 5 van mijn boek De D:\317555831.doc 21 wijzen en de zotten. De moderniteit en haar filosofie (Brussel, 1995). Deze hoofdstukken zijn een uitwerking van een artikel, ‘L’apologie radicale de l’hétéronomie morale de Bernard Mandeville. Un conservatisme précoce du début du dix-huitième siècle.’, in Tijdschrift voor de Studie van de Verlichting en van het Vrije Denken, themanummer: ‘Conservatisme vóór de Franse Revolutie’, 14de-15de jrg., 1986/87. Het betreft het inbinden van het egoïsme (wat nog duidelijk verschilt van de amour propre). Luhmann ontleent zijn ideeën verder aan de school rond Reinhart Koselleck, waarvan hiervoor al sprake. Dat is de school van de historische semantiek en van de begripsgeschiedenis. Kosellecks hoofdwerk op dit gebied is: Historische Semantik und Begriffsgeschichte (1979). Wat is zijn onderzoek? De relatie tussen taal en geschiedenis (Sprache und Geschichte heet de reeks waarin hierboven vermeld boek werd uitgegeven). Er wordt gestreefd naar een algemeen lexicon van geschichtliche Grundbegriffe (cf. zie ook de beschouwingen over centraliteit en subsidiariteit in de hermeneutiek van de tekst), een historisch lexicon van de politieke en de sociale taal in Duitsland en breder Europa. Reinhart Koselleck schreef het programmatische artikel ‘Begriffsgeschichte und Sozialgeschichte’ (o.c., 1979) waarin hij zijn stellingen over het verband tussen wat hij als grondbegrippen beschouwt van enerzijds het politieke ervaren en handelen en van anderzijds de maatschappelijke geschiedenis. Kosellecks centrale idee –die we eveneens bij Luhmann aantreffen– is dat geen samenleving kan functioneren zonder gemeenschappelijke ‘begrippen’, dat wil zeggen zonder de basisbegrippen van het sociaal-politiek ervaren en handelen. Zonder die gemeenschappelijke begrippen bestaat er geen politieke eenheid van handelen. Maar wij funderen ook omgekeerd onze begrippen in de politieke en sociale gehelen waarvan we deel uitmaken. Nu zijn die politieke en sociale gehelen veel complexer, aldus Koselleck, dan dat zij zomaar in taalgemeenschappen van algemene en thematische begrippen zouden opgaan. Tussen het maatschappelijke systeem en de basisbegrippen van ervaren en handelen bestaat een moeilijke relatie van spanning. Er is geen eenvoudig, éénduidig verband tussen enerzijds maatschappelijk ervaren en praxis en anderzijds de thematische begrippen die zin uitdrukken, begrippen die de vectoren zijn van ’s mensen subjectieve ervaring en gevoeligheid (sensibiliteit). Die thematische begrippen vatten synchronisch toestanden en diachronisch veranderingen samen. Goed verzorgde semantiek De thematische begrippen –‘woorden met zin’– betreffen: Op synchronisch vlak toestanden van het samenlevingsverband Op diachronisch vlak veranderingen binnen het D:\317555831.doc 22 samenlevingsverband Een bruikbare voorraad van parate zinverwerkingsregels Intersubjectieve controle van de talige uitdrukking van waarden en normen Doelmatige beheersing van de daarin toch steeds geïmpliceerde risico's van onduidelijke formulering en van verstaanbaarheid. Andermaal zou ik bij deze verdere precisering van het semantiekbegrip kunnen ingaan op het vraagstuk van de zelfreferentie. Bij het gebruik van de thematische begrippen spreken mensen ook over hun courante ervaringen en handelingen, die in overeenstemming zijn met die thematische begrippen. Dat veroorzaakt een cirkel. De cirkel kan vanuit ‘de spreker’ niet worden doorbroken: waarover spreken wij als wij in thematische begrippen spreken over de thematische begrippen en de relatie tussen de thematische begripsverschuivingen en de maatschappelijke differentiaties? Hoe kunnen wij in de taal, die ons door het maatschappelijk systeem wordt opgedrongen, spreken over de taal die ons door het maatschappelijk systeem wordt opgedrongen? Nog anders geformuleerd: hoe kunnen wij in de vocabulaire verschuivingen van onze taal die het gevolg zijn van de maatschappelijke veranderingen spreken over de taalverschuivingen van onze maatschappelijke veranderingen? De eerste formulering van het zelfreferentie-vraagstuk correspondeert met een synchrone doelstelling. De tweede formulering correspondeert met een diachrone doelstelling. Helemaal labyrintisch wordt het als we ons realiseren dat het woord (en begrip) ‘zelfreferentie’ zelf is gegeven door een zingevende taal die kadert in een evolutieproces van een samenleving (de westerse). De problematiek van de zelfreferentie is een problematiek voor maatschappelijke wezens die over hun maatschappelijke toestanden en veranderingen op een metaniveau willen spreken. Mensen die zich voor hun samenleven terugplooien op de sociale wetenschappen. Ik verwijs verder naar Gesellschaftsstruktur ... (1981), Bd 2, Kap 1 ‘Selbstreferenz und Teleologie in gesellschaftstheoretischer Perspektive’ (94), en naar het begrip in de Registers van Bd 1 en Bd 2. Nog één opmerking daarover. Wanneer lieden zich in het kader van een ‘westerse cultuur’ hebben begeven van een toestand van ongereflecteerd (niet theoretisch) sociaal ervaren en handelen [=een toestand van pre-wetenschappelijk ervaren en handelen (zie hierna ‘zingevingen en betekeningen’ met waardeoriëntaties in termen van ‘praktische levenswijsheid’, cf. Ser Lapo Mazzei’s brieven)] in D:\317555831.doc 23 een toestand van gereflecteerd (theoretisch overwogen) sociaal ervaren en handelen [= een toestand van wetenschappelijk ervaren en handelen; de betekenis van expertisedenken] hebben zij zich ook bewust gemaakt van dit vraagstuk van de zelfreferentie. Het bewustzijn van het vraagstuk van de zelfreferentie is ook steeds een ‘ongelukkig bewustzijn’ (cf. G. W. F. Hegel). Niet gereflecteerd ervaren en handelen wil hierbij zeker niet zeggen: onoverwogen ervaren en handelen. Als voorbeeld: niet Philips de Goede schreef de Herfsttij der Middeleeuwen, wel Johan Huizinga en hij vatte er de sociale ervaringen en handelingen van de ‘Bourgondiërs’ in samen . Voor Koselleck heeft de begripsgeschiedenis die zich concentreert op de thematische begrippen te maken met de multipele lagen van – chronologisch uit verschillende tijdperken afkomstige– begrippen. De semantische ontwikkeling openbaart een gelijktijdigheid van het ongelijktijdige. Die gelijktijdigheid van het ongelijktijdige kan vervat liggen in één begrip dat betekent en zin geeft. De uitdrukking gelijktijdigheid van het ongelijktijdige is een wat raadselachtig begrip. Het herinnert mij aan Ernst Blochs ‘categorie’ van de Ungleichzeitigkeit die zich in de historische tijdvakken openbaart 3. Het is voor Bloch een essentiële categorie van de emancipatorische beweging van de mensheid. Zo komen mensenrechten al voor op de zuil van Hammoerabi. Ook de Stoa zou de mensenrechten een thematische ontwikkeling geven. En vandaag beheerst het een groot deel van het morele en politieke discours inzake internationale betrekkingen. Als voorbeeld van de multipele gelaagdheid van een begrip is dit zeker en vast exemplarisch. Ik merk op Blochs voorbeeld de fascistische en nationaalsocialistische leef- en denkwereld in het Interbellum was. In de ideologie van het nationaal-socialisme klonken feodale ‘woorden met zin’ door, die werden vastgeklonken aan futuristische en pseudo-wetenschappelijke denkbeelden. Hierbij is blijkbaar niet alleen maar de losse juxtapositie van de synchronie en de diachronie van thematische begrippen belangrijk, maar ook de diachronie in de synchronie. In één en dezelfde tijdsperiode komen qua zingeving van mens en wereld begrippen uit verschillende tijden samen. Dat is wat Bloch wenste te beklemtonen, waarbij het gebroken karakter van de moderniteit onder de aandacht bracht. Ik verwijs naar de volgende woorden: Elke historiografie beweegt zich tussen twee uitersten: ofwel onderzoekt zij verbanden die reeds vroeger in de taal werden beklemtoond, ofwel reconstrueert verbanden die vroeger niet in een taal werden beklemtoond, maar die door middel van bepaalde methoden en gevolgtrekkingen uit indiciën kunnen worden betrokken. In het eerste geval dienen de bekomen begrippen als een heuristische poging om de verloren gegane realiteit te bevatten. In het laatste geval bedient de geschiedschrijving zich van ex post geconstrueerde en gedefinieerde 3 Ernst Bloch, Erbschaft dieser Zeit, in de Gesamtausgabe, FaM, Suhrkamp, 1978. D:\317555831.doc 24 categorieën die worden aangewend zonder dat bronnen aanwijsbaar zijn. 4 Maar op die wijze is de begripsgeschiedenis zoals Koselleck (en Luhmann in zijn spoor) ze voorstaat bezig met het op elkaar betrekken van verleden en heden zonder nog in grote duidelijkheid de scheiding te kunnen maken tussen: de begrippen waarin –gegeven hun verleden tijd– lieden de eigen ervaringen en handelingen vatten en de begrippen die lieden sindsdien gebruiken om ervaringen en handelingen van de verleden tijd te vatten en weer te geven. Het lijkt mij duidelijk dat in deze aangelegenheid andermaal het interpretatievraagstuk centraal staat. Hoe zullen wij interpreteren? Kunnen wij naar waarheid zin reconstrueren, wie es gewesen ist (Ranke), of is dit ten ene malen onmogelijk? Bij Luhmann gaat het tevens over de kennissociologische omvang van dit vraagstuk. Dat leidt hem er toe een bredere theoretische context te suggereren waartoe alleszins het hoger vermelde vraagstuk van de zelfreferentie behoort. Om diezelfde reden vestigt hij de aandacht op het verband tussen enerzijds de systeemcomplexiteit (van een samenleving) en anderzijds de systeemdifferentiatie (van die samenleving). Het is dit verband dat dus, in zijn terminologie, moet leiden tot de het inbinden van de begripsverschuivingen. De semantische structuren worden, zoals we al hebben gezien, in verband gebracht met de talig vertolkte selectie van de specifieke sensibiliteiten in een gegeven tijdruimtelijke context. Als gevolg van de sociale uitdifferentiatie en door de daarmee samenhangende vergroting van de systeemcomplexiteit van de samenleving ontstaat er een selectiedruk op semantisch gebied. Luhmann spreekt van Sinnaktivierung organisierenden Semantik. Opm.: uitdifferentiatie betekent weinig meer dan de differentiatie van het maatschappelijke. Het wijst het ontstaan aan van diverse sferen, occupaties, rollen, functies, met de daarbij horende verhoogde complexiteit in structuur en functionering. Luhmann legt de oorsprong van de hedendaagse uitgedifferentieerde samenleving (in de Eerste Wereld) in de 17de eeuw. In de termen van Immanuel Wallerstein betreft het het ontstaan van het moderne wereldsysteem. De take off kunnen we situeren in de late 15de eeuw, de ontwikkeling van de moderne natiestaten valt te situeren in de tijd 4 Mijn vertaling van: Jede Historiographie bewegt sich auf zwei Ebenen : Entweder untersucht sie Sachverhalte, die bereits früher sprachlich artikuliert wurden, oder sie rekonstruiert Sachverhalte, die früher sprachlich nicht artikuliert worden sind, die aber mit Hilfe bestimmter Methoden und von Indizienschlüssen herauspräpariert werden. Im ersten Fall dienen die überkommenen Begriffe als heuristischer Einstieg, die vergangene Wirklichkeit zu erfassen. Im letzten Fall bedient sich die Historie ex post gebildeter und definierter Kategorien die angewendet werden, ohne im Quellenfund aufweisbar zu sein. (o.c., 3 ). D:\317555831.doc 25 van het verval van het Imperium van Karel V. Het moderne wereldsysteem 5 vormt de grondslag van diepgaande wereldbeschouwelijke en ideologische wijzigingen, dat wil zeggen tot ingrijpende semantische wijzigingen. De eerste vraag die wij ons moeten stellen is: wat betekent voor Luhmann sociale uitdifferentiatie eigenlijk? Luhmann geeft ook hier geen definitie. Het wat wordt als gekend verondersteld. Er is meer aandacht voor het hoe. Hij onderscheidt drie typen van sociale uitdifferentiatie. De typen passen grosso modo in een evolutionaire lijn die de auteur zich historisch voorstelt. Dat mag een bezwaar heten. Toch is de indeling meer geraffineerd dan de heel schematische opdeling in Gemeinschaft versus Gesellschaft (die meestal verkeerd begrepen aan Ferdinand Tönnies wordt ontleend). Drie typen van uitdifferentiatie van het maatschappelijke historisch in een evolutionaire lijn Segmentair Natuurvolkeren, traditionele gemeenschappen Stratificatorisch Hoge Culturen, premoderniteit Functioneel Moderniteit Die drie typen van uitdifferentiatie steunen op verschillende semantische complexen. En daar ze in een evolutionaire lijn passen, brengen de overgangen van het ene type in het andere type bijzondere (typische) zinverwerkingen met zich mee. Onder gesegmenteerde uitdifferentiatie kunnen we het volgende verstaan. Elk deelsysteem van het maatschappelijke systeem ziet het geheel als een loutere verzameling van gelijke naast elkaar geplaatste deelsystemen. Het globale systeem kan daarom slechts een geringe complexiteit hebben op het vlak van de mogelijkheden van handeling en van ervaring (Luhmann, GuS, 1, 25). Men mag aannemen dat Luhmann hier denkt aan de sociale organisatie van natuurvolkeren. Hij koppelt het complexere gestratificeerde sociale systeem aan de ‘hoge culturen’ (Hochkulturen, zoals Oud China en Oud Zuid-Oost-Azië, India, Mesopotamië, Assyrië, Egypte, Hellas, Mexico, Peru). De gesegmenteerde sociale systemen bestaan uit relatief autonome deelsystemen en zij worden gekenmerkt door een strakke één-éénduidige koppeling tussen enerzijds de aparte en bijzondere deelsystemen en anderzijds de mogelijkheden en disposities van handelen en van ervaren (existeren). In een aantal gevallen, zo zegt Luhmann (ibidem), hebben de gesegmenteerde sociale systemen zich verder ontwikkeld tot gestratificeerde sociale systemen. Vanuit de deelsystemen (bijv. afstammingsgroepen) Ik verwijs naar Hoofdstuk 3. ‘De onttovering van de wereld als selectieve tolerantie’, in mijn boek Het vrije denken. Het ongelijk van een humanisme, Brussel, 1992 (1991). Zie ook mijn interpretatie van de moraalfilosofie van Thomas Hobbes (1588-1679) in Deel 3 van dit cursusboek Tussen maat en orde… (2000-2001). 