Moderne sociologie: de systematiek geanalyseerd

advertisement
Moderne sociologie: de systematiek
geanalyseerd
J. Goudsblom
De verschijning eind 1959 van de eerste druk van
s o c i o l o g i e . S y s t e m a t i e k en a n a l y s e be­
tekende een evenement in de Nederlandse sociologie.
Het boek was geschreven door twee vooraanstaande
vertegenwoordigers van een generatie jonge socio­
logen, die al verschillende keren bezwaar hadden
aangetekend tegen het heersende sociologische
e s t a b l i s h m e n t in Nederland. Uit de titel sprak
een duidelijke pretentie, die in het manifest­
achtige voorwoord nog eens met verve werd beves­
tigd: de tijd van de "klassieke" sociologie was
voorbij, in dit boek kon men kennis maken met de
m o d e r n e sociologie.
Moderne
t
>
Het boek ontketende een uitvoerige discussie. Er
verschenen lange recensies in diverse bladen. M e n s
en M a a t s c h a p p i j wijdde er een "Forum van het boek"
aan, met bijdragen van P.J. Bouman, Ralf Dahrendorf
en William Petersen en een repliek van de auteurs
(1). Enige tijd later volgden in de S o c i o l o g i s c h e
Gids commentaren van L.U. de Sitter en onderge­
tekende, weer met replieken van de auteurs (2).
De besprekingen waren allemaal kritisch; maar geen
van de kritici aarzelde om M o d e r n e s o c i o l o g i e een
belangrijk en origineel boek te noemen.
Als leerboek had het veel succes. Het werd inge­
voerd op vele universiteiten en sociale akademies,
waar het jaren achtereen diende als de inleiding
in de sociologie. De uitgave als Aulaboek maakte
het ook gemakkelijk toegankelijk voor anderen die
iets van sociologie wilden weten. Er bleken regel­
matig herdrukken nodig; de totale oplage is de
100.000 al ruimschoots gepasseerd.
Met bijzondere dank aan Han Israels, A. de Swaan en
Nico Wilterdink voor hun commentaar op een eerdere versie.
371
De discussie over het boek is intussen verstomd.
Daaraan heeft ook het verschijnen van een nieuwe
editie - de dertiende druk, gedateerd 1976, maar
pas in 1977 verschenen - niets kunnen veranderen.
Wat eens een baanbrekend werk was geldt nu, nog
geen twintig jaar later, kennelijk als een algemeen
geaccepteerd onderdeel van de Nederlandse socio­
logie .
In vergelijking met de eerste druk bevat deze
nieuwe editie inderdaad weinig opzienbarends. De
omvang is door de toevoeging van nieuwe voorbeel­
den, gegevens en literatuurverwijzingen toegenomen
van ongeveer 370 tot 480 pagina's. De ondertitel
is gewijzigd in E en s y s t e m a t i s c h e i n l e i d i n g , en
het oorspronkelijk sterk polemische voorwoord is
door een meer bezadigde verantwoording vervangen.
Aan een aanvankelijk voorgenomen volledige her­
schrijving zijn de auteurs niet toegekomen. "Wat
nu wordt aangeboden", schrijven zij, "is het best
mogelijke: een in grote trekken aangepaste, ge­
deeltelijk gestroomlijnde en in onderdelen ver­
nieuwde tekst, met volledig behoud van de aan­
vankelijk gekozen opzet" (p. 13-14) (3). Het gaat,
anders gezegd, om een f a c e lift. In de korte in­
houdsopgaven waarmee zowel de eerste als de der­
tiende druk openen verschillen alleen de pagina­
nummers; aan de opzet en de indeling is niets
veranderd.
Waarom dan toch nog aandacht besteed aan deze
nieuwe editie? De direkte aanleiding is een ver­
zoek vanuit de redaktie van het A.S.T. De redenen
om aan het verzoek te voldoen zijn van verschil­
lende aard. Ten eerste is er de overweging dat
M o d e r n e s o c i o l o g i e , al heeft het aan aktualiteitswaarde ingeboet, een belangrijk boek blijft. Het
is, zoals op het omslag met gepaste trots wordt
vermeld, jaren lang het toonaangevende leerboek
in Nederland geweest. Vele duizenden hebben het
bestudeerd, en minstens zo velen hebben het ge­
raadpleegd om een indruk op te doen van wat socio­
logie nu eigenlijk is. Welke voorstelling van het
vak is hun gegeven?
372
Deze vraag is op zichzelf al interessant genoeg.
Een bijkomend motief is dat mijn in de S o c i o l o ­
g i s c h e Gids
van januari-februari 1962 verschenen
kritiek op de eerste druk enige aanvulling en
correctie behoeft. Een deel van deze kritiek vind
ik nog altijd juist; op andere punten meen ik nu
echter beter in staat te zijn dan toen om aan te
tonen wat er schort aan M o d e r n e s o c i o l o g i e .
Destijds heb ik mijn kritiek vooral geconcentreerd
op het onderscheid tussen "innerlijk" en "uiter­
lijk", dat in het boek een centrale plaats inneemt
Andere bezwaren heb ik grotendeels tot dit kern­
bezwaar trachten te herleiden. Wat ik onvoldoende
scherp zag, was dat het grondidee van M o d e r n e s o ­
c i o l o g i e , nl. om een hele sociologische terminolo­
gie af te leiden van "elementen" van "gedrag",
dubieus is en dat van de drie algemene onder­
scheidingen die Van Doorn en Lammers in hun be­
spreking van "gedrag" aanbrengen niet alleen het
paar innerlijk-uiterlijk, maar ook de beide andere
individueel-sociaal en momentaan-duurzaam voor de
sociologie ongeschikte uitgangspunten vormen.
In het volgende zal ik deze beweringen nader uit­
werken, waarbij onvermijdelijk ook andere punten
van kritiek naar voren zullen komen. M o d e r n e
s o c i o l o g i e , zo zal blijken, is eigenlijk verbazend
onsociologisch van opzet; de gedachtengang is veel
eer individualiserend dan sociologisch. In mijn
kritiek van 1962 heb ik deze individualiserende
tendens wel bespeurd, maar haar verkeerd gediagnos
tiseerd, nl. als "psychologiserend", om op grond
hiervan een pleidooi te leveren voor een striktere
scheiding tussen "sociologie" als studie van samen
levingsvormen en "psychologie" als studie van in­
dividuele denkbeelden, gevoelens en strevingen.
Ik zag wel in dat de manier waarop Van Doorn en
Lammers het onderscheid tussen "individueel" en
"sociaal" hanteren niet klopt, maar trok hieruit
een onjuiste conclusie, waarbij het onderscheid
zelf werd beklemtoond in plaats van gerelativeerd.
De problemen verbonden aan zulke onderscheidingen
als "innerlijk-uiterlijk" en "individueel-sociaal"
tonen hoe belangrijk kwesties van begripsvorming
373
zijn in een inleiding in de sociologie. Dit geldt
trouwens niet alleen voor de sociologie. In ieder
vak is een primaire funktie van leerboeken het
geven van een overzicht van de gangbare terminolo­
gie: "Textbooks aim to communicate the vocabulary
and syntax of a contemporary scientific language"
(4). Kenmerkend voor de sociologie, in vergelijking
met vele andere wetenschappen, is echter de geringe
mate van terminologische standaardisering. Terwijl
bijv. in de scheikunde al sinds het einde van de
negentiende eeuw geregeld internationale congressen
plaats vinden om de nieuwe nomenclatuur vast te
stellen, bestaat er onder sociologen nauwelijks
enige overeenstemming op dit gebied.
Problemen van begripsvorming krijgen hierdoor in
de sociologie extra gewicht. Wie zich hoe dan ook
met het vak bezig houdt, kan er niet om heen. Zoals
George Homans opmerkt in The H u m a n G roup, een be­
langrijke inspiratiebron voor M o d e r n e s o c i o l o g i e •.
"One of the big problems of sociology, as of all
social Science, is semantic: the problem of the
relation between the words used and the observations
made" (5). Ook M o d e r n e s o c i o l o g i e bevat talrijke
passages die hoofdzakelijk over terminologische
kwesties gaan, en het boek eindigt met een lijst
definities. Niet ten onrechte hebben Van Doorn en
Lammers in hun repliek op Bouman verklaard dat het
in de eerste plaats te beschouwen is als "een ont­
werp voor een systematisch begrippenkader". En ook
in het voorwoord bij de nieuwe editie erkennen zij
de funktie van "beredeneerd lexicon".
