Moderne sociologie: de systematiek geanalyseerd J. Goudsblom De verschijning eind 1959 van de eerste druk van s o c i o l o g i e . S y s t e m a t i e k en a n a l y s e be­ tekende een evenement in de Nederlandse sociologie. Het boek was geschreven door twee vooraanstaande vertegenwoordigers van een generatie jonge socio­ logen, die al verschillende keren bezwaar hadden aangetekend tegen het heersende sociologische e s t a b l i s h m e n t in Nederland. Uit de titel sprak een duidelijke pretentie, die in het manifest­ achtige voorwoord nog eens met verve werd beves­ tigd: de tijd van de "klassieke" sociologie was voorbij, in dit boek kon men kennis maken met de m o d e r n e sociologie. Moderne t > Het boek ontketende een uitvoerige discussie. Er verschenen lange recensies in diverse bladen. M e n s en M a a t s c h a p p i j wijdde er een "Forum van het boek" aan, met bijdragen van P.J. Bouman, Ralf Dahrendorf en William Petersen en een repliek van de auteurs (1). Enige tijd later volgden in de S o c i o l o g i s c h e Gids commentaren van L.U. de Sitter en onderge­ tekende, weer met replieken van de auteurs (2). De besprekingen waren allemaal kritisch; maar geen van de kritici aarzelde om M o d e r n e s o c i o l o g i e een belangrijk en origineel boek te noemen. Als leerboek had het veel succes. Het werd inge­ voerd op vele universiteiten en sociale akademies, waar het jaren achtereen diende als de inleiding in de sociologie. De uitgave als Aulaboek maakte het ook gemakkelijk toegankelijk voor anderen die iets van sociologie wilden weten. Er bleken regel­ matig herdrukken nodig; de totale oplage is de 100.000 al ruimschoots gepasseerd. Met bijzondere dank aan Han Israels, A. de Swaan en Nico Wilterdink voor hun commentaar op een eerdere versie. 371 De discussie over het boek is intussen verstomd. Daaraan heeft ook het verschijnen van een nieuwe editie - de dertiende druk, gedateerd 1976, maar pas in 1977 verschenen - niets kunnen veranderen. Wat eens een baanbrekend werk was geldt nu, nog geen twintig jaar later, kennelijk als een algemeen geaccepteerd onderdeel van de Nederlandse socio­ logie . In vergelijking met de eerste druk bevat deze nieuwe editie inderdaad weinig opzienbarends. De omvang is door de toevoeging van nieuwe voorbeel­ den, gegevens en literatuurverwijzingen toegenomen van ongeveer 370 tot 480 pagina's. De ondertitel is gewijzigd in E en s y s t e m a t i s c h e i n l e i d i n g , en het oorspronkelijk sterk polemische voorwoord is door een meer bezadigde verantwoording vervangen. Aan een aanvankelijk voorgenomen volledige her­ schrijving zijn de auteurs niet toegekomen. "Wat nu wordt aangeboden", schrijven zij, "is het best mogelijke: een in grote trekken aangepaste, ge­ deeltelijk gestroomlijnde en in onderdelen ver­ nieuwde tekst, met volledig behoud van de aan­ vankelijk gekozen opzet" (p. 13-14) (3). Het gaat, anders gezegd, om een f a c e lift. In de korte in­ houdsopgaven waarmee zowel de eerste als de der­ tiende druk openen verschillen alleen de pagina­ nummers; aan de opzet en de indeling is niets veranderd. Waarom dan toch nog aandacht besteed aan deze nieuwe editie? De direkte aanleiding is een ver­ zoek vanuit de redaktie van het A.S.T. De redenen om aan het verzoek te voldoen zijn van verschil­ lende aard. Ten eerste is er de overweging dat M o d e r n e s o c i o l o g i e , al heeft het aan aktualiteitswaarde ingeboet, een belangrijk boek blijft. Het is, zoals op het omslag met gepaste trots wordt vermeld, jaren lang het toonaangevende leerboek in Nederland geweest. Vele duizenden hebben het bestudeerd, en minstens zo velen hebben het ge­ raadpleegd om een indruk op te doen van wat socio­ logie nu eigenlijk is. Welke voorstelling van het vak is hun gegeven? 372 Deze vraag is op zichzelf al interessant genoeg. Een bijkomend motief is dat mijn in de S o c i o l o ­ g i s c h e Gids van januari-februari 1962 verschenen kritiek op de eerste druk enige aanvulling en correctie behoeft. Een deel van deze kritiek vind ik nog altijd juist; op andere punten meen ik nu echter beter in staat te zijn dan toen om aan te tonen wat er schort aan M o d e r n e s o c i o l o g i e . Destijds heb ik mijn kritiek vooral geconcentreerd op het onderscheid tussen "innerlijk" en "uiter­ lijk", dat in het boek een centrale plaats inneemt Andere bezwaren heb ik grotendeels tot dit kern­ bezwaar trachten te herleiden. Wat ik onvoldoende scherp zag, was dat het grondidee van M o d e r n e s o ­ c i o l o g i e , nl. om een hele sociologische terminolo­ gie af te leiden van "elementen" van "gedrag", dubieus is en dat van de drie algemene onder­ scheidingen die Van Doorn en Lammers in hun be­ spreking van "gedrag" aanbrengen niet alleen het paar innerlijk-uiterlijk, maar ook de beide andere individueel-sociaal en momentaan-duurzaam voor de sociologie ongeschikte uitgangspunten vormen. In het volgende zal ik deze beweringen nader uit­ werken, waarbij onvermijdelijk ook andere punten van kritiek naar voren zullen komen. M o d e r n e s o c i o l o g i e , zo zal blijken, is eigenlijk verbazend onsociologisch van opzet; de gedachtengang is veel eer individualiserend dan sociologisch. In mijn kritiek van 1962 heb ik deze individualiserende tendens wel bespeurd, maar haar verkeerd gediagnos tiseerd, nl. als "psychologiserend", om op grond hiervan een pleidooi te leveren voor een striktere scheiding tussen "sociologie" als studie van samen levingsvormen en "psychologie" als studie van in­ dividuele denkbeelden, gevoelens en strevingen. Ik zag wel in dat de manier waarop Van Doorn en Lammers het onderscheid tussen "individueel" en "sociaal" hanteren niet klopt, maar trok hieruit een onjuiste conclusie, waarbij het onderscheid zelf werd beklemtoond in plaats van gerelativeerd. De problemen verbonden aan zulke onderscheidingen als "innerlijk-uiterlijk" en "individueel-sociaal" tonen hoe belangrijk kwesties van begripsvorming 373 zijn in een inleiding in de sociologie. Dit geldt trouwens niet alleen voor de sociologie. In ieder vak is een primaire funktie van leerboeken het geven van een overzicht van de gangbare terminolo­ gie: "Textbooks aim to communicate the vocabulary and syntax of a contemporary scientific language" (4). Kenmerkend voor de sociologie, in vergelijking met vele andere wetenschappen, is echter de geringe mate van terminologische standaardisering. Terwijl bijv. in de scheikunde al sinds het einde van de negentiende eeuw geregeld internationale congressen plaats vinden om de nieuwe nomenclatuur vast te stellen, bestaat er onder sociologen nauwelijks enige overeenstemming op dit gebied. Problemen van begripsvorming krijgen hierdoor in de sociologie extra gewicht. Wie zich hoe dan ook met het vak bezig houdt, kan er niet om heen. Zoals George Homans opmerkt in The H u m a n G roup, een be­ langrijke inspiratiebron voor M o d e r n e s o c i o l o g i e •. "One of the big problems of sociology, as of all social Science, is semantic: the problem of the relation between the words used and the observations made" (5). Ook M o d e r n e s o c i o l o g i e bevat talrijke passages die hoofdzakelijk over terminologische kwesties gaan, en het boek eindigt met een lijst definities. Niet ten onrechte hebben Van Doorn en Lammers in hun repliek op Bouman verklaard dat het in de eerste plaats te beschouwen is als "een ont­ werp voor een systematisch begrippenkader". En ook in het voorwoord bij de nieuwe editie erkennen zij de funktie van "beredeneerd lexicon". In de tekst zelf echter komt deze funktie nergens expliciet ter sprake. De auteurs brengen hun ter­ men en definities met een air van vanzelfsprekend­ heid dat weinig geschikt is om de lezers te atten­ deren op het belang en het problematische van be­ gripsvorming in de sociologie. Zij laten zodoende een didaktische kans liggen om een essentieel ken­ merk van het vak sociologie te tonen; en bovendien brengen ze zichzelf met deze semantische argeloos­ heid in ernstige moeilijkheden, want veel van de ogenschijnlijk stevig gefundeerde terminologische systematiek blijkt niet tegen kritische inspectie bestand. 