Het Reemsterveld of Planken Wambuis

advertisement
Het Reemsterveld
of Planken Wambuis
Onderzoek naar de plaats van cultuurhistorische
landschapselementen op het Planken Wambuis.
Werkgroep Landschapsgeschiedenis
1
Het Reemsterveld
of Planken Wambuis
Onderzoek naar de plaats van cultuurhistorische
landschapselementen op het Planken Wambuis.
Werkgroep Landschapsgeschiedenis
3
Inhoudsopgave
0| Inleiding
5
1| De stuwwal van Oud Reemst (tot 1000)
1.1 Geologie
1.2 Prehistorie en vroege Middeleeuwen
8
8
10
2| De late middeleeuwen en vroegmoderne tijd (1000-1750)
2.1 Ontstaan van de grenzen
2.2 Verbindingen met omringend gebied
2.3 Landbouw in de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd
2.4 Eigenaren en pachters
14
14
19
29
34
3| Een andere tijd (1780-1940)
3.1 Zandverstuivingen
3.2 Aanleg van dennenbossen
40
43
47
4| Conclusies
55
5| Bijlagen
58
6| Lijst van kaarten en afbeeldingen
60
7| Bronnen en literatuur
62
Colofon
Titel ‘Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Projectleiding Adinda Crans
Onderzoek naar de plaats van cultuurhistorische
Tekst Gerrit Breman
landschapselementen op het Planken Wambuis.’
Fotografie Tessy Smeets, Foppe Dupuis en Gerrit Breman
Opmaak GAW ontwerp+communicatie, Wageningen
Dit verslag is een gezamenlijk product van de Werkgroep
Print Printservice, Ede
Landschapsgeschiedenis.
Database met bijbehorende kaarten Foppe Dupuis en
De werkgroep bestaat uit Gerrit Breman, Foppe Dupuis,
Paul Hendriks. Dit verslag is de toelichting op deze database.
Roel van Ekeris, Paul Hendriks, Martin Hijink, Tessy Smeets,
Rene Vossebeld, Jaap van der Weel, Rini Weyman.
Het is gemaakt op verzoek van Vereniging Natuurmonumenten,
Beheereenheid Zuidwest Veluwe Machiel Bosch
4 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Met dank aan Henk Hofman en Michiel Purmer.
0| Inleiding
Dit verslag is een toelichting op de waarnemingen
van historische landschapselementen in het
Planken Wambuis, die de Werkgroep Land­
schapsgeschiedenis in de afgelopen drie jaren
heeft gedaan, op verzoek van de Vereniging
Natuurmonumenten, Beheereenheid Zuidwest
Veluwe.
Drie jaar is een lange tijd en in die tijd zijn er
veel waarnemingen gedaan en geregistreerd in
een database. Dat wil niet zeggen dat alles wat
er aan elementen te vinden is, ook daadwerkelijk
is gevonden of geregistreerd. Gelukkig is er nog
veel meer te zien.
Het is de bedoeling van dit verslag om de waar­nemingen te structureren en ze in een histo­
rische context te plaatsen.
Wat waargenomen en geregistreerd is, zijn dus
antropogene elementen. Om die te duiden was
het nodig om de terreingesteldheid in de ver­klaring te betrekken.
Onze waarnemingen van menselijke activiteiten
uit het verleden zijn gedaan, in wat bekend staat
als een van de mooiste natuurgebieden van
Nederland.
0.1 indeling
Dat leidt tot de volgende hoofdstukken:
1.Een hoofdstuk over de oudste geschiedenis
van het Planken Wambuis. De eerste paragraaf gaat over de geomorfologie en de
bodem van het Planken Wambuis voor zover
dat van belang is om de landschapselemen­
ten te verklaren. De tweede paragraaf over de
prehistorie en de vroege middeleeuwen.
2.Een hoofdstuk over de laatmiddeleeuwse
geschiedenis en de vroegmoderne tijd tot
het eind van de achttiende eeuw. Hierin
wordt aandacht geschonken aan de grenzen
van het terrein, aan de wegenstructuur, aan
de eigenaars en pachters en aan de land­
bouw, die in het Reemsterveld bedreven
werd. Van deze periode is veel meer te zien
in het terrein en het accent van dit hoofdstuk
zal dan ook zwaarder zijn.