In de tekst zelf echter komt deze funktie nergens
expliciet ter sprake. De auteurs brengen hun ter­
men en definities met een air van vanzelfsprekend­
heid dat weinig geschikt is om de lezers te atten­
deren op het belang en het problematische van be­
gripsvorming in de sociologie. Zij laten zodoende
een didaktische kans liggen om een essentieel ken­
merk van het vak sociologie te tonen; en bovendien
brengen ze zichzelf met deze semantische argeloos­
heid in ernstige moeilijkheden, want veel van de
ogenschijnlijk stevig gefundeerde terminologische
systematiek blijkt niet tegen kritische inspectie
bestand.
374
Nemen we bijvoorbeeld het begrip "elementen". Wie
de korte inhoudsopgave openslaat, ziet in één
oogopslag welk een belangrijke plaats dit begrip
inneemt in M o d e r n e s o c i o l o g i e . Het boek vertoont
een verrassend eenvoudige struktuur. Het begint
met een kort inleidend deel van 15 pagina's, waarna
vier meer uitgebreide delen volgen, getiteld
"Elementen" (139 p.), "Systemen" (93 p.), "Conti­
nuïteit" (65 p.), en "Verandering" (61 p.). Aan
deze titels laat zich een betoog aflezen, waarin
achtereenvolgens de vragen worden behandeld: uit
welke e l e m e n t e n bestaat het sociale leven?, hoe
zijn deze elementen verbonden in s y s t e m e n ? , hoe is
c o n t i n u ï t e i t van sociale systemen te verklaren?,
en, als sluitstuk, hoe is v e r a n d e r i n g te verklaren?
Het kan niet anders of een betoog dat zo is opge­
bouwd staat of valt met de eerste vraag, naar de
"elementen". In de scheikunde is het begrip elementen
tegenwoordig duidelijk omschreven, en is iedereen
het er over eens dat bijvoorbeeld ijzer en koper
wel, maar water of licht niet tot de elementen be­
horen. Sociologen kunnen niet op zulke kennis bogen,
laat staan dat ze zouden beschikken over zoiets als
een periodiek systeem waaruit allerlei eigenschappen
van elementen zijn af te leiden. Hoewel er, dankzij
de associaties met de chemie, van het woord elemen­
ten wel een suggestie van precisie uitgaat, ont­
breekt in feite een nauwkeurige standaardbetekenis.
Eigenlijk is het gebruik van het woord "elementen",
toegepast op de sociale werkelijkheid, een vorm van
beeldspraak,
en het hangt van de individuele au­
teurs af hoe precies en hoe pregnant ze dit beeld
weten te maken.
George Homans, door wiens The H u m a n G r o u p Van Doorn
en Lammers zich hier waarschijnlijk in hun woord­
keus hebben laten beïnvloeden, heeft zich nog wel
enige moeite gegeven om zijn gebruik van het begrip
elementen toe te lichten. In M o d e r n e s o c i o l o g i e
wordt zelfs niet geopperd dat hier wel eens een
probleem zou kunnen liggen. Terwijl de auteurs
allerlei minder centrale begrippen met veel definitorisch aplomb omschrijven, laten ze de betekenis
van "elementen" in het vage; zelfs in het register
komt de term niet voor. Als we op zoek naar een
verduidelijking dan maar op de inhoudsopgave afgaan,
375
zien we dat er aparte hoofdstukken gewijd zijn
aan "Structurele elementen" en "Culturele elementen".
In het begin van het hoofdstuk over "Structurele
elementen" worden handelwijzen en houdingen aange­
duid als "uiteindelijk de grondelementen van de
sociale structuren, die een kernobject van de
sociologie vormen" (p. 51); daarna komt het woord
"elementen" pas weer terug in een verwijzing op
p. 92 naar "de structuurelementen, t.w. sociale
betrekkingen en verhoudingen, die abstracties zijn
van interacties en communicaties". Deze karige
mededelingen werken eerder verwarrend dan ver­
helderend. Bij de "Culturele elementen" blijkt wel
iets duidelijker, dat de auteurs daartoe rekenen
normen, verwachtingen, waarden en doeleinden. Zo
noemen zij in totaal dus twee "grondelementen",
twee "structuur-elementen" en vier "culturele
elementen", die volgens de omschrijvingen alle weer
uit andere ("atomaire"?) eenheden blijken te zijn
samengesteld. Ook vermelden zij in de lijst met
definities van de voornaamste begrippen aan het
einde van hun boek nog eens vier "basiselementen",
nl. interactie, communicatie, handelwijze en hou­
ding. Met deze schaarse en tegenstrijdige informatie
moeten de lezers van de eerste zowel als de der­
tiende druk het doen - afgezien van een enkele
losse mededeling zoals de kenschets van sociale
processen als "de dynamische elementen van de
sociale systemen en hun onderlinge betrekkingen"
(p. 360).
Het zoeken naar een verduidelijking van het begrip
elementen levert dus weinig op. Laten we in plaats
daarvan trachten de auteurs te volgen in de opbouw
van hun betoog. Zij beginnen het deel "Elementen"
als volgt:
"Wie een antwoord tracht te vinden op de vraag, waaruit
in laatste instantie sociale eenheden zoals gezinnen,
kerken en volkeren bestaan, dient de neiging te onder­
drukken de persoon of het individu als de kern van het
sociale gebeuren te beschouwen. Het is niet de persoon,
maar zijn gedrag dat voor de sociologie het uitgangspunt
van de analyse voont" (p. 36).
Aangezien in deze passage een voor het hele verdere
boek beslissende wending wordt genomen, loont het
376
de moeite er even bij stil te staan. De auteurs
stellen een vraag: "Waaruit bestaan in laatste
instantie sociale eenheden?", en suggereren dat
menigeen geneigd zou zijn om te antwoorden: "de
persoon of het individu is te beschouwen als de
kern van het sociale gebeuren". Zo'n antwoord is
weliswaar niet erg waarschijnlijk, maar kennelijk
hebben Van Doorn en Lammers dit denkbeeldige mis­
verstand nodig om het onmiddellijk weer te kunnen
verwerpen en er vervolgens hun eigen opvatting voor
in de plaats te stellen: "Het is niet de persoon,
maar zijn gedrag dat voor de sociologie het uit­
gangspunt van de analyse vormt".
Ook als we de al te gemakkelijke verschuivingen
in analyseniveau van "in laatste instantie" via
"de kern" naar "het uitgangspunt" maar buiten be­
schouwing laten, dan blijft nog de vraag of de
auteurs het door hen aan de orde gestelde probleem
nu wel afdoende hebben behandeld. Het is inderdaad
onzinnig te beweren dat "de kern van het sociale
gebeuren" gelegen is in "het individu"; welk
individu zou dat dan wel mogen zijn? Maar het is
toch ook wat voorbarig om dan meteen maar te
concluderen dat dus "niet de persoon, maar zijn
gedrag" het uitgangspunt voor de sociologische
analyse vormt. Zo blijft een ander, meer voor de
hand liggend alternatief geheel onbesproken: dat
sociale eenheden bestaan (niet perse "in laatste
instantie", maar gewoon: bestaan) uit individuen
- individuen als sociale wezens, met elkaar ver­
bonden in samenlevingsverbanden. Deze eenvoudige
constatering, die kan dienen als het meest elemen­
taire uitgangspunt voor een inleiding in het
sociologisch denken, ontbreekt in M o d e r n e s o c i o ­
logie .
Nog. op dezelfde pagina waarop zij "niet de persoon,
maar zijn gedrag" hebben uitgeroepen tot het uit­
gangspunt van de sociologische analyse, voeren de
auteurs het begrip "sociaal gedrag" in. De toe­
voeging "sociaal", zo blijkt uit het betoog, dient
om aan te geven dat het gedrag betrokken is op het
gedrag van anderen. Later contrasteren zij dit
"sociaal gedrag" met "individueel gedrag" - een
begrip dat niet nader wordt omschreven, maar dat
gezien het voorgaande alleen maar kan betekenen:
377
gedrag dat n i e t betrokken is op anderen.
Het is moeilijk zich een voorstelling te maken van
zulk individueel, van anderen onafhankelijk gedrag.