5 D:\317555831.doc 26 ontwikkelden zich lagen of niveaus (strata) van maatschappelijke erkenning en insluiting. Wilhelm Reich had reeds op zo’n ontwikkeling gewezen –in het spoor van cultuurantropologen als Bronislaw Malinowski– in verband met dat wat hij betitelde als de inbreuk van de seksuele moraal. Hierbij wordt een expliciet regelsysteem inzake geslachtelijke omgang en relatievorming gegenereerd en geactiveerd. Het impliceert een nieuwe betekening en zingeving van mannen en van vrouwenrollen. Verboden en plichten bekrachtigden die nieuwe betekening en zingeving. Reich wees er in zijn Einbruch der Sexualmoral op dat de basis voor de stratificatie en voor de morele codificatie van het geslachtelijke en het relationele leven (volgens gender-lijnen) in verband moest worden gebracht met de productie van surplus aan voedingsmiddelen en werktuigen. Een overschot aan rijkdom vormde de basis voor de nieuwe sociale differentiatie volgens elkaar uitsluitende strata. In de gesegmenteerde maatschappelijke verbanden (families, sibben, clans, etc.) begonnen strategieën inzake de controle over die surplusproductie een steeds grotere rol te spelen. Het is zelfs opmerkelijk dat juist door de segmentering van het sociale de controle over de surplusproductie werd vergemakkelijkt: via het uithuwelijken van vrouwen ( gendering) en strategieën van relatievorming binnen deze groepen die surplusproductie waren beginnen te accumuleren, groeiden er naast en door de gesegmenteerde deelsystemen duidelijk van elkaar gescheiden lagen en niveaus. Zo werd de basis gelegd voor wat men ‘hoge culturen’ is gaan noemen. En zoals reeds gezegd werden hiermee de bases gelegd voor de hoge culturen. Zij werden mogelijk door concentratie van weelde en van macht terwijl onderling ongelijke lagen ontwikkelden uit de gejuxtaposeerde en gelijke deelsystemen (de families, de geslachten en de woongemeenschappen) ontwikkelden. Een gecompliceerd communicatiegeheel ontstond. Twee resultaten: snelle en efficiëntere communicatie binnen de lagen; geordende en overzichtelijke (want repressieve) communicatie tussen de lagen6. Toch blijven er remmen bestaan en blijven de mogelijkheden van handeling en ervaring met een zin star en rigide. De voorbeelden van gestratificeerde hoge culturen zijn het kastesysteem, het oosters despotisme, de feodale maatschappij tot aan de vroegLuhmanns uiteenzettingen variëren op oude thema's. Het gaat om thema’s die zich ontwikkelden toen de sociale wetenschappen zich loswerkten van de wijsgerige en essayistische beschouwingen, met name in de vroege 18de eeuw. Auteurs als Bernard Mandeville (het thema van de arbeidsdeling) en Jean-Jacques Rousseau (over de ongelijkheid tussen de mensen) hebben bijgedragen tot de ‘verwetenschappelijking’ van het discours en zo de basis gelegd voor semantische verschuivingen. 6 D:\317555831.doc 27 kapitalische maatschappij, de antieke samenleving gebaseerd op slavernij, de koloniale en neokoloniale samenlevingen ontstaan binnen het kader van de ontwikkeling van het handels- en industriële kapitalisme. In het geval van de functionele differentiatie, die Luhmann alleen voluit ontwikkeld ziet in de westerse wereld (eerst in West-Europa, later in andere delen van de kern van het moderne wereldsysteem), behoort een mens niet langer exclusief tot een deelsysteem. Evenmin behoort hij alleen maar exclusief tot een laag (= een kaste, een groep, een stand). De individuele existentie van het individu is daardoor zowel verminderd als vermeerderd. Dat lijkt bizar, maar het is het niet bij verdere overweging. a) Minder: een individu is in een hobbesiaans sociaal universum (cf. zie Deel 3 voor de tekening van dit sociale universum, mensen als atomen) in de eerste plaats minder omdat en doordat de ruggesteun van het deelsysteem (familie, gemeenschap, of clan) is weggevallen. Dat heeft drastische consequenties voor het handelen en ervaren met zin. Ook de starre vertrouwdheid met gebruiken en etiquette, met vaste aanspreekvormen en met standvastige selectie van kwaliteiten (voortreffelijkheden) in overeenstemming met de standen (kaste, klasse, etc.) is weggevallen. Het resulteert in onbehagen. Het geeft ongemak. Het veroorzaakt onzekerheid. Zei Marx ooit: Alles wat van stand is en standvastig is vervluchtigd, wat goed die vermindering uitdrukt waarover Luhmann het heeft. b) Meer: de beperkingen door de exclusieve en strikte participatie aan het deelsysteem opgelegd aan het handelen en ervaren met zin, aan de communicatie, aan het overleg en aan de discussie, zijn weggevallen. Daardoor kreeg het individu ruimte. Ruimte voor de individuele beleving van zin. Ruimte voor –in beginsel– open communicatie van zin met andere die in diezelfde positie zijn terecht gekomen. Er is sprake van algemene omgangsvormen, die over het geheel van de samenleving (althans in beginsel) worden gedistribueerd, en die, ofschoon nog volgens vaste sociale modellen van handelen met zin en ervaren met zin georganiseerd, door allen kunnen worden bewerkt en geïntoneerd. Luhmanns overwegingen kan men nauwelijks nieuw noemen. Zij behoren tot het steeds terugkerende thema van elke sociaalwetenschappelijke en zelfs ideologische overweging van het maatschappelijk ervaren en handelen. Dat is zo sinds de ontdekking van ‘het maatschappelijke’ in de 17de eeuw en het werd nog in de hand gewerkt door de ontwikkeling van het theoretische overdenken van die ontdekking in de 18de en 19de eeuw. Men gemakkelijk een verband aanduiden met historiserend sociologisch werk van Norbert Elias. In diens werk over de hoofse samenleving en over het proces van de civilisatie gaat het over de indrukwekkende wijzigingen die zich in de westerse samenleving hebben voorgedaan door de sociaal-economische omwentelingen, gepaard gaande met de modernisering. Het betreft een proces dat zich heeft voltrokken in de kern van het moderne kapitalistische wereldsysteem. Het doorbreken van de standen en de lagen en de schepping van een snelle sociale mobiliteit binnen de nieuwe klassen (bijv. A. Frère is van opkoper van oud vuil, D:\317555831.doc 28 lompen en afval, opgeklommen tot kapitalistische tycoon) is een kenmerk van de nieuwe sociale ruimte die met het kapitalisme werd in het leven geroepen. De overgang van een sociaal systeem gebaseerd op ascribed status naar een sociaal systeem van achieved status, van los van de individuele verdiensten opgeplakte status (= laag waarbinnen ervaren en handelen met zin gefixeerd is en blijft) naar verbonden aan de individuele verdiensten bereikte posities (= plaatsen waarop ervaren en handelen met zin gefixeerd is) wordt meestal aangeduid als de kern van de modernisering en als de grond van het proces van de civilisatie. Luhmann zegt dat de functionele differentiatie die werd ingeluid met de langzame veralgemening van het handelskapitalisme en met de diepgaande aantasting van oude feodale structuren –moderniteit, of nieuwe tijden– heeft bijgedragen tot de reductie van de persoonlijke existentie van de individuen. Dat blijft een basisgegeven tot op vandaag en het speelt steeds mee in de discussies over zingeving. Onbehagen en klacht over die reductie van de persoonlijke existentie is nooit uit de lucht geweest. Het speelt mee in sociale onrust en in politieke instabiliteit, vooral in perioden van economische en sociale malaise. Luhmann verwijst naar een laatste vesting die is gevallen in de doorgroei van de moderniteit, met name de familie met daarin centraal de rol van vrouw (als huisvrouw!). Der letzte derart konzipierte Fall, den man um 1800 noch für unmöglich hielt, war die Hausfrau und Mutter der bürgerlichen Familie. Auch das ist ein inzwischen abgeschlossenes Kapitel. (o.c., 30-31; mijn hoofdletters). Geparafraseerd: Het laatste geval dat we onder onze aandacht moeten brengen (= inzake de modernisering die de reductie van de persoonlijke existentie heeft veroorzaakt) en die men rond 1800 nog voor onmogelijk hield, is het geval van de huisvrouw en de moeder. Maar dat is intussen ook al verleden tijd. Ook de existentie van de vrouw –destijds alleen maar huisvrouw en moeder– is gereduceerd. Paradoxaal is die reductie het onderwerp geweest van de eisenstrijd voor gelijkberechtiging, voor bevrijding, en voor emancipatie. De reductie is het sociale fundament van het feminisme. Het zal inmiddels duidelijk zijn dat de ‘woorden-met-zin’: reductie van de persoonlijke existentie zelf deel uitmakend van een zingeving van ons hedendaags bestaan in een uiterst gedifferentieerde samenleving, steunend op complexe functionele rolverdelingen. De zelfreferentieproblematiek treedt hier in al zijn duidelijkheid op de voorgrond. In de analyse van de semantische verschuivingen die in onze cultuur als gevolg van het wereldtransformatieproces (= de vorming van een modern wereldsysteem) zijn opgetreden, is de onderzoeker / beschouwer zelf bezig deel te nemen aan de semantische verschuivingen. Er is geen onderzoek en er bestaat geen beschouwing die zinvrij is. Integendeel. Het spreekt voor Niklas Luhmann dat hij zich daarvan bewust is. Dat hij echter het woord reductie gebruikt is tekenend. Hij spreekt niet van bevrijding, of, van het losmaken van banden. Ik D:\317555831.doc 29 wees er hiervoor al op dat de reductie als een minder steeds ook een meer impliceert. De vraag die wij ons moeten stellen is: wat betekent voor Luhmann deze reductie? Het woord heeft een complex begrip 7. Hij verduidelijkt het door er een andere term tegenover te plaatsen, met name de insluiting (Inklusion). Met de reductie van de persoon (bijv. als edelman, als vertegenwoordiger van een kaste, als hoofd of als lid van een familie, enz.) die door de functionele differentiatie van het maatschappelijk systeem in het leven wordt geroepen gaat de principiële insluiting van alle leden van het systeem in alle functionele deelsystemen van de samenleving –Luhmann spreekt van Funktionkreisen– gepaard. Hij stelt de zaken zeker statisch en ideaaltypisch voor. Dat is eerder kenmerkend voor een systeemsocioloog, in het spoor van mensen als Max Weber en vooral Talcott Parsons. De individuen kunnen –in beginsel– overal ten tonele verschijnen, hun rol spelen, zich dienstbaar maken, zich opwerken, invloed uitoefenen. Hij insisteert op de veralgemeende insluitingsmogelijkheid van alle individuen in gelijk welk functioneel deelsystemen van de samenleving: de vader kan ondernemer zijn, de ondernemer kan lid van een caritatieve organisatie zijn, etc. Er zijn geen beperkingen van maatschappelijke aard. Kaste, clan, rang, stand, familie, sibbe: zij spelen geen rol voor en in het ervaren en handelen met zin. Luhmann stelt het proces van de modernisering van de westerse samenleving in de kern van het wereldsysteem voor als een progressief en soms bruusk verlopende overgang van een gestratificeerd gedifferentieerde naar een functioneel gedifferentieerde maatschappij. Die laatste wordt beheerst door regels die een formeel karakter hebben. Tot dan werd het regelgedrag door tradities (van stand en klasse) beheerst. Dit proces van de modernisering is qua zinverlening geïdealiseerd geworden in politieke discours, inde literatuur, en in de individuele ervaring van mensen. De universele insluitingsmogelijkheid werd als een waarde aangeduid, voor zover er de waarden van gelijkheid en van vrijheid mee woerden verbonden. Het is als een semantisch gebeuren dus wel degelijk diep doorgedrongen in het spreken van mensen over hun maatschappelijke toestand. Luhmann merkte daarbij terecht het volgende op: naar waarheid is die universele insluitingsmogelijkheid natuurlijk helemaal niet ‘vrijgesteld’ en evenmin ‘gelijk verdeeld’ over het geheel van de bevolkingen, maar zij is wel door de vorm van de maatschappelijke differentiatie niet meer op voorhand gereguleerd (o.c., 31). Misschien is het niet onbelangrijk op te merken dat de zingeving in de moderniteit steeds gekarakteriseerd blijft door het gekwelde en wel precies in die mate dat de idealisering een meer uitgesproken karakter heeft. Het thema van het ongelukkige bewustzijn moet daarmee zeker worden Ik gebruik ‘begrip’ in de volgende betekenis: het is de inhoud van een woord. Die inhoud wordt ofwel extensioneel ofwel intentioneel gegeven. In het eerste geval betreft het een opsomming. In het tweede geval gaat het om een definitieafspraak (de intentionele strekking). Cf. Carl Gustav Hempel. 