Het Reemsterveld of Planken Wambuis Onderzoek naar de plaats van cultuurhistorische landschapselementen op het Planken Wambuis. Werkgroep Landschapsgeschiedenis 1 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Onderzoek naar de plaats van cultuurhistorische landschapselementen op het Planken Wambuis. Werkgroep Landschapsgeschiedenis 3 Inhoudsopgave 0| Inleiding 5 1| De stuwwal van Oud Reemst (tot 1000) 1.1 Geologie 1.2 Prehistorie en vroege Middeleeuwen 8 8 10 2| De late middeleeuwen en vroegmoderne tijd (1000-1750) 2.1 Ontstaan van de grenzen 2.2 Verbindingen met omringend gebied 2.3 Landbouw in de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd 2.4 Eigenaren en pachters 14 14 19 29 34 3| Een andere tijd (1780-1940) 3.1 Zandverstuivingen 3.2 Aanleg van dennenbossen 40 43 47 4| Conclusies 55 5| Bijlagen 58 6| Lijst van kaarten en afbeeldingen 60 7| Bronnen en literatuur 62 Colofon Titel ‘Het Reemsterveld of Planken Wambuis Projectleiding Adinda Crans Onderzoek naar de plaats van cultuurhistorische Tekst Gerrit Breman landschapselementen op het Planken Wambuis.’ Fotografie Tessy Smeets, Foppe Dupuis en Gerrit Breman Opmaak GAW ontwerp+communicatie, Wageningen Dit verslag is een gezamenlijk product van de Werkgroep Print Printservice, Ede Landschapsgeschiedenis. Database met bijbehorende kaarten Foppe Dupuis en De werkgroep bestaat uit Gerrit Breman, Foppe Dupuis, Paul Hendriks. Dit verslag is de toelichting op deze database. Roel van Ekeris, Paul Hendriks, Martin Hijink, Tessy Smeets, Rene Vossebeld, Jaap van der Weel, Rini Weyman. Het is gemaakt op verzoek van Vereniging Natuurmonumenten, Beheereenheid Zuidwest Veluwe Machiel Bosch 4 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Met dank aan Henk Hofman en Michiel Purmer. 0| Inleiding Dit verslag is een toelichting op de waarnemingen van historische landschapselementen in het Planken Wambuis, die de Werkgroep Land­ schapsgeschiedenis in de afgelopen drie jaren heeft gedaan, op verzoek van de Vereniging Natuurmonumenten, Beheereenheid Zuidwest Veluwe. Drie jaar is een lange tijd en in die tijd zijn er veel waarnemingen gedaan en geregistreerd in een database. Dat wil niet zeggen dat alles wat er aan elementen te vinden is, ook daadwerkelijk is gevonden of geregistreerd. Gelukkig is er nog veel meer te zien. Het is de bedoeling van dit verslag om de waar­nemingen te structureren en ze in een histo­ rische context te plaatsen. Wat waargenomen en geregistreerd is, zijn dus antropogene elementen. Om die te duiden was het nodig om de terreingesteldheid in de ver­klaring te betrekken. Onze waarnemingen van menselijke activiteiten uit het verleden zijn gedaan, in wat bekend staat als een van de mooiste natuurgebieden van Nederland. 0.1 indeling Dat leidt tot de volgende hoofdstukken: 1.Een hoofdstuk over de oudste geschiedenis van het Planken Wambuis. De eerste paragraaf gaat over de geomorfologie en de bodem van het Planken Wambuis voor zover dat van belang is om de landschapselemen­ ten te verklaren. De tweede paragraaf over de prehistorie en de vroege middeleeuwen. 2.Een hoofdstuk over de laatmiddeleeuwse geschiedenis en de vroegmoderne tijd tot het eind van de achttiende eeuw. Hierin wordt aandacht geschonken aan de grenzen van het terrein, aan de wegenstructuur, aan de eigenaars en pachters en aan de land­ bouw, die in het Reemsterveld bedreven werd. Van deze periode is veel meer te zien in het terrein en het accent van dit hoofdstuk zal dan ook zwaarder zijn. 3.Een hoofdstuk over de lange 19e eeuw, waarin de uitbreiding van de zandverstuivin­ gen met de bestrijdingsmaatregelen en de heideontginningen een plaats vinden. 4. Een hoofdstuk met conclusies. 5.Als bijlage is een overzicht van eigenaren opgenomen met de invloed die zij op het landschap uitoefenden. Het wordt afgesloten met een afdruk van een van de kaarten uit het Bosbedrijfsplan van ir. Bonnema. Hij heeft daarin de gebruikte toponiemen in het Planken Wambuis opgenomen. Kaarten spelen een belangrijke rol in dit verslag. Ze kunnen overzichtelijk weergeven wat er gevonden is. Maar we hebben kaarten ook gebruikt als middel van onderzoek. 6. Een overzicht van afbeeldingen en figuren. 7.Een overzicht van gebruikte bronnen en literatuur. 0.2 werkwijze De werkwijze is als volgt geweest: Van een deelgebied werd historisch kaartmate­ riaal verzameld. Dat materiaal is zoveel mogelijk gerefereerd aan de coördinaten van de rijks­ driehoeksmeting. Vervolgens gingen we na bestudering van dat materiaal het terrein in, waarbij we hebben geprobeerd elementen die op de kaarten voorkwamen te herkennen in het veld. We hebben natuurlijk ook gekeken naar wat wij daarnaast nog als antropogene elementen dachten te herkennen. Waarnemingen in het veld deden we altijd met minimaal drie personen om te voorkomen dat de wens de vader van de waarneming zou worden. Dat leidde niet alleen tot veel waarne­ mingen, maar ook tot vele geanimeerde discus­ 5 sies over wát er werd waargenomen. De centrale vragen waren steeds: • Wat zien we hier? • Valt er een mensenhand in te ontdekken en zo ja, wat deed die hand? • En zo mogelijk: van wie was die hand? Om die vragen te beantwoorden is meer nodig dan de eenvoudige waarneming in het veld. Daar is ook archiefonderzoek voor nodig; meer dan er in het kader van dit verslag mogelijk was. Er ligt nog een heel terrein open voor nader onderzoek. Van alle elementen, de pure veldwaarnemingen en de veldwaarnemingen die door het bestude­ ren van kaartmateriaal waren gestuurd, zijn met behulp van GPS de coördinaten en de hoogte geregistreerd en later ondergebracht in een database. Waar dat mogelijk was zijn foto’s gemaakt van de elementen en die gekoppeld aan de coördinaten. Voor een verklaring van de zichtbare landschap­ selementen is het belangrijk uit te gaan van de geschiedenis van het Planken Wambuis. Het Planken Wambuis, zoals dat er nu ligt als een van de natuurmonumenten in Nederland, is niet erg oud. Het dateert van 1942, toen de huidige omvang werd vastgelegd. Het meren­ deel van de landschapselementen was toen al lang gevormd en een verklaring zonder een ruimere blik is dan ook niet goed mogelijk. Bij de interpretatie van de elementen zijn we dan ook noodzakelijkerwijs uitgegaan van de veel oudere eenheid, die van het Reemsterveld. De onderdelen die van dit veld zijn afgeschei­ den, waardoor later het huidige het Planken Wambuis werd gevormd, zijn dan ook meegeno­ men bij de waarnemingen, zij het natuurlijk veel minder intensief. We zijn dus uitgegaan van de oudst bekende kaart waarop het hele Reemsterveld staat afge­ beeld: de kaart die ook op het titelblad staat. Dezelfde kaart is hieronder nog een keer afgebeeld, maar nu is op de kaart weergegeven welke gebieden in de loop der tijd zijn afgeschei­ den van het oorspronkelijke veld. De kaart heeft als extra dat hij het Reemsterveld of Planken Wambuis weergeeft in samenhang met de omringende gebieden. 6 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Het Reemsterveld was geen geïsoleerd gebied, maar speelde een rol binnen de regio al was het alleen maar als doorgangsgebied. Langs en door het gebieden liepen vele wegen en paden, waarvan een aantal relevant is voor de verbin­ ding met naast- en verder gelegen gebieden. We zullen dus het Planken Wambuis benaderen als de eenheid zoals die nu is, in de historische context van het Reemsterveld en in relatie tot de omringende gebieden. Op nevenstaande kaart zijn de huidige grenzen aangegeven. Het zal duidelijk zijn dat de verhoudingen niet exact zijn. In dit verslag is geen aandacht besteed aan de zogenaamde rode elementen. Natuurmonumen­ ten heeft naar de waardestelling van de gebou­ wen en erfbeplanting een afzonderlijk onderzoek laten doen. | fig 0.1 | Het Reemsterveld op de kaart van Nicolaes van Geelkercken uit 1632. Binnen de rode lijnen de huidige grenzen van het Planken Wambuis. 7 1| De stuwwal van Oud Reemst tot 1000 In dit hoofdstuk komt de oudste geschiedenis van het Reemsterveld aan de orde. Het begint met een kort overzicht over de vorming van het landschap. Hoewel de landschapselementen die in deze periodes gevormd zijn geen cultuurhistorische land­ schapselementen zijn, zijn ze wel bepalend geweest voor de latere bewoning. Daarna komt een paragraaf waarin de eerste invloeden van de mens op het landschap aan de orde komen, de prehistorie en de vroege middeleeuwen. 1.1 Geologie De stuwwallen van de Veluwe zijn gevormd in het Saalien. Het honderden meters dikke ijs­pakket uit Scandinavië schoof over de be­staan­de rivierafzettingen. De grondmorene, bestaande uit keien, zand en leem, werd afgezet tot aan de lijn Gaasterland-Texel, het zoge­ naamde Gaasterland stadium. Vervolgens zijn door ijsuitbreiding tot aan de lijn Nijmegen-Utrecht-Haarlem stuwwallen gevormd, het Amersfoortstadium. Zand en grind dat in eerdere periodes door de voorlopers van Rijn, Maas en de noordduitse rivieren was afgezet, werd opgestuwd door de gletsjers. Die groeven zich diep in de aanvankelijk horizontale grinden zandlagen. Hierbij werden de afgezette lagen geplooid en kwamen vaak schuin te staan. De rivierafzettingen van Rijn en Maas zijn kalkrijker en vruchtbaarder dan de noordduitse afzettin­ gen. Dit complexe proces resulteerde in de buurt van het huidige Reemsterveld in een aantal stuwwallen: • de grote stuwwal van de Veluwe. Deze loopt ongeveer noord-zuid en vormt de westrand van de IJsselvallei; • de stuwwal van Ede, die de oostkant van het dal van de Gelderse Vallei vormt; • de kleine stuwwal waarvan Oud Reemst de zuidpunt vormt. De stuwwal van Oud Reemst loopt globaal van de Compagnieberg tot Lunteren. Van de Compagnieberg tot aan Oud Reemst is hij in het veld goed te zien. Ten oosten van de Compagnieberg is de wal door stuifzand moeilijk zichtbaar. Noot [1] Maarleveld, G.C. en J.C. Pape, Geologische gesteldheid van het ‘Nationale Park de Hoge Veluwe’ Niet alle gestuwde lagen zijn even vruchtbaar. De zogenaamde ‘bruine zanden’, gestuwd materiaal van Rijn en Maas zijn het meest geschikt voor bewoning. Mossel, Oud Reemst en Nieuw Reemst liggen op plaatsen waar deze bruine zanden aan de oppervlakte komen. 8 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Het water van het smeltende ijs hoopte zich op in de stuwwalbekkens tot meren, die op enig moment door de nog steeds bevroren stuwwallen braken en met het water een mengsel van stenen, grind en zand in spoelzandvlaktes neerlegden. De dalen die zo in de stuwwallen gevormd zijn worden wel als droogdalen herkend. Ten zuiden van de stuwwal van Oud Reemst is deze spoelzandvlakte of sandr als een grindrijk gebied te zien. Ten Noorden van de stuwwal van Oud Reemst ligt een gebied dat in het begin van de Würmtijd meters lager lag dan momenteel. Smeltwater van besneeuwde stuwwalhellingen stroomde in deze laagte, ‘de ‘Kom van Otterlo’.1 Deze Kom van Otterlo is nu nog te herkennen in het Lage Veld en het Verdronken Bos. Beide liggen ten zuiden van het Otterlose Bosch en het Otterlose Zand en ten noorden van de stuwwal aan weerszijden van de huidige Harderwijkerweg. In de daarop volgende droge en koude periode van het Weichselien zijn lokaal pakketten dekzand afgezet, waardoor de diepe dalen weer gedeeltelijk werden opgevuld. Deze dekzanden zijn vooral bij droogte zeer gevoelig voor verdere verstuivingen, zoals die in het Holoceen plaatsvonden. Dekzanden en stuifzanden kunnen van elkaar onderscheiden worden omdat de dekzanden een zwak glooiend landschap vormen. In een stuifzand landschap worden meer geïsoleerd liggende heuvels aange­ troffen met uitgestoven vlakten. Bij het ontstaan van de zandverstuivingen hebben menselijke activiteiten een grote rol gespeeld: ontbossing, begrazing, het steken van plaggen, graven naar grind en stenen, het gebruik als weg, landbouw en wat dies meer zij. De bodemkundige kaart ziet er als volgt uit: (fig. 1.3) | fig 1.1 | Stuwwallen op de Veluwe. Bron: Maarleveld en Paape. | fig 1.3 | Bodems op het Reemsterveld. Bron archeologische verwachtingskaart gemeente Ede. Bron: archeologische verwachtingskaart gemeente Ede. | fig 1.4 | Het Reemsterveld op de hoogtekaart van het AHN. | fig 1.2 | Stuifzanden op de Veluwe. Bron Theo Spek. Kaart Bureau Overland. 9 Opvallend is dat bij Oud Reemst en Nieuw Reemst wel stuwwallen en sandrs met enkeerd­ gronden worden gevonden, maar bij Mossel volgens deze kaart niet. Al deze geologische en bodemkundige processen resulteren in het geaccidenteerde landschap van het Reemsterveld zoals dat door de hoogtekaart van het AHN getoond wordt. Het lijkt erop dat de grenzen van het Reemsterveld voor een belangrijk deel bepaald zijn door natuurlijke accenten in het terrein. We komen hier verder op terug. 1.2 Prehistorie en vroege Middeleeuwen In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de prehistorie en de middeleeuwen Noten [2] Vondst Henk Hofman. Op het Reemsterveld zijn regelmatig archeologi­ sche vondsten gedaan en ook nu nog worden er pijlpunten en scherven gevonden. Deze vondsten laten zien dat er al heel vroeg mensen rondliepen op de stuwwal van Oud Reemst en de daaraan grenzende lager gelegen gebieden. Deze vondsten alleen kunnen geen aanleiding zijn om een aparte paragraaf aan deze periode te wijden, omdat er tot voor kort nauwelijks landschapselementen gevonden werden. Tot voor kort stamden de eerste landschapselementen ongeveer uit de 15e eeuw. In 2009 zijn er vondsten gedaan uit de IJzertijd die aandacht voor deze periode in dit verslag rechtvaardigen. Daarmee wordt de geschiedenis van de zichtbare elementen van het Reemsterveld met een paar honderd jaar naar voren geschoven. Mogelijk is met deze grafheuvel de heuvel bedoeld die in de in de archeologische verwachting­ skaart van de gemeente Ede ten zuid-westen van Oud Reemst is aangegeven, maar die niet gevonden werd. [3] Doesburg, J. van, e.a. Een middeleeuwse nederzetting in het Oud Reemsterzand [4] Lezing van Prof. T. Spek in maart 2009. [5] Heidinga, H.A. De Veluwe in de vroege Middeleeuwen. Aspecten van de nederzettingsarcheologie van Kootwijk en zijn buren. De vondsten zijn gedaan op het terrein van het Nationale Park de Hoge Veluwe, een paar honderd meter ten noorden van het Bosje van Staf, maar binnen de grenzen van het Reemster­ veld en zijn alleen al om die reden relevant voor dit verslag. Bovendien werd tijdens de aanleg van het ecoduct ten noorden van Oud Reemst in 2010 een grafheuvel ontdekt, vermoedelijk uit de IJzertijd.2 De vondsten bij het Bosje van Staf betroffen scherven uit de IJzertijd (800 BC – 0) en de vroege Middeleeuwen (6e– 9e eeuw AD). Het archeologisch onderzoek dat daarop volgde 3 leverde paalsporen, hutkommen en de platte­ 10 Het Reemsterveld of Planken Wambuis gronden van boerderijen uit de 12e eeuw op en de resten van een overstoven akkerlaag in de nabije omgeving daarvan. De nederzetting kan worden gezien als een voorloper van het huidige Oud Reemst. In de nabijheid zijn ook de resten van een ven aangetroffen, dat voor 1300 overstoven was geraakt. In de directe omgeving van deze vochtige plek hebben mensen zich gevestigd. Rond het jaar 1000 begon het zand in deze omgeving te stuiven. De nederzetting lag dus in de zogenaamde ‘Kom van Otterlo’. Dit gebied, dat zich uitstrekt van het Lage Veld ten westen van Mossel tot aan de Pollen, is op veel plaatsen uitgestoven tot op de grindlaag. Op een aantal plaatsen zijn kleine ‘eilandjes’ blijven staan. De stijlrandjes steken ongeveer 50 centimeter boven het uitgestoven gebied uit. Deze ‘eilandjes’ worden zowel aan de oost- als aan de westkant van de Harderwijker­ weg aangetroffen, o.a. ten zuiden van het Mosselse zand bij het zogenaamde Wegje van Wigman als bij de Mosselse Dennen en de Hertenkolken. De overblijfselen van vroege bewoning werden gevonden tijdens plagwerkzaamheden in het heidegebied. Mogelijk zijn de eilandjes blijven staan omdat er humus van de akkerresten in de ondergrond te vinden is.4 Er is nog iets verrassends aan de vondst in het noordoosten van het Reemsterveld. Bij zijn onderzoek naar de verdwenen nederzetting bij Kootwijk kwam Heidinga tot de hypothese dat er ook een nederzetting te vinden zou moeten zijn ten noordoosten van het huidige Oud Reemst.5 Die hypothese werd met de vondst bevestigd. Landbouw De landbouw, die in deze nederzetting werd uitgeoefend had een ander karakter dan de latere landbouw waarbij van plaggenbemesting gebruik werd gemaakt. Verondersteld wordt dat het zogenaamde ‘zwerflandbouw’ was. Een gebied werd zolang gebruikt tot de bodem­ vruchtbaarheid onvoldoende was. Daarna werd de nederzetting verlaten. Het ligt voor de hand dat niet ver daarvandaan een nieuwe nederzet­ ting gesticht werd. Soms werden zelfs akkers aangelegd op plaatsen waar eerst boerderijtjes gestaan hadden. Nadat de vruchtbaarheid weer langs natuurlijke weg hersteld was, kon dezelfde plaats opnieuw gebruikt worden. | afb 1.1 | ‘Eilandjes’, bij het Wegje van Wigman in het Lage Veld. | fig 1.5 | Mogelijke locaties van nederzettingen op de Veluwe. Bron: Heidinga, Kootwijk. 