de familie van Wedergrate

advertisement
Een adellijke familie in het laatmiddeleeuwse Gent:
de familie van Wedergrate.
KATRIEN GOSSELIN
00703824
2
Universiteit Gent
Faculteit Letteren & Wijsbegeerte
Vakgroep Geschiedenis
–––––––––––––––
Academiejaar 2010-2011
Een adellijke familie in het laatmiddeleeuwse Gent:
de familie van Wedergrate.
Katrien Gosselin
00703824
Proefschrift voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de Geschiedenis Academiejaar 2010-2011
Promotor: Dr. F. Buylaert – Vakgroep Geschiedenis
co-promotor: Prof. dr. J. Dumolyn – vakgroep Geschiedenis
3
VOORWOORD
De bastaardtak van Wedergrate staat centraal in dit onderzoek. Deze familie fungeert niet alleen als
een rode draad doorheen ons verhaal. Ze gidsen ons doorheen het laatmiddeleeuwse Gent en wij
volgen in hun voetsporen. Bij de aanvang van onze reis vertrekken we met een lege rugzak, maar
onderweg vullen we deze op met aandenkens en souvenirs uit het 15e eeuwse Gent die ze ons zullen
aanreiken. Eén voor één pikken we de sporen op die de Van Wedergrates voor ons hebben
achtergelaten. Zo kunnen we hopelijk onze rugzak vullen met een schat aan informatie over de
meest uiteenlopende aspecten van het dagelijkse leven in het laatmiddeleeuwse Gent. De inhoud
van mijn thesis kan je eigenlijk beschouwen als mijn ‘reisverslag’. Want ik ben écht op reis geweest,
doorheen de archieven, doorheen de bibliotheken en doorheen de ‘wondere wereld van de Van
Wedergrates. Deze thesis was voor mij niet alleen als een ontdekkingsreis naar het verleden, maar
ook als een avontuur van vallen en opstaan. De ene dag kon ik vlot doorstappen, de andere dag
moest ik mijn weg banen door een ware ‘jungle’. Uiteindelijk raakte mijn rugzak dan toch gevuld en
ben ik mijn ervaringen beginnen bundelen in dit reisverslag. Hopelijk kan ik jullie een mooi beeld
geven van ‘mijn ontdekkingen’, zodat jullie kunnen meegenieten van mijn avontuurlijke trip naar het
laatmiddeleeuwse Gent.
Graag wil ik ook nog een dankwoord richtten aan een aantal mensen de mij het voorbije jaar
gesteund en geholpen hebben om dit onderzoek tot een goed einde te brengen. In de eerste plaats
mijn promotor Dr. F. Buylaert, voor de vele tips, de bemoedigende woorden en de nodige
opmerkingen die stuk voor stuk een meerwaarde vormden. Daarnaast ook mijn zus Eline, die het
aandurfde om mijn teksten van de opeenstapeling aan taal- en spellingsfouten te ontdoen. Ook dank
ik het archiefpersoneel van het Stads- en Rijksarchief in Gent, van het Algemeen Rijksarchief in
Brussel en van het Rijksarchief in Kortrijk om me wegwijs te maken in de archieven. Ook dank ik mijn
ouders en mijn zussen voor de noodzakelijke steun op het thuisfront, mijn ‘geschiedenisvrienden’
voor de uitwisseling van thesisfrustraties die niemand anders wil aanhoren en ook mijn ‘nietgeschiedenisvrienden’ die ongewild en onbegrijpend mijn passionele uiteenzettingen over een reeds
eeuwen uitgestorven familie hebben aangehoord. Een laatste dankwoord wil ik nog richtten aan
Daan Declercq voor de nodige aanmoedigingen doorheen het voorbije jaar, maar ook voor de
troostende en opbeurende woorden wanneer nodig.
Sint-Niklaas, 30 mei 2011
4
INHOUDSOPGAVE
Een adellijke familie in het laatmiddeleeuwse Gent: de familie van Wedergrate. ........................... 8
1. Inleiding en probleemstelling .................................................................................................... 8
1.1. afbakening van het onderwerp .................................................................................................... 8
1.2. Bronnen en methode. .................................................................................................................. 9
1.3. De probleemstelling: focus op twee samenhangende onderzoeksvragen................................ 10
2. Het onstaan van de familie ..................................................................................................... 11
1.
Bespreking van de familie De Trazegnies en hun rol in de ontstaansgeschiedenis van de
heren van Wedergrate, ookwel ‘de Contrecoeur’ genaamd. ........................................................... 11
2.
De betekenis en oorsprong van de naam ‘van Wedergrate’, een toponymisch intermezzo.
17
3.
Otto V van Wedergrate, de laatste heer van Wedergrate, lag aan de basis van een
succesvole bastaardtak. .................................................................................................................... 19
4.
Een gecontesteerde nalatenschap: de lotgevallen van Maria van Wedergrate, de laatste
wettige telg van de oorspronkelijke adellijke familie van Wedergrate. ........................................... 22
4.1 De erfopvolging in Vlaanderen. ............................................................................................ 22
4.2 De erfopvolging in Brabant. .................................................................................................. 24
5.
Het ontstaan van de bastaardtak van Wedergrate............................................................... 27
3. De sociale status van de familie Van Wedergrate..................................................................... 31
1.
De definiëring van de begrippen ‘adel’/‘adeldom’ en adellijke status. ................................ 31
2.
De laatmiddeleeuwse adel in het graafschap Vlaanderen, een moeilijk te definiëren groep.
..............................................................................................................................................31
3.
Een eerste criterium: geboorte en afstamming. Het belang van een adellijke afkomst en de
sociale positie van adellijke bastaarden. .......................................................................................... 36
3.1 Het belang van een edele geboorte vs. de mogelijkheden tot sociale mobiliteit. ................. 37
3.2 adellijke bastaarden .............................................................................................................. 40
4.
Tweede criterium: het bezit van een heerlijkheid en het belang van hogere rechtsmacht. 48
4.1. Heerlijkheden in het bezit van de familie van Wedergrate: Voorde en Landegem.............. 51
5.
Derde criterium: het belang van de ridderslag en de aanspreking met een riddertitel. ...... 56
5.1. Het ridderschap in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen: manieren van verwerving en sociaal
belang van ridderlijke waarden. ........................................................................................... 56
5.2 De opkomst van nieuwe aanspreektitels, een gevolg van het dalende aantal riddertitels in
de 15e eeuw .......................................................................................................................... 59
6.3. De ridderlijke titels van de familie van Wedergrate. ............................................................. 61
6.
Vierde criterium: adellijke netwerken als indicatie voor de sociale erkenning van een
adellijke status. ................................................................................................................................. 64
6.1. Huwelijksallianties. ................................................................................................................ 64
6.2. Borgstellingen. ....................................................................................................................... 70
7.
CONCLUSIE: de familie van Wedergrate, een adellijke familie? ........................................... 72
4. Een analyse van de familie op sociaal, politiek en economisch vlak tot ca. 1500. ...................... 74
1. De algemene context: een korte schets van de economische, sociopolitieke en culturele
achtergrond van het laatmiddeleeuwse Gent. ................................................................................. 74
1.1. De economische situatie. ...................................................................................................... 74
2.2 Het culturele aspect................................................................................................................ 75
2.3 Een sociaal-politieke analyse van de stad Gent in de late Middeleeuwen. ........................... 76
2.
Jan van Wedergrate en Kathelijne van de Scaghe ................................................................ 80
2.2 De inperking van familiale vetes: verzoeningsprecedures en de rol van opgelegde
bedevaarten. ......................................................................................................................... 82
2.3. Niet alle familievetes kunnen opgelost worden met een verzoening: een voorbeeld van een
proces. ................................................................................................................................... 85
2.3 Economische activiteiten ...................................................................................................... 85
5
2.5 sociaal netwerk ....................................................................................................................... 87
Roeland van Wedergrate en Margriet (Mergriete) Uten Hove ............................................ 88
3.1 Het huwelijkscontract: een unieke blik op de ingebrachte patrimoniale goederen. ............. 89
3.2 De bezittingen van het echtpaar. ........................................................................................... 92
3.3. Een vergeefse poging om een deel van het patrimonium van de heren van Wedergrate te
bemachtigen. ........................................................................................................................ 93
3.4. De uitbouw van een politieke carrière. ................................................................................. 94
3.5. Kerkmeester van de Sint-Janskerk in Gent . .......................................................................... 96
3.6. Sociaal netwerk...................................................................................................................... 97
3.7. Adellijke schepenfamilies in Gent: tussen stedelijke belangen en vorstelijke autoriteit, een
precaire tussenpositie. .......................................................................................................... 98
3.8. De interactie tussen het hof en de adel: ‘staatsfeodalisme’ en de opkomst van een
‘staatsadel’. ......................................................................................................................... 101
4.
Jozefien (Josine) van Wedergrate en Artuur van Lichtervelde ........................................... 102
4.1. Huwelijk en scheiding van tafel en bed. .............................................................................. 102
4.2. Bezittingen van het echtpaar. ............................................................................................. 108
5.
Roeland (2) van Wedergrate en Kathelijne (Katheline) van der Cameren ......................... 108
5.1. Politieke carrière. ................................................................................................................ 109
5.2. De bezittingen van het echtpaar. ........................................................................................ 110
5.3. De huwelijksvoorwaarden: een blik op de patrimoniale goederen die Roeland bij zijn
huwelijk met Kathelijne inbracht. ....................................................................................... 111
5.4. Sociaal netwerk. .................................................................................................................. 112
5.5 Het wapenschild van Wedergrate, een heraldische insteek. ............................................... 113
5.6. De symbolische betekenis van een begraafplaats: Voorde. ............................................... 114
6.
Hendrik van Wedergrate ..................................................................................................... 115
7.
Karel van Wedergrate en Elisabeth van Raveschoot .......................................................... 115
7.1. Bezittingen van het echtpaar............................................................................................... 116
7.2. Het Baljuwschap: baljuw van Ninove, Haaltert en Herlinkhove. ......................................... 117
7.3. Elisabeth, een weduwe met schulden. ................................................................................ 118
8.
Margaretha van Wedergrate en Joris van der Meere ........................................................ 118
8.2. De bezittingen van het echtpaar. ........................................................................................ 123
8.3. De laatste rustplaats: Oudenaarde. ..................................................................................... 124
9.
Joost van der Meere ........................................................................................................... 124
9.1. De verdeling van zijn nalatenschap, wat gebeurde er met de erfgoederen van Margaretha?
............................................................................................................................................. 125
10.
Twee afsluitende opmerkingen. ......................................................................................... 126
10.1 Het belang van buitensteeds grondbezit gekoppeld aan de casus van de familie van
Wedergrate. ........................................................................................................................ 126
10.2. De ‘crisis van de adel’ in de late middeleeuwen: feit of fictie? ...................................... 127
5. Besluit ...................................................................................................................................129
6. Literatuur- en bronnenopgave ...............................................................................................132
7. Bijlagen .................................................................................................................................140
3.
6
Lijst van afbeeldingen:
p. 16: afb. 1: schema ontstaan bastaardtak van Wedergrate.
p. 19: afb.2 De burchtmotte van Wedergrate (1) en het kasteel van Lalaing (2), Uit: D. VAN DE PERRE
en G. VAN WINKEL, ’Het kasteel van Zandbergen volgens de Sanderusprent van ca. 1644’, In: Het land
van Aalst, 50, 1998, p. 227.
p. 29: afb. 3 stamboom van Wedergrates.
p. 79: Afb. 4 : De politieke indeling van het graafschap Vlaanderen. Uit: W. Blockmans, De
volksvertegenwoordiging in Vlaanderen in de overgang van Middeleeuwen naar Nieuwe Tijden (1384
– 1506). (Verhandelingen voor de Koninklijke academie voor wetenschappen, letteren en schone
kunsten van België, Klasse der Letteren, 90) Brussel, 1978, p. 108.
p. 114: afb. 5: (3) wapenschild Silly (oudste versie, gebruikt tot 14e eeuw) en (5) wapenschild van
Wedergrate; verticaal gestreept = keel, horizontaal gestreept = lazuur en gepunt = goud. Uit: D. VAN
DE PERRE en R. VAN HAUWE, ‘De geschiedenis van Denderwindeke. Deel II: de middeleeuwse heren
(ca. 1100-1487)’, In: Het land van Aalst, 44 (1992), p. 14.
p. 58: grafiek 1: De Vlaamse adel en ridderschap (1351-1500), Uit: F. BUYLAERT, ‘Chivalry, social
mobility and state formation in the county of Flanders (14th-16th centuries), p. 15. (in voorbereiding)
p. 60: grafiek 2: De sociale samenstelling van de Vlaamse adel(1350-1500). Uit: BUYLAERT, ‘The late
medieval “crisis of the nobility” reconsidered: the case of Flanders’, In: Journal of social history, 45
(2012),p.7 (in press)
7
Een adellijke familie in het laatmiddeleeuwse Gent: de familie van Wedergrate.
1. Inleiding en probleemstelling
1.1. afbakening van het onderwerp
Het doel van dit onderzoek is het maken van een microanalyse van een adellijke familie in het
laatmiddeleeuwse Gent en de bevindingen voor deze specifieke familie terug te koppelen aan de
huidige kennis over de Gentse stedelijke samenleving in die periode (zijnde het laatmiddeleeuwse
Gent). We gaan dus analyseren in hoeverre deze adellijke familie zich aanpaste aan de politieke,
sociale en economische evoluties waarmee de adel geconfronteerd werd in de vijftiende eeuw. Met
een dergelijke case-study hoop ik een bijdrage te leveren aan het lopende historiografische debat
over staatsvorming, sociale mobiliteit en urbanisering in de laatmiddeleeuwse Zuidelijke
Nederlanden.
Om de vraagstelling te verduidelijken, is het eerst en vooral noodzakelijk om enkele thema’s
en afbakeningen aan te stippen die relevant zijn voor dit onderzoek naar een Vlaamse adellijke
familie in de late middeleeuwen. In de eerste plaats is er een chronologische afbakening. We richten
ons op de late middeleeuwen, maar staan daarbij voornamelijk stil bij de tweede helft van de
vijftiende eeuw. Niet alleen omdat er in deze periode interessante wendingen waren op politiek en
economisch vlak, maar ook omdat ons bronnenmateriaal zich daar het meest toe leende. Op
geografisch vlak richten we ons specifiek op de stad Gent. Natuurlijk koppelen we daarbij regelmatig
terug naar een grotere territoriale omschrijving, het graafschap Vlaanderen. Dat is noodzakelijk om
een aantal tendensen naar waarde te kunnen schatten. Bepaalde ontwikkelingen binnen Gent, de
grootste en ook de politiek meest ambitieuze stad van het graafschap Vlaanderen, kunnen nu
eenmaal niet los gezien worden van hun functie binnen deze bredere territoriale context. Er is
logischerwijze ook nog een thematische afbakening. Zoals we daarnet al aanhaalden baseren we ons
op de positie van een adellijke familie – en de adel in het algemeen waar mogelijk – binnen deze
vooropgestelde geografische en chronologische ruimte, omdat met name dit segment van de elite
tot voor kort relatief weinig aandacht kreeg in het historische debat.1 De andere sociaal-politieke
groeperingen komen niet specifiek aan bod, behalve wanneer dit noodzakelijk is om de verhouding
van de adel tegenover deze groep duidelijk te maken.
1
Dit veranderde pas het afgelopen decennium. Eerst was er het historiografische essay van J. DUMOLYN en F.
VAN TRICHT, ‘Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen: een status quaestionis’, In:
Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 65 (2000), pp. 197-222, waarbij de
vraag naar de relatie tussen adel en steden centraal werd gesteld met M. BOONE, ‘Élites urbaines, noblesse
d’état: bourgeois et nobles dans la société des Pays-Bas bourguignons (principalement en Flandre et en
Brabant)’, In: J. Paviot (ed.), Liber amicorum Raphaël de Smedt (Leuven, 2001), pp. 61-86.
8
1.2. Bronnen en methode.
Een tweede stap in ons onderzoeksopzet die we willen verduidelijken is de keuze van het
aangewende bronnenmateriaal en de onderzoeksmethode die we daarop gaan toepassen. Ons
bronnenmateriaal bestaat hoofdzakelijk uit documenten die afkomstig zijn uit de stedelijke
archieven, aangezien er voor de familie van Wedergrate geen eigen familiearchief bewaard is
gebleven. De schepenregisters van Gent vormden daarbij de voornaamste bronnenreeks. Dit was een
rijke, maar zeer arbeidsintensieve bron, waarbij we gericht een aantal maanden van de
schepenregisters van de keure en de gedele doorgenomen hebben voor het derde kwart van de
vijftiende eeuw. Bij de selectie van de onderzoeksperiode, zijn we uitgegaan van een reeks
referenties in de schepenregisters over de familie die reeds eerder zijn verzameld door historici. Deze
scriptie kan uit pragmatische redenen dus geen exhaustieve analyse van de Van Wedergrates in die
belangrijke bronnenreeks aanbieden, maar dankzij die referenties was het wel mogelijk om
belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis van de familie te traceren – met name huwelijken en
erfenisverdelingen – en te focussen op die jaren waarin de familie het meest zichtbaar was voor de
Gentse administratie.2 De gerichte lezing van de schepenregisters werd aangevuld met de meest
uiteenlopende archiefstukken die ons enig inzicht konden bieden in de bezitsopbouw van de familie.
We moesten ons behelpen met overgebleven oorkonden van feodale leenhoven (bv. het leenhof van
de Sint-Pietersabdij), uittreksels van de Rekenkamer, feodale ‘leenboeken’ (zoals het zogenaamde
‘terroir’ voor het ‘land van Wedergrate’) en allerhande losse stukken die enige informatie over onze
familie bevatten. Deze tweede groep archiefbronnen bestond voornamelijk uit feodale registers die
informatie gaven over het leen- en grondbezit van de familie.
De methode van ons onderzoek is die van een familiale prosopografie: we analyseren de familie van
Wedergrate generatie per generatie, waarbij er per familielid prosopografische fiches zijn opgesteld
die de basis vormen van de opgebouwde interpretatie. Deze fiches zijn beschikbaar gesteld in bijlage.
Natuurlijk zijn er voor- en nadelen aan een prosopografische onderzoeksmethode verbonden.3 De
moeilijkheid schuilt erin om aan de hand van de specifieke gegevens die een prosopografische studie
oplevert, verbanden te leggen met een concreet algemeen kader. Anders dreig je gewoon een
losstaande analyse te maken van een aparte groep zonder rekening te houden met hun plaats binnen
de eigenlijke maatschappelijke context. Wanneer men er in slaagt om een prosopografische analyse
betekenis te geven binnen een ruimere context, kan men vaak een aantal nuttige inzichten aan het
2
Met dank aan E. Verroken, E. Baltau en F. Buylaert voor het ter beschikking stellen van de op grond van hun
onderzoek bekende referenties waarin de familie van Wedergrate voorkwam.
3
De beste beschikbare bespreking van de mogelijkheden van de “familiale prosopografie” voor het onderzoek
naar de laatmiddeleeuwse Nederlanden is H. DE RIDDER-SYMOENS, ‘Prosopografie en middeleeuwse
geschiedenis: een onmogelijke mogelijkheid?’, In: Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en
Oudheidkunde te Gent (nieuwe reeks), 45 (1991), p. 95-117.
9
licht brengen. Er is dus enige voorzichtigheid verbonden aan deze onderzoeksmethode, maar voor
onze onderzoeksopzet leek het de best passende manier van werken die het meeste resultaat zou
opleveren.
1.3. De probleemstelling: focus op twee samenhangende onderzoeksvragen.
Onze probleemstelling is gericht op twee samenhangende onderzoeksvragen die beiden in de lijn van
ons onderzoeksthema liggen. Een eerste vraagstelling waarop we richten, betreft de sociale
positionering van de door ons bestudeerde familie als een ‘adellijke familie’. In de eerste plaats
bekijken we wat een adellijke familie typeert binnen de laatmiddeleeuwse samenleving. Deze
vraagstelling krijgt een extra dimensie omdat de door ons gekozen “familie” ontstaan is als een
bastaardtak van een hoogadellijke familie. We bekijken dus ook inhoeverre deze onwettige afkomst
een invloed had op hun sociale status.
Een tweede vraagstelling die we bekijken is de relatie van de familie met de stad Gent en de invloed
van deze relatie op hun sociale status. We analyseren hoe adellijke families probeerden om hun
adellijke status te behouden in het laatmiddeleeuwse Gent en of ze daar uiteindelijk al dan niet in
slaagden. Daarbij maken we een economische, sociale en politieke analyse van de familie, om te
achterhalen inhoeverre hun sociale status in relatie stond met hun integratie en aanwezigheid in
Gent. Binnen deze vraagstelling richtten we ons voornamelijk op de sociaal-politieke situatie. Zoals
meestal het geval is met een familiestudie in de late middeleeuwen, zijn de beschikbare bronnen te
schaars om een grondige economische analyse te maken van hun inkomsten- en uitgavenpatroon4,
maar in de mate van het mogelijke werden de beschikbare economische gegevens over de familie
betrokken in de analyse. In dit tweede deel wordt de specifieke situatie van de familie van
Wedergrate steeds gekoppeld aan de beschikbare inzichten over het laatmiddeleeuwse Gent. Zo
overstijgen we het niveau van een descriptieve familiegeschiedenis en hopen we onze vraagstelling
te beantwoorden over de status van de familie en het politieke, economische en sociale draagvlak
van die status. Deze scriptie wil dus niet alleen een reconstructie van geschiedenis van één bepaalde
adellijke familie aanreiken, maar daarbij vooral dat verhaal ook kaderen in het lopende onderzoekde
laatmiddeleeuwse samenleving.
4
Er is slechts één voorbeeld bekend waarin de bronnen voldoende rijk waren om zo’n analyse op te kunnen
bouwen. Zie E. THOEN, ‘Het dagelijks leven van adel en ridderschap tijdens de 14de eeuw. Leefwijze en
levensstandaard van Jan, heer van Oudenaarde (1373-1378)’, In: E. Goeminne (ed.), Gedenkboek 750 jaar
Pamelekerk – Oudenaarde (Oudenaarde, 1985), p. 103-130.
10
2. Het onstaan van de familie
Het eerste aspect dat we gaan bekijken ligt voor de hand, namelijk het ontstaan en de oorsprong van
de familie van Wedergrate. De familiale achtergrond bepaalde ongetwijfeld een groot deel van de
latere ontwikkelingen en evoluties die een familie onderging of zelf ondernam. Het was met andere
woorden het uitgangspunt van dit hoofdstuk om het ontstaan van de bastaardtak en de familie
waarin deze zijn oorsprong had te bespreken. Daarbij staan we ook uitgebreid stil bij de
erfeniskwestie die ontstond na het overlijden van de laatste telg van de (oorspronkelijke) familie van
Wedergrate.
1. Bespreking van de familie De Trazegnies en hun rol in de ontstaansgeschiedenis van de
heren van Wedergrate, ookwel ‘de Contrecoeur’ genaamd.
De familie van Wedergrate kende rond 1400 zijn oorsprong in het huis van Silly-de Trazegnies. Op
welke wijze dit net gebeurde zal zodadelijk aan bod komen, maar we bekijken eerst kort de
achtergrond van de familie de Trazegnies zelf. Ze kwamen vermoedelijk voort uit het huis van Silly,
wat een zeer prominent Henegouws geslacht was. De heerlijkheid Silly, die rechtstreeks resorteerde
onder de graaf van Henegouwen, was aanvankelijk in het bezit van het huis van Silly, maar zou na
verloop van tijd overgaan in handen van een zekere familie De Trazegnies. Deze familie ontleende
haar naam aan het bezit van de lokaliteit Trazegnies. Deze heerlijkheid lag in een politiek grensgebied
in het Oosten van Henegouwen en was oorspronkelijk in bezit van de abdij van Lobbes. Vanaf de 12e
eeuw hadden de heren van Trazegnies ook de heerlijkheid Silly in hun bezit.5 De naam Silly werd dan
ook verbonden aan het huis van Trazegnies. De heerlijkheid Trazegnies bleef door inspanningen van
de familie een homogeen gebied en ondanks annexatiepogingen en andere tegenwerkende krachten
in de regio, groeide het stilaan uit tot een vrij gebied (‘une terre franche’).6
Mede dankzij dit heerlijke grondbezit, was de familie de Trazegnies ook politiek invloedrijk. Dat
kunnen we aantonen aan de hand van een studie van Hans Cools. Hij onderzocht de positie van
edellieden in de Bourgondisch-Habsburgse landen tussen circa 1477 en 1530 en stelde daarbij
vastdat er een zeer select clubje van families ontstond dat het grootste deel (56%) van de ambten op
zich namen.7 De familie de Trazegnies dook op in zijn lijstje van families, wat betekende dat ze
tenminste tot het begin van de zestiende eeuw een redelijk aantal ambten aan het BourgondischHabsburgse hof vervulden. Ook J. Plumet, die gericht onderzoek deed naar de heren van Trazegnies,
wees ons erop dat ze in het leger, in de administratie, op vlak van rechtspraak en in de raden van de
5
In 1156 zal Gilles de Trazegnies de eerste zijn die met de titel ‘de Silly’ vermeld wordt.
J. PLUMET, Les seigneurs de Trazegnies au moyen age: histoire d'une celebre famille
noble du Hainaut, 1100-1550, Mont-Sainte-Geneviève, 1959, p. 17-53.
7
H. COOLS, Mannen met macht. Edellieden en de moderne staat in de Bourgondisch-Habsburgse landen (14751530,. Zutphen,Walburg Pers, 2001, p. 92-93.
6
11
graaf van Henegouwen aardig wat functies bekleed hadden.8 Kortom de familie de Trazegnies
behoorde in de late middeleeuwen tot één van de meer welgestelde en invloedrijke families van
onze contreien. Maar in wat volgt gaan we ons vooral richten op de connectie tussen het
Henegouwse huis van Trazegnies-de Silly en de eigenlijke totstandkoming van de zijtak van
Wedergrate. In wat volgt baseren we ons op eerder onderzoek naar de familie de Trazegnies.
Het huis van Trazegnies bestond uit meerdere aftakkingen. Deze kwamen soms goed van pas: zo viel
de hoofdtak bijvoorbeeld tot drie maal toe zonder mannelijke erfgenaam, waarbij dit probleem dan
opgelost werd met behulp van een mannelijk familielid uit één van de zijtakken.9 Op die manier bleef
de familie bestaan tot diep in de zestiende eeuw. We zullen deze verschillende zijtakken echter niet
aan bod laten komen, daar dit ons te ver zou leiden. We beperken ons hier tot de oudste tak, het
eigenlijke huis van Trazegnies-de Silly, want daar moeten we op zoek gaan naar de oorsprong van de
zijtak van Wedergrate. We beginnen bij Otto I, die heer was van Trazegnies en Silly, zijn kleinzoon
Otto II bracht het huis van Trazegnies in de tweede helft van de twaalfde eeuw naar een
hoogtepunt.10 Otto II huwde Mathilde de l’Alleu (ookwel van den Eyghene of van Neigem geheten),
zij was erfgename van Meerbeke en l’Alleu (Neigem), gelgen in de heerlijkheid van Wedergrate (met
Contrecoeur als Franstalige variant). Mathilde erfde ook het gelijknamige kasteel van Meerbeke. Ze
erfde deze bezittingen van haar vader, Héribrand de l’Alleu, zoon van Henri.11 Mathilde en Otto
kregen minstens vier kinderen, Gillis, Otto, Walter en Siger. De oudste zoon Gilles II werd, in
opvolging van zijn vader, heer van Trazegnies en erfde het leeuwendeel van alle bezittingen van de
vaderlijke lijn. Hun tweede zoon, Otto III, daarentegen erfde amper iets van zijn vader, maar deze
zoon erfde wel alle bezittingen van zijn moeder.12 Otto III werd vanaf 1214 Otto ‘l’oncle’ (de oom)
genoemd omdat hij na het overlijden van zijn broer een leidende rol speelde als voogd van zijn
minderjarige neef, Otto IV de Trazegnies. Hij stond dus in voor het beheer van het patrimonium van
Silly-Trazegnies totdat zijn neefje meerderjarig was en deze zijn taak als erfopvolger van het huis van
Trazegnies op zich kon nemen. Daar zijn neef ook Otto heette, wordt de bijnaam ‘de oom’ gebruikt
om verwarring te vermijden.13
Vanaf nu zullen we niet langer de verdere erfopvolging van de hoofdtak de Trazegnies volgen. Daar
een volledig bespreking van het huis van Trazegnies ons te ver zou leiden, beperken we ons tot de
8
J. PLUMET, op. cit., p. 2.
J. PLUMET, op. cit., p. 78
10
J. PLUMET, op. cit., p. 80-94.
11
J. PLUMET, op. cit., p. 104-105.
12
J. PLUMET, op. cit., p. 108-117.
13
J. PLUMET, op. cit., p. 119.
9
12
figuren die voor de totstandkoming van de bastaardtak van Wedergrate van belang zijn. We volgen
vanaf nu de opvolging van deze tweede zoon, Otto III de Trazegnies, bijgenaamd ‘de oom’, die leefde
in het begin van de dertiende eeuw. Otto was, zoals eerder vermeld, de zoon van Otto II de
Trazegnies en Mathilde de l’Alleu. Hij was geboren rond 1180 en erfde als tweede zoon alle
bezittingen van moederszijde, wat dus voornamelijk de heerlijkheden Meerbeek en Neigem betrof.
Mathilde overleed in 1219 waarna Otto heer van Meerbeke en Neigem werd. Meerbeke was een
leen van de hertog van Brabant. Neigem, waartoe ook het kasteel “ten Eyghene” behoorde, lag dan
weer in het graafschap Vlaanderen. Otto was ook in het bezit van Court-Saint-Etienne tot aan zijn
dood en verwierf bovendien zelf nog Appelterre-Eichem in 1220. Court-Saint-Etienne behoorde tot
het graafschap Namen en lag in de invloedzone van Trazegnies, waardoor we kunnen vermoeden dat
hij dit van zijn vader erfde.14 Tenslotte voegde hij ook Denderwindeke aan zijn bezit toe.
Vermoedelijk verwierf hij dit eveneens via de vaderlijke lijn aangezien Denderwindeke oorspronkelijk
behoorde tot het patrimonium van Silly.15 Met Otto III startte het huis van Wedergrate als aftakking
van het huis van Trazegnies. In zijn testament noemde hij zichzelf heer van Wedergrate.16 We komen
verder in dit hoofdstuk terug op de juiste betekenis en oorsprong van deze naam. Voorlopig volstaat
het om op te merken dat Otto door het gebruik van deze titel zijn bezittingen verenigde onder een
overkoepelende naam, ‘Wedergrate’. Deze benaming was echter niet die van een bestaande
juridische eenheid, want men zal de dorpen Denderwindeke, Pollare, Appelterre-Eichem en Neigem
pas samenvoegen tot één leen en heerlijkheid, het ‘land van Wedergrate’ genaamd, in 1486.17 Maar
ook zonder deze officiële benaming was het huis van Wedergrate een feit: generatie na generatie
noemden ze zich heren van Wedergrate, beheersten ze de facto het conglomeraat van die
heerlijkheden op de grens van Vlaanderen en Brabant, en droegen ze het wapenschild van het huis
van Wedergrate dat Otto invoerde.18 Otto III, de oom, van Trazegnies werd dus Otto I van
Wedergrate.
We kunnen stellen dat Otto met zijn lignage een plaats tussen de meer welgestelde en invloedrijke
families van zijn tijd veroverde, maar ze zouden niet doorstoten tot de absolute toplaag. We zien dit
bijvoorbeeld in de huwelijksallianties die de familie aanging: de heren en vrouwen van Wedergrate
huwden eerder met kinderen uit de tweede lijn van de belangrijkste families van die tijd.19 Otto zelf
14
J. PLUMET, op. cit., p. 118 en D. VAN DE PERRE & R. VAN HAUWE, ‘De geschiedenis van Denderwindeke, deel II:
de middeleeuwse heren (ca. 1100-1487)’, In: Het land van Aalst, 50 (1998), p. 17.
15
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 18.
16
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 17-18.
17
D. VAN DE PERRE en G. VAN WINKEL, ‘Het kasteel van Zandbergen volgens de Sanderusprent van ca. 1644’, In:
Het land van Aalst, 50 (1998), p. 228.
18
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 20.
19
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 21.
13
was gehuwd met Osilia, ze hadden vier zonen en een dochter. Otto II, Siger Pestel (hij huwde met
Heila van Neep), Gillis, Gerard en Helwildis (zij huwde met Jan Vrechem).20 Otto I van Wedergrate
stierf na een ziekte in 1230, waarna zijn oudste zoon Otto II hem opvolgde. Deze laatstgenoemse
profileerde zich systematisch als heer van Wedergrate en daarnaast zien we ook dat ‘van
Wedergrate’ niet alleen als titel, maar ook als familienaam steeds meer aan belang won, ten nadele
van de familienaam ‘de Trazegnies’.21 Otto II werd in 1235 ridder en huwde in 1237 met Johanne.
Samen krijgen ze een zoon Otto III die op zijn beurt huwde met Clémence.22
Op dit punt wordt het interessant voor ons, want uit het korte huwelijk van Otto III zou maar één
dochter voortkomen, Aleidis, die erfgename van l’Alleu de Contrecoeur is. Op dat moment was er
dus maar één erfgename, Aleidis, en werd de erfopvolging in vaderlijke lijn dus doorbroken. Aleidis
huwde met Jan van Liedekerke, de zoon van Raas VII van Gavre en Liedekerke. Jan van Liedekerke
zou vanaf 1289 als heer van Wedergrate optreden en de bijnaam ‘van Eyghene’ - van Neigem dus gebruiken.23 Jan en Aleidis kregen twee zonen en een dochter, Jan II, Otto IV en Margaretha.24 Op dit
punt is er enige onduidelijkheid over de erfopvolging. Dirk van de Perre en Rik van Hauwe stelden
een hypothese waarin Otto IV zijn vader Jan II van Liedekerke zou opvolgen als heer van Wedergrate.
Deze Otto zou een zoon, Jan III van Liedekerke, krijgen die hem later ook opvolgde.25 Maar Raoul de
Liedekerke had een andere verklaring, naar mijn mening de meest plausibele van de twee. Volgens
hem zou Jan II zijn vader opvolgen als heer van Wedergrate en niet Otto IV. Deze tweede Jan had op
zijn beurt dan weer een zoon, Jan III van Liedekerke.26 Wij vermoeden dus dat er drie opeenvolgende
Jannen van Liedekerke, allen met de bijnaam van Neigem, heer van Wedergrate waren. Mijn
persoonlijke voorkeur gaat uit naar de hypothese van R. De Liedekerke aangezien zijn argumenten
beter onderbouwd waren en hij betere verklaringen naar voor bracht op de punten waar D. van de
Perre en R. van Hauwe twijfelden. Zo vermelden D. van de Perre en R. van Hauwe zelf dat ze niet
zeker zijn van het bestaan van de Otto die ze als opvolger van Jan I van Liedekerke naar voor
schoven. Daarbij kunnen ze ook geen bewijzen leveren dat deze laatste heer van Wedergrate was.
Daarnaast vermoeden ze dat Hendrik van Wedergrate, die heer van Inchy was, nog een derde zoon
van Jan II van Liedekerke was, zonder deze eerder te vermelden bij de kinderen van Jan II.27 R. De
20
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 22-23.
J. PLUMET, op. cit., p. 121 en D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 24.
22
J. PLUMET, op. cit., p. 121-122.
23
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 27.
24
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 29.
25
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 29-30.
26
R. DE LIEDEKERKE, Les Rasses. La maison de Gavre et de Liedekerke.Histoire de la ligne directe depuis l’origine
jusqu’à nos jours, Brussel, Desclée de Brouwer, 1961, p. 398.
27
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 29-31.
21
14
Liedekerke toonde aan dat deze Hendrik inderdaad heer van Inchy was. Hoewel hij nooit heer van
Wedergrate is geweest, aangezien hij de zoon was van Otto IV en de broer van Otto IV heer van
Wedergrate was.28 De hypothese van Van Liedekerke is dus de meest waarschijnlijke, maar alleen
verder onderzoek zal hier uitkomst bieden.
Hoe het ook zij, beide hypotheses eindigen dus bij een Jan (III) van Liedekerke als heer van
Wedergrate, maar zijn het dus oneens over zijn vader die Jan II of Otto IV kon zijn. Deze Jan III van
Liedekerke zou twee maal huwen, een eerste maal met Maria van Bouchoute en een tweede maal
met Maria van Borch.29 Hij was samen met zijn tweede echtgenote begraven in de kerk van de OnzeLieve-Vrouwebroeders in Brussel. Op zijn graf zou hij afgebeeld zijn met het wapenschild van
Wedergrate en niet zijn eigen wapenschild (van Liedekerke), wat toch een opvallend gegeven is.30 Jan
III werd opgevolgd door zijn zoon Otto V van Liedekerke, heer van Wedergrate. Deze laatste zal
trouwen met Elisabeth van Schoonvorst, de dochter van Reinard van Schônau en Catherine
Wildenberg.31 Otto en Elisabeth kregen één zoon en twee dochters en daarnaast had Otto ook nog
een bastaardzoon Jan, die hij bij een zekere Margriet (Mergriete) Himers verwekte.32 En het was deze
Jan, die zich net als zijn vader van Wedergrate noemt, die aan de basis ligt van de bastaardtak van
Wedergrate die centraal zal staan in dit onderzoek.
Kortom, de voorgeschiedenis van de vijftiende-eeuwse familie Van Wedergrate mag bijzonder
complex genoemd worden. Kort gezegd was de stamvader van de in deze scriptie bestudeerde
familie – Jan, bastaard van Wedergrate – verwekt door de achterkleinzoon van Aleidis de Trazegnies.
Aleidis zelf was op haar beurt de kleindochter van Otto, de oom, van Trazegnies. Otto de oom was
een kleinzoon van Otto I de Trazegnies en stamde dus af van de hoofdtak van het huis van
Trazegnies. Maar het was zijn oudere broer, Gillis II van Trazegnies, die de hoofdtak verderzette. Otto
III van Trazegnies werd Otto I van Wedergrate en lag daarmee aan de basis van het huis van
Wedergrate waarvan de bastaardtak van Wedergrate afstamde. Wie nog steeds even het Noorden
kwijt is bij al deze familiale opvolgingen kan onderstaande stamboom consulteren.
28
R. DE LIEDEKERKE, op. cit., p. 398.
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 32.
30
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 33.
31
J. PLUMET, op.cit., p. 122.
32
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 49.
29
15
Otto I de Trazegnies
 Gillis I de Trazegnies
 Otto II de Trazegnies X Mathilde d’Allue (dochter van Henri)
 Gillis II de Trazegnies  Otto III (l’oncle)  Siger
 Otto III de Trazegnies = Otto I van Wedergrate
Otto I van Wedergrate († 1230)
 Otto II van Wedergrate x Jeanne  Gillis  Gerard
 Otton III X Clémence
 Aleidis van Wedergrate X Jan van Liedekerke
 Jan II van Wedergrate
 Otto IV van Wedergrate
 Jan III van Wedergrate
 Otto V van Wedergrate X Elisabeth van Schoonvorst
 Otto VI van Wed.  Marie  Johanne  bastaardzoon Jan
afb. 1: schema ontstaan bastaardtak van Wedergrate.
Er is wel nog een belangrijke opmerking bij deze familiale achtergrond. Aleidis van Trazegnies huwde
met Jan van Liedekerke, maar hun nakomelingen profileerden zich niet als ‘van Liedekerkes’. Ze
gebruikten allemaal de bijnaam ‘van Neigem’ en profileerden zich duidelijk als heren van
Wedergrate. Na verloop van tijd gebruikten ze ‘van Wedergrate’ ook als familienaam.33 Ze namen
dus naast de bezittingen (Neigem, Meerbeke), ook de bijnaam over van moederszijde en staan zo in
voor de verderzetting van het huis van Wedergrate34. We merken hier ook op dat het rond 1200
ontstane conglomeraat van heerlijkheden in de Dendervallei dat al snel bekend staat als
‘Wedergrate’, kennelijk zo’n groot en belangrijk heerlijk machtsblok was, dat de opeenvolgende
families steevast hun eigen familienaam en bestaande voornaamgevingstradities opgaven om als het
ware een “voortzetting” te vormen van de oorspronkelijke lijn De Trazegnies-Van Wedergrate. Wat
ongeeft dat de bastaardtak van Wedergrate die het onderwerp is van dit onderzoek ontsond als een
aftakking van een adellijke familie die een zeer gerespecteerde positie innam in de adellijke
gemeenschap van de twaalfde, dertiende en veertiende eeuw.
33
R. DE LIEDEKERKE, op.cit., p. 351.
Aleidis van Trazegnies, dame van Wedergrate, werd ook van Neigem genaamd en gaf deze bijnaam door aan
haar nakomelingen.
34
16
2. De betekenis en oorsprong van de naam ‘van Wedergrate’, een toponymisch intermezzo.
De familie van Wedergrate was dus een bastaardtak die afstamde van een zijtak van de adellijke
familie de Trazegnies, die na verloop van tijd ook bekend stond als heren ‘van Wedergrate’. In dit
onderdeel volgt er een korte analyse van de betekenis van de naam ‘van Wedergrate’. We
onderzoeken ook waarom deze tak van het huis de Trazegnies zich ‘heren van Wedergrate’ zijn gaan
noemen.
De letterlijke betekenis van het woord ‘Wedergrate’ zou afgeleid zijn van de Franse variant
‘contrecoeur’, die door de heren van Trazegnies in onze streek was ingevoerd en behouden bleef in
zijn Nederlandse vorm.35 De Middelfranse term ‘contrecoeur’ betekende letterlijk: ‘de wil zich af te
keren of te verzetten tegen’. Het Middelnederlandse ‘wedergrete’ was hier een redelijk letterlijke
vertaling van: ‘weder’ kwam van ‘contre’ en ‘grete’ of ‘greyte’ was op zijn beurt afgeleid van ‘cuer’.
Het blijft voor ons wel onduidelijk waarom men van wedergrete naar wedergrate evolueerde, maar
vanaf de 15e eeuw gebruikte men wel consistent deze laatste vorm, namelijk ‘wedergrate’.36 Volgens
D. van de Perre kwam de benaming ‘wedergrate’ of ‘contrecoeur’ vanaf 1229 voor in teksten.
Oorspronkelijk zou de Franse versie overwegen, maar na 1400 werd de Nederlandse variant
populairder. Er waren verschillende schrijfwijzen zoals ‘wedergrete’ en ‘wedergreite’, maar vanaf ca.
1400 werd enkel nog de Nederlandse variant ‘wedergrate’ gebruikt.37 Deze naam was aanvankelijk
een lokaal toponiem, het was de naam van een burcht die gelegen was in de buurt van
Denderwindeke en Appelterre. Dat toponiem werd dan gekoppeld aan het geslacht dat deze burcht
bewoonde, de heren van Trazegnies in die periode, en fungeerde zo geleidelijk aan ook als een
familienaam. Vervolgens zal ook het rechtsgebied en de heerlijkheid die afhankelijk waren van de
‘burcht van wedergrate’ verbonden worden met het lokale toponiem.38 Uiteindelijk zou men in 1486
‘het land van Wedergrate’ oprichten, met als hoofdplaats Denderwindeke. Ook Pollare, AppelterreEichem en Neigem behoorden daartoe. Deze lokaliteiten vormden vanaf dan één leen en
heerlijkheid, enkel Meerbeke bleef een aparte heerlijkheid, maar het bleef in het bezit van dezelfde
heren als het land van Wedergrate.39
Deze ‘burcht van Wedergrate’ lag op een strategische plaats, ze stond op het grondgebied van
Denderwindeke en lag dicht bij de Dender en bij de grens met Zandbergen. De burcht had
vermoedelijk als doel militaire bescherming te bieden aan de grens, maar was ook uitstekend
35
D. VAN DE PERRE, ‘De berg en het hof van Wedergrate te Denderwindeke’, In: Het land van Aalst 5-6 (1986),
p. 263.
36
D. VAN DE PERRE, ‘De berg en het hof’, p. 263.
37
D. VAN DE PERRE, ‘De berg en het hof’, p. 263.
38
D. VAN DE PERRE, ‘De berg en het hof’, p. 263.
39
D. VAN DE PERRE, ‘De berg en het hof’, p. 249.
17
gepositioneerd om de Dendervallei te domineren.40 De benamingen ‘castrum Wedergrate’ en
‘castellum de Contrecoeur’ wijzen eveneens op een militaire functie.41 De oudste, gekende bewoner
van de burcht was Otto van Trazegnies, de oom, die vermoedelijk de burcht oprichtte in de jaren 20
van de 13e eeuw.42 Deze Otto en zijn nakomelingen zijn zich dan ‘van Wedergrate’ gaan noemen,
zoals we eerder aanhaalden.43 De burcht zelf werd verwoest in de context van de opstanden van de
Vlaamse steden tegen het beleid van de graaf van Vlaanderen en werd niet meer heropgebouwd.44
Otto V van Wedergrate verhuisde de kapelanij van Wedergrate noodgedwongen naar de
parochiekerk van Denderwindeke en de latere heren vonden in het kasteel van Neigem hun nieuwe
residentie.45 Het enige spoor van de voormalige burcht, dat nu nog terug te vinden is in het
landschap, is de overgebleven motte. De ‘berg van Wedergrate’ is nu gekend als de ‘Doornikberg?’
en is niet meer dan een kleine ophoging die volledig begroeid en overwoekerd is. 46 De berg van
Wedergrate kwam uiteindelijk in het bezit van de heren van Zandbergen en ging in 1657 over op de
familie de Lalaing. Omwille van de symbolische betekenis van de oude burchtmotte, poogden de
latere heren van Wedergrate de berg terug in handen te krijgen op het einde van de zestiende eeuw,
maar deze pogingen bleven zonder succes.47 Kortom, ‘Wedergrate’ was een complex en groot geheel
van landgoederen, heerlijke rechten en van een burcht met een aanzienlijk geopolitiek belang.
Bovendien lag het op de grens tussen Vlaanderen en Brabant, twee vorstendommen die doorheen
de late middeleeuwen nog regelmatig in conflict lagen met elkaar.
40
D. VAN DE PERRE en G. VAN WINKEL, art. cit., p. 227.
D. VAN DE PERRE en G. VAN WINKEL, art. cit., p. 228.
42
D. VAN DE PERRE en G. VAN WINKEL, art. cit., p. 228.
43
D. VAN DE PERRE, ‘De berg en het hof’, p. 249.
44
D. VAN DE PERRE, ‘De berg en het hof’, p. 250-251.
45
D. VAN DE PERRE en G. VAN WINKEL, art. cit., p. 228; D. VAN DE PERRE, ‘De berg en het hof’, p. 250.
46
D. VAN DE PERRE, ‘De berg en het hof’, p. 245
47
D. VAN DE PERRE en G. VAN WINKEL, art. cit., p. 228.
41
18
afb.2 De burchtmotte van Wedergrate (1) en het kasteel van Lalaing (2), Uit: D. VAN DE PERRE en G. VAN
WINKEL, ’Het kasteel van Zandbergen volgens de Sanderusprent van ca. 1644’, In: Het land van Aalst, 50, 1998,
p. 227.
3. Otto V van Wedergrate, de laatste heer van Wedergrate, lag aan de basis van een
succesvole bastaardtak.
Het bovenstaande genealogische overzicht eindigde bij Otto V van Wedergrate, de vader van Jan, de
bastaard, van Wedergrate. Deze Otto was gehuwd met Elisabeth van Schoonvorst en had via zijn
echtgenote goede banden met Brabant. Haar vader, Reinold van Schönau, was namelijk raadsheer en
financier van de hertog van Brabant.48 Otto bezat zelf ook gebieden in Brabant, zo was Meerbeke een
vol leen van de hertog van Brabant. (cfr. supra.) Hij zal daarenboven een huis op de Coudenberg in
Brussel bezitten, dat in de nabijheid van het hertogelijk paleis gelegen was.49 Elisabeth kreeg op haar
beurt een stuk luxestof als huwelijksgift van de hertogin van Brabant, op basis van de datum van
deze gift kunnen we het huwelijk van Otto en Elisabeth rond 1 januari 1370 situeren.50 Op basis van
deze verschillende contacten kunnen we dus vermoeden dat Otto en Elisabeth wel degelijk goede
contacten met de hertog van Brabant onderhielden. Op 27 september 1383 schreef Otto zijn
testament op zijn kasteel in Arquennes.51 Hij had aardig wat bezittingen te verdelen, wat weerom
aantoont dat de heren van Wedergrate groot maatschappelijk aanzien genoten moeten hebben. Zijn
48
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p.36.
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 35.
50
A. UYTTEBROUCK, Le gouvernement du duché de Brabant au bas moyen âge (1355-1430), Brussel, éditions de
l’université de Bruxelles, vol I, 1975, p. 357.
51
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 36.
49
19
echtgenote, Elisabeth, kreeg de helft van de inkomsten van zijn goederen. Ze mocht bovendien het
huis in Brussel gebruiken zolang ze leefde en mocht als eerste kledij en juwelen kiezen. Zijn zoon Otto
VI zou Denderwindeke, Neigem, Appelterre, Eichem, Meerbeke en Arquennes erven. Daarnaast erde
hij ook het huis in Brussel, een leen in Geel en rechten op het bos van Meerdal. De oudste dochter
Maria kreeg het dorp Noirmont en de jongste dochter Johanna werd begunstigd met een aantal
renten en een geldsom. Wat voor ons een zeer interessant gegeven is, was dat hij zijn bastaardzoon
Jan ook vermeld in zijn testament. Jan erfde ‘het hof van Schalkem’ in Meerbeke.52 Met dit testament
verscheen de stamvader van de bastardtak van Wedergrate een eerste maal in beeld. We weten dat
Otto VI op vroege leeftijd overleed: daardoor werd zijn deel van de erfenis verdeeld werd onder
Maria en Johanne, de dochters van Otto V. We kunnen aannemen dat Maria de Vlaamse en
Brabantse bezittingen kreeg en dat de Waalse bezittingen (Court-Saint-Etienne, Noirmont en
Arquennes) naar Johanne gingen.53 Het is ook nog vermeldenswaardig dat Elisabeth, de echtgenote
van Otto V, een tijd na het overlijden van haar echtgenoot een tweede maal huwde met Jan van
Diest. Er ontstonden naar aanleiding van dat tweede huwelijk en met betrekking tot het beheer van
de erfgoederen een aantal discussies tussen Elisabeth en haar dochters.54 Na het overlijden van haar
moeder, nam Maria de titel ‘vrouwe van Wedergrate’ over. Ze moest nu niet langer rekening houden
met de mening van haar moeder - en diens tweede echtgenoot - met betrekking tot haar erfenis.
Maria huwde met Jan van Massemen, heer van Axel en Laarne.55 Dit was zeker geen slechte
huwelijksalliantie voor de Van Wedergrates, want de familie van Massemen was een oude adellijke
familie (sinds het begin van de dertiende eeuw), die regelmatig in dienst stond van de Vlaamse
graaf.56 Ze waren ook actief in Gent en bekleden een aantal baljuw- en hoffuncties.57 De
oorspronkelijke familie van Massemen was echter uitgestorven aan het eind van de twaalfde eeuw.
Het succesvolle geslacht van Massemen dat wij hier bespreken is ontstaan uit een zijtak van het huis
van Zottegem.58 De Jan van Massemen die huwde met Marie, was heer van Axel en Laarne. Hij was
ondermeer aanwezig op een verzoening tussen Filips de Stoute en de Gentenaren op 17 december
1385, samen met zijn broer Filips van Massemen en Gerard van Ressegem.59 Hij was dus geen
onbelangrijk individu. De familie van Massemen had ook een uitgebreid bezit in Gent, het
52
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 36-37.
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 37.
54
e
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, De geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 5 reeks,
arrondissement Aalst, deel II, Denderwindeke, Gent, Alf. Siffer, p.15; D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art.
cit., p. 37.
55
SAG, reeks 301, nr. 18, 1423-1424, f° 43 ( 12 juli 1426)
56
E. BALTEAU, ‘Robrecht van Massemen, heer van Massemen, Westrem, Hemelverdegem, Beerlegem, SintMartens-Lierde, Sint-Maria-Lierde, Parike, Leeuwergem en Elene (°1385-1390- september 1430)’, In: Zottegems
genootschap voor geschiedenis en oudheidkunde (handelingen), 7, (1995), p. 153.
57
Database Vlaamse adel: ‘familie van Massemen’ .
58
D. LEYNEN, ‘De familie van Massemen’, In: het land van Aalst, 35 (1983), p. 235.
59
D. LEYNEN, ‘De familie van Massemen’, In: het land van Aalst, 35, (1983), p. 236.
53
20
‘Massemine steen’ in de buurt van de Sint-Baafsabdij en een ander ‘steen’60 op de Kalandeberg
behoorden tot hun belangrijkste eigendommen in Gent. Daarnaast had de familie ook aardig wat
eigendommen in het land van Aalst en het land van Dendermonde.61 Een deel van Marie’s
eigendommen waren ook gesitueerd in het land van Aalst (Denderwindeke, Neigem, Appelterre en
Eichem), deze geografische belangen konden een motivatie geweest zijn voor de huwelijksalliantie.
Misschien hoopte de familie van Massemen wel op een deel van haar erfenis, want bij gebrek aan
mannelijke opvolgers was zij de erfdochter (cfr. infra). Jan van Massemen overleed echter voor Marie
en aangezien het huwelijk kinderloos bleef, zullen er geen leden van de familie van Massemen
aanspraak kunnen maken op haar nalatenschap.
Jan van Massemen overleed omstreeks 1422 en Marie hertrouwde kort daarna met Daneel van de
Weerde. Daneel van de Weerde was vermoedelijk de zoon van Dankaart van de Waarde, een
Zeeuwse edelman. De familie van de Waarde is in de periode 1425-1525 gekend als een adellijk
Zeeuws geslacht.62 Daneel had nog een broer, die net als zijn vader Dankaart heette en scholaster in
Meerbeke was.63 Er trad ook een zekere Jan van de Weerde op als baljuw in de regio van
Dendermonde (1414-1418) en als schepen van Gent (1380).64 Daneel zelf kwam voor als schildknaap
op een ‘adelslijst’ van Gent uit 1437.65 Na Marie’s overlijden hertrouwde Daneel met Margaretha van
Watermaal, ook dit huwelijk bleef kinderloos. Daneel overleed in 1452.66
Na haar huwelijk met Daneel behield Marie, als weduwe van Jan van Massemen, het vruchtgebruik
van de heerlijkheden Laarne en Axel. Een aantal jaar na haar tweede huwelijk (in 1427) deed ze
afstand van dat recht ten voordele van Elisabeth van Massemen (de zus van Jan van Massemen) en
haar echtgenoot Boudewijn de Vos.67 Marie overleed vermoedelijk op 16 februari 1445 en haar beide
huwelijken bleven kinderloos. Dat maakte van haar de laatste wettige telg van het huis van
Wedergrate. Gezien de inzet, namelijk de prestigieuze verzameling heerlijkheden die bekend stonden
60
Een ‘steen’ verwijst naar een stenen huis, één van de uiterlijke kenmerken van de elite om zich te
onderscheiden van het gewone volk. Stenen huizen waren duurder dan de toen gangbare houten huizen.
61
D. LEYNEN, ‘De familie van Massemen’, In: het land van Aalst, 35 (1983), p. 238.
62
A. VAN STEENSEL, Edelen in Zeeland. Macht, rijkdom en status in een laatmiddeleeuwse samenleving.
Hilversum, Verloren, 2010, passim.
63
SAG, reeks 301, nr. 32, 1433-1434, f° 111r. (24 april 1434)
64
J. VAN ROMPAEY, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Boergondische periode (Verhandelingen
van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, Klasse der Letteren, jaargang
e
62), Brussel, 1967, p. 651; Database I. Schoups: ‘Jan vanden Werde’ was in 1380 1 schepen van de Gentse
keure.
65
F. BUYLAERT, J. DUMOLYN, P. DONCHE, E. BALTEAU en H. DOUXCHAMPS (eds.), ‘De adel ingelijst. “Adelslijsten”
voor het graafschap Vlaanderen in de veertiende en de vijftiende eeuw’, In: Handelingen van de Koninklijke
Commissie voor Geschiedenis, 173 (2007), p. 63. Meer bepaald: tekstuitgave nr. 5b: (1437) Een adelslijst van
het graafschap Vlaanderen, geografisch ingedeeld. De ‘escuyers’ van Gent: ‘Daneel de le Werde, seigneur de
Wedergraete’.
66
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 37-39.
67
SAG, reeks 301, 1426-1427, nr. 29, f° 76 v. (12 februari 1427); D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p.
38-39.
21
als “Wedergrate” leidde haar overlijden dan ook tot een heuse strijd rond haar nalatenschap. Het
patrimonium van het geslacht van Wedergrate was een gegeerd goed voor meerdere kandidaaterfgenamen. In wat volgt zullen we eerst uitgebreid stilstaan bij de golf aan processen die naar
aanleiding van deze erfeniskwestie ontstond, om daarna het eigenlijke ontstaan van de bastaardtak
van Wedergrate te bespreken.
4. Een gecontesteerde nalatenschap: de lotgevallen van Maria van Wedergrate, de laatste
wettige telg van de oorspronkelijke adellijke familie van Wedergrate.
De nalatenschap van Maria van Wedergrate stond reeds voor haar overlijden ter discussie. De hele
erfeniskwestie was zeer omslachtig want, er waren meerdere kandidaat-erfgenamen die beweerden
het naaste familielid van Maria te zijn en dus recht te hebben op haar nalatenschap. In wat volgt
probeerden we een zo getrouw mogelijke reconstructie van de gebeurtenissen te schetsen. Dit werd
echter bemoeilijkt omdat elke mogelijke erfgenaam steeds een andere, licht variërende stamboom
naar voor schoof. Een correcte analyse maken van welke afstamming nu juist was en welke niet, is
zeer moeilijk, en valt buiten het bestek van deze studie. Ons doel was dan ook niet te achterhalen
wie het meest recht had op Maria’s bezittingen, maar wel om een beeld aan te reiken van het sociale
milieu waarin de bastaardtak Van Wedergrate is ontstaan. We zullen daarom een reconstructie
maken van de verschillende aanspraken die gemaakt zijn op deze erfenis en de argumenten
waarmee deze onderbouwd werden. Deze erfeniskwestie kende een zeer ingewikkeld verloop,
daarom zien we ons genoodzaakt een opdeling te maken tussen Maria’s bezittingen in Vlaanderen
(Denderwindeke, Appelterre, Eichem en Neigem) en haar bezittingen in Brabant (Meerbeke en het
kasteel van Neigem). De erfeniskwestie kent namelijk een verschillend verloop in beide gebieden. Zo
werd de eerste reeks aanspraken voor de schepenen van de keure in Gent gebracht, terwijl de
tweede reeks door het leenhof van Brabant werd behandeld. We zullen zien dat beide instellingen
tot een verschillende uitspraak komen. Wat weerom bevestigd dat het geen eenvoudige zaak was.
4.1 De erfopvolging in Vlaanderen.
Een groot deel van de discussie rond haar nalatenschap had Maria van Wedergrate zelf in de hand
gewerkt. Ze beloofde namelijk, met toestemming van haar toenmalige echtgenoot Daneel van de
Weerde, de heerlijkheid Denderwindeke aan de hoge edelman Felix van Steenhuize.68 Dat was echter
niet naar de zin van Hendrik van Schoonhove, die aasde op de erfenis van Maria na haar overlijden.
Hij schoot Maria een grote som geld voor, in ruil voor de belofte dat hij al haar bezittingen zou
68
Voor meer informatie over de familie van Steenhuize, raadpleeg: M. VAN DEN BERGHE, ‘De oorspronkelijke
heren van Steenhuize’, In: Het Land van Aalst, 40 (1988), p. 161-219.
22
krijgen nog voor ze overleed.69 Maar Maria kwam deze belofte niet na. Hendrik liet dat niet zomaar
gebeuren en Maria moest zich komen verantwoorden voor de schepenen van de keure in Gent. Ze
moest Hendrik twee sommen van 50 lb. par. betalen. Wanneer ze dat niet deed, kwam daar nog eens
een boete van 50 lb. par. bovenop. Op 11 oktober 1440 moest ze zich een tweede maal gaan
verantwoorden voor de wettelijke vierschaar van Gent.70 De vierschaar concludeerde dat Maria de
eerder afgesproken som moest uitbetalen aan Hendrik, indien ze haar bezittingen wou behouden.
Als ze dat niet deed, zou Hendrik in het bezit gesteld worden van de hem beloofde goederen.71 Maar
in plaats van Hendrik te betalen, verkocht Maria haar bezittingen in Vlaanderen aan Pieter van
Roubaix, een van de meest vooraanstaande edellieden uit Waals-Vlaanderen.72 Ze kreeg hiervoor
jaarlijks 30 lb. groot zolang ze leefde.73 Hendrik was nog steeds niet uitbetaald door Maria en zocht
een andere manier om zijn geld te krijgen. Op dit punt werd Pieter van Roubaix betrokken in de
discussie. Hendrik beloofde in juli 1441 voor de schepenen van de keure in Gent dat hij zijn recht op
de betwiste bezittingen van Maria wou afstaan aan Pieter van Roubaix.74 Maria werd betrokken in
de nieuwe onderhandelingen en kwam samen met Hendrik en Pieter tot een akkoord. Ze bevestigde
voor de schepenen van de keure van Gent dat Pieter van Roubaix alle rechten verkreeg op de
bezittingen die hij eerder van haar kocht, zonder dat zij er nog enig recht op zou hebben. Pieter
betaalde Hendrik daarvoor naargelang de waarde van deze bezittingen. Het zou gaan om een bedrag
van niet minder dan 550 lb. groot.75 Om dit cijfer te contexualiseren vermelden we dat een edelman
met een jaarinkomen van ongeveer 100 lb.gr. in die periode zeer gerespecteerd was.76
De zaak was nog maar amper uitgeklaard en er kwam weer een nieuwe wending in het verhaal na
Maria’s overlijden. Jan van Schoonhove - de broer van Hendrik - had zijn kans afgewacht. Als oudere
broer van Hendrik eiste hij de erfrechten op die aan zijn broer toebehoorden. Hij had als oudste
broer inderdaad voorrang en kon zich profileren als erfgenaam van Maria van Wedergrate. Daardoor
dreigde Pieter van Roubaix zijn recent verworven bezit alweer te verliezen.77 Toch had Jan van
Schoonhove nog geen gewonnen zaak. Hij was dan wel de wettige erfgenaam van Maria, maar die
had de desbetreffende bezittingen nog voor haar dood verkocht en overgedragen aan Pieter van
Roubaix. Dus luidde het vonnis van de schepenen dat Jan ofwel Pieter moest vergoeden, ofwel zijn
69
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 41-42.
SAG, reeks 301, nr. 36, 1440-1441, f° 24 r. (11 oktober 1440)
71
SAG, reeks 301, nr. 36, 1440-1441, f° 24 r. (11 oktober 1440)
72
Voor meer informatie over de familie van Roubaix, raadpleeg: T. LEURIDAN, Histoire des seigneurs et de la
seigneurie de Roubaix, Roubaix, 1862, passim.
73
SAG, reeks 301, nr. 36, 1440-1441, f° 126 v. (24 juli 1441)
74
SAG, reeks 301, nr. 36, 1440-1441, f° 113 v. (juli 1441)
75
SAG, reeks 301, nr. 36, 1440-1441, f° 145 v. (25 juli 1441)
76
Voor deze schatting, zie J. VAN BOSSELE, ‘Het kortstondige huwelijk van Jacqueline de Mortagne 1405’, In: De
Leiegouw, 36 (1994), p. 139-48.
77
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 43.
70
23
aanspraken op deze bezittingen moest laten vallen. Jan respecteerde dit vonnis niet en Pieter daagde
hem op zijn beurt voor de schepenen. Op 3 juli 1448 beslisten de schepenen dat Jan de verkoop van
de eerder genoemde heerlijkheden aan Pieter moest respecteren en daarenboven de proceskosten
moest betalen. Toch bleef Jan weigeren om de Vlaamse bezittingen af te staan en Pieter uit te
betalen. Ook na het overlijden van Jan en Pieter bleef deze kwestie nog pijnlijk nazinderen. Pieters
zoon spande een proces aan voor de Grote Raad en eiste na het overlijden van Jan van Schoonhove,
dat de twee personen die borg stonden voor Jan, hem zouden vergoeden voor de geleden schade.
De uitkomst van dit proces is ons niet bekend.78 Uiteindelijk verkocht Jan van Schoonhove de door
hem opgeëiste heerlijkheden Denderwindeke, Neigem, Appelterre en Eichem in 1458 aan Pieter van
Goux, een ambtenaar uit het hertogdom Bourgondië die het vertrouwen genoot van Filips de Goede.
Deze koop werd goedgekeurd door de hertog van Bourgondië.79 Zo kwam er een einde aan de
veelvuldige discussies en processen aangaande het bezit van deze gebieden.
4.2 De erfopvolging in Brabant.
Maria’s bezittingen in Brabant werden buiten de betwistingen en processen voor de schepenen van
Gent gehouden. Na haar overlijden in 1445 waren er niet enkel voortdurende discussies over haar
Vlaamse bezittingen:. Er stonden niet minder dan vier kandidaat-erfgenamen klaar om haar
bezittingen in Brabant op te eisen. Drie van hen zouden de aanspraak die ze op haar bezittingen
meenden te hebben, voornamelijk baseren op hun afstamming van een zekere Margaretha van
Wedergrate. Deze Margaretha zou een zus zijn van Jan van Wedergrate, de grootvader van Maria.80
We weten jammer genoeg maar bitter weinig over deze mogelijke zus van Jan van Wedergrate.
Vermoedelijk gaat het om Margaretha van Ledeberg, die een eerste maal huwde met Jan van Waver,
waarmee ze een dochter Margaretha van Waver had. Na zijn overlijden hertrouwde ze met Jan
Meeuwe, van wie ze vermoedelijk zes zonen had.81 We konden niet met zekerheid uitmaken waarop
men zich baseerde om haar in verband te brengen met het huis van Wedergrate.
Maria overleed vermoedelijk op 16 februari 1445.82 Nog op dezelfde dag bracht Roeland van Bornival
een leenverhef - voor de heerlijkheid Meerbeke - in orde bij het leenhof van Brabant. Maar een
tweede kandidaat, Simon van Herbais, betwiste de rechten van Roeland en beweerde zelf de wettige
78
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 44-45.