374 Nemen we bijvoorbeeld het begrip "elementen". Wie de korte inhoudsopgave openslaat, ziet in één oogopslag welk een belangrijke plaats dit begrip inneemt in M o d e r n e s o c i o l o g i e . Het boek vertoont een verrassend eenvoudige struktuur. Het begint met een kort inleidend deel van 15 pagina's, waarna vier meer uitgebreide delen volgen, getiteld "Elementen" (139 p.), "Systemen" (93 p.), "Conti­ nuïteit" (65 p.), en "Verandering" (61 p.). Aan deze titels laat zich een betoog aflezen, waarin achtereenvolgens de vragen worden behandeld: uit welke e l e m e n t e n bestaat het sociale leven?, hoe zijn deze elementen verbonden in s y s t e m e n ? , hoe is c o n t i n u ï t e i t van sociale systemen te verklaren?, en, als sluitstuk, hoe is v e r a n d e r i n g te verklaren? Het kan niet anders of een betoog dat zo is opge­ bouwd staat of valt met de eerste vraag, naar de "elementen". In de scheikunde is het begrip elementen tegenwoordig duidelijk omschreven, en is iedereen het er over eens dat bijvoorbeeld ijzer en koper wel, maar water of licht niet tot de elementen be­ horen. Sociologen kunnen niet op zulke kennis bogen, laat staan dat ze zouden beschikken over zoiets als een periodiek systeem waaruit allerlei eigenschappen van elementen zijn af te leiden. Hoewel er, dankzij de associaties met de chemie, van het woord elemen­ ten wel een suggestie van precisie uitgaat, ont­ breekt in feite een nauwkeurige standaardbetekenis. Eigenlijk is het gebruik van het woord "elementen", toegepast op de sociale werkelijkheid, een vorm van beeldspraak, en het hangt van de individuele au­ teurs af hoe precies en hoe pregnant ze dit beeld weten te maken. George Homans, door wiens The H u m a n G r o u p Van Doorn en Lammers zich hier waarschijnlijk in hun woord­ keus hebben laten beïnvloeden, heeft zich nog wel enige moeite gegeven om zijn gebruik van het begrip elementen toe te lichten. In M o d e r n e s o c i o l o g i e wordt zelfs niet geopperd dat hier wel eens een probleem zou kunnen liggen. Terwijl de auteurs allerlei minder centrale begrippen met veel definitorisch aplomb omschrijven, laten ze de betekenis van "elementen" in het vage; zelfs in het register komt de term niet voor. Als we op zoek naar een verduidelijking dan maar op de inhoudsopgave afgaan, 375 zien we dat er aparte hoofdstukken gewijd zijn aan "Structurele elementen" en "Culturele elementen". In het begin van het hoofdstuk over "Structurele elementen" worden handelwijzen en houdingen aange­ duid als "uiteindelijk de grondelementen van de sociale structuren, die een kernobject van de sociologie vormen" (p. 51); daarna komt het woord "elementen" pas weer terug in een verwijzing op p. 92 naar "de structuurelementen, t.w. sociale betrekkingen en verhoudingen, die abstracties zijn van interacties en communicaties". Deze karige mededelingen werken eerder verwarrend dan ver­ helderend. Bij de "Culturele elementen" blijkt wel iets duidelijker, dat de auteurs daartoe rekenen normen, verwachtingen, waarden en doeleinden. Zo noemen zij in totaal dus twee "grondelementen", twee "structuur-elementen" en vier "culturele elementen", die volgens de omschrijvingen alle weer uit andere ("atomaire"?) eenheden blijken te zijn samengesteld. Ook vermelden zij in de lijst met definities van de voornaamste begrippen aan het einde van hun boek nog eens vier "basiselementen", nl. interactie, communicatie, handelwijze en hou­ ding. Met deze schaarse en tegenstrijdige informatie moeten de lezers van de eerste zowel als de der­ tiende druk het doen - afgezien van een enkele losse mededeling zoals de kenschets van sociale processen als "de dynamische elementen van de sociale systemen en hun onderlinge betrekkingen" (p. 360). Het zoeken naar een verduidelijking van het begrip elementen levert dus weinig op. Laten we in plaats daarvan trachten de auteurs te volgen in de opbouw van hun betoog. Zij beginnen het deel "Elementen" als volgt: "Wie een antwoord tracht te vinden op de vraag, waaruit in laatste instantie sociale eenheden zoals gezinnen, kerken en volkeren bestaan, dient de neiging te onder­ drukken de persoon of het individu als de kern van het sociale gebeuren te beschouwen. Het is niet de persoon, maar zijn gedrag dat voor de sociologie het uitgangspunt van de analyse voont" (p. 36). Aangezien in deze passage een voor het hele verdere boek beslissende wending wordt genomen, loont het 376 de moeite er even bij stil te staan. De auteurs stellen een vraag: "Waaruit bestaan in laatste instantie sociale eenheden?", en suggereren dat menigeen geneigd zou zijn om te antwoorden: "de persoon of het individu is te beschouwen als de kern van het sociale gebeuren". Zo'n antwoord is weliswaar niet erg waarschijnlijk, maar kennelijk hebben Van Doorn en Lammers dit denkbeeldige mis­ verstand nodig om het onmiddellijk weer te kunnen verwerpen en er vervolgens hun eigen opvatting voor in de plaats te stellen: "Het is niet de persoon, maar zijn gedrag dat voor de sociologie het uit­ gangspunt van de analyse vormt". Ook als we de al te gemakkelijke verschuivingen in analyseniveau van "in laatste instantie" via "de kern" naar "het uitgangspunt" maar buiten be­ schouwing laten, dan blijft nog de vraag of de auteurs het door hen aan de orde gestelde probleem nu wel afdoende hebben behandeld. Het is inderdaad onzinnig te beweren dat "de kern van het sociale gebeuren" gelegen is in "het individu"; welk individu zou dat dan wel mogen zijn? Maar het is toch ook wat voorbarig om dan meteen maar te concluderen dat dus "niet de persoon, maar zijn gedrag" het uitgangspunt voor de sociologische analyse vormt. Zo blijft een ander, meer voor de hand liggend alternatief geheel onbesproken: dat sociale eenheden bestaan (niet perse "in laatste instantie", maar gewoon: bestaan) uit individuen - individuen als sociale wezens, met elkaar ver­ bonden in samenlevingsverbanden. Deze eenvoudige constatering, die kan dienen als het meest elemen­ taire uitgangspunt voor een inleiding in het sociologisch denken, ontbreekt in M o d e r n e s o c i o ­ logie . Nog. op dezelfde pagina waarop zij "niet de persoon, maar zijn gedrag" hebben uitgeroepen tot het uit­ gangspunt van de sociologische analyse, voeren de auteurs het begrip "sociaal gedrag" in. De toe­ voeging "sociaal", zo blijkt uit het betoog, dient om aan te geven dat het gedrag betrokken is op het gedrag van anderen. Later contrasteren zij dit "sociaal gedrag" met "individueel gedrag" - een begrip dat niet nader wordt omschreven, maar dat gezien het voorgaande alleen maar kan betekenen: 377 gedrag dat n i e t betrokken is op anderen. Het is moeilijk zich een voorstelling te maken van zulk individueel, van