Mensen zijn immers sociale wezens, en praktisch
alles wat zij doen is op de een of andere manier
wel "sociaal". We hoeven niet eens aan zulke dra­
matische vormen van "individueel handelen" als
zelfmoord te denken om te zien dat vrijwel geen
enkele vorm van menselijk gedrag sociaal onverschil­
lig is. Hoe mensen eten, drinken, slapen, zitten,
lopen, wat ze denken en fantaseren, het is allemaal
sociaal gevormd en het vindt plaats in een sociale
context. Aan studenten in de sociologie zou van
meet af aan geleerd moeten worden dat elke vorm van
"individueel gedrag" tevens "sociaal gedrag" is.
Van Doorn en Lammers wekken echter de indruk alsof
het om duidelijk te onderscheiden aspecten gaat,
waarbij ze bovendien aan het "individuele" ("niet
de persoon, maar zijn gedrag") uiteindelijk een
hoger realiteitsgehalte lijken toe te kennen dan
aan het "sociale" ("eenheden zoals gezinnen, kerken
en volkeren").
Tegelijk met dat tussen sociaal en individueel
voeren Van Doorn en Lammers een tweede onderscheid
in, tussen innerlijk en uiterlijk gedrag. Aan
sociaal gedrag, zo zeggen zij (nog steeds op p. 36) ,
"zijn vooral (?) twee aspecten te onderkennen, nl.
een innerlijk en een uiterlijk aspect". Later passen
zij ditzelfde onderscheid ook toe op "individueel"
gedrag.
Aan mijn in 1962 verschenen kritiek op het begrip­
penpaar innerlijk-uiterlijk heb ik weinig toe te
voegen. De manier waarom Van Doorn en Lammers het
gebruiken gaat geheel voorbij aan het feit dat
sociologische beschrijvingen van gedrag nooit be­
perkt kunnen blijven tot het "uiterlijke" aspect
van fysieke bewegingen, maar altijd een "innerlijk"
aspect van zingeving bevatten. Als voorbeeld noemde
ik de onmogelijkheid om een louter "uiterlijke"
beschrijving te geven van een toch tamelijk over­
zichtelijk gebeuren zoals een voetbalwedstrijd.
In hun repliek verklaarden de auteurs dat zij
"royaal toegaven" dat zij als sociologen natuurlijk
niet geïnteresseerd waren in "lichamelijke ver378
schijnselen" en "ruimtelijke bewegingen" als zo­
danig, maar, zo verklaarden zij, "wij ontkennen
met klem dat hun geïsoleerde registratie onmogelijk
zou zijn". Zoals na deze kategorische, niet door
nadere argumentatie ondersteunde ontkenning te
verwachten viel, hebben zij in de nieuwe editie
het onderscheid gehandhaafd. En het is al evenmin
te verwonderen, gezien de onoverkomelijke bezwaren
die aan een consequente toepassing van het onder­
scheid kleven, dat zij over het v e r b a n d tussen
"uiterlijk" en "innerlijk" gedrag ook in de nieuwe
editie weinig meer weten te melden dan de dood­
doeners uit de eerste druk: "Het een vloeit uit
het ander voort" (p. 37), "Het een hangt met het
ander nauw samen" (p. 54).
Naast individueel-sociaal en innerlijk-uiterlijk
hanteren Van Doorn en Lammers nog een derde algemene
onderscheiding, nl. momentaan-duurzaam. "Uiter­
aard", verklaren zij in een karakteristieke passage
met een onmiskenbaar individualiserende strekking,
"bestaan sociaal-culturele eenheden in l a a t s t e i n ­
s t a n t i e (curs. v.D. & L.) uit zich nooit precies
en volledig in dezelfde vorm herhalende activi­
teiten, gedachten, gevoelens en strevingen" (p.
52). Echter:
"Voor de socioloog is de vluchtige opwelling, de inci­
dentele handeling, de losse gedachte, het voorbijgaande
gevoel van weinig belang. Of dit alles zich op anderen
richt, maakt daarbij geen verschil. Eerst indien in het
menselijk gedrag een zekere mate van stabiliteit op­
treedt, ontwaakt zijn belangstelling" (p. 51).
Tegenover de vluchtige, momentane aktiviteiten
(uiterlijk) en psychische processen (innerlijk)
stellen de auteurs daarom de meer duurzame handel­
wijzen en houdingen. Deze zijn "uiteindelijk de
grondelementen van de sociale structuren, die een
kernobject van de sociologie vormen" (p. 51).
Hoewel "een kernobject" rijkelijk vaag is, verraadt
ook deze passage toch weer een typisch individua­
liserende denktrant: als basisgegeven voor de
sociologie geldt niet de - al dan niet bewuste verbondenheid van mensen met andere mensen, maar
het bestaan van individuele handelingen en hou­
dingen.
379
Er is een opmerkelijke overeenkomst tussen de drie
gemaakte onderscheidingen. Telkens staan tegenover
elkaar het onmiddellijk waarneembare: uiterlijk,
momentaan, individueel gedrag, en het daarachter
veronderstelde: de innerlijke, stabiele disposi­
ties die geacht worden de grondslag te vormen voor
sociale strukturen. De overeenkomst wordt in M o ­
d e r n e s o c i o l o g i e zelf nergens expliciet gemaakt.
Maar hij vloeit duidelijk voort uit de gevolgde
aanpak. Terwijl in een sociologisch ontwikkelings­
perspectief mensen verschijnen als door en door
sociaal, en met elkaar verbonden in vele genera­
ties omspannende samenlevingsverbanden - die
uiteraard voortdurend aan verandering onderhevig
zijn, en
die tegelijkertijd de levensloop van
ieder individu in sterke mate bepalen -, staat
in M o d e r n e s o c i o l o g i e het beeld op de voorgrond
van "niet de persoon, maar zijn gedrag", en dat
beeld is typisch "uiterlijk", "momentaan" en "indi­
vidueel" .
Met behulp van de diverse onderscheidingen komen
Van Doorn en Lammers tot het volgende schema:
Menselijk gedrag
Gedrag
Duurzaam gedrag
uiterlijk
aktiviteiten
handelwijzen
innerlijk
psychische
processen
houdingen
uiterlijk
interacties
sociale
betrekkingen
innerlijk
communicaties
sociale
verhoudingen
individueel
sociaal
Omdat in dit schema alle begrippen voorkomen, die
afwisselend als "structuurelementen" en "basis­
elementen" zijn aangeduid, is het van belang na te
gaan hoe de auteurs ze invoeren en omschrijven.
Bezien we eerst de begrippen die prijken in de
kolom "Gedrag". De invloed van The H u m a n G r o u p is
380
hier onmiskenbaar, tot in de keuze van de termen
"activiteiten" en "interacties" toe. Alleen heten
Homans' "sentimenten" hier om niet nader verklaarde
redenen "psychische processen" en is zijn trits
grondkategorieën uitgebreid met het begrip "commu­
nicaties", een logisch voortvloeisel uit het hanteren
van de contrastparen individueel-sociaal en innerlijk-uiterlijk.
"Activiteiten" en "psychische processen" ontbreken
in de lijst met definities achterin het boek; de
andere zes begrippen komen er wel in voor. Inter­
actie wordt daar gedefinieerd als "de activiteiten
van meerdere personen welke op elkaar zijn betrok­
ken", en communicatie als "de uitwisseling van ge­
dachten, gevoelens en strevingen". Het valt op dat
deze definities formeel ongelijk van opzet zijn.
Dit komt de elegantie en de duideljkheid niet ten
goede. Bij interactie is sprake van "de activiteiten
van personen", bij communicatie van "de uitwisseling
van gedachten, gevoelens en strevingen" zonder dat
er personen aan te pas komen. Intrigerend is de
vraag hoe we ons "de uitwisseling van strevingen"
moeten voorstellen.
In het gebruik van de begrippen interactie en com­
municatie wreken zich de moeilijkheden verbonden
aan het onderscheid tussen uiterljk en innerlijk.