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 45.
80
D. VAN DE PERRE, ‘Margaretha van Ledeberg: de vermeende zuster van Jan van Wedergrate en de kwestie
van de erfopvolging van Wedergrate in 1445’, In: Het land van Aalst, 44 (1992), p. 63.
81
L. GALESLOOT, ‘Revendication de la terre de Wedergrate, près de Ninove, (1444-1445). Episode judicaire du
e
moyen-âge’, In: Annales de la société d’émulation par l’étude de l’histoire et des antiquités de la Flandre, 4
serie, 5 (1881-1882), p. 18.
82
RA Kortrijk, fonds Descantons-de Plotho, nr. 10889.
79
24
erfgenaam te zijn van Maria.83 Roeland van Bornival beweerde dat Margaretha gehuwd was met
Bernard de Bornival en met hem vijf zonen en een dochter had. Slechts één zoon zou kinderen
gekregen hebben, ene Roeland van Bornival. Deze Roeland was de grootvader van de Roeland die
aanspraak maakte op Maria’s nalatenschap.84 Simon van Herbais had op zijn beurt een heel ander
verhaal klaar, volgens hem had Margaretha drie zonen uit haar eerste huwelijk met Jan van Waver.
De oudste zoon, ook Jan geheten, had drie dochters waarvan de jongste huwde met Simon van
Herbais. De zoon van deze dochter en Simon, weerom Jan geheten, was de vader van Simon van
Herbais (junior), degene die kandidaat-erfgenaam was.85 Het leenhof van Brabant gaf Roeland gelijk:
indien beiden afstamden van deze vermeende zus van Jan van Wedergrate, dan was Roeland nauwst
verwant aan Maria daar Simon één generatie later zou geboren zijn.86 Ondertussen had Pieter van
Roubaix de Vlaamse bezittingen van Maria’s erfenis bemachtigd. Hij waagde op zijn beurt een poging
om tegen de aanspraken van Roeland in te gaan. Maar op 16 september 1446 gaf het leenhof van
Brabant Roeland van Bornival weerom gelijk. Hij bleef heer van Meerbeke, zolang niemand kon
bewijzen dat hij er meer recht op had.87 Vervolgens kwam er op 19 oktober 1447 nog een derde
kandidaat op de proppen die beweerde af te stammen van dezelfde Margaretha van Wedergrate,
met name Jan van Aarschot, heer van Schoonhove.88 De grootvader van Jan van Schoonhove,
eveneens genaamd Jan, zou de echtgenoot van Margaretha van Waver geweest zijn, die op haar
beurt de kleindochter van Margaretha van Wedergrate en Jan van Waver was.89 Voor de derde maal
op rij zou de uitspraak van het leenhof Roeland van Bornival naar voor schuiven als het nauwst
verwante familielid van Maria, dit gebeurde op 8 juli 1450.90 Wanneer Roeland dacht dat hij na drie
processen eindelijk zeker kon zijn van zijn rechten als erfgenaam, had hij het mis. Filips de Goede, de
hertog van Bourgondië mengde zich nu in de zaak en maakte gebruik van zijn rechten als
opperleenheer om het betwiste gebied op te eisen.91 Het leenhof van Brabant sprak zich hier niet
over uit. Filips drukte zijn wil door en schonk Meerbeke in augustus 1452 aan Antoon van
Bourgondië, de zoon van Filip van Saint-Pol die gekend was als ‘de bastaard van Brabant’. De hertog
lijkt dus gebruik te hebben gemaakt van de erfrechtelijke verwarring om een minder prominent lid
van de hertogelijke familie van een belangrijk heerlijk patrimonium te voorzien, en daarmee ook een
83
L. GALESLOOT, art. cit., p. 5.
L. GALESLOOT, art. cit., p. 6.
85
L. GALESLOOT, art. cit., p. 6.
86
L. GALESLOOT, art. cit., p. 6.
87
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 39-40.
88
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 40.
89
G. D’ARSCHOT-DE SCHOONHOVEN, Les d’Arschot de Schoonhoven. Des origines a 1600 par le comte d’Arschot
Schoonhoven. Brussel, Librairie de nobele, 1955, p. 175.
90
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 40.
91
D. VAN DE PERRE, ‘Margaretha van Ledeberg’, p.70.
84
25
bron van levensonderhoud die een edelman waardig was.92 Antoon werd in juli 1454 door het
leenhof van Brabant erkend als rechtmatige eigenaar van de heerlijkheid Meerbeke, waardoor
Roeland van Bornival zijn aanspraken definitief kon opbergen. Antoon zal het leen echter teruggeven
aan de hertog, die het dan een tweede maal in leen schonk aan Pieter van Goux in 1465.93 De
heerlijkheid Meerbeke zou in bezit blijven van de nazaten van Pieter van Goux om pas in het midden
van de 17e eeuw over te gaan op de familie van Cauteren.94
De afloop van deze omslachtige erfeniskwestie draaide uit in het voordeel van één persoon, Pieter
van Goux. Hij was raadsheer en kamerling van Filips de Goede. Het was dus niet verwonderlijk dat de
hertog hem de gebieden in Brabant in leen schonk en tevens niet aarzelde om de verkoop van de
Vlaamse gebieden goed te keuren. De patrimoniale goederen van het huis van Wedergrate werden
dus opnieuw verenigd onder één persoon. Er bleef (en blijft) natuurlijk wel één vraag onbeantwoord
met betrekking tot deze problematiek. Wie was nu écht de rechtmatige erfopvolger van Maria van
Wedergrate? We zullen het vermoedelijk nooit met zekerheid weten. We hebben wel een poging
gedaan om een toelichting te geven bij de verschillende aanspraken die gemaakt zijn op de erfenis en
het verloop van de erfeniskwestie. Maar op basis van de gegevens die we hebben, kunnen we geen
definitief antwoord geven op deze vraag. Ook in de 15e eeuw kon men niet tot een consensus
komen. De schepenen van de keure in Gent zagen Jan van Schoonhove als de rechtmatige
erfgenaam, terwijl het leenhof van Brabant tot drie maal toe besliste dat Roeland van Bornival de
naaste verwant van Maria was. De hertog van Bourgondië kon zich niet vinden in al deze verwarring
en besloot dan maar om zelf de erfgoederen op te strijken.95 Wanneer we naast deze verschillende
uitspraken, ook nog rekening houden met de verschillende stambomen die elke kandidaaterfgenaam naar voor schoof als ‘de juiste’, dan is het onbegonnen werk om op basis van deze
uiteenlopende - en elkaar duidelijk tegensprekende informatie – de eigenlijke wettige erfgenaam van
Maria aan te duiden. Met andere woorden, de onduidelijkheid die aanwezig was in de 15e eeuw
aangaande de gecontesteerde erfenis van Maria, kan nog steeds niet volledig opgehelderd worden.
Wat we wel met zekerheid kunnen besluiten, is dat Maria in heel deze kwestie een zeer
dubbelzinnige rol heeft gespeeld. Samen met haar tweede echtgenoot Daneel van de Weerde
ontving ze tot twee maal toe een grote som geld in ruil voor haar Vlaamse bezittingen. Dat gebeurde
een eerste maal ten koste van Hendrik van Schoonhove en een tweede maal ten koste van Pieter van
Roubaix. Daarnaast zien we ook dat het oorspronkelijke patrimonium van het huis van Wedergrate -
92
L. GALESLOOT, art. cit., p. 19-20.
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 40-41; G. D’ARSCHOT-DE SCHOONHOVEN, op. cit., p. 175.
94
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, ‘Denderwindeke’, p. 26; RA Kortrijk, fonds Descantons-de Plotho, nr. 10889.
95
D. VAN DE PERRE, art. cit., p. 70.
93
26
dat door de erfeniskwestie opgesplitst dreigde te raken - uiteindelijk toch weer terechtkwam bij één
eigenaar. De symbolische samenhorigheid van het land van Wedergrate en de heerlijkheid Meerbeke
was opvallend, en verklaart vermoedelijk waarom zoveel uiteenlopende personen probeerden om dit
goed op te eisen als “erfgenaam” van Maria van Wedergrate. Hierbij aansluitend zagen we ook dat
Pieter van Goux zich duidelijk profileerde als ‘heer van Wedergrate’, wat de verbondenheid met de
voormalige heren van Wedergrate versterkte en weerom het symbolische belang van ‘het land van
Wedergrate’ benadrukte.96 Daarnaast merken we ook op dat zogoed als alle personen die een claim
formuleerden op deze erfgoederen tot de hoge adel of de top van de Bourgondische staat
behoorden. Dit is zowel indicatief voor het belang van de heerlijkheid van Wedergrate als voor het
feit dat de veertiende-eeuwse familie De Trazegnies-Van Wedergrate zich in de hoogste regionen van
de samenleving bewoog. Dit is een belangrijke vaststelling voor het kernthema van deze scriptie,
namelijk de sociale positie van bastaardtak die uit die familie is voortgekomen. Dat hoogadellijke
cachet is mogelijk gedeeltelijk afgestraald op de bastaardtak. Vooraleer we die vraag bespreken, is
het nodig dat we eerst nog verder ingaan op de beschikbare informatie over het ontstaan van die
tak.
5. Het ontstaan van de bastaardtak van Wedergrate.
In wat voorafging maakten we kennis met de hoofdtak van het geslacht de Trazegnies en de zijtak
van Wedergrate die daarvan afstamde. We maakten ook een korte analyse van de erfeniskwestie die
ontstond na het kinderloos overlijden van Maria van Wedergrate als laatste telg van het huis van
Wedergrate. Met deze genealogische achtergrond in het hoofd, is het tijd om kennis te maken met
de bastaardtak van Wedergrate. Zij overleefden het huis van Wedergrate en ze groeiden in de loop
van de vijftiende eeuw zelfs uit tot een redelijk welgestelde en invloedrijke familie die haar stempel
zou drukken op de Gentse stadspolitiek. De eerste bastaard van Wedergrate was Jan, de zoon die
Otto V van Wedergrate verwekte bij Margriet Himers. We kwamen Jan een eerste maal tegen in het
testament dat Otto V in 1383 opstelde.97 Daarin kreeg Jan het ‘hof van Schalkem’ - een vol leen van
de heerlijkheid Meerbeke - toegewezen.98 Jan hield ook een klein leen, dat gelegen was in Roost, van
het leen ‘Ter Rijst’ in Denderwindeke.99 Hij zou echter geen aanspraak kunnen maken op de andere
bezittingen die deel uitmaakten van het patrimonium van zijn vader. Ook niet wanneer Otto’s oudste
dochter Maria, die ‘vrouwe’ van Wedergrate was, stierf als laatste telg van de adellijke familie van
Wedergrate. We zagen al dat haar overlijden tot een heuse erfeniskwestie leidde. Later in deze
studie staan we nog stil bij het erfrecht van bastaarden in de middeleeuwen. (cfr. infra) Jan ‘de
96
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 47.
RA Kortrijk, fonds Descantons-de Plotho, nr. 2103; D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 36-37 en.
98
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 49.
99
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 50.
97
27
bastaard’ had op dat ene leen na weinig vernoemenswaardige bezittingen in de regio waar het
geslacht van zijn vader prominent aanwezig was. We zien dat hij elders zijn geluk ging beproeven; hij
trok naar Gent, waar hij poorter was en in 1449 reeds opduikt als schepen van de keure.100 Naar
aanleiding van een gewemdpleging kwam Jan op 10 september 1404 een eerste maal voor in de
schepenregisters van de gedele van Gent, meer bepaald in het ‘zoendincboek’. Daarna zal zijn naam
sporadisch opduiken in de schepenregisters van Gent tussen 1414 en 1445. In het volgende
hoofdstuk zullen we nagaan of de bastaardtak van Wedergrate al dan niet een adellijke status
genoot. Maar we kunnen hier alvast opmerken dat Jan al zeer snel contacten onderhield met zeer
invloedrijke Gentse families. Jan van Parijs stond bijvoorbeeld borg voor hem bij de eerder vermelde
verzoening na een geweldpleging.101 De familie van Parijs was een oude Gentse adellijke familie die
riddertitels bezat, zo kwam Jan van Parijs voor in een adelslijst van Gent uit 1363-1364 en in een lijst
van ridders van Vlaanderen uit 1384-1386.102 Daarnaast wist hij ook een zeer goede huwelijkspartner
te strikken. De exacte huwelijksdatum was ons niet bekend, maar vanaf mei 1414 dook Kathelijne
van der Scaghe op als zijn wettelijke echtgenote.103 Kathelijne was niet alleen de dochter van Liesbet
Sersymoens, ze was eerder ook gehuwd met Jan van Raveschoot. Zowel de familie Sersymoens, als
de familie van Raveschoot waren belangrijke schepenfamilies in Gent.104 Jan van Wedergrate was dus
zeer snel geïntegreerd in de groep van invloedrijke Gentse families. We kunnen daardoor vermoeden
dat de bastaardtak van Wedergrate zelf ook geen slechte reputatie had. Waarschijnlijk steunden ze
daarvoor grotendeels op de hoge status van de familie van Wedergrate waar ze van afstamden en
lijkt Jan ondanks zijn onwettige afstamming toch enige respect te kunnen afdwingingen bij een
nochtans zeer zelfbewuste patriciërsfamilie van Gent.
Ook Jans zoon en kleinzoon, beiden Roeland geheten, waren actief als schepenen van Gent. Roeland
senior was reeds in 1447 schepen van gedele.105 Zowel Roeland senior, als Roeland junior zouden
erin slagen om voorschepen te worden, een meer prestigieuze functie.106 De bastaardtak zal zich dus
redelijk snel integreren in de groep van meer invloedrijke Gentse families. Daarnaast zullen we
echter zien dat ze naast hun integratie in de stad Gent, ook blijven investeren in buitensteeds
100
SAG, reeks 101, nr. 2, f° 116v.
Dit voorbeeld wordt uitgebreid besproken in het derde hoofdstuk bij ‘Jan van Wedergrate’.
102
SAG, reeks 330, nr. 13, 1404-1405, zoendincboek, f° 2r. (10 september 1404); F. BUYLAERT, J. DUMOLYN, P.
DONCHE, E. BALTEAU en H. DOUXCHAMPS (eds.), ‘De adel ingelijst’, p. 24-27 (tekstuitgave nr.1, 1384-1386) en p.
55 (tekstuitgave nr. 5a, 1362-1363).
103
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f° 64v. (5 mei 1414).
104
De familie Van Raveschoot behoorde tot de Gentse elite, ze zullen in de periode 1350-1500 niet minder dan
negenentwintig schepenambten opnemen (Database Vlaamse adel). De familie Sersymoens deed nog beter
met 53 schepenambten in de periode 1389-1475 (Database I. Schoups).
105
SAG, reeks 101, nr. 2, f° 115 r.
106
SAG, reeks 101, nr. 2, f°124 r.(1464); f° 126r.(1468); f° 127 r.(1470); f° 130 r.(1476); f° 135 r.(1485) en 140
r.(1495).
101
28
grondbezit. We komen daar later nog op terug, maar vermelden hier alvast dat ze dus behoorden tot
de groep families die tussen stad en platteland “pendelden.” In het derde hoofdstuk analyseren we
generatie per generatie de bezitsopbouw van de familie, daar zullen we dan ook dieper ingaan op
integratie van de familie in de stad Gent en hun blijvende affiniteit met het platteland.
Om de rest van ons onderzoek duidelijker te kaderen geven we hier alvast de door ons opgemaakte
stamboom mee van de bastaardtak van Wedergrate. Deze is opgesteld op basis van het door ons
samengebrachte bronnenmateriaal. Zo wordt onze verdere analyse van de familie duidelijker en
kunnen we de familieleden en aanverwanten die in de rest van ons betoog aan bod komen beter
kaderen.
29
a) eerste twee generaties en hun voorouders:
b) derde en vierde generatie:
afb.3: Stamboom van Wedergrate
30
3. De sociale status van de familie Van Wedergrate
1. De definiëring van de begrippen ‘adel’/‘adeldom’ en adellijke status.
Bij het maken van een studie over een adellijke familie in het laatmiddeleeuwse Gent, is het
onvermijdelijk om stil te staan bij de toenmalige inhoud en betekenis van ‘de adel’. Wie niet
vertrouwd is met de complexiteit van de laatmiddeleeuwse samenleving verwacht misschien dat er
nu een gebruiksklare standaarddefinitie volgt. Er wacht hen enkel een teleurstelling, want een
eenvoudige definitie voor ‘de adel’ in de late middeleeuwen geven is bijna onmogelijk. Er volgt hier
dus geen specifieke definiëring, zoals de titel doet vermoeden, maar eerder een mogelijke
omschrijving van ‘de adel’. Deze omschrijving wordt opgebouwd aan de hand van de gangbare
meningen onder mediëvisten met betrekking tot deze materie. Er is echter geenszins een algemeen
aanvaarde consensus over de invulling van ‘adeldom’ in de late middeleeuwen, zeker niet wat betreft
de regio van het graafschap Vlaanderen die in deze studie behandeld wordt. We pogen hier een
schets te maken van het historiografisch debat sinds de Tweede Wereldoorlog, om daarna te
bekijken in hoeverre de weerhouden parameters overeen komen met de casus van de familie van
Wedergrate. Onze analyse van deze problematiek beperkt zich dus niet tot het opsommen van de
mogelijke kenmerken en criteria van ‘de adel’ in de late middeleeuwen. We toetsen deze kenmerken
ook aan onze casus en controleren in hoeverre de bastaardtak van Wedergrate binnen de
vooropgestelde criteria paste. Karel van Wedergrate werd in 1517 aangesproken als ‘edele ende
weerde heer’107, een titel die in die periode bijna uitsluitend voor de hoge adel werd gebruikt. In het
begin van de zestiende eeuw werd de familie dus als ‘adellijk’ aanvaard. De vraag was natuurlijk sinds
wanneer de familie deze adellijke status kon legitimeren en waarop deze status gebaseerd was. In
wat volgt proberen we dus een antwoord te zoeken op deze twee vragen.
2. De laatmiddeleeuwse adel in het graafschap Vlaanderen, een moeilijk te definiëren groep.
We zullen de grote lijnen van het debat rond ‘de adel’ in het graafschap Vlaanderen doorheen de late
middeleeuwen kort overlopen. De eerste maal dat er geschreven werd over de inhoud van het begrip
‘adeldom’ in de Nederlanden brengt ons terug naar de jaren vijftig. J. Bartier stelde dat er een aantal
klassieke manieren waren om tot de adel toe te treden. Zo konden adelbrieven, het in bezit krijgen
van bepaalde gronden, ridderslag en het opnemen van bepaalde functies de mogelijkheid bieden om
tot de adel toe treden.108 Maar vanaf de vijftiende eeuw moest een adelsverheffing ook
gerechtvaardigd kunnen worden, hier kwam het publieke aspect van de adel naar voor. Wie tot de
107
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 3967. (2 januari 1517)
J. BARTIER, Légistes et gens de finances au XVe siècle: les conseillers des ducs de Bourgogne Philippe le Bon et
Charles le Téméraire, Brussel, paleis der academiën, 1952-1955, p. 190-191.
108
31
adel behoorde mocht geen handel drijven, moest in het bezit zijn van een voldoende hoeveelheid
grondbezit en ze moesten bovendien een ‘adellijke levensstijl’ naleven.109 Bartier introduceerde
daarmee als eerste het begrip ‘vivre noblement’. Oorspronkelijk had dit begrip vooral betrekking op
de legerdienst van de adel, hun militaire activiteit als onderdeel van hun latere status. Maar na
verloop van tijd werden er steeds meer kenmerken mee geassocieerd. Daardoor kon het na verloop
van tijd voor zowat alle zaken staan die een adellijke status deden vermoeden en werd het een soort
‘containerbegrip’. Er waren echter twee grote nadelen aan Bartiers werk, ten eerste hechtte hij
teveel belang aan de opkomst van de bourgeoisie als een factor voor het dalende belang van de adel
aan het hof. Hij leek niet in te zien dat de adel nieuw bloed nodig had. Omdat bepaalde adellijke
geslachten uitstierven, waren er regelmatig nieuwe adellijke geslachten nodig, er was dus een
voortdurend proces van sociale mobiliteit en geen simpele vervanging van de adel door de
bourgeoisie. Een artikel van E. Perroy over de sociale mobiliteit binnen de Franse adel in de late
middeleeuwen wees hier als eerste op. Het belang van het artikel schuilde erin dat het al eerste
uitrekende dat per eeuw gemiddeld de helft van de adelspopulatie verdween, sindsdien was er een
veel beter begrip van de adel en groeide het besef dat de adel wel degelijk geen gesloten klasse was
en nood had aan nieuw bloed.110 Daarnaast werkte Bartier vooral met Franse bronnen. Dit had als
gevolg dat niet al zijn opvattingen geldig waren voor onze gebieden. Terwijl de Franse adel zich niet
mocht inlaten met handel, zien we dat dit voor de Nederlanden blijkbaar niet het geval was. Er waren
een aantal voorbeelden gekend van hoge adellijke families die zich wel degelijk bezighielden met
handel.111
We maken een sprong naar de jaren tachtig, in navolging van Bartier werd meer aandacht besteed
aan de specifieke invulling van het begrip ‘adeldom’ voor onze regio. Ondertussen was de term ‘vivre
noblement’ een eigen leven gaan leiden, maar er stelde zich een probleem. De kenmerken die eraan
toegeschreven werden, zijn vaak zeer moeilijk te achterhalen in de bronnen. Daarenboven waren de
meeste criteria afgeleid van de Franse situatie, wat dus voor problemen zorgde bij hun toepassing op
de Nederlanden. Paul De Win toetste via eliminatie deze Franse normen aan de situatie in onze
gebieden om zo tot een betere definiëring van ‘adeldom’ te komen. Hij bekeek als eerste de situatie
in de gehele Nederlanden en zijn onderzoek was een stap in de goede richting. Toch bleek de
regionale differentiatie groter te zijn dan men aanvankelijk dacht, waardoor verder onderzoek nodig
zou blijken om bijvoorbeeld de specifieke Vlaamse situatie uit te werken. De Wins werk moet wel
gezien worden als een belangrijke bijdrage, die het debat aardig vooruit hielp en niet langer de
109
J. BARTIER, op. cit., p. 198-199.
E. PERROY, ‘Social mobility among the French noblesse in the later Middle Ages’, Past and Present, 23 (1962),
p. 25-38.
111
F. BUYLAERT, Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit in laat middeleeuws Vlaanderen. Gent
(onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent), 2008, 44-47. (promotor: M. Boone)
110
32
Franse normen klakkeloos overnam voor de Nederlandse situatie. De Win zorgde ook voor een
nieuwe wending in de bepaling van de status ‘edelman’. Waar men eerder de visie van Bomans
volgde ‘je bent het of je bent het niet’, zien we bij De Win al duidelijk de erkenning van een soort
schemerzone tussen de adel en de niet-adel. Sommige personen waren met zekerheid ‘edel’, andere
waren met zekerheid ‘niet-edel’ en de groep die overbleef, was een soort restfractie waarvan we niet
met zekerheid kunnen zeggen of ze het nu wel of niet waren.112 Ze voldeden misschien wel aan
bepaalde criteria die als adellijk aanzien werden, maar deze waren bijvoorbeeld niet exclusief
adellijk. Dit was bijvoorbeeld het geval met de juridische bevoorrechting die de adel genoot. De
meeste van deze voorrechten waren ook voor andere sociale groepen toegankelijk. Er bestonden dus
geen exclusieve adellijke voorrechten, ‘men is niet van adel omdat men bevoorrecht is, men wordt
bevoorrecht omdat men van adel is’.113 Een groot probleem met betrekking tot de adel in onze
gewesten was dat er in deze periode nog geen algemene wetten in verband met de adelstand
bestonden. Pas in 1595 werden er twee ordonnantie uitgevaardigd voor de Zuidelijke-Nederlanden.
Daarvoor werd de adel en alles dat ermee te maken had (de voorrechten, de privileges, de adellijke
levensstijl, enz.) geregeld door een geheel van geschreven voorschriften en vooral door
ongeschreven gewoonten en gebruiken.114
Daardoor waren er ook opvallend veel regionale
verschillen, wat het natuurlijk ook niet gemakkelijker maakte om een duidelijke omschrijving van
deze sociale groep naar voor te schuiven. Ook de grote mogelijkheid tot sociale mobiliteit onder de
Bourgondische hertogen en het gebrek aan exclusieve afbakeningscriteria bemoeilijkten de indeling
in adel en niet-adel.115 Volgens De Win gingen historici, ondanks de vele moeilijkheden, op twee
manieren op zoek naar een algemene definitie van ‘de adel’: men zocht naar constanten die de adel
identificeerden of men bekwam de essentiële factoren via een eliminatiesysteem. De eerste
methode was het populairst.116 De Win zou op zijn beurt zelf een aantal adellijke privileges
onderwerpen aan de eliminatiemethode, hij toetste de privileges op hun toepasbaarheid en
exclusiviteit, in de hoop zo tot een betere definiëring van de adel in de Bourgondische Nederlanden
te komen. Zo nam hij het voorrecht van hogere jurisdictie, het voorrecht van bepaalde
belastingsvrijdommen, bevoorrechting op sociaal en juridisch vlak en tenslotte het privilege om
bepaalde uiterlijke kenmerken tentoon te spreiden die hun status veruiterlijken, onder de loep. Al
deze privileges waren wel toegankelijk voor de adel, maar het waren geen exclusief adellijke
112
P. DE WIN, ‘Queeste naar de rechtspositie van de edelman in de Bourgondische Nederlanden’, In: Tijdschrift
voor rechtsgeschiedenis, 53 (1985), p. 227.
113
P. JANSSENS, De evolutie van de Belgische adel sinds de late middeleeuwen. Brussel, Gemeentekrediet, 1998,
p. 105.
114
P. DE WIN, art. cit., p. 223-227.
115
P. DE WIN, art. cit., p. 25-26.
116
P. DE WIN, art. cit., p. 228.
33
privileges.117 Daarom ging De Win zich focussen op de sociale realiteit, in de Bourgondische
Nederlanden moesten meerdere kenmerken samengaan vooraleer iemand als ‘edel’ erkend en
herkend werd. Een aantal van deze adellijke kenmerken waren: een edele afstamming, het bezit van
een heerlijkheid met rechtsmacht, het bezit van allodiaal goed, een vrij statuut hebben (‘libertas’) en
behoren tot de ridderschap. Niet al deze voorwaarden moesten voldaan zijn en ze waren ook niet
allemaal even belangrijk. De edele afstamming was volgens De Win het belangrijkste en meest
voorkomende kenmerk om te bepalen of iemand adellijk was.118 Een tweede belangrijk kenmerk is
de adellijke levenswijze, de ‘vivre noblement’ die we eerder aanhaalden in zijn uitgebreide betekenis.
Leden van de nieuwe adel moesten ‘adellijke leven’ voordat ze erkend werden als volwaardige
edelen.119 Deze twee factoren namen volgens De Win dus de bovenhand in de herkenning en de
erkenning van de adel in de Nederlanden. Er was echter wel één grote bedenking bij zijn opzet, hij
vertrok nog steeds van de Franse normen en paste die toe op de situatie in de Nederlanden, wat tot
een vertekend beeld kon leiden. Nochtans werd deze visie van De Win nog zeer lang aanvaard, bij
gebrek aan een betere verklaring voor de specifieke situatie in Vlaanderen bleven zijn conclusies over
de adel aannemelijk.
Een recent gepubliceerd artikel van F. Buylaert, W. Declercq en J. Dumolyn, zou na lange tijd dan toch
het gangbare ‘vivre noblement’ model van De Win durven verlaten en aanpassen aan de situatie in
het graafschap Vlaanderen. Dit artikel gaf een andere invulling geven aan het ‘vivre noblement’
concept en hechtte vooral belang aan de sociale (h)erkenning van edelen. De verschillende criteria
die Paul De Win eraan toeschreef zullen ze toetsen voor het graafschap Vlaanderen, maar ze
behoeden zich voor een fout die De Win wel nog maakte en zullen niet meer uitgaan van de Franse
normen. In plaats daarvan zouden ze vertrekken vanuit de specifieke situatie in het
laatmiddeleeuwse graafschap Vlaanderen. Ze zouden in de eerste plaats vooral belang hechten aan
de sociale beoordeling van edelen. Adeldom was gebaseerd op het gewoonterecht, wanneer je als
edelman aanzien werd door je tijdgenoten, dan was je ook effectief een edelman en je kon dit
bewijzen via getuigenissen van ongecontesteerde edelen. We hebben er al op gewezen dat de staat
pas op het einde van de zestiende, en vooral vanaf de zeventiende eeuw, de bevoegdheid had om te
beslissen wie adellijk was en wie niet. Het gebrek aan bronnenmateriaal en wettelijke teksten
veroorzaakte mee de lange debatten over de definitie van ‘de adel’.120 De adellijke status van edelen
117
P. DE WIN, art. cit., p. 230-251.
P. DE WIN, art. cit., p. 255-260.
119
P. DE WIN, art. cit., p. 268-270.
120
F. BUYLAERT, W. DE CLERCQ en J. DUMOLYN, ‘Sumptuary legislation, material culture and the semiotics of
“vivre noblement” in the county of Flanders (14th – 16th centuries)’, In: Social History, 36 (2011), p.1.
(aanvaard voor publicatie)
118
34
in het graafschap Vlaanderen kunnen we dus tweezijdig benaderen. Aan de ene kant heb je de
manier waarop individuen zich profileren als ‘adellijk’ en daarnaast heb je ook de evaluatie en het al
dan niet aanvaarden van deze adellijke claim door hun tijdgenoten. De uitdaging ligt in het zoeken
naar een verklaring waarom bepaalde families adellijk zijn en andere niet en waarom slechts een
klein deel van de welvarende elite in het graafschap Vlaanderen een adellijke status heeft.121
In de bredere context van het debat rond ‘de adel’ wil dit artikel het concept ‘vivre noblement’ aan
een kritische beoordeling onderwerpen en vooral de toepassing van dit concept als een afbakening
tussen de adel en de niet-adel. Wanneer je tot de adel behoorde of ertoe wou behoren zou je adellijk
moeten leven.122 Maar wanneer de kenmerken van deze adellijke levensstijl toegepast werden op de
Vlaamse adel, bleek er maar één stand te houden: het bezit van een heerlijkheid. De uitkomst van dit
artikel riep natuurlijk vragen op over het nut van de toepassing van criteria, geen van de criteria die
een ‘adellijke levenstijl’ kenmerken waren exclusief adellijk, wat de bruikbaarheid van het concept als
definiëring van de adel natuurlijk niet aanprees. De auteurs besloten dat in de late middeleeuwen
een grotere groep binnen het gecommercialiseerde en verstedelijkte graafschap Vlaanderen de
toegang had tot elementen die algemeen geassocieerd werden met de adel, zeker in vergelijking met
andere delen van Europa in dezelfde periode. Maar de betekenis die gegeven werd aan deze
kenmerken was verschillend naargelang de sociale context. Toch deed deze veralgemeende toegang
tot een adellijke levenstijl geen afbreuk aan de waarde van een ‘adellijke status’, want de
noodzakelijke voorwaarden om sociaal aanvaard te worden als een edelman, namelijk het bezit van
een heerlijkheid en een edele afkomst, konden hun exclusiviteit min of meer bewaren.123
We bekeken natuurlijk een aantal sleutelmomenten van dit debat, daar een bespreking van de hele
‘discussie’ rond de afbakening van ‘de adel’ ons te ver zou leiden. De Wins invulling van het ‘vivre
noblement’ concept werd algemeen aanvaard als een herkenningspunt voor ‘de adel’. Dit
uitgangspunt kwam echter op losse schroeven te staan, daar het laatst besproken artikel duidelijk
aanwees dat voor het graafschap Vlaanderen enkel het criterium van het bezit van heerlijkheden
bevestigd kon worden. Dit doet natuurlijk de vraag rijzen of het überhaupt wel zin had om criteria te
toetsen. Er was steeds een schemerzone aanwezig, daar de meeste criteria dus niet exclusief adellijk
waren. Bovendien bleken sommige criteria moeilijk te achterhalen in de bronnen of waren ze vatbaar
voor verschillende interpretaties. Op basis van dit laatste artikel, moesten we de afbakening van de
adel in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen misschien eerder zien als een sociale constructie. De
vooropgestelde kenmerken van het ‘vivre noblement’ waren niet voldoende om als ‘adellijk’
121
F. BUYLAERT, W. DE CLERCQ en J. DUMOLYN, art.cit., p. 1.
F. BUYLAERT, W. DE CLERCQ en J. DUMOLYN, art.cit., p. 2.
123
F. BUYLAERT, W. DE CLERCQ en J. DUMOLYN, art.cit., p. 23.
122
35
aanvaard te worden. Alles draaide om de sociale erkenning en aanvaarding van iemands adellijke
status. Deze sociale component konden we natuurlijk wel trachten te achterhalen op basis van de
elementen van een ‘adellijke levensstijl’. Wanneer iemand ‘adellijk leeft’, werd hij makkelijker
aanvaard als een edelman. In wat volgt gebruiken we dus de meer doorslaggevende criteria (ons
inziens) om binnen de sociale context van het laatmiddeleeuwse Vlaanderen als een edelman erkend
en herkend te worden.
We komen dus tot het besluit dat wat historici doorgaans als “de adellijke levensstijl” definieerden
geen uitsluitsel gaf om iemand te duiden als een edelman in het laatmiddeleeuwse graafschap
Vlaanderen. Daarbij konden we de adel ook niet uitsluitend afbakenen op basis van de vorstelijke
erkenning en toekenning van de adellijke status aan personen. Zoals Paul Janssens had aangetoond,
ging de vorstelijke inbreng zich pas sterker gaan ontwikkelen in de late zestiende en vroege
zeventiende eeuw. Voordien bleef de sociale erkenning door anderen van doorslaggevend belang.124
De uitdaging die ons dus te wachten staat, is aanwijzingen van een mogelijke sociale erkenning te
ontdekken voor onze casus. Wanneer we de adellijke status van de familie van Wedergrate willen
legitimeren, moeten we achterhalen of ze, volgens de door ons bekeken criteria, al dan niet sociaal
aanvaard zouden zijn als een adellijke familie. Zo proberen we de kloof tussen het ideale beeld van
een edelman (met adellijke afkomst en een levensstijl conform het ‘vivre noblement’-concept en de
sociale realiteit in het laatmiddeleeuwse graafschap Vlaanderen te overbruggen.125 De criteria die wij
gaan bekijken en toepassen op de familie van Wedergrate zijn: een edele geboorte (en specifiek voor
onze casus ook de impact van een onwettige afkomst), het bezit van een heerlijkheid, de ridderschap
en het belang van sociale netwerken (meer bepaald het aangaan van allianties met andere adellijke
families).
3. Een eerste criterium: geboorte en afstamming. Het belang van een adellijke afkomst en de
sociale positie van adellijke bastaarden.
In dit eerste onderdeel achterhalen we hoe belangrijk het is om ‘adellijk bloed’ te hebben. Met
andere woorden: was een adellijke afkomst een noodzakelijke factor of konden niet-edelen toch een
adellijk statuut verwerven? We gaan ook dieper in op een specifiek probleem dat zich stelde bij onze
casus, namelijk de impact van het hebben van een onwettig statuut op de sociale status van de Van
Wedergrates. Werden bastaarden even gemakkelijk opgenomen in de elite? Hadden zij dezelfde
124
F. BUYLAERT en J. DUMOLYN, ‘Beeldvorming rond adel en ridderschap Froissart en de Bourgondische
kroniekschrijvers’, In: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 123 (2008), 4,
p. 616.
125
F. BUYLAERT en J. DUMOLYN, ‘Beeldvorming rond adel en ridderschap’, p. 617.
36
rechten als wettige kinderen? Was hun ‘bastaard-zijn’ nefast voor hun sociale positie? Waren
adellijke bastaarden per definitie ook adellijk of waren er nog andere factoren die hier een rol in
spelen? We kunnen dus veel interessante vragen oproepen met betrekking tot de rechten en de
sociale status van bastaarden in de middeleeuwen. In wat volgt zullen we ondervinden dat theorie en
praktijk niet steeds samenvielen in de late middeleeuwen.
3.1 Het belang van een edele geboorte vs. de mogelijkheden tot sociale mobiliteit.
Volgens Paul De Win moesten we de adel zien als een combinatie van twee elementen, een adellijke
afstamming en een adellijke levensstijl.126 We bekijken hier het eerste aspect, namelijk het belang
van een adellijke afstamming. De naam en de afstamming van een familie waren de voornaamste
elementen van de zelfdefiniëring van de adel.127 Wat hield een adellijke afstamming nu eigenlijk in?
In de eerste plaats had iemand “adellijk bloed” wanneer zijn of haar ouders tot de adel behoorden, in
het graafschap Vlaanderen was het zelfs voldoende als één van de ouders adellijk was. Deze adellijke
afstamming was op zich niet voldoende, om daadwerkelijk tot een adellijke status te leiden, moest
deze adellijke afstamming gecombineerd worden met een adellijke levensstijl. Een edele afstamming
mocht dus zeker niet gelijkgesteld worden met een adellijke status, dit waren twee verschillende
aspecten. Als een bijkomende voorwaarde aan deze edele afstamming, moest de volgende generatie
een adellijke levensstijl kunnen bekostigen. Het was dus noodzakelijk dat deze generatie een
voldoende groot deel van het familiepatrimonium in handen kreeg.128 De familie zou met andere
woorden niet langer als adellijk aanvaard worden, wanneer ze niet voldoende rijkdom bezat
waarmee de volgende generatie de adellijke levenstijl kon verderzetten. Een adellijke afkomst gaf je
dus een bevoorrechte positie, maar het was geen voldoende voorwaarde om zelf als adellijk gezien
te worden. Het ‘vivre noblement’ moest gecombineerd worden met deze adellijke afkomst alvorens
de doorslaggevende factor, de sociale erkenning van de adellijke status (als een combinatie van
meerdere criteria), aanvaard werd in het laatmiddeleeuwse graafschap Vlaanderen.
Dat brengt ons bij een ander aspect van de laatmiddeleeuwse samenleving, de mogelijkheid tot
sociale mobiliteit. Vroeger dacht men vaak dat de middeleeuwse samenleving een gesloten, stabiele
standenmaatschappij was en dat er zelden sociale mobiliteit mogelijk was. Dit beeld werd echter
tegengesproken, aangezien verder onderzoek aanwees dat er meerdere mogelijkheden van sociale
mobiliteit voorhanden waren. Het ideaal van een stabiele samenleving, was in werkelijkheid niet
mogelijk. Er was nood aan een bepaalde mate van sociale mobiliteit om de samenleving vlot te laten
126
P. DE WIN, ‘Queeste’, p. 271.
F. BUYLAERT, Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit in laat middeleeuws Vlaanderen. Gent
(onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent), 2008, p. 619 (promotor: M. Boone)
128
F. BUYLAERT, Eeuwen van ambitie. De adel in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen’, (proefdruk), p. 38-40.
127
37
functioneren.129 In de eerste plaats waren er neerwaartse bewegingen. De families die bovenaan de
sociale piramide prijkten, konden niet al hun talrijke nakomelingen een evenwaardige, hoge functie
geven. Sommigen van hen moesten noodgedwongen dalen op de sociale ladder. Daarnaast waren er
ook opwaartse bewegingen: wanneer er bijvoorbeeld een belangrijke familie wegviel aan de top,
kwam er een plaats vrij die ingepalmd kon worden door een familie van lagere afkomst. Het
regelmatig wegvallen van belangrijke families kon dus het een en ander in beweging zetten binnen
de maatschappelijke ordening.130 Er waren bovendien meerdere richtingen van sociale mobiliteit
mogelijk en de laatmiddeleeuwse elite was dus verre van een afgesloten groep families, daar er
regelmatig nood was aan ‘nieuw bloed’. De uitbouw van de Bourgondische staat gaf bovendien ook
extra kansen aan getalenteerde individuen van een lagere afkomst om op te klimmen op de sociale
ladder. Men had nood aan voldoende gekwalificeerde personen in de administratie, de justitie en bij
het financiële beleid.131
We bekijken hier in detail de mogelijkheden en voorwaarden om op te klimmen tot de stand van de
‘adel’, want ook deze sociale groep had nood hebben aan ‘nieuw bloed’. Deze sociale mobiliteit was
mogelijk ten gevolge van het regelmatig verdwijnen van adellijke families. Dat kon te wijten zijn aan
verarming (waardoor de familie niet langer een ‘adellijke levensstijl’ kon bekostigen), aan uitsterving
(bij gebrek aan een bij voorkeur mannelijke opvolger), of omwille van de migratie van bepaalde
families naar andere gebieden. Er stonden steeds kandidaten klaar om de plaats over te nemen van
een weggevallen adellijke familie. Ook deze nieuwkomers moesten op hun beurt een adellijke
levensstijl kunnen bekostigen en ze moesten bovendien sociaal aanvaard worden als ‘edelen’.132
Zoals we hierboven zagen, was een adellijke status gebaseerd op een adellijke geboorte in
combinatie met een ‘adellijke levenstijl’. Wanneer je edel geboren was, maar niet voldoende rijkdom
erfde om deze levensstijl te onderhouden, kon je je adellijke status verliezen. De doorslaggevende
voorwaarde was de sociale aanvaarding van die adellijke status. We zien dat er een aantal manieren
waren om als niet-edelman toch een adellijk statuut te verwerven en bovendien op basis van deze
‘sociale promotie’ ook effectief als ‘adellijk’ aanvaard te worden binnen de samenleving.
133
Een
eerste vorm van sociale mobiliteit door veredeling waren de zogenaamde ‘adelbrieven’. Dit was een
formele verheffing tot de adelstand, het was tevens een instrument van de vorst om bijvoorbeeld
een trouwe dienaar te belonen. De veredelde persoon kreeg op zijn beurt de kans om zich te
integreren binnen de adel. Een meer zeldzame vorm van veredeling was de bekrachtiging van
129
D. HERLIHY, ‘Three patterns of social mobility in medieval history’, In: Journal of interdisciplinary History, 3
(1973), p. 624-626.
130
D. HERLIHY, art. cit., p. 632-633.
131
J. DUMOLYN, ‘Nobles, patricians and officers: the making of a regional political elite in late medieval
Flanders’, In: Journal of social history societies and cultures (2006), p. 437-439.
132
F. BUYLAERT, ‘Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit’, p. 16.
133
F. BUYLAERT, Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit’, p. 49. (promotor: M. Boone)
38
adeldom in een oorkonde na een ‘onderzoek’.134 Daarnaast zou het vanaf het einde van de dertiende
eeuw ook mogelijk zijn om op te klimmen tot de adel na de verwerving van de ridderslag, iets waar
we later in dit hoofdstuk dieper op ingaan. (cfr. infra) Er is ook een geleidelijke manier om op te
klimmen tot de adel, namelijk door het aannemen van een ‘adellijke levensstijl’. Na verloop van tijd
konden welvarende families die een ‘adellijke levensstijl’ kunnen onderhouden, opklimmen tot de
adelstand. Het aangaan van (huwelijks)allianties met gevestigde adellijke families leek daarbij van
doorslaggevend belang voor de sociale aanvaarding van de verhoogde sociale status.135 Bovendien
zagen we eerder dat deze ‘adellijke levensstijl’ moeilijk gedefinieerd kon worden, waardoor de
sociale aanvaarding en het belang van huwelijksallianties met andere adellijke families nog
belangrijker werd als herkenningsteken voor de aanvaarding van deze ‘nieuwe adel’.
Naast de edelen met een edele afkomst, zijn er dus ook ‘nieuwkomers’ binnen de adel. Doorheen de
veertiende en vijftiende eeuw was de verwerving van adeldom voornamelijk een gevolg van de
toenmalige sociale en economische situatie in het graafschap Vlaanderen.136 Vanaf het einde van de
dertiende eeuw werd de politiek-juridische positie van de adel verzwakt door de macht van de graaf
en door de naar zoveel mogelijk autonomie strevende steden. In de Bourgondische periode was er
wel wat beterschap merkbaar, maar over het algemeen daalde de macht en de inspraak van de adel.
In deze sociaal-politieke context zien we vanaf het einde van de dertiende eeuw vormen van sociale
mobiliteit optreden. Niet-adellijke families konden opklimmen tot de adel.137 We haalden hierboven
een aantal technieken aan die rechtstreekse toegang tot de adel verschaften. Maar ook de
geleidelijke manier werd besproken, vooral families die hun sociale opmars aan de staatsvorming of
aan goede contacten met de vorst te danken hadden, zouden geleidelijk aan integreren binnen de
adel.138 En opnieuw leek het ‘vivre noblement’ van doorslaggevend belang om tot de adel
opgenomen te worden. Bovendien zien we ook dat de Vlaamse steden betere mogelijkheden boden
voor sociale klimmers. In de steden kreeg men sneller toegang tot de adel, de
‘veredelingsmechanismen’ kwamen daar sterker tot ontwikkeling, waardoor de Vlaamse steden
gekenmerkt werden door dynamische processen van op- en neerwaartse sociale mobiliteit.139
134
J. DUMOLYN en F. VAN TRICHT, ‘Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen: een
status questionis’, In: Bijdragen en mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 65 (2000), p.
204-205
135
J. DUMOLYN en F. VAN TRICHT, art. cit., p. 205-206.
136
F. BUYLAERT, ‘Edelen in de Vlaamse stedelijke samenleving. Een kwantitatieve benadering van de elite van
het laatmiddeleeuwse en vroegmoderne Brugge’, In: Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis 4
(2007), p. 30
137
J. DUMOLYN en F. VAN TRICHT, art. cit., p. 202-203.
138
J. DUMOLYN en F. VAN TRICHT, art. cit., p. 203.
139
F. BUYLAERT, ‘Edelen in de Vlaamse stedelijke samenleving’, p. 30
39
We kunnen besluiten dat kinderen met een edele afkomst niet vanzelfsprekend adellijk waren, maar
wel bijzonder goed geplaatst waren om deze status te verwerven. In de praktijk zien we dat zij hun
adellijke status verliezen wanneer ze geen ‘adellijke levenstijl’ kunnen bekostigen. Hun edele afkomst
geeft hen een zeker voordeel, maar is geen voldoende voorwaarde om sociaal aanvaard te worden
als edelman. Daartegenover zien we dat gedurende de late middeleeuwen de ‘adel’ geen gesloten
sociale groep was. Door het wegvallen van adellijke families (ten gevolge van verarming, uitsterving
of migratie), kunnen niet-adellijke families toegang krijgen tot de adel. Voor hen gold echter ook de
bijkomende voorwaarde dat ze ‘adellijk’ moesten leven alvorens hun nieuwe sociale status aanvaard
werd. Met andere woorden, een edele afkomst bood geen zekerheid om tot de adel te behoren. Niet
alle kinderen met een edele afkomst werden automatisch ook adellijk. We zagen dus dat er in het
laatmiddeleeuwse graafschap Vlaanderen zowel op- als neerwaartse mogelijkheden van sociale
mobiliteit mogelijk waren.
3.2 adellijke bastaarden
Een adellijke afkomst is dus geen voldoende voorwaarde om zelf tot de adel te kunnen behoren. In
het laatmiddeleeuwse graafschap Vlaanderen waren er voldoende voorbeelden van ‘sociale
klimmers’ die zonder edele afkomst toch tot de adel konden opklimmen. Maar omgekeerd waren er
ook gevallen bekend waarbij iemand wel een adellijke afkomst had, maar zelf toch niet erkend werd
als adellijk. Deze mogelijkheden tot sociale mobiliteit werden hierboven kort aangehaald. In wat
volgt concentreren we ons op een aparte groep personen met een adellijke afkomst, de adellijke
bastaarden. We gaan na in hoeverre zij een adellijke status konden claimen ondanks hun onwettige
afkomst. Daar we de bastaardtak van Wedergrate van dichtbij analyseerden, bieden zij een ideale
‘test-case’ om de algemene opvattingen over adellijke bastaarden in de late middeleeuwen op toe te
passen. In dit gedeelte steunen we voornamelijk op het werk van Myriam Carlier over de houding ten
aanzien van onwettige kinderen in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen. Voor de rechtshistorische kant
van de zaak steunden we dan weer op de werken van R. Opsommer, D. Heirbaut en J. Montballyu.
Voor we het over de sociale positie van bastaarden kunnen hebben, moeten we natuurlijk eerst
achterhalen wie men in de middeleeuwen het etiket ‘bastaard’ opkleefde en waarom. Het statuut
van een bastaard werd negatief geformuleerd, alle kinderen die niet binnen een wettig huwelijk
geboren waren, waren onwettig en derhalve dus bastaarden.140 Natuurlijk was het in de praktijk niet
steeds eenvoudig om een opdeling te maken tussen wettig en onwettig. Maar algemeen werd
140
J. MONBALLYU, Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden. Leuven, Acco, 2006,
p. 104.
40
aangenomen dat een kind wettig was indien het binnen een wettig huwelijk geboren was. Indien dit
niet het geval was, dan staat de onwettigheid van het kind pas vast als er een bewijs was dat de
vader van het kind niet gehuwd was met de moeder van het kind op het ogenblik van de verwekking.
Daar komt nog eens bij dat kinderen die voortkwamen uit een clandestien huwelijk, dat dus in
theorie niet voldeed aan de vereisten van een wettig huwelijk volgens het canonieke recht, als een
geldig huwelijk gezien kon worden, indien de publieke opinie aannam dat de ouders als een gehuwd
koppel door het leven gingen.141
Er werd een opdeling gemaakt in deze groep van onwettige kinderen. Een eerste groep onwettige
kinderen zijn de kinderen ‘ex soluto et soluta’ geboren, dit zijn kinderen wiens natuurlijke ouders niet
gehuwd waren, maar waarbij het wel mogelijk was dat ze zouden huwen op het ogenblik van de
verwekking of de geboorte. Deze groep werd ook wel aangeduid als ‘eenvoudige bastaarden’.142 Deze
onwettige kinderen konden een wettig statuut verwerven wanneer de ouders na de geboorte alsnog
huwen.143 De tweede groep werd aangeduid met de term ‘spurii’, in hun geval waren de natuurlijke
ouders niet gehuwd op het ogenblik van de verwekking of geboorte omdat er sprake was van een
huwelijksbeletsel. Dat huwelijkbeletsel kon drie verschillende vormen aannemen. Ten eerste kon één
van de ouders reeds met een andere partner gehuwd zijn, dan hadden we te maken met ‘overspelige
kinderen’. Daarnaast waren er ook ‘heiligschennende kinderen’, dat betekende dat één van de
natuurlijke ouders een hogere wijdingsgraad had. Een laatste groep onwettige kinderen waren de
‘incestueuze of bloedschennende kinderen’, dat hield in dat de natuurlijke ouders van het kind te
nauw verwant waren om een wettig huwelijk aan te kunnen gaan.144 Jan, de bastaard van
Wedergrate, behoorde tot de groep van de overspelige kinderen: zijn vader was immers gehuwd met
Elisabeth van Schoonvorst op het moment dat hij hem verwekte bij een andere vrouw, Margriet
Himers. Volgens canoniekrechtelijke classificaties kunnen we dus een relatief zwaar sociaal stigma
vermoeden. De vraag is echter of dat in de praktijk ook zo was.
Net als bij wettige kinderen, moesten de ouders van een onwettig kind een onderhoudsplicht ten
aanzien van hun kinderen nakomen. Wanneer men kon bewijzen wie de natuurlijke vader van een
bastaardkind was, dan was deze verplicht om in te staan voor het onderhoud van het kind dat hij
verwekt had zolang het minderjarig was. Dit steunde op het principe ‘qui fait l’enfant, doit le
141
M. CARLIER, ‘De sociale positie van de bastaard in het laat middeleeuwse Vlaanderen’, In: Tijdschrift voor
sociale geschiedenis, 13 (1987), 2, p. 177-178.
142
M. CARLIER, ‘De sociale positie van de bastaard’, p. 177 en M. CARLIER, Kinderen van de minne? Bastaarden in
het vijftiende eeuwse Vlaanderen (Verhandelingen voor de Koninklijke Vlaamse academie van België voor
wetenschappen en kunsten 3), Brussel, Paleis der Academiën, 2001, p. 25-27.
143
R. OPSOMMER, “Omme dat leengoed es thoochste dinc van der weerelt.” Het leenrecht in Vlaanderen in de
e
e
14 en 15 eeuw, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1995, p. 320
144
M. CARLIER, ‘De sociale positie van de bastaard’, p. 177 en M. CARLIER, ‘Kinderen van de minne’, p. 25-27.
41
nourir’.145 Dit levensonderhoud kon ook een passende opleiding voor het buitenhuwelijkse kind
omvatten.146 Voor een bastaardkind was niet alleen dit recht op zijn levensonderhoud van belang,
ook de erkenning van de bastaard door zijn vader was van cruciaal belang. Wanneer het onwettige
kind erkend werd door zijn natuurlijke vader mocht het de naam van zijn vader dragen. Indien de
natuurlijke vader onbekend bleef, dan ging het kind met de naam van zijn moeder door het leven.147
Er waren een aantal manieren waarop de natuurlijke vader zijn onwettig kind kon erkennen. Een
eerste mogelijkheid was dat de natuurlijke vader zijn kind erkende door in zijn levensonderhoud te
voorzien. Het zou natuurlijk nogal onlogisch zijn dat een man, die niet de natuurlijke vader van het
bastaardkind was, deze vaderlijke plicht op zich nam. Daarnaast kon de erkenning ook duidelijk zijn
door een vermelding van het vaderschap in een notariële akte of in een schepenakte, door de
ondertekening van een doopakte waarin de natuurlijke vader zich als vader van het kind voorstelde
of doordat het bastaardkind de naam van zijn vader mocht gebruiken.148 Wanneer we kijken naar het
geval van Jan, de bastaard van Wedergrate en zijn natuurlijke vader Otto V, dan merken we op dat
Otto met zekerheid zijn bastaardzoon erkende. Niet alleen droeg Jan de naam van zijn vader, maar
hij werd ook uitdrukkelijk vermeld in de schepenregisters van gedele van Gent als ‘Jane, den bastaert
van Wedergrate’.149 Wanneer dat nog niet genoeg was om aan te nemen dat Jan erkend werd als
bastaardzoon, kunnen we tenslotte ook nog opmerken dat Otto V van Wedergrate zijn bastaardzoon
Jan opnam in zijn testament. ‘Item *…+ a Jehan mon filli bastard filli Magrite Lijmers qui fut fille
bastard de Henry Lijmers.’150 Dat zijn dus drie zaken die erop wijzen dat Jan erkend werd door zijn
natuurlijke vader Otto V, wat dus ook impliceert dat zijn vader in zijn levensonderhoud voorzag.
Zelfs al was het kind erkend door de vader, de middeleeuwse rechtsregels in Vlaanderen voorzagen
wel degelijk discriminerende maatregelen. Een eerste discriminatie ten opzicht van onwettige
kinderen vinden we in het erfrecht en meer bepaald het leenerfrecht. We zien duidelijk dat
bastaarden in het erfrecht van de late middeleeuwen minderwaardig behandeld werden in
vergelijking met wettige kinderen.151 Het leenrecht in het graafschap Vlaanderen stelde dat een
bastaard niet bekwaam was om lenen te erven van zijn vader, een bastaard was wel bekwaam om
een leen te houden. Bovendien konden ze wel lenen erven van hun moeder. Dat steunde op het
145
M. CARLIER, ‘ De scoiale positie van de bastaard’, p. 177-178.
J. MONBALLYU, op. cit., p. 109.
147
J. MONBALLYU, op. cit., p. 109.
148
J. MONBALLYU, op. cit., p. 106.
149
SAG, reeks 330, nr. 13, 1404-1405, (zoendincboek), f° 2 r. (10 september 1404)
150
RA Kortrijk, fonds Descantons-de Plotho, nr. 2103.
151
R. OPSOMMER, op. cit., p. 321.
146
42
principe ‘moeder maakt geen bastaard’.152 Wat concreet betekende dat een bastaard wel erkend kon
worden door zijn natuurlijke vader, maar dat hij nooit aanvaard werd als een wettige nakomeling in
de vaderlijke lijn zolang hij niet gelegitimeerd was door de vorst. Bovendien konden eenvoudige
bastaarden die gewettigd werden door een huwelijk na de geboorte en bastaarden die gewettigd
werden via een legitimatiebrief van de paus of de vorst, ten gevolge van deze legitimatie een
volwaardig leenrecht verwerven vanaf het ogenblik van hun wettiging.153 Er zijn echter geen
legitimatiebrieven of dergelijke gekend voor de bastaarden van Wedergrate.
We vinden in het leenerfrecht dus de typisch laatmiddeleeuwse familiale strategieën terug die erop
gericht zijn om het familiale patrimonium zoveel mogelijk te beschermen.154 Deze onbekwaamheid
om te erven kon in theorie niet vermeden worden door een schenking of testament van de
natuurlijke vader. Onze casus toonde echter aan dat ook hier theorie en praktijk niet altijd
samengaan en dat er dus wel gevallen gekend zijn waarin deze discriminatie ten aanzien van
bastaarden door middel van een schenking van de vader wordt omzeild.155 We hebben eerder
vermeld dat Otto V van Wedergrate zijn bastaardzoon Jan opnam in zijn testament. Hierin
begunstigde hij zijn bastaardzoon met een vol leen, namelijk het ‘hof van Schalkem’ dat in Meerbeke
lag.156 Jan kreeg dit leen inderdaad in bezit na het overlijden van zijn natuurlijke vader, wat dus
bewijst dat bastaarden via een schenking in het testament van hun vader wel degelijk in het bezit van
een leen konden komen. Het ‘hof van Schalkem’ was een pachtgoed van achttien bunders groot
(ongeveer 24 ha) en werd verpacht voor zestien mudden koren (in Lenikse maten). Het ging hier dus
om een aanzienlijk domein.157Bovendien was het mogelijk dat Jan tijdens zijn leven nog andere
bezittingen of geldsommen toegestopt kreeg van zijn vader, we hebben hier natuurlijk geen bewijzen
voor maar het is wel aannemelijk.
Natuurlijk had dit leenerfrecht dat bastaarden benadeelde een aantal gevolgen. Het vergrote de kans
op een overlijden zonder erfgenaam, aangezien bastaardkinderen hun vader niet kondnen opvolgen.
Daarnaast zien we ook dat er relatief weinig lenen in handen waren van onwettige kinderen en
indien dit toch het geval was, dan hebben ze dit leen meestal verworven via een schenking of een
152
D. HEIRBAUT, Over lenen en families (ca. 1000-1305). Een studie over de vroegste geschiedenis van het
zakelijk leenrecht in het graafschap Vlaanderen. (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie van
België voor Wetenschappen en Kunsten 22) Brussel, Paleis der Academiën, 2000, p. 99.
153
R. OPSOMMER, op. cit., p. 320
154
M. CARLIER, ‘Kinderen van de minne’, p. 30.
155
R. OPSOMMER, op. cit., p. 321-323.
156
RA Kortrijk, fonds Descantons-de Plotho, nr. 2103.
157
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125r. (4 maart 1445)
43
koop.158 Deze gevolgen zien we ook terugkeren bij Jan van Wedergrate. Hij kon als bastaard dus niet
van zijn vader of van de vaderlijke lijn erven. We zien echter dat deze benadeling deels omzeild werd
door de schenking van een vol leen aan Jan in het testament van Otto V. Maar hij verkreeg zeker
geen volwaardig erfrecht aangezien hij geen aanspraken kon maken op het familiale patrimonium
van het huis van Wedergrate. We zagen eerder dat de oudste dochter van Jans natuurlijke vader,
Marie van Wedergrate, de laatste wettige telg was van dit adellijk huis. Er waren meerdere
kandidaat-opvolgers die haar erfenis wilden opstrijken, die allen minder nauw verwant waren met
haar dan Jan. Toch zal Jan niet de minste poging ondernemen om aanspraken te maken op deze
erfgoederen, wat met zekerheid bewijst dat Jan nooit gelegitimeerd werd.
a) Het bastaardijrecht: wie erfde van een overleden bastaard?
Naast het leenerfrecht was er nog een ander aspect met betrekking tot het erfrecht van bastaarden
dat voor onze casus van belang is. Namelijk het zogenaamde bastaardijrecht dat samenhing met de
bepalingen omtrent het erven van bastaarden. In theorie erfden de wettige kinderen van de
bastaard. De natuurlijke vader van de bastaard of de familie binnen de vaderlijke lijn van het
bastaardkind hadden dus geen erfrecht ten aanzien van de bezittingen van hun mogelijke
bastaardkinderen. Zij bleven steeds uitgesloten als erfopvolgers, ook indien de bastaard in kwestie
geen wettige erfgenamen had. Indien dit laatste het geval was, dan hebben we te maken met het
zogenaamde ‘bastaardijrecht’. Dat hield in dat de vorst of de heer met hogere rechtsmacht het recht
had om de nalatenschap van een bastaard zonder wettige kinderen te innen.159 Voor het leenerfrecht
betekende dit specifiek dat de leenheer zijn leen mocht opeisen zonder dat de vader of de
familieleden in vaderlijke lijn daar enige aanspraken op kunnen maken wanneer de bastaard die
datzelfde leen hield op het ogenblik van zijn overlijden geen wettige kinderen had. Bij de bastaardtak
van Wedergrate zien we dat er in de eerste generaties steeds wettelijke erfopvolgers waren in de
rechte lijn. De kleinzoon van Jan had twee zonen en een dochter. Beide zonen stierven echter
kinderloos, waardoor de opvolging in vaderlijke lijn onderbroken wordt. De overgebleven
(erf)dochter, Margaretha stierf vermoedelijk als laatste Van Wedergrate. We zien dat haar zoon –
Joost van der Meere, zoon van Joris - een groot deel van de bezittingen van de bastaardtak van
Wedergrate erfde van zijn moeder. (cfr. infra) Toch kunnen we bij gebrek aan informatie niet met
zekerheid uitsluiten dat er beroep was gedaan op het bastaardijrecht bij het overlijden van deze
laatste generatie van de familie Van Wedergrate. We kunnen enkel vermelden dat we geen indicaties
hebben aangetroffen die erop wijzen dat het bastaardijrecht wél is ingeroepen door de vorst of een
leenheer en dat het onwaarschijnlijk was dat dit wel gebeurde.
158
159
D. HEIRBAUT, op. cit., p. 99; R. OPSOMMER, op. cit., p. 324
M. CARLIER, ‘De sociale positie van de bastaard’, p. 180.
44
Op vlak van het erfrecht van onwettige kinderen kunnen we dus besluiten dat er een aantal
discriminerende maatregelen aanwezig zijn die ervoor zorgen dat hun erfrecht beperkter was dan
dat van wettige kinderen. Zoals de onbekwaamheid om lenen te erven en vooral de uitsluiting van de
erfopvolging in vaderlijke lijn. In Vlaanderen werd dit nog enigszins gecompenseerd daar ze wel het
recht hadden om te erven via de moederlijke lijn. Omdat bastaarden niet konden erven van hun
vader, waren ze bovendien grotendeels afhankelijk van de giften die hun natuurlijke vader voor hen
over had.160
b) De sociale positie van bastaarden
Naast de analyse van het erfrecht van bastaarden, bekijken we ook hun sociale positie binnen de
laatmiddeleeuwse samenleving. Deze twee aspecten, het erfrecht en de sociale positie, zijn trouwens
sterk met elkaar verbonden: de sociale status binnen de maatschappij was in hoge mate gekoppeld
aan het bezit van een bepaalde hoeveelheid goederen en daarbij vooral leen- en grondbezit. We
focussen hier op de mogelijkheden om een politiek invloedrijke rol te spelen en in hoeverre ze een
adellijke status kunnen claimen. M. Carlier stelde dat het gebrek aan demografische bronnen en de
gebrekkige aandacht voor bastaarden binnen de familiestructuur een probleem was voor een
onderzoek naar onwettige kinderen.161 Toch was het mogelijk om een aantal algemeen aanvaarde
opvattingen over de sociale status van bastaarden te achterhalen. Zo viel het bijvoorbeeld op dat er
in het vijftiende-eeuwse Europa opvallend veel bastaarden voorkwamen en bovendien ging het
meestal om erkende bastaarden. Na het concilie van Trente daalde het aantal bastaarden, en zeker
het deel van hen dat erkend was, opmerkelijk.162 We zien hier duidelijk dat de kerk werk maakte van
de promotie van een “goede huwelijksmoraal.”
Er werd algemeen aangenomen dat de sociale status van bastaarden in het laatmiddeleeuwse
graafschap Vlaanderen bepaald werd door de stand van de natuurlijke vader, indien deze gekend
was. Dit zou ook gelden voor de adel, wat dus betekende dat adellijke bastaarden net als hun vader
tot de adel behoorden. In principe zou men echter uit een wettig huwelijk moeten voortkomen, maar
de praktijk toonde aan dat ook onwettige kinderen verwekt door twee edele ouders of door een
edele vader bij een niet-edele moeder een adellijke afkomst toegeschreven krijgen. Dit suggereerde
dat ook bij de adel de stand van de vader bepalend is.163 Bastaarden mogen dan tenminste in enkele
bekende voorbeelden wel de stand van hun vader overnemen, dat betekende niet dat ze geen hinder
160
M. CARLIER, ‘De sociale positie van de bastaard’, p. 179-181.
M. CARLIER, ‘De sociale positie van de bastaard’, p. 173.
162
M. CARLIER, ‘De sociale positie van de bastaard’, p. 173.
163
M. CARLIER, ‘De sociale positie van de bastaard’, p. 185-186
161
45
ondervonden van de beperkende maatregelen ten aanzien van bastaarden. Degene op vlak van het
erfrecht kwamen al aan bod. Ook bij de uitbouw van hun carrière ondervonden bastaarden een
aantal belemmeringen. Het erfrecht ontzegde hen in de eerste plaats de toegang tot een potentiële
bron van inkomsten. Zeker in de hogere klassen kunnen de inkomsten die men ontving naar
aanleiding van een erfenis hoog oplopen. Een andere benadeling vinden we in de uitsluiting van
bastaarden om openbare ambten uit te voeren. Tenslotte zien we ook een aantal krachten die
trachten te verhinderen dat bastaarden een plaats binnen het ambachtswezen verworven of een
kerkelijke functie op zich namen. In de praktijk zien we echter dat zowel de ambachten als de
kerkelijke functies met zekerheid toegankelijk waren voor bastaarden. Weerom gold de regel: des te
invloedrijker je bent en hoe beter je contacten zijn, des te gemakkelijker je je positie binnen de
samenleving kan uitbouwen.164
Naast deze belemmeringen waren er ook factoren die een gunstig effect hadden op de uitbouw van
een carrière als bastaard. Wanneer je zoals eerder vermeld een hoge sociale status bezat, kon je vele
deuren openen. Daarbij kwam nog dat ook vrienden en verwanten met goede contacten je
mogelijkheden kunnen verruimen en bevorderlijk kunnen zijn. Ook de erkenning van de bastaard
door zijn natuurlijke vader was natuurlijk van cruciaal belang. Tenslotte was ook de bekwaamheid
van de bastaard in kwestie een mogelijke stimulans voor de uitbouw van een vlotte carrière.