3.Een hoofdstuk over de lange 19e eeuw,
waarin de uitbreiding van de zandverstuivin­
gen met de bestrijdingsmaatregelen en de
heideontginningen een plaats vinden.
4. Een hoofdstuk met conclusies.
5.Als bijlage is een overzicht van eigenaren
opgenomen met de invloed die zij op het
landschap uitoefenden.
Het wordt afgesloten met een afdruk van een
van de kaarten uit het Bosbedrijfsplan van
ir. Bonnema. Hij heeft daarin de gebruikte
toponiemen in het Planken Wambuis
opgenomen.
Kaarten spelen een belangrijke rol in dit
verslag. Ze kunnen overzichtelijk weergeven
wat er gevonden is. Maar we hebben kaarten
ook gebruikt als middel van onderzoek.
6. Een overzicht van afbeeldingen en figuren.
7.Een overzicht van gebruikte bronnen en
literatuur.
0.2 werkwijze
De werkwijze is als volgt geweest:
Van een deelgebied werd historisch kaartmate­
riaal verzameld. Dat materiaal is zoveel mogelijk
gerefereerd aan de coördinaten van de rijks­
driehoeksmeting.
Vervolgens gingen we na bestudering van dat
materiaal het terrein in, waarbij we hebben
geprobeerd elementen die op de kaarten voorkwamen te herkennen in het veld. We hebben
natuurlijk ook gekeken naar wat wij daarnaast
nog als antropogene elementen dachten te
herkennen.
Waarnemingen in het veld deden we altijd met
minimaal drie personen om te voorkomen dat
de wens de vader van de waarneming zou
worden. Dat leidde niet alleen tot veel waarne­
mingen, maar ook tot vele geanimeerde discus­
5
sies over wát er werd waargenomen.
De centrale vragen waren steeds:
• Wat zien we hier?
• Valt er een mensenhand in te ontdekken en zo
ja, wat deed die hand?
• En zo mogelijk: van wie was die hand?
Om die vragen te beantwoorden is meer nodig
dan de eenvoudige waarneming in het veld.
Daar is ook archiefonderzoek voor nodig; meer
dan er in het kader van dit verslag mogelijk was.
Er ligt nog een heel terrein open voor nader
onderzoek.
Van alle elementen, de pure veldwaarnemingen
en de veldwaarnemingen die door het bestude­
ren van kaartmateriaal waren gestuurd, zijn met
behulp van GPS de coördinaten en de hoogte
geregistreerd en later ondergebracht in een
database.
Waar dat mogelijk was zijn foto’s gemaakt van de
elementen en die gekoppeld aan de coördinaten.
Voor een verklaring van de zichtbare landschap­
selementen is het belangrijk uit te gaan van de
geschiedenis van het Planken Wambuis.
Het Planken Wambuis, zoals dat er nu ligt als
een van de natuurmonumenten in Nederland,
is niet erg oud. Het dateert van 1942, toen de
huidige omvang werd vastgelegd. Het meren­
deel van de landschapselementen was toen al
lang gevormd en een verklaring zonder een
ruimere blik is dan ook niet goed mogelijk.
Bij de interpretatie van de elementen zijn we
dan ook noodzakelijkerwijs uitgegaan van de
veel oudere eenheid, die van het Reemsterveld.
De onderdelen die van dit veld zijn afgeschei­
den, waardoor later het huidige het Planken
Wambuis werd gevormd, zijn dan ook meegeno­
men bij de waarnemingen, zij het natuurlijk veel
minder intensief.
We zijn dus uitgegaan van de oudst bekende
kaart waarop het hele Reemsterveld staat afge­
beeld: de kaart die ook op het titelblad staat.