7 D:\317555831.doc 30 verbonden. In de wijze waarop de modernen –om zo te spreken– met elkaar praten over vrijheid en gelijkheid is de tegenstrijdigheid aanwezig. Restanten van het verleden duiken steeds weer op en wel in die mate dat in een functioneel gedifferentieerde samenleving toch weer steeds kaste en standen hun intrede doen. Altijd weer is er sprake van een terugval, van een poging het oude te herstellen, en voorwaar, steeds is er ook de werking van oudere differentiatievormen die qua ervaren en handelen met zin hun tol eisen. Wanneer Ernst Bloch (zie hiervoor) spreekt van ongelijktijdigheid in de waarde-oriëntaties in de moderniteit, dan heeft hij dat over elkaar liggen van zingevingen op het oog gehad. Niet zelden geeft dit aanleiding tot semantische botsingen of conflicten die zich vertalen in dialogen waarin het klaarblijkelijk gaat om een dovemansgesprek. Tussen de semantieken –en tussen de ervaringen en handelingen met zin– is geen vergelijk mogelijk. Begrijpen kunnen de protagonisten elkaar niet meer. Zoiets doet zich in miniatuur ook voor in het onbegrip en het stopzetten van de conversaties tussen de generaties, op grond waarvan men dan spreekt van generatieconflict. Dit conflict heeft een dialoogstructuur. Cf. Het voorbeeld van Ser Lapo Mazzei en van Francesco Datini uit het boek van Iris Origo, De koopman van Prato. De dialoog tussen de notaris (Mazzei) en de koopman (Datini), het conflict van de semantieken, de tegenstelling tussen de verschillende systemen van ervaring en handeling met zin in eenzelfde historische periode, met name de veertiende eeuw, Florentië. Ik verwijs naar de dialoog tussen Sancho Panza en Don Quichot (in Cervantes’ Don Quijote de la Mancha). 'Slaap jij maar, Sancho,' antwoordde Don Quichot; 'jij bent geboren om te slapen ; en ik die geboren ben om te waken zal in den tijd die van nu tot aan den dageraad nog ontbreekt mijn gedachten den vrijen loop laten en haar uitweg geven in een klein madrigaal dat ik zonder dat jij daarvan weet, gisteravond uit het hoofd heb gemaakt'. 'Het lijkt mij,' antwoordde Sancho, 'dat gedachten die een mens de tijd laten om verzen te dichten niet zo bijster gewichtig kunnen zijn. Ued. kan van mijn part zoveel dichten als u wil, ik zal zoveel slapen als ik maar kan'. (Vertaling C. Van Dam ; J.W.F. Weremeus Buning, Querido, p. 841-842). In het geval van de functionele differentiatie wordt het gelijkheidspostulaat verbonden aan elk individu (in beginsel). In principe moeten zowel Sancho als Don Quichot én kunnen slapen én kunnen waken, dichten en denken. Luhmann wil duidelijk maken dat door de wijziging van de differentiatievorm er zich een heel nieuwe semantiek opdrong, aangepast aan de nieuwe sociale indelingen, verbijzonderd naar andere specifieke deelsystemen, met nieuwe en andere tijds- en zaaknoties, en zo dat een ander historisch bewustzijn kan worden geformuleerd. Dat is wat hij noemt: einer Gesamttransformation des semantischen Apparats der Kultur. Nogmaals, in D:\317555831.doc 31 wezen is dat een voldoende bekend gegeven. De wijze waarop Luhmann erover praat, en de manier waarop hij theoretisch thematiseert is nieuw. De reductie van de persoon, van de oude sociale segmenten en van de strata, die de principiële en algehele insluiting van alle individuen als gevolg heeft, zorgt voor een snelle wijziging en verspreiding van de lopende zingevingen. Zij gaan zo sterk uiteenlopen dat ze nog onmogelijk kunnen worden betrokken op elkaar, laat staan met elkaar verenigd. Daardoor wordt een alomvattende consensus, die maatschappelijk degelijk functioneert, over wat is en wat behoort te zijn uiterst moeilijk bereikbaar. In een aantal gevallen is die consensus onbereikbaar. Het leidt tot het verlies van zin, Sinnverlust. Het veroorzaakt onbehagen. De woorden-met-zin –eer, trouw, achting, gehoorzaamheid, etc.– verliezen hun starre en algemene verwijzingskracht, het door zin ervaren en handelen gebruik makend van een vast vocabularium breekt stuk. Luhmann merkt op dat het enige wat overblijft uiteindelijk slechts een ideaalbeeld is van wat consensus zou kunnen betekenen wanneer het gaat over waardeconflicten. Ook dat wordt weer gethematiseerd. Het maakt het onderwerp uit van de verhalen over de maatschappelijk (en economisch) noodwendige verdraagzaamheid, of het is de basis van de zingevende vertogen over de waarde van het pluralisme, die tot vandaag een grote rol spelen in de wereldbeschouwelijke discussies. Luhmann geeft in dat verband een boeiend voorbeeld. Hij noemt het husserliaans thema van de Lebenswelt een concreet a-priori, dat wil zeggen: een als feitelijk verondersteld synthetisch zingegeven dat tegenover het functionele samenleven en de technische instrumentalisering van het bestaan wordt geplaatst. Hij refereert aan Edmund Husserls essay Die krisis der europäischen Wissenschaften und die transzendentale Phänomenologie. De inhoud van dit essay geeft de bevestiging, meent Luhmann, van het dramatische en zelfs fatale gebeuren binnen de Europese cultuur: het definitief verloren gaan van een globale en synthetiserende zin die boven de verkruimelde en verbrokkelde zin uitgaat die met de functionele differentiatie gepaard gaat. De lezer van Thomas Manns Die Zauberberg weet dat ook in dit werk de Sinnverlust aan de orde is. Is niet veel van wat wijsgerig-ethisch werd gethematiseerd, sinds de 18de eeuw, uitdrukking van een schier nostalgisch streven om een concreet apriori, bijv. de Lebenswelt, of de commune-achtige sociale eenheden, te verdedigen? Keert niet steeds de verdediging terug van een maatschappelijk gegeven dat weerstand kan bieden aan het systeem (= het systeem van de functionele differentiatie en van de technische instrumentalisering)? Zo onder andere bij Jürgen Habermas in zijn al te monumentaal werk –een indrukwekkend ingewikkeld en redundant zingevend discours waarin op een bezeten wijze met zoveel mogelijk andere zingevende verhalen wordt afgerekend– Theorie des kommunikativen Handelns. D:\317555831.doc 32 Luhmann zelf ontkomt niet aan de zingeving. Hij treedt binnen in wat hij onderzoekt en kiest positie. Hij is onbetwistbaar een man van het systeem en een tegenstander van de Lebenswelt, zoals die onder andere door Habermas werd verdedigd. Dat blijkt onder andere uit het volgende: De verhouding tussen (enerzijds) de Levenswereld en (anderzijds) de moderne open gemaakte technische, wetenschappelijke, economische perspectieven heeft zich (nog) niet op een bevredigende wijze laten ophelderen. Maar het is sociologisch niet vol te houden aan de Levenswereld op de een of andere manier een bestaansvoorrang te geven op de semantische structuren die een specifieke functionele oorsprong hebben. (o.c., p. 83, mijn vrije vertaling.) Dat betekent dat Luhmann tegen Husserl en Habermas –maar zonder evenwel te verduidelijken waarom– volhoudt dat er voor hem geen enkele sociologische reden te bedenken valt om aan een integrerende concreet gedachte vorm van maatschappelijkheid (de Levenswereld, wat dat ook moge zijn) een voorrang te geven in de zinverlening, gegeven de moderniteit en de daaraan ten grondslag liggende functionele differentiatie, waarbij de levenssferen van de individuen werden verkruimeld. Hij spreekt in deze als een overtuigd modernist. Hij vertolkt zelf een semantiek die de moderniteit betreft. Hij treedt in het voetspoor van Thomas Hobbes. Alleen gebruikt hij andere woorden-met-zin. De maatschappelijke differentiatie in functionele, instrumentele en technische zin voert volgens Luhmann tot zo'n specifieke zingevingen dat er geen globaal zicht op de wereld meer mee mogelijk is. Een universitas rerum wordt er door onmogelijk gemaakt. De kennissocioloog beschouwt dit, naar analogie met zijn visie op de overgang van een gesegmentariseerd naar een gestratificeerd maatschappelijk systeem, als een vooruitgang. Waarom? Omdat door de functionele differentiatie en de daarmee vergezeld gaande semantische complexiteit de handelingsmogelijkheden verhoogd worden en de oplossingsmogelijkheden met betrekking tot alle gegevens van de wereld rondom toenemen. Met de ‘wereld rondom’ kan zowel de natuurlijke als de maatschappelijke wereld bedoeld zijn. Overigens verschijnt de natuurlijke wereld rondom steeds ook als een door maatschappelijke handelingen bemiddelde natuurlijke wereld en kan hij nooit een natuurlijke wereld als zodanig zijn. Men zal kunnen opmerken dat Luhmann de term vooruitgang op die manier uitdrukkelijk modernistisch heeft ingevuld. De kennissocioloog presenteert zich als iemand die ‘het moderne’ of de moderniteit legitimeert. Wat hij doet is een hedendaagse formulering introduceren die, om in zijn eigen discours te blijven, aan een welbepaalde opruiming van de door hem als onspecifieke en dus niet reguliere zin meewerkt. Op die manier voert hij een selectie door. Die selectie is gericht op een zijns inziens voorhanden typevoorraad die als doel heeft normalisering te bekomen. Het roept de volgende vragen op: Is Luhmanns legitimatiepoging helemaal nieuw (hoger sprak ik van herformulering)? D:\317555831.doc 33 Is de specifieke terminologie die Luhmann bezigt dan niet wellicht te wijten aan de wijzigingen in de legitimatie die door en met de moderniteit worden gegeven? Zijn we niet geconfronteerd met een permanent conflict van zingevingen en dus met de persistentie van een twistgesprek tot in onze tijd, twistgesprek waarop we trouwens ook de term 'postmoderniteit' moeten betrekken? Moeten we dan geen groot belang hechten aan een historische en paradigmatische voorstellingen van het twistgesprek (het conflict) over de zingevingen in relatie met een karakterisering der moderniteit? Ik wil in deze ook nog even de aandacht vestigen op het thema van het actief mobiliseren van zingehelen. Zoals ik al uiteenzette gaat het om de parate zinverwerkingsregels die een betekenende en een waarderende dimensie hebben en die dus telkens feiten (ervaringen), actiemogelijkheden en intenties aanduiden. Onder feiten en ervaringen kunnen wij verstaan: complexen van gegevens die een realiteitswaarde toegekend worden. Onder actiemogelijkheden: complexen van actie-estimaties die een transformatiewaarde worden toegekend. Onder intenties: complexen van wilsvoorstellingen die een gevoelswaarde hebben. Ex cursus: Wat dit betreft situeert mijn oriëntatie zich aan de kant van Victor KRAFT (1880-1975) die in het spoor van Franz Brentano en met kritieken tegenover een harde lijn in de Wiener Kreis (waartoe hij toch ook kan worden gerekend) werkte aan zijn Die Grundlagen einer wissenschaftlichen Wertlehre (1937; later 1951 en 1973). Het werk werd door Elisabeth Schneewind vertaald onder de titel Foundations for a Scientific Analysis of Value en in 1981 uitgegeven. Men vindt diezelfde oriëntatie in Jaap Kruithofs De Zingever. Een inleiding tot de studie van de mens als betekenend, waarderend en agerend wezen, 1968. In hoofdstuk 19 (‘De Zingeving’), pp. 511-512 lezen we: Zingeving heeft ... betrekking op het coördineren van ... drie processen, hun integratie in een samenhangende totaliteit : ... perceptief-cognitieve activiteiten / cathectische en affectief-emotieve processen/actieve processen...". 