Wanneer een bastaard de mogelijkheid had om te studeren, dan kon dit een uitstekend voordeel zijn
om onder andere toegang te krijgen tot publieke ambten.165
In hoeverre werd de bastaardtak van Wedergrate benadeeld omwille van hun onwettige status? We
haalden hierboven reeds aan dat Jan van Wedergrate zijn natuurlijke vader niet kon opvolgen. Hij
moest het stellen met een leen dat zijn vader hem schonk. Maar op vlak van de andere
discriminerende maatregelen zien we duidelijk dat de Jan erin slaagde deze met verve te omzeilen.
Wanneer we bijvoorbeeld kijken naar de uitsluiting van openbare ambten, kunnen we stellen dat dit
voor hem geen waarheid was, in 1449 was hij schepen in Gent. Bovendien huwde hij met een
(wettige) dochter uit een belangrijke Gentse schepenfamilie. Jan slaagde er redelijk vlot in de meeste
discriminaties, waarmee bastaarden te kampen hadden in de late middeleeuwen, te vermijden.
Waarschijnlijk had zijn adellijke afkomst daar wel iets mee te maken, daar we zagen dat de
achterpoortjes makkelijker te gebruiken zijn door de hogere klassen. Jan ging dus direct allianties aan
met een invloedrijke Gentse families, waarvoor hij met zekerheid grotendeels steunde op zijn
adellijke status. (cfr. supra)
164
165
M. CARLIER, ‘De sociale positie van de bastaard’, p. 186-188.
M. CARLIER, ‘De sociale positie van de bastaard’, p. 188-189.
46
We concluderen dus dat voor Jan van Wedergrate de status van zijn vader zogoed als zeker ook zijn
status bepaalde. Wat dus strookt met de algemene bevindingen van M. Carlier. Jan was de
bastaardzoon van Otto V van Wedergrate, een telg uit het adellijke huis van Wedergrate. Daar Jan als
bastaard toch een zeer goede huwelijksalliantie kon aangaan, kunnen we vermoeden dat hij ondanks
zijn onwettige geboorte, toch een hoge status genoot ten gevolge van zijn edele afstamming. Daarbij
zagen we ook dat hij met uitzondering van de benadeling in het erfrecht, weinig nadelen ondervond
van zijn onwettige afkomst. Daar kwam natuurlijk bij dat een hoge afkomst, veel deuren kon openen
die voor bastaarden van een lagere afkomst gesloten blijven. We willen hier ook nog opmerken dat
men in de late middeleeuwen een redelijk tolerante houding had tegenover bastaarden. Er waren
wel een aantal nadelen verbonden aan een onwettige afstamming, maar in de praktijk waren die
vaak te omzeilen. Bastaarden waren geen wettige opvolgers van hun natuurlijke vader, maar daar
stond tegenover dat ze meestal wel aanvaard werden binnen de familie na erkenning door hun
vader.166
Voor dit eerste criterium kunnen we besluiten dat een edele geboorte niet noodzakelijk was om tot
de adel te kunnen behoren, maar het hielp natuurlijk wel. In de late Middeleeuwen waren er wel
mogelijkheden tot sociale mobiliteit, maar kinderen met adellijke ouders moesten natuurlijk minder
moeite doen om een adellijke status te claimen. Wanneer we specifiek keken naar adellijke
bastaarden zien we dat ook zij op basis van hun edele afkomst een adellijke status konden opeisen.
Maar hun onwettige geboorte en hun uitsluiting als erfopvolgers in de vaderlijke lijn bemoeilijkten
wel de sociale aanvaarding van deze adellijke status. Ook het onderhouden van een adellijke
levensstijl kon moeilijk worden, daar ze veel inkomsten misliepen door hun uitsluiting als
erfopvolgers. Adellijke bastaarden kunnen dus een adellijke status genieten, maar het is voor hen
veel moeilijker om als adellijk aanvaard te worden binnen de samenleving. Want de adellijke status
van wettige kinderen met een edele afkomst werd veel makkelijker aanvaard door de publieke
opinie. Wanneer we dan specifiek naar onze casus keken, zagen we dat Jan uitgesloten werd van het
erfrecht, hij werd niet gelegitimeerd. Dit gebeurde niet omdat de legitimering van Jan ten koste zou
gaan van de wettige erfdochter, het was dus kennelijk niet de gewoonte om je onwettige zoon te
laten legitimeren om de familielignage verder te zetten wanneer je een wettige erfdochter had. Toch
werd Jan niet helemaal aan zijn lot overgelaten, hij kreeg een deel van het familiepatrimonium
toebedeeld in het testament van Otto V, het ‘hof van Schalkem’. Naast deze benadeling op vlak van
de erfopvolging zagen we dat Jan weinig hinder ondervond van de andere benadelingen waar
bastaarden onder leden. Zo kon hij bijvoorbeeld huwen met iemand van een aanzienlijke en wettige
166
M. CARLIER, ‘De sociale positie van de bastaard’, p. 192-193.
47
status, Kathelijne van der Scaghe. Dit huwelijk, en de sociale status van zijn echtgenote, laten ons te
de besluiten dat Jan niet gestigmatiseerd werd omwille van zijn onwettige afkomst. Voor de wettige
nakomelingen van Jan, was het enkel van belang dat de mensen wisten dat ze van een bastaard
afstamden, maar aangezien Jan – de bastaard –zelf zo weinig hinder ondervond van zijn onwettige
status vermoeden we dat zijn nageslacht daar ook geen onoverkomelijke hinder van ondervond. De
gunstige huwelijksallianties die zijn wettige nakomelingen zullen aangaan bevestigen trouwens dat ze
niet echt scheef bekijken werden. (cfr. infra)
Een edele geboorte was dus geen voldoende voorwaarde om een adellijke status te genieten, maar
het was natuurlijk wel een groot voordeel. Om een juiste analyse te kunnen maken van iemands
adellijke status, was het dus belangrijk om meerdere criteria te toetsen zoals we hierna gaan doen.
4. Tweede criterium: het bezit van een heerlijkheid en het belang van hogere rechtsmacht.
Alvorens dit criterium toe te passen, is het noodzakelijk een korte toelichting te geven bij wat we hier
zullen verstaan onder een heerlijkheid. Vaak werd een heerlijkheid over dezelfde kam geschoren als
een leen. Dat was echter foutief, want er was wel degelijk een groot verschil tussen beide
benamingen. Een leen was een stuk grond dat een onderdeel vormt van het feodale stelsel, het werd
in leen gehouden door een leenman van een leenheer. Daartegenover werd een heerlijkheid in de
eerste plaats een deel van een territoriaal vorstendom waarover iemand uit eigen naam
overheidsrechten uitoefende onder het gezag van de vorst. Het was als het ware een ‘usurpatie van
het vorstelijk gezag’ door de heer.167 Natuurlijk kunnen heerlijkheden ook in leen gehouden worden,
maar de feodale relatie was geen typerend kenmerk voor de heerlijkheid. De heerlijke rechten van
de heer waren dan weer wel een belangrijk kenmerk om een heerlijkheid te herkennen en te
onderscheiden van een gewoon leen. Heerlijkheden konden wel in leen gehouden worden van de
vorst, maar ze konden ook ‘eigen goed’ zijn, men sprak dan over een ‘allodium’. Wanneer we een
heerlijkheid als criterium voor adeldom gaan toepassen, gebruiken we de volgende invulling van een
heerlijkheid: “een heerlijkheid is een territoriale omschrijving waarover de ‘heer’ geheel of
gedeeltelijk het heerlijke recht uitoefent”.168
We kunnen op basis van deze heerlijke rechten een opdeling maken tussen heerlijkheden met een
hogere, middelbare en lagere rechtsmacht. Het zou opvallend zijn dat edelen die in het bezit zijn van
167
J. MERTENS, ‘Heerlijkheden’, In: W. Prevenier en B. Augustyn (eds.), De gewestelijke en lokale
overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795 (Algemeen rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën. Studia, 72),
Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, p.552.
168
J. MERTENS, art.cit., p. 553.
48
een heerlijkheid meestal heren zijn die een hogere rechtsmacht uitoefenen binnen hun
heerlijkheid.169 Dit kon verklaren waarom niet iedere heer automatisch ook een adellijke status
geniet. In een artikel van F. Buylaert, W. De Clercq en J. Dumolyn werd deze opmerkelijke
verbondenheid van edelen en het bezit van een heerlijkheid met rechtsmacht bevestigd aan de hand
van een kwantitatieve analyse. Ze deden onderzoek naar de eigenaars van 65 bekende heerlijkheden
in het Brugse Vrije (het grootste plattelandsdistrict van het graafschap) in het jaar 1501, waarvan er
51 eigenaars gekend waren. Tien heerlijkheden waren verbonden aan een kerkelijke instelling, niet
minder dan 40 heerlijkheden behoorden toe aan een adellijke familie en slechts één heerlijkheid had
een niet adellijke eigenaar. Deze laatste was daarenboven een Brugs patriciër wiens echtgenote uit
een vooraanstaande adellijke familie kwam.170 Het bezit van een heerlijkheid met rechtsmacht in het
laatmiddeleeuwse graafschap Vlaanderen werd dus duidelijk gecontroleerd door de adel. Bovendien
zou het bezit van een heerlijkheid van cruciaal belang zijn voor wie wil opklimmen tot de adel.
Waarschijnlijk was het ‘monopolie’ van de adel op het bezit van heerlijkheden deels te verklaren
doordat niet-edelen die een heerlijkheid in bezit krijgen vaak na verloop van tijd zelf tot de adel gaan
behoren. Deze verworven adellijke status was vaak grotendeels gebaseerd op hun heerlijke
machtsuitoefening.171 Het was dus overduidelijk dat heerlijke rechtsmacht een adellijke status kan
generen in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen en het was zeker een basispijler van wat we een
‘adellijke levensstijl’ noemen.
Het bezit van een heerlijkheid met rechtsmacht werd grotendeels gemonopoliseerd door edelen of
toekomstige edelen. Maar de omgekeerde redenering ging niet op: niet alle edelen bezaten een
heerlijkheid. Velen steunden wel op een verwantschapsrelatie, met een oudere broer of dergelijke
die wel een heerlijkheid bezat, om hun adellijke status te legitimeren. Of ze baseerden hun adellijke
status op het voormalige bezit van een heerlijkheid.172
Je kon dus zonder adellijke afkomst ook heer worden, maar de overtuiging groeide dat geboorte en
afstamming een persoon kwalificeerden om te kunnen domineren en hen daarbij aansluitend ook
geschikt maakte om de bijhorende heerlijke rechten uit te voeren. Zoals Thomas Bisson al aangaf in
zijn klassieke bijdrage over heerlijkheden raakten adeldom en heerlijke rechtsmacht steeds meer
vervlochten de Middeleeuwen.173
Niet alleen de mate waarin men heerlijke rechten kon uitoefenen was van belang, ook de omvang en
de kwaliteit van het desbetreffende gebied konden een impact hebben op de uitstraling van de heer.
169
J. MERTENS, art.cit., p. 553-554.
F. BUYLAERT, W. DE CLERCQ en J. DUMOLYN, ‘Sumptuary legislation’, p. 17-18.
171
F. BUYLAERT, W. DE CLERCQ en J. DUMOLYN, ‘Sumptuary legislation’, p. 18.
172
F. BUYLAERT, W. DE CLERCQ en J. DUMOLYN, ‘Sumptuary legislation’, p. 19.
173
T. N. BISSON, ‘Medieval lordship’, In: Speculum, 79 (1995), p. 754.
170
49
Een gebied dat veel rijkdom kon opbrengen, werkte statusverhogend voor de heer, net zoals de
aanwezigheid van een kasteel. 174 Hoewel het bezit van een kasteel geen exclusief adellijk voorrecht
was, kon het wel een indicatie zijn van de rijkdom van de kasteelheer. Daarnaast was het natuurlijk
van groot belang voor de sociale profilering van de eigenaar.175 De architectuur van dergelijke
kastelen zou regelmatig bouwelementen vertonen die geassocieerd zijn met de heerlijke
machtsuitoefening.176 Tenslotte merken we nog op dat dorpsheerlijkheden een bevoorrechte plaats
innemen, ze zouden de heer een hoger sociaal prestige opleveren. De heer was dan namelijk ook
heer van het dorp waardoor hij ook macht kon uitoefenen over de lokale gemeenschap.177
Het bezit van een heerlijkheid was dus van primordiaal belang om een adellijke levensstijl te
onderhouden. Volgens de huidige stand van het onderzoek was dit het enige element dat
toegeschreven werd aan deze ‘vivre noblement’ dat overeind bleef voor het laatmiddeleeuwse
Vlaanderen, want zoals we eerder zagen zijn alle andere kenmerken ervan verre van exclusief. De
heerlijke machtsuitoefening was dus een typerend kenmerk voor de adel, omdat de bezitters ‘heer’
waren en macht uitoefenden over anderen. Maar niet-edelen die een heerlijkheid in bezit kregen,
waren daarom niet automatisch adellijk. Het criterium van de heerlijke rechtsmacht bleef dus
overeind voor het laatmiddeleeuwse graafschap Vlaanderen.
Om aan te tonen dat het bezit van een heerlijkheid wel degelijk van groot belang was voor de sociale
erkenning van een edelman, bekijken we kort een voorbeeld. Het recent herontdekte memoriaal van
Jan van Dadizele bevat meerdere informatie, onder andere over zijn familiale achtergrond, zijn
bezittingen en zijn militaire carrière. Het is een nuttig voorbeeld, omdat het voor zover bekend om
het meest uitvoerige “ego-document’ gaat dat bewaard is gebleven voor een edelman uit
middeleeuws Vlaanderen.178 Wanneer we de opbouw van dit memoriaal bekeken, viel het op dat hij
begon met de bespreking van de heerlijkheid Dadizele en de rechten en plichten die eraan
verbonden waren. Zelfs zijn genealogie kwam pas na deze heerlijkheid aan bod. Deze heerlijkheid
moet zijn hoofdbezit geweest zijn en was blijkbaar van groter belang dan zijn familiale achtergrond.
174
F. BUYLAERT, ‘Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit, p. 68.
F. BUYLAERT, ‘Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit’, p. 69.
176
F. BUYLAERT, ,‘Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit’, p. 70. Voor meer informatie over
het belang van de materiële cultuur als een onderdeel van de ‘adellijke levensstijl’, kan u volgend artikel
raadplegen: W. DE CLERCQ, J. DUMOLYN en J. HAEMERS, ‘”Vivre noblement”: material culture and elite identity in
late medieval Flanders: the case of Peter Bladelin and William Hugonet’, In: Journal of Interdisciplinary History,
38 (2007), p. 1-31.
177
F. BUYLAERT, , ‘Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit’, p. 67
178
Voor een degelijke definitie en omschrijving van egodocumenten kan je de volgende artikels raadplegen: P.
DONCHE, ‘Over genealogische memorialen en de praktijk van genealogisch onderzoek in vroeger eeuwen’, In:
Album Valère Arickx (Roeselare, 2000), p. 90-108 en P. DONCHE, ‘Genealogische memorialen’, In: Vlaamse
Stam, 37 (2001), p. 400-415.
175
50
Daarbij zien we weerom het belang van heerlijke rechten terugkeren. Als heer van Dadizele bezat hij
hogere rechtsmacht: zijn andere bezittingen (onder andere een aantal heerlijkheden waar hij geen
hogere rechtsmacht bezat) komen pas op het einde van zijn memoriaal aan bod, na zijn
levensbeschrijving, kopieën van allerlei benoemingen, enz... We vermoeden dus dat de heerlijkheid
Dadizele het belangrijkste element was in Jan van Dadizele’s sociale profilering. Op de tweede plaats
kwam natuurlijk zijn genealogie, want ook aan zijn afkomst bleef hij natuurlijk belang hechten.179 Dit
voorbeeld kon dienen ter ondersteuning van dit criterium, men legde in de late middeleeuwen wel
degelijk een sterke nadruk op het bezit van heerlijkheden en bij voorkeur degene waaraan een
hogere rechtsmacht verbonden was.
4.1. Heerlijkheden in het bezit van de familie van Wedergrate: Voorde en Landegem.
Het bezitten van heerlijkheden, vooral heerlijkheden met hogere rechtsmacht, is zoals we hierboven
zagen een belangrijke factor om als ‘adellijk’ aanzien te worden. Daarom achterhalen we in wat volgt
of de familie van Wedergrate zo een heerlijkheid in zijn bezit had, hoe ze die verworven hadden en
indien mogelijk welke heerlijke rechten eraan verbonden waren voor de heer.
a) heren van Landegem
De familie van Wedergrate zou in het bezit geweest zijn van de heerlijkheid Landegem. Karel van
Wedergrate werd regelmatig vermeld als ‘heer van Landegem’.180 De eerste uitdaging was echter om
te achterhalen waar deze ‘heerlijkheid Landegem’ zich situeerde. In het toponymische woordenboek
van Gysseling vonden we twee mogelijkheden: een eerste plaats ‘Landegem’ zou gesitueerd zijn in de
omgeving van Gent. Terwijl een tweede ‘Landegem’ nabij Oordegem, in het land van Aalst lag.181
Daarnaast zou er ook nog een heerlijkheid ‘Landergem’ bestaan hebben.
We kunnen het eerste ‘Landegem’ (nabij Gent en ook het huidige Landegem) uitsluiten, aangezien
het nooit een aparte heerlijkheid zou gevormd hebben. Het maakte deel uit van de heerlijkheid
Nevele.182 Wanneer ze heer waren van deze heerlijkheid, zouden ze zich dus profileren als heren van
Nevele, wat niet het geval was. Ook de heerlijkheid ‘Landergem’ konden we uitsluiten, daar deze in
179
J. KERVYN DE LETTENHOVEN (ed.), Gedenckschriften van mer Jan, heere van Dadizeele, Brugge,
Vandecasteele-Werbrouck, 1850, 199p.
180
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 4723 (21 oktober 1506); RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 41 (31
oktober 1506); RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 1025 (23 januari 1517); RAG, verzameling diverse oorkonden,
nr. 110 (15 december 1518).
181
Online toponymisch woordenboek, M. GYSSELING, ‘Toponymisch woordenboek van België, Luxemburg,
Noord-Frankrijk en West-Duitsland’, In: http://www.wulfila.be/tw/query/?find=landegem&cat=1,
geraadpleegd op 14 april 2011.
182
R. VAN DEN ABEELE, ‘Over de heerlijkheid en het land van Nevele’, In: Bijdragen tot de GS van de stad Deinze,
16 (1949), p. 151-152.
51
de 14e en 16e eeuw achtereenvolgens in het bezit was van de families van Hemsrode, van Meetkerke,
Wielant en van Liedekerke.183
Deze eliminatieprocedure bracht ons dus bij de heerlijkheid ‘Landegem’, die gelegen was in de
parochie van Oordegem. Eén van de voornaamste pachthoeven in Landegem, het ‘hof van
Landegem’ zou tevens de hoofdzetel zijn van de gelijknamige heerlijkheid.184 De grootte van dit
gebied bedroeg ongeveer 38 bunders (46,5 ha bij benadering) gedurende de viertiende eeuw en
werd in 1422 op ongeveer 46,5 bunders (ongeveer 57 ha) geschat.185 De heerlijkheid Landegem hing
af van de abdij van Affligem en was dus niet ondergeschikt aan de nabijgelegen heerlijkheid
Oordegem.
De heerlijkheid was oorspronkelijk in het bezit van een gelijknamig adellijk geslacht dat vanaf de
elfde eeuw gekend is, zij verkochten omstreeks 1218 een groot deel van hun allodiale goederen aan
de abdij van Affligem. Waarschijnlijk behoorde de heerlijkheid Landegem ook tot deze overdracht,
want de heren van Landegem hielden deze kort daarna van de abdij in leen.186 Nadien vernaderde de
heerlijkheid regelmatig van eigenaar, maar deze bleven natuurlijk allen leenhouders van de abdij. We
bekijken enkel de voor ons interessante overdrachten. In 1434 behoorde het ‘hof van Landegem’ aan
Hendrik Uten Hove en Nicolaas van Hoedevelde. Zij verkochten het aan Margaretha Corthals, de
weduwe van Jan Harincx, voor veertig pond groot en daarbovenop nog 36 pond groot voor de molen.
Margaretha schonk dit eigendom aan haar dochter, Jozefien (Jozijne) Harincx, als huwelijksgift.
Josefien was de echtgenote van Willem van der Cameren, na hen kwam het goed te Landegem in
bezit van hun dochter Kathelijne, in 1456 werd zij al vermeld als leenhouder van de abdij. Wanneer
ze rond 1471 huwde met Roeland junior van Wedergrate, trad hij van dan af aan in haar naam op als
leenhouder. Vanaf dat moment oefende de familie van Wedergrate de facto heerlijke macht uit, al
was het aanvankelijk nog in naam van Kathelijne van der Cameren.187 Vanaf 1473 hield Roeland
junior van Wedergrate de heerlijkheid Landegem in leen van de prelaat van de abdij van Affligem. In
1473 zou de heerlijkheid die uit gronden, bossen, weiden en wateren bestond, 144 pond par. per jaar
opbrengen.188 Het was belangrijk om op te merken dat hij deze heerlijkheid in naam van zijn vrouw
Kathelijne van der Cameren beheerde.189 Via zijn huwelijk met Kathelijne, kwam Roeland junior in het
bezit van deze heerlijkheid. Dit was dus een gunstige huwelijksalliantie voor de familie van
183
e
e
G. VAN BETSBRUGGE,‘De bezitters van Landerghem in Anzegem (14 -16 eeuw)’, In: Jaarboek van de
geschied- en heemkundige kring de Gaverstreke, 11 (1983), p. 199-205.
184
potter, landegem, p. 4.
185
W. VERLEYEN, ‘De heerlijkheid van Landegem te Oordegem’, In: Het land van Aalst, 17 (1965), p. 71-72 en
p.76.
186
W. VERLEYEN, art. cit., p. 71.
187
W. VERLEYEN, art. cit., p. 75-76.
W. VERLEYEN, art. cit., p. 72.
189
ARA Brussel, RK, nr. 1068, f° 213 v. (1473)
188
52
Wedergrate, wanneer je rekening hield met het sociale prestige dat gepaard ging met het bezit van
zo een heerlijkheid in deze periode. Daardoor kunnen we onder meer besluiten dat de familie van
Wedergrate het goed deed op de huwelijksmarkt en dat ze dus sociaal aanvaard werden door andere
adellijke families en geen hinder ondervonden van hun afstamming van een bastaard. Bovendien
gingen ze strategische huwelijksallianties aan en hadden ze blijkbaar een enorme voorkeur voor een
huwelijken die een heerlijkheid konden opleveren. Deze twee conclusies bevestigen opnieuw dat de
familie al voor het verwerven van deze heerlijkheid een adellijke status kon claimen (grotendeels op
basis van hun edele afstamming), maar toch de nood voelde om hun aanspraken op die adellijke
status veilig te stellen op de lange termijn door de verwerving van een heerlijkheid.
De verdere opvolging van Roeland als heer van Landegem, werd beschreven door F. de Potter en J.
Broeckaert, maar wij gaan daar echter niet mee akkoord. Volgens F. de Potter en J. Broeckaert was
Filips Wielant, op een hen onbekende wijze, de volgende heer van Landegem. Na diens dood in 1518,
zou zijn zoon Jan hem opvolgen. Die overleed echter een jaar later, waardoor de heerlijkheid over
zou gaan naar zijn zus Florentina die gehuwd was met Steven van Liedekerke. Op een weerom
onverklaarbare wijze, zou Landegem in 1530 plots terug in het bezit van de Van Wedergrates komen.
Margaretha, de dochter van Roeland (junior) zou vrouwe van Wedergrate worden, om daarin
opgevolgd te worden door haar zoon Joost van der Meere.190
We gaan daar dus niet mee akkoord en brengen drie argumenten naar voor om een alternatieve
versie te staven. In de eerste plaats zou de heerlijkheid op korte tijd tweemaal overgaan op een
andere familie, op een niet nader te verklaren wijze, om uiteindelijk terug bij de eerste familie
terecht te komen. Dit lijkt ons een wat bizar verloop, hoewel het mogelijk blijft. Het tweede
argument verhoogt de twijfel nog meer. De heerlijkheid Landergem, zou in de periode 1461-1506 in
handen zijn van niemand minder dan Filips Wielant, om daarna over te gaan op de familie de
Liedekerke. Het leek ons wel erg toevallig dat de familie Wielant en daarna de familie de Liedekerke,
in dezelfde periode zowel de heerlijkheid Landergem, als de heerlijkheid Landegem in hun bezit
hadden. Maar weerom blijft het mogelijk. Het derde argument daarentegen is niet te ontkennen.
Karel van Wedergrate werd in de periode 1503-1506 al als heer van Landegem vermeld.191 Dit
ontkracht natuurlijk de theorie dat de heerlijkheid Landegem tot 1518 in het bezit was van Filips
Wielant.
190
e
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, ‘De geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 5 reeks,
arrondissement Aalst, deel V, Landegem’, Gent, Alf. Siffer, p. 14-15.
191
ARA Brussel, RK, nr. 1091, f° 141 r.-v. en f° 142 r. (1503-1504); RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 4723 (21
oktober 1506); RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 41 (23 januari 1506)
53
Naar onze mening bleef de heerlijkheid in handen van de familie van Wedergrate en was de
verwarring te wijten aan het bestaan van een quasi gelijknamige heerlijkheid ‘Landergem’. Na
Roeland van Wedergrate, volgde zijn zoon Karel hem op als heer van Wedergrate. Na de dood van
zowel Roeland, als zijn twee zoons Hendrik en Karel, kwam de enige overgebleven dochter
Margaretha in het bezit van Landegem. Haar zoon Joost van der Meere volgde haar op.192
Landegem was een heerlijkheid met hogere rechtsmacht, want de heer mocht recht spreken in
civiele en criminele zaken (drie justitiegraden).193 De heerlijkheid werd wel gehouden van de abdij
van Affligem, maar dat doet niets af aan de autoriteit van de heer. Het ‘hof van Landegem’ had een
eigen baljuw en schepenbank, die onafhankelijk waren van de dorpsheer.194 Daarenboven zou er
vanaf 1435 ook een watermolen bij de heerlijkheid horen. Er waren een aantal betwistingen tussen
de heren van Landegem en de dorpsheren van Oordegem, Ottergem en Smetlede. De Raad van
Vlaanderen zou beslist hebben dat de watermolen aan de heren van Landegem toekwam en dat de
andere dorpsheren een eveneens nabijgelegen windmolen onder hun hoede kregen.195 Landegem
was dus een heerlijkheid met hogere rechtsmacht, met het daarbij horende sociale prestige voor de
heer, maar het was geen dorpsheerlijkheid.
b) heren van Voorde
Naast de Landegem, was de heerlijkheid Voorde sinds 1486 met zekerheid in het bezit van Roeland
junior van Wedergrate. Voorde lag op het kruispunt van twee belangrijke wegen in het land van
Aalst, namelijk de wegen Aalst-Geraardsbergen en Ninove-Oudenaarde.196 Vermoedelijk was Roeland
al eerder in het bezit van deze heerlijkheid, aangezien hij in een oorkonde, die gedateerd is op 20
januari 1483, al met de titel ‘heer van Voorde’ werd aangesproken.197 Deze heerlijkheid ressorteerde
oorspronkelijk onder het leenhof van Silly in Henegouwen en de eerste gekende heer was Zeger van
Voorde in het begin van de 13e eeuw.198 Hoewel de heerlijkheid Voorde dus afhing van het Hof van
Silly in Henegouwen, werd het leendenombrement meestal ingediend bij de baljuw van de
heerlijkheid Steenhuize.199 We weten niet of Roeland deze heerlijkheid in bezit kreeg ten gevolge van
zijn familiale banden met het huis van Silly-de Trazegnies. (cfr. supra) Aangezien we niet
geïnformeerd zijn over de manier waarop hij deze heerlijkheid heeft verworven. Het bezit van deze
192
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, ‘Landegem’, p.15.
W. VERLEYEN, art. cit., p. 73.
194
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, ‘Landegem’, p. 15.
195
W. VERLEYEN, art. cit., p. 73.
196
H. VAN ISTERDAEL,‘De heerlijkheid Voorde, de instellingen en zijn heren’, In: Het land van Aalst, 51 (1999), p.
291-292.
197
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 1239 (20 januari 1483)
198
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, ‘Voorde’, p. 4
199
H. VAN ISTERDAEL VAN ISTERDAEL, p. 296-297.
193
54
heerlijkheid was een goede zaak voor de sociale status van de familie van Wedergrate, Voorde was
een heerlijkheid met hogere rechtsmacht en had een leenhof waarvan 53 achterlenen afhingen.200
Met andere woorden, het bezit van deze heerlijkheid versterkt het vermoeden dat ze hun adellijke
status konden legitimeren en dat ze effectief als adellijk aanvaard werden door anderen. Bovendien
overleed Roeland junior in 1519 en koos hij ervoor om samen met zijn vrouw begraven te worden in
Voorde.201 Dit wees op het belang van Voorde als een onderdeel van de sociale profilering van het
echtpaar. Want Roeland junior was net als zijn vader actief in Gent. Hoewel zijn vader ervoor koos
om in Gent begraven te worden, verkoos Roeland junior zelf ervoor om in Voorde begraven te
worden. We komen hier later nog uitgebreider op terug, maar kunnen alvast vermelden dat de keuze
van de begraafplaats in de late middeleeuwen een onderdeel was van de sociale affirmatie van de
overledene.202 De adel verkoos duidelijk om begraven te worden in de eigen dorpsheerlijkheid, dit
was hun voornaamste symbolische machtsbasis.203 Daaruit kunnen we afleiden dat de heerlijkheid
Voorde de voornaamste machtsbasis was waarop de zelfrepresentatie van Roeland (junior) als een
edelman gebaseerd was.
Volgens F. de Potter en J. Broeckaert werd Roeland junior in 1494 als heer van Voorde opgevolgd
door de echtgenoot van zijn dochter, Joris van der Meere. Waarna de heerlijkheid in de familie van
der Meere zou blijven.204 P. van Isterdael stelde een andere erfopvolging voor. Hendrik van
Wedergrate, de zoon van Roeland junior, zou zijn vader in 1521 opvolgen als heer van Voorde. Het
was niet duidelijk of de broer van Hendrik, Karel, ook heer van Voorde was. Karel zou in januari 1517
reeds gestorven zijn, dus voor het overlijden van zijn vader. We hebben geen duidelijk
bronvermeldingen die Karel als heer van Voorde vernoemen. P. Van Isterdael meende wel dat Karel
van Wedergrate zijn broer Hendrik opvolgde na diens dood, maar wij weten echter dat dit
onmogelijk was aangezien we weten dat Hendrik pas in 1521 heer van Voorde was en Karel in 1517
al overleed.205 Met andere woorden er was enige onduidelijkheid over de broers Karel en Hendrik en
wie nu net op welk ogenblik heer van Voorde was. Met het beperkte bronnenmateriaal dat we ter
beschikking hadden over beide broers, was het niet mogelijk om het juiste verloop van de opvolging
te achterhalen. Wat we wel zeker weten is dat de heerlijkheid Voorde in het bezit van de familie van
Wedergrate bleef en na het overlijden van zowel Hendrik als Karel, bij hun zuster Margaretha
terechtkwam. Hendrik stierf waarschijnlijk kinderloos en ook van Karel zijn geen nakomelingen
200
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, ‘Voorde’, p. 6.
H. VAN ISTERDAEL VAN ISTERDAEL, p. 296.
202
J. DUMOLYN en K. MOERMANS, ‘Distinctie en memorie. Symbolische investeringen in de eeuwigheid door
laatmiddeleeuwse hoge ambtenaren in het graafschap Vlaanderen’, In: Tijdschrift voor Geschiedenis, 116
(2003), p. 333.
203
J. DUMOLYN en K. MOERMANS, ‘Distinctie en memorie’, p. 349.
204
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, ‘Voorde’, p. 5.
205
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
201
55
bekend, Margaretha bleef dus over als laatste telg van het huis van Wedergrate. Ze was gehuwd met
Joris van der Meere en kreeg een zoon Joost van der Meere. Joost werd vanaf 1530 vernoemd als
heer van Voorde, daar Joris van der Meere op dat moment al overleden was, ging Joost eerst in
naam van zijn moeder en na diens overlijden in zijn eigen naam als heer van Voorde door het leven.
In 1540 begon men ook met het bouwen van een kasteel in Voorde, wat natuurlijk de sociale status
van de heren van Voorde verhoogde. Voorde bleef nog een aantal generaties lang in de familie van
der Meere.206
De adellijke status van de familie van Wedergrate werd dus ondersteund door het bezit van twee
heerlijkheden, vermoedelijk zelfs met hogere rechtsmacht. Waarschijnlijk waren deze heerlijkheden
niet de basis van hun adeldom, maar ze versterkten wel hun sociale positie. Landegem verwierven ze
na een waarschijnlijk strategische geplande huwelijksalliantie, waaruit bleek dat ze er belang aan
hechten een heerlijkheid in bezit te krijgen. Daarnaast leek vooral Voorde belangrijk geweest te zijn
voor hun identiteit, want Roeland (junior) en zijn vrouw Kathelijne werden beiden begraven in
Voorde. De familie kwam pas in bezit van deze heerlijkheden vanaf de derde generatie, terwijl wij
vermoeden dat ze daarvoor reeds een adellijke status hadden ten gevolge van hun weliswaar
onwettige, doch edele afstamming. We zoeken dus verder naar bevestigingen voor deze adellijke
status in de periode voordat ze de heerlijkheid Landegem en Voorde, respectievelijk in 1473 en 1483
in bezit kregen.
5. Derde criterium: het belang van de ridderslag en de aanspreking met een riddertitel.
Naast het bezit van heerlijkheden, lijkt ook het dragen van een riddertitel een belangrijke indicatie
die een adellijke status doet vermoeden. We zullen eerst nagaan welk belang het ridderschap had
voor de adel in de late Middeleeuwen, om daarna te kijken welke riderlijke titels er gebruikt werden
in het graafschap Vlaanderen. Tenslotte vergelijken we deze gegevens met de ridderlijke
aanspreektitels die we bij de bastaardtak van Wedergrate aantroffen.
5.1. Het ridderschap in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen: manieren van verwerving en
sociaal belang van ridderlijke waarden.
Doorheen de middeleeuwen werd de ridderschap steeds meer door de adel gedomineerd. Het
ridderschapsideaal smolt daardoor stilaan samen met het adellijke waardenstelsel.207 De
206
207
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
F. BUYLAERT, , ‘Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit’, p. 29.
56
hoofsheidcultuur en de ridderlijke waarden vormden een soort rolmodel voor het sociale leven.
Waarbij de publieke perceptie van de ridderschap door anderen centraal stond. De gevestigde
adellijke families probeerden zich te onderscheiden van de nieuwe adel door de verbinding van
ridderlijke waarden met een adellijke afkomst. Deze geïdealiseerde ridderlijke waarden en
eigenschappen versterkten het ‘symbolische kapitaal’ van gevestigde adellijke families, en hun
nakomelingen, die ridderlijke leden in hun rangen hadden.208
In het laatmiddeleeuwse graafschap Vlaanderen zien we dat een geridderde burger als een edelman
werd aanschouwd. Maar zijn adellijke status en vooral de mogelijke veredeling van zijn familie bleven
afhankelijk van de mate waarin deze familie een ‘adellijke levensstijl’ kon onderhouden.209 Het
ridderschap op zich was dus niet voldoende, men moest zich ook adellijk gedragen en als zodanig
aanvaard worden door de publieke opinie.
Het toedienen van de ridderschap was een voorrecht van de vorst: dit gebeurde bijvoorbeeld in het
kader van een veldslag of in een plechtige ceremonie. De riddertitel die toegediend werd in een
plechtige ceremonie was echter niet voor iedereen toegankelijk en werd steeds meer een voorrecht
van de rijkere en meer welvarende adel.210 De toediening van de ridderschap naar aanleiding van een
veldslag, gaf daarentegen ook toegang aan minder welvarende edelen en burgers. Men kon zich
natuurlijk wel afvragen of dit dan geen destabiliserend effect had op de samenstelling van de adel,
aangezien op deze manier meerdere personen tegelijk geridderd werden en daarmee een adellijk
statuut verworven.211 Dit was echter niet het geval, een eerste antwoord werd hierboven al
aangehaald. Burgers die geridderd werden verkrijgen wel een adellijk statuut, maar dat betekende
niet noodzakelijk dat ook de familie en het nageslacht van elke geridderde burger adellijk werd.
Voordat diens familie een nieuw adellijk huis werd, moesten ze aantonen dat ze voldoende
welvarend waren om een ‘adellijke levensstijl’ te onderhouden. Ook het verwerven van een
belangrijk leenbezit kon als een bijkomende voorwaarde gelden. Door deze bijkomende
voorwaarden was er dus geen destabilisering van de adel ten gevolge van een plotse instroom van
geridderde burgers. Er was echter nog een tweede verklaring: het merendeel van de personen die
geridderd werden naar aanleiding van een veldslag, behoorden op dat moment al tot de adel. Daarbij
behoorden de niet-adellijke personen, die in deze context geridderd werden, bijna altijd tot de
hogere maatschappelijke klassen. Er was dus weinig sprake van destabilisering, daar de personen die
geridderd werden ofwel al een adellijke status hadden of behoorden tot de hogere geledingen van
208
F. BUYLAERT en J. DUMOLYN, ‘The representation of nobility and chivalry in Burgundian historiography: a
social perspective’, In: L. Clark (ed.), The fiftheenth century IX. Englixh and continental perspectives,
Woodbridge, The Boydell Press, 2006, p. 81-82.
209
J. DUMOLYN, ‘Adel en nobilitiseringsprocessen’, p. 204-206.
210
F. BUYLAERT, , ‘Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit’, p. 29.
211
J. DUMOLYN, ‘Adel en nobilitiseringsprocessen’, p. 204-206; F. BUYLAERT, ‘Eeuwen van ambitie. Edelen,
steden en sociale mobiliteit’, p. 29-30.
57
de maatschappij.212 Een bevestiging van dit antwoord vonden we ook terug in het redelijk stabiele
aantal adellijke “geslachten”, met name de kerngezinnen die allen eenzelfde familienaam deelden en
zo samen een familiaal netwerk vormden, in deze periode. F. Buylaert onderzocht het aantal adellijke
huizen in de periode 1350-1500 en kwam tot de conclusie dat hun aantal min of meer stabiel bleef:
gemiddeld waren er ongeveer 250 adellijke huizen doorheen deze periode. (zie grafiek 1)213 De
ridderschap was dus geen destabiliserende factor die zorgde voor een plotse toestroom van nieuwe
edelen. Er was wel een geleidelijke instroom, maar het merendeel van de geridderden was reeds
adellijk en genoot dankzij een riddertitel extra prestige binnen de samenleving, het verhoogde hun
‘symbolisch kapitaal’.
grafiek 2: De sociale samenstelling van de Vlaamse adel(1350-1500). Uit: BUYLAERT, ‘The late medieval “crisis of
the nobility” reconsidered: the case of Flanders’, In: Journal of social history, 45 (2012),p.7 (in press)
De ridderlijke interesse bloeide dus op in de viertiende en vijftiende eeuw. Waarbij we naast het
militaire nut, vooral een stijgende sociaal belang van de ridderlijke waarden en eigenschappen zagen
opkomen.214 Het ideaal van de ridderschap werd zo één van de belangrijkste zelfuitdrukkingen van de
adel.215
212
F. BUYLAERT, , ‘Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit’, p. 29-33.
F. BUYLAERT, ‘The late medieval “crisis of the nobility” reconsidered: the case of Flanders’, In: Journal of
Social History, 2012, p. 7. (ter perse)
214
R. M. KARRAS, From boys to men. Formations of masculinity in late medieval Europe, Philadelphia, University
of Pennysilvania Press, 2003, p.23-24.
215
H. KAMINSKY, ‘Estate, nobility and the exhibition of estate in the later Middle Ages’, In: Speculum, 68 (1993),
p. 703.
213
58
5.2 De opkomst van nieuwe aanspreektitels, een gevolg van het dalende aantal
riddertitels in de 15e eeuw .
We merkten op dat de ridderschap een belangrijke sociale component had, het ridderlijke ideaal
raakte versmolten met het adellijke waardenpatroon. Maar de ridders konden ook op een andere
manier van zich laten horen, bijvoorbeeld via aanspreektitels of de vermelding van riddermatige
telgen in genealogieën. Met behulp van deze titels konden ze hun ridderschap niet alleen extra in de
verf zetten, maar ook kenbaar maken aan de rest van de samenleving. Er doken in de late
middeleeuwen echter nieuwe aanspreektitels op, in wat volgt bekijken we de context waarin deze
nieuwe titels ontstonden en hun belang voor de sociale status van degene die deze nieuwe titels
droegen. Volgens F. Buylaert moesten we de opkomst van deze nieuwe aanspreektitels zien als een
element dat samen met de bloei van genealogie en heraldiek één evolutie vormde. Deze drie
componenten werden belangrijker binnen de hogere klassen in de late middeleeuwen omdat de
afbakening van ‘de adel’ bemoeilijkt werd.216 In de vijftiende eeuw voelde de adel een stijgende
drang om zich te legitimeren, want er groeide een gevoel van onveiligheid met betrekking tot de
afbakening van ‘de adellijke status’. Het bezitten van een heerlijkheid bleef een belangrijk
identificatiemiddel voor de adel, maar daar stond tegenover dat het ridderschap sterk aan het
afkalven was als legitimerend element voor het claimen van een adellijke status.217 Ze probeerden
dus om de grenzen tussen adel en niet-adel terug duidelijker te maken door nieuwe titels te
gebruiken en door belang te hechten aan genealogieën en heraldiek. We bekijken hier natuurlijk
vooral het belang van de ridderschap en de ridderlijke titels en laten de genealogie en de heraldiek
terzijde.
Doorheen de Middeleeuwen werden ridderschap en adeldom quasi synoniemen van elkaar, in de
meeste adellijke families waren er wel een aantal personen met een riddertitel. We zien dat zogoed
als alle edelen ofwel in het bezit waren van een heerlijkheid of een riddertitel droegen. In de
bronnen werden ridders aangesproken als ‘mijn heer’, wat dus neerkwam op ‘mine here’ ofwel in de
populaire verkorte versie ‘mer’. Nauwe verwanten van geridderde personen konden zichzelf
legitimeren als nauwe verwanten van een ridder, wat dus indirect impliceerde dat ze tot een adellijke
familie behoorden.218
Rond 1400 was er echter een terugval van het aantal riddertitels (geïllustreerd in onderstaande
grafiek), de oorzaak lag in de eenmaking van de Nederlanden, die de relatie tussen de vorst en de
adel fundamenteel veranderde.
216
th
th
F. BUYLAERT, ‘Chivalry, social mobility and state formation in the county of Flanders (14 -16 centuries), p.
4. (in voorbereiding)
217
F. BUYLAERT, ‘Chivalry, social mobility and state formation’, p. 12.
218
F. BUYLAERT, ‘Chivalry, social mobility and state formation’, p. 16.
59
grafiek 2: De Vlaamse adel en ridderschap (1351-1500), Uit: F. BUYLAERT, ‘Chivalry, social mobility and state
th
th
formation in the county of Flanders (14 -16 centuries), p. 15. (in voorbereiding)
De Bourgondische hertogen bleven weliswaar belang hechten aan het uitvaardigen van riddertitels,
zo richtte Filips de Goede in 1430 zelfs een eigen ridderorde op, bekend onder de naam ‘de orde van
het gulden vlies’.219 Toch kregen de edelen uit het graafschap Vlaanderen ten gevolge van die
eenmaking als het ware extra ‘concurrentie’ van de edelen uit de andere gebieden, omdat de vorst
nu zijn aandacht meer en meer moest verdelen over een steeds groter aantal vorstendommen. Het
dalende aantal edelen dat zich als ridder mocht profileren was dus geen gevolg van het dalende
belang van de adel als militaire kracht. Vanaf dat moment was er echter een grotere groep edelen
die in de gratie van de vorst wilden staan.220
De Vlaamse edellieden zochten dus een andere manier om hun status te legitimeren, daar het
verwerven van een riddertitel via de vorst niet meer voor elke edelman mogelijk was. Tegelijk met
deze daling van het aantal riddertitels, rond 1400 dus, zien we nieuwe aanspreektitels opkomen.
Deze titels werden niet verleend door de vorst, men moet ze eerder zien als een sociaal fenomeen.
Er werden vier categorieën van aanspreektitels populair in deze periode: schildknaap (‘sciltcnape’),
jonkheer (‘jonchere’), edele en waardige heer (‘edele ende weerde here’) en voor de hoge adel ‘hoge
ende moghende heere’.221 Schildknaap en jonkheer werden gebruikt voor jonge mannen wiens
adellijke status deed vermoeden dat ze in de toekomst ridder konden worden. De andere twee
termen werden ontegensprekelijk gebruikt voor individuen met een (meestal hoge) adellijke status.
219
F. BUYLAERT, ‘Chivalry, social mobility and state formation’, p. 13-15.
F. BUYLAERT, ‘Chivalry, social mobility and state formation’, p. 17.
221
F. BUYLAERT, ‘Chivalry, social mobility and state formation’, p. 18.
220
60
Deze aanspreektitels konden niet zomaar voor eender wie gebruikt worden, het bleef belangrijk dat
de adellijke status van de aangesproken persoon algemeen aanvaard werd.222
We kunnen besluiten dat in de vijftiende eeuw het bezit van een heerlijkheid nog steeds een
belangrijk criterium was om adellijk te zijn, toch was dit niet voldoende om een duidelijke grens
tussen de adel en niet-adel te trekken. Deze nieuwe aanspreektitels waren daarom samen met de
gestegen aandacht voor genealogie en heraldiek ingevoerd als mechanismen tegen deze onduidelijk
wordende grenzen van het adeldom. Deze mechanismen waren tevens een onderdeel van een
sociale ideologie die de adellijke status van individuen verklaarde en legitimeerde. Deze
aanspreektitels berusten voornamelijk op een sociale constructie en de sociale aanvaarding van
iemands adellijke status was daarbij van doorslaggevend belang.223
6.3. De ridderlijke titels van de familie van Wedergrate.
Nu we wat meer achtergrondinformatie hebben over de connectie tussen ridderschap en adeldom, is
het hoog tijd om te kijken in welke mate de bastaardtak van Wedergrate in het bezit was van
ridderlijke titels. We zullen de verschillende generaties van de bastaardtak chronologisch overlopen
en steeds vermelden of ze een riddertitel bezaten, welke titel dit juist was en hoe regelmatig deze
aanspreektitels voorkwamen. We beginnen dus bij Jan van Wedergrate. Voor hem kwamen we
echter nooit een aanspreektitel tegen in het door ons bekeken bronnenmateriaal. Wat niet
abnormaal was, daar we zonet aanhaalden dat in deze periode (rond 1400) het aantal edelen met
een riddertitel sterk afnam. Dit impliceerde wel dat hij vermoedelijk tot de ‘lagere adel’ behoorde,
omdat vooral de hoge edelen er nog in slaagden een riddertitel te verwerven. Zijn zoon Roeland
senior werd als voorschepen van Gent aangesproken als ‘her’.224 Dit was echter geen specifieke
riddertitel en had meer te maken met het belang van zijn functie als schepen dan met een mogelijke
adellijke status. Vanaf 1470 werd Roeland senior sporadisch vermeld wordt de aanspreektitel ‘mijn
heer’ (‘mer’). Daarnaast doken er, in de periode 1470-1476, een aantal vermeldingen op van een
‘mer, Roeland van Wedergrate, ruddere’ in de schepenregisters van de keure.225 Maar deze
benamingen hadden vermoedelijk betrekking op zijn zoon Roeland junior die zoals we zodadelijk
gaan zien systematisch als ‘mijn heer’ (‘mer’) en ‘ridder’ (‘ruddere’) werd aangesproken. Beiden zijn
actief in deze periode waardoor we natuurlijk niet in alle gevallen met zekerheid konden zeggen
222
F. BUYLAERT, ‘Chivalry, social mobility and state formation’, p. 19-23.
F. BUYLAERT, ‘Chivalry, social mobility and state formation’, p. 24-25.
224
SAG, reeks 301, nr. 54, 1476-1478, nr. 54, f° 1r.; SAG, reeks 330, nr. 33, 1474-1477, f°11r.; SAG, reeks 330,
nr. 33, 1474-1477, f° 12v.
225
SAG, reeks 301, nr. 50, 1469-1470, f° 47 v. (2 maart 1470)
223
61
welke Roeland vermeld werd. Aangezien we nooit met zekerheid konden zeggen dat het in één van
deze aansprekingen, uit de periode dat ze beiden nog in leven waren, om Roeland senior ging en
omdat we daarenboven in het merendeel van deze gevallen weten dat het wel om Roeland junior
ging, vermoeden we dat Roeland senior waarschijnlijk nooit als ‘ridder’ (‘ruddere’) werd
aangesproken.
Dit brengt ons logischerwijze bij Roeland junior: hij was een soort schakelfiguur in dit opzicht. Vanaf
deze generatie werden alle mannelijke Van Wedergrates systematisch aangesproken met een
riddertitel. Zowel ridder, jonkheer als schildknaap kwamen vanaf nu voor. Bijvoorbeeld in
ansprekingen zoals: ‘messire Roland de Wedergrate, chevalier’, ‘Hendrijc van Wedergrate sciltcnape’,
‘jonchere Chaerle van Wedergraete sciltcnape’ en 'edelen ende weerden mer Charels van
Wedergrate, rudder’226 Deze plotse omschakeling naar een systematisch gebruik van aanspreektitels
zou misschien ook een evolutie in hun sociale status met zich mee gebracht hebben. Misschien
waren de eerste generaties nog niet algemeen aanvaard als adellijke telgen, maar was dat na twee
generaties niet langer een probleem. Een andere mogelijkheid bestaat erin dat ze op basis van hun
edele afkomst wel degelijk tot de adel behoorden vanaf de eerste twee generaties, maar dat er vanaf
Roeland junior een statusverhoging optrad die alle mogelijke twijfels omtrent deze adellijke status
van de baan veegde. We bedoelen daarmee dat de eerste twee generaties mogelijk tot de ‘lagere
adel’ behoorden, maar dat de familie vanaf Roeland junior meer in de richting van de ‘hogere adel’
opschoof. Het gebruik van de riddertitels was dan een bewijs van hun ongecontesteerde adellijke
status, maar dit is natuurlijk een hypothese.
Roeland junior werd in de door ons bekeken bronnen nooit vermeld zonder een titel. Hij werd
minstens aangesproken als ‘mer’ of ‘messire’.227 Daarbij werd de titel ‘ridder’ (‘ruddere’) in het
merendeel van de vermelding gebruikt.228 Het gebruik van deze titels, hing dus vermoedelijk samen
met zijn adellijke status.
Tenslotte komen we bij de zonen van Roeland junior, namelijk Hendrik en Karel. Hendrik dook amper
op in de door ons bekeken bronnen, hij werd vermeld als schildknaap in november 1508.229 Karel
226
ARA Brussel, RK, nr. 1068, f° 213 v. (1473); RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 3969 (21 juni 1518); RAG,
leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 2983 (15 november 1508).
227
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 145r.; SAG, reeks 301, nr. 65 , 1492-1493, f°106; SAG, reeks 301, nr. 57,
1483-1484, f° 111 r. (2 februari 1484); SAG, reeks 301, nr. 53, 1475-1476, f° 77 r.; SAG, reeks 301, nr. 51, 14701471, f° 145 r.; ARA Brussel, RK, nr. 1068, f° 30 v. (1473) ; ARA Brussel, RK, nr. 1093, fol. 13 v.
228
ARA Brussel, RK, nr. 1068, f° 40r. (1473); ARA Brussel, RK, nr. 1068, f° 213 v. (1473); RAG, Verzameling
Diverse Oorkonden, nr. 80 (1478, 6 december); RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 1293 (20 januari 1483); SAG,
reeks 301, nr. 54, 1476-1477, f° 49r. (25 januari 1477); SAG, reeks 301, nr. 58, 1484-1485, f° 95 v./1 (5 februari
1485); SAG, reeks 301, nr. 51, 1471-1472, f° 79 r.; SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 57 r.; SAG, reeks 301,
1476-1477bis, f° 29 r.; SAG, reeks 301, nr. 54, 1477-1478, f° 3 v.; SAG, reeks 301, nr. 57, f° 155v.
229
RAG, leenhof Sint-Pieters, nr. 2983 (15 november 1508)
62
daarentegen kwam meermaals voor en ook hij werd steeds vermeld met een riddertitel. zijn
aanspreektitels evolueren van schildknaap en jonkheer230 in het eerste decennium van de 16e eeuw
naar ‘mijn heer’ (‘mer’) en ‘ridder’231 in het tweede decennium van die eeuw. We zagen bij Karel zelfs
eenmaal de vermelding ‘edele ende weerde’ opduiken.232 Deze aanspreektitel toonde aan dat de Van
Wedergrates wel degelijk erkend werden als een adellijke familie.
Wat kunnen we nu eigenlijk besluiten wanneer we de ridderlijke titels van de Van Wedergrates
vergelijken met de algemene evolutie in het gebruik van deze riddertitels? In de eerste plaats valt het
op dat de eerste twee generaties nooit aangesproken werden met ridderlijke titels, ook de titels
‘jonkheer’ of ‘schildknaap’ kwamen niet voor. De derde en vierde generaties werden daarentegen
systematisch aangesproken met een ridderlijke titel. Daarbij leefden deze laatste twee generaties in
een periode dat het minder vanzelfsprekend was om nog een riddertitel te hebben daar we in de late
veertiende en vroege vijftiende eeuw een forse daling zagen van het aantal riddertitels. Dit gaf aan
dat ze waarschijnlijk tot de meer invloedrijke adellijke families behoorden. We willen nog opmerken
dat het tevens opvallend was dat Roeland van Wedergrate in d periode dat hij een riddertitel
verwierf, eveneens in het bezit was gekomen van de eerder vermelde heerlijkheden. Het bezit van
een heerlijkheid gaf de heer een quasi adellijke status, het gebruik van een riddertitel zou een
logische volgende (of voorgaande) stap zijn in hun profilering als adellijke familie. Deze heerlijkheden
werkten mogelijk de laatste twijfels weg omtrent hun adellijke status, waardoor ze lagere riddertitels
konden claimen. Daarbij merken we nog op dat Roeland junior voor het eerst opdook als ridder in de
vroege jaren 1470, kort na de veldtochten van Karel de Stoute tegen de stad Luik en zijn oorlog tegen
Louis XI van Frankrijk.233 Mogelijk ging Roeland junior mee met één van de veldtochten in deze
periode en werd hij daar geridderd, waardoor dus ook de (hogere) aanspreektitels te verklaren
zouden zijn.
Op basis van dit criteria die we tot nu toe bespraken kunnen we de adellijke status van de familie pas
vanaf 1470 bevestigen: ze hadden een ‘adellijk bloed’, Roeland junior was ridder (en dus een
edelman) in een periode waarin deze eretitels steeds exclusiever werden en de familie verwierf
daarenboven ook nog twee heerlijkheden met hogere rechtsmacht. Voor de periode na 1470 was
230
RAG, leenhof SP, nr. 2983 (15 november 1508); ARA Brussel, RK, nr. 14302, f°1r.
RAG, verzameling diverse oorkonden, nr. 110 (15 december 1518); RAG, Abdijarchief Baudelo - oorkonden,
nr. 1025 (23 januari 1517)
232
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 3967 (2 januari 1517) en nr. 3969 (21 juni 1518)
233
R. VAUGHAN, Charles the Bold. The last Valois Duke of Burgundy. Londen, Longman group limited, 1973, p. 1115.
231
63
dus elke twijfel over de status van de familie weggewerkt en kunnen we terecht spreken van een
statusverhoging.
Daarnaast bleef het tot nu toe onduidelijk in hoeverre Jan en Roeland senior een adellijke status
konden claimen. Voorlopig konden zij enkel steunen op hun edele afstamming, wat dus niet
voldoende was. Bovendien was Jan een bastaard wat het voor hem zeker niet eenvoudig maakte om
als edelman aanvaard te worden. Om in te gaan op de schemerachtige adellijke status van Jan en
Roeland senior is het zinnig om nog een vierde criterium te bekijken, namelijk sociale netwerken.
6. Vierde criterium: adellijke netwerken als indicatie voor de sociale erkenning van een
adellijke status.
We bespreken tenslotte een vierde criterium alvorens een eindconclusie naar voor te schuiven over
de adellijke status van de familie van Wedergrate. In dit onderdeel gaan we bekijken in hoeverre de
bastaardtak van Wedergrate geïntegreerd is in een ‘adellijk netwerk’. Wanneer ze inderdaad tot zo
een netwerk behoorden, kunnen we vermoeden dat ze door andere adellijke families aanvaard
werden als ‘adellijk’. We hebben eerder het belang van de sociale erkenning en aanvaarding van
iemands adellijke status aangehaald. Want het beschikken over sociale banden met andere
onbediscussierde adellijke families en het aangaan van huwelijksallianties met dergelijke
vooraanstaande families, is noodzakelijk om je ‘sociale kapitaal’ op peil te houden.234 Daarom is het
dus interessant om na te gaan of de Van Wedergrates deel uitmaken van een dergelijk netwerk.
6.1. Huwelijksallianties.
We gaan in de eerste plaats kijken naar de huwelijksallianties van de familie van Wedergrate. We
overlopen per generatie de aangegane huwelijksallianties en bespreken dan kort de status van de
met hen aangetrouwde families. De eerste huwelijksalliantie die we tegenkwamen was die tussen
Jan van Wedergrate en Kathelijne van der Scaghe. Zij had een aanzienlijke sociale status, haar ouders
waren Jan van der Scaghe en Lisbette Sersymoens. Beide families waren belangrijke Gentse
schepenfamilies. Daarenboven was Kathelijne zelf de weduwe van Jan van Raveschoot, weerom
iemand die afkomstig was uit een Gentse schepenfamilie. Kort gezegd, dit was geen slechte
huwelijksalliantie voor Jan van Wedergrate, zeker wanneer we er rekening mee houden dat hij zich
nog niet zo lang op Gent richtte. Vermoedelijk heeft had zijn latere schepenfunctie deels te danken
aan de goede banden die hij onderhield met deze invloedrijke schepenfamilies dankzij zijn huwelijk.
234
F. BUYLAERT, ‘Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit’, p. 617-619.
64
De volgende van Wedergrate, Roeland senior, deed echter niet onder voor zijn vader. Op 4 maart
1445 huwde hij met Margriet Uten Hove, de dochter van Jan Uten Hove en Kathelijne Sersanders en
tevens de kleindochter van Jacob Uten Hove.235 De familie Sersanders was een adellijke familie en
ook de Uten Hove’s waren adellijk. Deze laatste waren een oude patriciërsfamilie uit Gent, ze
hadden veel bezittingen in Gent en hadden die deels bemachtigd via gunstige huwelijksallianties. Ze
imiteerden de ‘vivre noblement’ en huwden met adellijke families, om vanaf de late 13 e eeuw zelf
aanvaard te worden als een adellijk geslacht.236 Daarenboven waren de Uten Hove’s ook actief als
Gentse schepenen. De familie Uten Hove nam tussen 1363 en 1509 een zeventigtal schepenfuncties
op zich en ze traden ook regelmatig op als herekiezers. Kortom: we hadden hier te maken met de
absolute top van de Gentse stedelijke elite. Daarnaast schreef de familie ook een aantal baljuws- en
ontvangersfuncties op hun naam.237 Het was dan ook niet verwonderlijk dat Roeland senior, na zijn
huwelijk met Mergriete, meermaals opdook als Gentse schepen. Zowel via zijn eigen huwelijk, als via
het huwelijk van zijn vader Jan, was de familie van Wedergrate duidelijk geallieerd met de
toenmalige invloedrijke Gentse schepenfamilies. Ze bouwden dus een zeer goed netwerk uit met
leden van de Gentse politieke top.
De zus van Roeland senior, Jozefien van Wedergrate ging echter een zeer vreemde huwelijksalliantie
aan. Ze huwde in het schepenjaar 1437-1438 met Artuur van Lichtervelde; een tiental jaar later
volgde er een scheiding van tafel en bed die bevestigd werd door de schepenen van de keure op 7
november 1448 toen hun boedelverdeling werd opgesteld.238 De echtgenoot van Jozefien, Artuur,
was de zoon van Rogier van Lichtervelde.239 In een ‘adelslijst’ van het graafschap Vlaanderen uit 1437
werd een Artuur van Lichtervelde vermeld bij de schildknapen (‘escuyers’) van Ieper en de kasselrij
Ieper.240 Het is echter niet volledig zeker of het om dezelfde Artuur van Lichtervelde ging als deze die
met Jozefien trouwde. De familie van Lichtervelde was een zeer oude, vooraanstaande adellijke
familie. Oorspronkelijk was het een ridderlijk huis uit het graafschap Vlaanderen en ze gingen terug
tot het begin van de dertiende eeuw. Ze hadden meerdere heerlijkheden in hun bezit, onder andere
Lichtervelde (hun hoofdbezit), Koolskamp, Staden, Roosebeke, Croix, Stuyvenskerke, Latem, Berlare
235
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125 r. (4 maart 1445); SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 81 v. (2
maart 1470)
236
F. BLOCKMANS, Het Gentsche stadspatriciaat tot omstreeks 1302 (Werken uitgegeven door de Faculteit
Letteren en Wijsbegeerte van de Universiteit Gent, 85), Antwerpen – Den Haag, 1938, p. 65-85 en p. 341-346.
237
Database Vlaamse adel: ‘familie Uten Hove’.
238
SAG, reeks 330, nr.21, 1437-1438, f°82 r. (s.n.); SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r. (7 november
1448)
239
SAG, reeks 330, nr. 21, 1437-1438, f° 82 r. (s.d.)
240
F. BUYLAERT, J. DUMOLYN, P. DONCHE, E. BALTEAU en H. DOUXCHAMPS (eds.), ‘De adel ingelijst’, p. 78. Daar
meer bepaald: tekstuitgave nr. 5b (1437) Een adelslijst van het graafschap Vlaanderen, geografisch ingedeeld.
De ‘escuyers’ van Ieper en de kasselrij Ieper.
65
en Eecke.241 In de parochiekerk van Koolskamp bevindt zich tot op heden bovendien een graftombe,
zeg maar praalgraf, van Jacob van Lichtervelde (†1431).242 Het vreemde aan deze alliantie was de
schijnbare afwezigheid van de familie in Gent, wat in vergelijking met de andere allianties van de
familie van Wedergrate toch een opvallend verschil was. De familie van Lichtervelde behoorde tot de
hogere adel, wat misschien de drijfveer was van de familie van Wedergrate. Maar de eigenlijke
motieven van beide families om dit huwelijk aan te gaan en daarna weer te verbreken, blijven voor
ons onduidelijk. De Van Wedergrates waren misschien op zoek naar extra sociaal prestige. Maar het
knelpunt bleef de inactiviteit van de familie van Lichtervelde in Gent. Omdat de opbouw van hun
netwerk zich duidelijk richtte op de invloedrijke families van de Gentse politieke top, leek deze
alliantie de vreemde eend in de bijt. We besluiten hieruit dat de Van Wedergrates duidelijk
vastberaden waren om zich in te metselen in de Gentse politieke elite. Toch vonden ze het daarnaast
blijkbaar belangrijk om hun actieradius ruimer te houden en ook allianties aan te gaan met adellijke
families die buiten Gent actief waren. Ze hanteerden een breder geografisch perspectief en de
familie Van Lichtervelde was daar een voorbeeld van (adellijke familie uit Zuid-Vlaanderen).
We zijn aanbeland bij de derde generatie, namelijk bij Roeland junior, de zoon van Roeland. Hij
huwde kort voor februari 1471 met Kathelijne van der Cameren.243 Kathelijne was de dochter van
Willem van der Cameren en Georgette Harincx en de kleindochter van Guillaume van der Cameren
en Marie de Visch. De familie van der Cameren was in het bezit van de heerlijkheid Merelbeke, die
gehouden werd van de graaf van Vlaanderen, vanaf het einde van de veertiende eeuw tot het einde
van de zeventiende eeuw.244 Ze waren tevens heren van Foucquières (nabij het huidige Lens gelegen)
en hadden meerdere riddermatige telgen in hun rangen. We zagen dan ook dat de familie van der
Cameren vaak huwelijksallianties aanging met andere adellijke families, die ofwel riddertitels
droegen of in het bezit waren van een heerlijkheid. Kathelijne zou bovendien zelf ‘dame van
Huisgaver’ zijn.245
De familie van der Cameren had zeer goede banden met de familie van
Crombrugge, onder andere via een huwelijksalliantie. De van Crombrugghe’s waren op hun beurt in
het bezit van de heerlijkheid Crombrugge, grenzend aan Merelbeke, en ze behoorden bovendien tot
241
H. DOUXCHAMPS, ‘Les quatres familles belges les plus anciennes subsistantes. Lichtervelde, comté de Flandre
*lichtervelde, 1276+ Ypre, 1347’, In: le Parchemin, 340 (2002), p. 275-276.
242
Meer informatie over de praalgraven van de heren van Lichterveld en Koolskamp vindt je op volgende
website: http://www.flickr.com/photos/erfgoed/2997005246. (geraadpleegd op 13 april 2011)
243
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 125 r. (20 februari 1471). De familie is eveneens uitgebreid besproken
in : P. DE LICHTERVELDE, Un grand commis des ducs de Bourgogne, Jacques de Lichtervelde, seigneur de
Coolscamp, Brussel, Goemare, 1943, 331p.