anderen onafhankelijk gedrag. Mensen zijn immers sociale wezens, en praktisch alles wat zij doen is op de een of andere manier wel "sociaal". We hoeven niet eens aan zulke dra­ matische vormen van "individueel handelen" als zelfmoord te denken om te zien dat vrijwel geen enkele vorm van menselijk gedrag sociaal onverschil­ lig is. Hoe mensen eten, drinken, slapen, zitten, lopen, wat ze denken en fantaseren, het is allemaal sociaal gevormd en het vindt plaats in een sociale context. Aan studenten in de sociologie zou van meet af aan geleerd moeten worden dat elke vorm van "individueel gedrag" tevens "sociaal gedrag" is. Van Doorn en Lammers wekken echter de indruk alsof het om duidelijk te onderscheiden aspecten gaat, waarbij ze bovendien aan het "individuele" ("niet de persoon, maar zijn gedrag") uiteindelijk een hoger realiteitsgehalte lijken toe te kennen dan aan het "sociale" ("eenheden zoals gezinnen, kerken en volkeren"). Tegelijk met dat tussen sociaal en individueel voeren Van Doorn en Lammers een tweede onderscheid in, tussen innerlijk en uiterlijk gedrag. Aan sociaal gedrag, zo zeggen zij (nog steeds op p. 36) , "zijn vooral (?) twee aspecten te onderkennen, nl. een innerlijk en een uiterlijk aspect". Later passen zij ditzelfde onderscheid ook toe op "individueel" gedrag. Aan mijn in 1962 verschenen kritiek op het begrip­ penpaar innerlijk-uiterlijk heb ik weinig toe te voegen. De manier waarom Van Doorn en Lammers het gebruiken gaat geheel voorbij aan het feit dat sociologische beschrijvingen van gedrag nooit be­ perkt kunnen blijven tot het "uiterlijke" aspect van fysieke bewegingen, maar altijd een "innerlijk" aspect van zingeving bevatten. Als voorbeeld noemde ik de onmogelijkheid om een louter "uiterlijke" beschrijving te geven van een toch tamelijk over­ zichtelijk gebeuren zoals een voetbalwedstrijd. In hun repliek verklaarden de auteurs dat zij "royaal toegaven" dat zij als sociologen natuurlijk niet geïnteresseerd waren in "lichamelijke ver378 schijnselen" en "ruimtelijke bewegingen" als zo­ danig, maar, zo verklaarden zij, "wij ontkennen met klem dat hun geïsoleerde registratie onmogelijk zou zijn". Zoals na deze kategorische, niet door nadere argumentatie ondersteunde ontkenning te verwachten viel, hebben zij in de nieuwe editie het onderscheid gehandhaafd. En het is al evenmin te verwonderen, gezien de onoverkomelijke bezwaren die aan een consequente toepassing van het onder­ scheid kleven, dat zij over het v e r b a n d tussen "uiterlijk" en "innerlijk" gedrag ook in de nieuwe editie weinig meer weten te melden dan de dood­ doeners uit de eerste druk: "Het een vloeit uit het ander voort" (p. 37), "Het een hangt met het ander nauw samen" (p. 54). Naast individueel-sociaal en innerlijk-uiterlijk hanteren Van Doorn en Lammers nog een derde algemene onderscheiding, nl. momentaan-duurzaam. "Uiter­ aard", verklaren zij in een karakteristieke passage met een onmiskenbaar individualiserende strekking, "bestaan sociaal-culturele eenheden in l a a t s t e i n ­ s t a n t i e (curs. v.D. & L.) uit zich nooit precies en volledig in dezelfde vorm herhalende activi­ teiten, gedachten, gevoelens en strevingen" (p. 52). Echter: "Voor de socioloog is de vluchtige opwelling, de inci­ dentele handeling, de losse gedachte, het voorbijgaande gevoel van weinig belang. Of dit alles zich op anderen richt, maakt daarbij geen verschil. Eerst indien in het menselijk gedrag een zekere mate van stabiliteit op­ treedt, ontwaakt zijn belangstelling" (p. 51). Tegenover de vluchtige, momentane aktiviteiten (uiterlijk) en psychische processen (innerlijk) stellen de auteurs daarom de meer duurzame handel­ wijzen en houdingen. Deze zijn "uiteindelijk de grondelementen van de sociale structuren, die een kernobject van de sociologie vormen" (p. 51). Hoewel "een kernobject" rijkelijk vaag is, verraadt ook deze passage toch weer een typisch individua­ liserende denktrant: als basisgegeven voor de sociologie geldt niet de - al dan niet bewuste verbondenheid van mensen met andere mensen, maar het bestaan van individuele handelingen en hou­ dingen. 379 Er is een opmerkelijke overeenkomst tussen de drie gemaakte onderscheidingen. Telkens staan tegenover elkaar het onmiddellijk waarneembare: uiterlijk, momentaan, individueel gedrag, en het daarachter veronderstelde: de innerlijke, stabiele disposi­ ties die geacht worden de grondslag te vormen voor sociale strukturen. De overeenkomst wordt in M o ­ d e r n e s o c i o l o g i e zelf nergens expliciet gemaakt. Maar hij vloeit duidelijk voort uit de gevolgde aanpak. Terwijl in een sociologisch ontwikkelings­ perspectief mensen verschijnen als door en door sociaal, en met elkaar verbonden in vele genera­ ties omspannende samenlevingsverbanden - die uiteraard voortdurend aan verandering onderhevig zijn, en die tegelijkertijd de levensloop van ieder individu in sterke mate bepalen -, staat in M o d e r n e s o c i o l o g i e het beeld op de voorgrond van "niet de persoon, maar zijn gedrag", en dat beeld is typisch "uiterlijk", "momentaan" en "indi­ vidueel" . Met behulp van de diverse onderscheidingen komen Van Doorn en Lammers tot het volgende schema: Menselijk gedrag Gedrag Duurzaam gedrag uiterlijk aktiviteiten handelwijzen innerlijk psychische processen houdingen uiterlijk interacties sociale betrekkingen innerlijk communicaties sociale verhoudingen individueel sociaal Omdat in dit schema alle begrippen voorkomen, die afwisselend als "structuurelementen" en "basis­ elementen" zijn aangeduid, is het van belang na te gaan hoe de auteurs ze invoeren en omschrijven. Bezien we eerst de begrippen die prijken in de kolom "Gedrag". De invloed van The H u m a n G r o u p is 380 hier onmiskenbaar, tot in de keuze van de termen "activiteiten" en "interacties" toe. Alleen heten Homans' "sentimenten" hier om niet nader verklaarde redenen "psychische processen" en is zijn trits grondkategorieën uitgebreid met het begrip "commu­ nicaties", een logisch voortvloeisel uit het hanteren van de contrastparen individueel-sociaal en innerlijk-uiterlijk. "Activiteiten" en "psychische processen" ontbreken in de lijst met definities achterin het boek; de andere zes begrippen komen er wel in voor. Inter­ actie wordt daar gedefinieerd als "de activiteiten van meerdere personen welke op elkaar zijn betrok­ ken", en communicatie als "de uitwisseling van ge­ dachten, gevoelens en strevingen". Het valt op dat deze definities formeel ongelijk van opzet zijn. Dit komt de elegantie en de duideljkheid niet ten goede. Bij interactie is sprake van "de activiteiten van personen", bij communicatie van "de uitwisseling van gedachten, gevoelens en strevingen" zonder dat er personen aan te pas komen. Intrigerend is de vraag hoe we ons "de uitwisseling van strevingen" moeten voorstellen. In het gebruik van de begrippen interactie en com­ municatie wreken zich de moeilijkheden verbonden aan het onderscheid tussen uiterljk en innerlijk. Volgens het schema zijn "interactie" en "communi­ catie" gelijkwaardige, elkaar uitsluitende kategorieën; als zodanig worden ze in de tekst ook ge­ ïntroduceerd. Maar zoals gezegd: de gedragingen van mensen laten zich niet op een sociologisch rele­ vante manier omschrijven als louter uiterlijk waar­ neembare fysieke verrichtingen; in iedere beschrij­ ving zitten verwijzingen naar de "zin" van het ge­ drag. Daarom is "interactie" als een puur "uiterlijke" kategorie onbruikbaar, en zijn Van Doorn en Lammers al dadelijk gedwongen te erkennen "dat interactie tevens communicatie inhoudt" (p. 39). Het schijnt hun te ontgaan dat ze met deze terloopse mededeling de hele systematiek van hun schema ver­ storen (6) . Gaan we nu over naar de kolom "Duurzaam gedrag", dan treft ons in de eerste plaats de weinig gelukkig gekozen benaming van deze rubriek; immers, het gaat 381 hier juist niet om specifieke "vluchtige" gedragingen maar om de meer blijvende disposities tot deze gedragingen. "Duurzaam gedrag" heeft veel van een c o n t r a d i c t i o in t e r m i n i s , want is "gedrag", zoals Van Doorn en Lammers het opvatten, niet per definitie momentaan? De hele combinatie van "duur­ zaam" en "uiterlijk" doet enigszins gewrongen aan omdat in het door hen gehanteerde perspectief het "uiterlijke" moeilijk anders denkbaar is dan als "momentaan". Een houding definiëren de auteurs met een verwij­ zing naar Gordon Allport als een "staat van ge­ reedheid". Onder een handelwijze verstaan zij "een min of meer stabiel patroon van activiteiten, waardoor het individu in staat is de problemen waar­ voor hij zich gesteld ziet, snel en gemakkelijk tot een oplossing te brengen"(p. 51). Deze laatste omschrijving is wel bijzonder zonnig en menige lezer zal, naar ik vrees, wel enige moeite hebben haar op zijn eigen gedragsrepertoire toe te passen: maar al te vaak zijn de manieren waarop mensen problemen van het samenleven trachten op te lossen omslachtig, krampachtig, kortzichtig, destructief. Afgezien hiervan is het opnieuw de vraag of het überhaupt mogelijk is systematisch een onderscheid te maken tussen "uiterlijke" handelwijzen en "innerlijke" houdingen; "een min of meer stabiel patroon" komt bedenkelijk dicht in de buurt van begrippen als "dispositie" of "houding". Als de "sociale" tegenhangers van de "individuele" handelwijzen en houdingen noemen Van Doorn en Lammers sociale betrekkingen en verhoudingen, een termenpaar dat in het Nederlands voor de hand ligt maar moeilijk te vertalen is in het Engels of Frans. Evenmin als bij "handelwijzen" en "houdingen" hebben zij in hun omschrijvingen van deze begrippen naar symmetrie gestreefd. Een sociale betrekking definiëren zij als "de kans dat interactie op een bepaalde wijze tot stand komt", en een sociale verhouding als "het geheel van met elkaar door middel van communicatie in wisselwerking staande wederzijdse houdingen van personen". De definitie van "sociale betrekking" wijkt sterk af van de meeste andere definities in M o d e r n e 382 s o c i o l o g i e , omdat er in gebruik gemaakt wordt van de typisch Weberiaanse zinswending "de kans dat". De auteurs beroepen zich in de tekst ook op Weber, die het begrip "geheel overeenkomstig" hun opvat­ tingen zou hebben gedefinieerd. Wat ze echter ver­ zuimen te vermelden is dat Weber zich in zijn "Soziologische Grundbegriffe" niet tot het begrip "sociale betrekking" heeft beperkt, maar een heel begrippenapparaat voor de sociologie heeft proberen te ontwikkelen met omschrijvingen in deze trant. In zeventien zorgvuldig doordachte en op elkaar af­ gestemde paragrafen heeft Weber precies hetzelfde traject afgelegd waarop Van Doorn en Lammers zich veertig jaar na hem hebben begeven: van "element" naar "systeem", van "zinvol handelen" naar "poli­ tiek verband". Het werpt een merkwaardig licht op de stand van zaken in de sociologie, dat Van Doorn en Lammers in 1959 en 1977 een eigen variatie op het thema "sociologische grondbegrippen" hebben kunnen aanbieden, waarin slechts één keer naar Weber's eerdere poging wordt verwezen, en dat hun ontwerp ondanks de vele nieuwe literatuur die er in is verwerkt, qua helderheid en consistentie beslist onderdoet voor dat van Weber. Een van de redenen waarom Van Doorn en Lammers vastlopen in hun poging tot systematiek is dat zij al te eenvoudig moeilijk verenigbare theoretische tradities menen te kunnen combineren. Zo verklaren zij weliswaar dat zij "sociale betrekking" defi­ niëren in de geest van Weber, maar tegelijkertijd geven zij aan het begrip een heel andere, behaviouristische wending. De term "interactie" immers, die zij gebruiken, verwijst bij hen nadrukkelijk naar "uiterlijk gedrag", en Weber heeft het in zijn definitie van "sociale betrekking" expliciet en consequent over zinvol sociaal handelen. In Van Doorn en Lammers' begrip "uiterlijk gedrag" klinkt een door Homans en Amerikaanse sociaalpsychologen geïnspireerde hommage door aan het behaviourisme. Een belangrijk aspect van het behaviourisme is taalkundig: het behelst een voor­ stel om op een bepaalde, zogenaamd de enig weten­ schappelijke manier over menselijk gedrag te praten, 383 en vooral om over een aantal zaken niet meer te praten. Er is in dit opzicht een frappante over­ eenkomst met het gelijktijdig opgekomen neo-positivisme. Het behaviourisme is voortgekomen uit ergernis over het gemak waarmee psychologen spreken over "ge­ voelens", "gewaarwordingen", "bewustzijnsinhouden" - allemaal termen die verwijzen naar een "innerlijk", dat niet toegankelijk is voor "objectieve”, "open­ bare" waarneming en meting. Door nu te werken met de kategorie "uiterlijk gedrag" suggereren Van Doorn en Lammers empirische precisie van het soort dat behaviouristen nastreven. Maar door eveneens begrippen als "innerlijk gedrag", "denkbeelden", "gevoelens" en "strevingen" in hun vocabulaire toe te laten overtreden ze de regels van het behaviour­ isme. Ze maken een potje van Weber en Watson. Met één been in een behaviouristisch en het andere in een v e r s t e k e n d spoor ontwikkelen de auteurs hun begrippenapparaat. Nog aldoor onder het hoofd "Structurele elementen" introduceren zij de begrip­ pen sociale afstand, sociale integratie en sociale rang, begrippen die zij aanduiden als "facetten die aan nagenoeg elke sociale betrekking of sociale verhouding te bespeuren zijn" (p. 55). In overeen­ stemming met hun schema verwijzen zij in hun om­ schrijving van elk van deze begrippen naar "uiter­ lijke" en "innerlijke" aspecten. Het "uiterlijke" aspect betreft steeds de interactie; deze wordt echter niet, zoals na de definitie van "sociale be­ trekking" te verwachten was, omschreven in termen van "de kans dat" maar van "de frequentie" of "de mate waarin". Merkwaardig is ook dat, terwijl bij de "uiterlijke" aspecten wordt verwezen naar inter­ actie, de "innerlijke" aspecten niet beschreven staan in termen van communicatie of van sociale verhoudingen, maar van individuele houdingen. De bedoeling van deze asymmetrie heb ik niet kunnen ontdekken; het effect is dat naast het onderscheid uiterlijk-innerlijk ook dat tussen sociaal en indi­ vidueel in de omschrijvingen doorschemert. De omschrijvingen van afstand, integratie en rang zijn in de dertiende druk iets eenvoudiger dan in 384 de eerste. Van sociale afstand wordt nu gezegd dat het "kan slaan op: 1. de frequentie van interactie tussen de betrokken partijen, 2. de intensiteit van de wederzijdse houdingen der betrokken partijen" (p. 56). Ook andere beweringen zijn lichtelijk aan­ gepast. Terwijl in de eerste druk werd gesteld dat het mogelijk was met behulp van de genoemde ken­ merken (dat waren er toen vier) "op exacte wijze vast te stellen hoe nauw de betrekkingen tussen twee personen of groepen zijn", staat er nu: "Met behulp van de behandelde kenmerken van sociale af­ stand is het mogelijk om op tamelijk exacte wijze vast te