512 : In zijn zingevende activiteit tracht de mens de feitelijke bestaande inwerking van het actieve op het cathectisch-affectief-emotieve enerzijds, het perceptief-cognitieve anderzijds te ordenen volgens zekere beginselen. Voor één van de mogelijke definities van de zingeving verwijs ik naar 504-505 : D:\317555831.doc 34 We noemen zingeving de activiteit van de mens waarbij hij met behulp van beginselen zichzelf als totaliteit structureert, in het leefmilieu, waarin hij geplaatst is, situeert…. En verder 513: Zingeving is een menselijke activiteit waarbij samenhangen tot stand komen tussen de denkwaarderings en actieprocessen. Daaraan moet toegevoegd worden dat de mens dit geheel plaatst in het grotere kader, waarin hij leeft, de wereld. Dit betekent dat hij zijn denken inschakelt in een geheel van kenprocessen, die van anderen uitgaan, en hetzelfde doet voor zijn waarderingen en acties. Mijn zingeving plaats ik als onderdeel in zingevingen, die van groepen, waarin ik een rol vervul, uitgaan. Genetisch is het zo dat een enkeling niet eerst alleen een zingevend systeem ontwerpt en dat later in een groter geheel van bestaande maatschappelijke zingevingssystemen inpast, maar doet zich het omgekeerde voor : sociaal aanwezige zingevingen worden via de enculturatie bij de enkeling ingeprent die via interiorisatie van wat rondom hem gebeurt en geldt tot een eigen systeem komt. Men zal gemakkelijk inzien dat Kruithof hierbij ook een dynamisch maatschappelijke dimensie moet aanstippen. Hij doet dat, gezien de theoretische strekking van hiervoor vermeld werk, louter principieel, maar kan hierdoor reeds wijzen op twee wezenlijke componenten die wij ook door Luhmann inzake de historische semantieken aangestipt vinden: met name ruimte en tijd die binnen de context van een zingevende organisatie in 'perspectief' worden gebracht (pp. 513-514). In mijn semantische benadering van de exemplarische voorbeelden is die dynamiek van het westerse maatschappelijke systeem in de interrelatie met het begrippelijk maken van menselijke existentie, bestemming, tijds- en ruimte-organisatie aan de orde, vanuit de vraag: welke grote zingevende oriëntaties spelen een rol tegenover de maatschappelijke dynamiek die de moderniteit als 'voorwerp' heeft. Meer dan Kruithof kon doen in zijn theoretisch basiswerk –dat vooral bedoeld was om een theoretisch apparaat ter analyse van zingevingsprocessen aan te reiken–, maar in overeenstemming dus met de historische semantiek benadering van Niklas Luhmann en Reinhart Koselleck, wil ik ingaan op een concrete historische overgang zoals die is gebleken in het conflictueel zich opvatten of concipiëren tegenover nieuwe handelings- en sensibilisatiepatronen. Ik gebruik het woordje overgang om nogmaals te kunnen verwijzen naar zowel Franz Borkenau en Edgar Zilsel, wier werken ik hoger al vermeld heb: overgang van de maatschappelijke handelingspatronen binnen hun geëigende structuren in correlatie met het zich begrippelijk maken, het zich concipiëren aan de hand van vigerende of nieuwe semantieken. D:\317555831.doc 35 Bij Luhmann komt de maatschappelijke verandering uitdrukkelijk aan bod omdat hij over de semantieken spreekt in verband met de 'overgang' van één vorm van maatschappelijke differentiatie naar en in een andere. Hierdoor neemt de complexiteit van het maatschappelijke systeem toe en verandert de zin. De auteur stelt dat het ervaren en handelen met zin daardoor onder druk komt te staan. Onder druk staan betekent onbehagen en ongenoegen voelen. Terwijl het ongenoegen een actieve reactie is op de druk, is het onbehagen een passieve reactie. Beide slaan ze op de ‘vreemdheid’, of de vervreemding van de zin die een individu in zijn relaties met de anderen en met zijn en hun activiteiten en reactiewijzen ziet ontstaan. Het is een vervreemden van zin die maatschappelijk aangeboden is een waarin hij voelt dat hij moet leven; het is tegelijk ook een zin die hij vanuit zijn handelen en ervaren voelt ontstaan en die hem dwingt. Het resultaat is conflict in de persoon zelf en een conflict in de sociale en culturele context waarin hij leeft. Ongenoegen en onbehagen ontstaan dus bij overgang en semantische deregulering en dit houdt verband met de mobiliseerbaarheid van de zingehelen, aan de hand waarvan de individuen de zich wijzigende en de gewijzigde maatschappelijke omstandigheden kunnen ervaren en behandelen. Nogmaals: in Luhmanns benadering van de zaak voert die druk tot selectie. Daarom spreekt hij ook van selectiedruk. Voor de behandeling van Niklas Luhmann is het in elk geval opmerkelijk dat hij de zaken lineair voorstelt. Na het maatschappelijke systeem dat gesegmenteerd is komt er een maatschappelijk systeem dat gestratificeerd is en dat wordt op zijn beurt weer gevolgd door een maatschappelijk systeem dat functioneel gedifferentieerd is. Uiteraard is dat een wat eenvoudige voorstelling van de sociale verandering, althans wanneer men het zo zou voorstellen dat er een lineaire overgang is van één naar twee en dan eerst van twee naar drie. Ik kan me moeilijk inbeelden dat Luhmann dit ook niet zou weten. Hij is zich immers goed bewust van het probleem van het theoretisch hertekenen van de tijd precies door de wijzigingen van de maatschappelijke differentiatiesystemen. Ik kan mij voorstellen dat hij er van op de hoogte is dat zelfs de Neanderthaler gedurende vele duizenden jaren kan hebben samengeleefd met de Homo Sapiens. In de werkelijke ontwikkelingen die de samenleving heeft doorgemaakt en die het maatschappelijk systeem hebben gewijzigd zal het op dezelfde wijze zijn gelopen. De verschillende differentiatiesystemen overlappen elkaar en blijven op een bijzondere wijze in elkaar geïntegreerd. Dat moet zijn gevolgen hebben voor de koppeling van en de conflicten tussen de semantieken. Ook die moeten elkaar overlappen terwijl zij in een conflict gewikkeld blijven. We zullen in moraalwetenschappelijk opzicht moeten nagaan of dit gegeven van de overlapping en van de intra-tijdssequentiële conflicten niet een belangrijkere plaats moet krijgen dan in Luhmanns behandeling het geval is. D:\317555831.doc 36 We hebben al gezien dat het mobiliseren van zingehelen de typering veronderstelt. In de door mij gesuggereerde voorstelling veronderstelt dit een dialectiek van specificatie en van veralgemening. Luhmann preciseert dat de dimensies van die typering de volgende zijn: Tijd, Zaak, Socialiteit. Die drie dimensies van de typering zijn de basis van de algemene vormen van de ordening en de selectie in het kader van een semantiek. In een maatschappelijk systeem van functionele differentiatie (dat dus het meest complexe is voor wat de relaties tussen systeem en omliggende wereld betreft) is een duidelijker onderscheid ontstaan tussen de zindimensies: tijd, zaak en socialiteit en dat in verband met de dwingende selectie nodig voor een goed verzorgde semantiek. In een schema: Overgang van vroegere vormen van sociale differentiatie naar de functionele differentiatie: differentiatie van functies die leidt tot Specificatie van tijd, zaak, en Nieuwe domeinen van zinvol socialiteit ervaring en van handelen inzake tijd, zaak, en socialiteit Toename van metaforische, Nieuwe woorden-met-zin inzake beeldmatige en begrippelijke tijd, zaak, en socialiteit bepalingen Typering wordt verfijnd en Selectie van zin leidt tot selectiedruk geadapteerd Overlapping van de interacties Overlapping van semantische en de sociale verhoudingen, clusters / verschillende ‘talen’ structurele druk / in het spreken en sprekend ongelijktijdigheid handelen van mensen in een tijdsgewricht. Aangaande de specificatie van de drie dimensies van de zingeving, tijd, zaak, en socialiteit kunnen we als volgt samenvatten. Specificatie van de dimensies van het ervaren en handelen met zin Tijdsdimensie Tijdsperspectieven worden gepreciseerd, in termen van wat verleden, heden en toekomst is. Zaakdimensie Zakelijke perspectieven worden gepreciseerd, in termen van economische, juridische, morele en politieke zaken. Socialiteitsdimensie Sociale perspectieven worden D:\317555831.doc 37 gepreciseerd, in termen van welke sociale handelingen in welke omstandigheden of contexten. Luhmann zegt dat de modernisering tot een toenemende scheiding leidt tussen de drie dimensies, terwijl ze intern verder gespecificeerd en gepreciseerd worden. Een dubbele beweging dus die een heel nieuw arsenaal van woorden met zin, van metaforische, beeldmatige en begrippelijke bepalingen met zich meebrengt. De typering en de adaptatie van de semantiek –zo dat het een goed verzorgde semantiek is in de nieuwe maatschappelijke situatie– is een complexe aangelegenheid en gaat gepaard met een intense zinverwerking. De dimensies van de zinverwerking en van het in functie treden van parate regels van betekening en van zingeving kunnen we ook aanduiden als de bestaansperspectieven –Abraham Edels existentiële perspectieven van ethische uitspraken, theorieën of systemen– van de zinverwerking. Door de modernisering in de kern van het wereldsysteem, berustend op de functionele uitdifferentiatie van de samenleving, worden de dimensies van de zinverwerking gecomplexeerd. Het leidt tot wereldbeschouwelijke en ideologische reorganisatie, tot conflict, tot verwarring en tot overlapping. A. Specificatie van de dimensies van het ervaren en handelen met zin: tijd in de modernisering Tijd: 1) Een groter belang van het Verleden (V) verleden, met een zich Heden (H) ontwikkelend historisch Toekomst (T) bewustzijn als basis voor het maatschappelijk handelen. Ontwikkeling van Belang van een geschiedkundige v visie op het ervaren en handelen H 2).Een groter belang van de t toekomst, met een zich naar ontwikkelend prognostisch V bewustzijn. Zichtbaar in de h politieke economie. T 3) Het heden wordt de Verklaring van de symbolen: ontmoetingsplaats van verleden depreciatie van heden ten en toekomst, van het historische gunste van verleden en en van het prognostische toekomst. bewustzijn, van terugblik en voorspelling. Het verliest zijn uitzonderlijke en zelfstandige waarde als plaats van ervaren en handelen. D:\317555831.doc 38 Zoals hoger aangestipt gaat A. gepaard met de relatief zelfstandige specificatie van de zakelijke dimensie. Het is in elk geval zo dat de zakelijke wereld aan belang wint en intern veel meer gediversifieerd wordt, vergeleken met wat gebruikelijk was in een gestratificeerde of in een gesegmenteerde samenleving. B. Specificatie van de dimensies van het ervaren en handelen met zin: zakelijkheid in de modernisering Zaken 1) Scheiding tussen de diversificatie economische en juridische zaken. 2) Scheiding tussen de politieke en de morele aangelegenheden. 3) Toename van het belang van een manipuleerbare zakelijke boven een oncontroleerbare bezielde wereld C. Specificatie van de dimensies van het ervaren en handelen met zin: socialiteit in de modernisering Socialiteit 1) Verschillende functionele Uitsplitsing en verkruimeling contexten van ervaren en volgens de disparate functionele handelen contexten van het sociale 2) Verkruimeling van de handelen. contexten van ervaren en handelen. 3) De sociale werkelijkheid is niet ‘op het eerste gezicht’, integendeel, zij is verborgen, meervoudig, en tegenstrijdig. Excursus: voorbeelden bij de analyse van Luhmann en bibliografische verwijzingen. Over de zaakdimensie. a) Zie appendix 1 betreffende de Koopman van Prato. Ser Lapo Mazzei versus Datini. b) Zie appendix 2 over de visies over de toenemende ongelijkheid in de wereld als gevolg van de zgn. globalisering. Cf. Pierre-Noël Giraud, L’inégalité du monde. Paris, Gallimard, 1996, pp. 352. Cf. UNCTAD-conferentie 1219 februari 2000 in Bangkok over armoede en mondialisering. Voor Mazzei zijn belangrijk: een goede patrijs; olie als geschenk; het verblijf op de kleine boerderij buiten Florentië; de boekhouding van het armenhuis. D:\317555831.doc 39 Voor Datini ziet dit er anders uit. Juist die tegenstelling leidt tot de confrontatie van de zinverwerkingen, en dus tot de selectiedruk. Bij Datini gaat het om 1) de winsten der filialen, (2) de interne economie van het familiale huis onder de hoede van Margerita, (3) zijn echtgenote ; (4) de kleuren voor het verven van het laken ; (5) de ladingen van de schepen ; (6) de uitzet voor de dochter uit zijn verhouding met een slavin. In beide gevallen gaat het om die elementen die de zaakrealiteit van beide heren samenstellen. In het geval van Ser Lapo Mazzei blijven de elementen van de zaakrealiteit sterk op elkaar betrokken. Er is als het ware een organisch verband tussen de patrijs en de olie, die men genieten kan een avond op de boerderij buiten Florentië, waarbij de boekhouding van het armenhuis als ondergeschikt verschijnt. In het geval van Datini ontstaat er een grote scheiding tussen de verschillende elementen van zijn zaakrealiteit. Toch worden die elementen ook in dit geval op elkaar betrokken. Over de tijddimensie (zelfde referenties) Voor Ser Lapo Mazzei is de tijd hier op aarde een erg voorlopige aangelegenheid die in het teken blijft staan van een godsdienstige tijd, waarbinnen de mens zijn terugkeer ziet naar het vaderlijk huis. De tijd hier op aarde moet men in rust en gelijkmoedigheid doorbrengen, genietend van de eenvoudige dingen van het leven (hier de zaak-dimensie uiteraard). Voor Datini is de situatie heel problematisch omdat hij zich wel moet opvatten binnen diezelfde godsdienstige tijd. Al zijn familieleden en zijn vriend wijzen hem daarop voortdurend en zeggen hem: neem uw tijd, jaag u in hemelsnaam niet zo af, alsof elke dag van je erg "tijdelijk" leven de laatste dag zou zijn (hier een aardige contradictie, die er geen is in de zingeving à la Ser Lapo Mazzei), terwijl hij betrokken is op zeer verschillende tijden : de lange tijd van het veroveren van zijn koopwaren over zee ; de kortere tijd nodig voor zijn koeriers om de brieven te bestellen ; de tijd voor het bouwen van zijn huis in Prato ; de tijd voor het laten verven van het laken, enz. Waar in het geval van Ser Lapo Mazzei de