244
H. DOUXCHAMPS en T. VAN DRIESSCHE, ‘Aux origines de la famille de Crombrugghe’, Le Parchemin, 303 (1996), p.
162.
245
A. DE VLAMINCK, Filiations de familles de la Flandre, Gent, 1875, vol. 1, p. 91-92.
66
de meer welgestelde en invloedrijke families van Vlaanderen.246 Kathelijne van der Cameren was dus
geen slechte huwelijkspartner, integendeel. De adellijke status van de familie van der Cameren stond
al meer dan een eeuw voor haar huwelijk met Roeland ontegensprekelijk vast. Bovendien paste de
familie van der Cameren perfect binnen het ‘Gentse’ netwerk van de Van Wedergrates. Ze waren ook
actief in Gent, ze namen in de periode 1450-1500 veertien schepenambten op zich.247 Weerom zien
we een duidelijk profiel terugkeren: een adellijke familie die politiek actief was in de schepenbanken
van Gent.
Vervolgens bespreken we de kinderen van Roeland junior en Kathelijne, de vierde generatie. Ze
hadden twee zonen, Hendrik en Karel en één dochter Margaretha. Hendrik stierf voor zover we
weten kinderloos. We vonden ook geen aanwijzingen van een mogelijk huwelijk. Met andere
woorden, het was wel mogelijk dat hij huwde, maar er waren geen aanwijzingen van een mogelijke
huwelijkspartner in de bronnen. Zijn broer Karel stierf vermoedelijk ook kinderloos. We weten wel
dat hij gehuwd was, namelijk met Elisabeth van Raveschoot. Elisabeth was de dochter van Adriaan
van Raveschoot en Margaretha van de Walle, ze had nog een zus Jozefien van Raveschoot (de
echtgenote van Antoine van der Vichte).248 De familie van Raveschoot was een Gentse
patriciërsfamilie die in de loop van de vijftiende eeuw stilaan aanvaard werd als een adellijke familie.
Vanaf 1470 werden ze met zekerheid als edelen beschouwd.249 Ze behoorden tot de Gentse elite en
namen in de periode 1350-1500 niet minder dan negenentwintig schepenambten op.250 De familie
van Raveschoot ging huwelijksallianties aan met andere Gentse patriciërsfamilies en met adellijke
geslachten.251 Haar moeder Margaretha van de Walle behoorde bovendien tot een oude adellijke
familie.
Dat brengt ons tenslotte bij Margaretha, zij huwde met Joris van der Meere. Joris was de zoon van
Joris (senior) van der Meere en Barbara van Clessenare.252 Joris van der Meere was heer van
Huisgaver, hij huwde in 1493 met Margaretha.253 De familie van der Meere behoorde tussen 1475 en
246
H. DOUXCHAMPS en T. VAN DRIESSCHE, ‘Aux origines de la famille de Crombrugghe’, Le Parchemin, 304 (1996), p.
242-243.
247
Database Vlaamse adel: ‘familie van der Cameren’.
248
F. BUYLAERT, ‘Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit’, p. 507; o.a. RAG, verzameling
diverse oorkonden, nr. 110. (15 december 1518)
249
F. BUYLAERT, ‘Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit’, p. 350.
250
Databse Vlaamse adel: ‘familie van Raveschoot’.
251
F. BUYLAERT, ‘Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit’, p. 505.
252
RAG, index familie archieven, familie van Wedergrate, p. 79.
253
SAG, reeks 400, nr. 31, 152r.; R. OPSOMMER, op. cit., p. 395.
67
1530 tot de Brabantse adel, ze zouden hun naam ontlenen aan ‘het hof Ter Meeren’ te Zaventem.254
De familie dook op in het begin van de veertiende eeuw en telde vanaf het midden van diezelfde
eeuw een aantal ridders in haar rangen.255 Zo kwamen bijvoorbeeld Jan (senior), Jan (junior), Gillis en
Adriaan van der Meere voor op een adelslijst van het graafschap Vlaanderen die gedateerd was op
1437, bij de schildknapen van de stad en kasselrij Oudenaarde.256 Rond 1400 doken ze op in
Vlaanderen, meer bepaald in Gent, nadat een dochter van Godevaart van der Meere huwde met
Raas Onredene. Van dan af aan was de familie van der Meere of op zijn minst een zijtak daarvan, ook
actief in Gent.257 Joris van der Meere betaalde vermoedelijk ook, als voogd van zijn moeder (Barbara
van Clessenare), op 10 maart 1501 het leenverhef voor het leen Clessenare.258 De familie van der
Meere kwam via Margaretha in het bezit van de heerlijkheid Voorde, een heerlijkheid met hogere
rechtsmacht.259 Daar bovenop zal Joost van der Meere, de zoon van Joris en Margaretha, naast
Voorde ook de heerlijkheid Landegem erven van zijn moeder.260 De zijtak van de familie van der
Meere, die actief was in Gent, ging dus een gunstige huwelijksalliantie aan met Margaretha van
Wedergrate. Deze zijtak was trouwens niet opvallend actief in Gent, wat dus niet binnen het
gangbare patroon van de huwelijksallianties viel. Maar het was natuurlijk ook aannemelijk dat dit
minder van belang was, daar Margaretha nog twee broers had, verwachtte men natuurlijk niet dat zij
uiteindelijk als erfdochter zou overblijven. Margeretha is dus eerder « gebruikt » om andere
strategische opties mee na te streven, net zoals eerder het geval was met Jozefien. Het huwelijk van
Margaretha was aanvankelijk misschien minder doorslaggevend voor de positie van de familie van
Wedergrate binnen Gent. Maar uiteindelijk draaide deze alliantie vooral in het voordeel van de
familie van der Meere uit, aangezien de zoon van Margaretha en Joris, de patrimoniale goederen van
de moederlijke zijde erfde.
De analyse van de huwelijksallianties van de familie van Wedergrate kan ons tot een aantal
vaststellingen doen komen. In de eerste plaats zagen we dat ze ofwel huwelijken aangingen met
invloedrijke patriciërsfamilies uit Gent of met adellijke families die eveneens actief waren in Gent.
Een groot deel van deze patriciërsfamilies zullen vroeg of laat zelf een adellijke status genieten. Ze
gingen dus graag allianties aan met adellijke families om hun ‘sociaal kapitaal’ te verhogen. Dit deed
254
Database Burgundian Nobility, passim; P. DE WIN, ‘De adel van het hertogdom Brabant van de vijftiende
eeuw. Een terreinverkenning’, In: Tijdschrift voor Geschiedenis, 1980, p. 397-406.
255
P. DE WIN, art. cit., p. 397-406.
256
F. BUYLAERT, J. DUMOLYN, P. DONCHE, E. BALTEAU en H. DOUXCHAMPS (eds.), ‘De adel ingelijst’, tekstuitgave
nr. 5b (1437).
257
P. DE WIN, art. cit., p. 397-406.
258
ARA, RK, nr. 1180, fol. 70 r. (1502)
259
H. VAN ISTERDAEL, ‘Voorde’, p. 296-297.
260
Werd eerder aangehaald bij het tweede criterium, de heerlijkheid Landegem. (cfr. supra)
68
ons vermoeden dat de Van Wedergrates vanuit dit oogpunt gezien werden als een goede
huwelijksalliantie voor deze patriciërsfamilies die graag een adellijk statuut zouden verwerven. Zeker
omdat Jan van Wedergrate al vrij snel na zijn komst in Gent een echtgenote wist te strikken waarvan
beide ouders, en tevens haar eerste echtgenoot, uit invloedrijke Gentse patriciërs- of
schepenfamilies kwamen. Jan was op dat ogenblik nog niet actief als Gentse schepen, wat doet
vermoeden dat hij een goede tegenpartij was omwille van zijn edele afkomst. Dat leek voor ons toch
een aannemelijke verklaring. Het was verder ook geweten dat in de loop van de veertiende en
vijftiende eeuw de patriciërsfamilies uit de steden samenvloeiden in eenzelfde huwelijksnetwerk als
de adellijke families die zich in diezelfde steden vestigden. Deze patriciërsfamilies zouden bovendien
na verloop van tijd ook als adellijke families aanzien worden. Alleen de hogere adel zou niet
deelnemen aan deze versmelting met de welgestelde patriciërs in de steden, deze families behielden
een eigen netwerk.261 Binnen dit netwerk van adellijke en patriciërsfamilies, zouden de Van
Wedergrates logischerwijze eerder fungeren als een adellijke familie, omwille van hun edele doch
onwettige afkomst. Jan Dumolyn en Filip van Tricht kwamen in een artikel over de
sociaaleconomische positie van de adel bovendien tot de vaststelling dat de zijtakken van een adellijk
huis, die geen eigen patrimoniale goederen beheerden, toch regelmatig huwelijksallianties
aangingen met de stedelijke burgerij en daarnaast ook administratieve functies op zich namen. Deze
vertakkingen behielden volgens hen een quasi adellijke status door te verwijzen naar de hoofdtak.262
Het lijkt aannemelijk dat Jan van Wedergrate bij zijn komst in Gent vrij snel een goede
huwelijksalliantie kon aangaan door te verwijzen naar zijn afstamming van het huis van Wedergrate,
de hoofdtak waarvan de gelijknamige bastaardtak afkomstig was. We kunnen dus, op basis van de
hierboven besproken huwelijksallianties, aannemen dat de adellijke status van de familie van
Wedergrate sociaal erkend werd.
We bespraken de huwelijken van vier generaties van deze “lignage van Wedergrate.” In totaal
kwamen er zes huwelijksallianties aan bod, waarvan er één vervroegd afgebroken werd door een
scheiding van tafel en bed. Wanneer we kijken naar de zes families waarmee men een alliantie
aanging vallen er twee zaken op. Ten eerste waren de meesten onder hen politiek actief in Gent, zo
waren de families van der Scaghe, Uten Hove, van der Cameren en van Raveschoot bijvoorbeeld
uitermate actief als Gentse schepenen.263 Bovendien waren de twee huwelijksallianties die
aangegaan zijn met de, op dat moment, niet in Gent actieve families van Lichtervelde en van der
261
F. BUYLAERT, proefschrift Buylaert, p. 512; F. BUYLAERT, ‘Adellijke inwijking’, p. 23.
J. DUMOLYN en F. VAN TRICHT, ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse adel: enkele
trends’,In: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 137 (2000), p. 8.
263
Database I. Schoups en Database Vlaamse adel: voor families Uten Hove, van der Cameren en van
Raveschoot
262
69
Meere, de huwelijken van de vrouwelijke telgen. De huwelijken van de mannelijke leden van de
familie, richtten zich dus systematisch op de Gentse politiek. Met als achterliggende reden de
verwezenlijking en bestendiging van hun eigen aanwezigheid in de Gentse politiek. De mannelijke en
vrouwelijke familieleden werden dus op een andere manier “ingezet” op de huwelijksmarkt. De
mannelijke familieleden huwden systematisch met belangrijke Gentse schepenfamilies, de vrouwen
(Jozefien en Margaretha) werden daar tegenover eerder ingezet om andere familiale belangen te
behartigen. Natuurlijk kunnen we deze conclusie niet veralgemenen op basis van onze casus, maar
we wilden dit onderscheid toch graag opmerken. Daarnaast is het niet minder belangrijk om op te
merken dat, op de familie van der Scaghe na, alle huwelijksallianties aangegaan zijn met adellijke
families.264 Er waren natuurlijk ook veredelde patriciërsfamilies bij, maar hun adellijke status werd op
het ogenblik van de huwelijksallianties al algemeen aanvaard. De bastaardtak van Wedergrate
behoorde dus tot een adellijk netwerk, waardoor hun eigen adellijke status zo goed als zeker sociaal
aanvaard werd. Ze gaven daarenboven de voorkeur aan adellijke families die actief waren in Gent.
6.2. Borgstellingen.
Niet alleen de reeds aangehaalde huwelijksallianties kunnen ons informatie verschaffen over het
uitgebouwde netwerk van de familie van Wedergrate. We bekijken kort twee voorbeelden die
aantonen hoe je op een andere manier informatie kan verzamelen over families die een goede
verstandhouding hebben en vermoedelijk tot eenzelfde netwerk behoren. Een eerste voorbeeld was
de verzoening tussen Jan van Wedergrate en Ogier van Massemen, beiden bastaarden, die
plaatsvond voor de schepenen van gedele van Gent op 10 september 1404. Er stelden zich voor
beide partijen personen borg, zij stonden ervoor in dat de afgesproken voorwaarden nageleefd
werden. Wanneer dat niet het geval was, konden zij verantwoordelijk gesteld worden om
bijvoorbeeld een onbetaalde som te vergoeden. Bij deze verzoening stelden Jan van Parijs (de zoon
van Jan) en Jakob van de Hane zich borg voor Jan van Wedergrate.265 Gezien de verantwoordelijkheid
die gekoppeld was aan zo een borgstelling, kunnen we ervan uitgaan dat beiden een goede relatie
hadden met Jan van Wedergrate. Wanneer we ons focussen op Jan van Parijs, dan zien we dat hij
niet zomaar de eerste de beste was. De familie van Parijs was een oude Gentse adellijke familie. Jan
van Parijs werd vermeld in een ‘adelslijst’ van het graafschap Vlaanderen bij de edelen van Gent.266
264
Database Vlaamse adel: families Uten Hove, van Lichtervelde, van der Cameren, van Raveschoot en van der
Meere.
265
SAG, reeks 330, nr. 13, 1404-1405, zoendincboek, f° 2r. (10 september 1404).
266
F. BUYLAERT, J. DUMOLYN, P. DONCHE, E. BALTEAU en H. DOUXCHAMPS (eds.), ‘De adel ingelijst.’:tekstuitgave
nr. 5a (1362-1363) Een adelslijst van het graafschap Vlaanderen, geografisch ingedeeld. ‘De edelen van ‘Gand’.
70
Daarnaast werd hij ook enkele malen vermeld als ridder of als edelman.267 De familie van Parijs was
bovendien de zoveelste Gentse schepenfamilie die tot het sociale netwerk van de familie van
Wedergrate behoorde.268 Jan van Wedergrate kon dus rekenen op een Gentse edelman uit een
welgestelde familie die voor hem borg wou staan, dat wees ons erop dat Jan zelf ook niet van de
minsten was. Het deed ons tevens vermoeden dat de families een goede band hadden.
Een tweede voorbeeld was de relatie tussen Roeland senior van Wedergrate en Jan van Rijsel. Na het
overlijden van Jan van Rijsel, nam Roeland senior tot twee maal toe een schuld op zich in naam van
de weduwe en de wezen van Jan van Rijsel. Een eerste maal betaalde hij een schuld van zeven pond
groot binnen het jaar aan Jan van Bloume.269 Een tweede schuld die hij vereffende was ten bate van
Lieven Rossins, deze bedroeg vijfendertig pond groot en werd in schijven van acht pond en veertig
schellingen per jaar afbetaald.270 We vermoeden dat Roeland niet zomaar als gulle geldschieter
optrad, waarschijnlijk onderhield hij goede relaties met wijlen Jan van Rijsel en zijn echtgenote.
Weerom merken we op dat Jan van Rijsel behoorde tot een adellijke familie met riddermatige telgen
in hun rangen.271
Zowel op basis van de aangegane huwelijksallianties, als aan de hand van bovenstaande
voorbeelden, kunnen we besluiten dat de familie van Wedergrate nauwe banden had met een aantal
belangrijke Gentse adellijke families. Ze behoorden dus tot een adellijk netwerk in Gent. Daarbij
waren een groot aantal van die families ook politiek actief in Gent, voornamelijk als schepenen. De
aangegane netwerkrelaties lagen dan nog meer voor de hand, aangezien ook de Van Wedergrates
een aantal schepenambten op zich namen. Wanneer we in het volgende hoofdstuk langer stilstaan
bij de schepenfuncties van de Van Wedergrates, gaan we dieper in op de relaties tussen een aantal
Gentse schepenfamilies die gedurende enkele decenia de schepenfuncties in Gent domineren.
267
J. KERVYN DE LETTENHOVEN (le baron) (ed.), Oeuvres de Froissart. Chroniques. Brussel, Koninklijke academie
voor wetenschappen en letteren, 1873-1877, dl. 10, p. 278-285 (1384, 28-29 februari n.s.) : ‘messire Jehan de
Paris’; F. BUYLAERT, J. DUMOLYN, P. DONCHE, E. BALTEAU en H. DOUXCHAMPS (eds.), ‘De adel ingelijst’:
tekstuitgave nr. 1 (1384-1386) Lijst ‘namen van den ridders van Vlaendren’, met opsomming van ‘ruddren met
ghesellen’: ‘Mer Jan Parys’; SAG, Reeks 330, 10, 1393-4, 9v (19 oktober 1393): ‘mer Jhan Parijs, rudder’; SAG,
267
Reeks 301, 11, 1388-9, 67v (1389, 27 juni: ‘mer Jan Parijs, rudder’. (Met dank aan Frederik Buylaert voor deze
referenties)
268
Database Vlaamse adel: ‘familie van Parijs’.
269
SAG, reeks 301, nr. 42, 1453-1454, f° 26 v. ( 6 november 1453)
270
SAG, reeks 301, nr. 42, f°1453-1454, f° 36 v. (6 november 1453)
271
H. NOWÉ, Les baillis comtaux de Flandre: des origines à la fin du siècle,Brussel, Lamartin, 1929, p. 390 (13511356): ‘Jean van Rijsele’, ridder, baljuw van Veurne van september 1351 tot juli 1356; F. BUYLAERT, J. DUMOLYN,
P. DONCHE, E. BALTEAU en H. DOUXCHAMPS (eds.), ‘De adel ingelijst’: tekstuitgave nr. 5a (1362-1363) Een
adelslijst van het graafschap Vlaanderen, geografisch ingedeeld. De edelen van Veurne-ambacht: ‘Messire
Jehan de Lille’; Nowé, Les baillis comtaux de Flandre, p. 402 (1363): ‘Jan van Rijssele’, ridder en baljuw van
Bergen in 1363; ARA, RK, nr. 1085, fol. 7 r. (oktober-december 1365): ‘vrouwe Margriete de dochtere mijns here
Jehane van Rijssele’.
71
7. CONCLUSIE: de familie van Wedergrate, een adellijke familie?
Wat we vooral leren uit dit hoofdstuk is dat ‘de adel’ als sociale groep moeilijk te definiëren is. In het
laatmiddeleeuwse graafschap Vlaanderen was deze groep niet af te bakenen op basis van de
vorstelijke erkenning en toekening van adellijke titels. Niet alleen het onderscheid tussen edelen en
niet-edelen was moeilijk te bepalen, ook de interne differentiatie van de adel zorgde voor
moeilijheden. Toch ging men op zoek naar kenmerken die deze edelen met elkaar verbinden. Een
eerste aspect dat naar voor geschoven werd, was het belang van een edele afkomst. Maar dit was
geen absolute afbakening van de adel als klasse, er waren meerdere mogelijkheden van op- en
neerwaartse mobiliteit. Niet iedereen met een edele afkomst was automatisch zelf ‘adellijk’ en
daarnaast was het dus ook mogelijk voor niet-edelen om een adellijke status te verwerven. Er was
dus meer nodig dan een adellijke afkomst. Een tweede aspect dat naar voor geschoven werd, was
het belang van een adellijke levensstijl en het daarop gebaseerde ‘vivre noblement’ als historisch
onderzoeksconcept. Maar we zagen dat de kenmerken van deze levensstijl, met uitzondering van het
bezit van een heerlijkheid met hogere rechtsmacht, moeilijk te achterhalen waren in de bronnen.
Bovendien was deze ‘adellijke levensstijl’ ook toegankelijk voor niet-adellijke, welgestelde burgers.
De kenmerken van de ‘adellijke levensstijl’ waren dus niet exclusief voorbehouden aan edelen.
Daarom was ook dit tweede aspect niet voldoende om de adel af te bakenen. Tenslotte kwamen we
bij een derde element, de sociale aanvaarding van je sociale status als edelman. Deze sociale
erkenning bleek het meest geschikt te zijn om de ‘adel’ te herkennen. Natuurlijk stonden deze drie
aspecten met elkaar in verband. Wanneer je geen adellijke levensstijl kon onderhouden, was het
moeilijk om als edelman aanvaard te worden. Daarnaast kon je beroep doen op een edele
afstamming om je sociale positie mee te ondersteunen, weerom bleef het van belang dat je deze
adellijke afkomst combineerde met een adellijke levensstijl. Voor de nieuwe adel was deze adellijke
levenstijl dan weer een handig middel om hun nieuwe sociale status aanvaardbaar te maken naar de
buitenwereld toe, ze toonden dat ze ‘erbij horen’. Met andere woorden de definiëring van de ‘adel’
in het laatmiddeleeuwse graafschap Vlaanderen was (en is) complex. Het komt erop neer dat je
verschillende aspecten van het ‘edel zijn’ met elkaar moet combineren, waarbij de sociale erkenning
van die status van primordiaal belang is. Deze sociale erkenning probeerden we te achterhalen via
een analyse van hun adellijke netwerk en het eventuele gebruik van ridderlijke titels. Daarnaast bleef
het bezit van een heerlijkheid een bijkomende legitimering van je ‘adellijke status’ in het graafschap
Vlaanderen.
We hebben deze verschillende aspecten bekeken voor de bastaardtak van Wedergrate. Het eerste
aspect dat we bekeken, was hun edele afkomst: de bastaardtak van Wedergrate was inderdaad een
zijtak van de adellijke familie van Wedergrate. Er was wel één probleem: Jan was een bastaard en
72
van zijn nakomelingen was het ongetwijfeld geweten dat zij afstamden van een bastaard, hoewel zij
zelf van wettige geboorte waren. We stonden uitgebreid stil bij de beperkingen die onwettige
kinderen ondervonden in de late middeleeuwen. We zagen echter dat deze onwettige afkomst niet
noodzakelijk een probleem vormde. Jan, de bastaard van Wedergrate, nam de sociale status van zijn
vader in theorie over. Hij ondervond daarenboven weinig beperkingen ten gevolge van zijn adellijke
status. Alleen de uitsluiting van de erfopvolging van zijn vader was een groot nadeel. Adellijke
bastaarden konden dus een adellijke status genieten, maar voor de meesten onder hen was het wel
moeilijker om als adellijk aanvaard te worden binnen de samenleving en voldoende inkomsten te
genereren om een bijpassende levensstijl te bekostigen.
We bekeken ook of de familie in bezit was van heerlijkheden met een hogere rechtsmacht, aangezien
dit hun sociale status kon legitimeren en eveneens voor voldoende inkomsten kon zorgen. De familie
van Wedergrate kwam in het bezit van twee heerlijkheden met hogere rechtsmacht, Voorde en
Landegem. Maar hun adellijke status was niet gebaseerd op dit heerlijke bezit. Ze verworven deze
pas in de derde generatie (ongeveer in de 2e helft van de 15e eeuw), terwijl we vermoeden dat de
eerste twee generaties al als adellijk aanvaard werden. Met andere woorden: ze versterkten hun
‘adellijke profilering’ door de verwerving van een heerlijkheid met een hogere rechtsmacht.
Niet alleen hun heerlijk bezit legitimeerde hun adellijke status. We zagen ook dat ze in dezelfde
periode als de verwerving van deze heerlijkheden, ridderlijke aanspreektitels gingen gebruiken. Ten
slotte zagen we ook in hun sociaal netwerk de bevestiging van hun adellijke status. Ze trouwden
systematisch met andere adellijke families, die bovendien bijna allemaal actief waren in de Gentse
politiek. Er was slechts één huwelijk met een niet-adellijke familie, maar dit was wel een zeer
invloedrijke schepenfamilie uit Gent, wat hun dan weer voordelen opleverde voor hun integratie in
de Gentse politiek. Dit huwelijksnetwerk toonde aan dat ze sociaal aanvaard waren als een adellijke
familie. Wanneer dat niet het geval zou geweest zijn, was het zeer moeilijk, zoniet bijna onmogelijk,
geweest om als bastaardtak zo’n gunstige huwelijksallianties aan te gaan. Ze moeten vrijwel met
zekerheid gesteund hebben op hun edele afkomst om deze allianties mogelijk te maken. Hun latere
heerlijke bezit en het aannemen van ridderlijke aanspreektitels gaf hun sociale positie nog een
tikkeltje extra prestige. Deze beide elementen bevestigen ons vermoeden dat de bastaardtak van
Wedergrate wel degelijk als een adellijke familie erkend werd door hun tijdgenoten.
Nu rest ons natuurlijk nog de vraag hoe de familie er nu juist in geslaagd is om deze sociale positie
vast te houden en zelfs te verbeteren. Ze leefden in een woelige politieke periode met opstanden
van de steden tegen het gezag van de Bourgondische hertogen. In het volgende hoofdstuk zoeken
we dan ook uit hoe ze erin geslaagd zijn hun positie te verstevigen en te beschermen.
73
4. Een analyse van de familie op sociaal, politiek en economisch vlak tot ca. 1500.
Zoals we in onze probleemstelling aanhaalden richtte dit onderzoek zich op twee hoofdvragen. De
eerste vraag - met betrekking tot de sociale positionering van de bastaardtak van Wedergrate als een
adellijke familie - kwam reeds in het eerste deel aan bod. We kwamen tot het besluit dat ze zich
ondanks hun onwettige afkomst duidelijk als een adellijke familie profileerden. Het doel van dit
tweede deel is onze focus verschuiven naar de manier waarop ze als adellijke familie functioneren
binnen de geografische context van de stad Gent. We gaan dus op zoek in het door ons
samengezochte bronnenmateriaal naar de zaken die kunnen bevestigen dat de familie effectief naar
voor kwam als een adellijke familie in Gent en hoe ze erin slaagden om deze sociale status te
behouden.
Om deze analyse beter te kaderen, beginnen we dit hoofdstuk met een korte analyse van de sociale,
economische en politieke situatie in Gent gedurende de late middeleeuwen. Daarna overlopen we
chronologisch de verschillende generaties van de familie van Wedergrate, waarbij sommige gegevens
een kapstok zijn om verdere informatie over de laatmiddeleeuwse context aan op te hangen.272
Daarbij besteden we voornamelijk aandacht aan de positie van adellijke families binnen deze
stedelijke context. Er zal dus steeds een interactie zijn tussen de specifieke situatie van de familie van
Wedergrate en de meer algemene context die het laatmiddeleeuwse Gent ons bood.
1. De algemene context: een korte schets van de economische, sociopolitieke en culturele
achtergrond van het laatmiddeleeuwse Gent.
1.1. De economische situatie.
Op economisch vlak was er in de eerste helft van de 15e eeuw een gunstig conjunctuurverloop in
Gent, dit was grotendeels de verdienste van de graanstapel. Zolang de economie goed draaide, bleef
de demografische aantrekkingskracht van de stad hoog.273 Naarmate de graanstapel een steeds
belangrijkere functie vervulde, ging men vanuit Gent steeds meer belang hechten aan de
overheersing van het omliggende hinterland. Daarnaast zou Gent ook streven naar een zo hoog
mogelijke mate van autonomie, ze wilden zelf hun ‘zaakjes’ regelen. Onder de graven van
Vlaanderen konden ze nog redelijk hun zin doen, maar dit streven naar autonomie zal hen nadien
meermaals in conflict brengen met de naar centralisatie strevende Bourgondische hertogen, die dat
niet langer door de vingers wilden zien.274 Naast het belang van de graanstapel, steunde Gent vooral
op de lakenindustrie, ongeveer zestig procent van de bevolking was actief in de textielsector. In de
272
De prosopografische dossiers (in bijlage) ondersteunen de uiteenzetting in dit hoofdstuk.
M. BOONE, Gent en de Bourgondische hertogen ca. 1384 - ca. 1453. Een sociaal-politieke studie van een
staatsvormingsproces (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone
Kunsten van België, Klasse der Letteren, jaargang 52, nr. 133) Brussel, 1990, p. 21.
274
M. BOONE, op. cit., p. 23
273
74
tweede helft van de vijftiende eeuw keerde het tij; Gent raakt economisch in verval door het dalend
belang van de lakenindustrie. Dit verval werd versterkt door de conflicten tussen de Bourgondische
hertogen en de stad Gent, deze conflicten doken eveneens in de tweede helft van de vijftiende eeuw
op.275 Tegen het einde van de vijtiende eeuw was de kloof tussen arm en rijk gestegen en was er een
hogere mate van verpaupering die zich in de zestiende eeuw zou verderzetten.276
De demografische ontwikkelingen volgden logischerwijze de economische conjunctuur, tegen het
einde van de vijftiende eeuw zou het geschatte bevolkingscijfer van Gent teruggelopen zijn in
vergelijking met een eeuw daarvoor (bij benadering van een 64000-tal naar een 45000-tal
inwoners).277 De aantrekkingskracht van de stad daalde ten gevolge van het minder gunstig
conjunctuurverloop en die trend werd bovendien versterkt door de politieke conflicten met de
Bourgondische hertogen.
De familie van Wedergrate ging dus zijn geluk beproeven in Gent, op een moment van economische
‘bloei’ (begin van de vijftiende eeuw). Naar het einde van de vijtiende eeuw toe, zou de economische
situatie erop verslechteren. Jammer genoeg hadden we niet voldoende gegevens om het inkomstenen uitgavenpatroon van de familie van Wedergrate in detail te schetsen. Hier en daar doken wel een
aantal transacties op waar grote bedragen aan te pas komen of een enkele economische activiteit
waarvan we eerder per toeval op de hoogte van werden gebracht. Een uitgebreide analyse op
economisch vlak was dus niet haalbaar, we moesten ons behelpen met een aantal fragmentaire
elementen die aan bod zullen komen wanneer we zo dadelijk de familie uitgebreid bespreken.
2.2 Het culturele aspect.
Op cultureel vlak zien we voornamelijk ontwikkelingen in het verenigingsleven. Naast de opkomst
van broederschappen en dergelijke religieus getinte verenigingsvormen, zien we ook ‘gilden’.
verschijnen. Zoals bijvoorbeeld de Gentse schuttersverenigingen (Sint-Joris en Sint-Sebastiaansgilde),
die waren niet alleen belangrijk als belangrijk onderdeel van de stedelijke militie en ter verdediging
van de stad. De bijeenkomsten van dergelijke schuttersgilden werden stilaan aanzien als uitingen van
het verenigingsleven van de rijken. Naast de schuttersgilden waren er nog rederijkersgilden (ookwel
rederijkerskamers genoemd), ambachtgilden en koopliedengilden. Men hechtte dus meer belang aan
het lidmaatschap van een vereniging; deze verenigingen in kwestie richtten zich op geloofsbeleving
of op een bepaalde sociaal-economische groepering. 278
275
P. TRIO, Volksreligie als spiegel van een stedelijke samenleving. De broederschappen te Gent in de late
middeleeuwen, Leuven, Universitaire pers, 1993, p. 22.
276
P. TRIO, op. cit., p. 22.
277
P. TRIO, op. cit., p. 21-22.
278
P. TRIO, op. cit., p. 45-52 en M. BOONE, p. 45-52.
75
Een andere culturele factor die gedurende de late middeleeuwen tot uiting komt is het stijgende
belang van een degelijke opleiding en intellectuele vorming, ook binnen de elite. Dat hing natuurlijk
ook samen met de stijgende vraag naar opgeleide ambtenaren voor het staatsapparaat. Jammer
genoeg is ons beeld van de culturele integratie van de familie van Wedergrate beperkt door het
gebrek aan bronnenmateriaal dat ons inlicht over hun culturele activiteiten. We zullen slechts
sporadisch kunnen ingaan op culturele aspecten.
2.3 Een sociaal-politieke analyse van de stad Gent in de late Middeleeuwen.
In het laatmiddeleeuwse graafschap Vlaanderen kwamen meerdere lokale en regionale instellingen
tot uiting, deze verschillen naargelang je het platteland of de steden bekijkt. We overlopen hier een
aantal van die instellingen die van belang zijn bij de bespreking van onze familie. De voornaamste
verdienste van deze lokale instellingen was bovenal de mogelijkheden die ze boden aan de grotere
lokaliteiten om naar een zo groot mogelijke mate van autonomie te streven. Zeker wanneer de
graven van Vlaanderen opgevolgd werden door de naar centralisatie strevende Bourgondische
hertogen,
ontstonden
er
spanningen
tussen
de
vertegenwoordigers
van
deze
lokale
bestuursinstellingen en de hertogen.
Vanaf het begin van de veertiende eeuw zullen een aantal grotere steden, in hun streven naar
politieke mondigheid, een ‘grote raad’ oprichten. Ook in Gent riep men zo een ‘grote raad’ in leven;
dit was een overkoepelend overlegorgaan, waarin de drie leden van Gent vertegenwoordigd waren.
Alleen de drie leden van Gent (de poorterij, weverij en de kleine neringen) waren vertegenwoordigd
bij dit overleg. In het algemeen bestonden de deelnemers van een grote raad uit de schepenbanken,
de ambachtsdekens en een redelijk groot aandeel van de poorterij. Voor Gent zou het totaal aantal
personen op een negentigtal komen. Deze grote raad was bevoegd om belangrijke financiële
beleidsopties uit te werken en hun advies in politieke en juridische aangelegenheden was bindend.279
Het nut van deze ‘grote raad’ bestond erin corrigerend op te treden wanneer de schepenbanken hun
boekje te buiten traden, het is dan ook van cruciaal belang voor de overheid om greep te krijgen op
deze raad wanneer ze het beleid willen sturen.280
Naast de ‘grote raad’ waren vooral de schepenbanken van belang, deze werden eveneens
gedomineerd door de drie leden van Gent. Er waren tot 1540 twee schepenbanken met elk dertien
schepenen. Deze werden jaarlijks verkozen door acht herekiezers (waarvan vier aangesteld door de
uittredende schepenen en vier aangesteld door de vorst). De inmenging van de vorst bij de
aanstelling van de schepenen was in vergelijking met andere steden in het graafschap zeer beperkt.
279
W. BLOCKMANS, De volksvertegenwoordiging in Vlaanderen in de overgang van Middeleeuwen naar Nieuwe
Tijden (1384 – 1506). (Verhandelingen voor de Koninklijke academie voor wetenschappen, letteren en schone
kunsten van België, Klasse der Letteren, 90) Brussel, 1978, p. 84-86; M. BOONE, op. cit., p. 28-29.
280
M. BOONE, op. cit., p. 30-32.
76
Maar vanaf het midden van de vijftiende eeuw zullen de opeenvolgende hertogen stilaan meer
inbreng krijgen. Deze politieke mandaten werden duidelijk verdeeld onder de verschillende
belangengroepen, de drie leden dus. We merken ook nog op dat er in de meeste kleinere steden
maar één schepenbank was. Maar op het beperkte aantal politieke mandaten na is de werking van
de lokale instellingen redelijk gelijkend met deze van de grotere steden zoals Gent.281
Op politiek vlak valt het meteen op dat de drie leden van Gent het politieke leven bepaalden, ze
hadden zowel de grote raad als de schepenbanken in handen. Wie buiten de drie leden viel, was
eigenlijk niet vertegenwoordigd.282 We hebben nog een belangrijke opmerking bij deze dominantie
van de drie leden: we mogen ze niet zien als politieke fracties, het zijn eerder sociaal-economische
belangengroepen. De drijfveer van het Gentse bestuur was conflictbeheersing en niet politieke
partijtrekking. Bij de Gentse opstanden tegen Maximiliaan van Oostenrijk, fungeerden de drie leden
zeker niet als politieke partijen.283
We bekijken ook nog kort de politieke situatie op het platteland. Daar de Van Wedergrates ook
eigendommen buiten Gent hebben, is het noodzakelijk onze blik te verruimen. Op het platteland
sprak men van de ‘kasselrijmagistraat’ in plaats van de ‘stadmagistraat’. Deze kasselrijen hadden ook
een schepenbank (eventueel zelfs twee) en een schare ambtenaren ter beschikking. Wat men in de
steden als ‘grote raden’ benoemt, zien we in de belangrijkere kasselrijen terugkeren als de ‘algemene
vergadering’. Daarnaast kunnen er ook kasselrijrechtbanken aanwezig zijn.284
Naast de steden en kasselrijen, had men ook een meer regionale indeling van het graafschap
Vlaanderen: de kwartieren. Zo had je het kwartier van Ieper, van het Brugse Vrije, van Gent en van
Waals Vlaanderen.285 Deze regionale machtsstructeren zijn echter complex. Een belangrijk aspect van
deze kwartieren is de ‘hoofdvaartprocedure’, daarbij kan men vanuit een lagere rechtbank naar een
hogere gaan om een mogelijke herziening van een vonnis te bekomen. Elk van de vier leden kan zo
als het hoofd van een aantal steden en kasselrijen gezien worden, deze procedure was een
prestigieus machtsmiddel dat ‘lagere’ schepenbanken ondergeschikt maakte aan hen.286 Daarnaast
hadden de leden ook een fiscaal overwicht binnen hun kwartier, hun stem was doorslaggevend
tegenover de kleinere entiteiten. De machtsverdeling van het graafschap lag verankerd in de indeling
281
W. BLOCKMANS, op. cit., p. 72-79 en M. BOONE, op. cit., p. 34-39.
M. BOONE, op. cit., p. 30.
283
De conflicten tussen Gent en Maximiliaan van Oostenrijk en de rol van de adel binnen die conflicten,
worden later uitgebreid besproken; M. BOONE, op. cit., p. 49-50.
284
W. BLOCKMANS, op. cit., p. 94-95.
285
W. BLOCKMANS, op. cit., p.108.
286
W. BLOCKMANS, op. cit., 107-113.
282
77
van de kwartieren. Ook de militaire indeling was grotendeels gebaseerd op deze kwartierstructuur.
We kunnen besluiten dat elk van de leden binnen zijn kwartier zoveel mogelijk macht naar zich toe
probeerde te trekken; fiscaliteit en rechtspraak waren in combinatie met het fenomeen van de
buitenpoorterij de ideale middelen om dat doel te benaderen.287 Op regionaal nivau waren er
bovendien ook ‘ledenvergaderingen’. De vier leden van het graafschap Vlaanderen die daar een deel
van uitmaakten waren: Gent, Brugge, Ieper en het Brugse vrije. Tijdens de opstand tegen
Maximiliaan zou de anders losse structuur van het ledencollege, tijdelijk een blijvend karakter
hebben in de vorm van de regentschapsraad (in 1482-1485 en 1488-1489).288
Ter verduidelijking vermelden we nog dat de vier leden niet gelijkgesteld mogen worden met de drie
leden van Gent. De vier leden waren de regionale grootmachten binnen het graafschap Vlaanderen:
Gent, Brugge, Ieper en het Brugse vrije. Ze hielden ledenvergaderingen en namen ook deel aan de
statenvergaderingen in naam van het graafschap Vlaanderen. De drie leden van Gent waren echter
sociaal-economische groeperingen binnen de stad Gent, zijnde de poorterij, de weverij en de kleine
neringen.
287
288
W. BLOCKMANS, op. cit., 116-123.
W. BLOCKMANS, op. cit., 129-137.
78
Afb. 4 : De politieke indeling van het graafschap Vlaanderen. Uit: W. Blockmans, De volksvertegenwoordiging in
Vlaanderen in de overgang van Middeleeuwen naar Nieuwe Tijden (1384 – 1506). (Verhandelingen voor de
Koninklijke academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, Klasse der Letteren, 90)
Brussel, 1978, p. 108.
Tegenover de steden stond natuurlijk het vorstelijk gezag. We overlopen kort de verschillende
bestuurders van het graafschap Vlaanderen in de late middeleeuwen. Na de graven van Vlaanderen
kwam het graafschap Vlaanderen onder het gezag van de Bourgondische hertogen te staan. Dit
waren achtereenvolgens: Filips de Stoute (1384-1404), Jan zonder Vrees (1404-1419), Filips de Goede
(1419-1467), Karel de Stoute (1467-1477) en Maria van Bourgondië (1477-1482). Maria van
Bourgondië huwde met Maximiliaan van Oostenrijk. Maximiliaans bewind vormde tevens de
overgang van de Bourgondische hertogen naar de Habsburgse dynastie, hij trad op als regent (14821493) in naam van zijn minderjarige zoon Filips de Schone. Na het overlijden van zijn zoon Filips
(1493-1506), was de minderjarige Karel V aan de beurt, weerom zal Maximiliaan optreden als regent
(1506-1515). Na Maximiliaan (1482-1493 en 1506-1515) en Filips de Schone (1493-1506),
79
vertegenwoordigde Karel V (1515-1555) de Habsburgse dynastie. De verder opvolging is niet meer
van belang binnen het kader van dit onderzoek.289
Met deze sociaal-politieke achtergrond in het achterhoofd, zullen we gaan bekijken welke plaats de
leden van de familie van Wedergrate innamen binnen deze sociaal-politieke structuren. We hebben
ons daarbij vooral gericht op de plaats van de laatmiddeleeuwse adel binnen de samenleving. De
andere sociaal-politieke groeperingen vielen buiten onze onderzoeksopzet. Ook aan de opkomst van
de ‘nieuwe adel’ werd minder belang gehecht. Dit uitgebreide thema zou ons te ver leiden en de
familie van Wedergrate behoorde niet tot deze ‘nieuwe adel’. Tenslotte staan we ook minder
uitgebreid stil bij de aangegane huwelijksallianties, de riddertitels en de heerlijkheden van de familie.
Deze aspecten kwamen in het voorgaande hoofdstuk al aan bod. Indien het nodig bleek in het kader
van onze onderzoeksvraag, werden deze zaken kort herhaald en betrokken in de analyse van de
familie. Het uiteindelijke doel van dit hoofdstuk was inzicht krijgen in de manier waarop de familie
van Wedergrate zijn adellijke status behield en zelfs versterkte. Generatie per generatie overlopen
we het levensverloop van deze familie. We besteden aandacht aan hun bezitsopbouw, hun
netwerkvorming en hun politieke carrière in de hoop om zo antwoorden te vinden op onze
onderzoeksvraag. Waar mogelijk werden nog een aantal aspecten die typerend zijn voor adellijke
families in het laatmiddeleeuwse graafschap Vlaanderen aangehaald. Zo staan we onder meer stil bij
het belang van het familiepatrimonium, de erfopvolging, het belang van het huwelijk in vergelijking
met scheidingen van tafel en bed, de positie van de vrouw en dergelijke meer. Aan het einde van dit
hoofdstuk brengen we alle informatie die we bijeen sprokkelden samen in een afsluitende conclusie.
2. Jan van Wedergrate en Kathelijne van de Scaghe
Onze bespreking van de bastaardtak van Wedergrate vangt logischerwijze aan bij Jan, de eerste
bastaard van Wedergrate. Jan was de bastaadzoon die Otto V van Wedergrate bij Margriet Himers
verwekte en lag aan de basis van een succesvolle zijtak. Ze waren succesvol omdat ze er in slaagden
hun adellijke status hoog te houden, actief waren in de Gentse politiek en bovendien twee
heerlijkheden verworven. Ondanks hun uitsluiting van de erfopvolging en de nalatenschap van Maria
van Wedergrate - de wettelijke dochter van Otto V - slaagden ze er toch in om voldoende rijkdom te
vergaren om hun adellijke levensstijl te onderhouden. Bovendien bouwden ze een gunstig netwerk
op, onder ander door goede huwelijksallianties aan te gaan. Ze verworven een plaatsje tussen de
invloedrijke schepenfamilies van Gent en hun netwerk bestond overwegend uit adellijke families. We
konden dus van een succesvolle bastaardtak spreken, die zelfs langer stand hield dan het adellijke
289
P. ARBLASTER, A history of the low coutries. New York-Hampshire, Palgrave Macmillan, 2006, p. 96-101 en p.
108-109.
80
gelacht waar ze van afstamden. Het huis van Wedergrate stierf uit in de mannelijke lijn en de laatst
levende dochter, Maria, had geen kinderen. (cfr. supra)
Hoewel het huis van Wedergrate zich vooral richtte op hun eigendommen op het platteland, zal Jan
van Wedergrate naar Gent trekken. We hadden al vermeld dat hij een goede huwelijkspartner kon
strikken. Hij huwde voor 5 mei 1414 met Kathelijne van der Scaghe. Kathelijne was de dochter van
Jan van der Scaghe en Liesbeth Sersymoens. Vóór haar huwelijk met Jan van Wedergrate, was ze al
een eerste maal gehuwd met Jan van Raveschoot († 1407). Met deze laatste had ze een dochter,
Elisabeth van Raveschoot († 1422), die met Simon Borluut trouwde.290 Zowel de families van der
Scaghe, van Raveschoot en Sersymoens waren invloedrijke schepenfamilies. Bovendien werden de
eerste twee families op het moment van het huwelijk reeds als adellijke gelachten erkend. Wanneer
we weten dat Jan een nieuwkomer was in Gent en zijn familie niet actief was in de Gentse politiek,
dan lijkt hij op zijn adellijke status gesteund te hebben om deze gunstige alliantie aan te gaan. Zijn
huwelijk met Kathelijne van der Scaghe bood hem de mogelijkheid om zich te integreren in het
netwerk van invloedrijke Gentse families. Dat zou later zijn vruchten afwerpen, wanneer hij in 1449
schepen van de keure wordt.291
Jan en Kathelijne kregen twee kinderen, een zoon Roeland die zal huwen met Margriet Uten Hove en
een dochter Jozefien die huwde met Artuur van Lichtervelde.292 Het levensverloop van hun kinderen
wordt verder in dit hoofdstuk besproken. Kathelijne overleed als eerste, de exacte overlijdensdatum
is niet gekend, maar op 16 oktober 1437 ging Jan al als weduwenaar door het leven.293 Ook haar
begraafplaats is ons onbekend, maar deze zal zich vermoedelijk in Gent bevinden, gezien de sociale
status van haar familie en de sociale profilering van haar echtgenoor in Gent. De begraafplaats en
overlijdensdatum van Jan zijn ons eveneens onbekend. Hij dook een laatste maal op in ons
bronnenmateriaal in 1449, het jaar waarin hij schepen was.
Tenslotte is het nog vermeldenswaardig dat Kathelijne en Roeland vermeld werden bij de verdeling
van de nalatenschap van Simon Borluut. Simon was gehuwd met Kathelijnes dochter uit haar eerste
huwelijk met Jan van Raveschoot. De kleinkinderen van Kathelijne behielden het recht op de
bezittingen uit haar huwelijk met Jan van Raveschoot. Maar Jan van Wedergrate mocht de
bezittingen die Kathelijne inbracht in dit eerste huwelijk blijven beheren zolang hij leefde.294 Pas na
het overlijden van Kathelijne en Jan zullen die bezittingen overgaan naar haar kleinkinderen (uit haar
eerste huwelijk). Een treffend voorbeeld van het laatmiddeleeuwse erfrecht in zijn werk, familiale
290
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f°64 v. (5 mei 1445); SAG, reeks 330, nr. 20, 1433-1434, f° 42 v.(16
oktober 1433) en f° 47 v. en F. BUYLAERT, ‘Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit’, p. 507
291
SAG, reeks 101, nr. 2, f° 116v.
292
SAG, reeks 330, nr. 21, 1437-1438, f° 82 r. (s.d.).
293
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f° 64 v. (5 mei 1414).
294
SAG, reeks 301, nr. 20, 1433-1434, f° 42 v. (16 oktober 1433) en f° 47v.
81
belangen zijn alom aanwezig en het behoud van patrimoniale goederen werd hoog in het vaandel
gedragen.
2.1 Bezittingen van het echtpaar.
Jan van Wedergrate bezat in de eerste plaats een vol leen, gelegen in de heerlijkheid Meerbeke: het
‘hof van Schalkem’ genaamd. Hij erfde dit leen van zijn vader Otto V van Wedergrate, die het hem
naliet in zijn testament.295 (cfr. supra) Daarnaast hield hij ook nog een klein leen, ‘Ter Rijst’, in
Denderwindeke. We weten niet hoe hij dit verworven had.296 Naast deze twee lenen bezat Jan ook
een erfelijke rente van vijftien schellingen per jaar op een stuk grond van tien dagwanden groot dat
in Deurhoutem lag en een stuk grond van één dagwand en vijftig roeden waarop een pandrecht
gevestigd was. Dit laatste stuk grond grensde aan het kloostergoed van Geraardsbergen. Jan
verkocht deze erfelijke rente aan de abdis van de bijloke in Gent op 14 november 1438.297
Kathelijne had op haar beurt rechten op een huis aan de hoogpoort in Gent, ze had recht op drie
vierendeel en twee derde van het andere vierendeel van het huis. Het huis was belast met een
jaarlijkse rente van twaalf pond parisis ten voordele van de abdis van de Bijloke in Gent. Kathelijne
erfde dit recht vermoedelijk van haar vader, Jan van der Scaghe. Op 5 mei 1414 verkocht Jan van
Wedergrate haar rechten op dit huis in haar naam aan Liesbeth Sersymoens, de weduwe van wijlen
Kathelijnes vader Jan.298
2.2 De inperking van familiale vetes: verzoeningsprecedures en de rol van opgelegde
bedevaarten.
Op 10 september 1404 kwam Jan van Wedergrate samen met zijn moeder Margriet Himers voor de
schepenen van de gedele van Gent. Er vond een verzoening plaats met Ogier, de bastaard van
Massemen. Deze verzoening kwam er na een geweldpleging tussen Jan (en zijn moeder) en Rogier.
Voor beide partijen stonden er mensen borg, deze personen verzekerden dat men zich aan de
verzoening zou houden. Voor Jan waren dit Jan van Parijs (zoon van heer Jan) en Jacob van den Hane.
We zagen eerder dat Jan van Parijs niet van de minsten was, het was de zoveelste adellijke familie
die actief was in Gent en tot het netwerk van de Van Wedergrates behoorde. Voor Ogier stonden
295
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 49. en RA Kortrijk, fonds Descantons-de Plotho, nr. 137.
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 50.
297
SAG, reeks 301, nr. 35, 1437-1438, f° 32v. (14 november 1438).
298
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f° 64 v. (5 mei 1414).
296
82
Willem van Moerzeke en Lieven Wouters borg. Jan van Wedergrate moest als straf een bedevaart
ondernemen.299
Wat leerde deze episode uit het leven van Jan ons ten aanzien van dit soort ‘verzoeningen’. We
bekeken kort wat een ‘verzoening’ nu net inhield en wie erbij betrokken werd om daarna te bekijken
wat het nut was van deze verzoeningsprocedures met betrekking tot het beperken en beheersen van
familiale conflicten.
De Gentse ‘zoenpraktijk’ werd oorspronkelijk vastgelegd in een charter van de Vlaamse graaf Filips
van de Elzas (1191). In 1297 kregen de Gentse schepenen de bevoegdheid om zich met vetes bezig te
houden, verzoeningsvoorwaarden op te stellen en de betrokken partijen te verplichten zich daaraan
te houden. Deze bevoegdheid kwam toe aan de zogenaamde ‘paysierders’, deze werden aangesteld
door de schepenen en waren meestal zelf nog actief geweest in de Gentse politiek. Na verloop van
tijd zouden de schepenen van gedele deze bevoegdheden overnemen. Daarnaast bleven de
schepenen van de keure verantwoordelijk voor het eigenlijke stadsbestuur en waren ze bevoegd
voor de criminele en civiele rechtspraak. We zien echter dat familievetes vaker ‘gezoend’ werden,
waardoor er geen officieel proces plaatsvond en de meeste van dit soort zaken dus door de
schepenen van Gent werden afgehandeld.300
De steden zagen hun bevoegdheid inzake verzoeningsprocedures als een uiting van de stedelijke
autonomie, ze weken vaak af van de door de landsheerlijke overheid vastgelegde tarieven. Deze
‘verzoeningen’ zorgden ervoor dat er minder officiële processen plaatsvonden, die door de
schepenen van de keure of de baljuw werden afgehandeld. Vanaf 1381 zullen deze verzoeningen
gebundeld worden in het zogenaamde ‘zoendincboek’, we treffen ze aan als een onderdeel van de
schepenregisters van gedele. Naast de paysierders en de schepenen van gedele, kon men ook
‘scheidslieden’ (een vorm van bemiddelaars) raadplegen om een verzoening te bewerkstelligen.301 Bij
ons voorbeeld van Jan van Wedergrate waren er trouwens ook ‘scheidslieden’ aanwezig: de heer van
Axel, de heer van Zomergem en de heer van Massemen.302 Naast deze scheidslieden waren de beide
partijen (en hun familiale achterban) vertegenwoordigd en vaak waren er ook personen die borg
stonden voor hen, zoals dus ook het geval was bij Jan van Wedergrate.
Bij een verzoening werd vaak een ‘straf’ opgelegd aan één van de partijen. Deze straffen waren vaak
gunstiger dan dewelke die de betrokken partijen te wachten stonden bij een officieel proces.
Weerom een reden om voor een verzoeningsprocedure te kiezen. Deze straf was meestal een
299
SAG, reeks 330, nr. 13, 1404-1405, zoendincboek, f° 2r. (10 september 1404).
J. VAN HERWAARDEN, Opgelegde bedevaarten: een studie over de praktijk van het opleggen van bedevaarten
(met name in de stedelijke rechtspraak) in de Nederlanden gedurende de late Middeleeuwen (ca. 1300 ca.1500). Assen, Van Gorkum, 1978, p. 73.
301
J. VAN HERWAARDEN, op. cit., p. 73-74.
302
SAG, reeks 330, nr. 13, 1404-1405, zoendincboek, f° 2r. (10 september 1404).
300
83
opgelegde geldsom om de benadeelde partij te vergoeden. Daarnaast komt ook het opleggen van
strafbedevaarten regelmatig voor. Deze opgelegde bedevaarten zijn een vorm van boetedoening, de
dader kan in het reine komen met zijn daden en zo vergiffenis krijgen van het slachtoffer. Jan van
Wedergrate kreeg ook een bedevaart opgelegd. We weten echter niet of hij deze bedevaart effectief
heeft uitgevoerd, aangezien men steeds de mogelijkheid had om een afkoopsom te betalen in plaats
van de bedevaart uit te voeren. Het afkopen van bedevaarten was natuurlijk alleen maar toegestaan
wanneer de tegenpartij daarmee instemde.303 Er waren geen aanwijzingen in het bronnenmateriaal
die bevestigden dat Jan de bedevaart uitvoerde, maar er zijn ook geen sporen van een afkoopsom.
We zullen waarschijnlijk nooit weten of hij effectief op bedevaart is gegaan.
Deze verzoeningsprocedures waren dus een uiting van de stedelijke autonomie tegenover de
groeiende overheidsbemoeienis. Ze boden de mogelijkheid om een officieel proces te vermijden en
gebruikten aparte tarieven voor hun geldelijke straffen, ook bedevaarten werden gebruikt als ‘straf’.
Men sloot dit soort overeenkomsten tussen twee partijen buiten de vastgelegde normen om.304
Maar deze verzoeningen waren niet alleen een uiting van de stedelijke autonomie, ze boden ook de
mogelijkheid aan de betrokken partijen om een officieel proces te vermijden en zo familievetes te
‘beheersen’. Deze familiale conflicten zouden in de veertiende en vijftiende eeuw makkelijker onder
controle te houden zijn dan in de voorgaande periode. Vaak gaf men de paciferende rol van het
staatsvormingsproces als verklarende factor. Stilaan is men dit beeld gaan nuanceren, de rol van de
staat en de uitbouw van het justitieapparaat bleek minder invloed te hebben dan men dacht op deze
familiale twisten. Zeker wanneer men onderzoek deed naar de stedelijke elites, bleek deze
nuancering noodzakelijk. De aanleiding voor deze stijgende beheersing van familiale conflicten
binnen de stedelijke elite, moest eerder binnen de betrokken familiale netwerken zelf gezocht
worden, dan bij de stedelijke overheid of het juridische staatsapparaat.305 Zo zagen we dat er drie
mogelijkheden waren om familiale conflicten op te lossen: via de baljuw, via de schepenen van de
keure of via een verzoening door de ‘paysierders’ of de schepenen van gedele. De eerste twee
mogelijkheden werden minder vaak aangewend dan de laatste. Bovendien zouden familievetes
binnen de stedelijke elite in de eerste plaats opgelost worden binnen het eigen
verwantschapsnetwerk. Op basis van de bronnen kwamen er weliswaar minder familievetes voor.
Toch vermoeden we dat de stedelijke elites nog steeds met evenveel conflicten te maken hadden,
maar er gewoon beter in slaagden om ze binnenskamers op te lossen. Men deed pas een beroep op
303
J. VAN HERWAARDEN, op. cit., p. 75-77.
J. VAN HERWAARDEN, op. cit., p. 85.
305
F. BUYLAERT, ‘Familiekwesties. De beheersing van vetes en private conflicten in de elite van laatmiddeleeuws
Gent,’ Tijdschrift voor Stadsgeschiedenis 2 (2007), p. 1-3 en p. 6-8.
304
84
één van de drie vooropgestelde mogelijkheden, wanneer men er zelf niet in slaagde het conflict te
neutraliseren in de private sfeer.306
2.3. Niet alle familievetes kunnen opgelost worden met een verzoening: een voorbeeld van een
proces.
Op 17 oktober 1416 was er een ‘geding’ voor de schepenen van de keure in Gent tussen Jan van der
Scaghe (de broer van Kathelijne) en Jan van Wedergrate, die als echtgenoot in naam van Kathelijne
optrad. De basis van het conflict was een erfelijke rente van zes razieren koren (komt ongeveer
overeen met een inhoud van 294 l) en één pond groot in de parochie van ‘Helkin’ (vermoedelijk
Helkijn, nabij Kortrijk). Jan van Wedergrate zou zich deze erfelijke rente toegeëigend hebben in naam
van zijn vrouw Kathelijne. Maar haar broer Jan van der Scaghe was in het bezit van een wettelijke
kopie, die eerder was opgemaakt door de schepenen en hem deze rente toewees. Op basis van het
bewijs dat Jan van der Scaghe naar voor schoof, verboden de schepenen Jan van Wedergrate om
deze rente nog langer in bezit te nemen. Bovendien was hij verplicht om deze rente in de
oorspronkelijke staat aan Jan van der Scaghe over te dragen.307 Het conflict werd dus in het voordeel
van Jan van der Scaghe beslecht. Deze zaak kon dus niet onderling geregeld worden; blijkbaar was
het te complex voor de betrokken partijen om tot een compromis te komen. Hier zagen we dus een
voorbeeld van een familiekwestie die niet opgelost kon worden met een verzoening. Hoewel
processen meestal vermeden werden bij adellijke familievetes, zijn ze dus toch niet helemaal
onbestaande.
2.3 Economische activiteiten
We hebben in het begin van dit hoofdstuk reeds vermeld dat we over zeer weinig gegevens
beschikten om het inkomsten- en uitgavenpatroon van de familie van Wedergrate te achterhalen.
Soms kwamen we echter per toeval interessante zaken tegen die ons een beeld konden geven van
hun economische activiteiten. Zo konden we via de schepenregisters van de keure achterhalen dat
Jan van Wedergrate ook inkomsten uit houtkap haalde. We zagen namelijk dat Jan de Vremde ‘de
hou en taelghe’ van een bos in Raspaelgen (in de buurt van Beaupret) aan Jan van Wedergrate en
Joost Erpoulfs had verkocht.308 Jan de Vremde had het desbetreffende bos (het bos van Steenhuizen
genaamd) zelf in pacht van Jacob Steemoer en zijn vrouw Kathelijne van Bauderghem. Jan van
Wedergrate en Joost betaalden elk 23 pond groot en hadden in ruil daarvoor recht op de opbrengst
306
F. BUYLAERT, ‘Familiekwesties’, p. 12-16.
SAG, reeks 301, nr. 24, 1416-1417, f° 8v. (17 oktober 1416).
308
SAG, reeks 301, nr. 29, 1427-1428, f° 101r. (28 mei 1428)
307
85
van de volgende drie houwen309, zonder aansprakelijk te zijn voor verdere kosten of lasten.310 Dit bos
lag waarschijnlijk in de buurt van het huidige Grimmige (nabij Geraardsbergen, Oost-Vlaanderen).
Daar bestaat nu nog de Beaupré-straat en het ligt op een achttal kilometer van Steenhuize, waarnaar
het gelijknamige bos dus genoemd was. Bovendien zou het bos dan liggen in het land van Aalst, een
regio waar de familie graag actief is, zoals we verder in dit hoofdstuk ook nog zullen zien.
Dat er vermelding werd gemaakt van inkomsten uit houtkap was geen unicum. We staan daarom nog
kort stil bij een gelijkaardige casus, om meer inzicht te krijgen in deze bron van inkomsten. Jammer
genoeg hadden we geen informatie over de oppervlakte van dit ‘bos van Steenhuizen’ of de exacte
opbrengst van het hakhout die Jan en Joost genoten. Ter vergelijking keken we naar een casus die
Eric Verroken uitwerkte. Hij deed onderzoek naar Arend VI van Gavere en zijn vrouw Isabel (Ysabele).
Dit echtpaar was in het bezit van het bos ‘Ter Rijst’, dat niet minder dan 364 bunders (ongeveer 448
hectaren) groot was. Ze beheerden dit als heer en vrouw van Schorisse.311 In 1423 zou er een
erfelijke rente van niet minder dan 1075,5 pond parisis bezet worden op dit bos. Na het overlijden
van haar echtgenoot behield Isabel het bos zolang ze leefde. Dat gaf haar volgens het gewoonterecht
de bevoegdheid om de ‘taile doen houwen’; dat kwam erop neer dat ze volgens een vaste planning
bomen mocht kappen om het bos te onderhouden. Van 1419 tot 1423 ontving ze minstens 3250
pond parisis voor het rooien van 700 eiken312. Naast de verkoop van deze eiken en hakhout, verkocht
ze ook een aantal kleinere bossen. In totaal ontving ze op vijf jaar tijd minstens 4200 pond parisis
voor de verkoop van hakhout, eiken en bossen. Van deze inkomsten moesten ook de opzichters van
het bos betaald worden, maar evengoed bewijst dit hoge bedrag dat er wel wat geld te verdienen
was aan houtkap.313
In het geval van Jan van Wedergrate konden we niet inschatten hoeveel hij net zou verdienen,
aangezien we niet weten wat voor een hout er in het bos aanwezig was en hoe groot de oppervlakte
ervan was. Wanneer we in rekening brachten dat hij en Joost voor drie opeenvolgende ‘houwen’ 56
pond groot betalen, konden we vermoeden dat het om een redelijk groot bos ging, waar dus wel wat
inkomsten aan vast zouden hangen. Het voorbeeld van Adriaan en Isabel toonde duidelijk aan dat er
wel wat geld te verdienen was aan het beheer van bossen en de houtkap in het algemeen. Het betrof
309
Op regelmatige basis worden er bomen gerooid om het bos te onderhouden, zo hebben de nieuwe bomen
genoeg licht en plaats om te groeien. Met een ‘houw’ duidt men de opbrengst van de houtkap aan die zo een
onderhoudsbeurt van een bos opbrengt.
310
SAG, reeks 301, nr. 29, 1427-1428, f° 101r. (28 mei 1428)
311
E. VERROKEN, ‘Mer Arend VI van Gavere (1387-1418), heere van Schorisse, van Dieudonné en van Morcourt
aan de Somme’, Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde 40 (2003), p. 351352.
312
De prijs van een eik varieerde tussen 1 pond en 4 schellingen en 4 pond en 4 schellingen par.
313
E. VERROKEN, art. cit., p. 252-253.
86
in dit laatste geval natuurlijk wel een redelijk groot bos, waardoor we moeten oppassen met deze
vergelijking aangezien de grote van het bos van Steenhuize ons niet bekend is.
Naast deze inkomsten uit houtkap waren er ook andere zaken die ons een inzicht geven in de
financiële situatie van de familie. In de schepenregisters werden er een aantal schulden vermeld die
aan Jan en Kathelijne betaald moesten worden. Daar waren soms grote bedragen bij, waardoor we
konden aannemen dat ze redelijk welgesteld waren. In de meerderheid van de gevallen gaat het om
kleinere bedragen. Zo had Jan 28 schellingen groot tegoed van Lodewijk van Massemen, 16
schellingen groot van Simon Borluut en 13 pond 13 schel. 6 den. groot van Cornelis van der Ha.314
Maar er doken grotere bedragen op wanneer het ging om de broer en de moeder van Kathelijne, met
name Jan van der Scaghe en Liesbeth Sersymoens. Na het overlijden van Kathelijnes vader (Jan van
der Scaghe) waren Jan en Liesbeth respectievelijk 31 pond groot en 77 pond groot verschuldigd aan
Kathelijne en haar echtgenoot.315 Vooral dit laatste bedrag was al aardig hoog, waardoor we dus van
mening zijn dat Jan en Kathelijne er financieel ‘warmpjes bijzaten’. Ter vergelijking zou het jaarlijks
inkomen van een Vlaamse edelman in de late middeleeuwen op 1000 pond parisis geschat worden
(ongeveer 83,33 pond groot).316 Wanneer je dan kijkt naar de grote bedragen die Jan en Kathelijne
te goed hadden, dan verwachten we dat ze tot de rijkere klassen behoorden.
2.5 sociaal netwerk
In het tweede hoofdstuk werd het belang van de huwelijksalliantie met Kathelijne al besproken, daar
gaan we nu niet meer over uitweiden. We bekijken wel andere informatie die inzichten biedt in het
sociale netwerk van Jan en Kathelijne. Zo zou Jan zich samen met Giselbrecht van Massemen voor
Cornelis van Ha borg stellen; op 15 juni 1426 stelde Cornelis hen echter schadeloos en stonden ze
niet langer borg voor hem.317 Een borgstelling droeg een bepaalde verantwoordelijkheid met zich
mee. Wanneer je borg stond voor een persoon die bepaalde voorwaarden moest naleven, kon je er
persoonlijk voor verantwoordelijk gesteld worden wanneer die voorwaarden niet nageleefd werden.
Daarom vermoeden we dat Jan en Giselbrecht een goede verstandhouding onderhielden met
Cornelis. Alleszins goed genoeg om borg te staan voor hem. Bij een tweede voorbeeld dook Jan op
als bemiddelaar bij een scheiding van tafel en bed. De problematiek rond scheidingen van tafel en
bed wordt verder in dit hoofdstuk in detail uitgewerkt. (cfr. infra) Cornelis en Margriet mochten elk
twee bemiddelaars aanstellen bij hun scheiding van tafel en bed, Jan fungeerde als bemiddelaar van
314
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f°13 v. (24 januari 1414); SAG, reeks 301, nr. 23, 1414-1415, f°45 v. (26
februari 1415) en SAG, reeks 301, nr. 29, 1426-1427, f° 91v. (20 mei 1427).