Dezelfde kaart is hieronder nog een keer
afgebeeld, maar nu is op de kaart weergegeven
welke gebieden in de loop der tijd zijn afgeschei­
den van het oorspronkelijke veld. De kaart heeft
als extra dat hij het Reemsterveld of Planken
Wambuis weergeeft in samenhang met de
omringende gebieden.
6 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Het Reemsterveld was geen geïsoleerd gebied,
maar speelde een rol binnen de regio al was het
alleen maar als doorgangsgebied. Langs en door
het gebieden liepen vele wegen en paden,
waarvan een aantal relevant is voor de verbin­
ding met naast- en verder gelegen gebieden.
We zullen dus het Planken Wambuis benaderen
als de eenheid zoals die nu is, in de historische
context van het Reemsterveld en in relatie tot de
omringende gebieden.
Op nevenstaande kaart zijn de huidige grenzen
aangegeven. Het zal duidelijk zijn dat de
verhoudingen niet exact zijn.
In dit verslag is geen aandacht besteed aan de
zogenaamde rode elementen. Natuurmonumen­
ten heeft naar de waardestelling van de gebou­
wen en erfbeplanting een afzonderlijk onderzoek
laten doen.
| fig 0.1 | Het Reemsterveld op de kaart van Nicolaes van Geelkercken uit 1632. Binnen de rode lijnen de huidige
grenzen van het Planken Wambuis.
7
1| De stuwwal van Oud Reemst tot 1000
In dit hoofdstuk komt de oudste geschiedenis van het Reemsterveld aan de orde.
Het begint met een kort overzicht over de vorming van het landschap. Hoewel de
landschapselementen die in deze periodes gevormd zijn geen cultuurhistorische land­
schapselementen zijn, zijn ze wel bepalend geweest voor de latere bewoning. Daarna
komt een paragraaf waarin de eerste invloeden van de mens op het landschap aan de
orde komen, de prehistorie en de vroege middeleeuwen.
1.1 Geologie
De stuwwallen van de Veluwe zijn gevormd in
het Saalien. Het honderden meters dikke
ijs­pakket uit Scandinavië schoof over de be­staan­de rivierafzettingen. De grondmorene,
bestaande uit keien, zand en leem, werd afgezet
tot aan de lijn Gaasterland-Texel, het zoge­
naamde Gaasterland stadium.
Vervolgens zijn door ijsuitbreiding tot aan de lijn
Nijmegen-Utrecht-Haarlem stuwwallen gevormd,
het Amersfoortstadium. Zand en grind dat in
eerdere periodes door de voorlopers van Rijn,
Maas en de noordduitse rivieren was afgezet,
werd opgestuwd door de gletsjers. Die groeven
zich diep in de aanvankelijk horizontale grinden zandlagen. Hierbij werden de afgezette lagen
geplooid en kwamen vaak schuin te staan. De
rivierafzettingen van Rijn en Maas zijn kalkrijker
en vruchtbaarder dan de noordduitse afzettin­
gen.
Dit complexe proces resulteerde in de buurt van
het huidige Reemsterveld in een aantal stuwwallen:
• de grote stuwwal van de Veluwe. Deze loopt
ongeveer noord-zuid en vormt de westrand
van de IJsselvallei;
• de stuwwal van Ede, die de oostkant van het
dal van de Gelderse Vallei vormt;
• de kleine stuwwal waarvan Oud Reemst de
zuidpunt vormt. De stuwwal van Oud Reemst
loopt globaal van de Compagnieberg tot
Lunteren. Van de Compagnieberg tot aan Oud
Reemst is hij in het veld goed te zien. Ten
oosten van de Compagnieberg is de wal door
stuifzand moeilijk zichtbaar.
Noot
[1] Maarleveld, G.C. en J.C.
Pape, Geologische gesteldheid
van het ‘Nationale Park de Hoge
Veluwe’
Niet alle gestuwde lagen zijn even vruchtbaar.
De zogenaamde ‘bruine zanden’, gestuwd
materiaal van Rijn en Maas zijn het meest
geschikt voor bewoning. Mossel, Oud Reemst
en Nieuw Reemst liggen op plaatsen waar deze
bruine zanden aan de oppervlakte komen.