11 | fig 1.6 | Kaart op basis van TMK 1850. Aangegeven de plaatsen waar water of natte grond werd aangetroffen in de omgeving van het Lage Veld. | afb 1.3 | Impressie van een hutkom uit Kootwijk. Het grondoppervlak is onge­ veer 3 x 3 m. Dit soort hutkommen zijn ook gevonden in het oude Oud Reemst. Bron: Bloemers, Verleden Land. De grote zandverstuivingen, die tot in de twintigste eeuw in het Reemsterveld en in de aangrenzende gebieden voorkwamen, kwamen in de vroege middeleeuwen nog niet voor. Dat gebeurde pas later vanaf de 14e en 15e eeuw toen grootschalige schapenteelt voor de wolmarkten en de plaggenbemesting opkwam. Opvallend is dat het oude Oud Reemst al vroeg last had van stuivend zand. Oorspronkelijk hoorde in het voedselarme gebied een eiken-berkenbos thuis en op de iets rijkere stuwwallen een eiken-beukenbos. In de armere gebieden, aan de voet van de stuwwal, zullen door intensief gebruik van de grond en verdere verarming, grassen en heide sneller een kans hebben gekregen, waardoor het gebied geleidelijk aan opener kon worden. Het open heide en graslandschap kan dus als een cultuur­ historisch fenomeen worden gezien. Water Noten [6] Mededeling Han ten Seldam [7] H.A. Heidinga, De Veluwe in de vroege Middeleeuwen, Voor bewoning is natuurlijk de beschikbaarheid van water van groot belang. Niet alleen als drinkwater voor mens en dier, maar ook voor de landbouw. Op de hoge ruggen van de stuwwal is drinkwater minder gemakkelijk voorhanden, maar in het lager gelegen gebied was dat wel het geval. Op betrekkelijk korte afstand waren zowel hogere en rijkere gronden als armere waterrijke gronden ter beschikking. pag. 81 12 Het Reemsterveld of Planken Wambuis De TMK 1845 geeft talrijke plaatsen aan waar de waterstand zo hoog was dat water regelmatig aan de oppervlakte kwam. Van Geelkerken trof in 1653 een ‘Westervles’ aan, ongeveer op de plaats van het blauwe vlak. (zie fig. 2.2) Nog in de jaren 60 van de 20e eeuw stond de Harderwijkerweg langdurig onder water.6 Ook in en dichtbij het Papendal waren natte plekken te vinden. Hierover meer in de para­ graaf over de grenzen van het Reemsterveld. Wanneer goed naar de sterke en zwakke gebruiksmogelijkheden van de bodem werd gekeken was het mogelijk om rogge, haver en zomergerst te verbouwen en was weidegrond voor het vee beschikbaar.7 Deze veronderstelling is gebaseerd op de gegevens voor landbouwgeschiktheid die Heidinga geeft voor Kootwijk, maar die op zijn minst gedeeltelijk ook voor de stuwwal van Oud Reemst en de Kom van Otterlo gelden. Zo’n nederzetting, waarvan de bewoners de beschik­ king hadden over wat hogere gronden en wat lagere gronden voor de teelt van diverse gewassen en waar ze ook de beschikking hadden over nattere weidegronden vormde misschien juist wel een heel geschikte omgeving om flexibel te kunnen inspelen op veranderende omstandigheden. Dat zal nodig geweest zijn, want primitieve vormen van landbouw kenmer­ | afb 1.4 | De kleine grafheuvel bij Oud Reemst. | afb 1.2 | Impressie van Kootwijk. De 12e eeuwse nederzetting bij Oud Reemst zou er ook zo uitgezien kun­ nen hebben. Bron: Bloemers, Verleden Land. ken zich ook door weinig controlemogelijkheden over de omstandigheden waaronder die land­ bouw bedreven wordt. Het is erg verleidelijk om een reconstructie­ tekening op te nemen van een boerderij, zoals die in de 12e eeuw aan de voet van de stuwwal van Oud Reemst gestaan kan hebben. De vondsten op zich bieden daarvoor niet vol­ doende aanknopingspunten, maar de kennis van de archeologie uit de vroege middeleeuwen is voldoende gevorderd om een paar reconstruc­ ties op te nemen. De vondsten bij Oud Reemst zijn momenteel weer bedekt met een laag dekzand. Dat is opzettelijk gedaan. In de eerste plaats omdat de vondstlocatie erg kwetsbaar is. Als de paalspo­ ren blootgesteld raken aan de lucht zullen ze snel verdwijnen. Bovendien ligt de locatie in een rustgebied van het Nationale Park de Hoge Veluwe. > In het veld Alleen de kleine grafheuvel op de noordflank van de stuwwal van Oud Reemst, ten westen van de wildpassage tussen het Planken Wambuis en de Hoge Veluwe. 13 2|De late middeleeuwen en vroegmoderne tijd (1000-1750) In dit hoofdstukparagraaf komt het ontstaan van het Planken Wambuis uit het Reem­ sterveld aan de orde. De loop van de wegen door het Reemsterveld werd, uiteraard naast de plaatsen van herkomst en aankomst, bepaald door de natuurlijke gesteldheid van het veld. Op hun beurt hadden die wegen weer invloed op de inrichting van het gebied en de plaats van de landbouwenclaves. We zien een wisselwerking waar moeilijk oorzaak en gevolg van te bepalen valt. In de vroegmoderne tijd speelde de landbouw nog een grote rol op de centrale delen van de Veluwe en ook op het Reemsterveld. De opeenvolgende eigenaren en pachters hebben elk hun invloed gehad op de ge­ schiedenis van het landschap. 2.1 Ontstaan van de grenzen In de vroege middeleeuwen was de bevolkings­ druk op de Veluwe laag. De verspreid en betrekkelijk geïsoleerd van elkaar liggende clusters van boeren zaten elkaar niet in de weg. Elk cluster kon beschikken over een eigen areaal waarbin­ nen boeren ook nog wel van woonplaats konden veranderen en waar ook ruimte was om met vee te trekken van zomerweiden naar winterweiden. Tussen de verschillende bewoonde gebieden was nog voldoende ongebruikte, woeste grond. Vanaf de Karolingische periode beschouwde de keizer zich eigenaar van de grote, ongerepte en vrijwel onbewoonde gebieden op de centrale Veluwe. De Gelderse graven, later hertogen, werden beleend met deze domeingronden, die vaak weer tijdelijk of langdurig werden uitgege­ ven aan onderdanen, als onderleen. Binnen een feodaal stelsel ‘kochten’ de keizer, hertogen en graven daarmee loyaliteit van hun onderdanen. In de 8e en 9e eeuw ontstond een trek naar de vochtige randen van de Veluwe: de Gelderse Vallei en de IJsselvallei. Deze ontwikkeling werd gestimuleerd en deels gestuurd door de bis­ schoppen van Utrecht en de graven van Gelder­ land. Noot [8] Rosendael wordt op vele manieren gespeld. Hier is in navolging van Bierens de Haan, Groen Hemeltjen, gekozen voor de spelling ‘Rosendael’ ook om onderscheid te maken van het dorp Rozendaal. Bij het groeien van de bevolking werd de vrijheid om zich vrij te vestigen en te migreren langza­ merhand beperkt en ontstond de noodzaak tot het afperken van woon- en leefgebieden. De gemeenschappen van boeren begonnen hun eigen ruimte in te nemen. Die leefgebieden gingen grenzen aan de leefgebieden van naburige groepen. De bewegings- en vestigings­ vrijheid werd dus enerzijds beperkt door de graven, die hun rechten op de wildernis wilden laten gelden en anderzijds door naburige groepen. 14 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Uiteraard werd die vrijheid ook beperkt door de mogelijkheden die de bodem bood. Na 1300 ontstond zo, bij groeiende bevolkings­ druk, de tendens dat groepen boeren hun gebruiksrechten op de grond veilig wilden stellen. Zij waren daartoe min of meer gedwon­ gen door de steeds geringere hoeveelheid grond die voor de landbouw ter beschikking was. Voor die extensieve landbouw waren grote gebieden nodig, die gebruikt werden als weidegrond. Deze boeren verenigden zich in marken of buurten. Door regels en rechten probeerden zij hun grondgebied naar buiten veilig te stellen en ook intern het gebruik te regelen. Het ligt voor de hand dat de eigenaars van de boerderijen, de eigengeërfden, in dit proces van regels maken de belangrijkste positie innamen. Langs de randen van de Veluwe waren door de ontginningsbeweging naar de natte zone’s de meeste eigengeërfde boeren komen te wonen. In het centrum van de Veluwe bleef de bewoning beperkt tot kleine groepjes en hield de graaf de eigendomspositie van grote gebieden. Na 1300 kwamen door koop veel woeste gronden in bezit van de marken of buurten. De hertogen Reinald de I, II en III hadden door strijd met rivalen veel geld nodig. Delen van hun eigendom werden daarom wel verkocht. Daaronder waren grote bosgebieden als de Sijsselt, dat in 1427 werd afgesplitst van het Moftbos en ook het Rosendaelse Veld. De positie van de bezittingen in Rosendael8 past in de hierboven geschetste ontwikkeling. Door voortdurend geldgebrek waren de Gelder­se hertogen niet in staat om de Rosendaelse Marken op de Veluwe Legenda: groen: Wageningen Doorwerth Arnhem blauw: de Edese buurten of marken oranje: de Ginkel geel:de bezittingen van Rosendael (Ro),Terlet (Te), Deelen (De) en Reemst (Re) | fig 2.1 | Bezittingen van Rosen­ dael op de zuid Veluwe. Bron: de basis van de kaart is ont­ leend aan Demoed, Mandegoed schandegoed. bezittingen te onderhouden en de schade die in de loop van de 14e en 15e eeuw door verwaar­ lozing was aangericht, te herstellen. Hertog Karel van Gelre verpandde in 1516 Rosendael met al zijn bezittingen aan Gerrit van Scherpen­ zeel, drost van de Veluwe, als dank voor de steun die hij van hem had ontvangen. In 1536 moest hertog Karel definitief vrede sluiten van keizer Karel V. Hij deed daarbij afstand van Rosendael en alle rechten daarop. De Rosendaelse bezittingen Rosendael was veel meer dan het grote kasteel. Bij Rosendael hoorden ook het Rosendaelse Veld, het Terletse Veld, het Deelense Veld, het Reemster Veld en tijdelijk ook het Ginkelse Veld. De Rosendaelse bezittingen schoven als een grote wig van oost naar west over de zuid­ veluwe. Aan de zuidkant van de wig lagen de dichter bewoonde gebieden van het Schepen­ dom Arnhem en van Doorwerth. Aan de noord­kant van de wig lag het Aanstoterveld dat bij de buurt Otterlo hoorde, het Roekelse bos, dat onder de buurt Wekerom viel en de buurten Ede-Veldhuizen en die van Maanen. Bovendien had Rosendael nog verspreid liggende bezittin­ gen elders op de Veluwe. Bovenstaande kaart geeft een deel van die bezittingen weer. (fig. 2.1) Soms worden de bezittingen Terlet, Deelen en het Reemsterveld wel als marken aangeduid. Formeel is dat niet juist: er zijn geen markeboe­ ken bekend. Maar de wijze van grondgebruik van Terlet, Deelen en Reemst verschilde weinig met dat van Edese buurten en met de Ginkel.9 Waarschijnlijk kunnen de Rosendaelse bezittin­ gen en de Ginkel worden gezien als in oor­ Noot [9] De begrippen marke en buurt worden hier gemakshalve als synoniem gezien. ‘Buurt’ werd het meest op de west Veluwe gebruikt. 15 Grensmarkeringen De grenzen van al die eenheden lagen rond 1500 wel zo ongeveer vast. Er waren geen mogelijk­ heden meer om de gronden die in gebruik waren bij de boeren, zonder meer uit te breiden. In de 17e eeuw was het heel gebruikelijk om die eenheden ‘veld’ te noemen. In deze periode zijn ook de eerste kaarten van de agrarisch-economische eenheden versche­ nen, waarop die grenzen zijn getekend. Vaak zijn die kaarten gemaakt naar aanleiding van grens­geschillen met andere eenheden. Kaartenmaker Nicolaes van Geelkercken uit de 17e eeuw speelde daarbij een belangrijke rol.10 De kaarten van Van Geelkercken geven veel interessante informatie over de ‘velden’. De boerderijen, akkercomplexen met hun wallen, de heidevelden, waterplassen en het wegenpatroon waren op het moment dat de kaarten gemaakt werden natuurlijk niet nieuw. Ze zijn ontstaan in de voorafgaande jaren of, beter gezegd, eeuwen. | fig 2.2 | De oostgrens met het Deelensche veld in 1653. sprong grondheerlijke marken. Dat zijn marken waarin de enige eigengeërfde de grondheer was. De boeren van Terlet en Deelen waren pachters van Rosendael. De boeren van Reemst en Mossel werden dat in de 17e eeuw 16 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Voor het uiteindelijk helder en zonder misver­ standen markeren van de grenzen waren duidelijke veldkenmerken noodzakelijk. Dat markeren was belangrijk omdat de vrij beschik­ bare grond beperkt was geraakt. Daarvoor vielen de kaartenmakers terug op de kennis die de bewoners hadden van het veld. Prominente heuvels of heuvelruggen, dalen, meertjes bosjes, wegen, gaven in het lege landschap de grenzen aan. Het is frappant te zien hoe permanent die grenzen eeuwen lang zijn geweest. De nog vage grenzen uit de middeleeuwen werden door Van Geelkercken en zijn tijdgenoten vastgelegd. In de 18e eeuw werden ze door kaartenmaker Berend Elshoff gekopieerd. Ze werden opnieuw gebruikt bij de verpondingskaarten uit het eind van die eeuw en uiteindelijk nog eens bij de kadastrale minuutplans in het begin van de 19e eeuw. De huidige kadastrale kaart Otterlo sectie D, Reemst, waar het Planken Wambuis nu nog deel van uitmaakt gaat dus eeuwen terug. Alleen al daarom is het belangrijk om goed aandacht te schenken aan de grenzen van het Reemsterveld en proberen de resten van die markeringen in het veld op te sporen. Het zijn landschapselementen die niet alleen de grenzen van het oude bezit van Rosendael aangeven, maar nog veel meer de grenzen van de agra­ risch-economische velden uit de late middeleeu­ wen. Eenheden die gebaseerd zijn op nog veel ouder agrarisch grondgebruik. De oostkant Aan de oostkant grenst het Reemsterveld aan het Deelense veld. (fig. 2.2) Er zijn een aantal opvallende zaken aan die oost­ grens te ontdekken. Van noord naar zuid zien we op de detailkaart: • de Westervles. Een waterplas, die ligt op de plaats waar nu het lage Veld ligt. Van Geelkerc­ ken heeft op plaatsen waar hij water aantrof dat met blauwe kleur aangegeven (zie ook fig 1.6.). Ook aan de zuidkant van de Comenij vond hij dat toen water, evenals op een van de grensmarkeringen van het Deelense veld, de Dornen Struykens vles, dicht bij de huidige Deelense Was; • de Aartsberg. Het noordwestelijke markerings­ punt van het Deelense Veld, midden in een zandverstuiving; • de Comenij. De huidige Compagnieberg, een van de hoogste punten op de stuwwal van Oud Reemst; • de weg van Reemst naar Deelen. Hier komen we later op terug; • de weg van Harderwijk naar Arnhem. Hier komen we later op terug; Oud Reemst heette nog Reems. Rond Oud Reemst en op de huidige Deelense Start werden (eiken) struijken aangetroffen. Dit soort begroeiing kan erop dui­ den dat het landschap toen al overbegraasd was of dreigde te worden. > In het veld De Westervles lag ongeveer op de plaats waar momenteel de paddenpoel in het Lage Veld ligt. De Compagnieberg, ligt op het terrein van de Hoge Veluwe. De Aartsberg, ook op het terrein van de Hoge Veluwe. Het Papendal vormde een natuurlijke grens aan de zuidoostkant van het Reemsterveld. Het Schependom Arnhem liet er grenspalen op pollen plaatsen, die gedeeltelijk nog aanwezig zijn. | fig 2.3 | De zuidoost grens, Het Papendal, op de kaart van het Deelense Veld van Van Geelkercken uit 1629. Opvallend zijn een aantal natte plaatsen in of bij het dal, die nu nog te identificeren zijn. In het natte gedeelte bij de Goossenpol is nu de kruising van het zogenaamde Bommenlijntje met de Harderwijkerweg, die daar wat opge­ hoogd is. De duikers die daar in de Tweede Wereldoorlog zijn aangelegd liggen daar niet voor niets. Noot [10] Van hem zijn een aantal kaarten bekend, die nuttige informatie over de vroeg-mod­ erne tijd geven: - een kaart van het Deelensche veld uit 1629, gemaakt naar > In het veld De grenspalen, waarvan sommige op pollen, in het Papendal. Deels zijn ze te vinden op het terrein van de Hoge Veluwe (de Vredepol, de Braspol), deels op terrein van ‘s-Kooningsjagt (de Goossenpol) en deels op terrein van rijkswaterstaat (de Bijssenpol). Zogenaamde tussenpollen zijn te vinden op terrein van Natuurmonumenten. De watervles ten noorden van de Dennenkamp, nu een poel. aanleiding van een grensgeschil met het schependom Arnhem; - een kaart uit 1632. Het Reemsterveld wordt daar genoemd Veld om Reems oft Rozendaalse Velt. De kaart toont het veld te midden van het Aanstoterveld, het Deelense Veld, het Doorwerthse Veld en het Ginkelse Veld; - een kaart uit 1653, het Deel­ ense Veld. Op deze kaart wordt de boerderij Klein Terlet bij het Deelense Veld gerekend. 17 | fig 2.4a | Plaats van de poel ten noorden van de Dennenkamp in 1850. | fig 2.4b | Op een recente topografische kaart. De westkant Het Reemsterveld grenst, evenals het Renkumse veld, aan de oostgrens van het Ginkelse Veld. Er zijn enkele opvallende zaken te zien op de detailkaart (fig. 2.5): • de Westerbergen zijn begroeid met struiken, waarschijnlijk hakhout; • de Westerweg, de grensweg tussen het Reemsterveld en het Ginkelse veld. Nieuw Reemst. De akker is niet gesplitst, • de Bisschopsweg naar Deventer. Hier komen we later op terug. • het Oude Hout (t’olde holt). Het Oude Hout strekt zich ten noorden van Nieuw Reemst (West Reems) uit tot op de Westerberg. • de hoge stuifduinen ten westen van de akker van Nieuw Reemst zijn niet ingetekend. Misschien bestonden ze niet. Verder valt op dat het Ginkelse veld met struiken begroeid is. Die zijn ook te vinden in de zuid­ westhoek van het Reemsterveld ten zuiden van de Arnhemse weg, de huidige Buunderkamp. De noordgrens In de noordwest hoek is in 1903 een gedeelte verkocht aan het ministerie van Oorlog. Er werd toen een schietterrein aangelegd, waarvan de kogelvangers nog te vinden zijn. Om die grens te markeren heeft het ministerie grenspalen aangebracht Op die plaats wordt de grens van het huidige Planken Wambuis gevormd door een dubbele rij Amerikaanse eiken. | fig 2.5 | Kaart van het Ginkelse Veld door Nicolaas van Geelkercken, 1653. 