315
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f°64v. (5 mei 1414).
316
F. BUYLAERT, ‘The medieval “crisis of the nobility” reconsidered: the case of flanders’, In: Journal of social
history, 45 (2012), p. 5-6. (in press)
317
SAG, reeks 301, nr. 28, 1425-1426, f° 123 v. (15 juni 1426).
87
Cornelis.318 Dit is ondertussen de derde maal dat Cornelis van Ha en Jan van Wedergrate met elkaar
in verband worden gebracht: Jan leende hem een geldsom, stond borg voor hem en was
bemiddelaar naar aanleiding van zijn scheiding van tafel en bed. Hun onderlinge relatie moet dus
zeer goed geweest zijn.
3. Roeland van Wedergrate en Margriet (Mergriete) Uten Hove
Roeland (senior) van Wedergrate - de zoon van Jan en Kathelijne - huwde op 4 maart 1445 met
Margriet Uten Hove. Margriet was de dochter van Jan Uten Hove en Kathelijne Sersanders en tevens
de kleindochter van Jacob Uten Hove.319 De familie Uten Hove was een veredelde patriciërsfamilie
die zeer invloedrijk was in Gent. Weerom gaan we hier niet uitgebreid in op het belang van die
huwelijksalliantie, we stonden daar in het vorige hoofdstuk al uitgebreid bij stil. Roeland en
Kathelijne hadden slechts één zoon, Roeland (junior).
Roeland (senior) wist een degelijke politieke carrière uit te bouwen; hij was zesmaal schepen van de
keure en eenmaal schepen van gedele in Gent. In 1450 en 1454 was hij ontvanger van Gent en in
1466 trad hij op als herekiezer. Hij was moermeester en watergraaf van Vlaanderen. Tenslotte was
hij ook raadsheer van Karel de stoute en kerkmeester van de Sint-Janskerk in Gent.320 (Deze
verschillende functies worden hierna nog uitgebreider besproken bij 3.4.)
Ondanks zijn succesvolle carrière, kwam Roeland op een bittere manier aan zijn einde. Tijdens een
Gentse opstand tegen de Bourgondische hertogen in 1477, werd hij, samen met een aantal andere
‘vorstgezinde’ edelen uit het stadsbestuur, onthoofd.321 De ambigue positie van de edelen, die in
Gent moesten schipperen tussen de stedelijke en de vorstelijke belangen, vergt natuurlijk enige
uitdieping waartoe we zodadelijk komen. (cfr. infra, bij 3.7.) Na zijn overlijden zal Roeland begraven
worden in de Sint-Janskerk.322 We weten niet waar zijn echtgenote begraven was; we weten enkel
dat ze op 2 februari 1484 nog in leven was.323
318
SAG, reeks 301, nr. 29, 1426-1427, f° 32 r. (20 november 1426).
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125 r. (4 maart 1445); SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 81 v. (2
maart 1470)
320
SAG, reeks 101, nr.2; SAG, reeks 301, nr. , 1456-1457, f°28 v.; SAG, reeks 301, nr. 43, 1454-1455, f° 8 r.; J.
HAEMERS, “Ende hevet volc goede cause jeghens hemlieden te eysene” Stedelijke opstanden en staatsvorming in
het graafschap Vlaanderen,1477-1492. Gent (onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent), 2006,
databank Vlaanderen 1477-1492, fiche 1961; P. TRIO, op.cit., p. 211. en J. HAEMERS, Urban history 17 (11001800): For the common good. State power and urban revolts in the reign of Mary of Bourgondy (1477-1482).
Turnhout, Brepols, 2009, p. 231 en p. 234.
321
J. HAEMERS, For the common good, p. 232-233.
322
P. TRIO, op.cit., p. 211.
323
SAG, reeks 301, nr. 57, 1483-1484, f° 111r. (2 februari 1484)
319
88
3.1 Het huwelijkscontract: een unieke blik op de ingebrachte patrimoniale goederen.
Op 4 maart 1445 werd er een huwelijkscontract opgesteld aangaande het huwelijk van Margriet
Uten Hove en Roeland (senior) van Wedergrate. Dit soort brongegevens bevat een schat aan
informatie. Het/dit contract gaf ons een unieke kijk op de patrimoniale eigendommen van beide
families. Natuurlijk waren enkel de eigendommen vermeld die ingebracht werden door beide zijden
in het huwelijk. Het eigenlijke patrimonium omvatte dus nog veel meer bezittingen naast de hele
‘waslijst’ die in het desbetreffende huwelijkscontract al werd opgesomd.
We beginnen met de goederen die Roeland (senior) inbracht in het huwelijk. Er werd een opdeling
gemaakt tussen de goederen die hij op het moment van zijn huwelijks reeds in bezit kreeg en degene
die hij pas na het overlijden van zijn vader (Jan) in handen ging krijgen. We beginnen met de eerste
groep: de patrimoniale goederen die Roeland inbracht op het moment van zijn huwelijk. Ten eerste
werd het hof en het goed van Schalkem vermeld. Dit lag in Meerbeke (nabij Ninove), omvatte een
pachtgoed van 18 bunders en werd verpacht voor 16 mudden koren (in Lenikse maten). Dit ‘hof van
Schalkem’ kwam eerder al aan bod: Roelands vader erfde het van zijn natuurlijke vader Otto V van
Wedergrate en werd dus verder doorgegeven in vaderlijke lijn. Ten tweede werd een leen van 14
bunders vermeld, dat gehouden werd van het hof van Meerbeke. Er hoorde nog een erf van 24
bunders bij, dat samen met het laatstgenoemde leen werd verpacht voor tien mudden koren. Verder
was er nog een meers dat verpacht werd voor acht pond groot per jaar. Vervolgens ook nog een
goed in Ieper dat voor twee pond en zeven schellingen verpacht werd en tenslotte nog een
pachtgoed in de parochie van Roeselare dat Artuur van Lichtervelde in pacht hield voor 36 pond
groot per jaar.
Daarna volgden de goederen die Roeland (senior) zou erven na het overlijden van zijn vader, deze
werden dus net als de eerder vermelde bezittingen buiten de gemeenschap van goederen gehouden.
Dit was een belangrijke strategie om het patrimonium veilig te stellen wanneer er bijvoorbeeld een
scheiding van tafel en bed zou volgen. (cfr. infra) Roeland erfde in de eerste plaats het hof en het
goed van Boterbeke dat net als het hof van Schalkem in Meerbeke lag. Er behoorden twee lenen, een
erf en een meers tot dit goed van Boterbeke. Het eerste leen was tien bunders groot en werd
gehouden van de heer van Meerbeke, het tweede leen was vier bunders groot en werd gehouden
van de heer van Rijst, het erf was tussen zeven en acht bunders groot. Deze twee lenen en het erf
werden verpacht voor 36 mudden koren (in Lenikse maten) en het meers werd voor vijf pond en
twaalf schellingen in pacht gehouden (jaarlijks). Verder erfde Roeland nog: een huis in Meerbeke dat
toebehoorde aan Cornelis den Haude voor twaalf schellingen groot per jaar, een huis dat Pieter
Peleyts bewoonde voor een jaarlijkse som van drie schel. en vier den. groot, nog vijf bunders land die
Gerard Castel voor zeven pond groot per jaar in pacht hield, een meers van vijf bunders dat voor
89
zeven schellingen groot per jaar verpacht werd, vijf bunders die Lieven Bogaert voor vijf schel. groot
in pacht hield, een bos van tien bunders dat ongeveer vijf schel. per jaar waard was, zes bunders land
die voor achttien zakken koren (in Ninoofse maten) verpacht werden, het huis ‘den Run’ in Beukele
waarvoor ze jaarlijks twaalf gulden kronen kregen, nog een huis en een meers in Denderwindeke,
twee stukken land die elk verpacht werden voor een zak koren (in Ninoofse maten), een stuk land
dat deels in Lieferinghe en deels in Denderwindeke lag en voor tien zakken koren verpacht werd, een
stuk land dat voor zeven schel. groot gehouden werd, een rente van drie schel. en vier den. op zeven
percelen die een zekere Daneel van Hankersvoene in de parochie van Denderwindeke in pacht hield,
twee bunders bos in Eichem met een jaarlijkse opbrengst van twintig schel. groot, een rente van drie
schel. en acht den. groot op een huis en een meers die aan Arend de Cavenare toebehoorden, nog
een rente van twintig schel. parisis op een huis, twee boomgaarden in Ninove met elk een waarde
van tien schel. groot, een stuk land dat verpacht werd voor drie schel. groot, een erfelijke rente op
vier huizen in Ninove, een meers dat gehouden werd voor één Vlaamse gulden, een huis in
Appelterre dat voor twintig schel. groot en drie kapoenen bewoond werd, een huis in Herlinckhove
dat hen tien schel. groot opbacht, een bos van drie bunders en een meers van tien bunders die Jan
van Wedergrate zelf in pacht hield te Pollare, nog twee meersen van samen elf bunders die Jan van
Wedergrate zelf in pacht hield in Ninove en tenslotte nog een huis in Ninove – dat Jan van
Wedergrate zelf behield324 – met alle ‘katelen’ (roerende goederen) die er aanwezig waren bij de
dood van Jan. Dit laatste huis moest hij wel delen met zijn zus Jozefien en haar echtgenoot (Artuur),
Roeland betaalde hen een erfelijke rente van tien pond groot voor het gebruik van het huis. 325
Margriet moest niet onderdoen voor deze grote hoeveelheid aan ingebrachte goederen langs
Roelands zijde. Zij bracht zelf de volgende goederen in bij haar huwelijk: een bewoond goed in de
parochie van Nazareth van vijftig bunders dat voor een jaarlijkse pachtsom van negen pond en tien
schel. groot gehouden werd, een erf in Hulst van ongeveer 42 gemeten met een jaarlijkse pachtsom
van zes pond groot, 15 gemeten land dat voor twee pond en zestien schel. verpacht werd, nog een
huis en een erfelijke rente van tien pond groot in Hulst, twee lijrenten op een perceel en een erf in
Dendermonde met daar bovenop nog eens een jaarlijkse rente van twintig pond groot. Ze kreeg niet
alleen patrimoniale goederen mee van haar ouders. Haar oom Simon Uten Hove gaf haar nog een
erfelijke rente van 7 pond groot per jaar, een leen gehouden van de heer van Aaltert in de parochie
van Apeghem dat zeven dagwanden groot was en voor 22 schel. groot in pacht werd gehouden, een
leen in dezelfde parochie gehouden van de vrouw van de burggraaf van Ieper van ongeveer zeven
324
Vermoedelijk verbleef Jan in dit huis wanneer hij niet in Gent was. De meeste van zijn buitensteedse
eigendommen zijn bovendien in die regio gevestigd.
325
Al deze bezittingen zijn opgesomd op basis van het huwelijkscontract tussen Roeland en Margriet Uten
Hove, SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125 r. (4 maart 1445)
90
dagwanden dat in pacht gehouden werd voor dertig schel. groot per jaar, in de parochie van
Assenede nog een erfelijke rente van ongeveer dertig schel. groot en tenslotte nog tien gemeten
land in Assenede dat haar oom Simon voor de helft bezat met een jaarlijkse rente van 21
schellingen.326
Naast deze patrimoniale goederen kreeg ze van haar ouders ook nog een habijt ‘naar haar stand’ en
bovendien zullen haar ouders de helft van de kosten van het huwelijk betalen en daarbovenop alles
van goud, zilver of andere gesteenten. In het contract wordt ook vermeld dat Margriet bij het
overlijden van haar ouders recht heeft op een derdedeel van de erfenis en daarbij ook nog een som
van negentig pond groot. Haar deel van de erfenis zou wel verminderd worden met een som van
honderd pond groot die haar ouders al aan Margriet en haar echtgenoot hadden verleend. Naast
deze som zou het jonge echtpaar ook een dienstmeid, twee knapen en twee paarden mogen houden
van Margriets ouders voor twintig pond groot. Tenslotte was het huwelijkscontract ook voorzien op
een eventuele scheiding van tafel en bed; Margriets ouders voorzagen in dat geval een kamer of een
som van veertig pond groot voor haar.327
Wat was nu eigenlijk het nut van deze hele opsomming? In de eerste plaats toonde dit aan dat
dergelijke (huwelijks)contracten wel degelijk een schat aan informatie bevatten. Op basis van deze
gegevens zagen we dat de familie van Wedergrate in 1445 uitermate rijk was. Dat konden we wel
vermoeden, maar zonder dit huwelijkscontract was het niet mogelijk om daar met zekerheid een
uitspraak over te doen. Wanneer je bijvoorbeeld terugkijkt naar de bezittingen van Jan van
Wedergrate, zie je meteen het verschil. Aanvankelijk zou je denken dat Jan van Wedergrate niet arm,
maar ook niet uitermate rijk was. Indien we daarna het desbetreffende huwelijkscontract van zijn
zoon analyseerden, bleek hij wel degelijk een hoop eigendommen in zijn bezit te hebben. Een deel
daarvan werd ingebracht bij het huwelijk van zijn zoon, een ander deel zou hij zelf behouden tot aan
zijn dood en ging daarna over naar zijn zoon. Ons eerste zicht op Jans bezittingen moest dus aardig
wat bijgesteld worden met deze nieuwe informatie.328 Het doel van deze hele opsomming was
aantonen dat we zonder dit soort bronnen - zoals huwelijkscontracten, staten van goed en
testamenten - een zeer beperkt en fragmentair beeld van iemands bezittingen of nalatenschap
krijgen. We moeten ons bewust zijn van deze (vaak) gedeeltelijk overgeleverde informatie bij de
interpretatie van losse fragmenten over dit of dat eigendom. Een tweede inzicht dat dit
huwelijkscontract ons bood, en dat zodadelijk uitgebreider aan bod komt na de verdere bespreking
326
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125 r. (4 maart 1445)
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125 r. (4 maart 1445)
328
Deze eigendommen zijn bewust niet vermeld bij Jan van Wedergrate zelf, zo kan de lezer zelf het
denkproces meemaken en de waarde van dit soort contracten beter naar waarde schatten.
327
91
van hun bezittingen, was het regelmatig terugkeren van eigendommen in het land van Aalst en meer
bepaald de regio Ninove-Meerbeke-Denderwindeke-Appelterre.
3.2 De bezittingen van het echtpaar.
a) Leen- en grond bezit.
Roeland (senior) hield in de eerste plaats twee lenen van Pieter van Goux, die gelegen waren in het
land van Wedergrate, meer bepaald in Neigem. Het eerste leen was 14 bunders groot en bestond uit
bossen, weiden en wateren en lag op het grondgebied van ‘Bogaertveld’ en ‘Lasseringheveld’. Het
grensde deels aan de parochie van Denderwindeke en aan gronden van de abdij van Ninove. Het
tweede leen was 10 bunders groot en bestond uit velden, bossen, weiden en wateren en lag in
‘Vuydebeke’ (behoorde tot Meerbeke).329
Daarnaast volgde Roeland (senior) Simon Uten Hove op als leenhouder van een leen van zeven
dagwanden groot; het lag in de Heerstraat in Aaigem en heette ‘de heye’. Het desbetreffende leen
hing af van het leenhof van Haaltert en was bezet met een rente van 14 schel. par.330 Dit leen
situeerde zich alweer in de omgeving van Meerbeke, in het land van Aalst. Verder hield Roeland
senior, in naam van zijn vrouw, ook nog twee lenen van het leenhof van de Sint-Pietersabdij in Gent.
Deze lenen lagen in de parochie ‘ter Plaetsen’ in Destelbergen. Het eerste leen heette het ‘cleene
pulaer’ en was ongeveer 13 bunders groot, het tweede leen was 7 bunders groot en heette het
‘grote pulaer’. 331 Hij bezat ook nog het ‘dugaenbos’ dat in ‘vrindael’ zou liggen (nabij Neigem). Dit
bos hield hij in leen van Pieter van Goux voor een rente van 4 pond en 8 den. par. 332 Van diezelfde
heer van Goux hield hij ook een grasland – het ‘borremeers’ – dat in Meerbeke lag en ongeveer zes
dagwanden groot was. Dit leen was 18 pond par. waard en Roeland hield het van Pieter van Goux
voor 8,5 razieren koren (in Lenikse maten).333 Naast deze lenen bezit Roeland nog een stuk land in
Meerbeke, dat hij tot 1469 verpachtte aan Arend van Opstal. 334
b) Huizen.
De integratie van de familie in Gent ging gepaard met de aankoop (en verkoop) van huizen in deze
stad. Het voornaamste huis dat Roeland bezat lag in de Volderstraat van Gent en stond naast een
huis dat ‘de Cancelrije’ heette.335 In het Laatmiddeleeuwse Gent stonden een aantal wijken en
straten ervoor bekend dat er vele edelen en patriciërs een woonhuis hadden; de Volderstraat
329
RA Kortrijk, fonds Descantons-de Plotho, nr. 378, f° 230 v. en f° 231 r. (1468)
ARA Brussel, RK, nr. 1093, f° 13v. (oktober 1443)
331
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 1207. (10 januari 1471)
332
RA Kortrijk, fonds Descantons-de Plotho, nr. 378, f° 13r. (1468)
333
RA Kortrijk, fonds Descantons-de Plotho, nr. 378, f° 232 v. (1468); Deze hoeveelheid komt ongeveer overeen
met een inhoud van 416 liter.
334
SAG, reeks 301, nr. 50, 1468-1469, f° 62 v. ( 19 februari 1469)
335
SAG, reeks 301, nr. 44, 1456-1457, f° 67 v. (s.d.)
330
92
behoorde daartoe net als de Kalandeberg, de Hoge- en Nederscheldestraat en de omgeving van de
Sint-Janskerk.336 We vermoeden dan ook dat dit het woonhuis van Roeland en Margriet was in deze
periode, de ligging ervan was optimaal om hun vriendschaps- en verwantschapsnetwerken te
onderhouden (overwegend leden van de Gentse elite).
In 1463 zou Roeland senior een huis in Gent kopen van Steven van Liedekerke. Het huis had een
poort op de Lange Meer in Gent en Josse van Halewijn (de heer van Peene) was één van zijn buren.
In 1496 was dit huis nog steeds in het bezit van de familie van Wedergrate: de zoon van Roeland
(senior) was na zijn overlijden de nieuwe eigenaar geworden.337 Daarnaast was Roeland senior ook in
het bezit van een huis, in de Hoogpoort van Gent, dat ‘de Ram’ heette. Hij verkocht dit huis, in naam
van zijn zoon Roeland junior, samen met Willem van der Cameren en Jan van Vaerenwijck aan Joost
van Wanbeke. Dit huis was belast met een jaarlijkse rente van 16 pond par.338 Roeland senior van
Wedergrate zou ook een huis in de Volderstraat verkopen aan Margaretha van Halewijn, de weduwe
van Pieter van Reigaarsvliet. 339 Het ging hier om hetzelfde huis dat zonet al aan bod kwam, want
Margaretha van Halewijn werd na de verkoop vermeld als buurvrouw van de toenmalige bewoners
(Roeland de Baenst en Catherine Uten Hove) van het huis ‘de Cancelrije’.340
c) Besluit bezittingen.
De bezittingen van Roeland en Margriet richtten zich voornamelijk op Gent wanneer we enkel kijken
naar de huizen die ze bezaten. Vooral hun woning in de ‘elitaire’ Volderstraat viel daarbij op.
Daarnaast zagen we echter dat ze ook bleven investeren in buitensteeds grondbezit; waarbij ze zich
vooral gingen richtten op de regio in het land van Aalst, waar de voormalige heren van Wedergrate
actief waren. De familie voelde zich ongetwijfeld nog sterk verbonden met deze regio, omwille van
zijn afkomst. Kortom: ze pendelden tussen de stad Gent en hun bezittingen op het platteland en
behielden daarbij een hoge mate van affiniteit met hun regio van herkomst.
3.3. Een vergeefse poging om een deel van het patrimonium van de heren van Wedergrate te
bemachtigen.
Op 7 augustus 1459 maakte Roeland van Wedergrate - als zoon van een bastaard van Wedergrate –
aanspraken op een vijver, een weide en enkele gronden in Denderwindeke. Deze waren op dat
ogenblik in het bezit van Pieter van Goux, die op dat moment ‘heer van Wedergrate’ was. Hertog
336
F. BUYLAERT, Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit in laat middeleeuws Vlaanderen. p.
59-60 en p. 496.
337
Database Vlaamse adel: ‘familie van Wedergrate’.
338
SAG, reeks 301, nr. 53, 1475-1476, f° 77 r. (26 maart 1476)
339
Database Vlaamse adel, ‘familie van Wedergrate’.
340
F. DE POTTER, Gent van den oudsten tijden tot heden. Geschiedkundige beschrijving der stad (Gent, 1883), IV,
144-146.
93
Filips de Goede bevestigde dat de heerlijkheid van Wedergrate en alles dat ertoe behoorde aan
Pieter van Goux toekwam. Daarbij verklaarde hij dat de aanspraken van ‘ung nommé Rolant filz
bastart de Wedergrate sans titre’ ongegrond waren.341 De hertog had de desbetreffende heerlijkheid
trouwens zelf in leen gegeven aan Pieter van Goux (cfr. supra), wat zijn onpartijdigheid in deze zaak
natuurlijk niet ten goede kwam. Roeland van Wedergrate slaagde er dus niet in om een deel van het
patrimonium van zijn voorouders te bemachtigen.
3.4. De uitbouw van een politieke carrière.
a) Schepenfuncties.
We zagen al dat de schepenbanken in Gent gedomineerd werden door de drie leden van de stad en
dat de politieke mandaten duidelijk verdeeld werden onder de verschillende belangengroepen.
Wanneer we dit verder analyseerden, zagen we dat elk lid recht had op een bepaald aantal
vertegenwoordigers, die vaste posities toegewezen kregen. Zo heeft de poorterij recht op drie
vertegenwoordigers in elke schepenbank en kregen die de eerste, de vierde en de zevende positie
toegewezen. De weverij had recht op vijf leden in elke bank, net als het derde lid, de 53 kleine
neringen. De weverij bezette in de even jaren de tweede, vijfde, achtste, tiende en dertiende positie
als schepenen van de keure en de derde, zesde, negende, elfde en dertiende positie als schepenen
van gedele. De overgebleven posities waren voorbehouden voor het derde lid, de 53 kleine neringen.
De laatstgenoemde posities van de weverij en de kleine neringen werden omgewisseld in de onpare
jaren. Bovendien waren er nog restricties op het aantal schepenambten dat een individu kon
uitvoeren. Men kon nooit twee jaar op rij schepen zijn, voor een mandaat in de schepenbank van de
keure moest je minstens twee jaar wachten en voor de gedele één jaar.342
Wat kon dit ons leren voor de schepenambten die Roeland (senior) op zich nam? In de eerste plaats
zien we dat Roeland regelmatig terugkeerde als schepen van Gent; zeker wanneer je rekening hield
met de geldende resticties op het opeen volgen van twee schepenambten. Daarnaast analyseerden
we ook de posities die Roeland innam als schepen van Gent. Daaruit konden we afleiden dat hij, op
één jaar na, steeds als schepen van de poorterij aantrad. Dat ene jaar dat hij niet voor de poorterij
uitkwam, zou hij als schepen van de weverij aangeduid zijn. Roeland werd echter nergens anders in
verband gebracht met de weverij of een ander ambacht. We kunnen bevestigen noch ontkennen dat
hij enige affiniteit had met de weverij en daarbij aansluitend een schepenambt dat toebehoorde aan
het weversambacht op zich nam. Wat we wel konden afleiden is dat Roeland (senior) overwegend als
schepen van de poorterij opdook. Tenslotte was hij ook een aantal keer voorschepen343; waarbij we
341
RA Kortijk, fonds Descantons-de Plotho, nr. 11609. (7 augustus 1459)
M. BOONE, op. cit., p. 34-39 en W. BLOCKMANS, op. cit., p. 72-79.
343
In 1464, 1468, 1470, 1476 (keure) en 1447 (gedele) was hij eerste schepen.
342
94
dan weer moeten vermelden dat er meer prestige vasthangt aan de functie van voorschepen in
vergelijking met de andere posities in de schepenbank.344
b) Herekiezer van Gent.
In 1466 was Roeland ‘herekiezer’ van Gent.345 Voor de jaarlijkse vernieuwing van de Gentse
schepenen werden er acht herekiezers aangesteld. De uittredende schepenen stelden er vier aan en
de andere vier werden door de vorst aangesteld. Wanneer de vorst om een of andere reden afzag
van zijn recht om vier herekiezers aan te duiden, werden ze alle acht door de uittredende schepenen
aangesteld. De herekiezers verkozen dus de nieuwe schepenen die in beide schepenbanken zouden
zetelen; ze mochten zelf geen schepen worden in het volgende jaar. Dit verkiezingssysteem bleef
behouden tot in 1540 (Concessio Carolina): vanaf dat moment werden de nieuwe schepenen enkel
door de vorst en zijn commissarissen aangesteld. De functie van ‘herekiezer’ verdween dus na
1540.346
c) Ontvanger van Gent.
In 1450 en in 1454 was Roeland (senior) ontvanger van Gent. Elk jaar waren er drie stedelijke
ontvangers, deze positie was duidelijk in de greep van de drie leden van Gent. Met andere woorden
de ontvangers kwamen ofwel uit de poorterij, ofwel uit de weverij of één van de kleine neringen.
Roeland kon deze functie bemachtigen als poorter van Gent, maar ook zijn aanwezigheid in de
schepenbank van gedele in 1447 zal een handje geholpen hebben. De ontvangers stonden
voornamelijk in voor de uitvoer van het financiële beleid van de stad.347 Weerom gingen sociaal
aanzien en stedelijke politiek hand in hand in het laatmiddeleeuwse Gent.
d) Raadsheer van de hertog van Bourgondië.
Roeland (senior) was ook raadsheer van Karel de stoute, de hertog van Bourgondië.348 Karel de
Stoute zal een aantal centraliserende maatregelen invoeren zoals de instelling van een hertogelijke
raad, de raad van Vlaanderen en de rekenkamer van Rijsel. Roeland (senior) was dus een van de
hertogelijke raadsheren en had die functie waarschijnlijk te danken aan zijn positie binnen de Gentse
politieke elite. Voor de hertog was dit een uitstekende patroon-cliënt relatie: hij begunstigde Roeland
344
SAG, reeks, 101, nr. 2, f° 115 r., 120 r., 121 v., 124 r., 127 r. en 130 r. (aangevuld en vergeleken met gegevens
uit Database I. Schoups en Database Vlaamse adel)
345
J. HAEMERS, “Ende hevet volc goede cause jeghens hemlieden te eysene” Stedelijke opstanden en
staatsvorming in het graafschap Vlaanderen,1477-1492. Gent (onuitgegeven doctoraatsverhandeling,
Universiteit Gent), 2006, databank Vlaanderen 1477-1492, fiche 1961.
346
M. BOONE, op.cit., p. 34-36.
347
M. BOONE, op. cit., p. 105-110.
348
P. TRIO, op. cit., p. 211. en J. HAEMERS, Urban history 17 (1100-1800): For the common good. State power and
urban revolts in the reign of Mary of Bourgondy (1477-1482). Turnhout, Brepols, 2009, p. 231.
95
met een vorstelijk ambt en had in ruil daarvoor een extra bondgenoot in de politieke elite van het
(regelmatig) opstandige Gent.349
e) Moermeester en watergraaf van Vlaanderen.
Van 1464 tot 1467 was Roeland (senior) moermeester en watergraaf van Vlaanderen. De eerste
watergraaf werd vermoedelijk rond het einde van de dertiende eeuw aangesteld. Vanaf ongeveer
1420 zal men de functies van moermeester en watergraaf van Vlaanderen samenvoegen. De
watergraaf was een officier in dienst van de vorst. Tot hun bevoegdheden behoorden onder andere
het ontvangen van de rechten die op bruggen, dijken, sluizen, venen, duinen en dergelijke werden
geheven. Kortom alles wat te maken had met de land- en waterwegen kon onder de bevoegdheid
van de moermeester en watergraaf vallen.350 Dit ambt werd meestal aan edele of ridderlijke
personen toevertrouwd. Roeland van Wedergrate werd als edelman aangesteld voor deze functie.
Een benadering geven van de inkomsten die aan deze functie verbonden zijn, is niet eenvoudig; F. de
Potter schatte de inkomsten voor de rechten van de watergraaf op tachtig pond groot en die van de
rechten als moermeester op 140 pond groot.351 Dit waren redelijk hoge bedragen en we zijn niet
zeker of ze wel representatief zijn voor de periode waarin Roeland deze functie uitvoerde. Toch
wijzen deze benaderde bedragen erop dat er wel een aardige cent te verdienen viel voor wie het tot
moermeester en watergraaf van Vlaanderen schopte.
3.5. Kerkmeester van de Sint-Janskerk in Gent .
Ook op religieus en cultureel vlak integreerde Roeland (senior) zich in Gent. Hij was minstens in de
periode 1454-1457 kerkmeester van de Sint-Janskerk in Gent en zou bovendien in 1468 vermeld
worden als ‘landheer’ van de Sint-Michielskerk in Gent.352 In het laatmiddeleeuwse Gent werden er
regelmatig broederschappen opgericht. Die waren meestal verbonden aan een kerk; zo was het
Onze-Lieve-Vrouw-op-de-rade broederschap verbonden aan de Sint-Janskerk. Roeland van
Wedergrate was een bestuurslid van dit broederschap. Paul Trio merkte op dat de meerderheid van
de bestuursleden van een broederschap eveneens actief zijn in het politieke en maatschappelijke
leven van de stad. Ze hadden ook vaak adellijke titels of bekleedden belangrijke functies. Een aantal
349
J. DUMOLYN, ‘Nobles, patricians and officers: the making of a regional political elite in late medieval
Flanders’, In: Journal of social history societies and cultures, 40 (2006), p. 431-432; J. DUMOLYN, Investeren in
sociaal kapitaal. Netwerken en sociale transacties van de Bourgondische ambtenaren’, In: Tijdschrift voor
Sociale Geschiedenis, 25 (2002), p. 436-438.
350
F. DE POTTER, Gent van oudsten tijd tot heden. Gent, Annoot-Braeckman, 1882, VI, p. 298-299.
351
F. DE POTTER, op. cit., vol. 6, p. 299. Voor meer informatie over deze functie kan je volgend werk raadplegen:
W. PREVENIER en B. AUGUSTYN (eds.), De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795
(Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën, studia, 72) Brussel, 1997, 643 p.
352
SAG, reeks 301, nr. 49, 1467-1468, f° 97 v. (3 maart 1468); SAG, reeks 301, nr. 43, 1456-1457, f° 67 v. ( 30
september)
96
van deze bestuursleden hadden een grafzerk in de kerk; Roeland van Wedergrate was één van hen.
Een bestuursfunctie in een broederschap werd gezien als een eervolle taak en kon statusverhogend
werken.353 Roeland was bovendien ook kerkmeester van diezelfde Sint-Jans kerk. Meestal waren er
twee tot vier kerkmeesters verbonden aan één kerk; vaak bleven ze geruime tijd hun functie
behouden. Ook onder de kerkmeesters zien we regelmatig politieke mandatarissen optreden.
Volgens Marc Boone was twee derde van de kerkmeesters in Gent politiek actief. De poorterij was
daarenboven oververtegenwoordigd en zou tot 80% van de kerkmeesters ook nog eens nauwe
banden met politieke mandatarissen onderhouden. De functie van kerkmeester was waarschijnlijk
aanlokkelijk voor de leden uit de stedelijke elite, omwille van de sociale status en het eervolle
aanzien dat ermee samenhing.354
Het is dus niet ongewoon dat leden uit de stedelijke elite opduiken in het bestuur van
broederschappen of eervolle functies aannamen binnen de religieuze sfeer. Het was een extra
middel om een hoge sociale status te versterken of te legitimeren binnen de maatschappij.
3.6. Sociaal netwerk.
Roeland van Wedergrate had ongetwijfeld een goed sociaal netwerk uitgebouwd. In navolging van
zijn vader huwde hij een dochter uit een belangrijke Gentse schepenfamilie, Margriet Uten Hove.355
Naast de familie Uten Hove konden er nog een aantal invloedrijke families met Roeland (senior) in
verband gebracht worden. In het vorige hoofdstuk bespraken we ook twee voorbeelden die Roeland
in verband brachten met Jan van Rijsel, weerom lid van een adellijke familie. Roeland had ook een
goede band met de familie van der Scaghe: Roeland was aanwezig als één van de ‘vrienden en
maghen’ bij de verdeling van een nalatenschap van Jan van der Scaghe.356 De connectie tussen beide
families was het huwelijk van Roelands vader met Kathelijne van der Scaghe. Bovendien waren er
ook nog aanwijzingen die Roeland in verband brachten met onder meer de familie Uten Hove, de
familie van Massemen en de familie de Gruutere. Stuk voor stuk adellijke en zeer invloedrijke
families. Roeland (senior) stond bijvoorbeeld samen met Jan Uten Hove borg voor Hubrecht de la
Porte; verder was hij samen met Joost van de Molen en Bartolomeus van Massemen aanwezig als
bemiddelaar tussen Jacob van de Putte en Johanne van Bogaard en stond hij borg voor een betaling
van Lodewijk van Gruuthuus (prins van Steenhuize).
Het zijn maar enkele voorbeelden, maar niettemin bevestigen ze het belang van sociale
netwerkvorming binnen de stedelijke elite. We zien regelmatig dezelfde namen weerkeren en
353
P. TRIO, op. cit., p. 139-144 en p. 211
M. BOONE, op. cit., p. 96-97.
355
Het belang van deze huwelijksalliantie en een korte situering van de familie Uten Hove kwam in het vorige
hoofdstuk aan bod.
356
SAG, reeks 330, nr. 33, 1474-1477, f° 14 r. (4 december 1476)
354
97
bovendien behoorden er een aantal belangrijke adellijke geslachten tot het ‘netwerk’ van de familie
van Wedergrate. We haalden in het voorgaande hoofdstuk al aan dat deze netwerkvorming zeer
belangrijk was voor de sociale erkenning van hun adellijke status. Deze voorbeelden bevestigden
opnieuw dat ze wel degelijk tot zo een netwerk behoren, wat hun sociale status ten goede kwam.
3.7. Adellijke schepenfamilies in Gent: tussen stedelijke belangen en vorstelijke autoriteit, een
precaire tussenpositie.
Een laatste aspect dat tot nu toe wat in de schaduw bleef, is de (politieke) positie van de adel in de
steden. De adel kwam terecht in een spanningsveld tussen stedelijke en vorstelijke belangen. De
Gentse adel stond bijvoorbeeld voor een moeilijke keuze naar aanleiding van de Gentse opstanden
doorheen de vijftiende eeuw. De tragische dood van Roeland senior leek het perfecte kader om dit
aspect mee te verwerken. Zijn dood was een gevolg van de spanningen tussen Gent en de
Bourgondische hertogen; Roeland senior stond namelijk op het verkeerde moment aan de
‘verkeerde kant’. In wat volgt proberen we kort dit spanningsveld aan te belichten, om uiteindelijk
tot een verklaring te komen voor het tragische einde van Roeland senior.
In de eerste plaats was het niet onlogisch dat er in de vijftiende eeuw spanningen ontstonden: de
steden streefden naar meer autonomie en politieke inmenging terwijl de Bourgondische hertogen
vooral meer centralisatie van de macht wouden bewerkstelligen. Daarnaast zagen we dat het vanaf
het eind van de dertiende eeuw economisch minder goed ging, waardoor er meer sociale spanningen
aanwezig waren binnen de stedelijke samenleving.357 Na opstanden in het midden van de vijftiende
eeuw nam Karel de Stoute een aantal maatregelen om de steden in te tomen. In Gent kwamen
vorstgezinde edelen aan de macht in de schepenbanken, zij konden het beleid tijdig bijsturen
wanneer er anti-vorstelijke sympathieëen de kop op staken. Eigenlijk bleven de schepenbanken in
handen van hetzelfde sociale netwerk als vóór de opstanden, ze werden enkel aangevuld met
jongere leden van datzelfde netwerk. Roeland (senior) behoorde tot dit ‘vorstgezinde netwerk’; hij
was raadsheer van de hertog en moermeester en watergraaf van Vlaanderen. Het was dan ook niet
verwonderlijk dat Roeland in deze periode ook schepen van Gent was, samen met onder andere de
familie Uten Hove behoorde hij tot de ‘vorstgezinde factie’.358
We willen wel benadrukken dat niet alle Gentse edelen de zijde van de vorst kozen, daarenboven
mag men de schepenbanken en de drie leden van Gent niet zien als politieke partijen. Naar
aanleiding van de opstanden aan het einde van de vijftiende eeuw ontstonden er wel politieke
357
J. HAEMERS, Urban History 17 (1100-1800): For the common good. State power and urban revolts in the
reign of Mary of Bourgondy (1477-1482) Turnhout, Brepols, 2009, p. 5-6
358
J. HAEMERS, op.cit., p. 230-231.
98
facties maar deze waren geenzins gelijk te stellen met de sociaal-economische belangengroepen die
door de drie leden vertegenwoordigd werden.359
De dood van Karel de Stoute in januari 1477 betekende echter een ommekeer in de machtsrelaties.
Maria van Bourgondië stond veel minder sterk dan haar voorganger en de anti-hertogelijke krachten
zagen hun kans. Bovendien zouden sommige edelen het Bourgondische hof verlaten en naar het
Franse hof trekken. Ze waren er niet meer van overtuigd dat het Bourgondische hof hun
patrimonium kon beschermen en hun priviliges kon waarborgen binnen de samenleving. Deze twee
zaken waren voor de adel van groot belang, zeker in tijden van politieke crisis. Na Karels overlijden
zouden er dus een aantal opstanden plaatsvinden tegen het hertogelijk gezag, ondere andere in
Ieper, Brugge en Gent. We focussen ons logischerwijze op de opstand in Gent, die was ongetwijfeld
het meest gewelddadig van aard.360 Maria van Bourgondië stond redelijk machteloos in Gent ten
tijde van de opstand. Ze moest toezien hoe het nieuwe regime een aantal vooraanstaande figuren
van het oude (vorstgezinde) regime als zondebokken naar voor schoof. In maart 1477 werden onder
andere Roeland (senior) van Wedergrate, Filips Sersanders, Jan van Poucke en Pieter Heuribloc één
voor één onthoofd tussen 13 en 17 maart. Maria kon geen steun bieden aan deze vorstgezinde
Gentse edelen, ze stond te zwak op dat moment. We moeten deze executies zien als een
symbolische daad van het nieuwe regime. Ze wilden komaf maken met het oude regime en deden dit
door een aantal verantwoordelijken fysiek te verwijderen. Deze daad legitimeerde het nieuwe
regime en toonde direct aan de rest van de stedelingen dat er wel degelijk een nieuwe wind zou gaan
waaien binnen de Gentse politiek.361 Zoals we eerde al aanhaalden: Roeland stond op het verkeerde
moment aan de verkeerde kant van het politiek spectrum en moest dat bekopen met zijn leven.
De situatie zou echter veranderen wanneer Maximiliaan op de proppen kwam. Beetje bij beetje
recupereerde hij de verloren ‘macht’ en breidde hij zijn ‘sociaal netwerk’ uit. Via vorstelijk
favoritisme en het zogenaamde ‘staatsfeodalisme’ kon hij zich verzekeren van de trouw en loyauteit
van een nieuw sociaal netwerk. We zagen eerder dat Karel de Stoute steunde op een ‘vorstgezind
sociaal netwerk’. Maximiliaan recruteerde uit de jongere generaties van dit netwerk om opnieuw een
stevige basis te krijgen binnen Gent. Hij deed dat onder andere door de zonen van de in 1477
geëxecuteerde Roeland (senior) van Wedergrate, Pieter Heuribloc en Jan van Melle, belangrijke
posities in de staatsadministratie of in het gentse bestuur toe te kennen.362
359
M. BOONE, op. cit., p. 49.
J. HAEMERS, op.cit., p. 135-136.
361
J. HAEMERS, op. cit., p. 135-136 en p. 233-234.
362
J. DUMOLYN, Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477), Leuven,
Garant, p. 178; J. HAEMERS, op. cit. p. 234.
360
99
We kunnen dus besluiten dat Roeland (senior) van Wedergrate zijn steun aan de Bougondische
hertogen met zijn leven moest bekopen, maar dat de familie er uiteindelijk toch een goede zaak mee
deed. Roeland (junior) werd duidelijk bevoordeeld in zijn latere politieke carrière ten gevolge van de
diensten van zijn vader ten aanzien voor het Bourgondische hof. Wanneer we dan de politieke
situatie in Gent bekijken, zien we dat Karel de Stoute duidelijk orde op zaken kon stellen na eerdere
opstanden, maar dat zijn dochter Maria van Bourgondië te zwak stond om in te grijpen bij de
opstanden die volgden na Karels dood in 1477. Het zou duren tot 1485 voordat Maximiliaan van
Oostenrijk terug controle kon krijgen over de Gentse opstandelingen en het nieuwe regime ingeruild
kon worden voor een vorstgezinde factie.363 We merken op dat het nieuwe netwerk overwegend
bestond uit jongere generaties van het voormalige vorstgezinde netwerk. We merken op dat niet alle
edelen voor de vorst kozen, maar eens een adellijke familie die keuze gemaakt had, bleven ze daar
meestal bij. De familie van Wedergrate behoorde dus duidelijk tot dat vorstgezinde netwerk binnen
de Gentse elite. Bovendien behoorden de meeste aangetrouwde families die tot hun netwerk
behoorden ook tot deze vorstgezinde factie. De families van Lichtervelde en van der Cameren waren
bijvoorbeeld bekende adellijke ambtenarenfamilies. Deze vorstgezinde factie binnen de Gentse elite
ging dus ook in grote mate tot eenzelfde verwantschapsnetwerk behoren.364
Maximiliaans overwinning bleek van korte duur; in het najaar van 1487 volgde er een nieuwe
opstand in Gent, de andere grote steden sloten zich daarbij aan in 1488. Maximiliaans gezag werd
even aan het wankelen gebracht, maar na een hevige strijd in 1492 kon hij zijn positie opnieuw
consolideren.365 Daarbij valt het op dat Roeland junior, die tweemaal een schepenambt opneemt, dit
steeds in de periodes doet waarin Maximiliaan controle had over Gent (in 1485 en in 1495). Wat
opnieuw bevestigt dat de familie van Wedergrate zich in het vorstgezinde kamp situeerde. In deze
tijden van politieke onrust was het vaak moeilijker om vriendschaps- en huwelijksnetwerken in stand
te houden. Aangezien deze familiale netwerken vaak de basis van hun politieke macht en sociale
status vormden, stelden de families alles in het werk om deze netwerken te behouden. Met
betrekking tot de factievorming zien we dat veel families zich eerder afzijdig hielden, om pas als de
winnaar bekend was voor het winnende kamp te kiezen.366 Op basis van de politieke carrière van
Roeland senior en Roeland junior, vermoeden we dat de familie van Wedergrate wel duidelijk zijn
keuze had gemaakt; ondanks hun verbondenheid met Gent bleven ze blijkbaar trouw aan de vorst.
363
J. HAEMERS, op. cit., p. 135-136 en p. 247-263.
J. DUMOLYN en F. VAN TRICHT, ‘Adel en nobilitiseringsprocessen’, p. 200 en p. 209-210.
365
F. BUYLAERT, ‘Gevaarlijke tijden. Een vergelijking van machtsverwerving en machtsbehoud bij stedelijke
elites in laatmiddeleeuws Holland en Vlaanderen’, In: Tijdschrift voor Geschiedenis, 119 (2006), 3, p. 318-319.
366
F. BUYLAERT, ‘Gevaarlijke tijden’, p. 326-327.
364
100
3.8. De interactie tussen het hof en de adel: ‘staatsfeodalisme’ en de opkomst van een ‘staatsadel’.
In de voorgaande paragraaf kwamen we reeds tot de conclusie dat de familie van Wedergrate tot
een ‘vorstgezinde factie’ behoorde. Daarnaast haalden we ook kort aan dat de Bourgondische
hertogen deze edelen bevoordeelden in ruil voor hun trouw. Steeds meer edelen vergaarden niet
genoeg rijkdom op het platteland.367 Om deze dalende inkomsten te compenseren gingen ze op zoek
naar inkomsten in de steden en aan het Bourgondische hof. Daarom sprak men ook wel van het
ontstaan van een ‘staatsadel’ of ‘ambtenarenadel’. Het opnemen van vorstelijke ambten leverde niet
alleen inkomsten op, er was ook een belangrijke mate van politieke macht en sociaal prestige mee
verbonden. We moeten ook wel opmerken dat de uitoefening van vorstelijke ambten niet alleen een
middel was voor de gevestigde adellijke families om hun stand hoog te houden; het vorstelijke
ambtenarenapparaat was voor velen ook een opstap naar een latere adelsverheffing (in combinatie
met andere factoren die een adellijke status kunnen legitimeren natuurlijk, cfr. supra). De vorstelijke
ambten waren dus een mix van gevestigde, nieuwe en toekomstige edelen.368
De familie van Wedergrate paste perfect binnen deze beschrijvingen: ze integreerden zich in de
Gentse politieke elite, behoorden tot een vorstgezind netwerk en voerden vorstelijke ambten uit. Zo
was Roeland moermeester en watergraaf van Vlaanderen en stonden zijn zoon (Roeland junior) en
kleinzoon (Karel) onder meer als baljuw in dienst van de vorst.
Daarnaast was dit ‘staatsfeodalisme’ ook een mogelijke verklaring voor de integratie van de familie
van Wedergrate in Gent. Jan van Wedergrate haalde waarschijnlijk niet genoeg inkomsten uit zijn
bezittingen op het platteland. Om dit gebrek aan inkomsten te compenseren en voornamelijk om in
staat te blijven de adellijke status van de familie te onderhouden, zouden ze zich gaan richtten op
mandaten binnen de Gentse politiek en op vorstelijke ambten zoals het baljuwschap. Bovendien
doken vorstelijke ambten als kapitein, kastelein, baljuw of lokaal ontvanger regelmatig op bij edelen
die doorheen de veertiende en vijftiende eeuw op regionaal of lokaal niveau in dienst stonden van de
vorst. Het was dus niet ongewoon dat we functies als blajuw (Roeland junior en Karel), ontvanger
(Roeland senior) en kastelein (Karel) tegenkwamen bij de bespreking van de politieke carrières van
de mannelijke Van Wedergrates. Deze ambten situeerden zich trouwens in de economische en
militaire sfeer of waren verbonden met lokale rechten; wat hen blijkbaar populair maakte bij de adel,
omwille van de politieke macht, de materiële welstand en het sociale prestige dat eraan verbonden
367
Denk maar aan de zogenaamde ‘crisis van de adel’ en de dalende heerlijke inkomsten doorheen de late
middeleeuwen.
368
J. DUMOLYN, ‘Dominante klassen en elites in verandering in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen’,In: Jaarboek
voor Middeleeuwse Geschiedenis, 5 (2002), p. 83-84.
101
was.369 De adel vond zo een manier om zich aan de veranderende economische en politieke situatie
in het laatmiddeleeuwse graafschap Vlaanderen aan te passen.
Ook de vorst haalde zijn voordeel uit dit systeem: door het begunstigen van verscheidene leden van
de Gentse elite (edelen en patriciërs) met giften en vorstelijke ambten, had hij een stok achter de
deur in het Gentse stedelijke bestuur. Daarom sprak men in deze context over ‘staatsfeodalisme’: in
plaats van met een stuk grond, begunstigde de vorst de leden van de heersende klassen met
overheidsmacht en de daarmee gepaard gaande inkomsten, zo integreerde hij de elitegroepen in het
staatsapparaat. Zowel de vorst als de edelen deden een goede zaak bij dit ‘staatsfeodalisme’.370
4. Jozefien (Josine) van Wedergrate en Artuur van Lichtervelde
Jozefien van Wedergrate was de dochter van Jan de bastaard van Wedergrate, ze was de zus van
Roeland (senior). Ze was getrouwd met Artuur van Lichtervelde en kreeg met hem twee kinderen:
Hanne en Kathelijne. Artuur was de zoon van Rogier van Lichtervelde; hij was een telg uit een van de
oudere adellijke families van het graafschap Vlaanderen. (cfr. supra, huwelijksallianties) Het echtpaar
scheidde van tafel en bed in 1448, waarna Jozefien het onderhoud van de kinderen op zich nam.
4.1. Huwelijk en scheiding van tafel en bed.
Jozefien van Wedergrate huwde in het schepenjaar 1437-1438 met Artuur van Lichtervelde.371 Een
tiental jaar later liep hun huwelijk op de klippen. Ze scheidden van tafel en bed, een min of meer
gangbare praktijk in de Zuidelijke-Nederlanden gedurende de late Middeleeuwen. Hun scheiding van
tafel en bed werd bevestigd door de schepenen van de keure op 7 november 1448.372 Vanaf dat
moment stond Jozefien niet langer onder de voogdij van haar wettelijke echtgenoot, ze werd zelf
handelingsbekwaam. In wat volgt gaan we dieper in op de problematiek van scheidingen van tafel en
bed. We bekijken een aantal elementen van het huwelijkserfrecht die daarmee verband houden en
schenken ook aandacht aan de gevolgen van deze scheiding van tafel en bed en in het bijzonder ook
de gevolgen voor de positie van Jozefien.
Voor we ons specifiek kunnen richten op de ‘scheiding van tafel en bed’, moeten we een korte
analyse maken van de praktijk van ‘het huwelijk’ in de late middeleeuwen. Volgens het canonieke
recht (sinds 1200) was een huwelijk legaal, wanneer er een formeel engagement was uitgesproken,
wanneer de huwelijksban in de parochies van de toekomstige partners was uitgesproken en wanneer
369
J. DUMOLYN en F. VAN TRICHT, ‘Adel en nobilitiseringsprocessen’, p. 209-210; J. DUMOLYN, ‘Nobles, patricians
and officers’, p. 437.
370
J. DUMOLYN en F. VAN TRICHT, ‘Adel en nobilitiseringsprocessen’, p. 35-38.
371
De precieze datum is niet vermeld: SAG, reeks 330, nr.21, 1437-1438, f°82 r. (s.n.).
372
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r. (7 november 1448)
102
(na een bepaalde periode) een formele ceremonie volgde, waarbij een parochiepriester en een deel
van de gemeenschap aanwezig waren. Maar een legaal huwelijk stond niet synoniem voor een geldig
huwelijk. Ook illegale (clandestiene) huwelijken konden geldig zijn. Wanneer twee personen, die vrij
waren om te trouwen met elkaar huwden met wederzijdse toestemming, dan was dat ook een geldig
huwelijk.373 Vanaf het concilie van Trente (naar een decreet in 1563 uitgevaardigd) nam men echter
maatregelen tegen deze clandestiene huwelijken; ze werden niet langer als geldige huwelijken
beschouwd. Van dan af aan waren enkel formele huwelijken met een publieke ceremonie
rechtsgeldig. Door deze maatregel probeerde de kerk de clandestiene huwelijken in te perken en
kwam er tevens een rem op het aantal gevallen van ‘self-divorce’. Aangezien er geen getuigen
aanwezig waren bij een clandestien huwelijk, kon één van de partners ontkennen dat er ooit een
huwelijk met wederzijdse toestemming plaatsvond, dat noemde men ‘self divorce’. Dit was vooral
problematisch voor de eventuele kinderen, die waren ‘onwettig’ wanneer er geen bewijzen
voorhanden waren die een geldig huwelijk konden aantonen.374
Wanneer er wel een geldig huwelijk plaatsvond (dat bewezen kon worden), kon men niet zomaar
scheiden in de late middeleeuwen. Volgens het canonieke recht was een geldig huwelijk niet
ontbindbaar375, denk maar aan het klassieke zinnetje ‘tot de dood ons scheidt’. Maar creatief als men
was in die tijd, waren er uiteraard alternatieven om deze regel te ontwijken. Een eerste mogelijkheid,
was het zogenaamde ‘divortium perpetum’, zo kon een huwelijk geannuleerd verklaard worden376.
Dit kwam erop neer dat een kerkelijke rechter verklaarde dat het huwelijk nooit plaatsvond of nooit
geldig geweest was; beide echtlieden zijn dan vrij om (opnieuw) te huwen wanneer ze dat wensen.377
Bij Jozefien van Wedergrate en Artuur van Lichtervelde ging het om de tweede mogelijkheid, een
scheiding van tafel en bed, ookwel ‘divortium quoad thorun’ genaamd. Dit hield in dat beide
echtlieden een eigen huishouden mochten hebben en niet meer samen moesten leven. Ze waren wel
niet vrij om te huwen zoals in het eerste geval, maar het recht op de huwelijksschuld
379
wel.
378
verviel
Een scheiding van tafel en bed kon op zijn beurt geannuleerd worden wanneer beide partners
daarmee instemden, de huwelijksrechten werden dan hersteld. Deze beide mogelijkheden werden
373
M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, ‘Classical canon law on marriage: the making and breaking of households’,
In: M. CARLIER en T. SOENS (eds.) The household in lat medieval cities, Italy and Northwestern Europa compared.
Leuven-Appeldoorn, Garant, 2001, p. 16.
374
M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, ‘Classical canon law on marriage’, p. 17-19.
375
M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, ‘Classical canon law on marriage’, p. 19.
376
Dit kan o.a. wanneer het huwelijk onder dwang plaats vond, wanneer een van de partners impotent blijkt,
wanneer de partners te naaste verwanten zijn, enz.
377
M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, ‘Classical canon law on marriage’, p. 20.
378
De huwelijksschuld houdt in dat het echtpaar seksuele gemeenschap heeft.
379
M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, ‘Classical canon law on marriage’, p. 20.
103
ondersteund door het canoniek recht, dat richtlijnen voorzag, maar er was één zwak punt waar de
kerk geen vat op kreeg, met name de praktijk van self-divorce.380
Vervolgens waren er een aantal redenen om over te gaan tot een scheiding van tafel en bed:
geweldpleging, overspel, mishandeling en in onze gebieden zelfs wanbeheer van de gedeelde
goederen en onverenigbare karakters.381 Hoe verliep zo een scheiding van tafel en bed in de praktijk?
Eerst moest het echtpaar voor een kerkelijke rechtbank komen, deze besliste of de redenen die het
echtpaar inriep voldoende waren voor een scheiding van tafel en bed.382 Wanneer de scheiding van
tafel en bed was uitgesproken door de kerkelijke rechtbank383, kwam het echtpaar voor de lokale
schepenbank om een boedelverdeling op te stellen.384 In ons geval is dit de schepenbank van de
keure in Gent. De schepenen moedigden ‘gescheiden’ echtparen aan om onderling tot een akkoord
te komen over hun boedelverdeling; de rol van de schepenen was dan beperkt tot het ratificeren en
optekenen van deze overeengekomen boedelverdeling. Dit waren dan gevallen van vrijwillige
rechtspraak, die je kon herkennen aan een typerende formulering: ‘kenlic *…+ (eendrachtelic)
commen *…+ kenden (ende lijden) *…+ (onderlinghe, vriendelic) vereffent, verscheeden ende
verdeelt’.385 Wanneer het echtpaar geen akkoord kon bereiken, werden er soms bemiddelaars
aangesteld door de schepenen. Indien ook deze maatregel geen compromis opleverde, deden de
schepenen zelf een uitspraak over de boedelverdeling; men sprak dan over een geval van
contentieuze rechtspraak. M. Vleeschouwers-van Melkebeek bestudeerde de boedelverdelingen
voor de schepenen van de keure in Gent voor de periode 1428-1450. Zij concludeerde dat voor deze
periode de gevallen van contentieuze rechtspraak duidelijk in de minderheid waren, slechts zes van
de 161 boedelverdelingen. Hier volgden Jozefien en Artuur de algemene trend, want hun
boedelverdeling was een duidelijk geval van vrijwillige rechtspraak. Zo bleek uit de beginformule:
“Kenlic sij etc. dat by tchescheet *…+ ghedaen ten spirituele hove tusschen Aerture van Lichtervelde an
deen zijde ende joncfr. Josine van Wedergrate zien gheselneden an dandre zijde. So sijn de *…+
380
M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, ‘Classical canon law on marriage’, p. 21-22.
M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, ‘Seperation and marital property in late medieval England and the FrancoBelgian region’, In: M. Korpiola (ed.), Regional Variations of Matrimonial Law and Custom in Europe,1150-1650,
Leiden (Brill series: Medieval Law and Its Practice), 2009, p. 15. (in press)
382
M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, ‘Seperation and marital property’, p. 18.
383
Voor onze regio zijn dit de kerkelijke rechtbanken van Tournai, Brussel of Cambrai.
384
M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, ‘Seperation and marital property’, p. 18-19.
385
M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, “Eendrachtelic commen ende vriendelic vereffent”: Boedelverdelingen voor
de schepenen van de Keure van Gent tussen echtparen gescheiden van tafel en bed 1439-1450. (Handelingen
van de Koninklijke Commissie voor de uitgave der Oude Wetten en Verordeningen van België 47), Brussel 2006,
p. 10-11.
381
104
commen voor scepenen van den keure in Ghend *…+ kenden ende lijden dat zij van alle hare tijdelijken
goeden vriendelike verheffent , versceeden ende wel verdeelt zijn”386
Het was dus duidelijk dat de schepenen van de keure in Gent liefst zo min mogelijk tussenbeide
wilden komen bij dit soort zaken. Hun voorkeur ging uit naar gevallen van vrijwillige rechtspraak,
waarbij indien nodig bemiddelaars optraden. De schepenen bleven zelf zoveel mogelijk op de
achtergrond. M. Vleeschouwers-van Melkebeek gaf hiervoor een mogelijke verklaring die gebaseerd
was op het belang van verwantschapsnetwerken. Wanneer de betrokken echtlieden actief waren in
de Gentse stadsmagistratuur of als ze nauw verwant waren met leden uit deze sociaal-politieke elite,
dan ijverde men er steeds voor om de boedelverdeling via vrijwillige rechtspraak tot stand te
brengen. In de eerste plaats moedigden de schepenen deze vrijwillige rechtspraak aan omdat het
hun verantwoordelijkheid was om aan conflictbeheersing te doen. Zeker wanneer het om leden van
eenzelfde verwantschapsnetwerk ging, was deze conflictbeheersing belangrijk, want beide families
hadden dan dezelfde sociaal-politieke belangen. Daarenboven probeerde men steeds om deze
boedelverdeling ‘vriendelijk te vereffenen’, omdat men wou vermijden dat de uitspraak leidde tot
een conflict tussen de families onderling. Niet alleen de belangen van de beide echtlieden zelf
kwamen in het gedrang, ook die van hun respectievelijke families en vaak ook die van de
aanverwante families, die tot datzelfde netwerk behoorden. Conflictbeheersing stond dus centraal
bij de regeling van dit soort zaken.387 We vermoeden dat ook bij Jozefien en Artuur, de aanverwante
families sterk aanstuurden op een compromis over de boedelverdeling. Omdat de broer van Jozefien,
Roeland (senior), meermaals een schepenambt in Gent bekleedde, was de druk om tot een
‘vriendelijke’ regeling te komen waarschijnlijk extra hoog. Daar de familie van Wedergrate via
Roeland gekoppeld was aan het Gentse stadsbestuur, hadden ze er alle belang bij om mogelijke
conflicten in de kiem te smoren en dus te vermijden dat er later onenigheid ontstond over de
bekomen boedelverdeling. Anders zou dit hun sociaal-politieke belangen kunnen schaden en
eventueel aanleiding kunnen geven tot een conflict binnen hun ‘sociaal netwerk’, wat dan op zijn
beurt hun sociaal-politieke positie in het gedrang kon brengen. Weeral werd er extreem veel
aandacht besteed aan de beheersing en het voorkomen van ‘familievetes’ en stelde men alles in het
werk om het verwantschapsnetwerk te behouden.
We zijn bij de eigenlijke verdeling van hun goederen aanbeland. Het probleem hierbij was dat er
geen vaste wetten bestonden voor een boedelverdeling na een scheiding van tafel en bed. Enkel de
verdeling van de goederen ten gevolge van het overlijden van één van beide echtlieden was
386
387
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r. (7 november 1448)
M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, “Eendrachtelic commen”, p. 26.
105
opgenomen in het gewoonterecht.388 Maar volgens M. Vleeschouwers-van Melkebeek kon men wel
een vast stramien herkennen bij de analyse van dit soort boedelverdelingen. Een eerste factor was
de aanwezigheid van ingebrachte, patrimoniale goederen, ‘propres’.389 Uit de boedelverdeling van
Jozefien en Artuur konden we duidelijk opmaken dat ze beiden patrimoniale goederen inbrachten op
de dag van het huwelijk (“tgoet van harer zijden commende” en “alle den goedinghen van ziere zijde
commende”)390. Beide partners recupereerden naar de gangbare praktijk hun eigen patrimoniale
goederen. Hier zagen we weer het alom aanwezige belang van de bescherming van het
familiepatrimonium naar voor komen. Naast deze ingebrachte goederen waren er ook de
zogenaamde katelen (‘cateylen’), de roerende goederen, en conquesten, de onroerende goederen,
die tijdens het huwelijk verworven werden. Deze goederen (katelen en conquesten) waren
gemeenschappelijk en werden onderling verdeeld; men sprak over een beperkte gemeenschap van
goederen. Standaard kreeg elk van de echtgenoten de helft van de tijdens het huwelijk verworven
goederen, maar vaak werd daar licht van afgeweken; rekening houdend met het praktisch nut van de
verdeling ervan. Het gebeurde ook dat één van de partners de andere uitbetaalde om alle katelen te
behouden.391 Jozefien en Artuur kwamen zelf tot een regeling voor de verdeling van hun katelen en
er is geen specifieke verwijzing naar enige conquesten.
In sommige boedelverdelingen werd ook de verdeling van gemeenschappelijke en eigen schulden
van het voormalige echtpaar vastgelegd.392 Weerom waren er een aantal algemene patronen, maar
ook meerdere variaties, te vinden. We behandelen hier enkel de situatie van Jozefien en Artuur.
Jozefien nam een deel van de schulden op haar, maar kreeg in ruil daarvoor de inkomsten van de
verkoop van het ‘goede te Coyeghem’ (het huidige Kooigem). Artuur behield alle andere inkomsten
en uitgaven ‘van baten en commere’ (inschulden en uitschulden). Daarnaast was het ook nog
vermeldenswaardig dat Jozefien instond voor het onderhoud van hun twee dochters, Hanne en
Kathelijne. Vermoedelijk waren de schulden die Artuur op zich nam groter dan diegene die Jozefien
voor haar rekening nam, om de kosten van het onderhoud van hun kinderen te compenseren, maar
dit konden we niet met zekerheid bevestigen.
Dit bracht ons tenslotte bij de gevolgen van een scheiding van tafel en bed voor de echtgenoot en de
echtgenote. Naast de eerder vermelde implicaties, de tijdelijke opschorting van de huwelijksrechten
en het delen van tafel en bed, waren er ook ‘materiële’ consequenties. Een scheiding van tafel en
388
Bij overlijden van één van de echtlieden worden de bezittingen (zowel katelen, conquesten als patrimoniale
goederen) opgedeeld tussen de erfgenamen van de overleden partner en de nog levende partner.
389
M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, “Eendrachtelic commen”, p. 16-18.
390
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r. (7 november 1448).
391
M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, “Eendrachtelic commen”, p. 19.
392
M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, “Eendrachtelic commen”, p. 22-23.
106
bed was vooral nadelig voor de echtgenoot, hij verloor de voogdij over zijn echtgenote en het beheer
van haar goederen; hij zag dus zijn welstand en sociale status dalen.393 Voor de echtgenote zag het
‘gescheiden leven’ er rooskleuriger uit. Ze stond niet langer onder het voogdijschap van haar
echtgenoot en kon voortaan zelf haar goederen beheren. Ze werd handelingsbekwaam; dit werd
uitgedrukt met de term ‘haer sellefs wijf zijnde’, ookwel als ‘haer selves wijf zijnde’ geformuleerd.394
Voor Jozefien van Wedergrate was haar scheiding van tafel en bed dus een redelijk goede zaak,
omdat ze haar ingebrachte patrimoniale goederen kon recupereren en daarbovenop recht had op de
helft van de bezittingen die zij en haar echtgenoot verwierven tijdens het huwelijk. Na haar scheiding
van tafel en bed trad Jozefien daadwerkelijk op als een vrije vrouw, als ‘haer sellefs wijf’.
Voorbeelden hiervan waren te vinden in de schepenregisters van de keure van Gent. In een eerste
voorbeeld verkocht Jozefien een jaarlijkse lijfrente van 20 pond groot aan Kristien (Kerstine) van de
Schul en haar dochter.395 Haar broer Roeland (senior) van Wedergrate stond hierbij borg voor
haar.396 In een tweede voorbeeld bekende Jozefien dat ze Margriet Valx vier ponden groot schuldig
was die ze geleend had, ze moest deze binnen de eerstvolgende maand terugbetalen.397 Dit toonde
aan dat Jozefien na haar scheiding van tafel en bed wel degelijk haar bezittingen zelfstandig kon
beheren.
Samengevat kunnen we stellen dat, om een voor ons ongekende reden, Artuur en Jozefien een
scheiding van tafel en bed hadden verkregen bij een kerkelijke rechtbank en daarna bij de schepenen
van de keure van Gent hun boedelverdeling lieten optekenen. Ze waren zelf tot een akkoord
gekomen over deze verdeling en behielden elk hun ingebrachte patrimoniale goederen. Verder
kwamen ze ook tot een voor beide partners aanvaardbare verdeling van de katelen en van de
schulden. Tenslotte stond Jozefien in voor het onderhoud van hun twee kinderen en was ze voortaan
handelingsbekwaam.
Een laatste opmerking die we nog willen maken bij deze huwelijksalliantie, die verbroken werd door
de scheiding van tafel en bed, is dat we jammer genoeg geen duidelijke motivatie kunnen geven voor
dit verloop van de feiten. We tastten reeds bij het huwelijk een beetje in het duister, de familie van
Wedergrate huwde duidelijk systematisch met families die zich mengden in het politieke
stadsbestuur van Gent. De familie van Lichtervelde was echter niet politiek actief in Gent.398 Ze
waren wel met zekerheid een adellijke familie, maar toch onderscheid dit gebrek aan affiniteit met
393
M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK,“Eendrachtelic commen”, p. 12.
M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK ,“Eendrachtelic commen”, p. 12.
395
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 200 v. (7 augustus 1449)
396
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 200 v.