Volgens het schema zijn "interactie" en "communi­
catie" gelijkwaardige, elkaar uitsluitende kategorieën; als zodanig worden ze in de tekst ook ge­
ïntroduceerd. Maar zoals gezegd: de gedragingen van
mensen laten zich niet op een sociologisch rele­
vante manier omschrijven als louter uiterlijk waar­
neembare fysieke verrichtingen; in iedere beschrij­
ving zitten verwijzingen naar de "zin" van het ge­
drag. Daarom is "interactie" als een puur "uiterlijke" kategorie onbruikbaar, en zijn Van Doorn en
Lammers al dadelijk gedwongen te erkennen "dat
interactie tevens communicatie inhoudt" (p. 39). Het
schijnt hun te ontgaan dat ze met deze terloopse
mededeling de hele systematiek van hun schema ver­
storen (6) .
Gaan we nu over naar de kolom "Duurzaam gedrag", dan
treft ons in de eerste plaats de weinig gelukkig
gekozen benaming van deze rubriek; immers, het gaat
381
hier juist niet om specifieke "vluchtige"
gedragingen maar om de meer blijvende disposities
tot deze gedragingen. "Duurzaam gedrag" heeft veel
van een c o n t r a d i c t i o in t e r m i n i s , want is "gedrag",
zoals Van Doorn en Lammers het opvatten, niet per
definitie momentaan? De hele combinatie van "duur­
zaam" en "uiterlijk" doet enigszins gewrongen aan
omdat in het door hen gehanteerde perspectief het
"uiterlijke" moeilijk anders denkbaar is dan als
"momentaan".
Een houding definiëren de auteurs met een verwij­
zing naar Gordon Allport als een "staat van ge­
reedheid". Onder een handelwijze verstaan zij "een
min of meer stabiel patroon van activiteiten,
waardoor het individu in staat is de problemen waar­
voor hij zich gesteld ziet, snel en gemakkelijk
tot een oplossing te brengen"(p. 51). Deze laatste
omschrijving is wel bijzonder zonnig en menige
lezer zal, naar ik vrees, wel enige moeite hebben
haar op zijn eigen gedragsrepertoire toe te passen:
maar al te vaak zijn de manieren waarop mensen
problemen van het samenleven trachten op te lossen
omslachtig, krampachtig, kortzichtig, destructief.
Afgezien hiervan is het opnieuw de vraag of het
überhaupt mogelijk is systematisch een onderscheid
te maken tussen "uiterlijke" handelwijzen en
"innerlijke" houdingen; "een min of meer stabiel
patroon" komt bedenkelijk dicht in de buurt van
begrippen als "dispositie" of "houding".
Als de "sociale" tegenhangers van de "individuele"
handelwijzen en houdingen noemen Van Doorn en
Lammers sociale betrekkingen en verhoudingen, een
termenpaar dat in het Nederlands voor de hand ligt
maar moeilijk te vertalen is in het Engels of
Frans. Evenmin als bij "handelwijzen" en "houdingen"
hebben zij in hun omschrijvingen van deze begrippen
naar symmetrie gestreefd. Een sociale betrekking
definiëren zij als "de kans dat interactie op een
bepaalde wijze tot stand komt", en een sociale
verhouding als "het geheel van met elkaar door
middel van communicatie in wisselwerking staande
wederzijdse houdingen van personen".
De definitie van "sociale betrekking" wijkt sterk
af van de meeste andere definities in M o d e r n e
382
s o c i o l o g i e , omdat er in gebruik gemaakt wordt van
de typisch Weberiaanse zinswending "de kans dat".
De auteurs beroepen zich in de tekst ook op Weber,
die het begrip "geheel overeenkomstig" hun opvat­
tingen zou hebben gedefinieerd. Wat ze echter ver­
zuimen te vermelden is dat Weber zich in zijn
"Soziologische Grundbegriffe" niet tot het begrip
"sociale betrekking" heeft beperkt, maar een heel
begrippenapparaat voor de sociologie heeft proberen
te ontwikkelen met omschrijvingen in deze trant.
In zeventien zorgvuldig doordachte en op elkaar af­
gestemde paragrafen heeft Weber precies hetzelfde
traject afgelegd waarop Van Doorn en Lammers zich
veertig jaar na hem hebben begeven: van "element"
naar "systeem", van "zinvol handelen" naar "poli­
tiek verband". Het werpt een merkwaardig licht op
de stand van zaken in de sociologie, dat Van Doorn
en Lammers in 1959 en 1977 een eigen variatie op
het thema "sociologische grondbegrippen" hebben
kunnen aanbieden, waarin slechts één keer naar
Weber's eerdere poging wordt verwezen, en dat hun
ontwerp ondanks de vele nieuwe literatuur die er in
is verwerkt, qua helderheid en consistentie beslist
onderdoet voor dat van Weber.
Een van de redenen waarom Van Doorn en Lammers
vastlopen in hun poging tot systematiek is dat zij
al te eenvoudig moeilijk verenigbare theoretische
tradities menen te kunnen combineren. Zo verklaren
zij weliswaar dat zij "sociale betrekking" defi­
niëren in de geest van Weber, maar tegelijkertijd
geven zij aan het begrip een heel andere, behaviouristische wending. De term "interactie" immers, die
zij gebruiken, verwijst bij hen nadrukkelijk naar
"uiterlijk gedrag", en Weber heeft het in zijn
definitie van "sociale betrekking" expliciet en
consequent over zinvol sociaal handelen.
In Van Doorn en Lammers' begrip "uiterlijk gedrag"
klinkt een door Homans en Amerikaanse sociaalpsychologen geïnspireerde hommage door aan het
behaviourisme. Een belangrijk aspect van het
behaviourisme is taalkundig: het behelst een voor­
stel om op een bepaalde, zogenaamd de enig weten­
schappelijke manier over menselijk gedrag te praten,
383
en vooral om over een aantal zaken niet meer te
praten. Er is in dit opzicht een frappante over­
eenkomst met het gelijktijdig opgekomen neo-positivisme.
Het behaviourisme is voortgekomen uit ergernis over
het gemak waarmee psychologen spreken over "ge­
voelens", "gewaarwordingen", "bewustzijnsinhouden"
- allemaal termen die verwijzen naar een "innerlijk",
dat niet toegankelijk is voor "objectieve”, "open­
bare" waarneming en meting. Door nu te werken met
de kategorie "uiterlijk gedrag" suggereren Van
Doorn en Lammers empirische precisie van het soort
dat behaviouristen nastreven. Maar door eveneens
begrippen als "innerlijk gedrag", "denkbeelden",
"gevoelens" en "strevingen" in hun vocabulaire toe
te laten overtreden ze de regels van het behaviour­
isme. Ze maken een potje van Weber en Watson.
Met één been in een behaviouristisch en het andere
in een v e r s t e k e n d spoor ontwikkelen de auteurs hun
begrippenapparaat. Nog aldoor onder het hoofd
"Structurele elementen" introduceren zij de begrip­
pen sociale afstand, sociale integratie en sociale
rang, begrippen die zij aanduiden als "facetten die
aan nagenoeg elke sociale betrekking of sociale
verhouding te bespeuren zijn" (p. 55). In overeen­
stemming met hun schema verwijzen zij in hun om­
schrijving van elk van deze begrippen naar "uiter­
lijke" en "innerlijke" aspecten. Het "uiterlijke"
aspect betreft steeds de interactie; deze wordt
echter niet, zoals na de definitie van "sociale be­
trekking" te verwachten was, omschreven in termen
van "de kans dat" maar van "de frequentie" of "de
mate waarin". Merkwaardig is ook dat, terwijl bij
de "uiterlijke" aspecten wordt verwezen naar inter­
actie, de "innerlijke" aspecten niet beschreven
staan in termen van communicatie of van sociale
verhoudingen, maar van individuele houdingen. De
bedoeling van deze asymmetrie heb ik niet kunnen
ontdekken; het effect is dat naast het onderscheid
uiterlijk-innerlijk ook dat tussen sociaal en indi­
vidueel in de omschrijvingen doorschemert.
De omschrijvingen van afstand, integratie en rang
zijn in de dertiende druk iets eenvoudiger dan in
384
de eerste. Van sociale afstand wordt nu gezegd dat
het "kan slaan op: 1. de frequentie van interactie
tussen de betrokken partijen, 2. de intensiteit van
de wederzijdse houdingen der betrokken partijen"
(p. 56). Ook andere beweringen zijn lichtelijk aan­
gepast. Terwijl in de eerste druk werd gesteld dat
het mogelijk was met behulp van de genoemde ken­
merken (dat waren er toen vier) "op exacte wijze
vast te stellen hoe nauw de betrekkingen tussen
twee personen of groepen zijn", staat er nu: "Met
behulp van de behandelde kenmerken van sociale af­
stand is het mogelijk om op tamelijk exacte wijze
vast te stellen hoe nauw de betrekkingen en ver­
houdingen tussen twee personen of groeperingen zijn"
(p. 57). Het is duidelijk: de auteurs hebben niet
stil gezeten. De toevoeging "tamelijk" maakt hun
bewering vager en daardoor moeilijker te weerleggen.