18 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Dubbele beukenrij In de jaren 70 van de 19e eeuw heeft de eigenaar van het Reemsterveld veel energie gestoken in het markeren van zijn bezit. Hij deed dat niet alleen uit zakelijke overwegingen. De periode dat de grens goed herkenbaar moest zijn voor de boeren en schaapherders was immers al voorbij. Het planten van beuken langs recht­ getrokken oude wegen en – naast Hoog Buurlo de enige bekende plaats – hier ook langs de grens gebeurde op meer plaatsen in die periode. De te verwachten houtopbrengsten zullen zeker een rol hebben gespeeld, maar zeker ook esthetische overwegingen. De dubbele beukensingel, die nog bestaat, is geplant in een verband van zeven Rijnlandse voeten in de rij en drie Rijnlandse voeten tussen de rijen.11 Alleen aan de oost- en noordgrens, op het gebied dat nu aan de Hoge Veluwe behoort, werden geen beuken geplant. Waarschijnlijk was het stuifzand hier nog te actief en de grond te arm om beuken succesvol te planten. Op die plaatsen werden berken geplant. De resten daarvan, of van hun opvolgers, zijn ten noorden van de Compagnieberg en gedeeltelijk langs de noordgrens nog te zien. (fig. 2.6) Natuurlijk is een kaart van het hele Reemster­ veld ook van belang. De genoemde kaart van 1632, van Van Geelkercken geeft wat minder details dan de kaarten van de buurgebieden. Deze kaart is afgebeeld in de inleiding. Het best is het Reemsterveld echter te zien op de kaart die Berend Elshoff maakte toen Torck in 1722 het gebied in zijn bezit had gekregen. Op deze kaart zijn ook de grensmarkeringen te zien die Torck op pollen liet aanleggen. > In het veld De grensstenen, uit het jaar van de verkoop van het ‘driehoekje’ aan het Ministerie van Oorlog (1903). De dubbele rij Amerikaanse eiken. De dubbele beukenrij op de grens met het bosgebied van de gemeente Ede, de gemeente Doorwerth en de gemeente Arnhem. De plaats van de pollen op de uitloper van de Valenberg. | afb 2.1 | Grenspaal bij de oude Wekeromse weg, geplaatst door het Min. Van Oorlog in 1903. 2.2 Verbindingen met omringend gebied Het Reemsterveld was en is geen eiland op de Veluwe. Grote en kleine verbindingswegen liepen langs en over het veld. Meestal werden ze gebruikt door voetgangers en ruiters, maar in de late middeleeuwen nam ook het transport met wagens en karren toe. De markteconomie met vraag en aanbod, ook van producten van grotere afstand, begon zich te ontwikkelen. Voor de zandverstuivingen ontstonden, zo rond 1300, was de Veluwe verkeersvriendelijk te noemen voor karren.12 Stuifzanden kon de verbinding erg hinderen. Lastig waren de hellingen van de stuwwallen en de plaatsen waar dalen en beken doorkruist moesten worden. Volgens Heidinga was een heideveld gewoon berijdbaar. Dat moge zo zijn, maar het ligt wel voor de hand dat karren zoveel mogelijk gebruik maakten van bestaande sporen. Wanneer die teveel beschadigd raakten of te diep werden, moest een nieuw spoor gemaakt worden. We kunnen ons de grote doorgaande routes voorstellen als de aaneenschakeling van lokale Noten [11] Mededeling van Bart Boers, voormalig medewerker van het Nationale Park de Hoge Veluwe. [12] Heidinga De Veluwe in de vroege middeleeuwen. p. 246. 19 wegen en paden. Degenen die grote afstanden wilden afleggen zullen zoveel mogelijk gebruik hebben gemaakt van die wegen en paden. Vanaf de 13e eeuw en wellicht ook al eerder, was de Veluwe sterk ontbost geraakt. Op de grote kale vlakten waren oriëntatiepunten in het veld noodzakelijk, als er geen sporen van wegen te zien waren. Wegen en paden liepen over de eigendommen van kleine en grote grondbezitters. In feite was er een ongeschreven recht van overpad voor iedereen. Afgelegen dorpen en boerderijen stuurden de loop van de verbindingsroutes zodat reizigers die konden gebruiken om te rusten of te overnachten. De baronnen van Rosendael maakten hiervan gebruik door op strategische plaatsen herbergen te stichten en die te verpachten. Dorpen en grondeigenaars hadden voordeel bij de komst van reizigers. Producten en nieuws bereikten zo de bewoners. Dat ongeschreven recht van overpad duurde tot in het begin van de 20e eeuw toen de grote grondeigenaren hun eigendommen begonnen af te sluiten en wegen aan het openbaar gebruik begonnen te onttrekken. Op de minuutplans van de kadastrale kaarten en op de wegenkaarten van de gemeente Ede is een wirwar van wegen en paden te zien. In de 19e eeuw werd er steeds meer door de landelijke, provinciale en gemeentelijke overheid gestuurd en gestandaardiseerd. Na 1850 waren gemeenten verplicht een overzicht te maken van alle wegen die op hun grondgebied te vinden waren met de eigenaars en nog belangrijker, degenen die voor het onderhoud verantwoorde­ lijk waren. De wegen die in die leggers als publiek domein werden aangeduid, werden dat definitief wanneer er door de eigenaars geen bezwaar werd aangetekend.13 Dat gebeurde weinig omdat men belang had bij passerend verkeer. Over het Reemsterveld lopen zo nog steeds een aantal openbare wegen. Noot [13] Woud, Auke van de Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland. Amster­ Een deel van die wegen is tot ‘kunstweg’ verheven: dat wil zeggen dat ze op een of andere wijze verhard werden. Dat zijn uiteraard de belangrijkste en meest gebruikte routes. De wegen die niet voor verharding in aanmerking kwamen, werden steeds minder gebruikt en zijn voor een deel verdwenen, overgroeid of onder gestoven. dam 2007. p. 380. 20 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Andere zijn door de grondeigenaars gedurende de periode van de heideontginning rechtgetrok­ ken en op standaardbreedtes gebracht en vaak van wallen voorzien, zodat ze een functie in de bebossing konden hebben. De lange rechte lanen op het Planken Wambuis zijn in oor­ sprong, voor 1850, alle min of meer kronkelende verbindingswegen geweest. We kunnen op het Reemsterveld een aantal wegen onderscheiden. Om te beginnen de kleine lokale wegen – meer paden –, dan de interlokale wegen en tenslotte de grote handelsen postwegen. Beschrijving van de wegen 1. De weg van Mossel naar de Ginkel De weg is voor het eerst vermeld op kaart van Van Geelkercken in 1632. Hij loopt via de ‘Hinekamp’ langs de oostzijde van Ginkel en sluit aan op een weg van Ginkel naar Renkum. Deze lokale weg is momenteel nog geheel intact en is de enige weg van Mossel naar de Hinde­ kamp (de naam is een verbastering van Hinne­ kamp of Hennekamp). Dit gebied was in 1850 vanaf de grens met het Reemsterveld beplant met dennen. Van die grens tot aan Mossel was het gebied nog vrijwel onbebost. Het is nog goed te zien dat de weg daar doorheen liep. > In het veld De weg is geheel te zien. 2. De weg van Otterlo naar Mossel Deze lokale weg, het Mosselse Pad, is voor het eerst vermeld in 1722 op de kaart van Elshoff. Hij loopt in een slingerlijn van Mossel naar ‘Aen­ stoot of Otterlo’ en kruist ten westen van ‘’t Heikenbosje’ de grens van het Reemsterveld. De weg volgt de huidige Mosselse weg om bij het Mosselse pad ongeveer via het huidige fietspad juist ten westen van het Mosselse zand het Rozeboomswegje te kruisen. Vervolgens loopt hij door langs het westen van de renbaan en daarna uiteraard naar het centrum van Otterlo, de kerk. Het tracé van het pad is waarschijnlijk niet steeds hetzelfde geweest, maar zocht zich een weg langs en gedeeltelijk door het Mosselse zand. Waarschijnlijk is de weg na 1872 langs het aangelegde dennenbos gaan lopen. Voor die tijd volgde het een pad dat nu in het bos ligt. | fig 2.6 | Het Reemsterveld door Berend Elshoff in 1722. | afb 2.2 | Dubbele beukenrij aan de noordgrens bij Mossel. | afb 2.4 | Verhoging in het Mosselse Pad. | afb 2.3 | Plaats van een pol op de uitloper van de Valenberg. | afb 2.5 | Oude Wekeromse weg ten noorden van Nieuw Reemst. De weg is hier bijna een holle weg te noemen. 21 > In het veld > In het veld 5. De lokale weg van Wekerom naar Arnhem De weg lijkt wat onbetekenend, maar het was een lange route die eigenlijk al in Amersfoort begon. Hij kwam het Reemsterveld binnen via de huidige Planken Wambuisweg en volgt die huidige weg tot de Kelderbergen. Na de Kelder­ bergen werd een iets westelijker tracé gevolgd. Op de heide is het spoor te volgen naast een klein walletje. Vervolgens het dennenbos in ten noorden van Nieuw Reemst, waar het een nauwe slenk volgt. De doorsteek bij de noordelijke wal van Nieuw Reemst is weer goed te volgen. Vandaar een klein stukje in de richting van de Nieuw Reemsterlaan, maar al spoedig in zuidoostelijke richting de Puthei op. Aan de zuidelijke rand van de Puthei is nog goed te zien waar de weg door een zandduin heen ging. Op de Puthei zelf heeft veel verstuiving plaatsgevon­ den en is de weg moeilijker te volgen. Vanaf de Puthei tot de Oud Reemsterlaan en vandaar tot aan de grens van het Reemsterveld, waar het Papendal wordt doorkruist, volgt het een nu nog bestaand pad, dat bij het aanleggen van de bossen recht is getrokken. Een kleine poel ten noorden van de Dennenkamp vormde lang een oriëntatiepunt voor een kruising met een pad uit noordelijke richting. (fig. 2.4) Aan de overzijde van de grens, op terrein van de gemeente Arnhem, is nog te zien hoe daar aan weerszijden van de weg een beplanting van eiken was. Ten noorden van het Oude Hout is de weg goed te volgen langs de wal en door een verstoven gebied. Bij het lage Veld is een gedeelte verloren geraakt. > In het veld De weg is goed te zien. Interessant is de ver­hoging in de weg ten noordoosten van Mossel. Hier is waarschijnlijk te zien dat de gemeente Ede haar taak als wegbeheerder serieus nam door de weg in een laag gedeelte over een verhoogd wallichaam te laten lopen.14 3. De weg van Nieuw Reemst naar de Pampel Deze lokale weg heeft geen naam, maar slingert zich door het westelijke deel van het Oude Hout naar het noorden door een (vermoedelijk) dennenbos en valt ongeveer 100 m ten westen van de Harderwijker weg samen met de weg van Mossel naar de Pampel. De weg is nog niet op de kaarten van De Man te zien. Hij wordt voor het eerst op de TMK getekend en zal dus ergens tussen 1810 en 1850 ontstaan zijn. Voor die tijd ging men van Nieuw Reemst naar de Pampel via Mossel of zelfs via het Rozeboomswegje. Het Lage Veld was lang niet altijd gemakkelijk te doorkruisen. Pas nadat de aanleg van bossen in dat gebied begonnen was, had het zin in het gebied een weg te zoeken. Voor die tijd was het Lage Veld het gebied van schapen en ander vee. 4. De lokale weg van Deelen naar Renkum Het tracé volgde vrijwel het tracé van de huidige Oud Reemsterlaan, dat in 1850 al was rechtge­ trokken en beplant met aan weerszijden beuken. De weg kruiste de zuidgrens ongeveer op de plaats van het huidige nieuwe ecoduct. Vandaar is de richting niet helemaal duidelijk. De meest waarschijnlijke route loopt dwars over de ReijersCamp, ongeveer langs de huidige Sinderhoeve, om ten westen van het terrein van de Gelderse Roos de Doorwerthsche heide over te steken. > In het veld Te volgen tot aan het Thijsse-ecoduct. Noot [14] Gemeentearchief Ede inv. nr. GAE 2252B. 22 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Goed te zien, behalve op de Puthei. Daar is het trace weggestoven van de grens met het Oude Hout tot aan de kruising met de koningsweg. 6. De handelsroute van de Ginkel naar Deventer of Doesburg Van de Ginkel tot Terlet volgden beide routes waarschijnlijk hetzelfde tracé. De laatste, de route van Ginkel naar Doesburg staat ook wel bekend als een hessenweg. Op de kaart van Elshoff uit 1722 wordt hij ook zo genoemd. De naam hessenweg alleen al geeft aanleiding tot mythische verhalen, maar die zijn hier niet aan de orde. Hier is het belangrijk om vast te stellen wat er nog van deze oude handelsroute in het veld te zien is. Het laatste gedeelte van het tracé voert van Terlet op Deelen en daarna naar Oud Reemst, Nieuw Reemst en tenslotte de Ginkel, vanwaar | fig 2.7 | Overzicht van de beuken, eiken en berken. | fig 2.8 | Overzicht van wegen en paden op het Reemster­ veld. 23 Noten [15] Nooren, M.J., Over het verleden van de Hoge Veluwe. p. 53. Nooren schrijft dat de weg via de Companieberg gaat, maar dat is niet het geval. [16] Derks, Gerard, Oude Handelswegen op de Veluwe. Hierin wordt gesproken over een ‘land­ bouwer uit Reemst’. Bedoeld is de eigenaar. [17] Nooren, M.J., Het verleden van de houtwallen in het Nationale Park de Hoge Veluwe. p. 12. de route verder ging naar Amersfoort. Dat is een iets andere route dan de oude handelsweg naar Deventer, maar het is bekend en ook begrijpelijk dat de routes niet altijd precies hetzelfde tracé vormden. Dan kon ook niet omdat wegen soms onbruikbaar werden door allerlei omstandighe­ den, bijvoorbeeld door teveel verkeer. Er werd dan een nieuw tracé gemaakt, vlak daarbij. De handelsroute waarvan het laatste stuk deel uitmaakte van een hessenweg, is op meerdere kaarten te vinden. We stellen hier alleen het gedeelte van Deelen naar de Ginkel aan de orde. De route is in het veld niet zonder meer te herkennen, maar de combinatie van historisch kaartmateriaal en de hoogtekaart geeft heel aardige opties. De meest waarschijnlijke wordt hieronder gepresenteerd. Tussen Deelen en de grens met het Reemster­ veld was in 1900 nog een weg te volgen, waarvan alleen het laatste gedeelte verdwenen was. Dat gedeelte door de Deelense Start, nu ten zuiden van de huidige Karitzkyweg en de gemeentegrens met Arnhem, heeft, na het midden van de 19e eeuw nog, sterk te lijden gehad van verstuiving. Ongeveer 200 meter ten noorden van de gemeentegrens tussen Ede en Arnhem kwam de weg op het Reemsterveld uit. In 1629 kruiste volgens de kaart van Van Geelkercken ongeveer hier ‘de Kroatenpas’ de grens en in 1653 zag Van Geelkercken daar een ‘oude pol’. Het was dus een markant punt. Van de naam Kroatenpas wordt algemeen aangenomen dat hij verwijst naar de route die plunderende huursoldaten van graaf Hendrik van den Bergh in 1628 langs de oude handelsroute volgden. Als dat waar is, zijn de kaartenmakers er snel bij geweest. De naam Compagnieberg zou dan ook verwijzen naar deze soldaten. De oudste vermelding van die heuvel is uit 1632, ook door Van Geelkercken. De heuvel heet dan ‘Komenee’. Wellicht is Compag­ nie een verbastering van Komenee, waarvan de betekenis niet meer begrepen werd. Op dit zelfde punt ziet Elshoff in 1722 daar ook weer een ‘oude pol’ en hij noemt de weg die hij daar tekent: ‘Hesseweg’. In het noorden was de Compagnieberg te zien.15 We mogen aannemen dat die hessenweg over de Kroatenpas liep. Deze weg gaat verder naar het westen en passeert Oud Reemst aan de zuidkant. In 1727 was er een conflict tussen de voerlui met 24 Het Reemsterveld of Planken Wambuis hun Hessenkarren enerzijds en Lubbert Adolf Torck van Rosendael, juist eigenaar van het oostelijk erf geworden en burgemeester van Eck van Arnhem, eigenaar van het westelijk erf van Oud Reemst, anderzijds.16 Torck en Van Eck hebben er bezwaar tegen dat de hessenkarren een breed spoor trekken en de houtgewassen beschadigen. Zij willen een route van 10 tot 15 roeden breed (38 tot 52 m) uitzetten waarbinnen de voerlieden moeten blijven. Nooren acht het mogelijk dat de wallen die bij Oud Reemst zijn aangelegd en waarvan het bestek bewaard is gebleven, te maken hebben met de uitgezette route.17 Dat zou goed zo kunnen zijn. Van Oud Reemst ging de hessenweg verder langs de huidige Oud Reemsterlaan om ten zuiden van Nieuw Reemst de grens van het veld te passeren in de richting van de Ginkel. In 1850 was het tracé van de Oud Reemsterlaan nog niet rechtgetrokken en met beuken beplant. Het bochtige tracé van Nieuw Reemst naar de Ginkel liep mogelijk door een slenk die op de hoogte­ kaart goed te zien is. (fig. 2.10) Dit tracé is ook te zien op de kaart, die Van Geelkercken in 1653 van het Ginkelse veld maakte. Zie ook fig. 2.5. Een lang verhaal om aannemelijk te maken dat de hessenweg over het Planken Wambuis liep van Oud Reemst naar Nieuw Reemst. Dit lange verhaal kan niet verhullen dat er nog meer details gevonden kunnen en moeten worden. > In het veld De weg is waarschijnlijk te zien van Oud Reemst tot bij de grens van het Reemsterveld bij Nieuw Reemst. Daarna loopt hij door een slenk naar de Ginkel. Het laatste gedeelte loopt samen met de koningsweg. Van Oud Reemst richting Deelen is van de weg niets meer te zien. Dit gebied is sterk uitgestoven. 