397
SAG, reeks 301, nr. 42, 1452-1453, f° 6 v.
398
Database Vlaamse adel: ‘familie van Lichtervelde’.
394
107
het Gentse stadsbestuur deze huwelijksalliantie van de andere allianties die de Van Wedergrates
aangingen. Net zomin als we een duidelijke reden konden geven voor het ontstaan van deze alliantie,
konden we de scheiding van tafel en bed motiveren. Jammer genoeg werd de reden voor de
aanvraag van de scheiding niet vermeld bij de opstelling van de boedelverdeling. We besluiten dat
we de juiste beweegredenen voor de aangegane en later weer verbroken huwelijksalliantie jammer
genoeg niet konden afleiden uit de beschikbare gegevens. Daar de boedelverdeling via vrijwillige
rechtspraak geschiedde, vermoeden we wel dat er waarschijnlijk geen vijandige situaties volgden
tussen de betrokken families na de verbreking van de huwelijksalliantie.
4.2. Bezittingen van het echtpaar.
In de boedelverdeling die opgemaakt werd naar aanleiding van hun scheiding van tafel en bed,
vonden we een aantal verwijzingen naar de bezittingen van het echtpaar. Jozefien was in het bezit
het ‘goet de Dotenijs’ en alles dat daartoe behoorde. Dit was een van de patrimoniale goederen die
ze inbracht van haar zijde in haar huwelijk met Artuur. Dit eigendom was dus gelegen in Dottenijs,
het Franstalige Dottignies, dat vandaag de dag in Henegouwen ligt. Toen behoorde het tot het
graafschap Vlaanderen.399 Daarnaast bezat Jozefien de helft van een huis in Ninove, de andere helft
was in het bezit van haar broer. Ze erfden dit huis na het overlijden van hun vader. Roeland betaalde
Jozefien en Artuur jaarlijks een erfelijke rente van 10 pond groot in ruil voor het gebruik van het huis
en alles dat ertoe behoorde.400 Artuur en Jozefien bezaten samen een goed in Kooigem (Coyeghem),
dat ze vermoedelijk tijdens hun huwelijk in bezit kregen. Dit laatsvernoemde goed werd verpacht,
maar werd verkocht ten gevolge van de scheiding van tafel en bed en Jozefien kreeg de opbrengst
van de verkoop om eerder gemaakte schulden mee af te betalen.401 Artuur hield ook nog een
pachtgoed van Roeland (senior) van Wedergrate (zijn schoonbroer) voor een jaarlijkse rente van 36
schellingen. Het goed lag in Roeselare (in het huidige West-Vlaanderen).402 Het viel op dat, behalve
het huis in Ninove, de eigendommen van het echtpaar in de buurt van Kortrijk te situeren zijn.
Een laatste vermeldenswaardig feit was dat Artuur zijn schoonbroer (Roeland senior) een som van
zeven pond groot schuldig was, we weten echter niet waarvoor dat bedrag bedoeld was.403
5. Roeland (2) van Wedergrate en Kathelijne (Katheline) van der Cameren
Roeland van Wedergrate en Margriet Uten Hove hadden één zoon, Roeland (junior) van Wedergrate.
Roeland huwde met Kathelijne van der Cameren. Kathelijne was de dochter van Willem van der
399
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r. (7 november 1448)
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f°125 r. (4 maart 1445)
401
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r. (7 november 1448)
402
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f°125 r. (4 maart 1445)
403
SAG, reeks 301, nr.40, 1448-1449, f° 165 r. ( 18 juni 1449)
400
108
Cameren en Marie de Visch. De familie van der Cameren was een adellijke familie, die eveneens
actief was in Gent. Deze huwelijksalliantie draaide positief uit voor de familie van Wedergrate, want
Roeland zal via Kathelijne in het bezit komen van de heerlijkheid Voorde. (cfr. supra) De exacte
huwelijksdatum
was
niet
gekend,
maar
we
weten
wel
dat
de
eerder
opgestelde
huwelijksvoorwaarden op 20 februari 1471 door de schepenen van de keure werden
geregistreerd.404
Roeland en Kathelijne brachten drie kinderen ter wereld: Hendrik , Karel en Margaretha.405 Zij komen
verder in dit hoofdstuk nog aan bod. In 1519 overleed Roeland; hij werd samen met zijn echtgenote,
van wie we de precieze overlijdensdatum niet kennen, begraven in Voorde.406 We komen zodadelijk
nog terug op de symbolische betekenis die vasthing aan hun keuze om in Voorde begraven te
worden. (cfr. infra)
5.1. Politieke carrière.
a) Schepen van Gent.
Roeland (junior) van Wedergrate was in 1485 en 1495 eerste schepen van de keure in Gent.407 Bij de
bespreking van de politieke carrière van zijn vader werd deze functie al uitvoerig besproken.
Specifiek voor Roeland (junior) herhalen we nog dat hij als eerste schepen extra prestige genoot en
dat deze positie in de schepenbank aan de poorterij toebehoorde.
b) In dienst van de vorst.
Roeland (junior) was baljuw en ontvanger van Ninove, Haeltert en Herlickhoven van december 1477
tot december 1485.408 Daarnaast had Roeland nog een aantal contacten met Maximiliaan. In
augustus 1485 reisde hij naar Brussel voor een overleg met Maximiliaan. In juli 1486 ging hij naar
Antwerpen om er te onderhandelen met Maximiliaan, hij vroeg Maximiliaan om Gent te bezoeken.409
Hij begeleidde ook Gentse troepen naar Sint-Lievens-Houtem en vroeg aan Maxililiaan om geen
gewapend ‘voetvolk’ in Gent binnen te leiden, dat zou de gemoederen van de opstandige
stedelingen alleen maar meer verhitten.410 Deze veelvuldige contacten met de vorst komen niet
zomaar uit het niets. Roeland (junior) werd op 22 maart 1477 opgenomen in de hofhouding van
404
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 125 r. (20 februari 1471)
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
406
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 50 en H. VAN ISTERDAEL, ‘De heerlijkheid Voorde’, p. 296.
407
SAG, reeks 101, nr.2, f° 135v. en f° 140 v.
408
ARA Brussel, RK, nr. 14293; Het baljuwambt wordt uitgebreid besproken bij zijn zoon Karel van Wedergrate.
409
Dit is te kaderen in de opstandige traditie van Gent, wanneer Maximiliaan Gent bezocht zou dit een teken
zijn dat de relaties tussen de vorst en de stad enigszins herteld waren.
410
J. HAEMERS, “Ende hevet volc goede cause jeghens hemlieden te eysene”, databank Vlaanderen 1477-1492,
fiche 1961-1962; SAG, reeks 400, nr. 29, f° 79 v. en f° 82 r.; SAG, reeks 400, nr. 29, f° 82 v.; SAG, reeks 400, nr.
28, f° 443 v.
405
109
Maria van Bourgondië.411 Dit was één van de gunsten die hem verleend waren ter compensatie van
de dood van zijn vader (die werd opgehangen door de Gentse opstandelingen). Roeland (junior)
genoot een aantal privileges van de Bourgondische hertogen om de loyale diensten en trouw van zijn
vader te ‘belonen’. Het is dan ook niet verrassend dat Roeland regelmatig in contact kwam met het
hof. Hij bevond zich net als zijn vader in een soort tussenpositie tussen de stedelijke belangen en die
van het hof, maar hij zou het wel niet met zijn leven bekopen.
5.2. De bezittingen van het echtpaar.
a) Leen- en grondbezit.
Roeland (junior) kocht in december 1478 een leen, ‘den Haubores’, dat gehouden werd van het
leenhof in Oordegem van de heer van Gavere. Dit leen was vijf bunders groot. Van diezelfde heer van
Gavere hield Roeland ook een tweede leen van zes of zeven bunders groot, waarop een jaarlijkse
rente van twee pond groot bezet was, deze rente zou twee pond groot bedragen in 1473. Het
desbetreffende leen lag in Aeyghem (Aaigem). Bovendien hield Bartolomeus van Massemen in naam
van zijn vrouw een leen van Roeland van Wedergrate. Dit leen lag in de parochie van Ouwergem en
zou Roeland jaarlijks 24 schel. groot opbrengen. Tenslotte zou Roeland ook een leen in Gent bezitten,
maar hij verkocht dit in 1484 aan Boudewijn Diericx voor 32 pond groot.412
Naast deze lenen bezat Roeland ook nog een stuk grond van ongeveer 10 gemeten en 55 roeden in
het Axelambacht. Hij verkocht dit stuk grond in 1483 aan een van de pachters, de broers Matheus en
Maarten Vitse, voor 32 pond groot. Roeland was ook nog in het bezit van een bos dat hij samen met
Jan de Beucle van de abdij van Affligem in pacht hield. Elk van hen had recht op de helft van het
pachtgoed en ze betaalden logischerwijze ook elk de helft van het jaarlijkse pachtgeld.413
b) Huizen.
Roeland bezat niet alleen gronden en lenen, er stonden ook een aantal huizen op zijn naam. In de
eerste plaats bezat hij vier huizen in de Rechtstraat (‘rechtestrate’) in Gent, hij verkocht deze huizen
aan broeder Jacob van Horeweder, de prior van het klooster van de Onze-Lieve-Vrouwebroeders in
Gent, voor 10 pond groot. Een jaar voor deze verkoop had zijn vader, Roeland (senior), al een huis in
411
RAG, RV, nr. 34323; HAEMERS (J.). op. cit., p. 1962.
RAG, verzameling diverse oorkonden, nr. 80; ARA Brussel, RK, nr. 1068, f° 40 r. (1473); ARA Brussel, RK, nr.
1068, f° 30 v. (1473) en J. HAEMERS, “Ende hevet volc goede cause jeghens hemlieden te eysene”, databank
Vlaanderen 1477-1492, fiche 1961.
413
SAG, reeks 301, nr. 58, 1484-1485, f° 95 v. (5 februari 1485); SAG, reeks 301, nr. 57, 1482-1483, f° 155 v. (20
maart 1483)
412
110
Gent verkocht in naam van zijn zoon, dat huis heette ‘de Ram’ en lag in de Hoogpoort van Gent.414
(cfr. supra) Roeland (junior) verkocht samen met Jan van Vaerenwijk nog een huis dat aan de ‘overen
quatham’ (tegenover de Schelde) lag en werd verkocht aan Joris van de Moure, Joris beloofde een
jaarlijkse pacht van tien pond groot te betalen en mocht in ruil het huis als het zijne zien.415 Tenslotte
zou Roeland nog een huis op de Kouter en een huis met een poort op de Lange Meere (dat zijn vader
eerder in bezit had, cfr. supra) in Gent bezitten.416
c) Heerlijkheden.
De belangrijkste bezittingen van Roeland en Kathelijne waren natuurlijk de heerlijkheden Voorde en
Landegem. Deze heerlijkheden kwamen reeds aan bod in het tweede hoofdstuk. We herhalen nog
kort de belangrijkste aspecten. Vanaf 1483 zou Roeland in het bezit komen van de heerlijkheid
Voorde (met hogere rechtsmacht), zijn kinderen volgden hem op als heer van Voorde. De
heerlijkheid Voorde ondersteunde de adellijke status van de familie. De heerlijkheid Landegem zal
Roeland in 1473 in bezit krijgen via zijn echtgenote. Kathelijne erfde deze heerlijkheid van haar
vader, Willem van der Cameren in 1456 (Roeland beheerde deze heerlijkheid dus al voor 1473 als
haar echtgenoot en voogd). Deze heerlijkheid werd in leen gehouden van de abdij van Affligem.417
5.3. De huwelijksvoorwaarden: een blik op de patrimoniale goederen die Roeland bij zijn
huwelijk met Kathelijne inbracht.
Op 20 februari 1470 kwamen Roeland (senior) van Wedergrate en Margriet Uten Hove naar de
schepen van de keure van Gent om de huwelijksvoorwaarden met betrekking tot het huwelijk van
hun zoon Roeland (junior) te bevestigen. Hierbij werden enkel de patrimoniale goederen die Roeland
(junior) van zijn zijde inbracht in het huwelijk vermeld. Het gaat dus enkel over de patrimoniale
goederen die Roeland (senior) en Margriet ter beschikking stelden aan hun zoon ter gelegenheid van
zijn huwelijksplannen. We sommen hier deze ingebrachte patrimoniale goederen even op.
Ten eerste een rente van 12 pond en 10 schel. groot op het goed ‘Schalkem’ dat in de parochie van
Meerbeke, nabij Ninove lag. Een zekere Jan de Mol hield dit in pacht voor 28 pond groot per jaar. We
merken op dat het hier waarschijnlijk om het leen ‘het hof van Schalkem’ gaat dat Jan van
Wedergrate in het testament van Otto V van Wedergrate toegewezen kreeg. Ditzelfde leen is dus
nog steeds in het bezit van de familie van Wedergrate.
414
SAG, reeks 301, nr. 54, 1476-1477, f° 49 r. (25 januari 1477); SAG, reeks 301, nr. 53, 1475-1476, f° 77 r. (26
maart 1476)
415
SAG, reeks 301, nr. 51, 1471-1472, f° 79 r. ( 14 februari 1472)
416
J. HAEMERS, “Ende hevet volc goede cause jeghens hemlieden te eysene”, databank Vlaanderen 1477-1492,
fiche 1962; SAG, reeks 301, 1492-1493, f°106 v. (s.d.); Database Vlaamse adel: ‘familie van Wedergrate’.
417
ARA Brussel, RK, nr. 1068, f° 213 v. (1473); F. DE POTTER en J. BROECKAERT, op. cit., V, Voorde, p. 5.
111
Ten tweede de helft van het goed ‘Sloet’ dat verpacht werd voor zes pond groot per jaar. Jammer
genoeg weten we niet waar dit goed gesitueerd was of hoe groot het was. Daarnaast bezat Roeland
nog het goed ‘tbogaert’, daar hing een jaarlijkse rente van 25 pond groot aan vast. Ook van dit goed
was de juiste locatie en grootte niet gekend.
Roeland bracht ook nog twee lenen met een jaarlijkse rente van twee pond en twee schel. groot in.
Deze lenen lagen in de parochie van Eyghene en worden in pacht gehouden door Jan Cuerman. Dan
volgden er ook nog een aantal gronden die Roeland verpachtte: veertien gemeten land verpacht voor
twee pond groot per jaar (ligging niet gekend), zeven gemeten land verpacht voor 35 pond groot per
jaar, 27 gemeten land in Melsele (land van Waas) verpacht voor vier pond groot per jaar voor elk
gemeet, 27 gemeten land in Assenede verpacht voor twee pond groot per jaar, twee gemeten land in
de Selsstraat in Assenede verpacht voor 21 schel. 8 den. groot en tenslotte nog 28 gemeten land in
Kieldrecht, aan de Sint-Anthoniuspolder, waarvan op dat ogenblik elk gemeet jaarlijks 3 schel. en 6
den. groot opbracht. Daarnaast hield Roeland ook nog een aantal renten en lasten voor een totaal
van 4 pond groot per jaar.418
Wanneer we dit allemaal bij elkaar brengen, zien we dat Roeland er wel warmpjes bijzat. Naast deze
goederen trok er nog één ding onze aandacht; Roeland werd door zijn ouders in het bezit gesteld van
een jaarlijkse rente van 50 pond groot. De eerste 25 pond groot zal hij ontvangen op de dag van zijn
huwelijk, de tweede schijf kreeg hij pas na het overlijden van zijn ouders.419 Uit het redelijk hoge
bedrag van deze rente, zeker in combinatie met de eerder opgesomde jaarlijkse renten, kunnen we
opnieuw afleiden dat de familie van Wedergrate redelijk welgesteld was.420
Zoals we eerder opmerkten bij het huwelijkscontract van Roeland (senior) en Margriet Uten Hove,
waren dit soort bronfragmenten uitermate handig om een beter zicht te krijgen op de bezittingen
van een familie of een welbepaald individu.
5.4. Sociaal netwerk.
Het sociale netwerk van Roeland van Wedergrate was uitgebreider dan zijn verwantschap met de
familie van der Cameren. Voor Roeland kwamen we maar één duidelijk voorbeeld tegen in ons
bronnenmateriaal. De familie Uten Hove bleef tot het netwerk van de familie van Wedergrate
behoren. Margriet Uten Hove was gehuwd met de vader van Roeland. Na het overlijden van Roeland
(senior) betaalde de vader van Margriet, Jan (filius Jan) Uten Hove een jaarlijkse rente van twintig
schel. groot ten voordele van Jan Lanen. Deze rente was bezet op de helft van het huis van de
418
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 145 r. (20 februari 1471)
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 145 r. (20 februari 1471)
420
We vergeleken eerder een bedrag met het gemiddelde jaarinkomen van een edelman in de late
middeleeuwen, dat bedroeg 1000 pond parisis, wat ongeveer overeenkomt met 83,33 pond groot.
419
112
weduwe van Roeland (senior) en haar zoon Roeland (junior). De tussenkomst van Jan Uten Hove,
doet vermoeden dat deze twee families ook na het overlijden van Jan een goede relatie bleven
onderhouden.421
5.5 Het wapenschild van Wedergrate, een heraldische insteek.
We bekeken een schepenboek van Gent, waarin de wapenschilden van de voorschepen werden
afgebeeld, en troffen daar het wapenschild van de familie van Wedergrate aan. Na een vergelijkende
analyse besloten we dat dit het wapenschild was dat Otto V van Wedergrate (de vader Jan de
bastaard van Wedergrate) invoerde in de eerste helft van de dertiende eeuw. Dit wapenschild
vertoonde gelijkenissen met de wapenschilden van Silly-de Trazegnies, Steenhuize en Cysoing Petegem.422
Jan kon als bastaardzoon van Otto dit wapenschild wel overnemen, maar was ten gevolge van zijn
onwettige afkomst verplicht om een onderscheidingsteken aan te brengen. Meestal was dit een
(schuingebalkte) ‘bastaardbreuk’; zo werd er een onderscheid gemaakt met het wapenschild dat de
wettige afstammelingen droegen. In de praktijk probeerde men echter om een onwettige geboorte
zo min mogelijk zichtbaar te maken in het wapenschild, vaak verdoezelde of minimaliseerde men
deze bastaardbreuk.423 Bovendien ging dit bastaardteken doorgaans al in de tweede generatie uit het
wapenschild in de vijftiende en zestiende eeuw. Zeker wanneer de wettige tak ondertussen al
uitgestorven was en er dus minder sociale controle was op het aanbrengen van dit
onderscheidingsteken. Dit verdwijnen van een bastaardbreuk in de tweede generatie en de vele
pogingen om het aanbrengen van dit onderscheidingsteken te minimaliseren, maken het zeer
moeilijk voor genealogen om te achterhalen of men wel of niet met bastaarden te maken had.424
In het wapenschild van Roeland (junior) van Wedergrate kwam geen bastaardbreuk voor, het was
het wapenschild dat Otto V van Wedergrate in het begin van de dertiende eeuw invoerde.
Vermoedelijk was de bastaardbreuk al uit het wapenschild verdwenen daar we hier al bij de derde
generatie aanbeland zijn en de oorspronkelijke hoofdtak al uitgestorven was. Het wapenschild zelf
was schuingebalkt in zes stukken, deze waren afwisselend in goud en lazuur (blauwachtige kleur). De
zoom van het schild was in keel (roodachtige kleur). De bijhorende wapenkreet was “de Sainct
Hevraerdt Sysoein”.425
421
SAG, reeks 301, nr. 58, 1484-1485, f° 95 v. (2 februari 1484)
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 20-21.
423
H. ROTTIER en M. VAN DE CREYS, Heraldiek. Wapens kennen en herkennen. Leuven, Davidsfonds, 2004, p.
254-255.
424
P. DE WIN, ‘De rechtspositie van de edelman’, p. 256.
425
E. WARLOP (ed.), Wapenboek van Vlaanderen, Handzame:familia et patria, 1972, p. 63 en 166.
422
113
e
afb. 5: (3) wapenschild Silly (oudste versie, gebruikt tot 14 eeuw) en (5) wapenschild van Wedergrate; verticaal
gestreept = keel, horizontaal gestreept = lazuur en gepunt = goud. Uit: D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, ‘De
geschiedenis van Denderwindeke. Deel II: de middeleeuwse heren (ca. 1100-1487)’, In: Het land van Aalst, 44
(1992), p. 14.
5.6. De symbolische betekenis van een begraafplaats: Voorde.
We merkten op dat Roeland (junior) en Kathelijne in Voorde begraven werden. Het is belangrijk om
even stil te staan bij deze keuze. Een begraafplaats was in de late middeleeuwen niet louter een
laatste rustplaats voor de overledene, het was ook een communicatiemiddel. De begraafplaats heeft
een belangrijke symbolische betekenis, zeker bij de hogere klassen, en benadrukte de sociale positie
van de overledene. Naast de begraafplaats zelf, konden ook grafrituelen en mogelijke
grafmonumenten ons informeren over de sociale status van de overledene.426 Vanaf de veertiende
eeuw kwam er een trend binnen de elitegroepen; ze wilden begraven worden in de kerk. Een
grafplaats in de kerk fungeerde als een vereeuwigde consolidatie van hun individuele sociale
promotie of die van hun familie.427 In de late middeleeuwen zien we dat steeds meer leden van de
elite in een kerk begraven werden, daarbij gaven ze de voorkeur aan hun eigen parochiekerk.
Sommigen lieten een zelfs een eigen familiekapel bouwen. Daarnaast zien we dat de nieuwe adel, en
dan vooral de ambtsadel, vaak koos voor een grafplaats in lokaliteiten waar ze een ambt uitvoerden
426
J. DUMOLYN en K. MOERMANS, ‘Distinctie en memorie. Symbolische investeringen in de eeuwigheid door
laatmiddeleeuwse hoge ambtenaren in het graafschap Vlaanderen’, In: Tijdschrift voor Geschiedenis, 116
(2003), p. 333.
427
J. DUMOLYN en K. MOERMANS, art. cit., p. 335.
114
of waar ze een belangrijke politieke rol gespeeld hadden tijdens hun leven. De oudere adel zal dan
weer een voorkeur geven aan een parochiekerk in hun eigen lenen, aangezien die van groot belang
waren voor hun sociale status. Met andere woorden de elite verkoos steeds meer een grafplaats in
een kerk.428 Daarbij was de plaats van die kerk niet willekeurig gekozen, het had een belangrijke
symbolische betekenis voor de overledene zelf en was bovendien ook een belangrijk middel om de
sociale status naar de buitenwereld te bevestigen en te vereeuwigen. We besluiten dat de
heerlijkheid Voorde de voornaamste machtsbasis was voor de zelfrepresentatie van Roeland (junior)
en van cruciaal belang was voor zijn profilering als edelman. Zijn grafplaats in Voorde was een
vereeuwiging van zijn sociale status en een affirmatie van zijn autoriteit als heer van Voorde.
6. Hendrik van Wedergrate
Henrik van Wedergrate was de zoon van Roeland (junior) en Kathelijne van der Cameren, hij had nog
een broer Karel en een zus Margaretha. Voor zover we weten was Hendrik nooit gehuwd dus zou hij
logischerwijze kinderloos gestorven zijn. We weten opvallend weinig over Hendriks leven. Hij zou zijn
vader opvolgen als heer van Voorde en overleed ten laatste in 1530, net als zijn broer Karel, want
dan ging de heerlijkheid Voorde over naar zijn zus Margaretha. Verder waren er geen aanwijzingen
dat hij actief was in de Gentse politiek, daarmee brak hij als het ware een familietraditie. We weten
wel dat Hendrik in dienst van Filips de Schone meereisde naar Spanje in 1501.429 Een laatste
vermeldenswaardig feit was dat hij een leen hield van het leenhof van de Sint-Pietersabij van
ongeveer vijftien bunders groot, dit leen lag in de parochie van Letterhoutem; hij werd bovendien als
‘schildknaap’ vermeld in de desbetreffende oorkonde.430
7. Karel van Wedergrate en Elisabeth van Raveschoot
Karel was de broer van Hendrik en Margaretha. Hij huwde vóór 1506 met Elisabeth van Raveschoot,
de dochter van (ridder) Adriaan van Raveschoot en Margaretha van de Walle. Elisabeths zus was de
echtgenote van Antoon van der Vichte. De familie van Raveschoot was een Gentse, adellijke
schepenfamilie. Hun huwelijk bracht geen kinderen voort. Karel was op zestien februari 1514 nog in
leven, maar zal voor twee januari 1417 overlijden.431
Karel zou in opvolging van zijn vader heer van Voorde geweest zijn, na zijn overlijden volgde zijn
broer Hendrik hem op. Zoals we eerder vermeld hebben bij de bespreking van het criterium ‘bezit
428
J. DUMOLYN en K. MOERMANS, art. cit., p. 339-349.
H. VAN ISTERDAEL, ‘De heerlijkheid Voorde’, p. 296; RAG, leenhof Sint-Pietersabdij 2983. (15 november
1508); RAG, Abdijarchief Baudelo - oorkonden nr. 1025; RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 3967. (2 januari
1517).
430
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij 2983. (15 november 1508)
431
F. BUYLAERT, op.cit., p. 507. en o.a. RAG, verzameling diverse oorkonden, nr. 110. (15 december 1518)
429
115
van een heerlijkheid’, vermoeden wij dat ook de heerlijkheid Landegem ononderbroken in het bezit
bleef van de familie van Wedergrate sinds 1473. Volgens onze hypothese volgde Karel zijn vader op
als heer van Landegem.432 Karel was niet alleen in het bezit van een heerlijkheid, hij werd ook
aangesproken met riddertitels. Eerst was hij ‘jonkheer’ en ‘schildknaap’433, maar na verloop van tijd
ook ‘mer’ (mijn heer) en ‘ridder’434. Karel van Wedergrate was de enige van de bastaardtak waarbij
we de aanspreektitel ‘edele ende weerde heer’435 tegenkwamen. Deze titel werd in die periode bijna
uitsluitend door de hoge adel gebruikt en veegde dus de laatste twijfels over de adellijke status van
de familie van Wedergrate van tafel.
Karel was ook kastelein, baljuw en ontvanger van Ninove, Haaltert en Herlinkhove, van december
1496 tot december 1505.436 (cfr. infra) Net als zijn broer Hendrik, brak hij met de familietraditie om
actief te zijn als Gentse schepen. Deze generatie zou zich misschien meer op het platteland gaan
richtten, in het bijzonder op de verworven heerlijkheden Voorde en Landegem. Beiden liggen in het
land van Aalst, net als Ninove, waar Karel baljuw was. Het is dus mogelijk dat ze Gent wat voor
bekeken hielden, en zodat ze zich meer konden richten op hun eigendommen in het land van Aalst,
in combinatie met het uitoefenen van vorstelijke ambten weliswaar.
7.1. Bezittingen van het echtpaar.
Karel en Elisabeth bezaten een ‘vennegoed’ in Waarschoot en ontvingen er jaarlijks een rente van
acht pond groot voor. Karel hield in naam van zijn echtgenote twee lenen van het leenhof van de
Sint-Pietersabdij. Het ene lag in Afsnee en was ongeveer één bunder groot; er hing een jaarlijkse
rente van tien pond par. aan vast. Het andere leen situeerde zich in de parochie van Zwijnaarde,
meer bepaald in Merelbeke en heette ‘den ham te Zwijnaerde’. Karel hield ook een derde leen in
Elisabeths naam, van het leenhof van de Gentse Oudburg, het leen heette ‘tcleercscip van de
vierambachten’. Het leen bracht hen jaarlijks tien pond par. op en er hingen bovendien nog een
aantal rechten en voordelen aan vast, zoals inkomsten op de Gentse Spijker. Na karel’s overlijden,
zagen we ene Joost de Temmerman optreden als voogd van Elisabeth.437
432
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296. en o.a. RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 41. (31 oktober 1506) RAG,
leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 4723. (oktober 1506)
433
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 2983. (15 november 1508)
434
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 3967. (2 januari 1517)
435
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 3967. (2 januari 1517)
436
ARA Brussel, RK, nr. 14302, f°1r. en verder.
437
RAG, verzameling diverse oorkonden, nr. 110. (15 december 1518); ARA Brussel, RK, nr. 1091, f° 141 r.-v en
f° 142 r. (1503-1504) ; RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr.4723. (oktober 1506); RAG, leenhof Sint-Pietersabdij,
nr. 41. (31 oktober1506); RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 3967. (2 januari 1517)
116
7.2. Het Baljuwschap: baljuw van Ninove, Haaltert en Herlinkhove.
Een baljuw was een vorstelijke ambtenaar die de vorst aanstelde in een stad of
plattelandsomschrijving en die binnen die territoriale omschrijving de vorst vertegenwoordigde. De
baljuw was dus een soort tussenpersoon tussen de vorst en zijn onderdanen. Dit was geen
gemakkelijke opgave; de baljuw moest geregeld samenwerken met de lokale overheid terwijl hij zelf
afhing van het centrale gezag.438
De baljuw had zowel administratieve, gerechtelijke als financiële bevoegdheden. De administratieve
bevoegdheden hielden in dat hij mee instond voor de vernieuwing van de schepenbanken en voor
het bekendmaken van ordonnanties. Op gerechtelijk vlak werkte hij mee aan de stedelijke wetgeving
en inperking van misdaden, hij zag toe op de rechtsbedeling binnen zijn ambtsgebied en hij kwam
tussenbeide bij leenoverdrachten. Natuurlijk sprong hun bijdrage aan het financiële beleid het meest
in het oog. De baljuws stonden in voor het opstellen van de zogenaamde ‘baljuwrekeningen’. Dij de
oprichting van de Rekenkamer werd vooropgesteld dat de baljuws drie maal per jaar hun rekeningen
moesten afsluiten en indienen. Doorheen de vijftiende eeuw durfde men in de praktijk geregeld
afwijken van die regel. In de rekeningen werden de inkomsten (boeten, composities en heerlijke en
feodale rechten) en uitgaven binnen het ambtsgebied opgenomen.439
De baljuw had naast bevoegdheden ook een aantal verplichtingen. Een baljuw moest onder andere
persoonlijk zijn ambt uitvoeren en moest resideren in zijn ambtsgebied. Een baljuw moest natuurlijk
ook bekwaam zijn en trouw zijn aan de vorst. Dit ambt werd dus niet zomaar door de eerste de beste
uitgeoefend. Tenslotte hing er natuurlijk ook een vergoeding vast aan de uitoefening van dit
vorstelijke ambt. Er waren echter geen algemene tarieven, de vergoedingen waren afhankelijk van
het ambtsgebied van de baljuw. Karel van Wedergrate was baljuw van Ninove, Haaltert en
Herlinkhove’ van december 1496 tot december 1505.440. (periode) De baljuws van kleine steden zoals
Ninove en Nieuwpoort werden op gelijke voet geplaatst met de plattelandsbaljuws van het land van
Waas en de van de vierambachten, ze kregen jaarlijks een vergoeding van dertig pond par. Daar
kwamen natuurlijk nog kleinere vergoedingen en geschenken bovenop. In tegenstelling tot de
grotere steden verdiende Karel redelijk weinig. De soeverein-baljuw kreeg niet minder dan 600 pond
par., de baljuws van Brugge en Gent volgden met respectievelijk 240 en 160 pond par. Naast deze
438
J. VAN ROMPAEY, Het grafelijk baljuwsambt, p. 1-6.
J. VAN ROMPAEY, Het grafelijk baljuwsambt, p. 261-283 en p. 308-335.
440
ARA Brussel, RK, nr. 14302, f°1r. en verder; J. VAN ROMPAEY, Het grafelijk baljuwsambt, p. 150-160.
439
117
vergoeding waren de politieke invloed, het sociale prestige en de eer die gepaard gingen met dit
ambt de grootste aantrekkingspolen van het baljuwschap.441
Tenslotte merken we nog op dat ook de vader van Karel (Roeland junior) actief was als baljuw van
Ninove, Haaltert en Herlinkhove. De familie van Wedergrate is blijkbaar graag actief in deze regio.
Dat werd eerder ook bevestigd op basis van hun leen- en grondbezit, want opnieuw gaat het om
diezelfde regio in het land van Aalst waar ze een groot aantal eigendommen bezaten. (NinoveGeraardsbergen-Denderwindeke-Meerbeke-Appelterre)
7.3. Elisabeth, een weduwe met schulden.
Karel liet Elisabeth achter met schulden; deze uitgaven zou hij gemaakt hebben in dienst van de
vorst, als baljuw van Ninove, Haaltert en Herlinkhoven. Daarom richtte Elisabeth zich tot Karel V; in
een rekwest aan de vorst wees ze op de verdiensten van haar echtgenoot aan Karel zelf en aan zijn
vader (Fhilips de Schone). In dienst van de vorst zou Karel vijftig pond groot uitgegeven hebben,
waardoor hij haar met schulden achterliet. Om Elisabeth de mogelijkheid te geven haar schulden in
te lossen, kreeg ze de toestemming om een leen, dat Karel in haar naam hield van het leenhof van de
Gentse oudburg, te verkopen. Dit leen, ‘tcleercscip van de vieranbachten’, mocht ze in vier delen
splitsen en verkopen. Met de opbrengst van de verkoop kon ze haar schulden aflossen.442
We zagen hier dus een bevestiging van de dienstbaarheid van Karel aan de Bourgondische hertogen
en later ook aan de Habsburgse dynastie. De familie bleef duidelijk tot de vorstgezinde fractie van de
adel behoren.
8. Margaretha van Wedergrate en Joris van der Meere
Margaretha van Wedergrate huwde in 1493 met Joris van der Meere. Margaretha werd na het
kinderloos overlijden van haar broers Karel en Hendrik, ‘vrouwe’ van Landegem en Voorde in 1530.443
Joris was zoals eerder vermeld de zoon van Joris (senior) van der Meere en Barbara van Clessenaere.
Hij was daarenboven heer van Huisgaver. De familie van der Meere behoorde tot de Brabantse adel
en had vanaf het midden van de veertiende eeuw een aantal ridders in haar rangen. Binnen het
graafschap Vlaanderen waren ze actief in de stad en kasselrij van Oudenaarde en rond 1400 duikten
ze op in Gent.444 (cfr. supra) Margaretha en Joris hadden één zoon, Joost van der Meere. Hij zal na
het overlijden van Margaretha (in 1531) heer van Voorde en Landegem worden. Van zijn vader erfde
441
J. VAN ROMPAEY, Het grafelijk baljuwsambt, p. 164-178 en p. 523.
RAG, abdijarchief Baudelo-oorkonden, nr. 1025 (23 januari 1517)
443
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, ‘Landegem’, p. 15 en H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
444
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, ‘Voorde’, p. 5; P. DE WIN, ‘De adel van het hertogdom Brabant’,p. 397-406; F.
BUYLAERT, J. DUMOLYN, P. DONCHE, E. BALTEAU en H. DOUXCHAMPS (eds.), ‘De adel ingelijst’: tekstuitgave nr. 5b
(1437).
442
118
hij dan weer de heerlijkheid Huisgaver.445 Joris van der Meere overleed in 1507 en werd samen met
zijn echtgenote begraven in Oudenaarde.446
8.1. De laatste ‘van Wedergrate’: de uitsterving van de mannelijke lijn, Margaretha’s rol als
erfdochter en de positie van de vrouw binnen een patriarchale samenleving.
Margaretha was de laatste ‘van Wedergrate’, bovendien was ze erfdochter van het
familiepatrimonium na het kinderloos overlijden van haar broers Karel en Hendrik. Daarom staan we
nu nog even stil bij het belang van de patrilineaire erfopvolging en de positie van de vrouw in de late
middeleeuwen.
a. Het belang van de familie: patrilineaire structuur en erfopvolging.
Familie en verwantschap waren belangrijke zaken in de middeleeuwen. Het was belangrijk om goede
huwelijksallianties aan te gaan, met moest te allen tijde het familiepatrimonium in ere houden, de
sociale status van de familie moest verzekerd blijven, enz. Familiale strategieën zijn
alomtegenwoordig in de middeleeuwse samenleving. Ook adellijke families deden er alles aan om
hun naam en faam (en het daarbij behorende familiepatrimonium) in ere te houden. Het belang van
de familie versterkte ook het belang van de erfopvolging binnen de middeleeuwse samenleving. We
zagen een grote mate van solidariteit opduiken binnen de clan en als vuistregel gold dat het
familiepatrimonium te allen tijde beschermd moest worden. We zagen dit belang voor de
bescherming van het familiepatrimonium al opduiken bij het huwelijkscontract van Roeland (senior),
de huwelijksvoorwaarden van Roeland (junior) en de scheiding van tafel en bed van Jozefien.
Hoe zat het eigenlijk precies met de erfopvolging in de middeleeuwen? We stonden al stil bij het
erfrecht van onwettige kinderen en hadden bepaalde aspecten aangehaald bij de erfeniskwestie naar
aanleiding van het overlijden van Maria van Wedergrate. We gaan nu verder na hoe de erfopvolging
in de late middeleeuwen geregeld was. Weerom waren er geen echte wetten voorhanden; de
erfopvolging werd geregeld door het gewoonterecht, met de nodige geografische verschillen tot
gevolg. We beperken ons hier tot het erfrecht in Vlaanderen, maar merken wel op dat er binnen
Europa een algemene trend merkbaar was: men gaf de voorkeur aan de oudste zoon als erfopvolger
(de primogenituur) en de nadruk lag duidelijk op de patrilinie.447
We bekijken ten eerste het leenerfrecht, want daarin komen de familiale belangen duidelijk tot
uiting. Het leenerfrecht bestaat uit twee polen, het persoonlijk leenrecht (waarbij de band tussen de
445
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296 en F. DE POTTER en J. BROECKAERT, ‘Landegem’, p. 15.
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296
447
e
e
M. NASSIET, ‘Parenté et succesions dynastiques aux 14 et 15 siecles’, In: Annales. Histoire, sciences sociales
3 (1995), p. 262
446
119
heer en de leenhouder tot uiting komt) en het zakelijk leenrecht (het leen en de familie staan
centraal).448 Vanaf het begin van de elfde eeuw werden de lenen in Vlaanderen steeds meer erfelijk.
De ‘nieuwe’ eigenaar moest wel verhefgeld betalen aan de heer en het leencontract werd vernieuwd
(het leenverhef). Toch ondervonden families steeds minder moeilijkheden om hun lenen erfelijk te
maken. De erfelijkheid van deze lenen had echter gevolgen voor het leenerfrecht, de relatie tussen
de leenheer en de leenhouder verdween steeds meer op de achtergrond ten voordele van de relatie
tussen de familie van de leenheer en de familie van de leenhouder. Daarbij merken we op dat we
een onderscheid moeten maken tussen patrimoniale en verworven lenen, logischerwijze hadden de
betrokken families meer te zeggen over de eerste groep lenen en had de individuele leenhouder
meer beschikkingsmacht wanneer het over een verworven leen gaat. We merken ook op dat het
erfrecht met betrekking tot lenen afzonderlijk behandeld werd en dat het erven ervan op andere
regels gebaseerd was dan de verdeling van de rest van de goederen van een nalatenschap.449 De
ideale erfgenaam was de oudste zoon (de primogenitus), vanaf het begin van de elfde eeuw erfde de
oudste zoon alle lenen van zijn overleden vader. De voorkeur die uitging naar de oudste zoon is
eigenlijk een combinatie van vier regels: bij de descendenten sloot een dichtere graad een verdere
uit, de ondeelbaarheid van het feodale nalatenschap, het mannenvoorrecht en het daaraan
gekoppelde recht van de oudste en het erfrecht van de oudste zoon in geval van meerdere
huwelijken. Wanneer er geen mannelijke erfopvolger was, gingen alle lenen naar de oudste dochter,
de erfdochter in dat geval. Van zodra ze huwde nam haar echtgenoot het beheer van de lenen in
kwestie op zich, wat weeral wees op de voorkeur voor een mannelijke erfopvolger.450
Er was echter een probleem, door de bescherming van het familiepatrimonium gingen alle lenen
over naar de oudste zoon. Dat zorgde voor spanningen omdat men de jongere kinderen liefst zo min
mogelijk gaf. Vanaf het einde van de dertiende eeuw werden er maatregelen genomen om deze
spanning en ongelijkheid af te laten nemen. Men voerde met mondjesmaat nieuwe systemen in die
de jongere kinderen recht gaven op een vast deel van de nalatenschap. Men ging van een
ondeelbare feodale nalatenschap naar een onderhoudsverplichting van de oudste zoon tegenover de
jongere kinderen, om uiteindelijk de jongere kinderen recht te geven op een vast deel van de
nalatenschap.451 Wanneer er geen descendenten waren dan konden de collateralen (zijverwanten)
erven. Daarbij mocht de nauwste verwant erven. Bij de erfeniskwestie van Maria van Wedergrate
zagen we dat het niet steeds eenvoudig was om uit te maken wie het nauwst verwant was.
Ascendenten en weduwnaars hadden geen erfrecht (voor leen), een weduwe kreeg wel een doarium
448
D. HEIRBAUT, Over lenen en families, p. 17-18.
D. HEIRBAUT, op. cit., p. 46-52.
450
D. HEIRBAUT, op. cit., p. 57-65.
451
D. HEIRBAUT, op. cit., p. 68-86.
449
120
(weduwegeld). Het leenerfrecht streefde er dus naar om de feodale nalatenschap zo goed mogelijk in
stand te houden, het belang van het familiepatrimonium primeerde en de familie nam steeds een
prominente plaats in aangaande het zakelijke leenrecht. Tenslotte moesten we rekening houden met
een grote regionale variëteit binnen het leenerfrecht in Vlaanderen, dat was grotendeels een gevolg
van het ontstaan van lokale grafelijke leenhoven.452
In het Vlaamse leenerfrecht stond het behoud van het familiepatrimonium dus centraal. We zullen
nu gaan kijken hoe het zat met het ‘gewone erfrecht’ (erven van alles dat geen leen was maar wel tot
iemands nalatenschap behoorde). Daarbij zagen we dat er drie mogelijkheden waren voor de
erfopvolging: patrilineair (via de vaderlijke lijn), matrilineair (via de moederlijke lijn) en bilineair
(erfopvolging in beide lijnen).453 Net als bij het leenerfrecht gaf men de voorkeur aan mannelijke
erfgenamen. De patrilineaire erfopvolging domineerde het laatmiddeleeuwse Vlaanderen. Maar door
deze beperking van de mogelijke erfgenamen, dreigde de opvolging sneller in het gedrang te
komen.454 Dat was vooral problematisch voor adellijke families die dreigden uit te sterven bij gebrek
aan opvolgers. Daarom zocht men andere manieren om de uitsterving van dynastieke lijnen zoveel
mogelijk te vermijden. Daarom mochten dochters ook erven, wanneer er geen zoon was
welteverstaan. Deze oplossing was niet absoluut, de voortzetting van de vaderlijke lijn zou in de
meerderheid van de gevallen afbreken. Wanneer de erfdochter huwde, zouden hun kinderen
logischerwijze de vaderlijke lijn verder zetten en niet de dynastieke lijn van de erfdochter in kwestie.
Er waren twee uitzonderingen mogelijk waardoor de dynastieke lijn van de vader wel verder gezet
werd wanneer een dochter erfde. Als de erfdochter van hogere afkomst was dan haar echtgenoot,
dan was het mogelijk dat de lijn van de erfgename verder werd gezet. Daarnaast gebeurde het
sporadisch dat de oudste zoon de vaderlijke lijn verder zette, terwijl een jongere zoon (of dochter) de
bezittingen van moederszijde erfde. In dit geval ontstond er een nieuwe dynastieke lijn, maar deze
had wel dezelfde naam, wapenschild en bezittingen als de uitgestorven lijn. Maar we wijzen erop dat
het slechts uitzonderlijk gebeurde dat de moederlijke lijn werd verder gezet. Wanneer een
erfdochter huwde, zette haar oudste zoon in de meerderheid van de gevallen de vaderlijke lijn
verder; meestal werden de bezittingen van moederszijde wel toegevoegd aan het patrimonium van
de vaderlijke lijn. Twee lijnen werden dan samengevoegd tot één dynastieke lijn (bilineaire
erfopvolging).455
452
D. HEIRBAUT, op. cit., p. 89-96.
M. NASSIET, art. cit., p. 624
454
Volgens Nassiet zou ongeveer 40% van de laatmiddeleeuwse families geen zoon hebben.
455
M. NASSIET, art. cit., p. 629-634 en p. 640-641.
453
121
In de late middeleeuwen hechtte men dus belang aan de instandhouding van het
familiepatrimonium. Daarnaast streefde men naar een continue mannelijke erfopvolging. Men
verwachtte dus twee zaken van het mannelijke hoofd van de dynastie: het voortbestaan van de
dynastie verzekeren (zorgen voor mannelijke nakomelingen) en het familiepatrimonium in stand
houden (belangrijk voor de sociale status van de familie). Aansluitend op dit relaas over de
erfopvolging en het belang van de patrilinie, werpen we nog een blik op de positie van de vrouw
binnen deze ‘mannenwereld’.
b. De positie van de vrouw binnen een ‘mannelijke samenleving’.
Huwelijken waren in de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd in de eerste plaats sociale allianties;
de verbintenis tussen man en vrouw diende er in de eerste plaats toe om twee families met elkaar te
verbinden. In de steden van de Nederlanden werden de huwelijksrelaties geregeld door het
gewoonterecht, bovendien hechtte men belang aan een goed beheer van de huwelijksgoederen en
aan de logica van de sociale mobiliteit. Huwelijkspartners werden zorgvuldig uitgekozen. In deze
context ontstond de verschuiving van een kerngezin, als centraal element binnen de samenleving,
naar een patrilinie. Het patrilineaire model beperkte als huwelijksstrategie de sociaal-economische
risico’s, de rijkdom werd aan de vaderlijke zijde gehouden.456 Naast deze patrilineaire
huwelijksstrategieën zien we dat de middeleeuwse samenleving patriarchaal was. Het mannelijke
gezinshoofd beheerde de gemeenschappelijke goederen, alsook de goederen van zijn vrouw; de man
stond aan het hoofd van het huishouden. Een vrouw was in de laatmiddeleeuwse samenleving steeds
ondergeschikt aan een man: eerst haar vader en nadien haar echtgenoot. Vrouwen dienden als het
ware als een ‘handelswaar’ op de huwelijksmarkt. De familie regelde meestal de huwelijken, in de
hoop een zo gunstig mogelijke alliantie aan te gaan, elk huwelijk droeg bij aan de opbouw van een
degelijk uitgekiend netwerk. Huwelijken konden sociaal prestige met zich meebrengen, extra
bezittingen toevoegen aan het familiepatrimonium en dergelijke meer.457 Het concept huwelijk had
dus een hele gedaanteverwisseling ondergaan van de middeleeuwen tot nu. Maar ook de positie van
de vrouw in het algemeen was erop ‘verbeterd’. Vrouwen werden vanaf de twaalfde eeuw niet
alleen grotendeels uitgesloten van het erfrecht en leenbezit (cfr.supra), ze werden ook steeds vaker
teruggedrongen tot de private sfeer. De plaats van de vrouw was thuis, ze diende voor de kinderen
te zorgen en zich bezig te houden met het huishouden. In de late middeleeuwen zagen we zelden
456
M. HOWELL, ‘The social logic of the marital Household in cities of the late medieval low countries’, In: M.
Carlier en T. Soens (eds.), The household in late medieval cities, Italy and Northwestern Europe compared.
Leuven-Appeldoorn, 2001, p. 185-186.
457
J. DUMOLYN, ‘Patriarchaal Patrimonialisme. De vrouw als object in sociale transactie in het
laatmiddeleeuwse Vlaanderen: familiale strategieën en genderposities’, In: Verslagen voor het centrum van
Genderstudies van de Universiteit Gent, 12 (2003), p. 8-11.
122
vrouwen in een publieke functie, dat was de taak van de man. Uitzonderlijk kon een vrouw als
weduwe of moeder (in naam van haar minderjarige zoon) een actieve politieke rol spelen.
Daarenboven zou de vrouw zich vooral vereenzelvigen met de echtelijke familie, hoewel ze de
verwantschap met haar eigen familie nooit vergat. Dit belang van de vaderlijke lijn keerde
bijvoorbeeld terug in de keuze van de begraafplaats. Vele vrouwen uit de hogere klassen werden
samen met hun echtgenoot begraven in de familiekerk of in een familiegraf van hun echtgenoot.
Wanneer we specifiek kijken naar adellijke vrouwen, zien we dat ze op de achtergrond gedrukt
werden ten gevolge van de groeiende aandacht voor de primogenituur en de mannelijke
erfopvolging. In het middeleeuwse Europa werd er steeds meer belang gehecht aan familie en
verwantschap. Gearrangeerde huwelijken waren schering en inslag, hoe gunstiger de
huwelijksalliantie voor de familie hoe beter. De vrouw werd teruggedrongen tot de private sfeer met
de organisatie van het huishouden en de zorg voor de kinderen als haar voornaamste activiteit. De
vrouw was een pion op het schaakbord, waarbij de spelers (de mannelijke leden van de familie)
geleid werden door weldoordachte huwelijksstrategieën.458
8.2. De bezittingen van het echtpaar.
De voornaamste bezittingen van Margaretha waren de heerlijkheden Voorde en Landegem. We
hebben zonet vermeld dat ze deze in haar bezit kreeg na het overlijden van haar vader Roeland
(junior) en haar beide broers Hendrik en Karel. Deze heerlijkheden waren voor de familie van
Wedergrate belangrijk om hun adellijke status te verstevigen, we bespraken ze dan ook uitvoerig in
het voorgaande hoofdstuk. Op het moment dat Margaretha deze heerlijkheden verwierf was haar
echtgenoot al overleden, daarom trad haar zoon in haar naam op als heer.459 Joris was op zijn beurt
heer van Huisgaver, volgens F. de Potter en J. Broeckaert was hij ook heer van Voorde, maar dat is
waarschijnlijk een verwarring met zijn zoon (Joost), aangezien Margaretha deze heerlijkheid pas
erfde na het overlijden van haar broers in 1530 en Joris op dat moment niet meer in leven was. 460
Naast deze heerlijke bezittingen, hield Margaretha ook nog drie lenen van het leenhof van de SintPietersabdij in Gent. De eerste twee lenen lagen in de parochie van Destelbergen, meer bepaald in
Beervelde. Het eerste leen was ongeveer dertien bunders groot en lag in het ‘cleene pulaer’. Het
tweede leen was ongeveer zeven bunders groot en lag in het ‘grote pulaer’, nabij de kapel van SintDaneels in Beervelde. Er waren twee oorkonden bewaard die Margaretha’s bezit van deze lenen
bevestigen, één uit 1473 en één uit 1518. In de eerste oorkonde trad haar vader Roeland (junior) op
458
J.C. WARD, ‘Noblewoman, family and identity in later medieval Europe’, In: A.J. Duggan (ed.), Nobles and
nobility in medieval Europe. Concepts, origins, transformations. Woodbridge, 2000, p. 245-262.
459
VAN ISTERDAEL (H.), art. cit., p. 296. en DE POTTER-BROECKAERT, ‘Landegem’, p. 15.
460
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, ‘Voorde’, p. 5.
123
als haar voogd. Bij de tweede oorkonde zagen we Jan Uten Hove (zoon van Jan) optreden als voogd
van Margaretha, die op dat moment al als weduwe door het leven ging. Dit voogdijschap van Jan
Uten Hove bevestigde, net als het huwelijk van Roeland (senior) van Wedergrate en Margriet Uten
Hove, de goede band tussen beide families.461 Tenslotte hield Margaretha nog een derde leen van
het leenhof van de Sint-Pietersabdij, de oorkonde werd gedateerd op 12 juli 1500 maar is jammer
genoeg verloren gegaan. We merken wel op dat deze oorkonde over een leen in Destelbergen
(Beervelde) zou gaan, wat doet vermoeden dat het over dezelfde twee lenen gaat die hier net
besproken werden. Margaretha zou dan maar twee in plaats van drie lenen van het leenhof van de
Sint-Pietersabdij in bezit hebben. Deze laatste oorkonde dateerde uit 1500; in die periode was haar
echtgenoot nog in leven, vermoedelijk werd hij in de betreffende oorkonde als voogd van
Margaretha vermeld.462
8.3. De laatste rustplaats: Oudenaarde.
Joris overleed in 1507 en Margaretha stierf in 1531, beiden werden begraven in Oudenaarde.463 Daar
lag de heerlijke basis van de familie van Joris van der Meere. De keuze van hun laatste rustplaats was
zoals eerder vermeld een symbolische aangelegenheid en wees op het belang dat ze hechten aan
Oudenaarde voor hun sociale profilering. Daarnaast was het ook een bewijs van de opmerking die we
eerder gaven in verband met de positie van de vrouw in de laatmiddeleeuwse samenleving. Ze
identificeerde zich in de eerste plaats met de familie van haar echtgenoot, dan pas met haar eigen
familie. Een mooi voorbeeld daarvan, was dat echtgenotes uit de hogere klassen vaak in de
familiekerk of in het familiegraf van de echtgenoot begraven werden.464 Dat was dus hier het geval,
Margaretha was samen met haar echtgenoot begraven op een voor zijn familie belangrijke
symbolische plaats.
9. Joost van der Meere
Aan elk mooi verhaal komt een einde, zo ook aan dat van de familie van Wedergrate. We zagen zonet
dat Margaretha de laatste ‘van Wedergrate’ was. De familie stierf uit in de mannelijke lijn.
Margaretha erfde een deel van de bezittingen van haar kinderloos overleden broers. Zij had één
zoon, Joost van der Meere, die na haar overlijden een groot deel van het familiepatrimonium van de
Van Wedergrates erfde. Daarom was Joost de uitgelezen persoon om ons relaas over de familie van
Wedergrate mee af te sluiten.
461
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 1207 (10 januari 1471); RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 1307. (2 april
1518)
462
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 1264 (12 juli 1500)
463
H. VAN ISTERDAAL, art. cit., p. 269.
464
J.C. WARD, art. cit., p. 258.
124
Joost werd na het overlijden van zijn moeder heer van Voorde en Landegem (officieel in 1531). Als
erfgenaam in de vaderlijke lijn, werd hij ook heer van Huisgaver in navolging van zijn vader Joris.465
Het kasteel van Voorde werd gebouwd toen Joost heer was in 1439-1440. Zoals aangehaald in het
vorige hoofdstuk, versterkte het bezit van een kasteel het sociale prestige van de heer. Joost van der
Meere was geen armoedzaaier en wou dat graag tonen. Hij profileerde zich duidelijk als een man van
de elite, als een edelman. Hij huwde een eerste maal met Johanne (Jeanne) de Jauche de Mastaing,
de dochter van Adriaan de Jauche de Mastaing en Agnes van Cuinghien. Johanne was de weduwe van
Phillipe de Coutereau.466
Joost en Johanne hadden vier kinderen, één zoon en drie dochters. Hun enige zoon, Jacob, zette de
vaderlijke lijn verder en was heer van Huisgaver, Bruwaan en Clesseneare. Jacob huwde met Anne de
Chastel de Blangerval. Twee van hun dochters bleven ongehuwd, Quintine en Martine. Hun derde
dochter Catherine huwde Jan van Chasteler (Jean de Chasteler) die heer was van Moulbaix.467 Joost
overleed rond 1472, want in dat jaar werd er een verdeling van zijn nalatenschap opgemaakt. We
analyseren zodadelijk het betreffende document.
9.1. De verdeling van zijn nalatenschap, wat gebeurde er met de erfgoederen van Margaretha?
In 1572 werd de verdeling van Joost zijn nalatenschap opgetekend, jammer genoeg was het
desbetreffende document wel beschadigd, maar toch konden we er een aantal zaken uit opmaken.
Zo doken er bijvoorbeeld een aantal erfgoederen van de familie van Wedergrate op. Daaruit konden
we afleiden dat Joost wel degelijk de erfgoederen van de familie van Wedergrate via zijn moeder in
bezit kreeg. Daar we slechts een fragmentair beeld van Joost zijn nalatenschap hadden en
daarenboven weinig informatie konden vergaren over de exacte bezittingen van Margaretha: weten
we niet met zekerheid of alle erfgoederen van de familie van Wedergrate bij Joost terechtkwamen.
De bezittingen van Joost werden verdeeld onder zijn vier kinderen, Jacob, Catherine, Martine en
Quintine. Ondertussen waren we al voorbij de fase waarin alle patrimoniale goederen uitsluitend
naar de oudste zoon gingen. Jacob kreeg wel de belangrijkste en meeste bezittingen, maar ook zijn
zussen hadden recht op een deel van hun erfenis. Jacob erfde de heerlijkheid van Landegem, maar
Voorde werd niet vermeld in de overgebleven delen; we weten dus niet met zekerheid of Voorde
nog in het bezit van de familie was. Daarnaast was het vooral opvallend dat de meeste lenen en
eigendommen van Joost zich op twee regio’s richtten: het land van Aalst en de regio rond
Oudenaarde. Veel lenen, gronden en pachtgoeden van Joost lagen in deze streken, onder meer in:
Landegem, Voorde, Appelterre, Meerbeke, Ronse, Petegem (nabij Oudenaarde), Huisgaver (Gavere,
465
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, ‘Voorde’, p. 5 en F. DE POTTER en J. BROECKAERT, ‘Landegem’, p. 15.
RAG, familiefonds Desmanet-de Biesme, nr. 355 en nr. 665.
467
RAG, familiefonds Desmanet-de Biesme, nr. 357,358 en 359.
466
125
nabij Oudenaarde), Elsegem (nabij Oudenaarde). Er was een eenvoudige verklaring voor de
concentratie op deze regio’s. De eigendommen van Margaretha lagen grotendeels in het land van
Aalst (cfr. supra), terwijl de familie van Joris van der Meere zich op Oudenaarde richtte.
Logischerwijze lagen de bezittingen van hun zoon Joost ook voornamelijk in deze twee regio’s.468
Op basis van Joost zijn nalatenschap concluderen we dat hij een zeer welgestelde man was. Het
desbetreffende document was onvolledig bewaard, maar de stukken die bewaard zijn alleen al
sommen tientallen lenen en pachthoeven op, die in zijn bezit waren. Deze grote rijkdom had hij deels
te danken aan de erfenis van de moederlijke zijde. De mannelijke lijn van de familie van Wedergrate
was uitgestorven, daardoor erfde Joost zowel in de moederlijke als in de vaderlijke lijn waardoor hij
in feite een dubbele erfenis kreeg. Het huwelijk van Margaretha en Joris draaide dus zeer gunstig uit
voor de familie van der Meere.
10. Twee afsluitende opmerkingen.
10.1 Het belang van buitensteeds grondbezit gekoppeld aan de casus van de familie van
Wedergrate.
Vanaf de dertiende eeuw kwamen er twee tegengestelde bewegingen op: sommige edelen gingen
zich vestigen in de steden en daar tegenover ging de poorterij steeds meer investeren in
buitensteeds grondbezit. Bij de bespreking van de familie van Wedergrate zagen we deze processen
terugkeren. De familie behoorde tot het deel van de adel dat zijn geluk ging beproeven in de steden.
Vermoedelijk waren de onvoldoende inkomsten van hun eigendommen op het platteland daar de
aanleiding toe. Eenmaal gevestigd in de steden, behielden deze edelen hun eigendommen op het
platteland. Vermoedelijk pendelden deze edelen tussen stad en platteland. In de steden namen ze
deel aan het politieke, sociale en culturele leven. Toch behielden ze de mogelijkheid om ook buiten
de steden een blijvende rol te spelen (op lokaal of regionaal vlak), omdat ze hun buitensteedse
eigendommen niet opgaven.469 De familie van Wedergrate paste opnieuw perfect in het ‘algemene’
plaatje. Eenmaal gevestigd in Gent, integreerden ze zich in het politieke, culturele en sociale leven
van de stad. Daarnaast behielden ze hun buitensteedse eigendommen. De familie investeerde
bovendien nog extra in buitensteeds grondbezit: ze verworven twee heerlijkheden, maar ook op vlak
van grond- en leenbezit zaten ze niet stil. Deze bezitsopbouw concentreerde zich op hun regio van
herkomst en daarnaast natuurlijk ook op de regio rond Gent.
468
469
RAG, familiefonds Desmanet-de Biesme, nr. 355.
J. DUMOLYN en F. VAN TRICHT, ‘Adel en nobilitiseringsprocessen’, p. 23, p. 28-33 en p. 34.
126
10.2. De ‘crisis van de adel’ in de late middeleeuwen: feit of fictie?
Vanaf de tweede helft van de dertiende eeuw kwamen er twee processen op die de positie van de
adel verzwakte. In de eerste plaats was er de crisis van de feodale landbouweconomie: die zorgde
voor dalende inkomsten voor de feodale heren (vaak edelen). Daarnaast was er ook de opkomst van
de ‘moderne staat’: dit proces leidde tot spanningen tussen de naar autonomie en politieke inbreng
strevende steden en de centralistische impulsen van de staat. De adel moest aan macht inboeten ten
aanzien van deze beide spelers. Vele edelen zochten dan ook bescherming bij de vorst of sloten zich
aan bij de stedelijke patriciërsfamilies om hun sociale status hoog te houden. De rechtsheerlijke
macht van de ‘heren’ werd dus ingeperkt door de ontwikkeling van het ‘moderne staatsapparaat’.470
De politieke macht, de sociale invloed en de heerlijke inkomsten van de adel daalden. Ten gevolge
van deze evoluties sprak men naderhand van ‘de crisis van de adel’ in de late middeleeuwen. Er
kwamen echter steeds meer stemmen op om dit beeld te nuanceren. In een recent artikel toonde F.
Buylaert aan dat de sociale samenstelling van de adel doorheen de late middeleeuwen niet
ingrijpend veranderende. Integendeel: tussen 1350 en 1500 verdwenen er niet opzienbarend veel
adellijke huizen van het toneel. De instroom van nieuwe adellijke families bleek bovendien redelijk
stabiel te blijven. De regelmatig verkondigde ‘crisis van de adel’ bleek hoegenaamd afwezig te zijn
doorheen de late middeleeuwen.471 Op economisch vlak was er wel degelijk een terugval van de
feodale inkomsten. Toch leek de adel daar weinig hinder van te ondervinden. De laatmiddeleeuwse
edelman pastte zich voortreffelijk aan de nieuwe economische situatie aan. De meeste adellijke
geslachten konden de crisis ontlopen omdat ze niet enkel steunden op hun feodale inkomsten, ze
integreerden zich onder andere in de steden en binnen het vorstelijke ambtenarenapparaat.472
De bedoeling van deze afsluitende opmerking was niet om het hele debat rond ‘de crisis van de adel’
aan te kaarten. We willen deze problematiek vermelden voor de volledigheid en bekijken daarnaast
ook of we op basis van de gegevens die we verzameld hebben voor de familie van Wedergrate al dan
niet van een ‘crisis’ kunnen spreken.
Om kort te zijn: de familie van Wedergrate ondervond weinig of geen problemen van de ‘crisis van
de adel’. Ze combineerden de inkomsten van hun eigendommen op het platteland met politieke
functies in Gent, met vorstelijke ambten, met gunstige huwelijksallianties en dergelijke meer.
Wanneer we dan ook nog eens aanhalen dat de familie in de tweede helft van de vijftiende eeuw
erin slaagde om twee heerlijkheden met hogere rechtsmacht te verwerven, kunnen we niet anders
470
J. DUMOLYN, ‘Dominante klassen en elites in verandering’, p. 72-73
F. BUYLAERT, ‘The late medieval “crisis of the nobility” reconsidered: the case of Flanders’, In: Journal of
social history, 45 (2012), passim. (in press)
472
F. BUYLAERT, art. cit., p. 11-12.
471
127
dan besluiten dat ze geen hinder ondervonden van deze ‘crisis’. In plaats van aan macht in te boeten
en te kampen met dalende inkomsten, zagen we bij de Van Wedergrates eerder een omgekeerde
evolutie. Ze verworven nieuwe bezittingen, ze kregen ridderlijke titels en ze slaagden erin om hun
politieke macht en sociaal aanzien op lokaal en regionaal vlak uit te breiden. Kortom de familie van
Wedergrate verdween niet uit het beeld ten gevolge van deze ‘adellijke crisis’, ze stierven simpelweg
uit in de mannelijke lijn. Hun levensverloop vertoonde dus geen gevolgen van deze ‘crisis van de
adel’.
128
5. Besluit
Aan het begin van dit onderzoek hadden we twee onderzoeksvragen naar voor geschoven. Een
eerste aspect dat we wilden aankaarten was de invulling van het concept ‘de adel’ in het
laatmiddeleeuwse graafschap Vlaanderen. We zagen dat de adel een moeilijk af te bakenen sociale
groep vormde. Het leek vooral belangrijk dat de ‘adellijke status’ sociaal erkend werd binnen de
samenleving. Alvorens deze sociale aanvaarding mogelijk was, moest de persoon (of de familie) in
kwestie aan een aantal ‘adellijke criteria’ voldoen. Een aantal van de voornaamste criteria waren:
een edele afkomst, het bezit van een heerlijkheid, ridderlijke titels en het door huwelijk en
verwantschap behoren tot een adellijk netwerk. Daarnaast moest men ook voldoende vermogen
hebben om in het dagelijks leven op te vallen door luxeconsumptie (“een adellijke levensstijl”), al
moet daarbij opgemerkt worden dat de zeer rijke stedelijke elites niet voor edelen hoefden onder te
doen op dat vlak. Er was daardoor tot op zekere hoogte een “probleem” met betrekking tot deze
‘adellijke criteria’; op het bezit van een heerlijkheid na was er geen enkel criterium ‘exclusief adellijk’.
Met deze beperking in het achterhoofd hebben we de belangrijkste criteria beoordeeld voor de
familie van Wedergrate. Ze kwamen ‘positief’ uit deze test. Ze voldeden aan zogoed als alle ‘adellijke
criteria’ en behoorden met zekerheid tot een adellijk netwerk, wat meestal doorslaggevend was voor
de sociale aanvaarding. Karel van Wedergrate werd in het begin van de zestiende eeuw zelfs
aangesproken als ‘edele ende weerde heer’, een aanspreektitel voor de onbetwiste adel. De familie
paste dus in de vooropgestelde omschrijving van ‘de adel’. Toch was er iets opmerkelijks: rond 1470
was er een keerpunt, er trad als ware een statusverhoging op. De familie kon daarvoor wel steunen
op een edele afkomst en een uitgebreid leenbezit, maar ze konden hun adellijke posities pas
versterken door in de tweede helft van de vijftiende eeuw twee heerlijkheden met hogere
rechtsmacht te verwerven. Eén van deze lenen hadden ze bovendien verworven door een goed
uitgekiend huwelijk. Het werd duidelijk dat de familie zich niet tevreden stelde met een status die
voornamelijk teerde op ‘adellijk bloed’; ze deden er werkelijk alles aan om een duurzame basis op te
bouwen die hun adellijke status op lange termijn kon verzekeren. De integratie in de adellijke
netwerken in de stad Gent was blijkbaar een goede stap in het proces.