Ze blijft echter even circulair, want wat is er
meer mee gezegd dan dat het met behulp van ken­
merken van sociale afstand mogelijk is vast te stel­
len hoe groot ongeveer de sociale afstand is? (Be­
halve tautologisch is de gedachte om door het meten
van "sociale afstand" te bepalen hoe nauw "sociale
betrekkingen en verhoudingen" zijn ook in strijd met
de hele teneur van M o d e r n e s o o i o l o g i e , volgens
welke immers de kenmerken van meer complexe ver­
schijnselen dienen te worden bepaald aan de hand
van de "elementen" - en niet andersom).
Hoe moeilijk het zorgvuldig en consequent formu­
leren is, blijkt ook uit de definities die de
auteurs - nog steeds in het hoofdstuk "Structurele
elementen" - geven van de begrippen "sociale struc­
tuur" en "sociale positie". Zij beginnen met
sociale structuur te definiëren als (a) "een net­
werk van sociale betrekkingen en verhoudingen” en
sociale positie als "het om een bepaalde persoon
gecentreerde 'knooppunt' van sociale betrekkingen
en verhoudingen". Iets verderop zeggen zij dat het
mogelijk is "beide definities tot een geheel te
verenigen" in een nieuwe omschrijving van "sociale
structuur" als (b) "het geheel van sociale betrek­
kingen en posities, dat kenmerkend is voor een
bepaalde groepering" (p. 97).
Definitie-technisch is dit allemaal niet erg fraai.
Als we in de beide definities van "sociale structuur
385
voor de meer samengestelde begrippen meer elemen­
taire begrippen substitueren, dan krijgen we:
(a) "een netwerk van kansen dat interactie op een
bepaalde wijze tot stand komt en gehelen van met
elkaar door middel van communicatie in wisselwerking
staande wederzijdse houdingen van personen", en
(b) "het geheel van kansen dat interactie op een
bepaalde wijze tot stand komt en om bepaalde per­
sonen gecentreerde 'knooppunten' van kansen dat
interactie op een bepaalde wijze tot stand komt en
gehelen van met elkaar door middel van communicatie
in wisselwerking staande wederzijdse houdingen van
personen, dat kenmerkend is voor een bepaalde
groepering". Dat het definitie-apparaat tot deze
groteske consequenties voert, getuigt van een zwakke
systematiek. En ook de definitie van "sociale
positie" laat te wensen over: want hoe moeten we
ons
een
sociale positie voorstellen als de "be­
paalde persoon" die in de definitie centraal ktaat
komt te overlijden? Zijn er geen vacante posities?
Het is overigens opmerkelijk,dat in de definities
van "sociale positie" en "sociale structuur" opeens
weer sprake is van "personen" en "groeperingen".
De lezer die zich nog de aanmaning herinnert om
vooral niet "de persoon" maar "zijn gedrag" tot uit­
gangspunt van analyse te nemen, kan zich met enige
verbazing afvragen hoe die "personen" en
"groeperingen" plotseling in de tekst terecht zijn
gekomen. Maar menigeen zal het als een verademing
beschouwen na honderd pagina's lectuur over "gedrag"
nu weer te kunnen lezen over "mensen".
Maar er wacht de lezers nog een kleine schok. In
het hoofdstuk "Structurele elementen" hebben zij
vernomen dat de handelwijzen en de houdingen en de
sociale betrekkingen en verhoudingen zich onder­
scheiden van activiteiten, psychische processen en
wat dies meer zij door hun duurzaamheid. In het nu
volgende hoofdstuk, "Culturele elementen", blijkt
dat ook sociale betrekkingen en verhoudingen van
zeer voorbijgaande aard kunnen zijn (7). De graad
van hun duurzaamheid, zo blijkt nu, wordt bepaald
door cultuurelementen - door normen, verwachtingen,
waarden en doeleinden, oftewel "die opvattingen,
welke door meerdere personen worden gedeeld, en
386
•
welke als functie hebben specificatie en verduurzaming van het sociaal gedrag" (p. 108).
Opmerkelijk is dat de graad van duurzaamheid van
sociale betrekkingen en verhoudingen niet wordt
toegeschreven aan enige vorm van dwingende maat­
schappelijke interdependentie. Zelfs het meest
voor de hand liggende voorbeeld van de specifi­
cerende en standaardiserende werking van "cultuur",
de taal, wordt nergens genoemd. In plaats daarvan
maken de auteurs veel werk van een in de eerste
persoon enkelvoud gesteld voorbeeld: "Wanneer ik
mij in een treincoupé vis-a-vis een vreemdeling
bevind (...)" (p. 105 e.v.). De bedoeling van dit
voorbeeld is te betogen dat de relaties tussen on­
bekenden in een treincoupé "in hoge mate instabiel"
zijn en in veel mindere mate gespecificeerd en
gestandaardiseerd dan de relaties in een gezin.
(De lezer die mocht hopen behalve over "ik in een
treincoupé" ook iets te mogen vernemen over "mijn
vrouw en ik" komt bedrogen uit; de auteurs schake­
len haastig over op de derde persoon: "de verhou­
ding tussen man en vrouw in het gezin").
Maar draagt dit voorbeeld nu wel bij tot beter
sociologisch inzicht? Volgens Van Doorn en Lammers
behoeven de kontakten tussen de reizigers in een
treincoupé "minder culturele ondersteuning" dan de
relaties in een gezin. Voor zover er onder de
reizigers al enige "gemeenschappelijke normen en
verwachtingen bestaan", zijn deze ter plekke ont­
staan "als een product van interactie" (p. 109).
Kortom, de treincoupé wordt voorgesteld als een
compartiment dat zich ergens buiten de maatschappij
bevindt en waarin de reizigers zijn ingestapt zon­
der enige kulturele bagage.
Deze strekking zullen de auteurs zeker niet bewust
in hun voorbeeld hebben willen leggen. Maar ze is
wel in overeenstemming met de opzet van hun boek.
Honderd bladzijden lang blijft wat zij "cultuur"
noemen, datgene dus wat het gedrag "specificeert"
en "standaardiseert" oftewel vorm geeft, op de
achtergrond. Zo blijft ook op de achtergrond het
feit dat kultuurelementen een integraal bestanddeel vormen van iedere groep, of het nu een gezin
is of een gezelschap treinreizigers. De lezer wordt
387
niet bij voortduring gedrongen tot het elementaire
inzicht dat kuituur behoort tot de structuur van
iedere samenleving. Pas naderhand krijgt hij in
programmatische bewoordingen te horen dat er "geen
sociale structuur bestaanbaar is zonder een bij­
passende cultuur - en vice versa" (p. 252).
De opbouw van M o d e r n e s o c i o l o g i e is te vergelijken
met de doorzichtige platen in een biologieboek
waarop het menselijk lichaam in "lagen" is afgebeeld: eerst het geraamte, daar overheen de inwen­
dige organen, dan de aderen, de spieren en de
zenuwen, en tenslotte de huid. Maar helaas zijn
de pagina's van M o d e r n e s o c i o l o g i e niet doorzichtig.
En sociaal gedrag is niet als een vleesloos ge­
raamte; in alle sociale gedragingen zit "kuituur".
Na de bespreking door Van Doorn en Lammers van de
"elementen" van sociale systemen tot zover min of
meer op de voet gevolgd te hebben, zal ik nu iets
grotere stappen nemen. Hoewel er ook over de manier
waarop de begrippen "sociale rol" en "institutio­
nalisering" in M o d e r n e s o c i o l o g i e worden behandeld
nog wel het een en ander te zeggen zou zijn, zal
ik me beperken tot een vrij globale bespreking van
de delen "Systemen", "Continuïteit" en "Verande­
ring" (8).