7. De handelsroute van Harderwijk naar Arnhem Deze noord-zuid lopende hanzeweg was een belangrijke verbinding tussen de belangrijkste steden op de Veluwe in de middeleeuwen. De westelijke route passeerde in het noorden de grens bij de zogenaamde ‘Quapoort’, een benaming die op meerdere historische kaarten voorkomt. Het oostelijke tracé liep aan de oostkant van de forten van het Otterlose Bosch over hoge grond. De oostelijke route wordt door Van Geelkercken op zijn kaart uit 1629 duidelijk afgebeeld. Ten zuiden van Oud Reemst, voor een heuvelrug, komen de Hoogen (de oostelijke) en den Laagen (de westelijke) Harderwijcker wegh weer bij elkaar. De Lage Harderwijkerweg doorkruist het Papendal bij de Goossenpol, een punt dat ook nu nog goed te herkennen is. Algemeen wordt als reden voor twee tracés zover uit elkaar, gegeven dat het weggedeelte erg slecht begaanbaar was. De Lage Harderwij­ kerweg loopt dwars door het Lage Veld, dat zich uitstrekte tot en met het Verdronken Bos op het huidige terrein van de Hoge Veluwe. Op zijn kaart van het Reemsterveld uit 1632 zijn ook de twee noordelijke tracés te zien. Op beide kaarten buigen de tracés om Oud Reemst heen. Geleidelijk aan is het westelijke tracé buiten gebruik geraakt. Waarschijnlijk door de zand­ verstuiving ten zuiden van het Lage Veld. De hoofdroute loopt rond 1800 dwars door de enclave, waardoor die duidelijk in een westelijk en een oostelijk erf gesplitst wordt. De oostelijke route is goed bewaard gebleven. Van de westelijke route is nog goed te zien hoe deze zich langs de grenzen van de enclave plooide en de westelijke wallen volgde. Dat gedeelte werd in 1832 nog gevonden op de kadastrale kaart. Aan de oostkant is nog een klein restant te zien, het begin van het zoge­ naamde ‘wegje van Wigman’. Op de hoogtekaart en op de kaarten van Google Earth is heel goed te zien welke belemmering de stuwwal vormde voor het vrachtverkeer: paar­ denkarren. De transportwagens hebben diepe groeven in het veld gesleten. In 1916 werd het tracé dat momenteel de Harderwijkerweg is, verhard en ging dat de grens vormen tussen het Planken Wambuis en de bezittingen van Kröller. Bij Oud Reemst kruisten de Harderwijkerweg en de Hessenweg elkaar.18 Dat was een strategische plaats voor een herberg, die daar aan het eind van de 18e eeuw werd gevestigd. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de boerderij al eerder als pleisterplaats werd gebruikt. | fig 2.10a | Reconstructie van het tracé van de hessenweg over het Reemsterveld op de hoogtekaart. | fig 2.10b | Op de topografische kaart. | fig 2.9 | Gedeelte van een wegenkaart van de gemeente Ede met Mosselsepad als openbare weg aangege­ ven. Bron: kaartencollectie gemeente Ede. > In het veld De weg is goed te volgen. Dat geldt uiteraard voor de huidige verharde weg, maar ook het oostelijk tracé op de Hoge Veluwe is goed te zien, evenals sporen ervan ten noorden van Oud Reemst. Noot [18] Bonnema, Het Planken Wambuis, p. 45, noemt ten onrechte de Harderwijkerweg een hessenweg. 25 8. De postweg van Arnhem naar Ede In 1632 heet de weg ‘Oude Eedewegh naar Eede oft Barnevelt’. Hij loopt van west naar oost langs ’t Sijsselt, via de zuidkant van Ginkel, ten zuiden van een geheimzinnig oord genaamd ‘Heijden­ stadt’. Vervolgens verder langs de zuidgrens van het Reemsterveld en de Bijsenpol, om iets ten zuiden van Warnborn samen te vallen met de Harderwijkerweg. De weg vormt de zuidgrens van het Reemsterveld, maar is geheel verloren gegaan in het Ginkelse zand. Op de hoogtekaart zijn wel delen te herkennen. Al in 1632 bestond ook de huidige weg van Ede naar Arnhem, dwars door het Planken Wambuis. Wellicht was de oude weg al in een vroeg stadium moeilijk begaanbaar door het Ginkelse Zand. Hierover later meer. > In het veld Mogelijk is er van de weg nog iets te zien. De weg heeft waarschijnlijk gelopen tussen de grenswal met het Wolfhezerveld en de grens­ beuken van het Reemsterveld. 9. De jachtweg van de Ginkel naar Dieren De eerste vermelding van deze weg is op de kaart van Elshoff uit 1722. De jachtwegen op de Veluwe werden door de stadhouder-koning Willem III aangelegd om zijn jachtpartijen efficiënter te laten verlopen. Ze liepen in zo recht mogelijke lijnen tussen de jachthuizen. Willem III had in Ede een onderkomen en in Dieren een hof. Vermoedelijk waren de meeste jachtwegen niet veel breder dan een meter of vier. Waar ze door stuifduinen gingen is die breedte het best te zien. Het is niet duidelijk hoe vaak de weg is gebruikt. Het oostelijk deel tot aan het boerderijtje in ‘Het Dal’ werd mogelijk nog in de negentiende eeuw door de baronnen van Rosendael. > In het veld De weg is in het veld te zien als een vaag spoor in de heide, dat vrijwel oost - west loopt. Het best kan dat een meter of 30 ten noorden van de bosrand aan de Planken Wambuisweg worden waargenomen. Noten [19] Breman, Gerrit en Piet Hof­ man, De Hoge Veluwe in kaart gebracht. p 80. 26 Het Reemsterveld of Planken Wambuis 10. Ossenweg en Koeweg Parallel aan de noordwest grens liep in 1722 de Ossenweg. De weg liep van Eschoten naar Kreel en de Ginkel en vandaar verder naar het zuiden. De Koeweg – niet identiek aan de Ossenweg – was voor 1870 de kortste verbinding van Ede naar Otterlo. Al in 1850 volgde de weg het huidige merk­waardig kaarsrechte tracé dat er nu nog ligt, maar niet in 1832. Beide zijn lokale wegen. > In het veld De Koeweg is niet te missen. De Ossenweg loopt langs de noordwest grens van het Reem­ sterveld. Het wegje is nog te zien, maar loopt nu dood op de voormalige kogelvangers. 11. Bommenlijntje Het tracé van de spoorlijn van Wolfheze naar de Fliegerhorst Deelen loopt langs de oostgrens van het Reemsterveld, voor een deel door het Papendal. Op de plaats waar de Harderwijker­ weg gekruist wordt loopt het tracé momenteel verder over het terrein van ’s Kooningsjacht. Op die plaats zijn de duikers te vinden die in de Tweede Wereldoorlog werden aangelegd om wateroverlast op dat lage punt te voorkomen. Vandaar verder over het terrein van de Hoge Veluwe, steeds langs de grensbeuken. Op het Aalderinksveld snijdt het tracé door de beuken­ grens heen en buigt af naar het noordoosten. > In het veld Het is nog geheel te volgen als een vaak enigszins verhoogde weg van vier meter breed met aan weerszijden een greppel. Het behoort tot de weinige relicten van de Tweede Wereld­ oorlog op het terrein van het Reemsterveld. 12 Rozeboomswegje Het Rozeboomswegje langs de noordgrens van het Reemsterveld, staat op recente topografi­ sche kaarten vermeld. Het loopt daar echter niet, maar volgt een meer noordelijk tracé.19 | afb 2.6 | Sporen van karren op het westelijke tracé van de Harderwijkerweg. | afb 2.7 | De oude postweg bij de zuidgrens van het Reem­ sterveld. De afstand tussen de grensbeuken links op de foto en de eik op de wal rechts is ongeveer 5 meter. 27 | afb 2.8 | Koningsweg in oos­ telijke richting bij de kruising met de Planken Wambuisweg. | afb 2.9 | Duiker waar de spoorlijn van Wolfheze naar Deelen de Harderwijkerweg passeerde. 28 Het Reemsterveld of Planken Wambuis 2.3 Landbouw in de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd niet ver van het Reemsterveld, maar zullen algemeen geweest zijn. Plaggen Het aantal hectaren akker dat bewerkt kon worden was dus afhankelijk van de beschikbare hoeveelheid plaggen en van de grootte van de veestapel. Die grootte van de veestapel was op zijn beurt weer afhankelijk van de weidegrond en niet in de laatste plaats van de hoeveelheid wintervoer die verworven kon worden. Een boerenbedrijf had voor elke 4 ha bouwland jaarlijks ongeveer 3 ha heide nodig om te plaggen. Die heide had zo’n 10 jaar nodig om te regenereren.22 13e 17e Tussen de en de eeuw deed de plaggen­ bemesting zijn intrede. Op de Veluwe zal dat in de 14e eeuw plaats gevonden hebben in Kootwijk en die ontwikkeling zal voor Oud Reemst en Mossel niet veel anders zijn geweest.20 Door de akkers te bemesten was het niet langer noodzakelijk om regelmatig het bebouwd areaal te wisselen, maar konden boeren zich vestigen op een vaste plaats. Hoe beter de bemesting des te intensiever een akker gebruikt kon worden zonder met enige regelmaat over te hoeven schakelen op braaklegging. Plaggenbemesting is gunstig voor het vocht­ houdend vermogen van een bodem en voor de mogelijkheden voor een gewas om goed te wortelen. Als basis voor de plaggenbemesting werden plaggen van gras en heide gebruikt, maar ook allerlei soorten strooisel van blad en later dennennaalden. Voor een betere chemi­ sche samenstelling van de bodem is dierlijke mest noodzakelijk. Zo’n plag werd geslagen met een plaghak of plagzicht en had ongeveer de afmeting van de huidige stoeptegel: 30 x 30 cm. De dikte mocht 3 cm dik zijn. De plaggen waarin mos voor­ kwam, werden als bijzonder waardevol gezien. Het was de kunst zo te plaggen dat er geen aarde werd meegenomen. Als hij dikker was, werd de bodem te kwetsbaar en duurde het veel langer voor deze kon regenereren.21 Deze regels golden voor de boeren van de Maanderbuurt, Het areaal voor de plaggenbehoefte van de drie enclaves kan zo worden ingeschat. (zie tabel hieronder). Dat is niet meer dan een ruwe schatting, maar hij geeft wel aan dat een flink deel van het Reemsterveld het jarenlang met een hele lichte vegetatie moest doen. Pas na een jaar of tien was de vegetatie immers weer op sterkte. Er was dus een groot gebied waar schapen niet konden grazen zonder het risico te lopen dat er stuifker­ nen zouden ontstaan. Roofbouw lag steeds op de loer. > In het veld Van de roofbouw door het slaan van plaggen en de begrazing door schapen, is nog iets te zien in de buurt van de voormalige schaapskooien. enclave Globale omvang in 19e eeuw Areaal heide per jaar Areaal heide in 10 jaar Mossel 15 ha 11,25 ha 112,5 ha Nieuw Reemst 13 ha 9,75 ha 97,5 ha Oud Reemst 12 ha westelijke erfw 9 ha 90 ha Oud Reemst oostelijk erf 11 ha 8,25 ha 82,5 ha 51 ha 38,25 ha 338,25 ha Totaal ha Reemsterveld Beschikbaar zonder bosgebieden en gebied boerderijen Noten [20] Heidinga, p. 100. [21] Oosten Slingeland, van 3300 ha 2900 ha De Sijsselt, p. 27. [22] Heidinga, Kootwijk, p. 148. 29 | afb 2.10 | Doorsnede van een reconstructie van de wal uit 1773/76 en doorsnede van de wal bij Oud Reemst uit 1982. bron: Nooren , het verleden van de houtwallen, 1987. | fig 2.11 | Locatie voormalige schaapskooi bij Oud Reemst en resten walsysteem. bron: google earth | afb 2.11 | De schapen van Aart van de Brandhof op de noordflank van de stuwwal bij Oud Reemst. 30 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Wallen Op het Reemsterveld , in de directe omgeving van de landbouwenclaves zijn houtwallen een opvallend landschapselement. Ze zijn te vinden rond alle drie de enclaves, Oud Reemst, Mossel en Nieuw Reemst, maar ook rond de Kemper­ berg en de Ginkel.23 De wallen konden meerdere functies vervullen. Ze markeerden eigendommen, zorgden voor wild- en veekering en speelden een rol bij de houtproductie. Ook wordt windkering wel genoemd als één van de functies. Die laatste functie moet die niet al te hoog worden ingeschat, zeker niet wanneer het hout op de wal pas gekapt was. De wallen rond de drie enclaves zijn alle ooit begroeid geweest, waarschijnlijk met eiken hakhout. Op een aantal plaatsen is dat verdwenen. Er zullen meerdere oorzaken voor het verdwijnen van de begroeiing zijn: begrazing, te veel kappen, niet op tijd inboeten en gewoon ver­waarlozing omdat de oorspronkelijke functie overbodig was. Om de mest van het vee optimaal te gebruiken liet men het vee in periodes dat er geen gewas op de engen stond, daar op grazen. Dat had tot voordeel dat ook de onkruiden opgegeten werden en de grond losgetrapt werd. Bijkomend voordeel was uiteraard een flinke tijdsbesparing omdat runderen en schapen niet de hei op hoefden. Over het aanleggen van wallen bij Oud Reemst vond Nooren bronnen in het archief Keppel.24 In die stukken komt niet alleen aan de orde de manier waarop dit soort zaken werden aanbe­ steed, maar er kan ook een bestek uit worden afgeleid. Het aardige van deze vondst is, dat in deze periode uit meerdere bronnen elders op de Veluwe bestekken van veekerende wallen te vinden zijn. Ze geven overal vrijwel de zelfde maten voor de wallen. Kennelijk was er een soort standaard ontwikkeld, die overigens ook gold voor de wijze van aanbesteding.25 In dat bestek werd ook nauwkeurig omschreven hoe groot de plaggen zouden moeten zijn en van welke kwaliteit en zelfs dat voor de wal werd opgeworpen, eerst de zoden van het maaiveld verwijderd moesten worden om een betere hechting met de ondergrond te verkrijgen. Een onderdeel van zo’n wal was de greppel waar het zand voor het wallichaam uit kwam en die een belangrijke functie had bij het tegenhouden van wild. Die greppel lag aan de buitenzijde en is ook nog wel vaak te zien.26 Naast de wal werd een strook grond 4 voet diep, ‘gerioold’, omgespit. Dat werd waarschijnlijk gedaan om op en naast de nieuwe wal eikenhak­ hout te planten. Dat zou de systemen van drie - niet twee, zoals Nooren stelt - parallel lopende wallen verklaren. Die wallen kunnen dan als elkaar in tijd opvolgende uitbreidingen van het hakhout naast de oorspronkelijke wal verklaard worden. Ten oosten en noorden van Oud Reemst, ten noorden en oosten van Mossel, ten noorden van Nieuw Reemst en ten westen van Ginkel komen deze complexen voor. Bij zo’n systeem van meerdere wallen met diep riolen is de oorspronkelijke greppel aan de buitenzijde niet meer goed te herkennen. > In het veld De wallen zijn misschien wel het markantste element rond de drie enclaves, zelfs zonder de begroeiing. Bij de schaapskooi in de noordwest hoek van Oud Reemst is nog het restant van een wal te zien. Mogelijk is de uitbreiding met een hakhoutstrook hier opgegeven ten bate van de uitloop van de schaapskooi. Noten [23] Nooren, M.J., Ouderdom en cultuurhistorische waarden van houtwallen in Nederland, 1981. Nooren onderscheidt heggen of hagen en houtwallen. Beide zijn strookvormige struwelen, maar houtwallen zijn niet direct op het maaiveld geplant maar op een opgeworpen wal. Begroeid met zowel opgaand De vraag is van wie deze wallen waren. Waren ze van de grondeigenaar of van de boer, die de akker pachtte? Ook de pachters hadden tenslotte belang bij de wallen. Zij beschermden hun akkers tegen vee, wild en wind. In pachtcontracten komen we regelmatig voorwaarden tegen met betrekking tot de wallen en houtranden langs de akkers, waaraan de pachters moesten voldoen. Op grond daarvan kan aangenomen worden dat de wallen en bijbehorende hakhoutranden van de grondeigenaar waren. hout als wat zij noemt: ‘eiken kromhout’. [24] Nooren, M.J., Het verleden van de houtwallen in het Nationale Park de Hoge Veluwe, 1987. p. 7. Op basis van dat bestek zijn op de Hoge Veluwe wallen van het oostelijke erf van Oud Reemst gereconstrueerd. [25] Breman, Gerrit, In de Kostersteen, oktober 2010. De wildwal bij de Doesburgerbuurt, bij EdeVeldhuizen en Maanen maakt een vrijwel identieke tekening mogelijk rond diezelfde jaren. Schapen Het vee bestond niet alleen uit een kudde schapen, maar schapen maakten er wel een belangrijk deel van de veestapel uit. Schapen stellen weinig eisen aan hun voer. Wanneer ze overdag grazen op de heide, eten ze ongeveer 4 tot 8 kg droge heide en gras per dag. Diezelfde hoeveelheid is ook ongeveer nodig wanneer ze De bestekken zijn te vinden in de buurtboeken van de Does­ burgerbuurt. [26] Overigens is voorzichtig­ heid hier geboden. Onderzoek aan de wildwal bij Hoekelum toont aan dat er niet één, maar twee greppels waren: aan beide zijden van de wal. 31 in de winterperiode op stal staan. Wanneer er niet voldoende wintervoer was, verzwakten de runderen en schapen natuurlijk. Het zal voor de boeren en hun herders ervaringskennis geweest zijn om de optimale hoeveelheid wintervoer in hooibergen op te slaan. Op de eerste kaarten staan de bergen bij de boerderijen prominent getekend. Ze waren van groot belang. Van even groot belang waren de schaapskooien, waar de schapen in opgesloten werden wanneer ze van de hei kwamen. Uit de grootte van de kooi kan globaal berekend worden hoeveel ooien er in kunnen: 1 ooi per m2. Op het Reemsterveld is de plaats van een behoorlijk aantal kooien bekend. Bij Oud Reemst minstens vier: twee op het oostelijk erf en twee op het westelijk erf, Nieuw Reemst één of twee en bij Mossel twee. Als de plaats van de kooi nog goed herkenbaar is kan de oppervlakte en daarmee het aantal ooien dat er in past, globaal berekend worden. > In het veld Het recht van schaapsdrift was een belangrijk recht omdat zonder dat recht van overpad naar de weidegronden de scheper en daardoor de boer met zijn akkers in de problemen kwam. In een marke-organisatie stelden de richter en zijn secondanten de regels voor de schaapsdrift. Op het Reemsterveld golden in beginsel een zelfde soort regels, maar nu werden ze gesteld door de grondheer. Regels voor het drijven van schapen waren erg belangrijk. Vooral in het droge voorjaar is de bodem dermate kwetsbaar dat verstuiving zomaar kan optreden. We moeten dan denken aan het verbod om over afgebrande heide en stuifzanden te lopen; aan het aanwijzen van plaatsen waar de schapen gewassen kunnen worden; het verbod voor personen, die niet betaald hebben om op het veld hun dieren te weiden en het aanwijzen van specifieke schaapsdriften voor herder die kwetsbare of verboden gebieden moesten passeren. Een aardig voorbeeld van zo’n