Dat bracht ons bij onze tweede onderzoeksvraag: hoe kon een adellijke familie erin slagen om zijn
adellijke status te behouden binnen het laatmiddeleeuwse Vlaanderen? Een eerste aspect waren de
aangegane huwelijksallianties en daarbij de uitbouw van hun ‘netwerk’. Daarbij viel het op dat de
familie overwegend huwelijken aanging met andere adellijke families. Bovendien merkten we daarbij
op dat de mannelijke familieleden systematisch huwelijken aangingen met invloedrijke Gentse
schepenfamilies. Hun huwelijken waren er dus niet enkel op gericht om een ‘adellijk netwerk’ te
onderhouden, ze hadden duidelijk ook hun zinnen gezet op een degelijke integratie binnen de
129
Gentse politieke elite. Dat bracht ons meteen bij een tweede aspect: hun politieke carrière. In de
eerste plaats infiltreerden ze dus in het Gentse stadsbestuur, maar hun ambities gingen verder dan
dat. Ze traden ook regelmatig op als vorstelijke ambtenaren - ambten zoals baljuw, ontvanger,
kastelein en hertogelijke raadsheer doken op - en vervulden een aantal eervolle posities. De politieke
carrières van de Van Wedergrates leverden hen niet alleen politieke macht op, maar ook het zo
belangrijke sociale prestige dat verwacht werd samen te gaan met hun adellijke status. Een ander
aspect dat we bekeken is de analyse van hun bezitsopbouw: daarbij sprong vooral de verwerving van
de heerlijkheden Voorde en Landegem in het oog. Deze laatste heerlijkheid kwam trouwens in hun
bezit ten gevolge van een gunstige huwelijksalliantie met de familie van der Cameren. Dit is opnieuw
een bewijs dat ze nauwgezet strategische huwelijksallianties nastreefden.
Wanneer we naar de rest van hun bezittingen keken, zagen we twee regionale concentraties. In de
eerste plaats richtten ze zich op Gent: zowel grond- en leenbezit in het omringende platteland als
huizen in de stad zelf waren in hun bezit. Ze hadden bovendien een huis in de ‘elitaire’ Volderstraat
in Gent, wat opnieuw hun aspiraties om te integreren in de Gentse elite benadrukte. Een tweede
regio waar de familie vele eigendommen bezat, bleek zich in het land van Aalst te bevinden, meer
bepaald het gebied waar ze van afstammen. Hun bezitsopbouw begon met een achterleen dat Jan in
het testament (opgemaakt in 1483) van zijn vader cadeau kreeg, het ‘hof van Schalkem’ in Meerbeke.
Wanneer we in het huwelijkscontract van Roeland senior en Margriet uit 1445 een nieuwe blik
konden werpen op de bezittingen van de familie, dan zien we dat ze in tussentijd hun leen- en
grondbezit in die regio opvallend hadden uitgebreid. Deze evolutie zette zich door naarmate we de
daaropvolgende generaties bekeken. Ze bleven dus actief in die regio (Meerbeke-AppelterreDenderwindeke-Ninove-Geraardsbergen) en behoorden tot de groep edelen die zowel in stad als op
het platteland actief was.
Dan restte nog de vraag hoe ze hun positie konden behouden in tijden van politieke opstanden tegen
het vorstelijke gezag. De familie behoorde duidelijk tot de ‘vorstgezinde factie’ in Gent en verdween
daarom tijdelijk uit het stadsbestuur met de Gentse opstand van 1477. Wanneer Maximiliaan het
vorstelijk gezag herstelde stonden ze opnieuw klaar om aan te treden in het stadsbestuur, wat
getuigt van een sterke en duurzame affiniteit met de Gentse stedelijke politiek. In de tussentijd werd
Roeland junior begunstigd door de vorst, omwille van de steun die zijn vader eerder aan de
Bourgondische hertogen had gegeven. Ondertussen was de familie er ook in geslaagd om een aardig
patrimonium op te bouwen, waardoor ze ook konden rekenen op regelmatige inkomsten van hun
grond- en leenbezit. Deze combinatie zorgde ervoor dat de familie erin slaagde om het hoofd boven
water te houden ondanks de politieke instabiliteit die voortvloeide uit de moeizame verhoudingen
tussen het op haar autonomie gerichte Gent en de steeds sterkere centrale staat van de
Bourgondische hertogen en de Habsburgse dynastie.
130
De familie slaagde er dus onmiskenbaar in om hun adellijke status te handhaven en deze zelfs te
versterken. Ze realiseerden dit onder andere door: hun adellijke afkomst en levenstijl (als
basisvoorwaarden), het aangaan van gunstige huwelijksallianties door in te spelen op de ambities
van prominente stedelijke families (trouwen met edellieden was een stap in de goede richting voor
families die graag van adel wilden worden, de adellijke status van de familie van Wedergrate was dus
een ideaal ‘toegangsticket’ om in het milieu van zeer welgestelde patriciërsfamilies te kunnen
binnendringen), een strategisch opgebouwd (overwegend adellijk) netwerk, hun integratie in de
Gentse politieke elite, hun verkregen toegang tot vorstelijke ambten, het bekleden van eervolle
posities, het gebruik van ridderlijke aanspreektitels en de creatie van een uitgebreid grond- en
leenbezit. Ze slaagden er dus in om te infiltreren binnen de stedelijke elite en wisten dit te
combineren met hun lokale belangen op het platteland en hun relatie met het hof.
We kunnen de geschiedenis van de familie van Wedergrate als adellijke familie beschrijven als een
‘succesverhaal’. De ‘crisis van de adel’ was op hen niet van toepassing. Toch verween de familie van
Wedergrate van het toneel bij gebrek aan mannelijke opvolgers, een noodlottig einde dat geregeld
een einde maakte aan sociaal succesvolle adellijke huizen.
We besluiten dus eerst en vooral de adellijke status die de familie van Wedergrate vaak
toegeschreven werd in de secundaire literatuur bevestigd werd door onze analyse van de
beschikbare primaire bronnen. Daarnaast bleek de familie tevens een mooie ‘testcase’ te zijn om een
aantal aspecten van het sociale, economische en politieke leven in het laatmiddeleeuwse graafschap
Vlaanderen - en meer specifiek in de stad Gent – te onderzoeken. Daarbij lag de focus op de positie
van de adel binnen deze laatmiddeleeuwse context: het erfrecht, netwerkvorming en
verwantschapsstructuren, heraldiek, scheidingen van tafel en bed, de positie van de vrouw,
huwelijksstrategieën en de relatie tussen de adel, de vorst en de steden zijn maar enkele aspecten
die de revue passeerden. Met deze familiestudie hopen we een bijdrage te hebben geleverd aan het
lopende onderzoek naar politieke en sociale netwerkvorming van adellijke families in het
laatmiddeleeuwse graafschap Vlaanderen.
131
6. Literatuur- en bronnenopgave
A. De onuitgegeven bronnen.
Algemeen Rijksarchief Brussel:
-
Rekenkamer
nr. 51, nr. 1068, nr. 1091, nr. 1093, nr. 14293, nr. 14302
Rijksarchief Anderlecht:
-
leenhof van Brabant (processen)
nr. 38. (proces aangaande erfopvolging Maria van Wedergrate)
nr. 38, rol I, 59 en rol II, 27, (testament Otto V van Wedergrate)
Rijksarchief Gent:
-
abdijarchief Baudelo:
nr. 1025 (oorkonden)
-
familiefonds Desmanet –de Biesme:
nr. 355, nr. 357, nr. 358, nr. 359, nr. 665
-
leenhof Sint-Pietersabdij:
nr. 41, nr. 1207, nr. 1264, nr. 1307, nr. 2983, nr. 3967, nr.4723
-
Raad van Vlaanderen:
nr. 7521, nr. 34323.
-
verzameling diverse oorkonden:
nr. 80, nr. 110
Rijksarchief Kortrijk:
-
fonds Descantons-de Plotho:
nr. 137, nr. 378, nr. 2103, nr. 10889, nr. 11609
Stadsarchief Gent:
-
Reeks 101 – wetvernieuwingen en lijst met vorstelijke ambtenaren
nr. 2
-
Reeks 301 – Jaarregisters van de Gentse schepenbank van de keure
nr. 22 (1413-1414), nr. 23 (1413-1414), nr. 24 (1416-1417) nr. 28 (1426-1427), nr. 29 (14271428), nr. 35 (1437-1438), nr. 35 (1437-1438), nr. 36 (1440-1441), nr. 38 (1444-1445), nr. 40
(1448-1449), nr. 42 (1453-1454), nr. 43 (1454-1454), nr. 44 (1456-1457), nr. 48 (1464-1465),
nr. 49 (1467-1468), nr. 50 (1468-1470), nr. 53 (1475-1476), nr. 54 (1476-1478), nr. 57 (14821483), nr. 58 (1484-1485), nr. 65 (1492-1493)
-
Reeks 330 – Jaarregisters van de Gentse schepenbank van gedele
132
nr. 13 (1404-1405), nr. 18 (1423-1424), nr. 20 (1433-1434), nr. 21 (1437-1438), nr. 33 (14741477)
-
REEKS 400 –Stadsrekeningen
nr. 28, nr. 29, nr. 31
Databases:
Database I. Schoups (ed.)
Ongepubliceerd gegevensbestand over het politieke personeel, de ambachten, de
stadsleveranciers en de pachters van belastingen van vijftiende eeuws Gent, met name
ontleend aan het doctoraatsonderzoek van Wim Blockmans en Marc Boone en gecompileerd
door I. Schoups
Database Prosopographia Burgundica
Gegevensbestand van het Deutsches Historisches Institut Paris van de ‘écrous’ van de
hofhoudingen van de Bourgondische dynastie (toegankelijk via de website)
Database Vlaamse adel 1350-1500
Ongepubliceerd gegevensbestand over de Vlaamse adel, opgesteld ter ondersteuning van
het doctoraatsonderzoek van Frederik Buylaert.
Database Vlaanderen 1477-1492
Ongepubliceerd gevensbestand over de personen die een rol speelden in de Vlaamse
opstand, opgesteld ter ondersteuning van het doctoraatsonderzoek van Jelle Haemers.
B. De uitgegeven bronnen.
Verhalende bronnen
ARBLASTER (P.), A history of the low coutries. New York-Hampshire, Palgrave Macmillan, 2006, 298p.
BALTEAU (E.), ‘Robrecht van Massemen, heer van Massemen, Westrem, Hemelverdegem, Beerlegem,
Sint-Martens-Lierde, Sint-Maria-Lierde, Parike, Leeuwergem en Elene (°1385-1390- september
1430)’, In: Zottegems genootschap voor geschiedenis en oudheidkunde (Handelingen, 7) (1995), pp.
153-158.
BARTIER (J.), Légistes et gens de finances au XVe siècle: les conseillers des ducs de Bourgogne Philippe
le Bon et Charles le Téméraire, 2 dln., Brussel, 1952-1955, 451 p.
BISSON (T.N.), ‘Medieval lordship’, In: Speculum, 79 (1995), pp. 743-759.
BLOCKMANS (W.), De volksvertegenwoordiging in Vlaanderen in de overgang van Middeleeuwen naar
Nieuwe Tijden (1384 – 1506). (Verhandelingen voor de Koninklijke academie voor wetenschappen,
letteren en schone kunsten van België, Klasse der Letteren, 90) Brussel, 1978, p. 84-86.
BOONE (M.), ‘Élites urbaines, noblesse d’état: bourgeois et nobles dans la société des Pays-Bas
bourguignons (principalement en Flandre et en Brabant)’, In: J. Paviot (ed.), Liber amicorum Raphaël
de Smedt (Leuven, 2001), pp. 61-86.
133
BOONE (M.), Gent en de Bourgondische hertogen ca. 1384 - ca. 1453. Een sociaal-politieke studie van
een staatsvormingsproces (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen,
Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, jaargang 52, nr. 133) Brussel, 1990, 281
p.
BUYLAERT (F.), ‘Chivalry, social mobility and state formation in the county of Flanders (14th-16th
centuries), 24 p. (in voorbereiding)
BUYLAERT (F.), ‘Edelen in de Vlaamse stedelijke samenleving. Een kwantitatieve benadering van de
elite van het laatmiddeleeuwse en vroegmoderne Brugge’, In: Tijdschrift voor Sociale en Economische
Geschiedenis, 4 (2007), p. 29-56
BUYLAERT (F.), Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit in laat middeleeuws
Vlaanderen. Gent (onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent), 2008, 532p. (promotor:
M. Boone)
BUYLAERT (F.), Eeuwen van ambitie. De adel in laatmiddeleeuws Vlaanderen. 333 p. (ter perse)
BUYLAERT (F.), ‘Gevaarlijke tijden. Een vergelijking van machtsverwerving en machtsbehoud bij
stedelijke elites in laatmiddeleeuws Holland en Vlaanderen’, In: Tijdschrift voor Geschiedenis, 119
(2006), 3, pp. 312-327.
BUYLAERT (F.), ‘The medieval “crisis of the nobility” reconsidered: the case of flanders’, In: Journal of
social history, 45 (2012), 20 p. (in press)
BUYLAERT (F.), DE CLERCQ (W.) en DUMOLYN (J.), ‘Sumptuary legislation, material culture and the
semiotics of “vivre noblement” in the county of Flanders (14th – 16th centuries)’, In: Social History 36
(2011), 23p. (aanvaard voor publicatie).
BUYLAERT (F.) en DUMOLYN (J.), ‘Beeldvorming rond adel en ridderschap Froissart en de Bourgondische
kroniekschrijvers’, In: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 123
(2008), 4, pp. 609-632.
BUYLAERT (F.) en DUMOLYN (J.), ‘The representation of nobility and chivalry in Burgundian
historiography: a social perspective’, In: L. Clark (ed.), The fiftheenth century IX. Englixh and
continental perspectives. Woodbridge, The Boydell Press, 2006, pp.59-83.
CARLIER (M.), ‘De sociale positie van de bastaard in het laat middeleeuwse Vlaanderen’, In: Tijdschrift
voor sociale geschiedenis, 13 (1987), 2, pp. 177-178.
CARLIER (M.), Kinderen van de minne? Bastaarden in het vijftiende eeuwse Vlaanderen
(Verhandelingen voor de Koninklijke Vlaamse academie van België voor wetenschappen en kunsten
3), Brussel, Paleis der Academiën, 2001, 328 p.
COOLS (H.), Mannen met macht. Edellieden en de moderne staat in de Bourgondisch-Habsburgse
landen (1475-1530). Zutphen,Walburg Pers, 2001, 415 p.
D’ARSCHOT-DE SCHOONHOVEN (G.), Les d’Arschot de Schoonhoven. Des origines a 1600 par le comte
d’Arschot Schoonhoven. Brussel, Librairie de nobele, 1955, 383 p.
134
DE CLERCQ (W.), DUMOLYN (J.) en HAEMERS (J.), ‘”Vivre noblement”: material culture and elite identity in
late medieval Flanders: the case of Peter Bladelin and William Hugonet’, In: Journal of
Interdisciplinary History, 38 (2007), pp. 1-31.
DE LICHTERVELDE (P.), Un grand commis des ducs de Bourgogne, Jacques de Lichtervelde, seigneur de
Coolscamp. Brussel, Goemare, 1943, 331p.
DE LIEDEKERKE (G.), La maison de Gavre et de Liedekerke. Histoire de la ligne directe depuis l’origine
jusqu’a nos jours. Brussel, 2 dln., 1961, 569 p.
DE POTTER (F.) en BROECKAERT (J.), De geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen,
5e reeks, arrondissement Aalst, deel II, Denderwindeke, Gent, Alf. Siffer, 29p.
DE POTTER (F.) en BROECKAERT (J.), De geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen,
5e reeks, arrondissement Aalst, deel IV, Voorde, Gent, Alf. Siffer, 28p.
DE POTTER (F.) en BROECKAERT (J.), De geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen,
5e reeks, arrondissement Aalst, deel V, Landegem, Gent, Alf. Siffer, 24p.
DE POTTER (F.), Gent van oudsten tijd tot heden: Geschiedkundige beschrijving der stad. Gent, AnnootBraeckman, 1882, 8 vol.
DE RIDDER-SYMOENS (H.), ‘Prosopografie en middeleeuwse geschiedenis: een onmogelijke
mogelijkheid?’, In: Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent
(nieuwe reeks), 45 (1991), pp. 95-117.
DE VLAMINCK (A.), Filiations de familles de la Flandre, Gent, 1875, vol. 1, p. 91-92.
DE WIN (P.), ‘De adel van het hertogdom Brabant van de vijftiende eeuw. Een terreinverkenning’, In:
Tijdschrift voor Geschiedenis, 1980, pp. 39-409.
DE WIN (P.), ‘Queeste naar de rechtspositie van de edelman in de Bourgondische Nederlanden’, In:
Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis 53, 1985, pp. 223-274.
DONCHE (P.), ‘Genealogische memorialen’, In: Vlaamse Stam, 37 (2001), pp. 400-415.
DONCHE (P.), ‘Over genealogische memorialen en de praktijk van genealogisch onderzoek in vroeger
eeuwen’, In: Album Valère Arickx (Roeselare, 2000), pp. 90-108
DOUXCHAMPS (H.), ‘Les quarante familles belges les plus anciennes subsistantes: Lichtervelde’, In: Le
Parchemin, 340 (2002), pp. 273-296.
DOUXCHAMPS (H.) en VAN DRIESSCHE (T.), ‘Aux origines de la famille de Crombrugghe’, In: Le Parchemin,
304 (1996), pp.145-193 en pp.237-287.
DUMOLYN (J.), ‘Dominante klassen en elites in verandering in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen’, In:
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis, 5 (2002), pp. 69-107
DUMOLYN (J.), ‘Investeren in sociaal kapitaal. Netwerken en sociale transacties van de Bourgondische
ambtenaren’, In: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 25 (2002), pp. 417-438.
135
DUMOLYN (J.), ‘Nobles, patricians and officers: the making of a regional political elite in late medieval
Flanders’, In: Journal of social history societies and cultures, 40 (2006), pp. 431-452.
DUMOLYN (J.), ‘Patriarchaal Patrimonialisme. De vrouw als object in sociale transactie in het
laatmiddeleeuwse Vlaanderen: familiale strategieën en genderposities’, In: Verslagen voor het
centrum van Genderstudies van de Universiteit Gent 12 (2003), pp. 1-28.
DUMOLYN (J.), Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477).
Leuven, Garant, 250 p.
DUMOLYN (J.) en MOERMANS (K.), ‘Distinctie en memorie. Symbolische investeringen in de eeuwigheid
door laatmiddeleeuwse hoge ambtenaren in het graafschap Vlaanderen’, In: Tijdschrift voor
Geschiedenis, 116 (2003), pp. 332-49.
DUMOLYN (J.), en VAN TRICHT (F.), ‘Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse
Vlaanderen: een status questionis’, In: Bijdragen en mededelingen betreffende de Geschiedenis der
Nederlanden, 65 (2000), pp. 197-222.
DUMOLYN (J.), en VAN TRICHT (F.), ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse adel:
enkele trends’, In: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 137 (2000), pp. 346
GALESLOOT (L.), ‘Revendication de la terre de Wedergrate, près de Ninove, (1444-1445). Episode
judicaire du moyen-âge.’ In: Annales de la société d’émulation par l’étude de l’histoire et des
antiquités de la Flandre, 4 (1881-1882), 5, pp. 1-42.
HAEMERS (J.). Urban history 17 (1100-1800): For the common good. State power and urban revolts in
the reign of Mary of Bourgondy (1477-1482). Turnhout, Brepols, 2009, 319 p.
HERLIHY (D.) , ‘Three patterns of social mobility in medieval history’, In: Journal of interdisciplinary
History, 3 (1973), pp. 623-647.
HOWELL (M.),‘The social logic of the marital Household in cities of the late medieval low countries’, In:
M. Carlier en T. Soens (eds.), The household in late medieval cities. Italy and Northwestern Europe
compared. Leuven-Appeldoorn, 2001, pp. 185-202.
JANSSENS (P.), De evolutie van de Belgische adel sinds de late middeleeuwen. Brussel,
gemeentekrediet, 1998, 485 p.
KAMINSKY (H.), ‘Estate, nobility and the exhibition of estate in the later Middle Ages’, In: Speculum, 68
(1993), pp. 685-709.
KARRAS (R.M.), From boys to men. Formations of masculinity in late medieval Europe. Philadelphia,
University of Pennysilvania Press, 2003, 247 p.
LEURIDAN (Th.), Histoire des seigneurs et de la seigneurie de Roubaix. Roubaix, Cultures et Civilisation,
1862, 383 p.
LEYNEN (D.), ‘De familie van Massemen’, In: het land van Aalst, 35 (1983), pp. 235-246.
136
NASSIET (M.), ‘Parenté et succesions dynastiques aux 14e et 15e siecles’, In: Annales. Histoire, sciences
sociales, 3 (1995), pp. 621-644.
NOWÉ (H.), Les baillis comtaux de Flandre: des origines à la fin du XIVe siècle. Brussel, Lamartin, 1929,
633p.
MERTENS (J.), ‘Heerlijkheden’, In: W. Prevenier en B. Augustyn (eds.), De gewestelijke en lokale
overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795 (Algemeen rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.
Studia, 72), Brussel, 1997, pp. 552-557.
MONBALLYU(J.), Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden. Leuven, Acco,
2006, 223p.
PERROY (E.), ‘Social mobility among the French noblesse in the later Middle Ages’, In: Past and Present
23 (1962), pp. 25-38.
PLUMET (J.), Les Seigneur de Trazegnies au moyen Age histoire d’une celebre famille noble du Hainaut,
1100-1550, Mont-Saint-Geneviève, 1959, 334p.
PREVENIER (W.) en AUGUSTYN (B.) (eds.), De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen
tot 1795 (Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën, studia, 72) Brussel, 1997, 643 p.
ROTTIER (H.) en VAN DE CREYS (M.), Heraldiek. Wapens kennen en herkennen. Leuven, Davidsfonds,
2004, 351 p.
THOEN (E.), ‘Het dagelijks leven van adel en ridderschap tijdens de 14de eeuw. Leefwijze en
levensstandaard van Jan, heer van Oudenaarde (1373-1378)’, In: E. Goeminne (ed.), Gedenkboek 750
jaar Pamelekerk – Oudenaarde (Oudenaarde, 1985), pp. 103-130.
TRIO (P.), Volksreligie als spiegel van een stedelijke samenleving. De broederschappen te Gent in de
late middeleeuwen. Leuven, Universitaire pers, 1993, 472 p.
UYTTENBROUCK (A.), Le gouvernement du duché de Brabant au bas Moyen-Age (1344-1430). 2 dln.,
Brussel, 1975, 973 p.
VAN DEN ABEELE (R.), ‘Over de heerlijkheid en het land van Nevele’, In: Bijdragen tot de GS van de stad
Deinze, 16 (1949), pp. 151-166.
VAN DEN BERGHE (M.), ‘De oorspronkelijke heren van Steenhuize’, In: Het Land van Aalst, 40 (1988),
pp. 161-219.
VAN BETSBRUGGE (G.),‘De bezitters van Landerghem in Anzegem (14e-16e eeuw)’, In: Jaarboek van de
geschied- en heemkundige kring de Gaverstreke, 11 (1983), p. 199-205.
VAN BOSSELE (J.), ‘Het kortstondige huwelijk van Jacqueline de Mortagne 1405’, De Leiegouw, 36
(1994), pp. 139-48.
VAN DE PERRE (D.), ‘De berg en het Hof van Wedergrate te Denderwindeke’, In: Het Land van Aalst, 5-6
(1986), pp. 245-65.
VAN DE PERRE (D.), ‘Margaretha van Ledeberg: de vermeende zuster van Jan van Wedergrate en de
kwestie van de erfopvolging van Wedergrate in 1445’, In: Het land van Aalst, 44 (1992), pp. 63-71.
137
VAN DE PERRE (D.) en VAN DE WINKEL (G.), ‘Het kasteel van Zandbergen volgens de Sanderusprent van
ca. 1644’, In: Het Land van Aalst, 50 (1998), pp. 221-36.
VAN DE PERRE (D.) en VAN HAUWE (R.),‘De geschiedenis van Denderwindeke. Deel II: de middeleeuwse
heren (ca. 1100-1487)’, In: Het land van Aalst, 44 (1992), pp. 1-62.
VAN HERWAARDEN(J.), Opgelegde bedevaarten: een studie over de praktijk van het opleggen
van bedevaarten (met name in de stedelijke rechtspraak) in de Nederlanden gedurende de
late Middeleeuwen (ca. 1300 - ca.1500). Assen, Van Gorkum, 1978, 774 p.
VAN ISTERDAEL (H.), ‘De heerlijkheid Voorde, de instellingen en zijn heren’, In: het land van Aalst, 51
(1999), pp. 291-297.
VAN ROMPAEY (J.), Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Boergondische periode.
(Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten,
Klasse der Letteren, jaargang 62) Brussel, 1967, 701 p.
VAN STEENSEL (A.), Edelen in Zeeland. Macht, rijkdom en status in een laatmiddeleeuwse samenleving.
Hilversum, Verloren, 2010, 492 p.
VAUGHAN (R.), Charles the Bold. The last Valois Duke of Burgundy. Londen, Longman group limited,
1973, 491p.
VERLEYEN (W.), ‘De heerlijkheid van Landegem te Oordegem’, In: Het land van Aalst, 17 (1965), 2, pp.
71-85.
VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK (M.), ‘Classical canon law on marriage: the making and breaking of
households’, In: M. CARLIER en T. SOENS, (eds.) The household in lat medieval cities, Italy and
Northwestern Europa compared. Leuven-Appeldoorn, Garant, 2001, pp. 15-24.
VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK (M.) , “Eendrachtelic commen ende vriendelic vereffent”:
Boedelverdelingen voor de schepenen van de Keure van Gent tussen echtparen gescheiden van tafel
en bed 1439-1450. (Handelingen van de Koninklijke Commissie voor de uitgave der Oude Wetten en
Verordeningen van België 47), Brussel 2006, pp. 9-134.
VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK (M.), ‘Seperation and marital property in late medieval England and
the Franco-Belgian region’, In: M. Korpiola (ed.), Regional Variations of Matrimonial Law and Custom
in Europe,1150-1650, Leiden (Brill series: Medieval Law and Its Practice), 2009, 29 p. (in press)
WARD (J.C.), ‘Noblewoman, family and identity in later medieval Europe’, In: A.J. Duggan (ed.),
Nobles and nobility in medieval Europe. Concepts, origins, transformations. Woodbridge, 2000, pp.
245-272.
Niet-verhalende bronnen en werkinstrumenten
BUYLAERT (F.), DUMOLYN (J.), DONCHE (P.), BALTEAU (E.) en DOUXCHAMPS (H.), eds. ‘De adel ingelijst.
“Adelslijsten” voor het graafschap Vlaanderen in de veertiende en de vijftiende eeuw’, In:
Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, 173 (2007), p. 63.
138
GYSSELING (M.), ‘Toponymisch woordenboek van België, Luxemburg, Noord-Frankrijk en WestDuitsland’, In: http://www.wulfila.be/tw/query/?find=landegem&cat=1, geraadpleegd op 14 april
2011.
HEIRBAUT (D.), Over lenen en families (ca. 1000-1305). Een studie over de vroegste geschiedenis van
het zakelijk leenrecht in het graafschap Vlaanderen. (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse
Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten 22) Brussel, Paleis der Academiën, 2000, 258p
OPSOMER (R.), “Omme dat leengoed es thoochste dinc van der weerelt”. Het leenrecht in Vlaanderen
in de 14de en 15de eeuw. 2dln., Algemeen Rijksarchief, Brussel, 1995, 885 p.
KERVYN DE LETTENHOVEN (J.), (ed.) Gedenckschriften van mer Jan, heere van Dadizeele. Brugge,
Vandecasteele-Werbrouck, 1850, 199 p.
KERVYN DE LETTENHOVEN (J.), (ed.) Oeuvres de Froissart. Chroniques. Brussel, Koninklijke academie voor
wetenschappen (letteren), 1873-1877, 540 p.
VAN DE WALLE (P.), ‘Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg.
Oostende, 1984, 70 p.
WARLOP (E.), (ed.) Wapenboek van Vlaanderen. Handzame: familia et patria, 1972, 169 p.
139
7. Bijlagen
1) Prospografische fiches: familie van Wedergrate en aanverwanten.
2) Stamboom: familie van Wedergrate en aanverwanten
3) Bezittingen familie van Wedergrate: geconcentreerd rond Gent en in het land van Aalst
(omgeving van Ninove)
1) PROSOPOGRAFISCHE FICHES: FAMILIE VAN WEDERGRATE EN AANVERWANTEN.
OVERZICHT:
a. oorsprong bastaardtak van Wedergrate:
1. Otto V van Wedergrate
2. Elisabeth van Schoonvorst
3. Margriet (Mergriete) Himers
4. Marie van Wedergrate
5. Jan van Massemen
6. Daneel van de Weerde/van de Voorde
7. Johanne van Wedergrate
b. bastaardtak van Wedergrate:
8. Jan van Wedergrate
9. Kathelijne van der Scaghe
10. Roeland van Wedergrate (senior)
11. Margriet (Mergriete) Uten Hove
12. Jozefien (Joesine) van Wedergrate
13. Artuur (Artuur) van Lichtervelde
14. Roeland van Wedergrate (junior)
15. Kathelijne (Catheline) van der Cameren
16. Hendrik van Wedergrate
17. Karel van Wedergrate
18. Elisabeth van Raveschoot
19. Margaretha van Wedergrate
20. Joris van der Meere (1)
21. Joost (Joos) van der Meere (2)
140
I.
Otto V van Wedergrate
1. naam: Otto V van Wedergrate
2. titel(s): heer van Wedergrate (Contrecoeur)473. Onder andere heer van Meerbeke in 1374 en heer
van Appelterre in 1369.474
3. afkomst – sociale status: Zoon van Jan van Wedergrate en Maria van der Borch, telg van de
adellijke familie de Silly-de Trazegnies, namelijk van de tak van het huis van Wedergrate/Contrecoeur
en was een afstammeling van Otto I van Wedergrate, ‘de oom’.475
4. geboorte: /
5. overlijden: maakte op 27 september 1383 zijn testament heeft opgemaakt op zijn kasteel te
Arquennes476 en overleed in 1387477.
6. begraafplaats: onbekend, maar volgens zijn testament wilde hij in de kerk van Meerbeke begraven
worden als hij in de nabijheid daarvan stierf.478
7. huwelijkspartner: Elisabeth van Schoonvorst (zie bij II), ze was de dochter van Renard Schönau
(Reinold van Schönau) en Catherine Widenberg (Renard was raadsheer van de hertog van Brabant)479
8. huwelijksdatum: huwden rond 1370, want de hertogin van Brabant zou Elisabeth een luxestof
schenken als geschenk voor haar huwelijk op 1 januari 1470.480
9. kinderen: drie natuurlijke kinderen: Otto, Marie en Johanne (Jehanne) van Wedergrate en één
bastaardzoon Jan van Wedergrate.481
10. carrièreverloop: Otto vocht in 1371 voor Brabant in de slag van Bäswailer, met een aantal ridders
onder zijn bannier. Hij was aanwezig op de vergadering van Kortenberg en was getuige bij een
hertogelijke oorkonde in 1377.482
11. sociaal netwerk: Zijn huwelijk duidt op Brabantse sympathieën van Otto V, Reinold van Schönau
was raadsheer en financier van de hertog van Brabant, de familie van Elisabeth stond dus zeer dicht
bij de hertog van Brabant).483
473
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE,‘De geschiedenis van Denderwindeke. Deel 2: de middeleeuwse heren
(ca. 1100-1487).’ In: Het land van Aalst, 1992, p. 36.
474
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 35.
475
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 4, 17 en 34.
476
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 36-37. Er zijn twee afschriften van dit testament bewaard, en
worden bewaard in RA Anderlecht, processen voor het leenhof van Brabant, nr. 38, rol I, 59 en rol II, 27, het
andere exemplaar in RA Kortrijk, fonds Descantons-De plotho, nr. 2103.
477
J. PLUMET, Les Seigneur de Trazegnies au moyen Age histoire d’une celebre famille noble du Hainaut, 11001550, Mont-Saint-Geneviève, 1959, p. 122.
478
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 36.
479
J. PLUMET, op. cit., p.122.
480
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art.cit., p. 4 en 17. en UYTTENBROUCK (A.), Le gouvernement du duché
de Brabant au bas Moyen-Age (1344-1430), 2 delen, Brussel, 1975, p. 357.
481
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 36-37 en in zijn testament RA Kortrijk, fonds Descantons-de
Plotho, nr. 2130.
482
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art.cit., p. 4 en 17.
141
12. bezit/eigendom:
a. grondbezit: bezat rechten op het bos van Meerdal
b. leenbezit: bezat een leen te Geel
c. heerlijkheden: bezat de heerlijkheid Wedergrate (bestaande uit 5 dorpen: Appelterre-Eichem,
Pollare, Denderwindeke, Neigem en Meerbeke) en daarnaast bezat hij ook Arquennes en
Noirmont.484
d. huizen en dergelijke (roerende goederen): Hij bezat een huis in Brussel, dichtbij het
hertogelijke paleis, en een burcht in Arquennes.485
13. economische activiteiten: /
14. cultureel: /
15. processen: /
16 overige:
de verdeling van zijn nalatenschap op basis van zijn testament: zijn vrouw (Elisabeth) krijgt de helft
van de inkomsten van al zijn goederen, mag haar leven lang het huis te Brussel gebruiken en krijgt de
eerste keuze op vlak van kleren en juwelen. Zijn zoon Otto krijgt het huis in Brussel, de heerlijkheid
Wedergrate en Arquennes, het leen te Geel en de rechten op het bos van Meerdal. De oudste
dochter Maria krijgt Noirmont. De jongste dochter krijgt renten en een geldsom. Basaardzoon Jan
krijgt het hof van Schalkem in Meerbeke. Maar zoon Otto overleed vroeg en de bezittingen, zijn
bezittingen worden herverdeeld over zijn zussen en moeder. (zie verder bij hun bezittingen)486
II.
Elisabeth van Schoonvorst
1. naam: Elisabeth van Schoonvorst
2. titel(s): vrouwe van Wedergrate487
3. afkomst – sociale status: dochter van Renard Schönau (Reinold van Schönau) en Catherine
Widenberg (Renard was raadsheer van de hertog van Brabant)488
4. geboorte: onbekend
5. overlijden: onbekend (voor 1421, want toen hertrouwde haar tweede echtgenoot, Jan van
Diest)489
6. begraafplaats: onbekend
483
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 36.
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 36.
485
D. VAN DE PERRE en R.VAN HAUWE, art. cit., p. 36.
484
486
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 36-37 en RA Kortrijk, Descantons –de Plotho, nr. 2103.
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 37.
488
J. PLUMET, op. cit., p.122.
489
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 37.
487
142
7. huwelijkspartner: 1e huwelijk met Otto V van Wedergrate (zie bij I), 2e huwelijk met Jan van Diest
8. huwelijksdatum: 1e huwelijk voor 1383 , 2e huwelijk rond 1409.
9. kinderen: kinderen uit 1e huwelijk: Otto, Marie en Johanna (Jehane) van Wedergrate, geen
kinderen uit 2e huwelijk gekend.490
10. carrièreverloop: trad na het overlijden van haar echtgenoot (Otto) en haar zoon samen met haar
dochter Maria op als ‘vrouwe van Wedergrate’.491
11. sociaal netwerk: /
12. bezit/eigendom:
a. leenbezit: /
b. grondbezit: /
c. heerlijkheden: /
d. huizen en dergelijk (roerende goederen): Mag na overlijden van haar echtgenoot gebruik
maken van hun huis in Brussel zolang ze leeft, ze heeft de eerste keuze van juwelen en kleren.492
e. overige: na overlijden van haar echtgenoot heeft ze recht op de helft van de inkomsten van al
zijn goederen (roerend en onroerend).493
13. economische activiteiten: /
14. cultureel: /
15. processen: /
16. overige: /
III.
Mergriete Himers (Margriet Lymers)
1. naam: Himers, Mergriete (ookwel vermeld als Margriet Lymers494)
2. titel(s): jonkvrouw495
3. afkomst – sociale status: bastaarddochter van Henry Lymers.496
4. geboorte: onbekend (voor overlijden van Otto V)
5. overlijden: onbekend (slechts één vermelding in schepenregisters op 10 september 1404)497
6. begraafplaats: onbekend
7. huwelijkspartner: geen huwelijkspartner bekend
8. huwelijksdatum: /
490
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit. p. 36-37.
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 37.
492
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 36.
493
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE,, art. cit., p. 36.
494
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 49.
495
SAG, reeks 330, nr. 13, 1404-1405, zoendincboek, f° 2r. (10 september 1404)
496
RA Kortrijk, fonds Descanton-Leblanc de Plotho, nr. 2103, testament van Otto V, heer van Wedergraet.
497
SAG, reeks 330, nr. 1404-1405, f° 2 r. (zoendincboek) (10 september 1404)
491
143
9. kinderen: bastaardzoon bij Otto V van Wedergrate, Jan van Wedergrate die aan de basis ligt van de
bastaardtak van Wedergrate.498
10. carrièreverloop: /
11. sociaal netwerk: /
12. bezit/eigendom:
a. grondbezit: /
b. leenbezit: /
c. heerlijkheden: /
d. huizen en dergelijke (roerende goederen): /
13. economische activiteiten
14. cultureel: /
15. processen: /
16. overige:
- Er vond een verzoening plaats bij de schepenen van gedele (zoendincboek) na een geweldpleging
van Jan de bastaard van Wedergrate en zijn moeder Margriet Himers tegenover Ogier de bastaart
van Massemen.499
IV.
Marie van Wedergrate
1. naam: Marie van Wedergrate
2. titel(s): vrouwe van Wedergrate (in opvolging van haar vader Otto V)500, ook wel als ‘vrauwe van
Denderwindeke, Meerbeke, Neigem en Appelterre’ vermeld501 en ‘edele ende weerde vrauwe Marie
van Wedergrate’502.
3. afkomst – sociale status: dochter van Otto V van Wedergrate en Elisabeth van Schoonvorst, zus
van Otto en Johanne van Wedergrate en tevens laatste telg van het huis van Wedergrate op het
moment van haar overlijden.503 De bastaardtak van Wedergrate zal wel nog voortleven.
4. geboorte: onbekend (zij en haar jongere zus leefden al in 1383 bij de opstelling van het contract
van hun vader)504
5. overlijden: vermoedelijk 16 februari 1445505
498
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 49.
SAG, reeks 330, nr. 13, 1404-1405, f° 2 r. (zoendincboek) (10 september 1404)
500
e
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, De geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 5 reeks,
arrondissement Aalst, Gent, Alf. Siffer, IV, Denderwindeke, p. 15.
501
SAG, reeks 301, nr. 36, 1440-1441, f° 145 v. (25 juli 1441)
502
SAG, reeks 301, nr. 36, 1440-1441, f° 126 v. (21 juli 1441)
503
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit. p.35-39.
504
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art.cit., p. 36.
505
RA Kortrijk, fonds Descantons-leblanc, de Plotho, nr. 10889.
499
144
6. begraafplaats: onbekend
7. huwelijkspartner: 1e huwelijk met Jan van Massemen (heer van Axel en van Laarne), na zijn
overlijden ( 4 juni 1422) een 2e huwelijk met Daneel van Voorde.506
8. huwelijksdatum: onbekend, 1e huwelijk voor 4 juni 1394, 2e huwelijk na 1422
9. kinderen: beide huwelijken blijven kinderloos, ze is de laatste erfdochter, erfgenaam van de
familie van Wedergrate.507
10. carrièreverloop: /
11. sociaal netwerk: /
12. bezit/eigendom:
a. leenbezit: /
b. grondbezit: /
c. heerlijkheden: Erfde als oudste dochter van Otto van Wedergrate de dorpen Denderwindeke
(O-Vl.), Appelterre-Eichem (O-Vl.), Neigem (O-Vl.) en Meerbeke (Brabant) 508 en zou haar Vlaamse
bezittingen verkocht hebben aan Pieter van Roubaix in 1441509.
d. huizen en dergelijke (roerende goederen): Bezat samen met haar 1e echtgenoot een huis op de
Coudenberg in Brussel. En zal samen met haar 2e echtgenoot een huis op de ‘Coelmarct’ in
Brussel verkopen aan Frank de Vos.510
13. economische activiteiten: /
14. cultureel: /
15. processen:
- Ze voerde een proces tegen haar moeder, Elisabeth van Schoonvorst, voor de schepenen van de
keure in Gent. Elisabeth moest Marie 100 pond parisis betalen voor de goederen in Vlaanderen.511
- Er is een geding voor de schepenen van Gent n.a.v. de nalatenschap van Jan van Massemen, Marie
behield de bezittingen van haar overleden echtgenoot zolang ze leefde, maar de zus van Jan,
Elisabeth van Massemen is zijn wettelijke erfgename bij gebrek aan kinderen. Marie huwde later met
Daneel van de Weerde en deed toen afstand van haar rechten ten voordele van Elisabeth van
Massemen. (opmerking: beiden worden vertegenwoordigd door hun echtgenoot, Daneel van de
Weerde (Marie) en Boudewijn de Vos (Elisabeth).512
- Heinric (Hendrik) van Schoonhove komt tegenover Maria van Wedergrate voor de schepenen van
de keure in Gent voor een geding voor de wettelijke vierschaar van Gent. Marie was reeds eerder
506
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 37-39.
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 39.
508
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 37-39.
509
SAG, reeks 301, nr. 36, 1440-1441, f° 126 v. (21 juni 1441)
510
D.VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 38.
511
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 38.
512
SAG, reeks 301, nr. 18, 1422-1423, f° 16 r. (5 september 1422)
507
145
voor de schepenen verschenen, ze moest Heindrik twee sommen van 50 lb. par. betalen en nog een
som van 50 lb. par. , maar had dit niet gedaan. Ze had Heindrik eerder (met toestemming van haar
man Daneel van de Weerde) het bezit van de heerlijkheden Denderwindeke, Eichem, Meerbeek,
Appelt. en Eighene beloofd zoals ze die in erve kreeg van haar vader, heer van Wedergrate. Na een
eerder genoemd geding voor de schepenen van de keure, wordt de zaak voor de vierschaar gebracht.
Marie wil haar goederen behouden, maar de daarvoor afgesproken som niet betaald. De uitspraak is
dat Marie de goederen behoud als ze Heindrik van Schoonhoven uitbetaalt. Anders komen de
bezittingen in Heindrik zijn bezit.513 Marie betaald nog steeds niet en Heindrik zal nogmaals naar de
schepenen van de keure van Gent gaan en moet ofwel de desbetreffende bezittingen krijgen of de
eerder bepaalde som moet aan hem uitbetaald worden.514
- Marie bemoeilijkte haar erfopvolging dus nog meer door haar bezittingen in Vlaanderen aan Pieter
van Roubaix te verkopen, terwijl ze die dus aan Hendrik van Schoonhoven had beloofd.515 Ze behield
zelf Meerbeke en het kasteel te eigene, Daneel zal na haar dood het vruchtgebruik van Meerbeke en
Eigene behouden.516
- Na haar overlijden (in 1445) is er verder discussie over haar erfenis en zal er een reeks processen
plaatsvinden voor het leenhof van Brabant.517
16. overige:
- Ze verkocht haar Vlaamse bezittingen aan Pieter van Roubaix, maar behield zelf Meerbeke en het
kasteel te eigene, Daneel zal na haar dood het vruchtgebruik van Meerbeke en Eichem behouden.518
V.
Jan van Massemen
1. naam: Jan van Massemen
2. titel(s): ridder (‘mer’), heer van Axel en Laarne519
3. afkomst – sociale status: zoon van Jan van Massemen520
4. geboorte: onbekend
5. overlijden: 1422521
6. begraafplaats: onbekend
513
SAG, reeks 301, nr. 36, 1440-1441, f° 24 r. (11 oktober 1440), f° 113 v. (juli 1441)
SAG, reeks 301, nr. 36, 1440-1441, f° 145 v. (25 juli 1441)
515
SAG, reeks 301, nr. 36, 1440-1441, f° 113 v. (21 juli 1441)
516
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit. p.39.
517
RA Anderlecht, leenhof van Brabant, nr. 38.
518
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit. p.39.
519
SAG, reeks 330, nr. 18, 1423-1424, f° 43. (s.d.)
520
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 38.
521
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit. p. 38.
514
146
7. huwelijkspartner: Marie van Wedergrate, erfdochter van Otto V van Wedergrate, laatste
erfgename van het huis van Wedergrate. (zie supra bij III)522
8. huwelijksdatum: onbekend, het huwelijk vond wel plaats voor 4 juni 1394.523
9. kinderen: kinderloos huwelijk524
10. carrièreverloop: /
11. sociaal netwerk: /
12. bezit/eigendom:
a. grondbezit: /
b. leenbezit: /
c. heerlijkheden: heerlijkheid Laarne en heerlijkheid Axel525.
d. huizen en dergelijke (roerende goederen): Bezat samen met Marie een huis op de Coudenberg
in Brussel.526
13. economische activiteiten: /
14. cultureel: /
15. processen: /
16. overige: /
VI.
Daneel van Voorde/van de Weerde
1. naam: Daneel van Voorde, (ook vernoemd als Daneel van de Weerde527).
2. titel(s): /
3. afkomst – sociale status: niet gekend
4. geboorte: onbekend
5. overlijden: in 1452 528
6. begraafplaats: onbekend
7. huwelijkspartner: 1e huwelijk met Marie van Wedergrate, erfdochter van Otto V van Wedergrate,
laatste erfgename. 2e huwelijk met Margaretha van Watermaal.529
8. huwelijksdatum: onbekend, 1e huwelijk na 1422 tot 1445 (overlijden Maria), 2e huwelijk na 1445
en tot 1452 (overlijden van Daneel)530
522
SAG, reeks 330, nr. 18, 1422-1423, f° 16r./1 (5 september 1422)
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit. p. 37.
524
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 38.
525
SAG, reeks 330, nr. 18, 1422-1423, f°16 r. (5 september 1422)
526
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 38.
527
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 38.
528
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 39.
529
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 39.
530
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 38-39.
523
147
9. kinderen: 1e huwelijk: geen kinderen, 2e huwelijk: wel kinderen, maar geen namen gekend.531
10. carrièreverloop: /
11. sociaal netwerk: /
12. bezit/eigendom:
a. grondbezit: /
b. leenbezit: /
c. heerlijkheden
- Daneel van de Weerde verkoopt in naam van zijn vrouw (weduwe van wijlen heer van Laarne)
aan Boudewijn de Vos haar deel en recht op het kasteel en huis in Laarne en al haar haven en
katelen die verbonden zijn aan het goed en heerschap van Laarne (voor de som van 200 lb. par.).
Boudewijn moet 2 betalingen doen per jaar (op Sint-Jansmis en op lichtmis) van 18 lb. gr. zolang
als Marie leeft.532
d. huizen en dergelijke (roerende goederen): Bezit samen met Marie een huis op de ‘Coelmarct’
in Brussel, dat ze in 1427 verkopen aan Frank de Vos.533
13. economische activiteiten: /
14. cultureel: /
15. processen:
- Er is een geding voor de schepen van Gent n.a.v. de nalatenschap van Jan van Massemen, Marie
behield de bezittingen van haar overleden echtgenoot zolang ze leefde, maar de zus van Jan,
Elisabeth van Massemen is zijn wettelijke erfgename bij gebrek aan kinderen. Marie huwde later met
Daneel van de Weerde en deed toen afstand van haar rechten ten voordele van Elisabeth van
Massemen. (opmerking: beiden worden vertegenwoordigd door hun echtgenoot, Daneel van de
Weerde (Marie) en Boudewijn de Vos (Elisabeth).534
- Daneel zal in naam van zijn echtgenote, Maria, een aantal maal voor de schepenen van de keure
van Gent moeten komen. Ze beloofde namelijk haar een groot deel van haar bezittingen aan Hendrik
van Schoonhove, maar verkocht ze uiteindelijk aan Pieter van Roubaix zonder Heindrik te willen
uitbetalen voor dit verlies. Ook na de dood van zijn echtgenote zal de discussie rond haar
nalatenschap in Vlaanderen en in Brabant doorgaan, er vinden dan een aantal processen plaats voor
het leenhof van Brabant.535
16. overige: /
531
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 39.
SAG, reeks 301, 1426-1427, nr. 29, f° 76 v. (12 februari 1427)
533
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 38.
534
SAG, reeks 301, nr. 18, 1422-1423, f° 16 r. (5 september 1422)
535
SAG, reeks 301, nr. 36, 1440-1441,f° 24 r. (11 oktober 1440), f° 113 v. (juli 1441), f° 126v. (21 juli 1441 ) en f°
145 v. (25 juli 1441)en RA Anderlecht, leenhof van Brabant, nr. 38.
532
148
VII.
Johanne van Wedergrate
1. naam: Johanne (Jehane) van Wedergrate
2. titel(s): /
3. afkomst – sociale status: jongste dochter van Otto V van Wedergrate en Elisabeth van
Schoonvorst, zus van Marie van Wedergrate.536
4. geboorte: onbekend (zij en haar oudere zus waren reeds geboren in 1383, toen hun vader een
contract opstelde)537
5. overlijden: onbekend. Ze stierf wel zeker voor haar zus Maria, die vermoedelijk op 16 februari
1445 overleed538 en de laatste erfgename van het huis van Wedergrate was.
6. begraafplaats: onbekend
7. huwelijkspartner: geen huwelijkspartner gekend
8. huwelijksdatum: /
9. kinderen: vermoedelijk kindloos gestorven.
10. carrièreverloop: /
11. sociaal netwerk: /
12. bezit/eigendom:
a. grondbezit: /
b. leenbezit: /
c. heerlijkheden: Erfde als één van de wettige dochters van Otto V vermoedelijk de Waalse
bezittingen (meer bepaald Court, Arquennes en Noirmont), want als gevolg van het vroege
overlijden van Otto’s zoon (ook Otto genaamd), werden de bezittingen verdeeld onder de twee
dochters. 539
d. huizen en dergelijk (roerende goederen): /
13. economische activiteiten: /
14. cultureel: /
15. processen: /
16. overige: Volgens het testament van haar vader (1383) erfde ze een aantal renten en een
geldsom.540
VIII.
Jan Van Wedergrate (1)
536
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 35-37.
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art.cit., p. 36.
538
RA Kortrijk, fonds Descantons-leblanc, de Plotho, nr. 10889.
539
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 37-39.
540
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 36-37.
537
149
1. naam: van Wedergrate, Jan
2. titel(s): bastaard van Wedergrate541
3. afkomst – sociale status: bastaardzoon van Otto V van Wedergrate (of Contrecoeur)542 en Margriet
Himers543. Otto was een telg van de adellijke familie de Trazegnies, over de afkomst van Margriet is
weinig gekend.
4. geboorte: geboortedatum niet gekend (hij was reeds geboren toen zijn vader in 1483 een contract
opstelde.544)
5. overlijden: niet gekend, laatste vermelding in schepenregisters op 4 maart 1445545 als betrokken
partij, daarna was hij ook nog zelf schepen van de keure in het jaar 1449546.
6. begraafplaats: niet gekend
7. huwelijkspartner: Kateline vander Scaghe (zie ook infra bij IX), ze was de dochter van Jan van der
Scaghe en Lisbette Sersymoens (belangrijke Gentse schepenfamilies).547 Zij was eerder gehuwd met
wijlen Jan van Raveschoot (belangrijke Gentse schepenfamilie).548
8. huwelijksdatum: niet gekend, eerste vermelding van Kateline van der Scaghe als zijn vrouw op 5
mei 1414.549
9. kinderen: Roeland van Wedergrate (1)550 en Josine van Wedergrate551.
10. carrièreverloop: schepen van de keure in Gent (1449)552
11. sociaal netwerk:
- Bij een zoening tussen Jan van Wedergrate en Ogier van Massemen, zullen Jan Parijs (zoon van mer
Jan) en Jacop van den Hane zich borg stellen voor Jan van Wedergrate.553 (zie ook bij processen)
- Jan van Wedergrate stond samen met Giselbrecht van Massemen borg voor Cornelis van Ha
tegenover Willem uten Hove. Cornelis zal Jan en Giselbrecht schadeloos stellen op 15 juni 1426.554
- Bij de scheiding van tafel en bed van Cornelis van Ha en jonkvrouwe Margriet van Ham worden vier
bemiddelaars aangesteld, elk van mocht twee bemiddelaars kiezen. Cornelis van Ha koos Jan van
541
SAG, reeks 330, nr. 13, 1404-1405, zoendincboek, f° 2 r. (10 september 1404)
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 49.
543
SAG, reeks, 330, nr. 13, 1404-1405, f° 2 r. (10 september 1404).
544
RA Kortrijk, fonds Descantons-leblanc, de Plotho, nr. 2103.
545
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125r. (4 maart 1445).
546
SAG, reeks 101, nr. 2, f° 116v.
547
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f°64 v. (5 mei 1414).
548
SAG, reeks 330, nr. 20, 1433-1434, f° 42 v.(16 oktober 1433) en f° 47v.
549
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f° 64v. (5 mei 1414).
550
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125r. (4 maart 1445).
551
SAG, reeks 330, nr. 21, 1437-1438, f° 82r. (s.d.).
552
SAG, reeks 101, nr. 2, f° 116 v.
553
SAG, reeks 301, nr. 13, zoendincboek, f°2 (10 september 1404).
554
SAG, reeks 301, nr. 28, 1425-1426, f° 123 v. (15 juni 1426).
542
150
Wedergrate tot een van zijn bemiddelaars.555 Dit is de tweede maal dat Cornelis van Ha in verband
wordt gebracht met Jan van Wedergrate (cfr. supra), vermoedelijk hadden zij dus goede contacten.
- De dochter van Jan, Josine, zal huwen met Artuur van Lichtervelde, zoon van Rogier van
Lichtervelde.556 De verhouding tussen beide families is niet volledig duidelijk, het is wel
vermeldenswaardig dat er op 7 november 1448 een scheiding van tafel en bed volgt waarvan de
reden niet gekend is.557
- De zoon van Jan, Roeland, zal huwen met Margriet Uten Hove, de dochter van Jan uten Hove
(watergraaf van Vlaanderen) en Kateline Sersanders.558 Deze huwelijksalliantie is zeker geen toeval,
beide families hebben een belangrijke positie in Gent, er ontstaat een sociaal netwerk van
geallieerde families die in dezelfde periode onder andere schepenambten uitoefenen in Gent.
12. bezit/eigendom:
a. leenbezit:
- Jan erft een vol leen van zijn vader (Otto V de Trazegnies), gelegen in de heerlijkheid Meerbeke,
namelijk ‘het hof van Schalkem’.559
- Jan houdt een klein leen, gelegen op Roost en gehouden van het leen ter Rijst in
Denderwindeke. Manier van verwerving niet gekend.560
b. grondbezit:
- Jan bezit een erfelijke renten van 15 schellingen per jaar op een stuk grond gelegen van 10
dachtwant in Deurhoutem en van een stuk grond waarop pandrecht gevestigd is van 1
dachtwant en 50 roeden (gelegen naast het kloostergoed van Geraardsbergen). Jan verkoopt
deze erfelijke rente aan de abdis van de bijloke in Gent op 14 november 1438.561
c. heerlijkheden: /
d. huizen en dergelijke:
- Jan van Wedergrate en Kateline van der Scaghe verkopen aan Lisbette Sersymoens (weduwe
van Jan van der Scaghe, vader van Kateline) het recht van Kateline op een huis in de hoogpoort in
Gent, haar recht was 3 vierendelen en 2/3 delen van het andere vierendeel van het huis en erve
belast met een jaarlijks rente van 12 pond parisis aan de abdis van de bijloke van Gent.562
13. economische activiteiten:
555
SAG, reeks 301, nr. 29, 1426-1427, f° 32 r. (20 november 1426).
SAG, reeks 330, nr. 21, 1437-1438, f° 82 r. (s.d.).
557
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125 r. (4 maart 1445).
558
SAG, reeks, 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125 r. (4 maart 1445).
559
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 49. en RA Kortrijk, fonds Descantons-de Plotho, nr. 137.
560
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 50.
561
SAG, reeks 301, nr. 35, 1437-1438, f° 32v. (14 november 1438).
562
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f° 64 v. (5 mei 1414).
556
151
- Jan van Wedergrate koopt samen met Joos Erpoelfs ‘de hou ende taelghe’ (het kaphout) van een
bos gelegen in Raespaelgen (nabij Beaupret, het huidige Grimminge nabij Geraardsbergen), het bos
van Steenhuizen genaamd. Beiden hebben recht op de opbrengst van het kaphout van de volgende 3
hauwen (zonder verder kosten) ze betalen hiervoor elk 28 pond groot.563
14. cultureel: /
15. processen:
- Er vond geen officieel proces plaats, maar er was wel een verzoening door de schepenen van gedele
van gent naar aanleiding van een geweldpleging tussen Jan, bastaard van Wedergrate en zijn moeder
Margriet Himers tegenover Ogier, bastaart van Massemen. Jan moet een pelgrimstocht
ondernemen.564
- Geding voor de schepenen van de keure van Gent tussen Jan van der Scaghe en Jan van wedergrate,
in naam van zijn vrouw Kateline van der Scaghe. Het gaat om een erfelijke rente van 6 razieren koren
en 1 pond groot in de parochie van Helkin. Jan van Wedergrate zou hem deze toegeëigend hebben in
naam van zijn vrouw Kateline, maar haar broer Jan van der Scaghe is in bezit van een wettelijke kopie
(eerder opgemaakt voor de schepenen) die hem deze rente toewijst. De schepenen verbieden Jan
van Wedergrate om nog langer bezit te nemen van deze rente en hij wordt verplicht deze rente in
oorspronkelijke staat aan Jan van der Scaghe over te dragen.565
16. overige:
- Jan van Wedergrate leende een som geld (28 s. groot) aan Lodewijk van Massemen, deze laatste
betaalde deze som terug aan Jan op 24 januari 1414 met een schuldbrief van Daneel Goedghebuer
aan hem.566
- Jan van der Scaghe (de broer van Kateline, vrouw van Jan) is Jan van Wedergrate en zijn vrouw
Kateline 31 pond groot schuldig als gevolg van het overlijden van Jan van der Scaghe (vader van Jan
en Kateline). Hij moet deze som betalen binnen vier maanden, voor half mei.567
- Lisbette van der Sersymoens, de weduwe van Jan van der Scaghe en dus de moeder van katheline,
is Jan van Wedergrate en zijn vrouw Kateline van der Scaghe 77 pond groot schuldig als gevolg van
het overlijden van wijlen Jan van der Scaghe.568
- Rasse Vermaken is Jan van Wedergrate en Simon Borluut 32 schellingen groot schuldig.569
- Cornelis van Ha betaalt Jan van Wedergrate de som van 13 lb. 13s. en 6d. groot die hij Jan schuldig
was.570
563
SAG, reeks 301, nr. 29, 1427-1428, f°101r. (28 mei 1428).
SAG, reeks 330, nr. 13, 1404-1405, zoendincboek, f° 2r. (10 september 1404).
565
SAG, reeks 301, nr. 24, 1416-1417, f° 8v. (17 oktober 1416).
566
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f°13 v. (24 januari 1414).
567
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f°64v. (5 mei 1414).
568
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f° 64v. (5 mei 1414).
569
SAG, reeks 301, nr. 23, 1414-1415, f°45 v. (26 februari 1415).
564
152
IX.
Katelijne (Katheline) van der Scaghe
1. naam: vander Scaghe, Katelijne (ook vermeld als Katheline of Katherine van den Scage571)
2. titel(s): joncvrouw572
3. afkomst – sociale status: Ze was de dochter van Jan van der Scaghe en Lisbette Sersymoens.573 Ze
was een eerste maal gehuwd met Jan van Raveschoot en een tweede maal met Jan van
Wedergrate.574 Ze had een broer, Jan van der Scaghe.575
4. geboorte: onbekend (eerste vermelding in schepenregisters van Gent: 5 mei 1414, toen reeds
gehuwd met Jan van Wedergrate)576
5. overlijden: onbekend (laatste vermelding in schepenregisters van Gent: Kateline was reeds
overleden op 16 oktober 1437)577
6. begraafplaats: onbekend
7. huwelijkspartner: 1e huwelijk met Jan van Raveschoot († 1407)578, telg uit een adellijke familie en
actief in Gent; 2e huwelijk met Jan van Wedergrate (zie ook bij VIII), hij was de bastaardzoon van Otto
V de Trazegnies (een Henegouwse adellijke familie), die deze verwekte bij Margriet Lymers.579
8. huwelijksdatum: beiden onbekend, eerste vermelding van Kateline van der Scaghe als vrouw van
Jan van Wedergrate op 5 mei 1414.580
9. kinderen: kinderen uit 1e huwelijk: Elizabeth van Raveschoot († 1422, huwde met Simon
Borluut)581; kinderen uit 2e huwelijk: Roeland van Wedergrate (echtgenoot van Margriet Uten Hove)
en Jozefien van Wedergrate (echtgenote van Artuur van Lichtervelde).582
10. carrièreverloop: /
11. sociaal netwerk: /
- Haar dochter Josine huwde met Artuur van Lichtervelde (zoon van Rogier van Lichtervelde), maar
zal een tiental jaar later van hem scheiden van tafel en bed.583
12. bezit/eigendom:
570
SAG, reeks 301, nr. 29, 1426-1427, f° 91v. (20 mei 1427).
F. BUYLAERT, Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit in laat middeleeuws Vlaanderen. Gent
(onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent), 2008, p. 507. (promotor: M. Boone)
572
SAG, reeks 301, nr.22, 1413-1414, f° 64 v. (5 mei 1414)
573
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f°64 v. (5 mei 1414).
574
SAG, reeks 330, nr. 20, 1433-1434, f° 42 v.(16 oktober 1433) en f° 47v.
575
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f° 64 v. (5 mei 1445).
576
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f° 64 v. (5 mei 1414).
577
SAG, reeks 330, nr. 21, 1437-1438, f° 82 r. (s.d.).
578
F. BUYLAERT, op.cit., p. 507 en SAG, reeks 330, nr. 20, 1433-1434, f° 42v. en f° 47v.
579
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 49.
580
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f° 64v. (5 mei 1414).
581
F. BUYLAERT, op. cit., p. 507 en SAG, reeks 330, nr. 20, 1433-1434, f° 42v. en f° 47v.
582
SAG, reeks 330, nr. 21, 1437-1438, f° 82 r. (s.d.).
583
SAG, reeks 330, nr. 21, 1437-1438, f° 82 r. (s.d.) en SAG, reeks 301, nr. 40, 1444-1445, f° 54 r. (4 maart 1445).
571
153
a. grondbezit: /
b. leenbezit: /
c. allodia: /
d. huizen en dergelijke: /
- Jan van Wedergrate verkocht in naam van Kateline haar recht op een huis aan de hoogpoort in Gent
aan Lisbette Sersymoens (weduwe van Jan van der Scaghe, vader van Kateline), haar recht was 3
vierendelen en 2/3 delen van het andere vierendeel van het huis en erve belast met een jaarlijks
rente van 12 pond parisis aan de abdis van de Bijloke van Gent.584 Zij erfde dit recht vermoedelijk van
wijlen haar vader Jan van der Scaghe.
13. economische activiteiten: /
14. cultureel: /
15. processen:
- Geding voor de schepenen van de keure van Gent tussen Jan van der Scaghe en Jan van
Wedergrate, in naam van zijn vrouw Katelijne van der Scaghe. Het gaat om een erfelijke rente van 6
razieren koren en 1 pond groot in de parochie van Helkin. Jan van Wedergrate zou hem deze
toegeëigend hebben in naam van zijn vrouw Katelijne, maar haar broer Jan van der Scaghe is in bezit
van een wettelijke kopie (eertijds opgemaakt voor de schepenen) die hem deze rente toewijst. De
schepenen verbieden Jan van Wedergrate om nog langer bezit te nemen van deze rente en hij wordt
verplicht deze rente in oorspronkelijke staat aan Jan van der Scaghe over te dragen.585
16. overige:
- Jan van der Scaghe (de broer van Katelijne) is zijn zus Katelijne en haar man Jan van Wedergrate 31
pond groot schuldig als gevolg van het overlijden van Jan van der Scaghe (vader van Jan en Katelijne).
Hij moet deze som betalen binnen vier maanden, voor half mei.586
- Lisbette van der Sersymoens, de weduwe van Jan van der Scaghe en dus de moeder van Kathelijne,
is haar dochter Katelijne en haar man Jan van Wedergrate 77 pond groot schuldig als gevolg van het
overlijden van wijlen Jan van der Scaghe (de vader van Kateline).587
- Bij de boedelverdeling van haar schoonzoon Simon Borluut, die huwde met Elisabeth van
Raveschoot (dochter van Kateline uit haar eerste huwelijk met Jan van Raveschoot), behouden de
kinderen van Simon en Elisabeth hun recht op de bezittingen uit het huwelijk van Kateline met Jan
van Raveschoot (overgeërfd via de moederlijke zijde). Maar Jan van Wedergrate behield het bezit
over de goederen die zijn vrouw inbracht in haar tweede huwelijk zolang hij leefde.588
584
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f° 64 v. (5 mei 1414).
SAG, reeks 301, nr. 24, 1416-1417, f° 8v. (17 oktober 1416).
586
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f°64v. (5 mei 1414).
587
SAG, reeks 301, nr. 22, 1413-1414, f° 64v. (5 mei 1414).
588
SAG, reeks 301, nr. 20, 1433-1434, f° 42 v. (16 oktober 1433) en f° 47v.
585
154
X.