Over het deel "Systemen" kan ik kort zijn. Hierin
wordt voor het eerst het begrip groepering gede­
finieerd, en wel als "elke verzameling van indivi­
duen, die op een of andere wijze af te grenzen is
van de omgeving, zo men wil, van andere groepe­
ringen" (p. 179). Evenals bij de definitie van
positie (en ook van sociale rol) wordt hier weer
even afgeweken van het voornemen om uitsluitend
"gedrag" tot uitgangspunt van de analyse te nemen,
en verschijnen er "individuen" in de definitie.
Afgezien van "groeperingen" wordt er in het deel
"Systemen" weinig toegevoegd aan het begrippen­
apparaat. Het hele deel maakt een wat intermezzo­
achtige indruk, alsof het geschreven is omdat de
systematiek van de inhoudsopgave dit zo verlangde.
Deze indruk wordt bevestigd in de summiere slot­
paragraaf, die aanvankelijk getiteld was "continuiteit en veranderlijkheid" maar nu "continuïteit
388
en verander&aai’heid" heet, en die direkt verwijst
naar de laatste twee delen, "Continuïteit" en
"Verandering".
H e f deel "Continuïteit" begint met een korte para­
graaf waarin uiteengezet wordt dat het voortbe­
staan van een sociaal systeem afhankelijk is van
het funktioneren van mechanismen van sociale con­
trole. Er vindt in deze paragraaf een merkwaardige
overgang plaats (p. 2 73), waar de auteurs ophouden
te spreken van "sociale systemen" en onaangekondigd
overgaan op "groeperingen". Deze terminologische
omschakeling gaat zo abrupt, dat het lijkt alsof
de auteurs "sociaal systeem" en "groepering" als
sysnoniemen beschouwen, en alsof zij het begrip
"groepering" eigenlijk veel minder onbegrensd op­
vatten dan de eerder gegeven definitie zou doen
vermoeden. Het is jammer dat zij niet drastischer
besloten hebben aan "groeperingen" de voorkeur te
geven boven "sociale systemen". Het zou hen weer­
houden hebben van zulke reïficerende uitdrukkingen
als "de manier waarop een sociaal systeem 'waakt'
voor een zekere mate van cultureel-structurele
stabiliteit" (p. 397) .
Zoals het nu is, staat de behandeling van continuiteit en verandering sterk in het teken van abstrakte schema's, waarbij het vaak onduidelijk
blijft of uitspraken nu bedoeld zijn als loutere
begripsomschrijvingen of als uit het betoog voort­
vloeiende conclusies. In de inleiding tot het deel
"Continuïteit" lezen we: "Onder sociale controle
zullen wij verstaan: het geheel van factoren, dat
bepaalde evenwichtstoestanden in een sociaal
systeem handhaaft of herstelt". En evenals in de
eerste druk komen we in de nieuwe editie deze
definitie na 75 bladzijden opnieuw tegen, ditmaal
als conclusie geformuleerd: "Een bepaalde even­
wichtstoestand in het sociale leven is immer een
gevolg van het geheel van interdependente mecha­
nismen van sociale controle" (p. 347). Zelfs het
in een kritiek signaleren van deze cirkelredenering
heeft niet mogen baten (9).
De verschillende delen van M o d e r n e s o c i o l o g i e tonen
de invloeden van verschillende sociologische stro­
mingen. In het deel "Elementen" overheerst het
389
sociologische behaviourisme van Homans, vermengd
met ideeën ontleend aan de v e r s t e k e n d e sociologie.
In de delen over continuïteit en verandering is
de dominante invloed die van het struktureel
funktionalisme (10).
De kern van het struktureel funktionalisme is de
gedachte dat het voortbestaan van een sociaal
systeem afhankelijk is van bepaalde voorwaarden,
die worden vervuld door subsystemen. Om het voort­
bestaan en eventueel de verandering van een sociaal
systeem te kunnen verklaren is kennis nodig van
deze subsystemen en hun onderlinge relaties; omge­
keerd draagt kennis van het sociale systeem als
geheel bij tot de verklaring van de subsystemen.
Deze gedachtengang is op algemeen theoretisch
niveau het meest consequent uitgewerkt door Talcott
Parsons in zijn model van het sociale systeem met
vier subsystemen, l a t e n a y , i n t e g r a t i o n , goal
a t t a i n m e n t en a d a p t a t i o n , het LIGA-schema. Hoewel
Van Doorn en Lammers nergens naar dit schema ver­
wijzen, zijn er toch wel sporen van terug te vin­
den in de vier "mechanismen van sociale controle",
die de leidraad vormen voor hun beschouwingen over
continuïteit en verandering: kultuuroverdracht,
sancties, collectief ritueel en positietoewijzing.
Wat men ook van Parsons' schema mag denken, de
vierdeling die Van Doorn en Lammers bieden is
moeilijk als een verbetering te beschouwen. Ze is
minder volledig en minder systematisch. De "adaptie", de aanpassing van een systeem aan andere
systemen, ontbreekt er geheel in; en ook de "doel­
bereiking" komt er nauwelijks in voor. De vier
onderscheiden mechanismen vertonen vrij grote over­
lappingen; bovendien is positietoewijzing een
kategorie van een andere orde dan de drie overige,
hetgeen impliciet blijkt in de heel aparte manier
waarop dit "mechanisme" wordt besproken.
Bij kultuuroverdracht, sancties en collectief
ritueel volgen de auteurs tamelijk strak steeds
dezelfde benadering, waarbij ze ieder mechanisme
analyseren in termen van sociale afstand, integra­
tie en rang. Deze systematische analyse levert
telkens weer dezelfde resultaten op, die alleen
390
t
door kleine variaties in de woordkeus als enigs­
zins verschillend kunnen worden voorgesteld. Zo
blijken situaties waarin kultuuroverdracht plaats
vindt de volgende structurele kenmerken te be­
zitten :
"1. er wordt een zekere sociale afstand tussen beide
partijen geschapen;
2. er bestaat vaak enige mate van negatieve integratie
tussen beide partijen;
3. er wordt een rangverschil tussen beide partijen ge­
handhaafd of tot stand gebracht" (p. 280).
Voor sancties gelden als kenmerkend:
"1. het vermeerderen of verminderen van een zekere
sociale afstand;
2. het cultiveren van een negatieve of een positieve
sociale aanpassing;
3. het tot stand brengen of reduceren van een rangver­
schil" (p. 292).
Bij ritueel wordt geen puntsgewijze opsomming ge­
geven. In de tekst is echter weer sprake van ge­
lijksoortige kenmerken: "verdichting van de
sociale betrekkingen", "versterking van de inte­
gratie". Alleen de rangverschillen blijven onge­
noemd, maar het is niet moeilijk deze hier in te
vullen.
Goedbeschouwd komt de structurele analyse van kul­
tuuroverdracht, sancties en ritueel neer op een
reeks au f o n d nauwelijks verschillende omschrij­
vingen in termen van positietoewijzing. Omdat het
moeilijk aangaat positietoewijzing in termen van
zichzelf te analyseren, wordt dit vierde mechanisme
niet op deze manier besproken, maar met behulp van
de begrippen toetreding, mobiliteit en uittreding.
Het is misschien wel aan deze, door de auteurs
nergens gesignaleerde, afwijking van het schema te
danken dat "Positietoewijzing" een van de meest
interessante hoofdstukken is.
Pas na de elementen, de systemen en de continuïteit
komt in het laatste deel van M o d e r n e s o c i o l o g i e ,
als een apart chapiter, de sociale verandering aan
bod. Nu staan er in dit deel heel wat uitspraken,
die de dynamische aard van de sociale werkelijkheid
391
benadrukken. Het blijft echter bij losse uitspra­
ken, die niet werkelijk in de opzet van het boek
verdisconteerd zijn. Hoe groot de afstand tussen
lippendienst en praktijk is, blijkt bijvoorbeeld
op p. 35 7: "Beter dan van 'structuur' zou gespro­
ken kunnen worden van 'structurering'". Deze in­
tentieverklaring, die ook al in de eerste druk voor­
komt, klinkt toch tamelijk gratuit in een boek
waarin verder uitsluitend sprake is van "struc­
tuur" .