tijden betrokken zijn op elkaar in een organisch geheel, daar zijn de tijden waarbinnen Datini's tijd zich voltrekt goed gedifferentieerd en ontkoppeld. Over de socialiteitdimensie (zelfde referenties) Ik kan hier zeker weer verwijzen naar Ser Lapo's opvatting over de vriendschap en de wijze waarop hij die centraal stelde in de zinverwerking hem eigen. Ik zou aarzelen te zeggen of het de sociaal dominerende zinverwerking was, daarvoor ken ik de D:\317555831.doc 40 gegevens onvoldoende, maar ik heb mijn twijfels daaromtrent; men kan duidelijkheid verkrijgen op dit punt door de Renaissance-studies te consulteren; H. BARON, P. KRISTELI e.a. Hoger hebben we juist dit thema als toetssteen gebruikt en het mag volstaan te verwijzen naar wat ik toen heb gezegd. Laat ons hierbij niet vergeten dat ook de socialiteit volgens Ser Lapo een eenheidskarakter vertoonde: vriendschap tegenover Datini, vriendschap tegenover de wereld, vriendschap tegenover zijn echtgenote (van liefde kon zeker geen sprake meer zijn), een vriendschap vergelijkbaar met dit tegenover Datini was evenwel evenzeer uitgesloten), enz. De socialiteit van Datini is uit elkaar gerukt. Soms dringt de begrippelijke benadering van de zakenman binnen in de sociale betrekkingen in het ervaren en handelen van de echtgenoot binnen, zelden is het omgekeerd. Vaak blijkt de zinverwerking van de handelaar en de ondernemer het andere op te slokken, maar dan is er ook de vertwijfeling, de maninconia (de melancholie, spleen). De verhoudingen (handelen én ervaren) tegenover de slavin (minnares onder sommige omstandigheden) en de slaaf, zijn anders dan die tegenover de medewerker en de ondergeschikte bediende, anders dan die tegenover de vriend, enz. Datini moet die scheiding niet alleen goed kunnen aanbrengen, hij moet dit alles ook nog goed in de hand kunnen houden, hij moet de confrontatie tussen die verschillende socialiteiten, binnen zijn ene socialiteit als christelijk burger van Prato, kunnen realiseren en precies dat is zijn bijzondere en typische maatschappelijke positie en inhoud: met name bewoner te zijn van een gebroken socialiteit. Belangrijk in het voorbeeld is het volgende. de fenomenale wereld –de wereld zoals die rechtstreeks voorligt– wordt niet als zodanig –als verschijning– aangenomen. Integendeel, om de wereld te begrijpen worden ‘achter-de-scène-begrippen’ gevormd en die worden allengs in dienst gesteld van een op een nieuwe wijze te manipuleren ‘wereld’. De realiteit is niet langer prima facie; de werkelijkheid wordt geconstrueerd en de ervaringen en handelingen (met zin) worden betrokken op die werkelijkheid als constructie. Ook omgekeerd: men kan slechts ervaren en handelen via de constructie van de werkelijkheid. Het ligt voor de hand dat wij met Luhmann kunnen denken aan de constructie van een zgn. wetenschappelijk wereldbeeld. Dat wereldbeeld zal geleidelijk alle vormen en lagen van ervaren en handelen met zin binnendringen en gaan domineren. D:\317555831.doc 41 Het is een belangrijke zaak hierop een wetenschapshistorische en wetenschapsfilosofische (voor zover die de wetenschapsdynamiek in zijn 'externe' karakteristiek betreft) analyse te betrekken die helemaal zal afwijken van de klassieke wetesnchapsfilosofie (in normatieve en betuttelende zin). Ik verwijs andermaal naar het werk van mensen als Franz Borkenau, Edgar Zilsel, E. Dijksterhuis (van die laatste de studies over de mechanisering van het wereldbeeld ; zijn studie over de ontwikkeling van de mechanica in Val en Worp). Ik wil verder verwijzen naar het onder het gezichtspunt van een semantische benadering belangrijke werk van o.a. Margaret C. Jacob (Newton en het newtonianisme), Barbara SHAPIRO (over de vroege geschiedenis van de Royal Society in relatie tot het gematigd anglicanisme en het puritanisme). Beide (vrouwelijke) onderzoekers verdedigen de these dat er eerder een verband bestaat tussen enerzijds de typische newtoniaanse start van het wetenschappelijk kennen –slechts één bepaalde modus van wetenschappelijk kennen, georganiseerd rond de 'onwaarschijnlijke' stelling "hypotheses non fingo", d.w.z. in de wetenschappelijke kennis van de wereld moet men zich niet op speculaties en dus op hypothesen verlaten– en anderzijds het latitudinarisme (= gematigd anglicaanse godsdienstige overtuiging) in het restauratie gezinde Engeland van na de Great Rebellion. Ook bij Margaret d'Espinasse wordt dit verband beklemtoond. Zie verder het werk van Robert Mereton en Christopher Hill. Voor de bibliografie ter zake verwijs ik naar mijn boek, Het vrije denken. Het ongelijk van een humanisme, Brussel, 1992 (1991). Luhmann zegt (citaat 1): In der Zeitdimension kann man eine entsprechende Steigerung der Aufnahmebereitschaft für Selektionen beobachten, wenn man darauf achtet, wie die mögliche Differenz zwischen Vergangenem und Künftigem vergrössert, der Spielraum gegenwärtiger Disposition zeitlich verkürzt und der Umschlag entsprechend beschleunigt wird. Die Zeit beginnt schneller zu laufen bei erheblich vergrössertem, in eine undermessliche Vergangenheit und eine unermessliche Zukunft erweitertem Spielraum ... Luhmann wijst op de omkeringen in de tijdsdimensie. Het is een bekend thema dat ook wordt ondersteund door onderzoek van mensen uit de groep van Annales. Zie het werk van Fernand Braudel (eveneens Annales) en zijn medewerkers. Ik verwijs verder naar E. Leroy Ladurie’s Montaillou (de auteur was een lid van de Annales-school) en het hoofdstuk 18 (in de Nederlandse vertaling pp. 348-365) over "Begrip van tijd en ruimte" (eigenlijk D:\317555831.doc 42 ook de hoofdstukken over "Lotsbestemming" en over "Dood") aan wie ik het schema hierboven ontleende: Tot 1500 Na 1500 v V H h t T Tot 1500 (de datum is symbolisch, ik wil op het probleem van de periodisering niet ingaan) was het heden monumentaal groot en "spacieus". De tijd in het heden is lang en drukkend. Er is in feite hoofdzakelijk die lange en dominerende heden-tijd in de ervaringen en de handelingen der mensen (bijv. in Montaillou rond 1300 en ten tijde van de vervolging ingezet door Jacques Fournier de latere paus Benoît IX). Het verleden beperkt zich tot enkele dagen geleden, een oogst vroeger, de afgelopen winter, wijlen vader en wijlen moeder. Veel verder reikt de kennis van het familieverleden eigenlijk niet. De toekomst is op een al even drastische wijze beperkt : het kind dat zal geboren worden en zeer waarschijnlijk kort daarop zal sterven, de komende zaaitijd en de oogst die zal volgen, de toekomende tocht der kudden over de Pyreneeën ("transhumance" genoemd, gaande van de BasAriège in de Languedoc naar Catalonië), de komst van de "Parfait" Guillaume Bélibaste, een kathaar 8. Alles speelt zich af tussen die nauwelijks gedifferentieerde toekomst en dat nauwelijks gedifferentieerd verleden, beide schemerachtig en relatief kort. Symbolisch heb ik het voorgesteld door voor beide kleine letter te gebruiken en voor het heden een grote letter. Het heden duwt verleden en toekomst aan de marge van het ervaren en handelen met zin. Na 1500 blijkt dit omgekeerd. Het heden is kort en snel geworden en is als een soort overgang tussen verleden en toekomst. Het heden zich voortdurend op in zijn moment tussen die goed gedifferentieerde toekomst met zijn vele onderverdelingen gekoppeld aan even zovele plannen en projecten waarin het ervaren en het handelen zich laat vatten, en dat heel nauwkeurig gespecificeerd verleden met zijn duidelijke onderverdelingen en de daaraan verbonden wezenlijke gekapitaliseerde ervaringen en handelingen. Daarom heb ik in dat geval voor het verleden en Katharen waren geen priesters, integendeel, zij waren ‘gezuiverde profanen’ die zich –na een wereldlijk leven van zaken, arbeid, geslachtelijk verkeer, etc.– strikt onthielden van seksueel, die geen vlees meer aten en ook bepaalde landbouwproducten weigerden tot zich op te nemen. Zij hadden tegen de officiële kerk die hen als ketters vervolgde, een groot moreel en wereldbeschouwelijk gezag bij de "croyants" of "credente", dat wil zeggen bij de profaan gebleven lieden die zij op geregelde tijdstippen aan huis bezochten. 8 D:\317555831.doc 43 toekomst hoofdletters gebruikt, voor het heden daarentegen een kleine letter. Luhmann vat dit alles in bovenstaand citaat 1 behoorlijk helder samen: a) het verschil tussen verleden en toekomst vergroot in de zin dat beide omvangrijk en goed geschakeerd worden en volgens functie gespecificeerd ervaren en handelen. Ik kan nogmaals verwijzen naar het voorbeeld van Datini, een man die op een indrukwekkende wijze bezig was met zijn verleden en met zijn toekomst, zo dat zijn goede vriend Ser Lapo Mazzei niet eens meer bij machte was het handelen en ervaren van de koopman die hij zo beminde te begrijpen ; b) de speelruimte van het heden wordt kort en de veranderingen van verleden toestanden, in de overgang naar toekomende toestanden, verlopen veel sneller; c) in de moderniteit (na 1500 dus) is de Europese mens geconfronteerd met een schier onmetelijke toekomst en een omvangrijk verleden dat telkens weer opnieuw wordt gemobiliseerd in verband met de overgangen, ofte, de doorgangen door het heden. Verleden en toekomst worden intern complexer en worden qua afstelling op elkaar meer gecompliceerd. Luhmann zegt (citaat 2): Das Gegenstück in der Sozialdimension könnte in einer Entwicklung liegen, die zu wechselseitigen Freiheitskonzessionen führt. Der andere Mensch wird als alter ego konzipiert, wird damit aus der Sachwelt ausdifferenziert und mit der gleichen Selbstreferenz und Selektionsfreiheit ausgestattet, die jeder an sich selbst erfährt. Das heisst vor allem : dass jeder für sich Sozialität in der Form doppelseitiger Kontingenz erfährt und auch diese Erfahrung noch in den anderen projiziert. Im für Freundschaft und damit für Ethik zentralen Konzept des allos autos war dies vorbereitet. Aber die Formen der Aggregation und der selektiven Kontrolle doppelter Kontingenz mussten sich noch ändern je nachdem, wieviel privatheit sie für sozial folgenreiche Entscheidungen zuliess. In deze passus gaat het over de intermenselijke verhoudingen, die men steeds in hun wederkerig karakter moet overwegen. De moderniteit brengt wederkerige vrijheidsconcessies met zich mee. Tegelijk dient te worden beklemtoond dat de zelfstandige andere, allos autos, naast het ik wordt geprononceerd. Het betreft een basisverhouding die –sinds Hobbes uitdrukkelijk– bij herhaling werd gethematiseerd. Ik mag dit en dat en daarom mag jij dat en dit, ons samen maakt het verder niets uit. De nieuwe sociale orde is er voor ons, om die vrijheid (een negatieve vrijheid dus) onbelemmerd te laten en ons in onze D:\317555831.doc 44 levenswandel geen slachtoffers van betutteling te maken. Of ik een huis bouw en mijn familie daarvoor verwaarloos, ja zelfs niet meer aan mijn ‘geluk-buiten-het-bouwen-van-hethuis’ denk, is geheel mijn zaak en gaat de andere(n) geen sikkepit aan. Of die ander dan van een landelijke zielsrust wenst te genieten, zonder zich al te zeer door materiële zaken te laten in beslag nemen, in de geest van de verantwoordelijkheid voor zijn vrouw en zijn kinderen, en voor zijn trouw dienstpersoneel, en voor de bloei en het welzijn van stad en gemeente, is dan eveneens volstrekt zijn zaak. Het ene is volstrekt niet betrokken op het andere en het moet voor de goede gang van zaken in zo'n nieuwe sociale orde zelfs helemaal niet op elkaar betrokken zijn. Daarvoor gebruikt Luhmann de uitdrukking: wederkerige vrijheidsconcessies. Die concessies moest Datini nog verdienen, hoewel hij zijn leven al in die geest georganiseerd had. Alleen de sociale wereld waarin hij existeerde volgde hem nog niet ; zijn opvoedster bleef hem maar liefdevol berispen, zijn echtgenote beklaagde zich, zijn vriend maande hem aan, het florentijnse stadsbestuur verhoogde steeds maar de som van de belastingen die hij omwille van zijn welvarende zaken moest betalen, enz. Omgekeerd kunnen we zeggen dat Ser Lapo Mazzei zich deze zaak maar niet tot zich kon laten doordringen. De vrijheid (een ‘beklede vrijheid’ dus, of een gebonden vrijheid) die hij in zijn hoofd had, bracht met zich mee dat de ander (zijn vriend, eerder dan een allos autos) volgens het uniforme patroon moest leven dat de goede notaris zo fraai kon voorhouden. Als ‘modernen’ kunnen wij de aanmaningen en de raadgevingen van Ser Lapo zeker opvatten als een inmenging in het privé-leven van een ander. Wij begrijpen de socialiteit die Lapo Mazzei bleef verdedigen niet meer zo goed, omdat wij zelf functioneren –na de functionele uitdifferentiatie van de samenleving– in een andere en dus vanuit het oogpunt van de late 15de eeuw ‘nieuwe socialiteit’. Die nieuwe socialiteit loopt uit op de tweezijdige contingentie binnen de sociale relaties die wij aangaan. Datini ervoer dat al in zijn sociale praxis. Het voorbeeld van Tartuffe van uit Molière’s toneelstuk houdt juist