Roeland van Wedergrate (senior)
1. naam: van Wedergrate, Roeland
2. titel(s): vanaf 1470 aanspreking als ‘mer’, er zijn aantal vermelding van ene ‘mer Roeland van
Wedergrate, ruddere’ in de periode 1472 tot 1477, maar vermoedelijk gaat het dan om zijn zoon
Roeland. Roeland (1) wordt dus nooit met zekerheid als ridder vermeld.589 Ook variant ‘her Roeland
van Wedergrate’ werd gebruikt.590
3. afkomst – sociale status: zoon van Jan van Wedergrate en Kateline vander Scaghe591, broer van
Jozefien van Wedergrate.592
4. geboorte: onbekend
5. overlijden: Er zijn meerdere data die circuleren voor de sterfdatum van Roeland van Wedergrate,
wanneer we de mogelijkheden samenbrengen komen we tot een dag tussen 13 en 28 maart 1477.
De mogelijkheden zijn: tussen 11 en 17 maart593, 26 maart594 en 28 maart595.
6. begraafplaats: Roeland van Wedergrate had een grafzerk in de Sint-Janskerk, hij overleed in maart
1477, na onthoofding, te Gent.596
7. huwelijkspartner: Margriet Uten hove597
8. huwelijksdatum: 4 maart 1445598
9. kinderen: Roeland van Wedergrate (2)599
10. carrièreverloop: Kerkmeester van de Sint-Janskerk in Gent, minstens in de periode 1454-1457.600
Schepen van de keure in Gent 1456, 1459, 1464, 1468, 1470, 1476 en schepen van gedele in 1447601.
Hij was herekiezer in 1466, ontvanger-boekhouder in 1450 en ontvanger in 1454 van Gent.602
589
SAG, reeks 301, nr. 50, 1469-1470, f° 47 v. (2 maart 1470)
SAG, reeks 301, nr. 54, 1476-1478, nr. 54, f° 1r.
591
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 49.
592
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r° (7 november 1448) en SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 200v.
(7 augustus 1449)
593
J. HAEMERS, Urban history 17 (1100-1800): For the common good. State power and urban revolts in the reign
of Mary of Bourgondy (1477-1482). Turnhout, Brepols, 2009, p. 232-233.
594
P. TRIO, Volksreligie als spiegel van een stedelijke samenleving. De broederschappen te Gent in de late
middeleeuwen. Leuven, 1993, p. 211.
595
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p.50.
596
P. TRIO, op.cit., p. 211.
597
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 145 r. (20 februari 1471) en SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125 r.
(4 maart 1445)
598
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125r. (4 maart 1445).
599
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 145 r. (20 februari 1471)
600
SAG, reeks 301, nr. , 1456-1457, f°28 v. en SAG, reeks 301, nr. 43, 1454-1455, f° 8 r.
601
SAG, reeks, 101, nr. 2, f° 115 r., 120 r., 121 v., 124 r., 127 r. en 130 r. In 1464, 1468, 1470, 1476 (keure) en
1447 (gedele) was hij eerste schepen.
602
J. HAEMERS, “Ende hevet volc goede cause jeghens hemlieden te eysene” Stedelijke opstanden en
staatsvorming in het graafschap Vlaanderen,1477-1492. Gent (onuitgegeven doctoraatsverhandeling,
Universiteit Gent), 2006, databank Vlaanderen 1477-1492, p. 1961.
590
155
Raadsheer van de hertog van Bourgondië (Karel de Stoute).603 Watergraaf van Vlaanderen van 1464
tot 1467604 en moermeester van Vlaanderen.605
11. sociaal netwerk:
- Roeland staat borg voor zijn zus Jozefien van Wedergrate die een aantal openstaande schulden te
vereffenen heeft na haar scheiding van tafel en bed. (ze moet onder andere nog 26 pond 16
schellingen en 6 den. groot aan Roeland zelf betalen)606
- Roeland staat opnieuw borg voor zijn zus jonkvrouw Jozefien van Wedergrate, die als ‘haer selves
wijf zijnde’ een lijfrente verkocht van 20 s. 2 d. per jaar, aan Kerstine (Kristien) van den Schul en haar
dochter die ze heeft bij Cornelis de Bleckere.607
- Roeland van Wedergrate zal in naam van de weduwe van Jan van Rijsel een schuld op zich nemen
ten bate van heer Jan Bloume (priester), de schuld bedraagt 7 pond groot, te betalen binnen het
eerstvolgende jaar.608 Roeland zal deze schuld niet zomaar op zich nemen, hij heeft waarschijnlijk
goede connecties met het echtpaar in kwestie (wijlen Jan van Rijsel en zijn vrouw).
- Roeland van Wedergrate zal in naam van de weduwe en de wezen van Jan van Rijsel een schuld op
zich nemen ten bate van Lieven Rossins, deze schuld bedraagt 35 pond groten (voor een koop die
gebeurd was). Roeland betaalt Lieven 8 pond 40 schellingen op de eerstkomende Allerheiligenmis en
elke Allerheiligenmis daarna tot het volle bedrag betaalt is.609 Weerom getuigt dit van een goede
relatie tussen Roeland van Wedergrate en wijlen Jan van Rijsel.
- Hubrecht de la Porte (kanunnik en collegiaal van de Sint-Gertrudekerk in Nevele) is voor de
schepenen van Gent gekomen en heeft in naam van deze kerk en het kapittel een goed in de
parochie van Wichele met alles dat er toe behoort verhuurt in loyale pacht aan Jan Uten Hove (zoon
van Jan watergraaf van Vlaanderen) voor zeven jaar lang. Roeland van Wedergrate en Jan Uten Hove
(zoon van Simon) zijn borg over hem.610
- Roeland was samen met Joos van de Molen en Bartolomeus van Massemen aanwezig bij opstellen
van akte over een betaling van Jacob van de Putte aan Johanne van Bogaard, hij had haar reeds 2
pond groot betaald en was haar nog eens 2 pond groot schuldig. Roeland fungeerde dus als een soort
bemiddelaar samen met Joos en Bartolomeus.611
603
P. TRIO, op.cit., p. 211. en J. HAEMERS, Urban history 17 (1100-1800): For the common good. State power and
urban revolts in the reign of Mary of Bourgondy (1477-1482). Turnhout, Brepols, 2009, p. 231.
604
J. HAEMERS, op.cit., p. 234.
605
P. TRIO, op. cit., p. 211.
606
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r. (7 november 1448)
607
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 200 v. (7 augustus 1449)
608
SAG, reeks 301, nr. 42, 1453-1454, f° 26 v. ( 6 november 1453)
609
SAG, reeks 301, nr. 42, 1453-1454, f° 36 v. (6 november 1453)
610
SAG, reeks 301, nr. 42, 1453-1454, f° 44 v. (24 februari 1454)
611
SAG, reeks 301, nr. 48, 1464-1465, f° 32 r. (28 november 1464)
156
- Roeland van Wedergrate (landheer van de Sint-Michielskerk), staat samen met 5 anderen (allen
verbonden met de Sint-Michielskerk in Gent of de kapel van Sint-Servaes) borg voor de betaling van
een som van 100 pond groot die betaald moet worden aan Jan van den Bossche door Lodewijk van
Gruuthuuse, prins van Steenhuize, hij is deze som verschuldigd voor de koop van het huis ‘Cuelne’ in
de Borgstraat in Gent dat eerder aan wijlen Boudewijn de Vos toebehoorde.612 Jan wordt hier in
verband gebracht met Lodewijc van Gruuthuuse, een zeer aanzienlijk edelman en daarnaast dus ook
aan de sint-Michielskerk van Gent.
- Een regeling over de verdeling van een nalatenschap tussen Jan, Barbele en Jacquemine van der
Scaghe vindt plaats in de aanwezigheid van ‘maghen en vrienden’, waaronder Roeland van
Wedergrate.613
12. bezit/eigendom:
a. grondbezit:
- Roeland verpachtte een stuk land in Meerbeke nabij Brabant aan Arend van Opstal, dezelfde
Arend is Roeland nog 2 pond 17 schel. en 6 den. schuldig ten gevolge van een koop. Arend
woonde in 1469 niet langer in Meerbeke.614
b. leenbezit:
- Roeland volgt Simon Utenhove op als leenhouder van een leen van 7 dagwanden groot, gelegen
in de Heerstraat en ‘de heye’ genaamd, te Aeyghen (Aaigem)n van het leenhof van Haaltert.
Bezet met een rente van 14 schel. parisis.615
- Roeland houdt in naam van zijn vrouw (die deze erfde van haar vader), twee lenen van het
leenhof van de Sint-Pietersabdij, beide zijn gelegen in ’t goed ‘te Pulaer’ in de parochie van
Destelbergen ‘ter Plaetsen’ genaamd. Het eerste leen is ongeveer 13 bunders groot en is gelegen
in ‘tcleene pulaer’, het tweede leen is ongeveer 7 bunders groot en is gelegen in ‘tgrote
pulaer’.616
- Roeland ongeveer 4,5 dagwanden bos (‘den dugaen bos’, gelegen in vrindael), in leen van heer
Pieter van Goux, gelegen in Neigem, in het land van Wedergrate. Voor een rente van 4 pond 8
den. par.617
- Roeland van Wedergrate, bastaard van Wedergrate en zoon van Jan, houdt 2 volle lenen van de
Pieter van goux, van zijn leenhof in Meerbeke. Het eerste is 14 bunders groot, bestaande uit
bossen, weien en wateren, gelegen op grond van Bogaertveld en Lasseringheveld, deels
612
SAG, reeks 301, nr. 49, 1467-1468, f° 97 v. (3 maart 1468)
SAG, reeks 330, nr. 33, 1474-1477, f° 14 r. (4 december 1476)
614
SAG, reeks 301, nr. 50, 1468-1469, f° 62 v. ( 19 februari 1469)
615
ARA Brussel, RK, nr. 1093, f° 13v. (oktober 1443)
616
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 1207. (10 januari 1471)
617
RA Kortrijk, fonds Descantons-de Plotho, nr. 378, f° 13r. (1468)
613
157
grenzend aan de parochie van Denderwindeke en aan gronden van de abdij van Ninove. Het
tweede leen is 10 bunders groot, bestaande uit velden, bossen, weien en wateren. Gelegen in
Vuydebeke, in Meerbeke.618
- Roeland houdt een grasland‘ het borremeers’ genaamd, van ongeveer 6 dagwanden groot en
gelegen in Meerbeke in leen van Pieter van Goux. Voor 8,5 razieren koren in Lenikse maten, het
desbetreffende leen zou 18 pond par. waard zijn.619
c. heerlijkheden
d. huizen en dergelijk (roerende goederen?)
- Roeland is in bezit van en zou wonen in een huis, dat naast het zogenaamde huis ‘de Cancelrije’
staat, in de Volderstraat in Gent.620
- Roeland kocht in naam van zijn zoon, Roeland, samen met Willem van der Cameren en Jan van
Vaerenwijc een huis, ‘de Ram’ geheten en gelegen in de Hoogpoort van Gent, verkopen aan Joos
van Wanbeke, het huis is belast met een jaarlijkse rente van 16 pond parisis.621 Dit huis was
daarvoor reeds in hun bezit, de manier van verwerving is niet gekend.
Roeland van Wedergrate bezit een huis in de ‘Lange meere’ in Gent.622
- Roeland kocht in 1463 een huis op de Kouter met een poort op de Lange Meer van Steven van
Liedekerke, één van zijn buren was Josse van Halewijn, heer van Peene. Hij woonde hier nog
steeds in 1477 en in 1496 was het nog steeds bezit van een roeland van Wedergrate, zijn zoon.623
- Roeland van Wedergrate verkocht een woning in de volderstraat aan Margaretha van Halewijn,
de weduwe van Pieter van Reigaarsvliet).624
13. economische activiteiten: /
14. cultureel:
- Roeland van Wedergrate is kerkmeester van de Sint-Janskerk625 in Gent en zou landheer zijn van de
Sint-Michielskerk in Gent626.
- Raas Onredene verkocht als voogt van Jan Sirens zijn kinderen een landcijns van 12 pond groot per
jaar op een huis in de Scheldestraat (‘daexste’ genaamd) aan de Sint-Janskerk van Gent. De Sint-
618
RA Kortrijk, fonds Descantons-de Plotho, nr. 378, f° 230 v. en f° 231 r. (1468)
RA Kortrijk, fonds Descantons-de Plotho, nr. 378, f° 232 v. (1468)
620
SAG, reeks 301, nr. 44, 1456-1457, f° 67 v. (s.d.)
621
SAG, reeks 301, nr. 53, 1475-1476, f° 77 r. (26 maart 1476)
619
622
623
SAG, reeks 301, 1492-1493, f°106 v. (s.d.)
Database Vlaamse adel: ‘familie van Wedergrate’.
Database Vlaamse adel: ‘familie van Wedergrate’.
625
SAG, reeks 301, nr. 43, 1456-1457, f° 67 v. (30 september 1454)
626
SAG, reeks 301, nr. 49, 1467-1468, f° 97 v. (3 maart 1468)
624
158
Janskerk wordt vertegenwoordigd door de deken, de parochiepriester, vier kerkmeesters, waaronder
dus ook Roeland van Wedergrate en vier Heilige-geestmeesters.627
15. processen:
- Roeland was aanwezig bij een geding naar aanleiding van het testament van Jan van Dijck en de
regeling van zijn erfenis, hij was in die periode eerste schepen van de keure, het is echter niet
duidelijk of hij ook persoonlijk betrokken si met een van de aanwezige partijen.628
16. overige:
- Roeland is Artuur van Lichtervelde de som van 7 pond groot schuldig.629
- Jan van den Wijngaerde is 20 schellingen groot schuldig aan Olivier van der duust in naam van
Roelandt van Wedergrate.630
- Roeland maakte, als bastaard van Wedergrate,aanspraken op een vijver, een weide en enkele
gronden in Denderwindeke, maar hertog Filips de Goede bevestigde tegen deze aanspraken in dat
deze in bezit waren van Pieter, heer van Goux en Wedergrate.631
- Margriet Uten Hove en haar echtgenoot geven hun zoon Roeland (2) 25 pond groot op het moment
van zijn huwelijk en nog eens 25 pond bij het eerste overlijden van zijn vader of moeder. Roeland (2)
krijgt zowel van vaderlijke als moederlijk zijde een groot aantal patrimoniale goederen die ingebracht
worden bij zijn huwelijk, deze worden vermeld bij zijn bezittingen (zie bij XIV).632
- Hieronder volgt een opsomming van de patrimoniale goederen die worden ingebracht door de
ouders van Roeland (Jan van Wedergrate en Katelijne van der Schaghe):633
1. patrimoniale goederen ingebracht van vaderlijke zijde: (waar Roeland erfachtig van is, het
gaat voornamelijk om leen- en grondbezit)
-
het hof en het goed ‘te Schalkem’, gelegen in de parochie van Meerbeke nabij Ninove. (het
goed omvat 18 bunders pachtgoed, 16 mudden koren, 16 mudden in Lenikse maten)
-
Een leen waar Roeland erfachtig van is, 14 bunders groot en gehouden van het hof van de
heer van Meerbeke. Daarbij nog een erf van 24 bunders dat net als het voorgenoemde leen
verpacht wordt voor 10 mudden koren.
-
een meers verpacht voor ongeveer 8 pond groot per jaar, dat in pacht gehouden wordt door
Jan Loms.
627
SAG, reeks 301, nr. 43, 1456-1457, f° 67 v. ( 30 september 1454)
SAG, reeks 301, nr. 50, 1469-1470, f° 139 r.+ v. (31 juli 1470)
629
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 165 r. (18 juni 1449)
630
SAG, reeks 301, nr. 50, 1469-1470, f° 47 v. ( 2 maart 1470)
631
RA Kortijk, fonds Descantons-de Plotho, nr. 11609. (7 augustus 1459)
632
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 145 r. (20 februari 1471)
633
Al deze bezittingen zijn opgesomd op basis van het huwelijkscontract tussen Roeland en Margriet uten
Hove, SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125 r. (4 maart 1445)
628
159
-
Een goed waar Roeland erfachtig van is gelegen in Ieper (‘achter de hooghe zicken’),
verpacht aan Lamsin Goossens voor 2 pond 7 schel. per jaar.
-
Een pachtgoed in de parochie van Roeselare, dat Artuur van lichtervelde in pacht houdt voor
36 pond groot per jaar.
2. De goederen die Roeland zal erven wanneer zijn vader overlijdt worden ook opgesomd:
-
het hof en het goed van Boterbeke in de parochie van Meerbeke nabij Ninove, daartoe
behoren 2 lenen: het ene 10 bunders groot en gehouden van de heer van Meerbeke en het
andere 4 bunders groot en gehouden van de heer van Rijst. Een erf in het zelfde goed tussen
7 en 8 bunders. Deze lenen en erve wordt verpacht voor 36 mudden koren in Lenikse maten.
Een meers van hetzelfde goed wordt in pacht gehouden voor 5 pond 12 schellingen per jaar.
-
Een huis in Meerbeke toebehorend aan Cornelis den Haude voor 12 schellingen per jaar.
-
een huis toebehorend aan Pieter Peleyts voor 3 schellingen 4 denieren groot
-
5 bunders land die Geeraard Castel houdt voor 7 schellingen groot per jaar.
-
een meers van 5 bunders dan Machiel de Saghere houdt voor 7 schellingen groot per jaar.
-
5 bunders die Lieven Bogaert houdt voor 5 schellingen groot
-
10 bunders bos ongeveer 5 schellingen groot per jaar waard.
-
6 bunders land verpacht aan verpacht Johannes van Wauere en Pieter vanden Berghe voor
18 zaken koren in Ninoofse maten.
-
het huis ‘den Run’ in Beucele voor 12 gulden kronen per jaar
-
een huis en een meers in Denderwindeke
-
een stuk land dat een zekere ‘de haesteghe’ houdt voor een zak koren in Ninoofse maten
-
een stuk land dat Jan ven der Alsenen houdt voor een zak koren in Ninoofse maten
-
een stuk land deels gelegen in Lieferinghe, deels in Denderwindeke gelegen die Gillis Boudins
houdt voor 10 zaken koren.
-
een stuk land dat de weduwe van Leyns van Praet houdt voor 7 schellingen groot.
-
een rente van 3 schellingen 4 denieren groot voor de 7 oornoemde percelen in de parochie
van Denderwindeke die toebehoren aan Daneel van Hankersvoene.
-
2 bunders bos in de parochie van Eyghene, ongeveer 20 schellingen groot per jaar waard.
-
3 schellingen 8 denieren groot op een huis en een meers toebehorend aan Arend de
Cavenare.
-
20 s. parisis op een huis toebehorend aan Mahieu de Wenne
-
een bos (in leen en in erve) van 3 bunders en een meers van 10 bunders dat Jan van
Wedergrate zelf hield in de parochie van Pollare.
-
een meers van een bunder en een van 10 bunders in de parochie van Ninove die Jan van
Wedergrate zelf houdt.
160
-
een boomgaard te Ninove, ongeveer 10 s. groot waard.
-
5 bunders land die Jan zelf houdt in Ninove.
-
een stuk land dat Diederik de Mesmakere houdt voor 3 s. groot.
-
een erfelijke rente op vier huizen in Ninove
-
een bogaard in Ninove, ongeveer 10 s. groot waard.
-
een meers gehouden door de weduwe van Cornelis den Druven voor 1 Vlaamse gulden.
-
een huis in appemterre, te Eyghem dat Jan Berchman bewoont voor 20 s. groot en 3
kapoenen.
-
een huis waar Peter Schoenmans woont in Heerlinckhove nabij Ninove voor 10 s. groot.
-
een huis dat Jan van Wedergrate zelf heeft in Ninove met al de katelen die er aanwezig zijn
bij de dood van Jan van Wedergrate. Dat zullen Jan en zijn zus Jozefien delen, elk de helft,
daarvoor betaald Roeland zijn zus en haar man Artuur 10 pond groot erfelijke rente per jaar
voor.634
3. Dit moet ook nog aangevuld worden met de bezittingen die Margriet inbracht. (ze stond
tijdens haar huwelijk onder de voogdijschap van haar echtgenoot, Roeland beheerde haar
patrimoniale goederen dus in haar plaats) Deze patrimoniale goederen van Margriet’s zijde vind
je zodadelijk terug bij Margriet. (zie bij XI)
XI.
Margriet (Mergriete) Uten Hove
1. naam: Uten Hove, Margriet
2. titel(s): jonkvrouw635
3. afkomst – sociale status: dochter van Jan Uten Hove en Katelijne Sersanders636, kleindochter van
Jacob Uten Hove.637
4. geboorte: onbekend
5. overlijden: onbekend (op 20 februari 1471 is ze nog in leven)638
6. begraafplaats: onbekend
7. huwelijkspartner: Roeland van Wedergrate (1) (zie ook bij X) Hij is de zoon van Jan van Wedergrate
en Kateline van der Scaghe, beide families zijn actief in Gent.
8. huwelijksdatum: 4 maart 1445639
9. kinderen: Roeland van Wedergrate (2)640
634
SAG, reeks 301, nr. 38, f° 1444-1445, f° 112 r. (4 maart 1445)
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 145 r. (20 februari 1471)
636
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125 r. (4 maart 1445)
637
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 81 v. (2 maart 1470)
638
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 145 r. (20 februari 1471)
639
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125r. (4 maart 1445)
635
161
10. carrièreverloop: /
11. sociaal netwerk: /
12. bezit/eigendom: (de ingebracht patrimoniale goederen bij haar huwelijk en zaken die ze zal erven
na overlijden van haar ouders zijn vermeld bij 16. overige, cfr. infra)
a. grondbezit: /
b. leenbezit: /
c. heerlijkheden: /
d. huizen en dergelijke (roerende goederen): /
13. economische activiteiten: /
14. cultureel: /
15. processen: /
16. overige:
- Margriet uten Hove en haar echtgenoot geven hun zoon Roeland (2) 25 pond groot op het moment
van zijn huwelijk en nog eens 25 pond bij het eerste overlijden van zijn vader of moeder. Roeland (2)
krijgt zowel van vaderlijke als moederlijk zijde een groot aantal patrimoniale goederen die ingebracht
worden bij zijn huwelijk, deze worden vermeld bij zijn bezittingen (zie bij XIV).641
- Hierna volgt nog een opsomming van de patrimoniale goederen die Margriet inbracht in haar
huwelijk met Roeland en nog een aantal huwelijksvoorwaarden die alle worden vermeld in het
huwelijkscontract van Roeland en Margriet:642
- Een bewoond goed gelegen in de parochie van Nazareth, dat ongeveer 50 bunders groot is en in
pacht wordt gehouden voor een jaarlijkse pachtsom van 9 pond 10 schel. groot.
- Een erf in Hulst van ongeveer 42 gemeten groot, dat Willem Snoek in pacht houdt voor een
jaarlijkse pachtsom van 6 pond groot en daarbij nog 6 schel. en 7 den. voor een stuk grond met
een huis op dat Jan Uten Hove houdt met Cornelis Mijl. Nog in Hulst ongeveer 15 gemeten land
dat Cornemis Sceede in pacht houdt voor 2 pond 16 schel. groot per jaar. Ook nog een erfelijke
rente in Hulst, namelijk de helft van de jaarlijkse 10 pond groot die Jan Uten Hove met Anthonis
de Baenst kocht (dus elk jaarlijks 5 pond groot).
- Een lijfrente op een perceel in Dendermonde van 3 pond 16 schel. groot en nog een lijfrente die
Hector de Hanelore betaald op een erf van 9 dachwanden in de parochie van ‘Sebuke’, nabij
Dendermonde. En daarbovenop een jaarlijkse rente van 20 pond groot op deze percelen en
goedingen in Dendermonde.
640
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 145 r. (20 februari 1471)
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 145 r. (20 februari 1471)
642
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f0 125 r. (4 maart 1445)
641
162
- Bij het overlijden van haar vader en moeder heeft Margriet het recht al hun bezittingen te
erven. (huizen, hoven, katelen, moerpachten, schulden van baten. Maar uitgezonderd de som
van 100 pond groot die haar ouders hebben verleend aan haar echtgenoot en daarbij ook nog
een dienstmeid, 2 knapen en 2 paarden te houden voor een jaar voor 20 pond groot. Margriet
krijgt bij het overlijden van haar ouders ook nog de som van 90 pond groot.
- Margriet krijgt van haar ouders een abijt naar haar stand voor haar huwelijk en haar ouders
betalen ook alles van goud, zilver en andere gesteenten en betalen daarenboven de helft van de
kosten van de bruiloft.
- Wanneer ze zou scheiden voorzien haar ouders een kamer voor haar of geven haar de som van
40 pond groot.
- Bij het overlijden van een van haar ouders heeft ze recht op een derdedeel van de erfenis.
- Tenslotte krijgt ze van haar oom Simon Uten Hove nog een erfelijke rente van 7 pond groot per
jaar, een leen gehouden van de heer van Aaltert in de parochie van Apeghem (bij de kapel), dat 7
dagwanden groot is en in pacht wordt gehouden door Pieter Gheens voor 22 schel. groot, een
leen in dezelfde parochie gehouden van de vrouw van de burggraaf van Ieper van ongeveer 7
dagwanden en in pacht gehouden door Jan Overman voor 30 schel. groot per jaar, in de parochie
van Assenede een erfelijke rente tussen 29 en 30 schel. groot. en in dezelfde parochie nog 10
gemeten land die haar oom Simon voor de helft bezit met een jaarlijkse rente van 21
schellingen.643
XII.
Jozefien (Joesine) van wedergrate
1. naam: van Wedergrate, Jozefien
2. titel(s): jonkvrouw644
3. afkomst – sociale status: dochter van Jan van Wedergrate en Kateline van der Scaghe, zus van
Roeland van Wedergrate (1).645
4. geboorte: onbekend (eerste vermelding in schepenregisters van Gent: bij de opstelling van haar
huwelijkscontract in 1438646)
5. overlijden: onbekend (laatste vermelding in schepenregisters van Gent: 20 oktober 1452647)
6. begraafplaats: onbekend
643
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125 r. (4 maart 1445)
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r. (7 november 1448)
645
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r. (7 november 1448) en SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 200v.
(7 augustus 1449).
646
SAG, reeks 330, nr.21, 1437-1438, f° 82 r. (s.d.) Een richtdatum voor het huwelijk ligt in de periode april tot
augustus 1438 op basis van de andere data voor en na deze vermelding.
647
SAG, reeks 301, nr. 42, 1452-1453, f° 6 v. (20 oktober 1452)
644
163
7. huwelijkspartner: Artuur van Lichtervelde (XIII), huwden in 1438, gescheiden van tafel en bed en
boedelverdeling opgemaakt bij de schepenen van de keure op 7 november 1448.648 (telg van een
oude en prominente familie)649
8. huwelijksdatum: huwelijkscontract opgesteld in 1438.650
9. kinderen: Hanne en Kathelijne (Hannekine en Callekine), na de scheiding van tafel en bed zal Josine
voorzien in hun onderhoud en heeft Artuur niet langer vaderlijke verplichtingen tegenover hen.651
10. carrièreverloop: /
11. sociaal netwerk: /
12. bezit/eigendom:
a. grondbezit:
- in het bezit van het ‘goet de Dotenijs’ (het huidige Dottignies) met alles dat er toebehoort, dat
Claes van der Haghe in pacht houdt. (een van de patrimoniale goederen die ze van haar zijde
inbracht in haar huwelijk)652
- bezit samen met haar echtgenoot het ‘goede te Coyeghem’ (bij het huidige Kooigem), dit goed
zal echter verkocht worden na de scheiding en Jozefien krijgt het geld dat deze verkoop opbrengt
om eerder gemaakte schulden mee te betalen. Dit goed wordt in pacht gehouden door Goris van
de Walle. 653 Dit goed hebben ze vermoedelijk verworven tijdens het hun huwelijk.
b. leenbezit: /
c. heerlijkheden: /
d. huizen en dergelijke:
- Haar echtgenoot bezit in haar naam de helft van een huis in Ninove (Jozefien erfde dit na het
overlijden van haar vader, Jan van Wedergrate), haar broer Roeland bezit de andere helft en
betaalt Jozefien en Artuur jaarlijks een erfelijke rente van 10 pond groot voor het volledige
gebruik van het huis en alles dat ertoe behoort.654
13. econ.activiteiten: /
14 cultureel: /
15. processen: /
16. overige:
648
SAG, reeks 330, nr. 21, 1437-1438, f° 82 r. (s.d.) en SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r. (7 november
1448)
649
Voor meer informatie kan je het volgende werk raadplegen: P. DE LICHTERVELDE, Un grand commis des ducs de
Bourgogne, Jacques de Lichtervelde, seigneur de Coolscamp. Brussel, 1943, 331 p.
650
SAG, reeks 330, nr. 21, 1437-1438, f° 82 r. (s.d.)
651
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r. (7 november 1448)
652
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r. (7 november 1448)
653
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r. (7 november 1448)
654
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f°125 r. (4 maart 1445)
164
- jonkvrouw Jozefien (als ‘haer selves wijf zijnde’, na de scheiding van tafel en bed dus), verkocht een
jaarlijkse lijfrente van 20 pond groot aan Kristien (Kerstine) van de Schul en haar dochter die ze heeft
bij Cornelis den Bleckere.655
- joncvrouw Jozefien (als ‘haer selves wijf zijnde’) heeft een som van pond groot geleend van
Margriet Valx (Valcke), die ze binnen de eerstvolgende maand moet terugbetalen.656
XIII.
Artuur (Arteur) van Lichtervelde
1. naam: van Lichtervelde, Artuur
2. titel(s):
3. afkomst – sociale status: zoon van Rogier van Lichtervelde657 (de van Lichtervelde’s behoren tot de
oudere adellijke families van het graafschap Vlaanderen, met als hoofdbezit de gelijknamige
heerlijkheid Lichtervelde)658
4. geboorte: onbekend (eerste vermelding in de schepenregisters van Gent bij de opstelling van zijn
huwelijkscontract met Jozefien in 1438659)
5. overlijden: onbekend (laatste vermelding in de schepenregisters van Gent bij zijn scheiding van
tafel en bed van Jozefien op 7 november 1448660)
6. begraafplaats: onbekend
7. huwelijkspartner: Josine van Wedergrate (XII): getrouwd in 1438661, gescheiden van tafel en bed
op 7 november 1448662.
8. huwelijksdatum: huwelijkscontract opgesteld in 1438663
9. kinderen: Hanne en Kathelijne (Hannekine en Callekine), na de scheiding van tafel en bed zal Josine
voorzien in hun onderhoud en heeft Artuur niet langer vaderlijke verplichtingen tegenover hen.664
10. carrièreverloop: /
11.sociaale netwerk: /
12. bezit/eigendom:
a. grondbezit: /
655
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 200 v. (7 augustus 1449)
SAG, reeks 301, nr. 42, 1452-1453, f° 6v. (20 oktober 1452)
657
SAG, reeks 330, nr. 21, 1437-1438, f° 82 r. (s.d.)
658
H. DOUXCHAMPS, ‘Les quarante familles belges les plus anciennes subsistantes: Lichtervelde’, In: Le
Parchemin, 340 (2002), pp. 275.
659
SAG, reeks 330, nr. 21, 1437-1438, f° 82 r. (s.d.) Een richtdatum voor het huwelijk ligt in de periode april tot
augustus 1438 op basis van de andere data voor en na deze vermelding
660
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r. (7 november 1448)
661
SAG, reeks 330, nr. 21, 1437-1438, f° 82r. (s.d.)
662
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r° (7 november 1448)
663
SAG, reeks 330, nr. 21, 1437-1438, f° 82 r. (s.d.)
664
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r. (7 november 1448)
656
165
bezit samen met zijn echtgenote het ‘goede te Coyeghem’ (het huidige Kooigem)(dit goed zal
echter verkocht worden na de scheiding en Josine krijgt het geld dat deze verkoop opbrengt om
eerder gemaakte schulden mee te betalen. Dit goed wordt in pacht gehouden door Goris van de
Walle. 665 Dit goed hebben ze vermoedelijk verworven tijdens het hun huwelijk.
b. leenbezit: /
c. heerlijkheden: /
d. huizen en dergelijk (roerende goederen):
- Hij bezit in naam van zijn vrouw de helft van een huis in Ninove (Jozefien erfde dit na het
overlijden van haar vader, Jan van Wedergrate), haar broer Roeland bezit de andere helft en
betaalt Jozefien en Artuer jaarlijks een erfelijke rente van 10 pond groot voor het volledige
gebruik van het huis en alles dat ertoe behoort.666
e. andere:
- Artuur houdt een pachtgoed van Roeland van Wedergrate (1) gelegen in de parochie van
Roeselare, met een jaarlijkse rente van 36 schellingen.667
13. economische activiteiten: /
14. cultureel: /
15. processen: /
16. overige: /
- Artuur is Roeland van Wedergrate (de broer van zijn echtgenote Jozefien) 7 pond groot schuldig.668
XIV.
Roeland van Wedergrate (junior)
1. naam: van Wedergrate, Roeland
2. titel(s): heer (mer), ridder (ruddere)669, heer van Voorde (van 1486 tot 1494)670 en heer van
Landegem (nabij Oordegem, vanaf 1473 in naam van zijn vrouw Katelijne van der Cameren)671.
3. afkomst – sociale status: zoon van Roeland van Wedergrate (1) en Margriet Uten Hove672
4. geboorte: onbekend
5. overlijden: in 1519673
665
SAG, reeks 301, nr. 40, 1448-1449, f° 54 r. (7 november 1448)
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f°125 r. (4 maart 1445)
667
SAG, reeks 301, nr. 38, 1444-1445, f° 125 r. (4 maart 1445)
668
SAG, reeks 301, nr.40, 1448-1449, f° 165 r. ( 18 juni 1449)
669
Roeland wordt bij vermeldingen in de schepenregisters van Gent systematisch als ‘mer Roeland van
Wedergrate’ vermeld. o.a. SAG, reeks 301, nr. 58, 1484-1485, f° 95 v./1 (5 februari 1485)
670
e
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, De geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 5 reeks,
arrondissement Aalst, Gent, Alf. Siffer, V, Voorde, p. 5.
671
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, op. cit., IV, Landegem, p. 12.
672
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 145 r. (20 februari 1471)
673
H. VAN ISTERDAEL, ‘De heerlijkheid Voorde, de instellingen en zijn heren’, In: het land van Aalst, 1999, p. 296.
666
166
6. begraafplaats: Roeland zou samen met zijn vrouw te Voorde begraven zijn.674 (de heerlijkheid
Voorde, bij Ninove in het Land van Aalst, hing feodaal af van het Hof van Silly in Henegouwen,
hoewel het leendenombrement doorgaans werd ingediend bij de baljuw van de heerlijkheid
Steenhuize. Het had een kasteel, 17 bunder land, heerlijke renten en hoge rechtsmacht]675
7. huwelijkspartner: Kathelijne van der Cameren676 (XV)
8. huwelijksdatum: onbekend, maar de eerder opgestelde huwelijksvoorwaarden worden
geregistreerd door de schepenen van de keure op 20 februari 1471.677
9. kinderen: Hendrik van Wedergrate, Karel van Wedergrate (echtgenoot van Elisabeth van
Raveschoot678) en Margaretha van Wedergrate (echtgenote van Joris van der Meere).679
10. carrièreverloop: Eerste schepen van de keure in 1485 en 1495.680 Baljuw en ontvanger van
Ninove van december 1477 tot december 1485.681
Hij reisde naar Brussel in augustus 1485 voor een overleg met Maximiliaan.682 In juli 1486 reisde hij
naar Antwerpen voor een onderhandeling met Maximiliaan en hem te vragen om Gent te
bezoeken.683 Hij begeleidde ook de Gentse troepen naar Sint-Lievenshoutem en vroeg Maximiliaan
geen gewapend voetvolk in Gent binnen te leiden.684 Op 22 maart 1477 werd hij opgenomen in de
hofhouding van Maria van Bourgondië.685
11. sociaal netwerk:
- huwelijksalliantie met de familie van Cameren (zie bij 7. huwelijkspartner)
- Jan Uten Hove fs. Jan, oom van Roeland van Wedergrate, zal een jaarlijkse erfelijke rente van 20
schellingen groot betalen ten voordele van Jan Lanen (bezet op de helft van het huis van de weduwe
van Roeland van Wedergrate, Margriet uten Hove en haar zoon Roeland).686 Er is dus een goede
verstandhouding tussen de Uten Hove’s en de van Wedergrate’s, deels dankzij de huwelijksalliantie
tussen Roeland (1) en Margriet uten Hove.
12. bezit/eigendom:
a. grondbezit:
674
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 50.
H. VAN ISTERDAEL , ‘De heerlijkheid Voorde’, pp. 291-4.
676
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 125 r. (20 februari 1471)
677
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 125 r. (20 februari 1471)
678
RAG, Leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 4723 (1506) en RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 41. (1506)
679
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
680
SAG, reeks 101, nr.2, f° 135v. en f° 140 v.
681
ARA Brussel, RK, nr. 14293.
682
SAG, reeks 400, nr. 28, f° 443 v. en J. HAEMERS, “Ende hevet volc goede cause jeghens hemlieden te eysene”
Stedelijke opstanden en staatsvorming in het graafschap Vlaanderen,1477-1492. Gent (onuitgegeven
doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent), 2006, databank Vlaanderen 1477-1492, p. 1961-1962.
683
SAG, reeks 400, nr. 29, f° 79 v. en f° 82 r. en J. HAEMERS, op. cit., p. 1962.
684
SAG, reeks 400, nr. 29, f° 82 v. en J. HAEMERS, op. cit., p. 1962.
685
RAG, RV, nr. 34323. en J. HAEMERS, op. cit., p. 1962.
686
SAG, reeks 301, nr. 58, 1484-1485, f° 95 v. (2 februari 1484)
675
167
- Roeland houdt samen met Jan de Beucle een bos van de abdij van Affligem in pacht, elk van hen
heeft recht op de helft van het pachtgoed en betaalt dan ook de helft van het jaarlijkse
pachtgeld687.
- Roeland van Wedergrate bezat een stuk grond (van ongeveer 10 gemeten, 55 roeden) gelegen
in Axelambacht, dat hij in 1483 verkocht aan een van de pachters (van een deel van datzelfde
stuk grond), de broers Matheus en Maarten Vitse. De koop is gedaan voor de som van 32 pond
Vlaamse groten, Roeland verklaart dat de koop volbracht is.688
b. leenbezit:
- Roeland koopt een leen, ‘den Haubores’ geheten, dat gehouden wordt van de heer van Gavere
van zijn leenhof van Oordegem in december 1478. (Dit leen is ongeveer 5 bunders groot.)689
- Bartholomeus van Massemen houdt in naam van zijn vrouw een leen van Roeland van
Wedergrate (6 of 7 bunders groot, gelegen in de parochie van Ouwergem), dit zou hem 24 s. gr
per jaar opbrengen).690
- Roeland houdt een leen van de heer van Gavere met een jaarlijkse rente (die elk jaar stijgt),
gelegen in Aeyghem, de rente bedroeg 2 pond groot.691
- Roeland verkocht een leen, gelegen in Gent, aan Boudewijn (Boudin) Dierickx voor 32 pond
groot.692
c. heerlijkheden:
- Roeland van Wedergrate houdt (in naam van zijn vrouw Katelijne van der Cameren) de
heerlijkheid en heerlijke rente van Landegem in leen van de abdij van Affligem, in de parochie
van Oordegem. (de gronden, bossen, wateren en dergelijk zijn 144 pond par. waard per jaar)693
- Roeland is in het bezit van de heerlijkheid Voorde vanaf 1486 tot 1494.694
d. huizen en dergelijke (roerende goederen):
- Roeland van Wedergrate bezat vier huizen en woonsten in de Rechtstraat (‘rechtestrate’) in
Gent dat hij in 1477 verkoopt aan broeder Jacop Horeweder (prior van het klooster van de OnzeLieve Vrouwebroeders) voor 10 pond groot.695
687
SAG, reeks 301, nr. 58, 1484-1485, f° 95 v. (5 februari 1485)
SAG, reeks 301, nr. 57, 1482-1483, f° 155 v. (20 maart 1483)
689
RAG, verzameling diverse oorkonden, nr. 80.
690
ARA Brussel, RK, nr. 1068, f° 30 v. (1473) (kan mogelijk ook zijn vader zijn, maar de aanspreektitel doet
eerder vermoeden dat het Roeland (2) is)
691
ARA Brussel, RK, nr. 1068, f° 40 r. (1473) (kan mogelijk ook zijn vader zijn, maar aanspreektitel doet
vermoeden dat het de zoon is)
692
J. HAEMERS, op. cit., p. 1961. en ARA Brussel, RK, AL, nr. 51. (13 januari 1484)
693
ARA Brussel, RK, nr. 1068, f° 213 v. (1473)
694
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, op. cit., V, Voorde, p. 5.
695
SAG, reeks 301, nr. 54, 1476-1477, f° 49 r. (25 januari 1477)
688
168
- Roeland zijn vader zal in naam van zijn zoon samen met Willem van der Cameren en Jan van
Vaerewijc een huis, ‘de Ram’ geheten en gelegen in de hoogpoort van Gent, verkopen aan Joos
van Wanbeke, het huis is belast met een jaarlijkse rente van 16 ponden parisis.696 Dit huis was
daarvoor in hun bezit, de manier van verwerving is niet gekend.
- Roeland verkoopt samen met Jan van Vaernewijc (heer van Bost) een huis liggende aan de
‘overen quatham’ tegenover de Schelde aan Joris van de Moure, Joris beloofd een pacht van 10
ponden groot te betalen vanaf 1472 en zo voort elk jaar en mag inruil het huis als het zijne
zien.697
- Hij had een huis op de Kouter in Gent.698
13. economische activiteiten: /
14. cultureel: /
15. processen:
- In maart 1484 wordt hij door de Raad van Vlaanderen veroordeeld om een vroegere boete van 300
pond. par. te betalen.699
- In mei 1485 klaagde Roeland Bertelemy Trotin aan voor de rekenkamer omdat hij door hem zware
verliezen van inkomsten van zijn heerlijkheden zou hebben geleden. Op 28 april 1485 werd hij door
de rekenkamer veroordeeld tot een terugbetaling van 36 pond 10 schel. aan Thomas Malet.700
16. overige:
- Roeland van Wedergrate (2) is zijn vader Roeland van Wedergrate (1) de som van 48 lb. gr.
schuldig.701
- Roeland was in het bezit van een jaarlijkse lijfrente van 3 pond groot op Roeland de Tollenaer en
zijn vrouw en de langst levende van hen beiden, hij zal het recht op deze lijfrente verkopen aan
Roeland de Tollenaere zelf voor 28 pond groot.702
- Roeland van Wedergrate verkoopt een erfelijke rente van 6 pond sjaers aan Jacob Uten Hove (zoon
van Jan) en Laurens Boele (als voogd van Roelkin Uten hove zoon van Clais) (wezen) voor de som van
96 pond groten die Roeland heeft ontvangen van hun voogd (Laurens Boele)703
- Michiel Strijmeersch is Roeland 19,5 zakken rogghe schuldig, de schuld is afkomstig van een te
betalen pacht.704
696
SAG, reeks 301, nr. 53, 1475-1476, f° 77 r. (26 maart 1476)
SAG, reeks 301, nr. 51, 1471-1472, f° 79 r. ( 14 februari 1472)
698
J. HAEMERS, op. cit., p. 1962.
699
J. HAEMERS, op. cit., p. 1962 en RAG, RV, nr. 7512, f° 80 r. (maart 1484)
700
J. HAEMERS, op. cit., p. 1962
701
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 145 r. (20 februari 1471)
702
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 57 r. ( 5 februari 1471)
703
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 81 v. (2 maart 1470)
704
SAG, reeks 301, nr. 54, 1476-1477, f° 29 r. (12 juli 1477)
697
169
- Jan van Cruiningen, Roeland van Wedergrate en Jan Uten Hove verkopen een jaarlijkse lijfrente van
2 pond groot die ze bezaten op het leven van een zekere Baudin (Boudewijn) en Martijn van der
Haghe (de langst levende van hen beiden). Ze verkopen deze lijrente voor 16 pond groot aan
Boudewijn Goethals (doctor en pensionaris van Gent).705 Het is vermeldenswaardig dat Roeland zich
hier in goed (lees adellijk) gezelschap bevind (van Cruiningen, uten Hove).
- Hierna volgen de patrimoniale goederen die Roeland inbracht bij zijn huwelijk met Kateline
(voornamelijk grond- en leenbezit): 706
-
Een jaarlijkse rente van 50 pond groot, de eerste 25 krijgt hij op de dag van zijn huwelijk, de
andere 25 pond groot krijgt hij pas in bezit na het overlijden van een van zijn beide ouders.
-
12 pond 10 schel. groot rente op het goed ‘schalkem’, gelegen in de parochie van Meerbeke
in Brabant, dichtbij Ninove. Dat Jan de Mol in pacht houdt voor 28 pond per jaar.
-
de helft van het goed ‘Sloet’ dat Jan Baert in pacht houdt voor 6 pond groot per jaar.
-
14 gemeten land in pacht gehouden door Matheus van Zuiderdorp voor 2 pond groot per
jaar.
-
7 gemeten land in pacht gehouden door Jacop Treman voor 35 pond groot per jaar.
-
Het goed ‘tbogaert’ met een jaarlijkse rente van 25 pond groot.
-
Verder nog een aantal renten en lasten voor een totaal van 4 pond groot per jaar.
-
2 leenen met een jaarlijkse rente van 2 ponden en 2 schellingen groot, deze lenen zijn
gelegen in de parochie van Eyghen en werden in pacht gehouden door Jan Cuerman.
-
27 gemeten land in Melsele (in het Waasland), in pacht gehouden door Pieter Coussane en
Jan Cuep, elk gemeet voor 4 pond groot per jaar.
-
27 gemeten land in Assenede, in pacht gehouden door Jan Lebbrecht voor 2 pond groot per
jaar.
-
2 gemeten land in de Selstraat bij Assenede, in pacht gehouden door Andries de Ruddere
voor 21 schellingen 8 denieren groot
-
28 gemeten land in Kieldrecht (aan de Sint-Anthonis polder), momenteel brengt elk gemeet
jaarlijks 3 schellingen en 6 denieren groot op.707
XV.
Kathelijne (Catheline) van der Cameren
1. naam: van der Cameren, Katheline (ookwel vermeld als Catelijne of Catherine708)
2. titel(s): jonkvrouw709
705
SAG, reeks, 301, nr. 54, 1477-1478, f° 3 r. (25 augustus 1477)
De hierna opgesomde goederen zijn op basis van een herhaling van het huwelijkscontract van Roeland met
Kateline van der Sameren, SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 145 r. (20 februari 1471)
707
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 145 r. (20 februari 1471)
708
VAN ISTERDAEL (H.), art.cit., 1999, p. 296.
706
170
3. afkomst – sociale status: Dochter van Willem van der Cameren en Jozefien (de familie van der
Cameren bezit de heerlijkheid Merelbeke en ze zijn heren van Foucquières). De familie van der
Cameren heeft zeer goede banden met de familie van Crombrugge (bezitten de heerlijkheid
Crombrugge in de buurt van Merelbeke).710
4. geboorte: onbekend (eerste vermelding
5. overlijden: onbekend (laatste vermelding
6. begraafplaats: Voorde (zie echtgenoot, XIV)
7. huwelijkspartner: Roeland van Wedergrate (2) (XIV)
8. huwelijksdatum: onbekend, maar de eerder opgestelde huwelijksvoorwaarden worden
geregistreerd door de schepenen van de keure op 20 februari 1471.711
9. kinderen: Hendrik van Wedergrate, Karel van Wedergrate (echtgenoot van Elisabeth van
Raveschoot712) en Margaretha van Wedergrate (echtgenote van Joris van der Meere).713
10. carrièreverloop: /
11. sociaal netwerk: /
12. bezit/eigendom:
a. grondbezit: /
b.leenbezit: /
c. heerlijkheden: de heerlijkheid Landegem, gehouden van het leenhof van de abdij van
Afflighem, die een jaarlijks inkomen zou hebben van 144 pond parisis. Haar echtgenoot zal deze
in haar naam beheren.714
d. huizen en dergelijke (roerende goederen)
13. economische activiteiten: /
14. cultureel: /
15. processen: /
16. overige: /
XVI.
Hendrik van Wedergrate
1. naam: van Wedergrate, Hendrik
2. titel(s): schildknaap 715, benoemd als heer van Voorde in 1521716.
709
SAG, reeks 301, nr.51, 1470-1471, f° 145 r. (20 februari 1471)
H. DOUXCHAMPS en T. VAN DRIESSCHE, ‘Aux origines de la famille de Crombrugghe’, Le Parchemin, 304 (1996), p.
242-243; A. DE VLAMINCK, Filiations de familles de la Flandre, Gent, 1875, I, p. 91-92.
711
SAG, reeks 301, nr. 51, 1470-1471, f° 125 r. (20 februari 1471)
712
F. BUYLAERT, op. cit., p. 507. en o.a. RAG, verzameling diverse oorkonden, nr. 110. (15 december 1518)
713
H. VAN ISTERDAAL, art. cit., p. 269.
714
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, op. cit., IV, Landegem, p. 13-14.
715
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij 2983. (15 november 1508)
710
171
3. afkomst – sociale afkomst: zoon van Roeland van Wedergrate (2) en Catelijne van der Cameren,
broer van Karel van Wedergrate (echtgenoot van Elisabeth van Raveschoot717) en Margaretha van
Wedergrate (echtgenote van Joris van der Meere).718
4. geboorte: onbekend
5. overlijden: onbekend, vermoedelijk was Hendrik net als zijn broer Karel reeds overleden in 1530,
omdat ze als heren van Voorde worden opgevolgd door hun zus Margaretha en haar echtgenoot.719
6. begraafplaats: /
7. huwelijkspartner: geen echtgenote gekend
8. huwelijksdatum: /
9. kinderen: stierf waarschijnlijk kinderloos.720
10. carrièreverloop: Reisde in 1501 mee met Filips de Schone naar Spanje, vanaf 1521 wordt hij als
heer van Voorde vernoemt.721
11. sociaal netwerk: /
12. bezit/eigendom:
a. grondbezit: /
b. leenbezit: /
- Hendrik houdt een leen van het leenhof van de Sint-Pietersabdij in Gent, dat gelegen is in de
parochie van Letterhoutem en ongeveer 15 bunders groot is.722
c. heerlijkheden: /
d. huizen en dergelijke (roerende goederen)
13. economische activiteiten: /
14. processen: /
15. cultureel: /
16. overige: /
XVII.
Karel van Wedergrate
1. naam: Van Wedergrate, Karel
2. titel(s): heer van Landegem723 en heer van Voorde724. Aanspreektitels: ‘edele ende weerde, mer
Charles van Wedergrate, ruddere’725, jonkheer en schildknaap.726
716
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
RAG, Leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 4723 (1506) en RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 41. (1506)
718
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
719
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
720
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 50. en H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
721
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
722
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij 2983. (15 november 1508)
717
172
3. afkomst – sociale afkomst: zoon van Roeland van Wedergrate (2) en Catelijne van der Cameren,
broer van Hendrik van Wedergrate en Margaretha van Wedergrate (echtgenote van Joris van der
Meere). 727
4. geboorte: onbekend
5. overlijden: Karel was nog in leven op 16 februari 1514728, maar overleed voor 2 januari 1517729.
6. begraafplaats: onbekend
7. huwelijkspartner: Elisabeth van Raveschoot (zie ook bij XV), ze was de dochter van Adriaan van
Raeveschoot en Margaretha van de Walle.730
8. huwelijksdatum: onbekend (reeds gehuwd op 21 oktober 1506731)
9. kinderen: geen kinderen gekend.
10. carrièreverloop: Hij was baljuw van Ninove, Haeltert en Herlinckhoven van (december) 1496 tot
(december) 1505 en wordt vermeld als kasteelheer, baljuw en ontvanger van Ninove, Haaltert en
Herlinkhove.732
11.sociaal netwerk: /
12. bezit/eigendom:
a. grondbezit
- Karel en Elisabeth zijn in het bezit van een ‘vennegoet’, gelegen te Waarschoot, waarvoor ze
een jaarlijkse rente ontvangen van acht pond groten. 733
b. leenbezit
- Karel van Wedergrate houdt een leen (‘tcleercscip van de vierambachten’) in leen van de graaf
van Vlaanderen, an het leenhof van de Gentse Oudburg, in naam van zijn vrouw Elisabet van
Raeveschoot (erfgename). Ze hebben ook recht op de jaarlijkse rente van 10 pond parisis die
erop rust en de andere inkomsten en voordelen die eraan verbonden zijn (o.a. inkomsten op de
Gentste spijker en aaantal andere lokale rechten).734
723
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296. en o.a. RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 41. (31 oktober 1506) RAG,
leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 4723. (oktober 1506)
724
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
725
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 3967. (2 januari 1517)
726
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 2983. (15 november 1508)
727
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
728
RAG, Abdijarchief Baudelo - oorkonden nr. 1025.
729
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 3967. (2 januari 1517)
730
F. BUYLAERT, op.cit., p. 507.
731
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 4723.
732
ARA Brussel, RK, nr. 14302, f°1r en verder.
733
RAG, verzameling diverse oorkonden, nr. 110. (15 december 1518)
734
ARA Brussel, RK, nr. 1091, f° 141 r.-v en f° 142 r. (1503-1504)
173
-
Karel houdt een leen van het leenhof van de Sint-Pietersabdij in Gent, ‘den Ham tzwijnaerde’
geheten, liggende in de parochie van Merelbeke, in Zwijnaarde.735
-
Karel houdt een leen van het leenhof van de Sint-Pietersabdij in Gent, gelegen in Afsnee,
ongeveer een bunder land groot en met een jaarlijkse rente van 13 denieren parisis.736
c. heerlijkheden: /
d. huizen en dergelijke (roerende goederen): /
13. economische activiteiten: /
14. cultureel: /
15. processen: /
16. overige: /
XVIII.
Elisabeth van Raveschoot
1. naam: van Raveschoot, Elisabeth (ookwel Raveschot of ravescoet)
2. titel(s): jonkvrouw737
3. afkomst – sociale afkomst: dochter van Adriaan van Raveschoot, ridder (+ 1506) en Margaretha
van de Walle, zus van Josine van Raveschoot (echtgenote van Antoine van der Vichte).738
4. geboorte: /
5. overlijden: /
6. begraafplaats: /
7. huwelijkspartner: Karel van Wedergrate (XVIII)
8. huwelijksdatum: onbekend (reeds gehuwd op 21 oktober 1506739)
9. kinderen: /
10. carrièreverloop: /
11. sociaal netwerk: /
12. bezit/eigendom:
a. grondbezit: /
b. leenbezit: /
c. heerlijkheden: /
d. huizen en dergelijke (roerende goederen): /
13. economische activiteiten: /
14. cultureel: /
735
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr.4723. (oktober 1506)
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 41. (31 oktober1506)
737
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 41 (31 oktober 1506)
738
F. BUYLAERT, op.cit., p. 507. en o.a. RAG, verzameling diverse oorkonden, nr. 110. (15 december 1518)
739
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 4723.
736
174
15. processen: /
16. overige: /
XIX.
Margaretha van Wedergrate
1. naam: van Wedergrate, Margaretha (ookwel Marguerite)
2. titel(s): vrouwe van Landegem vanaf 1530740 en vrouwe van Voorde vanaf 1530741.
3. afkomst – sociale afkomst: dochter van Roeland van Wedergrate (2) en Katelijne van der Cameren,
zus van Hendrik van Wedergrate en Karel van Wedergrate (echtgenoot van Elisabeth van
Raveschoot742).743
4. geboorte: /
5. overlijden: 1531744
6. begraafplaats: Margaretha zou samen met haar echtgenoot in Oudenaarde begraven zijn.745
7. huwelijkspartner: Joris van der Meere (XXI)
8. huwelijksdatum: 1493746
9. kinderen: Joris van der Meere (2)747
10. carrièreverloop: Ze werd in 1530 vrouwe van Landegem, vermoedelijk na het overlijden van haar
broers Hendrik en Karel. In 1531 zal ze echter zelf overlijden en gaat de heerlijkheid over naar haar
zoon Joris van der Meere.748 Na de dood van haar broer Karel werd ze ook vrouwe van Voorde in
1530, haar zoon zal in haar naam optreden als heer van Voorde.749
11. sociaal netwerk: /
12. bezit/eigendom:
a. grondbezit: /
b. leenbezit: /
c. heerlijkheden: De heerlijkheden Landegem en Voorde en alles dat ertoe behoorde, overgeërfd
van haar broer Karel van Wedergrate in 1530.750
d. huizen en dergelijke (roerende goederen)
740
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, op. cit., IV, Landegem, p. 15.
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
742
RAG, Leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 4723 (1506) en RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 41. (1506)
743
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 50-51.
744
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
745
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
746
SAG, reeks 400, nr. 31, 152r. en R. OPSOMMER, “Omme dat leengoed es thoochste dinc van der weerelt”. Het
de
de
leenrecht in Vlaanderen in de 14 en 15 eeuw. Algemeen Rijksarchief, Brussel, 1995, p. 395.
747
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296. en D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 51.
748
F. DE POTTER – J. BROECKAERT, op. cit., IV, Landegem, p. 15.
749
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
750
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296. en F. DE POTTER en J. BROECKAERT, op. cit., IV, Landegem, p. 15.
741
175
-
Margaretha zou een leen houden van de Sint-Pietersabdij in Gent, gelegen in de parochie van
Destelbergen.751
-
Margaretha houdt 2 lenen van het leenhof van de Sint-Pietersabdij, beide zijn gelegen in ’t
goed te Pulaer in de parochie van Destelbergen ‘ter Plaetsen’ genaamd. Het eerste leen is
ongeveer 13 bunders groot en is gelegen in ‘tcleene pulaer’, het tweede leen is ongeveer 7
bunders groot en is gelegen in ‘tgote pulaer’.752 (deze waren eerder in het bezit van haar vader,
Roeland (2), zoals vermeld bij zijn bezittingen)
13. economische activiteiten: /
14. cultureel: /
15. processen: /
16. overige: /
XXI.
Joris van der Meere (1)
1. naam: Van der Meere, Joris
2. titel(s): heer van Huisgaver753, heer van Voorde (van 1494 tot 1539754, in naam van zijn echtgenote
die de heerlijkheid Voorde verwierf via haar vader, Roeland van Wedergrate755).
3. afkomst – sociale afkomst: zoon van Joris van der Meere en Barbara van Clesseneare.756
4. geboorte: /
5. overlijden: 1507 757
6. begraafplaats: Oudenaarde (samen met zijn echtgenote)758
7. huwelijkspartner: Margaretha van Wedergrate (XX)
8. huwelijksdatum: 1493759
9.kinderen: Joris van der Meere (2) 760
10. carrièreverloop: /
11. sociaal netwerk: /
12. bezit/eigendom:
a. grondbezit:/
751
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 1264.
RAG, leenhof Sint-Pietersabdij, nr. 1307. (2 april 1518)
753
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, op. cit., V, Voorde, p. 5.
754
Dit is vermoedelijk een samentrekking van vader en zoon, want Joris (1) zou reeds overleden zijn in 1507,
waarna zijn zon Joris de desbetreffende heerlijkheid zal beheren in naam van zijn moeder Margaretha van
wedergrate.
755
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, op. cit., V, Voorde, p.5.
756
RAG, index familie archieven, familie van Wedergrate, p. 79.
757
H. VAN ISTERDAAL, art. cit., p. 269.
758
H. VAN ISTERDAAL, art. cit., p. 269.
759
SAG, reeks 400, nr. 31, 152r. en OPSOMER (R.), op. cit., p. 395.
760
H. VAN ISTERDAAL, art. cit., p. 269.
752
176
b. leenbezit: /
c. heerlijkheden: de heerlijkheid Huisgaver en de heerlijkheid Voorde.761
d. huizen en dergelijke (roerende goederen): /
13. economische activiteiten: /
14. cultureel: /
15. processen: /
16. overige: /
XXII.
Joost (Joos) Van der Meere (2)
1. naam: Van der Meere, Joost (2), ookwel vermeld als Joos762
2. titel(s): heer van Voorde (hij volgt zijn vader op als heer van Voorde in 1539763), heer van
Landegem vanaf 1531764 en heer van huisgaver765.
3. afkomst – sociale afkomst : zoon van Margaretha van Wedergrate (+ 1531) en Joris van der Meere
(+ 1507)766
4. geboorte: onbekend
5. overlijden: onbekend, maar de verdeling van zijn nalatenschap is opgemaakt in 1572.767
6. begraafplaats: niet gekend
7. huwelijkspartner: Jeanne de Jauche de Mastaing (dochter van Adrien de Jauche de Mastaing en
van Agnes de Cuinghien)768. Ze was twee maal gehuwd, een eerste huwelijk met Phillipe de
Coutereau en een tweede huwelijk met Joos van der Meere.769
8. huwelijksdatum: onbekend (eerste vermelding van Jeanne als zijn vrouw
9. kinderen: Catherine van der Meere (gehuwd met Jean de Chasteler, heer van Moulbaix)770,
Martine van der Meere771, Quintine van der Meere772 en Jacob van der Meere, heer van Huisgaver,
Bruwaan en Clessenaere (gehuwd met Anne de Chastel de Blangerval)773.
10. carrièreverloop: vanaf 1530 heer van Voorde (in opvolging van zijn vader)774
761
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, op. cit., V, Voorde, p. 5.
RAG, familiefonds Desmanet-de Biesme, nr. 355 en nr. 665
763
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, op. cit., V, Voorde, p. 5. Vermoedelijk was hij reeds eerder heer van Voorde,
daar zijn vader in 1507 en zijn moeder in 1530 zouden overleden zijn.
764
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, op. cit., IV, Landegem, p. 15.
765
RAG, familiefonds Desmanet-de Biesme, nr. 355.
766
H. VAN ISTERDAEL , art.cit., p. 269.
767
RAG, familiefonds Desmanet-de Biesme, nr. 355.
768
RAG, familiefonds Desmanet-de Biesme, nr. 355.
769
RAG, familiefonds Desmanet-de Biesme, nr. 665.
770
RAG, familiefonds Desmanet- de Biesme, nr. 357.
771
RAG, familiefonds Desmanet de Biesme, nr. 358.
772
RAG, familiefonds Desmanet-de Biesme, nr. 358.
773
RAG, familiefonds Desmanet-de Biesme, nr. 359.
762
177
11. sociaal netwerk: /
12. bezit/eigendom:
a. grondbezit:
- In bezit van het goed ‘ter witoerliede’, gelegen in de parochie van Steenhuize in de buurt van
Voorde, in leen gehouden van de heer van Gruuthuuse van zijn hof in Steenhuize. Hij erfde dit
van zijn vader.775
- In bezit van het pachtgoed ‘te vroenhove’, gelegen in de parochie van Appelterre, nabij Voorde.
Ook nog twee bossen in de parochie van Petegem, het eerste ‘up Bonnelare’ genaamd en het
tweede ‘de vulcx’ gehouden van het kasteel van Petegem. Een bewoond pachthof in Meerbeke,
uitgestrekt over Brabant en Ninove, waarvan een leen gehouden wordt van de heer van
Neyghem van het land van Wedergrate en de rest is geërfd. Een broek ‘den Nakkersborre’ in
Meerbeke.776
b. leenbezit:
- In bezit van een vol leen, het ‘hof van schalkem’, gelegen in Meerbeke, hij erfde dit via
moederszijde, aangezien het eerder in bezit was van de familie van Wedergrate (Jan, Roeland).777
- In bezit van een leen in Aueghem gehouden van het leenhof van de heer van Nevele. En nog
een leen in Maldegem, nabij Auweghem, gehouden van Lowijs van Vaerenwijc (hoogbaljuw van
Oudenaarde). Nog een leen in Heurne, gehouden van de heer van Mastaing, van zijn leenhof in
Ayshove. Nog een leen van Lowijs van Vaernewijc gehouden, met een heerlijke rente. Twee
lenen gehouden van de heer van Nevele, met een heerlijke rente.778
c. heerlijkheden:
- In bezit van de heerlijkheid Landegem, in leen gehouden van de abdij van Afflighem.779 Deze
heerlijkheid was eerder in het bezit van de familie van zijn moeder.780
- In bezit van het leen en de heerlijkheid van huisgavere in de parochie van Auwerghem en daar
omtrent, met alles dat ertoe behoorde. Hij had er recht op een heerlijke rente en had lokale
rechtsbevoegdheid over deze heerlijkheid. Er lagen ook een aantal pachtgoeden in deze
heerlijkheid, die onder zijn bevoegdheid vielen.781
- In bezit van een bewoond pachtgoed in Crombrugge, bestaande uit twee lenen liggen. Het
eerste wordt gehouden van de graaf van Vlaanderen van zijn kasteel in Kortrijk. Hierop berust
774
H. VAN ISTERDAAL,art. cit., p. 269.
RAG, familiefonds Desmanet-de Biesme, nr. 355.
776
RAG, familiefonds Desmanet-de Biesme, nr. 355.
777
D. VAN DE PERRE en R. VAN HAUWE, art. cit., p. 51.
778
RAG, familiefonds Desmanet-de Biesme, nr. 355.
779
RAG, familiefonds Desmanet- de Biesme, nr. 355.
780
F. DE POTTER en J. BROECKAERT, op. cit., IV, Landegem, p. 12-15.
781
RAG, familiefonds Desmanet-de Biesme, nr. 355.
775
178
een heerlijke renten en hij mag een baljuw aanstellen om ‘de wet te doen’. Het tweede wordt
gehouden van de heer van Nevele, en bevat ook een heerlijke rente.782
- In bezit van een heerlijkheid in Elseghem, gehouden van de graaf van Vlaanderen, ook hier mag
baljuw aangesteld worden om in te staan voor de wet en is er een heerlijke rente.783
d. huizen en dergelijk (roerende goederen)
13. economische activiteiten: /
14. cultureel: /
15. processen: /
16. overige: De heerlijkheid Voorde zou tot het einde van het ancien regime in bezit blijven van de
familie van der Meere, in 1540 startte men met de bouw van het kasteel van Voorde.784
782
RAG, familiefonds Desmanet-de Biesme, nr. 355.
RAG, familiefonds Desmanet-de Biesme, nr. 355.
784
H. VAN ISTERDAEL, art. cit., p. 296.
783
179
2) Stamboom: familie van Wedergrate en aanverwanten
a) eerste twee generaties en hun vorouders:
b) derde en vierde generatie:
180
3) Bezittingen familie Van Wedergrate: geconcentreerd rond Gent en in het land van Aalst
(omgeving van Ninove).
http://maps.google.be/maps?hl=nl&biw=1030&bih=524&q=kaart%20graafschap%20vlaanderen&gbv=2&ie=UT
F-8&sa=N&tab=il
181
182
KAFT
183
Download