8 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Het water van het smeltende ijs hoopte zich
op in de stuwwalbekkens tot meren, die op enig
moment door de nog steeds bevroren stuwwallen
braken en met het water een mengsel van stenen,
grind en zand in spoelzandvlaktes neerlegden.
De dalen die zo in de stuwwallen gevormd zijn
worden wel als droogdalen herkend.
Ten zuiden van de stuwwal van Oud Reemst is
deze spoelzandvlakte of sandr als een grindrijk
gebied te zien.
Ten Noorden van de stuwwal van Oud Reemst
ligt een gebied dat in het begin van de Würmtijd
meters lager lag dan momenteel. Smeltwater
van besneeuwde stuwwalhellingen stroomde in
deze laagte, ‘de ‘Kom van Otterlo’.1 Deze Kom
van Otterlo is nu nog te herkennen in het Lage
Veld en het Verdronken Bos. Beide liggen ten
zuiden van het Otterlose Bosch en het Otterlose
Zand en ten noorden van de stuwwal aan
weerszijden van de huidige Harderwijkerweg.
In de daarop volgende droge en koude periode
van het Weichselien zijn lokaal pakketten
dekzand afgezet, waardoor de diepe dalen weer
gedeeltelijk werden opgevuld.
Deze dekzanden zijn vooral bij droogte zeer
gevoelig voor verdere verstuivingen, zoals die in
het Holoceen plaatsvonden. Dekzanden en
stuifzanden kunnen van elkaar onderscheiden
worden omdat de dekzanden een zwak glooiend
landschap vormen. In een stuifzand landschap
worden meer geïsoleerd liggende heuvels aange­
troffen met uitgestoven vlakten.
Bij het ontstaan van de zandverstuivingen hebben menselijke activiteiten een grote rol gespeeld:
ontbossing, begrazing, het steken van plaggen,
graven naar grind en stenen, het gebruik als weg,
landbouw en wat dies meer zij.
De bodemkundige kaart ziet er als volgt uit:
(fig. 1.3)
| fig 1.1 | Stuwwallen op de Veluwe. Bron: Maarleveld en Paape.
| fig 1.3 | Bodems op het Reemsterveld. Bron archeologische verwachtingskaart
gemeente Ede. Bron: archeologische verwachtingskaart gemeente Ede.
| fig 1.4 | Het Reemsterveld op de hoogtekaart van het AHN.
| fig 1.2 | Stuifzanden op de Veluwe. Bron Theo Spek. Kaart Bureau Overland.
9
Opvallend is dat bij Oud Reemst en Nieuw
Reemst wel stuwwallen en sandrs met enkeerd­
gronden worden gevonden, maar bij Mossel
volgens deze kaart niet.
Al deze geologische en bodemkundige processen
resulteren in het geaccidenteerde landschap van
het Reemsterveld zoals dat door de hoogtekaart
van het AHN getoond wordt.
Het lijkt erop dat de grenzen van het Reemsterveld
voor een belangrijk deel bepaald zijn door
natuurlijke accenten in het terrein. We komen
hier verder op terug.
1.2 Prehistorie en vroege Middeleeuwen
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan
de prehistorie en de middeleeuwen
Noten
[2] Vondst Henk Hofman.
Op het Reemsterveld zijn regelmatig archeologi­
sche vondsten gedaan en ook nu nog worden er
pijlpunten en scherven gevonden.
Deze vondsten laten zien dat er al heel vroeg
mensen rondliepen op de stuwwal van Oud
Reemst en de daaraan grenzende lager gelegen
gebieden. Deze vondsten alleen kunnen geen
aanleiding zijn om een aparte paragraaf aan
deze periode te wijden, omdat er tot voor kort
nauwelijks landschapselementen gevonden
werden. Tot voor kort stamden de eerste
landschapselementen ongeveer uit de 15e eeuw.
In 2009 zijn er vondsten gedaan uit de IJzertijd
die aandacht voor deze periode in dit verslag rechtvaardigen. Daarmee wordt de geschiedenis van
de zichtbare elementen van het Reemsterveld
met een paar honderd jaar naar voren geschoven.