In het deel "Verandering" aangekomen worden de
auteurs niet moe in vele toonaarden te herhalen
dat hun benadering van meet af aan het tegendeel
van statisch is geweest. Zij voeren nu het begrip
sociale dynamiek in, dat zij definiëren (zo zeggen
zij het zelf) als "de keerzijde van sociale struc­
tuur: de kans dat het sociaal systeem in de tijds­
dimensie zal veranderen" (p. 360). Het is allemaal
ongetwijfeld goed bedoeld. Maar wat betekent "in
de tijdsdimensie veranderen"? En blijkt nu toch
weer niet dat sociale structuur strikt statisch
moet worden opgevat, nl. als "de keerzijde van
sociale dynamiek"?
Zorgvuldige lezing van de beschouwingen over
sociale verandering brengt veel van zulke onduide­
lijkheden aan het licht. Om sociale dynamiek, die
volgens de auteurs inherent is aan ieder sociaal
systeem, te onderscheiden van sociale verandering,
waarvan ze dit niet willen beweren, zeggen ze dat
van sociale verandering slechts sprake is "daar,
waar veranderingen in een sociaal systeem objectief
waarneembare consequenties hebben voor de structuur
en het functioneren van het desbetreffende geheel"
(p. 360). De lezer die enigszins thuis is in de
sociologische literatuur herkent in de "objectief
waarneembare consequenties" een verdwaald stukje
Merton. Maar wat moeten we verder met deze kramp­
achtige poging om "veranderingen in een sociaal
systeem" te onderscheiden van "sociale verande­
ring"? Ze bevestigt hoogstens het oordeel van
Dahrendorf, dat de auteurs met verandering slecht
raad weten. Hun hele systeem is van meet af aan ge­
baseerd op uniforme, niet door ontwikkelingspro­
cessen beïnvloedde "elementen van sociaal gedrag".
De verlegenheid waarin ze geraken als het op ver392
anderingen aankomt blijkt zelfs uit de beeldspraak
die ze kiezen. Zo zeggen ze dat de mechanismen van
sociale controle afwisselend kunnen fungeren als
"'hoekijzers' van het sociaal systeem" en "'mo­
toren' in het veranderingsproces" (p. 393); maar
de incongruentie tussen "hoekijzers" en "motoren"
is te groot om aannemelijk te maken dat het om
hetzelfde verschijnsel gaat. Of ze vervallen, zon­
der beeldspraak, in zwaarwichtige frases als: "bij
het fenomeen 'sociale verandering' doet de tijds­
dimensie haar intrede, zodat een volgtijdelijk
optreden van sociale verschijnselen is te onder­
kennen" (p. 406).
Dat M o d e r n e s o c i o l o g i e , bij alle tekortkomingen,
jaren lang in een behoefte heeft voorzien bewijzen
de indrukwekkende verkoopcijfers. De relevantie
van het boek voor een groot publiek heeft waar­
schijnlijk minder gelegen in de door de auteurs
aanvankelijk sterk benadrukte programmatische dan
in de didaktische funkties. Het is primair gebruikt
als leerboek, waarin een reeks sociologische be­
grippen worden uitgelegd en een hoeveelheid socio­
logische literatuur ter sprake komt.
Bij de modernisering van M o d e r n e s o c i o l o g i e is aan
het begrippenapparaat nauwelijks getornd, maar de
literatuurverwijzingen zijn aanzienlijk uitgebreid,
waarbij vooral het aantal verwijzingen naar Neder­
landse auteurs is toegenomen. Terwijl in het regis­
ter van de eerste druk Robert Merton de meest
voorkomende auteur was (14 keer), gevolgd door Max
Weber (13), Karl Mannheim (11), Emile Durkheim (10)
en George Homans (8) , luidt de volgorde in de nieuwe
editie: Max Weber (20), George Homans, C.J. Lammers
(elk 16), F . van Heek (15), J.A.A. van Doorn, Robert
Merton, Talcott Parsons (14), Emile Durkheim (12),
Amitai Etzioni, Muzafer Sherif (19), Peter Blau,
A. van Braam, Theodor Geiger, Alvin Gouldner, Karl
Mannheim en Karl Marx (9).
Door de inzichten van al deze sociologen bij na zonder
uitzondering als algemeen aanvaarde, onproblematische
bijdragen te behandelen, beantwoorden Van Doorn en
Lammers treffend aan de karakteristiek die Kuhn heeft
gegeven van leerboekschrijvers. Zij gaan systematisch
en niet historisch te werk. Het vak wordt door hen ge­
presenteerd niet als iets gewordens, het resultaat
393
- en nog altijd het toneel - van controverses en tegen­
strijd heden, maar als een coherent geheel, waarin
alles zijn duidelijke plaats en funktie heeft.
In de weergave van de behandelde literatuur is
s o c i o l o g i e over het algemeen redelijk pre­
cies, al zijn sommige passages al te simplificerend
(11). Over het hele boek hangt echter een waas van
onnauwkeurigheid, dat te wijten is aan nonchalance
ten opzichte van de finesses van het forituleren.
Nadat ik in mijn kritiek van 1962 al een aantal
voorbeelden hiervan had gegeven, hebben de auteurs
in hun repliek erkend dat vele gedeelten van hun
inleiding "literair weinig genot bieden", en zij
hebben beterschap beloofd. Van dit laatste is in
de nieuwe editie helaas bitter weinig te merken;
zelfs praktisch alle door mij gesignaleerde fouten
staan er nog net zo in. Kennelijk menen de auteurs
dat zorgvuldig formuleren vooral een kwestie is
van "literair genot" en niet van wetenschappelijke
precisie.
Moderne
Op het eerste gezicht ligt het sterkste punt van
M o d e r n e s o c i o l o g i e in de systematiek. Wie de in­
houdsopgave bekijkt en het boek doorbladert, kan
niet anders dan onder de indruk komen van de ver­
nuftige opzet. Pas bij kritische lezing blijken de
onvolkomenheden: de schoonheidsfouten, de gemiste
kansen, de inconsequenties. Dan pas valt ook op
dat de auteurs beneden het niveau blijven van an­
deren die hun in soortgelijke pogingen tot systema­
tiek zijn voorgegaan, met name Weber en Parsons,
en in zeker opzicht ook Homans. En onvermijdelijk
rijst de principiële vraag of de hele opzet: een
inleiding die gaat van "elementen" via "systemen"
naar "continuïteit" en "verandering" wel de meest
gelukkige is.
In de tekst zelf gaan Van Doorn en Lammers slechts
eenmaal expliciet op deze vraag in, namelijk daar
waar zij zich uitspreken voor het "analyseren" in
plaats van het "determineren" van sociale strukturen (p. 93-95). Hun voornaamste argument is dat
het aantal variaties in sociale struktuur zowel
tussen als binnen diverse soorten groeperingen te
groot is om het zoeken naar een "typologie van
sociale strukturen" te rechtvaardigen. Dit is echter
een onvolledige en geenszins dwingende redenering.
Wat Van Doorn en Lammers willen is een niveau van
394
het sociale leven aanboren dat dieper ligt dan alle
oppervlakkige variaties en fluctuaties. Hun analyse
is gericht op het vinden van de fundamentele, niet
aan enige specifieke tijd of plaats gebonden, ele­
menten van sociaal gedrag. We kunnen echter ook heel
goed andersom redeneren, en uit de verscheidenheid
en veranderlijkheid van samenlevingen concluderen
dat er in de eerste plaats behoefte is aan een
morfologie van samenlevingsvormen om recht te doen
aan de verscheidenheid, en aan ontwikkelings­
theorieën om deze te helpen verklaren. Juist omdat
de grotere sociale verbanden waar mensen deel van
uitmaken hun gedrag in sterke mate beïnvloeden, is
er veel voor te zeggen om een inleiding in de so­
ciologie te laten beginnen met een overzicht van
verschillende soorten samenlevingsvormen, om dan
vanuit dit kader zulke meer algemene aspectbegrippen als sociale afstand en sociale rang te be­
naderen. In M o d e r n e s o c i o l o g i e wordt deze mogelijk­
heid te gemakkelijk van de hand gewezen.