stellen hoe nauw de betrekkingen en ver­ houdingen tussen twee personen of groeperingen zijn" (p. 57). Het is duidelijk: de auteurs hebben niet stil gezeten. De toevoeging "tamelijk" maakt hun bewering vager en daardoor moeilijker te weerleggen. Ze blijft echter even circulair, want wat is er meer mee gezegd dan dat het met behulp van ken­ merken van sociale afstand mogelijk is vast te stel­ len hoe groot ongeveer de sociale afstand is? (Be­ halve tautologisch is de gedachte om door het meten van "sociale afstand" te bepalen hoe nauw "sociale betrekkingen en verhoudingen" zijn ook in strijd met de hele teneur van M o d e r n e s o o i o l o g i e , volgens welke immers de kenmerken van meer complexe ver­ schijnselen dienen te worden bepaald aan de hand van de "elementen" - en niet andersom). Hoe moeilijk het zorgvuldig en consequent formu­ leren is, blijkt ook uit de definities die de auteurs - nog steeds in het hoofdstuk "Structurele elementen" - geven van de begrippen "sociale struc­ tuur" en "sociale positie". Zij beginnen met sociale structuur te definiëren als (a) "een net­ werk van sociale betrekkingen en verhoudingen” en sociale positie als "het om een bepaalde persoon gecentreerde 'knooppunt' van sociale betrekkingen en verhoudingen". Iets verderop zeggen zij dat het mogelijk is "beide definities tot een geheel te verenigen" in een nieuwe omschrijving van "sociale structuur" als (b) "het geheel van sociale betrek­ kingen en posities, dat kenmerkend is voor een bepaalde groepering" (p. 97). Definitie-technisch is dit allemaal niet erg fraai. Als we in de beide definities van "sociale structuur 385 voor de meer samengestelde begrippen meer elemen­ taire begrippen substitueren, dan krijgen we: (a) "een netwerk van kansen dat interactie op een bepaalde wijze tot stand komt en gehelen van met elkaar door middel van communicatie in wisselwerking staande wederzijdse houdingen van personen", en (b) "het geheel van kansen dat interactie op een bepaalde wijze tot stand komt en om bepaalde per­ sonen gecentreerde 'knooppunten' van kansen dat interactie op een bepaalde wijze tot stand komt en gehelen van met elkaar door middel van communicatie in wisselwerking staande wederzijdse houdingen van personen, dat kenmerkend is voor een bepaalde groepering". Dat het definitie-apparaat tot deze groteske consequenties voert, getuigt van een zwakke systematiek. En ook de definitie van "sociale positie" laat te wensen over: want hoe moeten we ons een sociale positie voorstellen als de "be­ paalde persoon" die in de definitie centraal ktaat komt te overlijden? Zijn er geen vacante posities? Het is overigens opmerkelijk,dat in de definities van "sociale positie" en "sociale structuur" opeens weer sprake is van "personen" en "groeperingen". De lezer die zich nog de aanmaning herinnert om vooral niet "de persoon" maar "zijn gedrag" tot uit­ gangspunt van analyse te nemen, kan zich met enige verbazing afvragen hoe die "personen" en "groeperingen" plotseling in de tekst terecht zijn gekomen. Maar menigeen zal het als een verademing beschouwen na honderd pagina's lectuur over "gedrag" nu weer te kunnen lezen over "mensen". Maar er wacht de lezers nog een kleine schok. In het hoofdstuk "Structurele elementen" hebben zij vernomen dat de handelwijzen en de houdingen en de sociale betrekkingen en verhoudingen zich onder­ scheiden van activiteiten, psychische processen en wat dies meer zij door hun duurzaamheid. In het nu volgende hoofdstuk, "Culturele elementen", blijkt dat ook sociale betrekkingen en verhoudingen van zeer voorbijgaande aard kunnen zijn (7). De graad van hun duurzaamheid, zo blijkt nu, wordt bepaald door cultuurelementen - door normen, verwachtingen, waarden en doeleinden, oftewel "die opvattingen, welke door meerdere personen worden gedeeld, en 386 • welke als functie hebben specificatie en verduurzaming van het sociaal gedrag" (p. 108). Opmerkelijk is dat de graad van duurzaamheid van sociale betrekkingen en verhoudingen niet wordt toegeschreven aan enige vorm van dwingende maat­ schappelijke interdependentie. Zelfs het meest voor de hand liggende voorbeeld van de specifi­ cerende en standaardiserende werking van "cultuur", de taal, wordt nergens genoemd. In plaats daarvan maken de auteurs veel werk van een in de eerste persoon enkelvoud gesteld voorbeeld: "Wanneer ik mij in een treincoupé vis-a-vis een vreemdeling bevind (...)" (p. 105 e.v.). De bedoeling van dit voorbeeld is te betogen dat de relaties tussen on­ bekenden in een treincoupé "in hoge mate instabiel" zijn en in veel mindere mate gespecificeerd en gestandaardiseerd dan de relaties in een gezin. (De lezer die mocht hopen behalve over "ik in een treincoupé" ook iets te mogen vernemen over "mijn vrouw en ik" komt bedrogen uit; de auteurs schake­ len haastig over op de derde persoon: "de verhou­ ding tussen man en vrouw in het gezin"). Maar draagt dit voorbeeld nu wel bij tot beter sociologisch inzicht? Volgens Van Doorn en Lammers behoeven de kontakten tussen de reizigers in een treincoupé "minder culturele ondersteuning" dan de relaties in een gezin. Voor zover er onder de reizigers al enige "gemeenschappelijke normen en verwachtingen bestaan", zijn deze ter plekke ont­ staan "als een product van interactie" (p. 109). Kortom, de treincoupé wordt voorgesteld als een compartiment dat zich ergens buiten de maatschappij bevindt en waarin de reizigers zijn ingestapt zon­ der enige kulturele bagage. Deze strekking zullen de auteurs zeker niet bewust in hun voorbeeld hebben willen leggen. Maar ze is wel in overeenstemming met de opzet van hun boek. Honderd bladzijden lang blijft wat zij "cultuur" noemen, datgene dus wat het gedrag "specificeert" en "standaardiseert" oftewel vorm geeft, op de achtergrond. Zo blijft ook op de achtergrond het feit dat kultuurelementen een integraal bestanddeel vormen van iedere groep, of het nu een gezin is of een gezelschap treinreizigers. De lezer wordt 387 niet bij voortduring gedrongen tot het elementaire inzicht dat kuituur behoort tot de structuur van iedere samenleving. Pas naderhand krijgt hij in programmatische bewoordingen te horen dat er "geen sociale structuur bestaanbaar is zonder een bij­ passende cultuur - en vice versa" (p. 252). De opbouw van M o d e r n e s o c i o l o g i e is te vergelijken met de doorzichtige platen in een biologieboek waarop het menselijk lichaam in "lagen" is afgebeeld: eerst het geraamte, daar overheen de inwen­ dige organen, dan de aderen, de spieren en de zenuwen, en tenslotte de huid. Maar helaas zijn de pagina's van M o d e r n e s o c i o l o g i e niet doorzichtig. En sociaal gedrag is niet als een vleesloos ge­ raamte; in alle sociale gedragingen zit "kuituur". Na de bespreking door Van Doorn en Lammers van de "elementen" van sociale systemen tot zover min of meer op de voet gevolgd te hebben, zal ik nu iets grotere stappen nemen. Hoewel er ook over de manier waarop de begrippen "sociale rol" en "institutio­ nalisering" in M o d e r n e s o c i o l o g i e worden behandeld nog wel het een en ander te zeggen zou zijn, zal ik me beperken tot een vrij globale bespreking van de delen "Systemen", "Continuïteit" en "Verande­ ring" (8). Over het deel "Systemen" kan ik kort zijn. Hierin wordt voor het eerst het begrip groepering gede­ finieerd, en wel als "elke verzameling van indivi­ duen, die op een of andere wijze af te grenzen is van de omgeving, zo