verband met de onverzorgde zingeving. Tartuffe speelt voortdurend in op een verdwijnende socialiteit, terwijl hij zelf slechts een gewiekst zakenmannetje is, er op uit zijn voordeel ten koste van de andere te vergroten. Zijn inmenging en betutteling staat in een omgekeerd evenredig verband met zijn zelfzucht. Wat wordt bedoeld met tweezijdige contingentie? D:\317555831.doc 45 Het houdt in dat elk kan doen en laten wat hij wil binnen een vast kader van sociale aggregatie of samenbundeling, die haar geëigende vormen van sociale controle heeft. De eigenaardigheden van de personen zijn wederkerig niet op elkaar betrokken en daarom contingent. Wat ik toevallig uitspook raakt mijn buurman en zelfs mijn beste vriend niet. Het omgekeerde gaat evenzeer op (de tweezijdigheid). Luhmann merkt op dat in die tweezijdige contingentie een nieuwe inhoud van vriendschap is gegeven. De moderne vriendschap berust op de zekerheid brengende en veiligheid garanderende aggregaties (= sociale samenbundelingen) met hun geruststellende (want niet inmengende selectieve controles op ‘mijn ongestoorde vrijheid’ naast die van de ander. Het zal dus duidelijk zijn dat de opvattingen over vriendschap en dus de inhoud zelf van de vriendschap veranderen. De waarden en de zingeving verbonden aan de vriendschap krijgen een andere inhoud. Het is de ander die een zelf is zoals ik, onherleidbaar, maar in dezelfde situatie, die de hoofdpersoon wordt van de znieuwe zingeving. De vriendschap van Ser Lapo Mazzei evoqueert in de oudere zinverwerking een gemeenschappelijke gespiritualiseerde wereld waarin zijn persoon en die van zijn vriend gelijkelijk opgaan. Zo iets is al geheel strijdig met de vriendschap die Datini anticipatief zou moeten willen om in overeenstemming te zijn met zijn occupaties in het leven. Datini ziet zich geplaatst voor een semantiek die in zijn tijd nog steeds geconsolideerd was en bleef. Het ongeluk van zijn leven heeft met die oppositie te maken. Hierbij sluit de volgende opmerking van Niklas Luhmann aan : Zu einer konsolidierten Grundsemantik in bezug auf das, was als Sachlichkeit, Zeitlichkeit und Sozialität anzusehen und zu praktizieren ist, kommt es deshalb typisch nach der Entwicklung einer Differenzierungsform und für diese. (o.c., p. 39) Ik wil om te besluiten terugkeren naar het thema van de sociale verandering. We weten dat in Luhmanns voorstelling oude sociale systemen die gedifferentieerd waren volgens stratificatie (de zgn. "hoogculturen") werden vervangen door sociale systemen die een functionele differentiatie kennen. De veranderingen die zich in de zinverwerking voordoen en die steeds ook nieuwe waardegebieden openen ervaren de leden van het sociale systeem als pijnlijk en als onbehaaglijk. De druk die van de veranderingen in differentiatiemodus uitgaat op de zinverwerking en op de daarbij horende valorisaties, gaat gepaard met pijnlijk onbehagen, onrust, angst (cf. de maninconia, de ‘melancholie’, de D:\317555831.doc 46 spleen, die als een zingegeven werd gethematiseerd en in de literatuur van de nieuwe en nieuwste tijden aanwezig blijft). Zie daarover meer in mijn boek De wijzen en de zotten. De moderniteit en haar filosofie, Brussel, 1995. Daarin de hoofdstukken over Mandeville, Hamann en Kierkegaard. Wij kunnen er ook de opmerkingen over de positie van Jürgen Habermas, en hiervoor in dit deel van de cursustekst, die over Husserls thema van de Lebenswelt (contra het ‘Systeem’) aan verbinden. Luhmann herhaalde een heel bekende sociologische vaststelling: met name dat de functionele differentiatie heeft bijgedragen tot een reductie van de persoonlijke existentie. Wat kunnen we verstaan onder: reductie van het persoonlijke bestaan? Mijn persoonlijk bestaan behoort niet meer onverbrekelijk bij één en slechts één deelsysteem –een sociaal segment– van de samenleving. De valorisatie en zinverwerking van de wereld ontkomt niet aan deze reductie. Zij hebben hun totaalkarakter verloren en hun synthetische kracht. Valorisatie en zinverwerking hebben een verdeeld en een verkruimeld karakter. De valorisatie en de zinverwerking worden gevat in een immer verschuivende dialectiek van verbijzondering en veralgemening. Wat men sinds de aanvang van de Nieuwe Tijden ging aanduiden als de waardencrisis en omschreef met termen als Sinnverlust (verlies aan betekenis en zin) –en wat sinds die aanvang als klacht persisteert– verwijst naar die reductie. De ‘oude’ wereld was een wereld van vaste stratificaties met een goed verzorgde semantiek berustend op wijsheid eerder dan op een zakelijk en empirisch georiënteerde en gedetailleerde kennis die de zowel de praktische efficiëntie als de utiliteit viseert. Is dit onderscheid zo belangrijk? Ik meen van wel. Het laat toe een zicht te krijgen op de ontwikkeling van de taal van de westerse ethiek. De wijsheid als model van praktisch kennen en van kennende praktijk veronderstelt een betrekkelijk eenvoudige koppeling tussen het weten en de wereld. Er is een integrerende en integrale kijk mogelijk op wereld, mens en zakelijkheid. Dat komt omdat de wereld een groot organisme is en dus de karakteristieken heeft van een georganiseerd geheel. De wereld is een congregatio corporum (Luhmann, o.c., 54). Binnen dit organisme staat alles met alles in verband. D:\317555831.doc 47 Eenvoudige en wijze sleutels kunnen bijdragen tot de ontraadseling van de wereld. Men kan hier denken aan de zingeving die door Giordano Bruno werd gepresenteerd in de 16de eeuw. Het houdt een wereldbeeld in dat voor een groot deel schatplichtig is aan oudere voorstellingen, met name die van Ramon Lullius (diens Ars Combinatoria) en aan die van de wijsgerige kaballah die een sephiroth-voorstelling van wereld én mens gebruikte. Het betreft voorstellingen die na 1700 steeds méér in de esoterische sfeer zouden worden gedrongen, en onderdeel werden van wat als ‘de occulte wetenschappen’ werd aangeduid. Ook de zgn. ‘astrologische wetenschap’ blijft een voorbeeld vandaag nog een voorbeeld geven van zo’n organisch en kosmisch wereldbeeld. De kennis van de wereld –die ook tegelijk kennis van onszelf is, microkosmos en macrokosmos zijn elkaar spiegelbeeld– en de wereld worden door eenzelfde eigenschap gekenmerkt, met name de onderlinge afhankelijkheid van alle delen. Die onderlinge afhankelijkheid steunt op de eenheid die het geheel beheerst. Ik verwijs naar de klassieke studie over die oudere zingeving – die in en door de moderniteit haar onderstroomfunctie en –rol blijft vervullen, tot op vandaag– waarin de wereld als een georganiseerde lichaam van georganiseerde lichamen in hun samenwerkend verband wordt voorgesteld, Arthur O. Lovejoy, The Great Chain of Being. A Study of the History of an Idea (originally William James Lectures, Harvard University, 1933), 1936 en 1964. In dit werk wordt de carrière van een idee geschetst. Ook Lovejoy voelde aan dat er in de taal van de ethiek (in het kader van de westerse wereldbeschouwelijke ontwikkelingen) wijsgerige semantieken aan het werk zijn. Cf. het inleidende hoofdstuk ‘The study of the History of Ideas’: Another part of his business, ..., is an inquiry which may be called philosophical semantics - a study of the sacred words and phrases of a period or a movement, with a view to a clearing up of their ambiguities, a listing of their various shades of meaning, and an examination of the way in which confused associations of ideas arising from these ambiguities have influenced the developments of doctrines, or accelerated the insensible transformations of one fashion of thought into another, perhaps its very opposite. It is largely because of their ambiguities that mere words are capable of this independent action as forces in history. A term, a phrase, a formula, which gains currency or acceptance because one of its meanings, or of the thoughts which it suggests, is congenial to the prevalent beliefs, the standars of value, the tastes, because other meanings or suggested implications, not clearly distinguished by those who employ it, gradually become dominant elements of its signification. (uitgave 1964, p. 14). D:\317555831.doc 48 Wij vinden hier de volgende elementen in terug, die zeker herinneren aan de semantiekanalyse van Luhmann en aan de historische semantiekstudies van R. Koselleck. Wijsgerige semantiek Studie van ‘heilige’ woorden en uitdrukkingen in perioden of bewegingen Opheldering van de dubbelzinnigheden (in betekenis, zin, waarde, ervaren en handelen) Verschillende lagen van betekenis Verwarde associatie (verbinding, samenvoeging, overlapping) van denkbeelden Ontwikkeling van doctrines Transformaties van denkmodes Woorden die handelingen in historisch verband veroorzaken Lopende betekenissen en aanvaarde betekenissen Waarden en criteria Smaken en preferenties Dominantie elementen van zingeving [Betekenis –meaning– en zin –significance–] De idee van een geïntegreerde wereld en wijsheid, die een integraal en totaal ‘weten’ van de wereld en de mens impliceert, werd met de moderniteit en de functionele uitdifferentiatie langzamerhand in twijfel getrokken. De interesse voor het leven, eerder dan voor de mechaniek, kwam in een slecht daglicht te staan. De splitsing van godsdienstig ‘weten’ en wetenschappelijk ‘weten’ speelde in die depreciatie een grote rol, meent Luhmann. De religieuze voorstellingen over de wereld en de mens zijn steeds eenheidsvoorstellingen. De wetenschappelijke kennis, volgens het model van de moderne natuurkunde, impliceert opgesplitste, versplinterde en gedetailleerde kennis. In dit laatste geval moet de wereld aan stukken worden gesneden en in die stukken moeten feitengehelen worden gemaakt –een praktijk die aan de basis ligt van de experimentele methode en de theorieopbouw in de natuurkunde en nog later in de andere exacte wetenschappen. Zo iets moet uiteraard resulteren in wijzigingen van methodische en van epistemische aard. De eisen die worden gesteld aan betrouwbare kennis zijn heel anders dan de eisen die werden gesteld aan de inzichtelijke wijsheid over mens en wereld. Hoeft het te worden gepreciseerd dat de veranderingen zowel zichtbaar werden in de godsdienstige voorstellingen zelf (van de 13de tot de 17de eeuw kende het christendom een zeer grote instabiliteit met opeenvolgende golven van heterodoxieën en ketterijen), als in de voorstellingen over de betrouwbare menselijke kennis, over de rechtvaardigheid, over de goede staatsorganisatie (een idee die in de aangeduide periode 13de tot D:\317555831.doc 49 17de eeuw langzaam voet aan de grond kreeg), en over de correcte levenswandel. In zijn werk bleef Luhmann vooral geïnteresseerd aan een totaalzicht op die wijzigingen en concentreert hij zich op de 17de en op de 18de eeuw om in de immense literatuur (vooral de Franse) aan te wijzen hoe er nieuwe klemtonen werden gelegd, hoe het onbehagen werd uitgedrukt en welke nostalgie er werd verwoord. Daarom is zijn werk een degelijke correctie op de klassieke geschiedenissen en andere mythologieën der wijsbegeerte. Zijn werk toont de heel grote waarde aan van een gedegen ideeënhistorische kennis, kennis die belang heeft voor een eigenlijke hedendaagse wijsgerige activiteit. Opmerking: Niet ten onrechte wijst Luhmann Immanuel Kant (1724-1804) aan als een belangrijk voorbeeld van het steeds nog doorwerkende synthetische streven. Maar ook in de programma’s van de logische positivisten, bijv. in de Wissenschaftliche Weltauffassung en Carnaps Logische Aufbau der Welt, is het synthesestreven niet afwezig. Kant was een man uit een maatschappelijke context die nog veel van de oude gestratificeerde wereld had. Zijn Duitsland (ook het Duitsland van Hegel en van Marx overigens) is niet het Engeland van Mandeville, noch het Schotland van Hume! Die ongelijktijdigheid (Ernst Bloch, Erbschaft dieser Zeit) verklaart heel veel van de pogingen van Kant om –geconfronteerd met de uitsplitste en versnipperde kennis, met het succes van de natuurwetenschappen en van de wiskunde– de vraag naar de mogelijkheid van een synthese te stellen. Legt de synthese in de praktische rede, dat wil zeggen in de ethische sfeer. Ook in de esthetische appreciatie is de synthese aanwezig. Niet echter in de theoretische sfeer. Dus niet via de wetenschappelijke kennis is de synthese bereikbaar. Men kan de prijs die voor de synthese in de praktische sfeer moet worden betaald hoog noemen. De praktische rede immers wordt terug gevoerd tot een vorm in plaats van een inhoud. De synthese in de praktische sfeer heeft een formeel karakter. De universaliseerbaarheid is het wezen van die vorm, tegelijk ook de vrijheid van het zedelijk subject. In de plicht, dat wil zeggen in de praktische erkenning dat er moet gehandeld worden volgens het goede dat aan de utilitaire sfeer ontsnapt, is die universele strekking erkend. Het is de plaats van de synthese, van de praktische rede, van het inzicht in het goede. Die plaats moet buiten elke concrete invulling staan, omdat elke concrete invulling slechts particulier kan zijn en dus steeds partieel zal moeten blijven. Het concrete en het bijzondere blijven getekend D:\317555831.doc 50 door het contingente en door de onstabiele empirie. Daarin wijkt Kant met zijn denkbeelden zelfs niet eens af van Hume en van Mandeville (eerder dan Hume). Het primaat van de praktische rede over de theoretische rede betekent weinig meer dan dat er slechts een formele eenheid van het handelen wordt vooropgesteld, die voorafgaat aan de menigvuldigheid van de theoretische kennis over zaken en omstandigheden. over de diversiteiten der menselijke kennis. Daarom is het ook niet verwonderlijk dat, wanneer de waardeleer (als axiologie) op het einde van de 19de eeuw wijsgerig ontstaat, we er een reactie kunnen in herkennen op de latere ontwikkelingen van het postkantianisme. Een theoreticus uit de fenomenologische traditie, met name Max SCHELER (1874-1928), wenste uitdrukkelijk een materiële (dat wil zeggen een inhoudelijke, of, substantiële) algemene waardeleer te formuleren (cf. zijn boek Der Formalismus in der Ethik und die Materiale Wertethik. Neuer Versuch der Grundlegung eines ethischen Personalismus, 1916). Appendix 1 bij Niklas Luhmann hoofdstuk 7. 