Dit heeft ook consequenties voor de reikwijdte van
het betoog. In het inleidende hoofdstuk stellen de
auteurs dat de huidige sociologie zich te veel be­
perkt tot eigentijdse verschijnselen in de wester­
se wereld (p. 33). Maar hoewel het begrippen­
apparaat dat zij ontwikkelen is afgestemd op "so­
ciaal gedrag" in het algemeen, bevestigen de voor­
beelden waarmee zij hun begrippen toelichten de
door henzelf betreurde tendentie: al deze voorbeel­
den zijn ontleend aan een milieu van eigentijdse,
westerse, en dan nog vooral Nederlandse, volwassen
mannen. Soms heten deze mannen Jansen en Pietersen
(p. 53), soms wordt zoals in het geval van de
treincoupé verwezen naar een denkbeeldig "ik",
maar het huisbakkene van de feitelijke voorbeelden
steekt schril af tegen de algemeenheid van de be­
grippen en de beweringen die ze moeten illustreren.
En nogmaals: wat ontbreekt is een ontwikkelingsper­
spectief - niet alleen op het object van de socio­
logie, menselijke samenlevingen, maar ook op de
sociologie zelf. In de nieuwe editie is de onder­
titel zonder nadere toelichting gewijzigd van
"Systematiek en analyse" in "Een systematische
inleiding". Maar de titel luidt nog altijd M o d e r n e
s o c i o l o g i e . Als er iets kenmerkend is voor de so395
ciologie nu in vergelijking met twintig jaar ge­
leden, dan is het een toegenomen mate van "reflexiviteit", een sterkere bezinning op de herkomst
en de grondslagen van de sociologische kennis. In
M o d e r n e s o c i o l o g i e is van een dergelijke bezinning
weinig te merken. De auteurs besteden nauwelijks
enige aandacht aan de ontwikkeling van het vak,
aan de maatschappelijke condities waaronder deze
ontwikkeling heeft plaats gevonden, en aan de conse­
quenties hiervan voor het vak zelf. Zij zijn er
kennelijk van uitgegaan dat de geschiedenis van
de sociologie en de methoden en technieken van on­
derzoek onderwerpen apart vormen, die in de daaraan
gewijde leerboeken afdoende beschreven staan.
Wat dus te concluderen? Elk leerboek vertegenwootdigt een bepaalde intellectuele standaard en
een stijl van denken. Vanwege de belangrijke plaats
die M o d e r n e s o c i o l o g i e in de Nederlandse sociologie
heeft ingenomen leek het me de moeite waard het
juist op deze punten nog eens kritisch te bekijken.
De eerste druk behoort inmiddels tot het rijtje
"klassieken" van de Nederlandse sociologie. Als
inleiding is die tekst onherroepelijk verouderd,
maar hij behoudt zijn historische betekenis. Voor
de nieuwe editie hebben de auteurs gebruik kunnen
maken van ruim vijftien jaar ervaring en bezinning.
Zij hebben volop gelegenheid gehad om de opzet op­
nieuw te doordenken en de tekst van ongerechtig­
heden te zuiveren. In dat licht bezien stelt het
resultaat teleur. De door kritici in de eerste
druk aangetoonde zwakheden zijn voor het merendeel
gehandhaafd, van de discutabele algemene uitgangs­
punten tot de nonchalance in details van het for­
muleren toe. Ik heb daarom in deze bespreking van
de nieuwe editie ds auteurs mijn kritiek niet ge­
spaard. Aan de principiële twijfels die ik koes­
ter jegens de opzet van hun boek meen ik nu een
hechtere theoretische basis te kunnen geven dan in
1962; en bij herlezing is me eens te meer opge­
vallen hoe pover vaak de formuleertechnische af­
werking i s . Voor zover leerboeken
ook dienen als de visitekaartjes van een vak, is
deze nieuwe editie geen sieraad voor de Nederlandse
sociologie.
396
Not en
1. Mens en Maatschappij, XXXV (1960), pp. 287-98.
2. Sociologische Gids, IX (1962), pp. 15-48.
3. Alle paginanummers in de tekst verwijzen naar de nieuwe
editie: J.A.A. van Doorn en C.J. Lammers, Moderne socio­
logie. Een systematische inleiding. Utrecht: Het Spec­
trum 1976.
4. Thomas S. Kuhn, The Structure of Scientific Revolutions.
2nd ed., Chicago: University of Chicago Press 1970, p. 136.
5. George C. Homans, The Human Group. New York: HarcourtBrace 1950, p. 24.
6. Als de auteurs het verband eigenlijk zo opvatten "dat de
interactie tevens communicatie inhoudt" (en dit lijkt in­
derdaad het geval te zijn, zie ook hun replieken in de
Sociologische Gids), dan zijn de manier waarop zij het
onderscheid aanvankelijk inleiden en de schematische voor­
stelling waarin "uiterlijk" en "innerlijk" als gelijk­
waardige kategorieën voorkomen misleidend. Ook is deze op­
vatting niet te rijmen met de stelling die zij iets verder­
op verkondigen, dat in een voetbalwedstrijd "interactie­
processen" en in een godsdienstige secte of een discussieclub "communicatieprocessen" overwegen. Het is sowieso al
een weinig gelukkige gedachte om een wedstrijd van twee­
maal drie kwartier te vergelijken met een secte of een
club als ging het om eenheden van dezelfde tijdsorde (hier
had het onderscheid momentaan-duurzaam zijn diensten kun­
nen bewijzen!). Vreemder nog is echter de inconsequentie
om het "analystische" onderscheid te verheffen tot een
reëel verschil. Kan de verklaring zijn dat de auteurs,
tegen hun eigen analytische voornemens in, toch zijn ver­
vallen in de gewoonte om bij "communicatie" vooral te
denken aan "kommunikasie", aan praten?
7. Het onderscheid tussen "struktureel" en "kultureel", dat
in de sociologie algemeen ingeburgerd is (het komt o.a.
veel voor bij Merton), heeft het onmiskenbare nadeel de
suggestie te wekken dat "kuituur" geen "struktuur" ver­
toont .
8. In verband met de hierboven opgemerkte individualiserende
tendensen is het interessant te zien dat de bespreking
van institutionalisering (de auteurs verkiezen dit moeilijk
uitspreekbare anglicisme boven "instituering") begint met
een samenvatting van het in 1949 door F. Merei beschreven
experiment met speelgroepen van kinderen. Het commentaar
luidt als volgt:
"Uit bij de interacterende personen aanwezige ideeën,
voorstellingen en overtuigingen groeit een betrekke397
lijk duurzaam, door allen in meerdere of mindere mate
aanvaard cultuurpatroon. De aanvankelijke nog persoon­
lijke normen, verwachtingen, doeleinden en waarden
tenderen naar een collectief patroon, dat stabili­
serende functies voor de interacties en communicaties
krijgt" (p. 147).
Het lijkt wel alsof de auteurs in deze passage zelf de
neiging vertonen, waartegen zij in het begin van het deel
"Elementen" zo nadrukkelijk waarschuwen, om "uit te gaan
van de persoon". Zij wekken de suggestie dat het bestaan
van persoonlijke normen vooraf gaat aan en een voorwaarde
vormt voor het ontstaan van groepsnormen. Een voor een
inleiding in sociologisch denken veel meer voor de hand
liggende interpretatie zou echter precies het omgekeerde
benadrukken: persoonlijke normen zijn een funktie van
groepsnormen; ook hier weer blijkt dat mensen door en door
sociale wezens zijn.
9. Sociologische Gids, IX (1962), p. 37. Zie ook Johan Goudsblom,
Balans van de sociologie. Utrecht: Het Spectrum 1974,
pp. 190-91.
10. Dat de funktionalistische benadering in het deel "Ele­
menten" van ondergeschikt belang is, blijkt ook uit de te­
leurstellende manier waarop daar het funktiebegrip wordt
behandeld (p. 141-46). De mededeling uit de eerste druk, dat
de term funktie "momenteel" in de sociologie wordt gebruikt
om "de werking, die een verschijnsel uitoefent" aan te
duiden, is in de nieuwe editie onveranderd overgenomen.
De lezer kan zich afvragen of er veel is opgehelderd of
anderszins gewonnen door "funktie" zonder meer gelijk te
stellen aan "werking"; aan het eind van de paragraaf krijgt
hij te verstaan dat een "funktioneel verband" neerkomt op
"wisselwerking". Het blijft allemaal oppervlakkig en vaag.
11. Vgl. Johan Goudsblom, "Responses to Norbert Elias 's Work
in England, Germany, the Netherlands and France", in:
Peter R. Gleichmann, Johan Goudsblom en Hermann Körte
(red.), Human Figurations. Essays for/Aufsätze für Norbert
Elias. Amsterdam: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift 1977,
p. 67-68.
398
Download