men wil, van andere groepe­ ringen" (p. 179). Evenals bij de definitie van positie (en ook van sociale rol) wordt hier weer even afgeweken van het voornemen om uitsluitend "gedrag" tot uitgangspunt van de analyse te nemen, en verschijnen er "individuen" in de definitie. Afgezien van "groeperingen" wordt er in het deel "Systemen" weinig toegevoegd aan het begrippen­ apparaat. Het hele deel maakt een wat intermezzo­ achtige indruk, alsof het geschreven is omdat de systematiek van de inhoudsopgave dit zo verlangde. Deze indruk wordt bevestigd in de summiere slot­ paragraaf, die aanvankelijk getiteld was "continuiteit en veranderlijkheid" maar nu "continuïteit 388 en verander&aai’heid" heet, en die direkt verwijst naar de laatste twee delen, "Continuïteit" en "Verandering". H e f deel "Continuïteit" begint met een korte para­ graaf waarin uiteengezet wordt dat het voortbe­ staan van een sociaal systeem afhankelijk is van het funktioneren van mechanismen van sociale con­ trole. Er vindt in deze paragraaf een merkwaardige overgang plaats (p. 2 73), waar de auteurs ophouden te spreken van "sociale systemen" en onaangekondigd overgaan op "groeperingen". Deze terminologische omschakeling gaat zo abrupt, dat het lijkt alsof de auteurs "sociaal systeem" en "groepering" als sysnoniemen beschouwen, en alsof zij het begrip "groepering" eigenlijk veel minder onbegrensd op­ vatten dan de eerder gegeven definitie zou doen vermoeden. Het is jammer dat zij niet drastischer besloten hebben aan "groeperingen" de voorkeur te geven boven "sociale systemen". Het zou hen weer­ houden hebben van zulke reïficerende uitdrukkingen als "de manier waarop een sociaal systeem 'waakt' voor een zekere mate van cultureel-structurele stabiliteit" (p. 397) . Zoals het nu is, staat de behandeling van continuiteit en verandering sterk in het teken van abstrakte schema's, waarbij het vaak onduidelijk blijft of uitspraken nu bedoeld zijn als loutere begripsomschrijvingen of als uit het betoog voort­ vloeiende conclusies. In de inleiding tot het deel "Continuïteit" lezen we: "Onder sociale controle zullen wij verstaan: het geheel van factoren, dat bepaalde evenwichtstoestanden in een sociaal systeem handhaaft of herstelt". En evenals in de eerste druk komen we in de nieuwe editie deze definitie na 75 bladzijden opnieuw tegen, ditmaal als conclusie geformuleerd: "Een bepaalde even­ wichtstoestand in het sociale leven is immer een gevolg van het geheel van interdependente mecha­ nismen van sociale controle" (p. 347). Zelfs het in een kritiek signaleren van deze cirkelredenering heeft niet mogen baten (9). De verschillende delen van M o d e r n e s o c i o l o g i e tonen de invloeden van verschillende sociologische stro­ mingen. In het deel "Elementen" overheerst het 389 sociologische behaviourisme van Homans, vermengd met ideeën ontleend aan de v e r s t e k e n d e sociologie. In de delen over continuïteit en verandering is de dominante invloed die van het struktureel funktionalisme (10). De kern van het struktureel funktionalisme is de gedachte dat het voortbestaan van een sociaal systeem afhankelijk is van bepaalde voorwaarden, die worden vervuld door subsystemen. Om het voort­ bestaan en eventueel de verandering van een sociaal systeem te kunnen verklaren is kennis nodig van deze subsystemen en hun onderlinge relaties; omge­ keerd draagt kennis van het sociale systeem als geheel bij tot de verklaring van de subsystemen. Deze gedachtengang is op algemeen theoretisch niveau het meest consequent uitgewerkt door Talcott Parsons in zijn model van het sociale systeem met vier subsystemen, l a t e n a y , i n t e g r a t i o n , goal a t t a i n m e n t en a d a p t a t i o n , het LIGA-schema. Hoewel Van Doorn en Lammers nergens naar dit schema ver­ wijzen, zijn er toch wel sporen van terug te vin­ den in de vier "mechanismen van sociale controle", die de leidraad vormen voor hun beschouwingen over continuïteit en verandering: kultuuroverdracht, sancties, collectief ritueel en positietoewijzing. Wat men ook van Parsons' schema mag denken, de vierdeling die Van Doorn en Lammers bieden is moeilijk als een verbetering te beschouwen. Ze is minder volledig en minder systematisch. De "adaptie", de aanpassing van een systeem aan andere systemen, ontbreekt er geheel in; en ook de "doel­ bereiking" komt er nauwelijks in voor. De vier onderscheiden mechanismen vertonen vrij grote over­ lappingen; bovendien is positietoewijzing een kategorie van een andere orde dan de drie overige, hetgeen impliciet blijkt in de heel aparte manier waarop dit "mechanisme" wordt besproken. Bij kultuuroverdracht, sancties en collectief ritueel volgen de auteurs tamelijk strak steeds dezelfde benadering, waarbij ze ieder mechanisme analyseren in termen van sociale afstand, integra­ tie en rang. Deze systematische analyse levert telkens weer dezelfde resultaten op, die alleen 390 t door kleine variaties in de woordkeus als enigs­ zins verschillend kunnen worden voorgesteld. Zo blijken situaties waarin kultuuroverdracht plaats vindt de volgende structurele kenmerken te be­ zitten : "1. er wordt een zekere sociale afstand tussen beide partijen geschapen; 2. er bestaat vaak enige mate van negatieve integratie tussen beide partijen; 3. er wordt een rangverschil tussen beide partijen ge­ handhaafd of tot stand gebracht" (p. 280). Voor sancties gelden als kenmerkend: "1. het vermeerderen of verminderen van een zekere sociale afstand; 2. het cultiveren van een negatieve of een positieve sociale aanpassing; 3. het tot stand brengen of reduceren van een rangver­ schil" (p. 292). Bij ritueel wordt geen puntsgewijze opsomming ge­ geven. In de tekst is echter weer sprake van ge­ lijksoortige kenmerken: "verdichting van de sociale betrekkingen", "versterking van de inte­ gratie". Alleen de rangverschillen blijven onge­ noemd, maar het is niet moeilijk deze hier in te vullen. Goedbeschouwd komt de structurele analyse van kul­ tuuroverdracht, sancties en ritueel neer op een reeks au f o n d nauwelijks verschillende omschrij­ vingen in termen van positietoewijzing. Omdat het moeilijk aangaat positietoewijzing in termen van zichzelf te analyseren, wordt dit vierde mechanisme niet op deze manier besproken, maar met behulp van de begrippen toetreding, mobiliteit en uittreding. Het is misschien wel aan deze, door de auteurs nergens gesignaleerde, afwijking van het schema te danken dat "Positietoewijzing" een van de meest interessante hoofdstukken is. Pas na de elementen, de systemen en de continuïteit komt in het laatste deel van M o d e r n e s o c i o l o g i e , als een apart chapiter, de sociale verandering aan bod. Nu staan er in dit deel heel wat uitspraken, die de dynamische aard van de sociale werkelijkheid 391 benadrukken. Het blijft echter bij losse uitspra­ ken, die niet werkelijk in de opzet van het boek verdisconteerd zijn. Hoe groot de afstand tussen lippendienst en praktijk is, blijkt bijvoorbeeld op p. 35 7: "Beter dan van 'structuur' zou gespro­ ken kunnen worden van 'structurering'". Deze in­ tentieverklaring, die ook al in de eerste druk voor­ komt, klinkt toch tamelijk gratuit in een boek waarin verder uitsluitend sprake is van "struc­ tuur" . In het deel "Verandering" aangekomen worden de auteurs niet moe in vele toonaarden te herhalen dat hun benadering van meet af aan het tegendeel van statisch is geweest. Zij voeren nu het begrip sociale