afgepaalde drift, maar dan uit het midden van de 19e eeuw ligt bij Oud Reemst. (zie par. 3.1. zandverstuivingen.) De plaatsen waar de schaapskooien stonden. > In het veld Behalve door schapen werd de heide ook gebruikt voor het weiden van koeien en paarden. Die hebben beslist niet voldoende aan struikheide. We weten uit het kaartmateriaal uit de 16e eeuw dat delen van het Reemsterveld veel vochtiger waren dan nu. Daar zullen de meeste koeien en paarden gegraasd hebben. Rundvee en paarden graasden ook op de bermen langs de akkers en op de akkers wanneer de oogst binnen was. Daar, op het lage Veld, was ook de plaats waar de schapen uit Reemst en Mossel gewassen werden en daar was ook altijd wel wat te drinken als dat niet gevonden kon worden in kleine plassen en poelen. Een schaap heeft gedurende de dag verrassend weinig water nodig en vindt meestal zelf de plaatsen waar gedronken kan worden.28 Ruimte voor de kooi nog goed te zien bij de noordwestelijke schaapskooi van Oud Reemst. Aantallen schapen Om de schapen naar de heide te drijven waar hij zijn vee wilde weiden, maakte de herder gebruik van min of meer vaste routes, de schaapsdriften. Die schaapsdriften zijn vaak gebonden aan regels omdat ze soms tussen kwetsbare gebieden door lopen: akkers, wallen en later - na 1800 - aange­ plante dennenbossen en zandverstuivingen. Soms zijn ze ook afgepaald. Omdat het Reemsterveld in eigendom was bij de heer van Rosendael kon die ook bepalen wie er het recht van schaapsdrift had. Dat waren niet alleen de schepers van Mossel, Oud Reemst en Nieuw Reemst. Om inkomsten te genereren verpachtte hij ook aan omliggende boerderijen buiten het Reemsterveld. De schepers kwamen uit Roekel, Ginkel, Aenstoot, Kemperberg en zelfs uit Eschoten en Wolfheze. De boeren die gebruik maakten van het Reemsterveld pachtten Een schaapskudde graast buitengewoon selectief en laat tijdens het grazen, wanneer ze rustig gedreven worden, weinig mest vallen. Die mest valt wanneer de schapen in rust in of bij de kooi zijn.27 Om de hoeveelheid mest en urine goed op te vangen is een goede strooisellaag op de bodem van de kooi noodzakelijk. Vlakbij de schaapskooien is vaak een ruimte of kraal waar de schapen enige tijd lopen voor ze de hei op gaan of bij terugkomst, voor ze naar binnen gaan. Deze ruimte wordt ook wel gebruikt voor het graven van de zandlaag die onderin de kooi lag. Noten [27] Mededelingen van Aart van de Brandhof, schaapherder op Kreel en Roelof Brandsma, schaapherder op de Loener­ mark. [28] Mededeling van Aart van de Brandhof. [29] Nooren, M.J., Over het verleden van de Hoge Veluwe. p. 15. [30] Roessingh, De veetelling. p. 20. [31] Roessingh, De veetelling. p. 34. 32 Het Reemsterveld of Planken Wambuis dus niet het veld, maar slechts het recht om daarin schapen te weiden.29 Nooren schat, op basis van uit het aantal kooien en de kuddes die van elders kwamen, het aantal schapen dat jaarlijks op het Reemsterveld graasde, op 950. (Ze gaat ervan uit dat elke kooi 100 schapen kon bevatten en de kuddes van buiten uit gemiddeld 50 schapen bestonden.) Dat is ongeveer per 3 ha een schaap. Zij maakten dan gebruik van alle beschikbare grond buiten de akkers, de bossen en de grond die na het plaggen aan het regenereren was. Als dat zo is, was er in de 18e eeuw geleidelijk een eind gekomen aan de rek die er zat in de woeste gronden, die de traditionele landbouw nodig had. Het spoort ook met de berekeningen van Roes­ singh. Hij berekent een vermindering van het aantal schapen op de Veluwe tussen 1526 en het midden van de 19e eeuw (In de gemeente Ede van 12600 schapen in 1526 naar 8900 in de 19e eeuw). Die vermindering is niet te wijten aan de toenemende heide ontginningen. De meeste ontginningen kwamen pas na 1850.30 | fig 2.12 | Kaart met alle schaapskooien rond het midden van de 19e eeuw. Invloed op bodem Behalve het plaggensteken en het begrazen door schapen werd het veld nog op andere wijzen geëxploiteerd. Er werd hei gemaaid als brandstof in de haard. Er werd met karren over gereden door langstrek­ kende handelaars en door de boeren zelf. En er werd zand en grind gegraven. Dat alles droeg bij aan de beschadiging van de heide, waardoor het verstuiven van zand in de hand werd gewerkt. Al in de 16e eeuw kwamen er vanuit het gewest Gelre ‘placaten’ die over­ exploitatie moesten tegengaan. Regelingen, die tot ver in de 19e eeuw doorgingen. Een direct gevolg van de degradatie van de heide was dat er minder mogelijkheid was voor het houden van rundvee en paarden. Roessingh brengt dan ook de terugloop van het aantal stuks rundvee en paarden vanaf het midden van de 17e eeuw hiermee in verband.31 | afb 2.12 | Kaart met alle schaapskooien rond het midden van de 19e eeuw. > In het veld Op vele plaatsen op de helling van de stuwwal­ len zijn de gaten te zien waar grind en leem werden gegraven. | afb 2.13 | Grindgaten langs de oude Wekeromse weg bij Mossel. 33 Landbouwproducten Over de landbouwproducten die van het Reemsterveld kwamen hebben we niet veel specifieke informatie. We moeten, evenals bij de andere landbouw­ bedrijven op de hoge Veluwe denken aan rogge, boekweit, haver en gerst waar dat mogelijk was en niet te vergeten honing en bijenwas. Als er boekweit geteeld werd waren bijen noodzakelijk voor de bestuiving. Mest was het hoofdproduct van de schapen­ houderij; schapenwol was een bijproduct. De wol van schapen die op de schrale gronden grazen is ruwvezelig en niet veel waard. Als er geschikte weidegrond voor vetweiderij was, kon er vee voor vleesverkoop gehouden worden. In droge jaren zal dat een probleem geweest zijn. Het lijkt niet veel, maar de bedrijven op het Reemsterveld waren welvarende bedrijven. Ze hadden vermoedelijk wat neveninkomsten uit de bosbouw als ze ingehuurd werden door de eigenaar en, in het geval van Oud Reemst, van passerende reizigers. 2.4 Eigenaren en pachters Het is in het kader van dit verslag niet zo relevant om diep in te gaan op de verschillende eigenaars van het Reemsterveld. Maar een globaal overzicht van de activiteiten van de eigenaren is natuurlijk wel van belang omdat het beleid van de grondeigenaars direct invloed heeft gehad op de manier waarop van het veld gebruik werd gemaakt. In 1536 ging het Reemsterveld van de Gelderse Hertog, over in handen van Willem van Scher­ penzeel. Hij en zijn opvolgers hadden het veld in bezit, maar waren nog geen eigenaar van de landbouwenclaves Mossel en Oud Reemst. De eigenaren van die boerenbedrijven vonden het niet vanzelfsprekend pacht te moeten betalen voor het gebruik van het veld. Zij vonden dat ze oudere gebruiksrechten hadden. Dit wordt als aanwijzing gezien voor langdurige bewoning van Oud Reemst en Mossel. No0t [32] Bierens de Haan, J.C., Groen Hemeltjes. p. 90. In 1632 komt het, na een paar tussenstappen, in handen van het geslacht Van Arnhem. In 1667 werd Johan van Arnhem heer van Rosendael. Hij trouwde met zijn nicht Jeanne Margriete van Arnhem. Hij was een interessant persoon: geïnteresseerd in wetenschap en kunst en een vertrouweling van stadhouder Willem III, die hem op veel belangrijke posten benoemde. 34 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Hij verfraaide het kasteel en consolideerde de bezitting van Rosendael. Na de dood van Wil­ lem III wist hij zichzelf en zijn positie goed te handhaven in de politieke strubbelingen, de Plooierijen, die toen ontstonden. Het echtpaar bleef kinderloos en onderhield zeer goede contacten met adellijke families op de Veluwe. De familie waarmee zij de meest hechte banden onderhield, was de familie Torck. Lubbert Adolph Torck (1687-1758), neef van Jan van Arnhem, kwam zo in 1721, nadat ook Margriete was overleden, in het bezit van het Reemsterveld en andere bezittingen op de Veluwe. Door zijn huwelijk met Petronella Wilhelmina van Hoorn (1698-1764) beschikte het echtpaar over vol­ doende geld om het grondgebied ook uit te breiden. In 1724 wist hij de oostelijke helft van Oud Reemst te kopen en in 1725 de ontbrekende helft van het erf Mossel. Een machtig echtpaar. Hun inkomsten haalden ze voor de helft uit diverse ambten. De verpach­ ting van die bezittingen vormden in de periode van 1729 tot 1758 ongeveer 30% van de totale inkomsten. De overige 20% kwam uit rente en houtverkopingen.32 Ook het huwelijk tussen deze beide echtgenoten bleef kinderloos. Met zijn opvolger, zijn neef Jan Assueer Torck, brak een andere tijd aan. De landbouwenclaves Op het Reemsterveld zijn drie oudere landbouw­ enclaves te zien. De jongere bewoning: het Planken Wambuis en de Dennenkamp hadden beide wel enig bouwland, maar hebben nooit als zelfstandige boerderij gefunctioneerd. Mossel en Oud Reemst waren al bewoond voor het Reemsterveld door de Gelderse hertogen werd overgedragen aan de familie van Scherpen­ zeel en haar opvolgers. De adel bezat lang alleen het omringende veld, dat ze verpachtten aan de eigenaars van de boerderijen. Pas in de tweede helft van de 18e eeuw wist Lubbert Adolph Torck de eigenaars van Mossel en Oud Reemst uit te kopen. Nadat Torck ook het westelijk erf van burgemeester van Eck had weten te kopen, was het hele Reemsterveld inclusief de landbouwen­ claves in bezit van de familie van Torck. Torck nam in 1722, toen hij het Reemsterveld in bezit kreeg, de gelegenheid te baat om van de enclaves nauwkeurige kaarten te laten maken door Elshoff. In de vorige paragraaf is een poging gedaan de grootte van het landbouwareaal te schatten voor de 19e eeuw. Het is aannemelijk dat dit in de 18e eeuw niet veel anders was. Oud Reemst De oudste aanwijzingen dat er een plaats ‘Remst’ heeft bestaan, stamt uit 1427. Daar is sprake van een Remsterwegh.33 Dat is dus de 15e eeuw, maar vrijwel zeker is de enclave ouder. Hoe het landbouwcomplex er toen uit zag weten we niet. De eerste kaart die laat zien hoe de nederzetting toen in het veld lag, stamt uit 1629 en is van Nicolaes van Geelkercken. Heel veel detail geeft de kaart niet. Er zijn zeven akkers te onderscheiden, omringd door wallen. Op drie daarvan staan bouwwerken, waarvan een hooiberg. De akkers zijn nu niet meer goed te identificeren. We weten ook niet hoe nauw­ keurig de kaartenmaker heeft gekeken. De wegen lopen om de enclave heen. Oud Reemst lag aan een kruispunt van wegen. Het is geen wonder dat de enclave aantrekkelijk was als rustplaats voor passanten. Mogelijk al in 1647, maar in elk geval in 1786 is er sprake van een pachtcontract waarin van een herberg sprake is.34 Ook op de overzichtskaart uit 1722 zijn er niet veel details meer te zien. Wel zien we de beide boerderijen nu liggen op de plaats waar ze tot voor kort lagen. Van het oostelijk erf heeft Elshoff ook een kaart laten maken in 1722. (fig. 2.15) Daar zijn veel meer details op te zien en daarop herkennen we ook het huidige oostelijk erf heel goed. De akker is in tweeën gesplitst. Op het noordelijk gedeelte (links op de afbeelding) lijken de ploegvoren in noord-zuidelijke richting te lopen. Op het zuidelijk gedeelte lopen ze oost-west. Laten we gemakshalve aannemen dat een vergelijkbare nauwkeurigheid ook voor het westelijk erf gold in die tijd. De contouren van het huidige Oud Reemst, inclusief het bosgebied ten noorden ervan, kunnen we voor het eerst goed herkennen rond 1800. Mossel Ook de bronnen over Mossel gaan terug op de 15de eeuw (1476). (fig. 2.16) De naam, ‘Morschel’ kan verwijzen naar ‘lage, vochtige grond nabij een bos. Het bevatte, evenals Oud Reemst, twee | afb 2.14 | Portretten Lubbert Adolph Torck en Petronella Wilhemina van Hoorn. erven. Over het eigendom van de erven bestond lang onenigheid. De erfpachters zagen zich zelf als eigenaar. Het wijst erop dat Mossel lang bewoond is geweest. Ook in de tijd dat het Reemsterveld nog tot de domeingrond behoorde. De akkers van Mossel waren verspreid over een aantal percelen. In totaal besloegen die akkers in de 19e eeuw zo’n 15 ha bouwland. Noten [33] Nooren,M.J., Over het verleden van de Hoge Veluwe. p. 53. Er zijn twee kooien te herkennen. Rond de akkers lijkt een enkel walsysteem te liggen. [34] Nooren, M.J., Over het verleden van de Hoge Veluwe. p. 72. 35 Nieuw Reemst | fig 2.13 | Oud Reemst op de kaart van Van Geelkercken uit 1629. Torck dacht dat er meer uit zijn Reemsterveld te halen was en hij liet een nieuwe ontginning aanleggen in 1628: West Reemst, dat later Nieuw Reemst ging heten. (fig. 2.16) De plaats voor de nieuwe ontginning Nieuw Reemst is goed gekozen. Niet alleen zijn er de ‘bruine gronden’aan de oppervlakte te vinden, maar Nieuw Reemst was ook goed te bereiken. Het lag op een kruispunt van nu vergeten wegen. Van noord naar zuid liep de weg van Wekerom naar Arnhem. De hoofdroute liep overigens in 1722 nog niet vlak langs Nieuw Reemst. Aan de zuidkant passeerde het verkeer over de handels­ weg van de Ginkel naar Deventer. In de 19e eeuw besloegen de akkers van Nieuw Reemst ongeveer 13 ha bouwland. Er zijn geen kooien te herkennen, maar analoog aan de kaarten van Oud Reemst en Mossel kunnen we veronderstellen dat ze lagen op de plaats waar ze tot voor kort lagen. > In het veld Het is voor alle enclaves opvallend hoezeer de vorm en plaats van de akkers in al die eeuwen onveranderd is gebleven. Opvallend bij Nieuw Reemst is de lengteverde­ ling van de grote akker. Die is in het veld niet meer te zien, maar wel op de hoogtekaart van het AHN. Het hakhoutbosje aan de oostkant ziet er wat de vorm betreft momenteel nog precies zo uit als in 1722. Reemsterveld als jachtgebied | fig 2.14 | Oud Reemst op de kaart van Elshoff uit 1722. Noot [35] Gerrit Breman, ‘De Konings­ weg van Ginkel naar Dieren’ in Nieuwe Veluwe, Jrg. 1. 36 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Naast het gebruik voor de landbouw speelde het Reemsterveld een belangrijke rol bij de jacht. Vanaf de tweede helft van de 17e tot diep in de 18e eeuw was de Veluwe een aantrekkelijk jachtterrein geworden. De stadhouder-koning was een belangrijke stimulans voor de groei van deze adellijke hobby. Hij kwam graag jagen op Rosendael en had er zelfs een belvedère gepland. Het gebouwtje was overigens pas in 1702 klaar. Willem III was toen al overleden. Ergens tussen 1675 en 1700 liet hij een konings­ weg aanleggen van Dieren naar Ede.35 De weg liep voor een belangrijk deel over de gronden van Rosendael. Waarschijnlijk had de eigenaar van Rosendael daar niet alleen toestemming voor verleend, maar mogelijk ook bijgedragen aan de aanleg van de weg. Wild Om te kunnen jagen moet er jachtwild zijn. Dat was er ook: herten en zwijnen werden geïmporteerd en zwierven uit over de Veluwe. Dat is misschien het meest spectaculaire wild, maar op het Reemsterveld waren ook konijnenwaran­ des. De grondheer had het alleenrecht op de konijnenjacht. Konijnenwarandes waren er als gesloten en als open warande. Heel vaak werden konijnen in een gesloten warande met een konijnenberg ook gefokt om daarna te worden uitgezet in de open warande. In de 16e eeuw werden ze ook wel ‘waranden van konijnen en veldhoenderen’ genoemd.36 De konijnenstand kon gemakkelijke tot een onbeheersbaar probleem worden. In het Edese Bos werden konijnen tussen 1751 en 1781 bestreden met fretten. Het fretteren was aan strikte regels gebonden en mocht alleen binnen het bos gebeuren. Op de eigendommen van Torck werden vergunningen om te fretteren verleend tussen 1739 en 1776.37 Maar nog in de 19e eeuw was die konijnenstand zo aanzienlijk dat de toenmalige eigenaar, Willem Frederik Torck claimde dat de opbrengst uit de konijnenjacht de enige opbrengst van het landgoed was.38 De wildstand was waarschijnlijk op zijn hoogst rond 1700 toen de jacht door de adel onder aanvoering van Willem III het grootst was. Rond die tijd is ook een toename te zien in de aanleg en het onderhoud van wildkerende wallen, waarvan er ook minstens een op Oud Reemst is aangelegd. De lange wildwal van Wageningen naar Lunteren is aantoonbaar opnieuw in onderhoud genomen in verband met de schade die het wild toebracht aan de gewassen.39 Bonnema constateert dat een grote wildstand schadelijk is voor het bos. Voor het Planken Wambuis past hij Duitse berekeningen toe. Het aantal stuks roodwild op het Planken Wambuis zou niet meer dan 10 moeten bedragen om de houtteelt geen schade toe te brengen.40 Hoe die verhouding ook ligt, het is kennelijk een kwestie van kiezen geweest: bij een hoge wildstand kun je niet te veel profijt van het bos verwachten. | fig 2.15 | Het oostelijk erf van Oud Reemst in 1722. De plaatsen van de beide kooien zijn nog te zien. | fig 2.16 | Mossel in 1722 door Elshoff. Noten [36] Bouwer, Klaas, Tot Profijt en tot genoegen. p. 238. [37] Malenboek Edese Bos, transcriptie 2010. Bonnema Planken Wambuis. p. 47. [38] Bonnema, Het Planken Wambuis, tekent een uitspraak op van de laatste baron van Pallandt, die gezegd zou hebben dat de enige winst die hij maakte op het Planken Wambuis afkomstig was van de 2000 konijnen, die hij jaarlijks Bosgebieden schoot. Op het Reemsterveld is in de 17e eeuw al niet veel bos meer te bekennen. Door overmatige kap voor onder andere scheepsbouw en waar­ schijnlijk overbegrazing, is wat er over was van het oorspronkelijke berken-eikenbos, dan al vrijwel verdwenen. Hakhoutcomplexen zijn verwaar- [39] Breman, Gerrit, ‘De Wildwal tussen Bennekom en Kunteren.’ in de Kostersteen, okt. 2010. [40] Bonnema, Het Planken Wambuis, p. 19. Hij voegt | fig 2.17 | Nieuw Reemst in 1722 door Elshoff. eraan toe dat 10 stuks geen levensvatbare roedel is. 37 | afb 2.15 | Stadhouder-koning Willem III, marmeren buste door Jan Blommendael. loosd en niet op tijd verjongd. De overmatige wildstand, met name die van konijnen is hiervan een van de oorzaken. Het Reemsterveld past hiermee in het algemene patroon in Nederland en zelfs West-Europa.41 De boscomplexen die werden gevonden zijn op de kaarten uit de 17e en 18e eeuw duidelijk te zien. Het zijn er eigenlijk maar twee: • het Oude Hout, dat zich uitstrekte tot aan de grens met het Ginkelse Veld, liep ten noorden langs Nieuw Reemst. De wal die daar loopt was er vermoedelijk niet in 1722. Wat omvang betreft is het eeuwen lang vrijwel gelijk gebleven. Pas tussen 1912 en 1931 is het westelijk deel gekapt. Ten noorden van Nieuw Reemst zijn er nog restanten van te zien. • een complex op de Valenberg, langs de weg naar Arnhem. | fig 2.18 | Fragment kaart Elshoff 1722. Bosgebieden op het Reemsterveld. 38 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Bij beide complexen wordt nu een wal aangetrof­ fen, maar het is niet duidelijk of die wal er in de 18e eeuw ook al was. Op de kaart is hij niet te zien. In 1722 strekte dit complex zich hoofdzake­ lijk ten oosten van de weg naar Arnhem uit van de Kelderbergen tot het punt waar de weg de grens vrijwel raakt. | afb 2.16 | Restanten hakhout ten oosten van de oude Wekeromse Weg. Aan het eind van de 18e eeuw, voor de start van het nieuwe beleid, was daar veel van verdwenen. Aan de westkant was er nieuw bos bijgekomen. Bonnema wijst er op dat de afgelegen ligging leidt tot lagere houtprijzen.42 Een grote stille heide? De grenzen van deze bosgebieden waren in 1722 natuurlijke grenzen. Voor het complex bij Mossel waren dat aan de zuidkant de Kelderbergen en voor het complex van het Oude Hout waren dat de heuvels van de Westerbergen in de richting van Oud Reemst. De natuurlijke omstandighe­ den van het tussenliggende gebied zijn er ook niet naar om daar goed bos te verwachten. > In het veld De beide boscomplexen zijn nog goed terug te vinden. Opvallend is dat toen de kaart gemaakt werd er geen hoge zandheuvels aan de westkant van Nieuw Reemst zijn getekend. Die zijn later ontstaan. De vraag naar de bereikbaarheid van die bossen is niet onbelangrijk. Om de bossen te kunnen exploiteren moest het gekapte hout afgevoerd kunnen worden. Voor het Oude Hout was dat waarschijnlijk gewoon de handelsweg naar Deventer, die juist ten zuiden van het Oude Hout liep. Voor het complex bij Mossel zal dat de oude Wekeromse weg geweest moeten zijn. Het Reemsterveld was dus niet een grote stille heide, laat staan een ongerept natuurgebied. Van natuurgebieden had nog niemand gehoord. Landbouw, bosbouw en jacht hadden hun weerslag op de toestand van het Reemsterveld. De schaapskudden verarmden de bodem en de schapenhoeven trapten de dunne begroeiing los zodat, met name in het voorjaar en in droge winters het risico voor verstuiving steeds groter werd. Voor de schaapskooien en wegen werd gegraven naar zand en grind. Konijnen, herten en misschien zwijnen tastten bomen en struiken aan. Karren ploegden door het mulle zand. Hout werd afgevoerd. Het Reemsterveld was tegen het eind van de 18e eeuw toe aan rust, misschien zelfs wel aan recreatie. Noten [41] Bonnema, Het Planken Wambuis. p. 46. [42] Bonnema, Het Planken Wambuis. p. 14. 39 3|Een andere tijd (1780-1940) Tegen het eind van de 18e eeuw was het accent dat gelegd werd op de jacht voorbij. De stadhouders Willem IV en met name Willem V, hadden er nauwelijks meer inter­ esse in. In hun kielzog verlegde ook de adel – op een enkeling na – op de Veluwe zijn belangstelling. Het bezit kwam na het overlijden van Petronella van Hoorn in 1764 aan neef Assueer Jan Torck (1733-1793) en zijn vrouw Eusebia Jacoba de Roode van Heeck­ eren (1740-1793). Assueer Jan bekleedde niet de vele ambten die zijn familie voor hem bekleed hadden. Hij had het meest plezier in het ambt van luitenantopperjager, waarin hij door Willem V benoemd werd. Willem V wilde eigenlijk de jacht voor elke gegadigde openstellen, maar Assueer Jan was daar een fel tegenstander van. Hij was bang dat de zorgvuldig opgebouwde wildstand daaronder te veel zou lijden. Bovendien was hij, in een tijd van politieke woelingen er bang voor dat de jagende adel in het veld beschoten zou worden door jagende boeren.43 Aan de jacht besteedde hij zoveel aandacht dat zijn gezin en de zorg voor huis en haard erbij inschoot. Uit het jachtjour­ naal dat hij tussen 1777 en 1782 bijhield, blijkt waar hij op jaagde. Tussen september en novem­ ber jaagde hij bijna dagelijks op haas, patrijs, snip en incidenteel op korhoen hert en ree. Opvallend is dat er van zwijnen niet wordt gesproken. Zijn vrouw Eusebia Jacoba bestuurde als hij zijn belangrijke functie uitoefende, het bezit. Zij ergerde zich aan haar man die zijn taak zo buitengewoon serieus nam dat hij bijna niet thuis was en wist dat puntig te verwoorden in een briefje. ‘Vos enfants, vos gens, vos chiens, vos rossignols tous se portent bien, et votre femme aussi. Adieu.’44 Noten [43] Bouwer, Klaas, Tot profijt en genoegen. p. 233 Aan het eind van de 18e eeuw was er op de Veluwe rond Ede opnieuw belangstelling voor aanleg en herstel van wildwallen. Op de Bruynhorst onder Ede, dat hij in 1758 kocht, stond een jachthuis. Dat was in de periode dat Willem V geen belangstelling had voor de jacht. Die hoge wildstand zou dan ook wel eens op het conto van Assueer Jan geschreven moeten kunnen worden. [44] Bierens de Haan, J.C., Rosendael. p. 176. [45] Bonnema, Planken Wambuis p. 46. Toch is het zo dat het beheer van het Reemster­ veld onder Assueer Jan Torck begon te verande­ ren. Bonnema noemt hem ‘grondlegger van de 40 Het Reemsterveld of Planken Wambuis bebossing’.45 Gezien het bovenstaande is het niet onwaarschijnlijk dat zijn vrouw Eusebia Jacoba hierbij ook een vinger in de pap heeft gehad. Maar hoe dan ook, de ontginning van heide tot dennenbos begint in zijn, Assueer Jans, tijd. Hij vraagt in 1765 vergunning om de herberg het Planken Wambuis te mogen bouwen en om lange heide te mogen branden voor de aanleg van dennenbossen. In 1793 is de eerste verkoop van dennenhout bij het Planken Wambuis. Ander beheer Voor die verandering van beleid moeten speciale redenen zijn geweest. Na 1765 kan een geleidelijke toename van de interesse in de landbouw worden geconstateerd. De prijzen van landbouwproducten beginnen door de groeiende bevolking na een lange depressie weer te stijgen. Die belangstelling gold niet alleen voor het westen van Nederland, maar ook voor de zandgronden. Een stijgende vraag naar brandhout deed de houtprijzen stijgen en stimuleerde de belang­ stelling om woeste gronden te ontginnen en productief te maken. Er werd begonnen met de aanleg van dennenbossen en er werd veel nieuw eikenhakhout aangelegd. De ontginning van gemeenschappelijke woeste gronden stuitte op veel weerstand van de traditionele marken of buurten, zoals die op de Veluwe ook wel werden genoemd. De eigenge­ ërfde boeren waren immers voor het voortbe­ staan van hun bedrijven afhankelijk van die woeste gronden. Voor Assueer Jan Torck en andere grootgrondbe­ zitters golden de bezwaren van de boeren tegen de ontginning veel minder. Zij konden vrij over de gronden beschikken en gedeelten ontginnen als zij dat wilden. Dat zij hierdoor het verpach­ ten van grond misschien minder aantrekkelijk maakten was een kwestie van afwegen. | afb 3.1 | Eusebia de Roode van Heeckeren circa 1793. Bron: J.C. Bierens de Haan, Groen Hemeltjen. | afb 3.1a | Foto van het Planken Wambuis in 1925. Bron Fotocollectie Historisch Museum Ede. | fig 3.1 | Zandverstuivingen aangegeven op de kaart van De Man uit 1810. Geel de zandverstuivingen en binnen de groene randen de dennenbossen. 41 | afb 3.2 | Profielkuil met restanten van bekribbingen aan de oostkant van het Reem­ sterveld, de Pollen. | afb 3.3 | Wal als windkering tussen Oude Hout en Oud Reemst. 42 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Assureer Jan was bovendien voor een veel groter deel afhankelijk van de inkomsten van zijn grondgebied. Hij had immers veel minder ambten dan zijn voorgangers. Hij – of zij – moest wel aan de toekomst denken. Die toenemende belangstelling voor het ‘land’ was niet beperkt tot Nederland, maar gold ook voor de gidslanden Frankrijk en Engeland en niet te vergeten de Duitse landen. Kennis en weten­ schap werden in dienst gesteld van economische ontwikkeling van een land. De grond moest productief zijn en die productiviteit moest langs rationele weg bereikt worden. Daar kwamen ook nieuwe theorieën voor landbouw en bosbouw uit voort. Voor het productief maken van schrale gronden werden dennen bijzonder nuttig geacht. Weliswaar gaven ze geen looistoffen, zoals eikenhakhout al snel kon doen. Maar dennen leverden wel redelijk timmerhout al was dat niet van de kwaliteit van het Scandinavische grenenhout. Verder leverden dennenbossen ook de ‘boswol’, dennennaalden als vulling in kussens, dat als heilzaam werd beschouwd. Bovendien kon er terpentijn worden gewonnen. De poten van dennen paste om nog een andere reden goed in die belangstelling voor de landen bosbouw. Dennen werden ook gezien als middel om de grond te verbeteren. Door het strooisel dat achterbleef ontstond een laagje humusrijke bodem. Men verwachtte dat na verloop van tijd er voldoende humus zou zijn ontstaan om op landbouw over te kunnen gaan en dat was nog winstgevender dan bosbouw. Kortom als middel om zandverstuivingen onder controle te krijgen en in de toekomst meer inkomsten te genereren, waren ze bepaald geen slechte keuze. De bestrijding van zandverstuivingen en het aanleggen van dennenbossen moet gezien worden als twee uitingen van hetzelfde streven: de grond productief maken en afscheid nemen van de acceptatie van woeste grond of ‘onland’, zoals het ook wel genoemd werd.46 Onland moest land worden. 3.1 Zandverstuivingen In de loop der eeuwen was de grond van het Reemsterveld zodanig overgeëxploiteerd en uitgeput geraakt dat de uitbreiding van de zandverstuivingen echt een probleem begon te worden. Het traditionele landbouwsysteem had zijn grenzen bereikt. Veel woorden over de omvang van die zandver­ stuiving zijn overbodig wanneer we naar de kaart van De Man kijken. (fig. 3.1) Die omvang is in 1810 ronduit dramatisch te noemen. Als we De Man moeten geloven en waarom zouden we dat niet doen, is vrijwel het hele gebied ten noorden van Oud Reemst een grote zandverstuiving. Van Mossel tot aan de Pampel, dus het hele Lage Veld werd beschouwd als zand. Bovendien is er bij Nieuw Reemst een verbinding gekomen met het Kreelse- en het Ginkelse Zand. Aan de noordkant, op het kaart­fragment niet meer te zien, is er bijna een verbinding tussen het Otterlose- en Harskamper zand. Het aantal hectaren dat zandverstuiving was geworden op het terrein van het Reemsterveld is op die kaart ruim 1300 hectare. Die 1300 komen dus in mindering op de 2900 beschik­ bare hectaren. Op de kaart zien we al enkele dennenbosjes. De oudste daarvan is het Rosendaalse Bosch uit 1765. Ze zijn strategisch geplaatst. Ze waren ook nuttig om de wind te breken. Vanaf het midden van de 18e eeuw werden dennen gebruikt om zandverstuivingen in te perken en vast te leggen. Assueer Jan Torck was dus een van de eersten die dennenteelt toe­ paste.47 Op de kaart van De Man is het niet goed meer te zien, maar in de Zuidoosthoek van het Reemsterveld was het Ginkelse Zand een regelrechte bedreiging. Nu nog is te zien welke invloed het zand aan de oostkant van de huidige Kruislaan heeft gehad. Het tegengaan van de zandverstuivingen was dus pure noodzaak. Zonder maatregelen zou kostbare grond, de basis voor welvaart van een land, verloren gaan. Samen met nieuwe, meer rationele ideeën over landbouw en bosbouw ontstonden er ook ideeën over het bestrijden van de zandverstui­ vingen. Die werden in literatuur vastgelegd, Noten [46] Woud, Auke van der, Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848. Amster­ dam/Antwerpen 1998. [47] Bouwer, Klaas, Voor profijt en genoegen. p. 127. Hij geeft dat de eerst melding uit 1769 van dennencultuur op de Sijsselt komt. 43 maar kwamen ook uit de praktijk van boeren en rentmeesters van de grote landgoederen, die jaarlijks met de problemen van onder gestoven akkers en wegen te maken hadden. Een aantal daarvan zijn zeker toegepast op het Reemsterveld. In de loop van de 19e eeuw werden ze geleidelijk aan steeds effectiever gestimuleerd door de Provinciale overheid.48 Noten [48] Martin Hijink, De heilzame bedoelingen. [49] Breman en Koop, De Pol­ len. Pag 15. [50] G.C. Spengler, Vastleggen en opbosschen van duinen en zandverstuivingen (Ede 1895). | fig 3.2 | Wal en dennenbosje als windkering bij Oud Reemst. • Te denken valt aan het aanleggen van bekrib­ bingen. Aan de oostgrens van het Reemsterveld, op de huidige zandverstuiving de Pollen zijn er daar enige van aangetroffen bij pogingen van de Pollen weer een stuivend zand te maken. Ze bestonden uit schermen of heggen van takken, vaak dennentakken, die dwars op de heersende windrichting werden gezet. De schermen op de Pollen zijn aangelegd rond 1870. Rond 1850 was de gemeentelijke landmeter en wethouder Horsting actief in het laten aanleggen van soortgelijke bekribbingen bij het Mosselse zand. Niet al deze bekribbingen waren effectief maar mogelijk is een ervan uitgegroeid tot een lange wal begroeid met dennen tussen het Lage Veld en de Harderwijkerweg.49 • Ook werden lange wallen aangelegd en beplant met bomen of struiken. Vaak, maar niet altijd, dwars op de heersende windrichting. Tussen het Oude Hout en Oud Reemst is er een te zien. In 1872 was die wal beplant met boompjes of struiken. De wal lijkt zich voort te zetten aan de andere zijde van de Harderwij­ kerweg. Hij kan gevolgd worden tot aan de huidige Wildbaanweg. Het kleine driehoekje waarop dennen waren geplant moet ook gezien worden als windvang voor de aanplant ten noorden van Oud Reemst. Een andere lange wal is te zien in het bosgebied ten noorden van Nieuw Reemst. Hij loopt ten westen aan de oude Wekeromse weg. Hij moet bedoeld zijn geweest om de bedreiging vanuit de Westerbergen tegen te gaan. Dat is niet helemaal gelukt overigens, want aan de oost­ zijde van de wal heeft het zand ook gestoven. • Verder kan gedacht worden aan het beleggen van actieve zanden met takken of plaggen in een bepaald patroon. Het effect van plaggen en takken was uit de praktijk al heel lang bekend en was gemakkelijk toe te passen. Voor gebruik op grote schaal was er aan het eind van de 19e eeuw zelfs een toestel in gebruik dat plaggen kon steken.50 • Het gebruik van zandhaver (Elymus Arenarius) was een bekende methode. De wortelstokken werden door kinderen verzameld en in stukken met een aantal knopen verdeeld en op vaste afstanden van elkaar in het zand gestoken. Zandhaver wordt nog overal gevonden, maar zandhaver komt ook van nature voor. • Niet in de laatste plaats was het belangrijk om de eventuele uitbreiding van zanden zorgvul­ dig te monitoren om snel in te kunnen grijpen wanneer uitbreiding werd geconstateerd. Daartoe werden er palen aan de randen van de zanden aangebracht. Zo kon jaarlijks worden gecontroleerd hoe actief het zand was. • Verder werd het gebruik van schapen op de heide – of wat daar nog van over was – sterk aan banden gelegd. In 1857 was het gebruik van een als schaapsdrift aan vergunningen gebonden. De driften werden uitgezet door palen. Een daarvan lag tussen het Oude Hout en Mossel. Aan het begin van die toegestane drift is ook nog een put terug gevonden, 100 meter ten westen van de Pam­ peltse weg. 44 Het Reemsterveld of Planken Wambuis | fig 3.3 | Monitoren van de zandverstuiving bij Oud Reemst. | fig 3.4 | Aanvraag van vergun­ ningen voor veedriften in 1857. 45 | fig 3.5 | Heide (paars), zand (geel), loofbos (groen) en dennenbos (blauwgroen) ten noorden van Oud Reemst in 1832. 46 Het Reemsterveld of Planken Wambuis > In het veld Bekribbingen: op de Pollen en ten westen van de Harderwijkerweg. Lange wallen: tussen het Kneukelbos en het bos ten noorden van Oud Reemst; parallel aan de oude Wekeromse weg in het dennenbos ten noorden van Nieuw Reemst. Kleine dennenbosjes: ten noordwesten van Oud Reemst Korte wallen: langs de percelen dennen. Afgepaalde schaapsdriften: de put op fig. 3.4 is teruggevonden. 