Mogelijk is met deze grafheuvel
de heuvel bedoeld die in de in
de archeologische verwachting­
skaart van de gemeente Ede ten
zuid-westen van Oud Reemst
is aangegeven, maar die niet
gevonden werd.
[3] Doesburg, J. van, e.a. Een
middeleeuwse nederzetting in het
Oud Reemsterzand
[4] Lezing van Prof. T. Spek in
maart 2009.
[5] Heidinga, H.A. De Veluwe
in de vroege Middeleeuwen.
Aspecten van de nederzettingsarcheologie van Kootwijk en zijn
buren.
De vondsten zijn gedaan op het terrein van
het Nationale Park de Hoge Veluwe, een paar
honderd meter ten noorden van het Bosje van
Staf, maar binnen de grenzen van het Reemster­
veld en zijn alleen al om die reden relevant voor
dit verslag.
Bovendien werd tijdens de aanleg van het ecoduct ten noorden van Oud Reemst in 2010 een
grafheuvel ontdekt, vermoedelijk uit de IJzertijd.2
De vondsten bij het Bosje van Staf betroffen
scherven uit de IJzertijd (800 BC – 0) en de
vroege Middeleeuwen (6e– 9e eeuw AD). Het
archeologisch onderzoek dat daarop volgde 3
leverde paalsporen, hutkommen en de platte­
10 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
gronden van boerderijen uit de 12e eeuw op en
de resten van een overstoven akkerlaag in de
nabije omgeving daarvan. De nederzetting kan
worden gezien als een voorloper van het huidige
Oud Reemst.
In de nabijheid zijn ook de resten van een ven
aangetroffen, dat voor 1300 overstoven was
geraakt. In de directe omgeving van deze
vochtige plek hebben mensen zich gevestigd.
Rond het jaar 1000 begon het zand in deze
omgeving te stuiven.
De nederzetting lag dus in de zogenaamde
‘Kom van Otterlo’. Dit gebied, dat zich uitstrekt
van het Lage Veld ten westen van Mossel tot aan
de Pollen, is op veel plaatsen uitgestoven tot op
de grindlaag. Op een aantal plaatsen zijn kleine
‘eilandjes’ blijven staan. De stijlrandjes steken
ongeveer 50 centimeter boven het uitgestoven
gebied uit. Deze ‘eilandjes’ worden zowel aan de
oost- als aan de westkant van de Harderwijker­
weg aangetroffen, o.a. ten zuiden van het
Mosselse zand bij het zogenaamde Wegje van
Wigman als bij de Mosselse Dennen en de
Hertenkolken.
De overblijfselen van vroege bewoning werden
gevonden tijdens plagwerkzaamheden in het
heidegebied. Mogelijk zijn de eilandjes blijven
staan omdat er humus van de akkerresten in de
ondergrond te vinden is.4
Er is nog iets verrassends aan de vondst in het
noordoosten van het Reemsterveld. Bij zijn
onderzoek naar de verdwenen nederzetting bij
Kootwijk kwam Heidinga tot de hypothese dat er
ook een nederzetting te vinden zou moeten zijn
ten noordoosten van het huidige Oud Reemst.5
Die hypothese werd met de vondst bevestigd.
Landbouw
De landbouw, die in deze nederzetting werd
uitgeoefend had een ander karakter dan de
latere landbouw waarbij van plaggenbemesting
gebruik werd gemaakt. Verondersteld wordt dat
het zogenaamde ‘zwerflandbouw’ was. Een
gebied werd zolang gebruikt tot de bodem­
vruchtbaarheid onvoldoende was. Daarna werd
de nederzetting verlaten. Het ligt voor de hand
dat niet ver daarvandaan een nieuwe nederzet­
ting gesticht werd. Soms werden zelfs akkers
aangelegd op plaatsen waar eerst boerderijtjes
gestaan hadden. Nadat de vruchtbaarheid weer
langs natuurlijke weg hersteld was, kon dezelfde
plaats opnieuw gebruikt worden.
| afb 1.1 | ‘Eilandjes’, bij het
Wegje van Wigman in het
Lage Veld.
| fig 1.5 | Mogelijke locaties van nederzettingen op de Veluwe.