dynamiek in, dat zij definiëren (zo zeggen zij het zelf) als "de keerzijde van sociale struc­ tuur: de kans dat het sociaal systeem in de tijds­ dimensie zal veranderen" (p. 360). Het is allemaal ongetwijfeld goed bedoeld. Maar wat betekent "in de tijdsdimensie veranderen"? En blijkt nu toch weer niet dat sociale structuur strikt statisch moet worden opgevat, nl. als "de keerzijde van sociale dynamiek"? Zorgvuldige lezing van de beschouwingen over sociale verandering brengt veel van zulke onduide­ lijkheden aan het licht. Om sociale dynamiek, die volgens de auteurs inherent is aan ieder sociaal systeem, te onderscheiden van sociale verandering, waarvan ze dit niet willen beweren, zeggen ze dat van sociale verandering slechts sprake is "daar, waar veranderingen in een sociaal systeem objectief waarneembare consequenties hebben voor de structuur en het functioneren van het desbetreffende geheel" (p. 360). De lezer die enigszins thuis is in de sociologische literatuur herkent in de "objectief waarneembare consequenties" een verdwaald stukje Merton. Maar wat moeten we verder met deze kramp­ achtige poging om "veranderingen in een sociaal systeem" te onderscheiden van "sociale verande­ ring"? Ze bevestigt hoogstens het oordeel van Dahrendorf, dat de auteurs met verandering slecht raad weten. Hun hele systeem is van meet af aan ge­ baseerd op uniforme, niet door ontwikkelingspro­ cessen beïnvloedde "elementen van sociaal gedrag". De verlegenheid waarin ze geraken als het op ver392 anderingen aankomt blijkt zelfs uit de beeldspraak die ze kiezen. Zo zeggen ze dat de mechanismen van sociale controle afwisselend kunnen fungeren als "'hoekijzers' van het sociaal systeem" en "'mo­ toren' in het veranderingsproces" (p. 393); maar de incongruentie tussen "hoekijzers" en "motoren" is te groot om aannemelijk te maken dat het om hetzelfde verschijnsel gaat. Of ze vervallen, zon­ der beeldspraak, in zwaarwichtige frases als: "bij het fenomeen 'sociale verandering' doet de tijds­ dimensie haar intrede, zodat een volgtijdelijk optreden van sociale verschijnselen is te onder­ kennen" (p. 406). Dat M o d e r n e s o c i o l o g i e , bij alle tekortkomingen, jaren lang in een behoefte heeft voorzien bewijzen de indrukwekkende verkoopcijfers. De relevantie van het boek voor een groot publiek heeft waar­ schijnlijk minder gelegen in de door de auteurs aanvankelijk sterk benadrukte programmatische dan in de didaktische funkties. Het is primair gebruikt als leerboek, waarin een reeks sociologische be­ grippen worden uitgelegd en een hoeveelheid socio­ logische literatuur ter sprake komt. Bij de modernisering van M o d e r n e s o c i o l o g i e is aan het begrippenapparaat nauwelijks getornd, maar de literatuurverwijzingen zijn aanzienlijk uitgebreid, waarbij vooral het aantal verwijzingen naar Neder­ landse auteurs is toegenomen. Terwijl in het regis­ ter van de eerste druk Robert Merton de meest voorkomende auteur was (14 keer), gevolgd door Max Weber (13), Karl Mannheim (11), Emile Durkheim (10) en George Homans (8) , luidt de volgorde in de nieuwe editie: Max Weber (20), George Homans, C.J. Lammers (elk 16), F . van Heek (15), J.A.A. van Doorn, Robert Merton, Talcott Parsons (14), Emile Durkheim (12), Amitai Etzioni, Muzafer Sherif (19), Peter Blau, A. van Braam, Theodor Geiger, Alvin Gouldner, Karl Mannheim en Karl Marx (9). Door de inzichten van al deze sociologen bij na zonder uitzondering als algemeen aanvaarde, onproblematische bijdragen te behandelen, beantwoorden Van Doorn en Lammers treffend aan de karakteristiek die Kuhn heeft gegeven van leerboekschrijvers. Zij gaan systematisch en niet historisch te werk. Het vak wordt door hen ge­ presenteerd niet als iets gewordens, het resultaat 393 - en nog altijd het toneel - van controverses en tegen­ strijd heden, maar als een coherent geheel, waarin alles zijn duidelijke plaats en funktie heeft. In de weergave van de behandelde literatuur is s o c i o l o g i e over het algemeen redelijk pre­ cies, al zijn sommige passages al te simplificerend (11). Over het hele boek hangt echter een waas van onnauwkeurigheid, dat te wijten is aan nonchalance ten opzichte van de finesses van het forituleren. Nadat ik in mijn kritiek van 1962 al een aantal voorbeelden hiervan had gegeven, hebben de auteurs in hun repliek erkend dat vele gedeelten van hun inleiding "literair weinig genot bieden", en zij hebben beterschap beloofd. Van dit laatste is in de nieuwe editie helaas bitter weinig te merken; zelfs praktisch alle door mij gesignaleerde fouten staan er nog net zo in. Kennelijk menen de auteurs dat zorgvuldig formuleren vooral een kwestie is van "literair genot" en niet van wetenschappelijke precisie. Moderne Op het eerste gezicht ligt het sterkste punt van M o d e r n e s o c i o l o g i e in de systematiek. Wie de in­ houdsopgave bekijkt en het boek doorbladert, kan niet anders dan onder de indruk komen van de ver­ nuftige opzet. Pas bij kritische lezing blijken de onvolkomenheden: de schoonheidsfouten, de gemiste kansen, de inconsequenties. Dan pas valt ook op dat de auteurs beneden het niveau blijven van an­ deren die hun in soortgelijke pogingen tot systema­ tiek zijn voorgegaan, met name Weber en Parsons, en in zeker opzicht ook Homans. En onvermijdelijk rijst de principiële vraag of de hele opzet: een inleiding die gaat van "elementen" via "systemen" naar "continuïteit" en "verandering" wel de meest gelukkige is. In de tekst zelf gaan Van Doorn en Lammers slechts eenmaal expliciet op deze vraag in, namelijk daar waar zij zich uitspreken voor het "analyseren" in plaats van het "determineren" van sociale strukturen (p. 93-95). Hun voornaamste argument is dat het aantal variaties in sociale struktuur zowel tussen als binnen diverse soorten groeperingen te groot is om het zoeken naar een "typologie van sociale strukturen" te rechtvaardigen. Dit is echter een onvolledige en geenszins dwingende redenering. Wat Van Doorn en Lammers willen is een niveau van 394 het sociale leven aanboren dat dieper ligt dan alle oppervlakkige variaties en fluctuaties. Hun analyse is gericht op het vinden van de fundamentele, niet aan enige specifieke tijd of plaats gebonden, ele­ menten van sociaal gedrag. We kunnen echter ook heel goed andersom redeneren, en uit de verscheidenheid en veranderlijkheid van samenlevingen concluderen dat er in de eerste plaats behoefte is aan een morfologie van samenlevingsvormen om recht te doen aan de verscheidenheid, en aan ontwikkelings­ theorieën om deze te helpen verklaren. Juist omdat de grotere sociale verbanden waar mensen deel van uitmaken hun gedrag in sterke mate beïnvloeden, is er veel voor te zeggen om een inleiding in de so­ ciologie te laten beginnen met een overzicht van verschillende soorten samenlevingsvormen, om dan vanuit dit kader zulke meer algemene aspectbegrippen als sociale afstand en sociale rang te be­ naderen. In M o d e r n e s o c i o l o g i e wordt deze mogelijk­ heid te gemakkelijk van de hand gewezen. Dit heeft ook consequenties voor de reikwijdte van het betoog. In het inleidende hoofdstuk stellen de auteurs dat de huidige sociologie zich te veel be­ perkt tot eigentijdse verschijnselen in de wester­ se wereld (p. 33). Maar hoewel het begrippen­ apparaat dat zij ontwikkelen is afgestemd op "so­ ciaal gedrag" in het algemeen, bevestigen de voor­ beelden waarmee zij hun begrippen toelichten de door