3.2 Aanleg van dennenbossen Het aanleggen van dennenbossen lag dus voor de hand. De grondeigenaren van het Reemsterveld begonnen op plaatsen die het meest bedreigd werden door verstuiving. | afb 3.4 | Restanten van plantgreppels bij Mossel. Op de bewerking van de kadastrale kaarten uit 1832 zijn de heide- en zandgebieden in paars aangegeven. Heide – eigenlijk schrale begroei­ ing met korstmossen, grassen en heide – en zand, zijn hier in één kleur aangegeven. Onder­ scheid werd echter wel degelijk gemaakt. Dat blijkt uit het verschil in belastingklasse. Puur zand bracht de minste belasting op. In groen zijn loofbossen aangegeven. Het grote complex van het Oude Hout is goed te onder­ scheiden, evenals een nieuw complex ten noorden van Oud Reemst. Om dat complex, waarvan de Harderwijkerweg aan de oostkant passeerde, was een wal gelegd tegen stuivend zand. Die wal is nog heel goed te zien. In de noordwesthoek is hij onder gestoven. In 1872 was deze hoek nog bedreigd door stuifzand. Toen is daar een klein dennenbosje aangelegd, waarschijnlijk om de wind te breken. De wal om dit bosgebied is gemarkeerd met grote solitaire beuken op de hoekpunten. (fig. 3.2) De hakhoutstroken rond de akkers zijn door de ambtenaren van het kadaster ook als bos opgenomen. Ten noorden van Oud Reemst is een groot dennenperceel aangelegd, in blauw-groen aangeven op de kaart. Dat zijn de huidige Mosselse dennen. Wat daar nu nog aan dennen staat, is natuurlijke opslag uit zaad van die dennen. Interessant is het kleine dennenperceel ten zuiden van Oud Reemst. Dat is niet een door stuifzand bedreigd gebied en als bosgebied snijdt het ook 47 | fig 3.7 | Hei, zand en loofbos rond Mossel in 1832. 48 Het Reemsterveld of Planken Wambuis niet veel hout. We moeten dit gebied waarschijn­ lijk zien als kwekerij voor plantgoed van dennen. > In het veld De grote solitaire beuken ten noorden van Oud Reemst, de Mosselse dennen, voormalig dennenperceel ten zuiden van Oud Reemst. Technieken Voor het aanleggen van bossen moest eerst de grond voorbewerkt worden. Dennen hebben een voordeel ten opzichte van eikenhakhout dat ze minder eisen stellen aan de grond en dat die ook minder diep bewerkt hoeft te worden. Er konden in beginsel twee methoden worden gebruikt: planten en zaaien. Bonnema constateert dat de oudere bosopstanden (in 1962) ‘vrijwel allen geplant (zijn) in plantgaten of bij aanwezigheid van zware bodembe­ groeiing (bosbessen) in gespitte gruppen. Na verwijdering van de plag (ruwe humus) werd de grond van gat of grup een steek gespit waarna de zaak een half jaar tot een jaar bleef liggen opdat er eerst weer ‘gunst’ in de grond zou komen. Vervolgens werden de dennen dan – meestal in de herfst – met behulp van … en pen geplant.’51 De greppelstructuren die worden aangetroffen in oudere dennenbossen zullen een restant van deze plantmethode zijn. | fig 3.6 | Bonnekaart 1874. Plaats waar mogelijk dennen gezaaid zijn. Er werd ook wel regelrecht op het zand of in schrale heide gezaaid met dennenzaad, nadat er eerst licht was geëgd. Dit gebeurde bijvoorbeeld met zekerheid langs de zuidgrens na de grote bos­ brand in 1884, maar ook wel op andere plaatsen waar onbegroeid, maar niet stuivend zand aan de oppervlakte lag. Het zaad werd dan onderge­ ëgd. Maar ook wel werd vanuit de oppervlakkige greppels of vanuit kuilen zand geworpen zover men kon werpen.52 Een goede bosarbeider kon ongeveer vier meter aan weerszijden bestrooien met een bats. Noten [51] Bonnema, Het Planken Wambuis’. p. 48. [52] Van Oosten Slingeland, De Sijsselt. p. 83. 49 | fig 3.8 | Fig. Hei en dennen­ bos in het zuidelijk deel van het Reemsterveld in 1832. > In het veld Op het Mosselzand is tegen de noordgrens van het Reemsterveld een patroon van ondiepe paral­ lel lopende greppels aangetroffen op afstanden van ca 8 m. We gaan ervan uit dat dit patroon bij het ‘zaaien’ van zand over dennenzaad. Het patroon bevindt zich binnen een opvallende wal van ca 1,5 m hoog, die momenteel beplant is met eikenhakhout restanten. Op nevenstaande, bewerkte kadastrale kaart staan de loofbossen die in 1832 rond Mossel in ontwikkeling waren. Ten westen van de oude Wekeromse weg is heel veel van het bosgebied uit 1722 verdwenen, maar ten noorden van Mossel is nieuw hakhout aangelegd. Dat is nu omgeven door een markante wal en doorsneden met rechte bospaden van circa 4 m breed. De oudste dennenaanplant werd gevonden in de zuidwesthoek van het Reemsterveld. In 1850 was 50 Het Reemsterveld of Planken Wambuis het Ginkelse Zand nog actief en vormde het een bedreiging voor dit gedeelte van het Veld. Om die verstuiving tegen te gaan kan een van de redenen geweest zijn om juist hier te beginnen met het planten van bos. Heel vaak werden rond de bospercelen wallen aangelegd. De reden daarvoor is niet altijd duidelijk. In veel gevallen kunnen ze nauwelijks een wildkerende werking gehad hebben. Misschien zijn het restanten van grondbewerking. Wellicht waren ze ook bedoeld voor de schaapherders, die de schapen uit de jonge aanplant moesten houden. De eigenaren van het Reemsterveld pakten de heideontginning aan vanaf de zuidkant. Waar nodig plantten ze dennen en waar mogelijk loofhout. Beter dan met woorden kan de ontginning getoond worden door de serie topografische kaarten uit de tweede helft van de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw achter elkaar te leggen. | fig 3.9 | TMK ongeveer 1850 De Dennenkamp ligt nog helemaal geïsoleerd in de heide, linksboven de ‘P’. | fig 3.10 | Bonnekaart In 1874. Ten zuiden van de Dennenkamp zijn dennen geplant. Het beukenbos ten noorden van de Arnhemseweg is aangelegd. | fig 3.11 | Bonnekaart In 1880. Een gedeelte in de zuidwest hoek van het Reemsterveld is gekapt of verloren gegaan. De erfbeplanting van de Dennenkamp is nog zichtbaar in het veld. 51 | fig 3.12 | Bonnekaart In 1880. De eerste houtverkopen hebben plaatsgehad. Langs de zuidelijke rand is na de bosbrand van 1880 opslag ontstaan. | fig 3.13a | Detail met wal. | fig 3.13 | Bonnekaart In 1906. Het dennenbos is weer ingeplant (of ingezaaid) Het gedeelte boven ‘Amsterdamse weg’ bevat een merkwaardige wal, die mogelijk gemaakt is om stuifzand tegen te houden. | fig 3.14 | Bonnekaart In 1930. Er heeft een kleine uitbreiding langs de noor­ drand van ontginning plaatsgevonden. 52 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Er is een groot gebied ten noorden van de Dennenkamp ingeplant evenals een deel ten zuiden van Nieuw Reemst op de grens met het Edese gebied. Uitvoering Het werk van de ontginning werd uitgevoerd door aannemers uit de omgeving. Zij konden inschrijven op bepaalde werkzaamheden als spitten en planten. Het plantgoed werd gekocht of kwam van eigen kwekerijen. De oudste lag ten zuiden van Oud Reemst. De dagelijkse leiding van het werk en het toezicht op de bossen berustte bij de bosbazen. Speciaal voor de boswachters was in 1785 het Planken Wambuis gesticht. De boswachters had­ den inkomsten uit het dienstverband met de eigenaars, maar ook uit de herberg die daar was gevestigd en uit een klein perceeltje bouwland. Het Planken Wambuis is echter nooit als volwaardig landbouwbedrijf bedoeld. In 1849 woonde daar de 65-jarige Jan Verhoef, van beroep tapper en zijn 36-jarige zoon Barend, de boswachter. Toen de ontginningen in de 19e eeuw goed op gang kwamen is de Dennenkamp gesticht aan de rand van de ontginningen. Ook van de Dennen­ kamp was het niet de bedoeling dat het een landbouwbedrijf zou worden, maar de woning voor de bosarbeider in residence. Dat was in 1849 Aalbert Gerritsen, 41 jaar oud. Die bosbazen hadden een belangrijke functie en een grote terreinkennis. Zij bepaalden in samenwerking met de rentmeesters wat er in de praktijk moest gebeuren. Boswachter Materman werkte vanaf 1899 meer dan 50 jaar voor het Reemsterveld. Volgens Bonnema53 is het aan hem te danken dat er nog iets van het bos terecht is gekomen. In het begin van de 20e eeuw begonnen de jachtbelangen weer de overhand te krijgen en werd er minder belang gehecht aan het onderhoud van het bos. Bonnema was geen voorstander van de jacht. Het aanleggen van dennenbossen belemmerde zowel de traditionele landbouw als de uitbreiding van de zandverstuivingen. In de bossen konden ook geen schapen toegestaan worden en er mocht ook geen strooisel uit het bos gehaald worden. Een landbouwbedrijf had op de hoge Veluwe geen toekomst meer, tenzij er werd overgescha­ keld op een andere bedrijfsvoering met gebruik van kunstmest en andere producten. In 1872 lagen er op het Reemsterveld ongeveer | fig 3.15 | Recente topografische kaart. | fig 3.16 | Oude Hout in 1874, 109 ha. | fig 3.17 | Oude Hout in 1931, 45 ha. 472 ha aan dennenbossen, alle in het huidige Planken Wambuis. Dan lagen er ook nog zo’n 220 ha aan loofbossen, ten noorden van Oud Reemst, rond Mossel en het Oude Hout bij Nieuw Reemst, nog 110 ha groot in 1872. Noten [53] Bonnema, Het Planken Wambuis. Pag. 50. 53 Het Oude Hout zou wel eens tekenend kunnen zijn voor het gebrek aan aandacht onder F.J.W. van Pallandt voor bosbeheer dat Bonnema constateerde. Van de 110 ha uit 1872 is in 1930 nog maar 45 over. Op de kaarten is te zien dat het bos in de tussenliggende jaren geleidelijk aan dunner wordt en dat er kale plekken ontstaan. Ten slotte is in 1931 het hele westelijke gedeelte tot hei vervallen. Het is dus gekapt voor de verkoop aan Unitas. | fig 3.18 | Plaats ‘Schuilevink’ bij het Lage Veld. In wat er nog van rest treffen we nu een patroon aan van zeven boswegen, die elk ongeveer 8 meter breed zijn. In het zuidoostelijk gedeelte zijn een aantal poelen op natte plaatsen gemaakt. Dit is niet het soort bos dat boswachter Mater­ man voor ogen gehad zal hebben. > In het veld De ontginning van de heide begon aan het eind van de 18e eeuw en ging door tot in de 20e. Ze startte in de zuidwest hoek. Verschillende werkwijzen zijn terug te vinden in het veld: • het planten van dennen in greppels of gaten. • het zaaien van dennen langs de grens van het veld ten noorden van Mossel. Aan het eind van de 19e eeuw kwam het accent opnieuw op de jacht te liggen. Dit bracht een verschuiving in het beheer met zich mee, die ten koste ging van het bosbeheer. De gevolgen daarvan zijn in het Oude Hout te zien. Wigman | afb 3.5 | Berkenbos, mogelijk bij de ‘Schuilevink’. Foto: A.B. Wigman. Bron fotocollectie Gemeente Ede. 54 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Op het Reemsterveld vinden we nog een zesde plaats waar bewoning heeft plaatsgevonden. In de jaren 30 en 40 van de twintigste eeuw heeft de natuurschrijver - zijn naam is al een aantal malen gevallen - A.B. Wigman, een optrekje gehad aan de rand van het Lage Veld. Hij noemde het de ‘Schuilevink’. Er is nauwelijks meer iets van te zien. Bij de plaats van zijn huisje zijn nog resten van de dakbedekking, de pomp en een betonnen drinkplaats, waarschijn­ lijk voor vogels, aangetroffen. Wigman was een groot vogelliefhebber. Daarmee zijn we, vreemd genoeg, terug bij de plaats aan de rand van dezelfde natte plaats, waar de oudste bewoning werd aangetroffen. 4|Conclusies In het Reemsterveld of Planken Wambuis zijn veel elementen te vinden van menselijke activiteiten over een lange periode. Die elementen zijn in de voorgaande tekst aan de orde geweest, met kaarten en foto’s geïllus­ treerd en in de tekstkaders onder de titel ‘>In het veld’ nader uitgelicht. We kunnen een hoofdindeling naar periode van ontstaan maken van de landschapselementen die gevonden zijn: • de elementen uit de prehistorie en de middel­ eeuwen en • de archeologische vondsten. Elementen uit de late middeleeuwen en vroeg­ moderne tijd zijn de elementen die te maken hebben met de begrenzing van het Reemster­ veld en met de plaats van het veld op de Veluwe: de wegenstructuur. Verder zijn er uit die periode elementen te vinden die te maken hebben met het agrarisch bedrijf. Onder het kopje ‘eigenaars en pachters’ is aandacht besteed aan de drie enclaves en dan uiteraard met name gericht op landschapsele­ menten uit die periode. Deze periode liep uit op de overexploitatie van het veld. Van de lange 19e eeuw zijn elementen van belang, die zicht geven op de bestrijding van de zandverstuivingen en van de heideontginning door de aanplant van dennen. De 19e eeuw stond in het licht van het herstel van de degradatie van het veld, of althans de pogingen daartoe en tevens van het einde van het traditionele boerenbedrijf. In de 19e eeuw heeft er ook geleidelijk aan een naamsverandering plaatsgevonden. Het Reemsterveld staat voor het oude gebruik: landbouw, jacht en leverancier van brandhout. Planken Wambuis staat voor het nieuwe gebruik: bestrijding van zandverstuiving en aanleg van dennenbossen en uiteindelijk, in gereduceerde vorm, tot het natuurgebied dat het nu is. In de twintigste eeuw zien we de opdeling van het Reemsterveld. Aanvankelijk de verdere exploitatie als bosgebied en vervolgens, wanneer het in bezit is gekomen van Natuurmonumen­ ten, de ontwikkeling tot natuurgebied met zijn eigen landschapselementen. Maar dit valt buiten het bestek van de gemaakte inventarisatie. Natuur en cultuur Vanaf de eerste aanwezigheid van mensen in het Reemsterveld speelde de natuurlijke gesteldheid een cruciale rol. Zonder kennis van die gesteldheid konden de bewoners niet op het Reemsterveld wonen. De sporen van de kleine en grote ingrepen in het landschap zijn nog op veel plaatsen te vinden. Het is apart om te beseffen dat die sporen voor de tijdgenoten, vrijwel geen enkele betekenis meer voor hen hadden, zodra ze hun functie verloren hadden: Een grindgat blijft liggen zodra het grind is afgevoerd. De wal rond een akker wordt niet meer onder­ houden, wanneer de akker is verlaten of prikkel­ draad de veekerende functie overneemt. Wanneer een weg wordt verhard, zal dat verkeer aantrekken en heeft dat invloed op het gebruik van andere wegen in de buurt. Als een element geen andere functie kan krijgen blijft het liggen. Wanneer er wel een andere functie is of wanneer er nieuwe elementen moeten komen, worden ze zonder scrupules ‘overschreven’. Dat gebrek aan interesse in voorbije elementen is misschien wel een van de redenen dat er nog zoveel zijn. Soms gaat die functieverandering haast onbe­ wust. Maar soms is er ook een bewuste veran­ dering van functie. Niet alleen van een element, maar zelfs van een heel gebied, door de grond­ bezitters of pachters. Het maakt nogal wat uit of een gebied primair als landbouwgebied wordt gebruikt of wanneer de hoofdfunctie bosbouw of jacht is of zelfs een natuurgebied wordt. De elementen in het veld zijn ook sterk beïn­ vloed door de wisselwerking met de natuurlijke ontwikkelingen. Overexploitatie kan niet straffeloos plaatsvinden en regeneratie duurt lang. Het ontstaan van de grote ontboste vlakten en de landschappen met zandverstuivingen zijn daarvan misschien wel het sprekendste voor­ beeld. Maar ook op de schaal van landschaps­ elementen is die wisselwerking goed te zien. De bijzondere plantengroei in aangelegde bossen, de microklimaatgebiedjes ontstaan door de aanleg van wallen en in grindkuilen, de rijke groei van akkeronkruiden op schrale akkers en de introductie van exoten uit de planten- en 55 dierenwereld, zijn daarvan een paar voorbeelden. Het Reemsterveld kan dan misschien ook het best gezien worden als een symbiose tussen natuur en cultuur. De interactie tussen de natuur en de cultuur maken dat het landschap leeft. Veel beheerders van landschappen zien het nu als hun taak om die levendigheid te laten zien. lijk nog heel goed te herkennen. De perioden die van belang geweest zijn voor de vorming van het landschap, zijn nog goed te herkennen. De periode van overexploitatie met zijn open landschap in het noorden en oosten en de daarop volgende periode van het terugdringen van die overexploitatie, met de beboste gebied in het zuiden, laten dat in het veld zien. Om die cultuurhistorische waarden veilig te stellen en te beheren zijn er criteria ontwikkeld. Geleidelijk aan is daarin wel een vorm van consensus bereikt:54 Door te kijken naar die ensemblewaarde, licht de grens met al zijn elementen plotseling op. De grensbeuken, berken en eiken, de knikpun­ ten, die opvallende punten in de geomorfologie van het Reemsterveld zijn en de grenspollen in het Papendal komen zo in een ander perspectief te staan. Die elementen verdienen dan ook accentuering. Kenmerkendheid of ‘de mate waarin een element het karakter van een landschap bepaalt’. Informatiewaarde of ‘de mate waarin een element iets vertelt over het (ontstaan) van het landschap’. Zeldzaamheid of ‘de mate waarin een type landschapselement in een bepaald gebied voorkomt in vergelijking met het voorkomen in een ruimer gebied’. Gaafheid of ‘de mate waarin de historische ontwikkeling nog in het landschap is af te lezen’. Herkenbaarheid of ‘de mate waarin het land­ schapselement nog het verhaal vertelt van de historische ontwikkeling van het landschap’. Ensemblewaarde of ‘de mate waarin een element in tijd, ruimte of (oorspronkelijke) functie samenhang vertoont met andere elementen in het landschap en door deze samenhang een hogere informatiewaarde krijgt’. Ouderdom of ‘de tijd die is vergaan sinds het landschapselement in zijn oorspronkelijke vorm is ontstaan’. Esthetische waarde of ‘de mate waarin het element gewaardeerd wordt ten aanzien van schoonheid’. Belevingswaarde of ‘de