1. De koopman van Prato Zaak, tijd en socialiteit als dimensies van de zingeving. Relatie met Abraham Edel, Existentiële perspectieven van waardeuitspraken. Ik verwijs naar de begeleidende tekst uit een vroegere versie van de cusustekst. Appendix 2 bij Niklas Luhmann hoofdstuk 7.1. Armoede en mondialisering Zaak, tijd en socialiteit als dimensies van de zingeving. Relatie met Abraham Edel, Existentiële perspectieven van waardeuitspraken. Referenties: 1. Pierre-Noël GIRAUD, L’inégalité du monde. Paris, Gallimard, 1996, pp. 352. 2. ‘Comment se construit la pauvreté?’, in : Revue Alternatives Sud 99/4, Vol. VI, 1999 (4). 3. Pierre BOURDIEU, Contre-feux: propos pour servir à la résistance contre l'invasion néo-libérale. Paris, Raisons d'agir, 1998, pp. 125. 4. Tariq RAGI, Les territoires de l'identité. Paris, L'Harmattan / ParisVilles plurielles1999, pp. 270. Quelles sont les stratégies des populations qui ont vécu des migrations dans la construction de leur identité? Quelles relations entretiennent-elles avec les autres populations, quel jeu la mémoire D:\317555831.doc 51 5. individuelle et collective vient-elle déployer? Ce sont les questions auxquelles l'auteur tente de répondre. Pierre BOURDIEU, La Domination masculine, Paris, Seuil, 150 pp. A partir d'une étude ethnologique de la société kabyle, Pierre Bourdieu montre la permanence, dans l'inconscient des hommes et des femmes d'aujourd'hui, de la vision phallocentrique du monde. Tussen 12 en 19 februari 2000 kwamen in Bangkok (Thailand) vertegenwoordigers van 190 landen van de UNCTAD - CNUCED (United Nations Conference on Trade and Development) bijeen. De bijeenkomst volgt op het monumentale mislukken van de Internationale Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO, OMC) te Seattle (VSA). Ruben Ricupero, Secretaris-Generaal van de UNCTAD, had als doel gekozen een Staten-Generaal over de mondialisering en haar consequenties voor de arme landen. Op die manier wordt de koppeling tussen enerzijds de zgn. globalisering van de wereldeconomie en van de wereldsamenleving en anderzijds de voortschrijdende verarming in belangrijke segmenten van die wereldsamenleving aan de orde gesteld. Het punt staat overigens ter discussie. In de Oxford Review of Economic Policy (geciteerd in Financial Times, 9 februari 2000; Le Monde, 13/14 februari 2000) pleiten economisten ervoor de zaken vooral niet zwart voor te stellen. De verdeling van de rijkdom op wereldvlak, zo wordt er beweerd, is er op verbeterd in de jaren 80 van de vorige eeuw. Zo zouden, volgens de klassieke index van de ongelijkheid (coëfficiënt GINI), de globale ongelijkheden afgenomen zijn in de laatste 20 jaar en dat als gevolg van de versterkte opening van de economieën. Kortom door de versterking van wat de ‘vrije markt’ wordt genoemd. Zeker is dat de financiële mondialisering profijt heeft opgebracht voor de Zuidoost Aziatische economieën (van Beijing tot Djakarta). Door het hoge aantal inwoners aldaar is er een gunstige invloed uitgeoefend op de armoede op wereldvlak en op de ongelijkheden. Dat er in landen zoals Oekraïne, Sierra Leone en Congo wel verarmingsprocessen aan de gang zijn, is veeleer te danken aan een slecht (niet markteconomisch liberaal) beleid en aan de daarbij horende politieke instabiliteit. Maar aan de andere kant lijkt het duidelijk dat juist die landen voor de internationale kapitaalbewegingen en voor de grote transnationale economische en financiële groepen veel minder van belang zijn geweest. Hiermee blijft het vraagstuk gesteld. Wat is er op wereldvlak gaande waardoor zowel van toenemende verarming en politiek-sociale instabiliteit als van verminderde verarming wordt gesproken? Het antwoord lijkt dat de evoluties in de armoede, samengaand met de financialisering en globalisering van de wereld, op een ongelijke wijze ontwikkelt. Of nog: de ongelijkheid kent een ongelijke verdeling op wereldvlak. Belangrijk is dat dit niet alleen tussen de landen (bijv. de rijke en de arme landen), maar ook binnen de landen heeft plaatsgevonden. In de politiekideologsiche en wereldbeschouwelijke discussies is dat nog onvoldoende D:\317555831.doc 52 onderkend. Toch dient er te worden op gewezen dat ex-premier Jean-Luc Dehaene ter gelegenheid van het ontvangen van het eredoctoraat aan de KUL heeft onderstreept dat zelfs in West-Europa een heel ongelijke ontwikkeling van rijkdom en armoede aan de gang is. Hij noemde dit een gevaar voor de sociale en politieke stabiliteit in de landen van WestEuropa. De politieke opmars van extreem-rechts heeft zijn basis in die ongelijke ontwikkeling van de ongelijkheid. Enkele gegevens zijn hierbij van belang (ik put uit de argumenten van Pierre-Noël Giraud, Le Monde, 13/14 februari 2000). Het vroegere onderscheid tussen de rijke geïndustrialiseerde en de arme landen van de Derde Wereld heeft afgedaan en het begrip Derde Wereld heeft zijn betekenis verloren. Als begrip in een zinverwerking, zo kunnen wij de opvatting van Giraud vertalen, heeft het geen rol meer te spelen. Er zijn een aantal rijk bevolkte landen bijgekomen die hun economische activiteiten gekarakteriseerd zien door: a) lage lonen, en b) hoge technologische capaciteit. Daaronder de Zuidoost Aziatische landen, China en Indonesië voorop. Maar de situatie in die delen van de wereld mag ons niet blind maken voor die in andere delen, waar er een gestage achteruitgang is, waardoor de afstand qua rijkdom en ontwikkelingskansen tussen de landen aldaar en de rijke wereld almaar groter worden. De zgn. globalisering is een mes dat aan twee kanten snijdt. A) het bewerkstelligt dat sommige arme landen in een versneld tempo in het spoor komen van een industriële en commerciële ontwikkeling die kenmerkend is voor de rijke landen. Hierbij wordt hoofdzakelijk gesteund op de comparatieve voordelen die haast steeds voortvloeien uit de lage loonkosten. B) het bewerkstelligt echter ook een groeiende afstand tussen deze landen met comparatieve voordelen en de landen die daarvan niet kunnen genieten. Maar daarenboven profiteren in de zich snel ontwikkelende landen slechts kleine groepen van mensen van die comparatieve voordelen. Het grootste gedeelte van de rest van de bevolking valt in de werkloosheid en / of ondervindt een voortdurende druk op het reële inkomensniveau. In het algemeen zorgt de zgn. globalisering voor een verhoogde en verscherpte concurrentie tussen inkomens uit kapitaal en inkomens uit arbeid, en aangezien het kapitaal vrij verkeer kent en de arbeid niet – integendeel, de arbeid blijft op wereldvlak onder druk staan, wordt ingekaderd, gelimiteerd, waardoor het verschil tussen lage arbeidskost en hoge arbeidskost in stand wordt gehouden 9– is het één en al winst aan de Ik verwijs o.a. naar de uitspraken van Jörg Haider, die na de uiterst-rechtse regeringsvorming in Oostenrijk, verklaarde dat bijv. Hongarije het algemene loonniveau moet optrekken wil het van 2003 af kunnen deel uitmaken van de Europese Gemeenschap. Dat laatste zou betekenen dat de loonlast in Hongarije wordt verzwaard, wat zal leiden tot kapitaalvlucht. Haider voert natuurlijk op demagogische wijze aan dat er nood is aan een nivellering van de loonlasten tussen de landen van de Europese Gemeenschap en de kandidaat lidstaten uit Centraal en Oost-Europa ten einde de 9 D:\317555831.doc 53 kant van het speculatieve en productieve kapitaal. Vooral de inkomsten uit bewegingen (plaatsingen) van het speculatieve kapitaal (hedge funds, pensioenfondsen, en andere vormen van financierskapitaal) zijn spectaculair toegenomen en heeft geleid tot een klasse van nieuwe rijken 10 Opmerkelijk is nu dat dit ook zijn scherpe consequenties heeft in de rijke geïndustrialiseerde landen, bijv. in de USA en het UK, waar de reële lonen, dus inkomsten uit arbeid, relatief zijn afgenomen. Continentaal Europa geeft nog weerstand, maar daar leidt het tot ‘delocalisatie’ van industrieën en de verplaatsing van investeringen naar lage loonlanden (vb. Renault in Vilvoorde), dat wil zeggen tot werkloosheid. In beide gevallen betreft het de vergroting van de ongelijkheid: a) ongelijkheid versterkt door relatief lagere lonen, het imploderen van de lagere en gemiddelde middenklasse; b) ongelijkheid door werkloosheid, uitkeringen, etc. Er valt tegelijk ook een groeiende discrepantie op te merken tussen de lonen uit gekwalificeerde arbeid en die uit niet gekwalificeerde arbeid. Maar nog veel belangrijker is het ontstaan van een nieuwe scheidingslijn, die tussen de a) de competitieve arbeidssectoren en de b) overheids- en niet competitieve sectoren. De eerste zijn de sectoren die voortdurend mee genieten en profiteren van de internationale concurrentie en van de zgn. globalisering (sectoren als Internet, informatietechnologie, biotechnologie, etc.). De tweede zijn de sectoren –het gaat om de grote meerderheid– die ingebed blijven in de traditionele diensten, in de kleinhandel, in het openbaar ambt (onderwijs, openbare diensten), in de (gesubsidieerde) gezondheidssector. Tussen de twee typen sectoren zijn de ongelijkheden voortdurend gegroeid de laatste 20 jaar. Er zijn belangrijke repercussies op het politiek-ideologische en wereldbeschouwelijke vlak. Een harde overheidsinterventie om het proces van groeiende ongelijkheid af te remmen valt niet te verwachten. Het enige wat men ziet optreden is dat er zich langzaam een nieuwe sociale middenlaag vormt van hogere commerciële kaders, ingenieurs, maar ook van nieuwe rijken. In het geheel genomen, aldus Giraud, ziet men een progressieve toename van verarming en van het ontstaan van nieuwe breuklijnen. Voor de zinverwerking vandaag heeft dit ingrijpende consequenties. De ontwikkeling van een uiterst selectieve –op nieuwe hogere middenklasse en nieuwe rijken gestileerde– imaginaires die de levensstijl centraal plaatsen, wijst op een aanpassende zinverwerking. Van nu af aan is het méér dan ooit nodig om van een universaliserend en Oostenrijkse nationale belangen veilig te stellen. Cf. De Morgen van 14 februari 2000. 