henzelf betreurde tendentie: al deze voorbeel­ den zijn ontleend aan een milieu van eigentijdse, westerse, en dan nog vooral Nederlandse, volwassen mannen. Soms heten deze mannen Jansen en Pietersen (p. 53), soms wordt zoals in het geval van de treincoupé verwezen naar een denkbeeldig "ik", maar het huisbakkene van de feitelijke voorbeelden steekt schril af tegen de algemeenheid van de be­ grippen en de beweringen die ze moeten illustreren. En nogmaals: wat ontbreekt is een ontwikkelingsper­ spectief - niet alleen op het object van de socio­ logie, menselijke samenlevingen, maar ook op de sociologie zelf. In de nieuwe editie is de onder­ titel zonder nadere toelichting gewijzigd van "Systematiek en analyse" in "Een systematische inleiding". Maar de titel luidt nog altijd M o d e r n e s o c i o l o g i e . Als er iets kenmerkend is voor de so395 ciologie nu in vergelijking met twintig jaar ge­ leden, dan is het een toegenomen mate van "reflexiviteit", een sterkere bezinning op de herkomst en de grondslagen van de sociologische kennis. In M o d e r n e s o c i o l o g i e is van een dergelijke bezinning weinig te merken. De auteurs besteden nauwelijks enige aandacht aan de ontwikkeling van het vak, aan de maatschappelijke condities waaronder deze ontwikkeling heeft plaats gevonden, en aan de conse­ quenties hiervan voor het vak zelf. Zij zijn er kennelijk van uitgegaan dat de geschiedenis van de sociologie en de methoden en technieken van on­ derzoek onderwerpen apart vormen, die in de daaraan gewijde leerboeken afdoende beschreven staan. Wat dus te concluderen? Elk leerboek vertegenwootdigt een bepaalde intellectuele standaard en een stijl van denken. Vanwege de belangrijke plaats die M o d e r n e s o c i o l o g i e in de Nederlandse sociologie heeft ingenomen leek het me de moeite waard het juist op deze punten nog eens kritisch te bekijken. De eerste druk behoort inmiddels tot het rijtje "klassieken" van de Nederlandse sociologie. Als inleiding is die tekst onherroepelijk verouderd, maar hij behoudt zijn historische betekenis. Voor de nieuwe editie hebben de auteurs gebruik kunnen maken van ruim vijftien jaar ervaring en bezinning. Zij hebben volop gelegenheid gehad om de opzet op­ nieuw te doordenken en de tekst van ongerechtig­ heden te zuiveren. In dat licht bezien stelt het resultaat teleur. De door kritici in de eerste druk aangetoonde zwakheden zijn voor het merendeel gehandhaafd, van de discutabele algemene uitgangs­ punten tot de nonchalance in details van het for­ muleren toe. Ik heb daarom in deze bespreking van de nieuwe editie ds auteurs mijn kritiek niet ge­ spaard. Aan de principiële twijfels die ik koes­ ter jegens de opzet van hun boek meen ik nu een hechtere theoretische basis te kunnen geven dan in 1962; en bij herlezing is me eens te meer opge­ vallen hoe pover vaak de formuleertechnische af­ werking i s . Voor zover leerboeken ook dienen als de visitekaartjes van een vak, is deze nieuwe editie geen sieraad voor de Nederlandse sociologie. 396 Not en 1. Mens en Maatschappij, XXXV (1960), pp. 287-98. 2. Sociologische Gids, IX (1962), pp. 15-48. 3. Alle paginanummers in de tekst verwijzen naar de nieuwe editie: J.A.A. van Doorn en C.J. Lammers, Moderne socio­ logie. Een systematische inleiding. Utrecht: Het Spec­ trum 1976. 4. Thomas S. Kuhn, The Structure of Scientific Revolutions. 2nd ed., Chicago: University of Chicago Press 1970, p. 136. 5. George C. Homans, The Human Group. New York: HarcourtBrace 1950, p. 24. 6. Als de auteurs het verband eigenlijk zo opvatten "dat de interactie tevens communicatie inhoudt" (en dit lijkt in­ derdaad het geval te zijn, zie ook hun replieken in de Sociologische Gids), dan zijn de manier waarop zij het onderscheid aanvankelijk inleiden en de schematische voor­ stelling waarin "uiterlijk" en "innerlijk" als gelijk­ waardige kategorieën voorkomen misleidend. Ook is deze op­ vatting niet te rijmen met de stelling die zij iets verder­ op verkondigen, dat in een voetbalwedstrijd "interactie­ processen" en in een godsdienstige secte of een discussieclub "communicatieprocessen" overwegen. Het is sowieso al een weinig gelukkige gedachte om een wedstrijd van twee­ maal drie kwartier te vergelijken met een secte of een club als ging het om eenheden van dezelfde tijdsorde (hier had het onderscheid momentaan-duurzaam zijn diensten kun­ nen bewijzen!). Vreemder nog is echter de inconsequentie om het "analystische" onderscheid te verheffen tot een reëel verschil. Kan de verklaring zijn dat de auteurs, tegen hun eigen analytische voornemens in, toch zijn ver­ vallen in de gewoonte om bij "communicatie" vooral te denken aan "kommunikasie", aan praten? 7. Het onderscheid tussen "struktureel" en "kultureel", dat in de sociologie algemeen ingeburgerd is (het komt o.a. veel voor bij Merton), heeft het onmiskenbare nadeel de suggestie te wekken dat "kuituur" geen "struktuur" ver­ toont . 8. In verband met de hierboven opgemerkte individualiserende tendensen is het interessant te zien dat de bespreking van institutionalisering (de auteurs verkiezen dit moeilijk uitspreekbare anglicisme boven "instituering") begint met een samenvatting van het in 1949 door F. Merei beschreven experiment met speelgroepen van kinderen. Het commentaar luidt als volgt: "Uit bij de interacterende personen aanwezige ideeën, voorstellingen en overtuigingen groeit een betrekke397 lijk duurzaam, door allen in meerdere of mindere mate aanvaard cultuurpatroon. De aanvankelijke nog persoon­ lijke normen, verwachtingen, doeleinden en waarden tenderen naar een collectief patroon, dat stabili­ serende functies voor de interacties en communicaties krijgt" (p. 147). Het lijkt wel alsof de auteurs in deze passage zelf de neiging vertonen, waartegen zij in het begin van het deel "Elementen" zo nadrukkelijk waarschuwen, om "uit te gaan van de persoon". Zij wekken de suggestie dat het bestaan van persoonlijke normen vooraf gaat aan en een voorwaarde vormt voor het ontstaan van groepsnormen. Een voor een inleiding in sociologisch denken veel meer voor de hand liggende interpretatie zou echter precies het omgekeerde benadrukken: persoonlijke normen zijn een funktie van groepsnormen; ook hier weer blijkt dat mensen door en door sociale wezens zijn. 9. Sociologische Gids, IX (1962), p. 37. Zie ook Johan Goudsblom, Balans van de sociologie. Utrecht: Het Spectrum 1974, pp. 190-91. 10. Dat de funktionalistische benadering in het deel "Ele­ menten" van ondergeschikt belang is, blijkt ook uit de te­ leurstellende manier waarop daar het funktiebegrip wordt behandeld (p. 141-46). De mededeling uit de eerste druk, dat de term funktie "momenteel" in de sociologie wordt gebruikt om "de werking, die een verschijnsel uitoefent" aan te duiden, is in de nieuwe editie onveranderd overgenomen. De lezer kan zich afvragen of er veel is opgehelderd of anderszins gewonnen door "funktie" zonder meer gelijk te stellen aan "werking"; aan het eind van de paragraaf krijgt hij te verstaan dat een "funktioneel verband" neerkomt op "wisselwerking". Het blijft allemaal oppervlakkig en vaag. 11. Vgl. Johan Goudsblom, "Responses to Norbert Elias 's Work in England, Germany, the Netherlands and France", in: Peter R. Gleichmann, Johan Goudsblom en Hermann Körte (red.), Human Figurations. Essays for/Aufsätze für Norbert Elias. Amsterdam: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift 1977, p. 67-68. 398