mate waarin iets een innerlijke ervaring teweeg brengt’. Noot [54] De criteria en de definiëring Dat zijn heel veel criteria, die ondergebracht in een model, een mogelijkheid zouden moeten bieden om te beslissen hoe met de afzonderlijke elementen kan worden omgegaan: laten liggen, conserveren, accentueren, restaureren of reconstrueren. daarvan zijn ontleend aan An­ neke Idzinga, Een methode voor historisch-geografische waardering. Onderzoek in opdracht van Natuurmonumenten regio Gelderland. Aanbevelingen Het zou wel eens de moeite waard kunnen zijn om eerst te kijken naar het hele Reemsterveld. Het Veld is in zijn oorspronkelijke omvang eigen- 56 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Dat geldt ook voor de oude wegenstructuur, die niet alleen richting gaf aan doortrekkende reizigers, maar ook aan de inrichting van het Reemsterveld zelf. De plaats van de enclaves en die van de bosgebieden en de wegen hebben elkaar beïnvloed. Het zou de moeite waard zijn om extra aandacht te schenken aan de punten waarop de reizigers zich richtten. De drie oude enclaves geven informatie over de manier waarop het landschap tot het begin van de 19e eeuw werd gebruikt. Het functioneren van die enclaves bleef niet binnen de wallen rond de akkers, maar de omringende heide en de natte weiden, speelden daarin een cruciale rol. De voortdurende verschraling van de heide door overexploitatie , heeft het open landschap gecreëerd dat nu zo op prijs wordt gesteld. Er zou gekeken kunnen worden in hoeverre die openheid en diversiteit in het landschap op­nieuw tot stand gebracht en geaccentueerd zouden kunnen worden. Door een vorm van herstel van landbouw op de oude landbouwenclaves, compleet met plaggen­ bemesting in te stellen, zou die openheid wel eens op een ‘natuurlijke’ manier tot stand kunnen komen. De intensieve begrazing door schapen is daarvan eigenlijk al het begin. De twee jongere bewoningskernen geven informatie over de tijd van bestrijding van de zandverstuivingen en heideontginning. In en rond de dennenbossen zijn her en der voorbeel­ den te vinden die de ontwikkeling van de bebossing duidelijk maken. Door accent te leggen op het Reemsterveld als ensemble zal de belevingswaarde van het Reemsterveld of Planken Wambuis erg versterkt kunnen worden. Over de esthetische waarde kun je maar beter zwijgen en zwijgend kijken. Het landschap spreekt wel voor zich. Mede door die vanzelfsprekendheid is het zaak om terughoudend te zijn met reconstructies en restauraties. Hier en daar accentueren en veel conserveren doet het meest recht aan de dynamiek van het landschap. Bovendien is dat – niet onbelangrijk -het goedkoopste. De waarden van het landschap kunnen aan het publiek ook heel goed gepresenteerd worden met digitale middelen, excursies en wat dies meer zij. De illusie van ongereptheid kan daardoor behouden blijven. In 2008 verscheen ‘Natuurvisie Planken Wam­ buis 2008’. Het Planken Wambuis wordt daarin gepresenteerd als ‘een woeste schoonheid’. Het zou geen gek idee zijn om ook een cultuur­ historische visie te laten verschijnen. De onderti­ tel zou van de natuurvisie kan daarin onverkort gehandhaafd blijven. In zo’n cultuurhistorische visie zou dan ook een poging gedaan kunnen worden om de natuur­ waarden en de cultuurhistorische waarden gezamenlijk, in een model, te beoordelen. Zo hoeven natuur en cultuur niet langer als concur­ renten op te treden, maar kunnen ze evenwich­ tig proberen samen te leven. 57 5|Bijlagen 1. Overzicht van grondeigenaren. Eigenaar Periode Effect op landschap Domeingrond. Overdracht aan -1516 Oud Reemst (min 1427). Mossel (min 1467). Familie van Scherpenzeel. Verkoop aan: 1516-1579 Familie van Dorth. door huwelijk aan: 1579-1632 Robert van Arnhem (1596-1649) x Ermgard van Dorth (1601-1644) 1628-1644 Stichting van Nieuw Reemst (1628). Achteruitgang van berken-eikenbos door overmatige kap, verwaarloosde verjonging van hakhout en overbeweiding. Diederik van Arnhem (1639-1656) 1644-1656 Bos is: heide met enige struiken’ in 1632. Hoge wildstand (konijnen). Janne Margriete van Arnhem (1635-1721) x Johan van Arnhem (1636-1716) 1659-1721 Verpachting boerderijen. Jachtgebied. Aanleg koningsweg. Lubbert Adolph Torck(1687-1758) x Petronella Wilhelmina van Hoorn (1698-1764) 1721-1758 1758-1764 Aankoop oostelijk Oud Reemst (1722). Verpachting boerderijen. Jachtgebied. Hakhoutcomplexen Oude Hout en Valenberg. Assueer Jan Torck (1733-1793) x Eusebia Jacoba de Roode van Heeckeren (1740-1793) 1765-1793 Stichting herberg Planken Wambuis (1765). Maximale uitbreiding stuifzand. Eerste dennenbossen: Rozendaalse Bos. Liefhebber van de jacht. Reinhardt Jan Christiaan Torck (1775-1810) x Goswina Geurdina van Neukirchen (1781-1830) 1793-1810 Accent op heideontginning en bestrijding zandverstuiving. Assueer Lubbert Adolf Torck (1806-1842) x Louise C.W. Huyssen van Kattendijke (18121843) 1810-1843 Komt in bezit van Rosendael. Accent op heideontginning en bestrijding zandverstuiving. Henriette Jeanne Adelaïde Torck (1802-1877) x Adolph Werner Carel Willem van Pallandt van Barlham(1802-1874 1843-1874 Komt in bezit van Reemsterveld. Aanleg van dennenbos ten noorden van Oud Reemst. Uitbreiding dennenaanplant en stichting Dennenkamp. Aanleg lanen structuur en rechttrekken van wegen. Uitbreiding van bebossing. Planten van eik en beuk. Reinhardt Jan Christiaan van Pallandt (18261899) x Ada Catherina Torck (1835-1902) 1874-1902 Aanleg lanen structuur en rechttrekken van wegen. 1884 bosbrand zuidelijk deel PW. Materman, boswachter vanaf 1899. Frederik Jacob Willem van Pallandt (1860-1932) x Constantia Alexine Loudon (1859-1948) 1902-1932 Jachtbelangen gaan weer overheersen. Verkoop gedeelte aan min. Van Oorlog in 1903. Kap van westelijk deel Oude Hout. Degeneratie van hakhout tengevolge van konijnenvraat. Verkoop van oostelijk deel aan Kröller in 1916. Verkoop Planken Wambuis aan Unitas in 1932. Unitas 1932-1980 Beheerd door Schoutenhuis. Bouw van boswachterwoning bij Mossel (1936). Brand van Nieuw Reemst. (1942, (wederopbouw 1945). Verwoesting van Oud Reemst (1945, wederopbouw 1947). Verkoop aan Rijkswaterstaat 1936 en 1942. Verkoop aan Staat der Nederlanden. Natuurmonumenten 1980 - heden Beheer als natuurgebied 58 Het Reemsterveld of Planken Wambuis 2. Toponiemen zoals gegeven door ir. Bonnema | bijlage b.1 | Bonnema. 59 6|Lijst van kaarten en afbeeldingen Overzicht kaarten | fig. 0.1 | Het Reemsterveld op de kaart van Nicolaes van Geelkercken uit 1632. De Rode lijnen geven de huidige grenzen van het Planken Wambuis aan. | fig. 1.1 | Stuwwallen op de Veluwe. Bron Maarleveld en Paape. | fig. 1.2 | Stuifzanden op de Veluwe. Bron Theo Spek. Kaart Bureau Overland. | fig 1.3 | Bodems op het Reemsterveld. Bron archeologische verwachtingskaart gemeente Ede. Bron: archeologische verwachtingskaart gemeente Ede. | fig. 1.4 | Het Reemsterveld op de hoogtekaart van het AHN. | fig. 1.5 | Mogelijke locaties van nederzettingen op de Veluwe. Bron: Heidinga, Kootwijk, 164 | fig.1.6 | Kaart op basis van TMK 1850. Aangege­ ven de plaatsen waar water of natte grond werd aangetroffen in de omgeving van het Lage Veld. | fig. 2.1 | Bezittingen van Rosendael op de zuid Veluwe. Bron: de basis van de kaart is ontleend aan Demoed, Mandegoed schandegoed. | fig. 2.2 | Kaart van het Deelense Veld, particu­ lier bezit. | fig. 2.3 | De zuidoost grens, Het Papendal, op de kaart van het Deelense Veld van Van Geelker­ cken uit 1629. | fig. 2.4a | Plaats van de poel ten noorden van de Dennenkamp in 1850 en Fig. 2.4b. op een recente topografische kaart. | fig. 2.5 | Kaart van het Ginkelse Veld door Nicolaas van Geelkercken, 1653. | fig. 2.6 | Het Reemsterveld door Berend Elshoff in 1722. | fig. 2.7 | Overzicht van de grens met de beuken, eiken en berken. | fig. 2.8 | Overzicht van wegen en paden op het Reemsterveld. | fig. 2.9 | Gedeelte van een wegenkaart van de gemeente Ede met Mosselse Pad als openbare weg aangegeven. Bron: kaartencollectie gemeente Ede. | fig. 2.10a | Reconstructie van het tracé van de hessenweg over het Reemsterveld op de hoogtekaart en (2.10b.) op de topografische kaart. | fig. 2.11 | Locatie voormalige schaapskooi bij Oud Reemst en resten walsysteem. 60 Het Reemsterveld of Planken Wambuis | fig. 2.12 | Kaart met alle schaapskooien rond het midden van de 19e eeuw. | fig. 2.13 | Oud Reemst op de kaart van Van Geelkercken in uit 1629. | fig. 2.14 | Oud Reemst op de kaart van Elshoff uit 1722. | fig. 2.15 | Het oostelijk erf van Oud Reemst in 1722. De plaatsen van de beide kooien zijn nog te zien. | fig.2.16 | Mossel in 1722 door Elshoff. | fig. 2.17 | Nieuw Reemst in 1722 door Elshoff. | fig. 2.18 | Fragment kaart Elshof 1722. Bosge­ bieden op het Reemsterveld. | fig. 3.1 | Zandverstuivingen aangegeven op de kaart van De Man uit 1810. Geel de zandverstui­ vingen en binnen de groene randen de dennen­ bossen. | fig. 3.2 | Wal en dennenbosje als windkering bij Oud Reemst. | fig. 3.3 | Monitoren van de zandverstuiving bij Oud Reemst. | fig. 3.4 | Aanvraag van vergunningen voor veedriften in 1857. | fig. 3.5 | Heide, zand, loofbos en dennenbos ten noorden van Oud Reemst in 1832. | fig. 3.6 | Bonnekaart 469 1874. Plaats waar mogelijk dennen gezaaid zijn. | fig. 3.7 | Hei, zand en loofbos rond Mossel in 1832. | fig. 3.8 | Hei en dennenbos in het zuidelijk deel van het Reemsterveld in 1832. | fig. 3.9 | TMK ongeveer 1850. | fig. 3.10 | Bonnekaart In 1874. | fig. 3.11 | Bonnekaart In 1880. | fig. 3.12 | Bonnekaart in 1894. | fig. 3.13 | Bonnekaart In 1906. | fig. 3.13a | Detail met wal. | fig. 3.14 | Bonnekaart In 1930. | fig. 3.15 | Recente topografische kaart. | fig. 3.16 | Oude Hout in 1874, 109 ha | fig. 3.17 | Oude Hout in 1931, 45 ha | fig. 3.18 | Plaats ‘Schuilevink’ bij het Lage Veld. Overzicht foto’s | afb. 1.1 | ‘Eilandjes’, bij het Wegje van Wigman in het Lage Veld. | afb. 1.2 | mpressie van Kootwijk. De 12e eeuwse nederzetting bij Oud Reemst zou er ook zo uitgezien kunnen hebben. Bron: Bloemers, Verleden Land. | afb. 1.3 | Impressie van een hutkom uit Koot­ wijk. Het grondoppervlak is ongeveer 3 m*3 m. Dit soort hutkommen zijn ook gevonden in het oude Oud Reemst. Bron: Bloemers, Verleden Land. | afb. 1.4 | De kleine grafheuvel. | afb 2.1 | Grenspaal bij de oude Wekeromse weg, geplaatst door het Min. Van Oorlog in 1903. | afb. 2.2 | Dubbele beukenrij aan de noordgrens bij Mossel. | afb. 2.3 | Plaats van een pol op de uitloper van de Valenberg. | afb. 2.4 | Verhoging in het Mosselsepad. | afb. 2.5 | Oude Wekeromse weg ten noorden van Oud Reemst. De weg is hier bijna een holle weg te noemen. | afb. 2.6 | Sporen van karren op het oostelijke en het westelijke tracé van de Harderwijkerweg. | afb. 2.7 | De oude postweg bij de zuidgrens van het Reemsterveld. De afstand tussen de grens­ beuken links op de foto en de eik op de wal rechts is ongeveer 5 meter. | afb. 2.8 | Koningsweg in oostelijke richting bij de kruising met de Planken Wambuisweg. | afb. 2.9 | Duiker waar de spoorlijn van Wolf­ heze naar Deelen de Harderwijkerweg pas­ seerde. | afb. 2.10 | Doorsnede van een reconstructie van de wal uit 1773/76 en doorsnede van de wal bij Oud Reemst uit 1982. bron: Nooren , het verleden van de houtwallen, 1987. | afb. 2.11 | De schapen van Aart van de Brand­ hof op de noordflank van de stuwwal bij Oud Reemst. | afb. 2.12 | De put op de Puthei. Een eigenaar­ dige foto uit de glasplatencollectie van de gemeente Ede. De put is bedoeld om vee te drenken. Kennelijk had het vee geen toegang meer tot natuurlijke drinkplaatsen. Fotocollectie gemeente Ede. | afb. 2.13 | Grindgaten langs de oude Wekeromse weg bij Mossel. | afb. 2.14 | Portretten Lubbert Adolph Torck en Petronella Wilhemina van Hoorn. | afb. 2.15 | Stadhouder-koning Willem III, marmeren buste door Jan Blommendael. | afb. 2.16 | Restanten hakhout ten oosten van de oude Wekeromse Weg. | afb. 3.1 | Eusebia de Roode van Heeckeren circa 1793. Bron: J.C. Bierens de Haan, Groen Hemelt­ jen. | afb. 3.1a | Foto herberg het Planken Wambuis 1925, fotocollectie Historisch Museum Ede. | afb. 3.2 | Profielkuil met restanten van bekrib­ bingen aan de oostkant van het Reemsterveld, de Pollen. | afb. 3.3 | Wal als windkering tussen Oude Hout en Oud Reemst. | afb. 3.4 | Restanten van plantgreppels bij Mossel. | afb. 3.5 | Berkenbos bij de ‘Schuilevink’. 61 7|Bronnen en literatuur Bronnen Nationaal Archief • Veld om Reems oft Rozendaalese Velt. 1632 Nat. Arch. 4 VTHR_4106 Gelders archief • Het Deelensche veld uit 1629, GA 2000-4609 krt 02 • Het Deelense Veld, 1653. Particulier bezit • Het Ginkelse Veld, 1653, GA AKV 591 • Nieuw Reemst door Elshoff ca 1721, GA 0409 krt 16c • Oud Reemst, ca 1725, GA 0409 krt 17 • Mossel, ca 1722 GA 0409 krt 09 Gemeenterachief Ede • Wegenkaart, kaartencollectie Gemeentearchief Ede • Fotocollectie Historisch Museum Ede • Fotocollectie Topografisch Militaire Kaart 1845 Serie Bonnekaarten Algemeen Hoogtebestand Nederland 62 Het Reemsterveld of Planken Wambuis Literatuur Bierens de Haan, J.C., Rosendael, Groen Hemel­ tjen op Aerd. Kasteel, tuinen en bewoners sedert 1579. Zutphen 1994. J.H.F. Bloemers, L.P. Louwe Kooijmans en H. Sarfatij, Verleden Land. Archeologische opgravingen in Nederland. Amsterdam 1981. Bonnema, A.A., Landgoed: ‘Planken Wambuis’, bosbedrijfsplan. 1 november 1952 – 1 November 1962. Rhenen z.j. Boosten, M., e.a. Wallen van de Veluwe: Aandachtspunten voor beheer en historische referenties voor diverse waltypen. Wageningen 2010. Bouwer, K., Voor profijt en genoegen. De geschiedenis van bos en landschap van de Zuidwest Veluwe. Utrecht 2008. Breman, G. en P.J.M. Koop, De Hoge Veluwe. Zandverstuiving ‘De Pollen’. Historisch en archeologisch onderzoek naar cultuurhistorische relicten. BAAC rapport 02.104. Deventer 2004. Breman, G. & P. Hofman, De Hoge Veluwe in kaart gebracht. Hoge Veluwereeks 6. Hoender­ loo 2009. Breman, G., ‘De Wildwal tussen Bennekom en Lunteren.’ In: De Kostersteen, oktober 2010. Buis, J., Historia Forestis. Nederlandse bosgeschiedenis I en II. A.A.G. Bijdragen 26 en 27. Wageningen 1985. Crans, A. & J. Terlien, Natuurvisie Planken Wambuis 2008. Een woeste schoonheid. Rheden 2008. Demoed, H.B., Mandegoed schandegoed. De markeverdelingen in oost-Nederland in de 19e eeuw. Zutphen 1987 Derks, G.J.M., Oude Handelswegen op de Veluwe. Historisch-Geografisch onderzoek naar de hanzewegen, hessenwegen en postwegen. Gelders Genootschap projectnummer CHPROV.6. Arnhem 2012. Doesburg, J. van, e.a. Beknopte Rapportage Archeologische Monumentenzorg 22. Een middeleeuwse nederzetting in het Oud Reemsterzand. Waardestellend onderzoek in het Park de Hoge Veluwe in november 2009. Amersfoort 2011. Heidinga, H.A., De Veluwe in de vroege Middeleeuwen. Aspecten van de nederzettingsarcheologie van Kootwijk en zijn buren. Hijink, M.J., Van Aenstoterbos tot Otterlose Bos. Over de geschiedenis van het Otterlose Bos. Historische Berichten Ede nr. 5. Ede 2012. Hijink, M., De heilzame bedoelingen van koning Willem I.De bestrijding van de stuifzanden op de Veluwe na 1800. Over de verordeningen , het toezicht op en de uitvoering van de maatregelen. Historische Berichten van de gemeente Ede deel 2. Ede z.j. Idzinga, A., Een methode voor historisch-geografische waardering. toegepast op enkele historische akkers op de Veluwe, Onderzoek in het kader van de opleiding Bos- en Natuurbeheer Hogeschool Larenstein in opdracht van Natuurmonumenten regio Gelderland. Velp Apeldoorn 2005. Kon, D., ‘Grenspalen op de Hoge Veluwe’. In: De Schouw, juni 1991. Koster, E.A., 1978. De stuifzanden van de Veluwe; een fysisch-geografische studie. Amsterdam. Maarleveld, G.C. & J.C. Pape, Geologie en bodemkunde van het Nationale Park ‘De Hoge Veluwe’. Z.p. 1960. Nooren, M.J., Over het verleden van de Hoge Veluwe. RIN-rapport 86/8. Arnhem 1986. Nooren, M.J., Ouderdom en cultuurhistorische waarden van houtwallen en heggen in Nederland. RINrapport 81/13. Arnhem 1981. Nooren, M.J., Het verleden van de houtwallen in het nationale park de Hoge Veluwe. RIN-rapport 87/7. Arnhem 1987. Oosten Slingeland, J.F. van, De Sijsselt, Een bijdrage tot de Veluwse bosgeschiedenis. Wageningen 1958. Roessingh, H.K., ‘Het Veluws inwonertal 15261947 ‘ in AAG-bijdragen 11, Wageningen 1964. Roessingh, H.K., ‘De veetelling van 1526’ in AAG-bijdragen 22, Wageningen 1979. Spek, T., Stuifzanden op de Veluwe. Verborgen en verdwenen landschappen. Presentatie Hoge Veluwe, maart 2009. Stichting Kadastrale Atlas. Kadastrale Atlas Gelderland 1832. Otterlo. Velp 1999. Veldhorst, A.D.M., ‘Uit de geschiedenis van het nationale park ‘De Hoge Veluwe’ verspreide bijdragen tot de kennis van de bodem van Nederland.’ In: Boor en spade, 1965. Werkgroep Landschapsgeschiedenis, Planken Wambuis. Inventarisatie van cultuurhistorische elementen in het landschap. Deelrapport Oud Reemst. Bennekom december 2009. Woud, A. van der, Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland. Amster­ dam 2007. Woud, A. van der, Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848. Amsterdam/ Antwerpen 1998. 63