10 Ik verwijs naar de column van Jacqueline Goossens in Weekend Knack 9 tot 15 februari 2000, ‘Cityzens. Feesten als de beesten’ over de sociale praktijken van de nieuwe rijken in de Verenigde Staten. Zij organiseren exuberante feesten voor de kostprijs van 700.000 dollar, zijnde het jaarinkomen (!) van 42 New Yorkse gezinnen (van 4 personen) op de armoedegrens. Jacqueline Goossens citeert Moshe Aelyon directeur van een feestplanbureau: “Veel van mijn klanten zijn niet zo lang geleden rijk geworden…Wat ik voortdurend [van hen] hoor, is: ‘Geef mij een feest waarover iedereen zal praten, het kan me niet schelen hoeveel het kost’”. D:\317555831.doc 54 humanitaristisch discours verlost te geraken voor een zingevend discours waarin het selecte, het gecultiveerde en het extra-ordinaire aan de orde van de dag wordt gesteld. De hele mediamachine draait in die richting en een groot deel van advertentie heeft zich gericht op dit discours van het verschil, van het elitaire. Hieronder geef ik enkele voorbeelden uit een recent tijdschrift Look-Out 2000. Het Life-Style Magazine van Antwerpen. Het betreft een jaarlijkse uitgave van MEDIA-GO bvba (Antwerpen), http://www.media-go.be. Afb. 1: Modebewuste juniors weten wat ze willen Afb. 2: Reizen als een Spaanse ‘Grande’ Afb. 3: Peperdure wagens voor exclusieve rijplezier Karakteristiek voor een situatie van labiele zinverwerking is het inschatten van die zgn. globalisering. Ik verwees hoger al naar uitspraken van Jörg Haider. In de toespraken van 12 november 1999 en van begin januari 2000 (de Nieuwjaarsboodschap) is de veroordeling van de globalisering aan de orde. Nog duidelijker is de toestand van niet verwerkte zin, als ik me zo mag uitdrukken, in het volgende: [Citaat] De homepage van De fabel van de illegaal. http://www.dsl.nl/~lokabaal/3602cont.htm Miljonair Goldsmith steunt links én extreem-rechts Nieuw-rechtse ideologen in heel Europa zoeken contact met linkse activisten om samen verzet te organiseren tegen bijvoorbeeld natuurvernietiging of de vermeende globalisering. (1) Men hoopt zo tevens extreem-rechts opnieuw salonfähig te maken. De Britse ecoloog Edward Goldsmith steunt hen daarbij. Hij financiert en werkt samen met een hele reeks progressieve organisaties - ook in Nederland! - en is een van de drijvende krachten achter de internationale campagnenetwerken tegen de "vrijhandel". Tegelijkertijd speelt de miljonair een steeds belangrijker rol in extreem-rechtse kringen. In één adem genoemd worden met linkse intellectuelen en activisten, dat is de eerste stap in de strategie van nieuw-rechts. De linkse handtekeningen onder de nationalistische petitie tegen de Kosovo-oorlog, dit voorjaar, werden in nieuw-rechtse kringen dan ook als een groot succes gevierd. (2) Rond dezelfde tijd bracht ook Goldsmith links en extreem-rechts bijeen met een petitie, zijn "Ecologist's declaration on climate change". (3) Die werd vanuit Nederland ondertekend door onder meer medewerkers van de organisaties A SEED, Aktie Strohalm, Corporate Europe Observatory en Stichting Aarde. Daarmee kwamen die schouder aan schouder te staan met mede-ondertekenaar Philippe de Villiers, de leider van de Franse extreem-rechtse partij Mouvement Pour la France (MPF). Deze streng katholieke edelman is een prominent lid D:\317555831.doc 55 van nieuw-rechts in Frankrijk. Hij wil de grenzen hermetisch sluiten, abortus afschaffen en de doodstraf herinvoeren. De MPF werd in 1994 opgericht met een schenking van 3,5 miljoen dollar van James Goldsmith, de inmiddels overleden schatrijke broer van Edward Goldsmith. (4) De Villiers weet extreemrechts ook aantrekkelijk te maken voor rijken die uit fatsoen nog niet op het Le Pens Front National durven te stemmen. Hij haalde bij de Euro-verkiezingen in 1994 en 1999 rond 13% van de stemmen. Momenteel deelt De Villiers zijn lijsttrekkerschap met ex-minister Pasqua, die vooral bekend stond om zijn snoeiharde vreemdelingenbeleid. (5) Goldsmith introduceert regelmatig extreem-rechtsen bij allerlei initiatieven alsof ze ook gewoon een van de geaccepteerde politieke stromingen vertegenwoordigen. Hij doorbreekt zo het anti-fascistische cordon sanitaire dat in veel landen om extreem-rechts gelegd is. Een tweetal zeer recente voorbeelden. Goldsmith is eigenaar en hoofdredacteur van het blad The Ecologist, dat op 26 mei 1999 samen met de International Society for Ecology and Culture (ISEC) een congres organiseerde. In het comité van aanbeveling mocht van Goldsmith de Britse nieuw-rechtse ideoloog Roger Scruton plaatsnemen. Scruton is uitgever van het nieuw-rechtse blad Salisbury Review, dat dit voorjaar nog een artikel van Vlaams Blok-leidster Alexandra Colen publiceerde. (6) The Ecologist plaatst ook maandelijks een advertentie voor het Australische antisemitische samenzweringsblad Nexus. Voor Ecologist-lezers die abonnee van Nexus worden is er zelfs een "speciale aanbieding". (7) Nexus publiceerde dit voorjaar nog een tweedelige serie over het vermeende joodse grootkapitaal en haar sturende rol in de Europese geschiedenis. (8) Op bezoek bij nieuw-rechts Edward Goldsmith promoot nieuw-rechts niet alleen, hij gaat er zelf ook graag op bezoek. Goldsmith is een geziene gast bij nieuw-rechts in Frankrijk en België. Op 27 november 1994 sprak hij voor het eerst op een colloquium van GRECE, de think tank verbonden aan het Franse Front National. (9) Dit 28-ste colloquium was georganiseerd vanwege het 25-jarig bestaan van GRECE en Goldsmith was er eregast. GRECE-directeur Alain de Benoist en Goldsmith konden het goed vinden en het was dan ook niet voor het laatst dat Goldsmith bij hem op bezoek kwam. (10) "Een prima kerel die De Benoist, niets mis mee", meent Goldsmith. (11) De Brit heeft veel van De Benoists "bijzonder interessante" boeken en artikelen gelezen en gelooft dat de ideeën van GRECE "de laatste 12 jaar erg veranderd zijn". (12) Met zulke uitspraken steunt Goldsmith actief het streven van extreem-rechts naar acceptatie. D:\317555831.doc 56 Op 11 november 1997 was Goldsmith te gast op het derde colloquium van TeKoS in Antwerpen. TeKoS is een met GRECE vergelijkbare think tank, verbonden aan het Vlaams Blok. "Hoe overleven we de decadentie?", was het thema van de discussie. Goldsmiths collega-sprekers waren onder meer De Benoist en TeKoS-hoofdredacteur Luc Pauwels. Pauwels was een van de oprichters van het Vlaams Blok. Goldsmiths toespraak werd voor het tijdschrift van TeKoS vertaald door Guy de Martelaere, waarschijnlijk de grootste Goldsmith-fan in België. Hij vertaalde voor TeKoS ook een flink aantal van Goldsmiths artikelen uit The Ecologist en voor de TeKoS-boekenreeks zelfs zijn lijvige boek The Way. In zijn eigen nieuw-rechtse ecologische blad Gwenved publiceert De Martelaere ook veel over Goldsmith. (13) De Brit gaf overigens in het voorjaar van 1998 nog een interview weg aan De Martelaeres collega's van het Vlaams-nationalistische en ecologische blad Vrijbuiter. (14) Op bezoek bij de Bosjesmannen Op 11 januari 1998 was Goldsmith in Parijs als spreker te gast op het eerste colloquium van de nieuw-rechtse milieuorganisatie Le recours aux forêst, getiteld "L'ecologie contre le progrès?". Onder de andere sprekers bevonden zich ook Alain de Benoist en leden van De Villiers' MPF. (15) "Le recours aux forêst" betekent letterlijk "de terugkeer naar het woud". Veel nieuw-rechtse ideologen menen dat "de Indo-Germanen" (lees: Ariërs) "van nature bosvolkeren" zouden zijn, in tegenstelling tot "de semitische woestijnvolkeren". Le recours aux forêts is opgericht door GRECE, dat via de ecologiebeweging en nieuwheidense stromingen Blut-und-Boden theorieën opnieuw ingang wil doen vinden. Directeur van Le recours aux forêst is Laurent Ozon. Hij is tevens hoofd van de milieutak van GRECE, genaamd La nouvelle écologie. (16) Ozon is net als de FN-leider Mégret overduidelijk een product van De Benoists nieuw-rechtse opleidingsinstituut Le nouvelle école. Hij schrijft regelmatig in de bladen van De Benoist, genaamd Krisis en Elements. (10) Ozon ontwikkelde zich tot een groot aanhanger van de ideeën van Goldsmith en citeert hem om de haverklap in zijn artikelen. (17) Hij interviewde Goldsmith ook en publiceerde diverse artikelen van de Brit in zijn gelijknamige blad. Daarin staan steevast ook bijdragen van De Benoist en allerlei leden van het Front National. (18) Ozon en Goldsmith zijn goede vrienden. Samen bezoeken ze regelmatig de bijeenkomsten van De Benoist. (10) Ozon stelde Goldsmith voor om in juni 1999 deel te nemen aan de Europese verkiezingen via de Mouvement Ecologiste Independante D:\317555831.doc 57 (MEI), een rechtse ecologische partij met ongeveer 1000 leden. (9) Goldsmith benoemde Ozon tot zijn woordvoerder en liet de onderhandelingen over zijn deelname aan hem over. Goldsmith had maar één belangrijke voorwaarde gesteld, namelijk dat zijn oude kameraad Antoine Waechter lijsttrekker mocht worden. Waechter en Goldsmith kennen elkaar al sinds een bijeenkomst in 1973, toen Waechter de politieke partij Les Verts (De Groenen) oprichtte. (19) Waechter stapte in 1994 uit de partij toen hij die te links vond geworden. Sindsdien is hij veelvuldig te vinden in kringen rond GRECE. Waechter schreef meerdere artikelen in Le recours aux forêst (15) en was op 24 januari 1999 een van de sprekers op het tweede colloquium van Le recours aux forêst. (9) Het bestuur van MEI ging snel akkoord met Goldsmiths plannen, zeker toen men hoorde dat de miljonair veel geld mee zou brengen. (10) Goldsmith schreef daarop snel een Europees verkiezingsprogramma. (19) Na enige ophef in de Franse pers over Waechters extreem-rechtse politieke voorkeuren trok Goldsmith zich op 16 februari 1999 terug uit de partij. "Een boeiende spreker", schreven de redacteuren van het Nederlandse nieuw-rechtse blad Studie, Opbouw, Strijd (SOS), nadat ze in 1997 een lezing van Ozon hadden bijgewoond op de GRECE-zomeruniversiteit. In het eerstvolgende nummer van SOS publiceerden ze een artikel van Ozon en raadden ze hun achterban aan om eens kennis te nemen van de werken van Ozon, Waechter en Goldsmith, en van de bladen Le recours aux forêst en The Ecologist. (20) Een Europese fanclub Goldsmith propageert al ruim 30 jaar hetzelfde totalitaire ecologische wereldbeeld. (21) Zijn ideeën vinden de laatste jaren meer en meer weerklank bij veel vooraanstaande nieuwrechtse ideologen. Een van de belangrijkste is de Belg Robert Steuckers, de grote motor en secretaris-generaal van het Europese netwerk van nieuw-rechtse think tanks Synergies Européennes (SE). Steuckers was vanaf 1981 assistent en kroonprins van De Benoist. Na een interne discussie in 1993 splitste hij zich met een groep aanhangers af en stichtte SE. Steuckers vindt dat nieuw-rechts zich niet langer uitsluitend moet beperken tot discussies en stortte zich in de directe machtspolitiek. (22) Hij probeert nu overal in Europa het cordon sanitaire te doorbreken door bondgenootschappen te stimuleren tussen nationalistische groeperingen en oudcommunistische partijen en vakbonden. Inmiddels heeft SE voorzover bekend al secties in Frankrijk, België, Portugal, Rusland, Oostenrijk, Letland, Litouwen, Joegoslavië, Italië en Duitsland. De politieke projecten van De Benoist en Steuckers D:\317555831.doc 58 vullen elkaar naadloos aan en hun organisaties werken nog steeds incidenteel samen. Zo is bijvoorbeeld SE-lid Robert Cousty ook betrokken bij de oprichting van Le recours aux forêst, in eerste instantie toch een project van GRECE. (23) De SE-secties zijn zich ook ideologisch meer en meer op het gedachtengoed van Edward Goldsmith gaan baseren. (24) Goldsmiths boek "De weg" is er haast verplichte literatuur. (25) Aan het SE-netwerk nemen tegenwoordig ook allerlei ecologische, regionalistische en spirituele groeperingen deel, (26) zoals de ecofascistische Unabhängigen ökologen Deutschlands en de Hamburgse Arbeitskreis Grüne Trommel. Die baseren zich eveneens op Goldsmiths denken. (23) Steuckers is ook actief in de heidense beweging en voelt zich waarschijnlijk ook tot Goldsmith aangetrokken vanwege diens propaganda voor het heidendom. "De tijd van het kruis is voorbij. Het zonnewiel zal terugkeren, en zo zullen we bevrijd zijn van de joodse god, en ons volk zal zijn eer terugkrijgen", aldus Steuckers. (27) Eric Krebbers Bronnen: (1) Krebbers, Met "nieuw-rechts" tegen de globalisering?, oktober 1998. In: De Fabel van de illegaal 31. (2) Krebbers, Nieuw-rechts anti-oorlogscomité verleidt linkse intellectuelen, juli 1999. In: De Fabel van de illegaal 35. (3) The Ecologist, Declaration on Climate Change, maart 1999. (4) Van der Velpen, Zwarte horizonten, 1995. (5) Bresson, Pasqua et Villiers unissent leurs maigres bataillons. In: Liberation, 10 april 1999. (6) Colen, A cry for help. In: Salisbury review, voorjaar 1999. (7) Speciale aanbieding van Nexus. In: The Ecologist 3, mei 1998. Nexus-advertenties staan ook in The Ecologist 3 & 4, mei en juli 1999. (8) Carmack, Central Banking and the private control of money, part 1, december 1998-januari 1999. In: Nexus 1. Part 2, februarimaart 1999. In: Nexus 2. (9) Silence, Waechter, Goldsmith etc, april 1999. In: Silence 243. (10) Chombeau, La dérive extrémiste d'Antoine Waechter. In: Le Monde, 18 februari 1999. (11) Opmerking van Goldsmith tijdens een telefoongesprek met de auteur. (12) Brief van Goldsmith aan Silence, 6 juli 1999. (13) De Martelaere, Nieuws en korte beschouwingen, januari 1998. In: Gwenved 23. (14) Van den Broele, Edward Goldsmith: menselijk, al te menselijk, voorjaar 1998. In: Vrijbuiter 3. D:\317555831.doc 59 (15) M.P., L'autre sensibilité écologiste, januari 1999. In: Silence 240. (16) Schmid, Der Krieg der Petitionen, april 1999. In:Jungle World 15. (17) Ozon, Ecologie et liberalisme, december 1998. In: Silence 238. (18) Lipietz, Virage nouvelle droite?, februari 1999. In: Silence 241. (19) Internet-site van MEI. (20) Ozon, De inzet van de ecologie, 1997. In: S.O.S. 12. (21) Krebbers, Goldsmith en zijn Gaiaanse hiërarchie, augustus 1999. (22) Speit, Schicksal und tiefe, maart 1999. In: Jenseits des nationalismus. (23) A.K., Waechter le vert-brun, 17 november 1998. In: Charlie Hebdo. (24) Cremet, "Neue" rechte: jetzt generationenübergreifend, juni 1997. In: AK 403. (25) De Zutter, Terug naar de "racistische" natuur. In: De Morgen 27 mei 1999. (26) Cremet, Für eine Allianz der "Roten" und der "Weissen", maart 1999. In: Jenseits des nationalismus. (27) De Zutter, "Politieke soldaten tegen de multi-raciale maatschappij". In: De Morgen 26 mei 1999