Bron: Heidinga, Kootwijk.
11
| fig 1.6 | Kaart op basis van TMK 1850. Aangegeven de plaatsen
waar water of natte grond werd aangetroffen in de omgeving van
het Lage Veld.
| afb 1.3 | Impressie van een hutkom uit Kootwijk. Het grondoppervlak is onge­
veer 3 x 3 m. Dit soort hutkommen zijn ook gevonden in het oude Oud Reemst.
Bron: Bloemers, Verleden Land.
De grote zandverstuivingen, die tot in de
twintigste eeuw in het Reemsterveld en in de
aangrenzende gebieden voorkwamen, kwamen
in de vroege middeleeuwen nog niet voor. Dat
gebeurde pas later vanaf de 14e en 15e eeuw toen
grootschalige schapenteelt voor de wolmarkten
en de plaggenbemesting opkwam. Opvallend is
dat het oude Oud Reemst al vroeg last had van
stuivend zand.
Oorspronkelijk hoorde in het voedselarme
gebied een eiken-berkenbos thuis en op de iets
rijkere stuwwallen een eiken-beukenbos. In de
armere gebieden, aan de voet van de stuwwal,
zullen door intensief gebruik van de grond en
verdere verarming, grassen en heide sneller een
kans hebben gekregen, waardoor het gebied
geleidelijk aan opener kon worden. Het open
heide en graslandschap kan dus als een cultuur­
historisch fenomeen worden gezien.
Water
Noten
[6] Mededeling Han ten Seldam
[7] H.A. Heidinga, De Veluwe
in de vroege Middeleeuwen,
Voor bewoning is natuurlijk de beschikbaarheid
van water van groot belang. Niet alleen als
drinkwater voor mens en dier, maar ook voor de
landbouw. Op de hoge ruggen van de stuwwal is
drinkwater minder gemakkelijk voorhanden,
maar in het lager gelegen gebied was dat wel het
geval. Op betrekkelijk korte afstand waren zowel
hogere en rijkere gronden als armere waterrijke
gronden ter beschikking.
pag. 81
12 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
De TMK 1845 geeft talrijke plaatsen aan waar de
waterstand zo hoog was dat water regelmatig
aan de oppervlakte kwam. Van Geelkerken trof
in 1653 een ‘Westervles’ aan, ongeveer op de
plaats van het blauwe vlak. (zie fig. 2.2)
Nog in de jaren 60 van de 20e eeuw stond de
Harderwijkerweg langdurig onder water.6
Ook in en dichtbij het Papendal waren natte
plekken te vinden. Hierover meer in de para­
graaf over de grenzen van het Reemsterveld.
Wanneer goed naar de sterke en zwakke
gebruiksmogelijkheden van de bodem werd
gekeken was het mogelijk om rogge, haver en
zomergerst te verbouwen en was weidegrond
voor het vee beschikbaar.7
Deze veronderstelling is gebaseerd op de
gegevens voor landbouwgeschiktheid die
Heidinga geeft voor Kootwijk, maar die op zijn
minst gedeeltelijk ook voor de stuwwal van Oud
Reemst en de Kom van Otterlo gelden. Zo’n
nederzetting, waarvan de bewoners de beschik­
king hadden over wat hogere gronden en wat
lagere gronden voor de teelt van diverse
gewassen en waar ze ook de beschikking
hadden over nattere weidegronden vormde
misschien juist wel een heel geschikte omgeving
om flexibel te kunnen inspelen op veranderende
omstandigheden. Dat zal nodig geweest zijn,
want primitieve vormen van landbouw kenmer­
| afb 1.4 | De kleine grafheuvel
bij Oud Reemst.
| afb 1.2 | Impressie van
Kootwijk. De 12e eeuwse
nederzetting bij Oud Reemst
zou er ook zo uitgezien kun­
nen hebben. Bron: Bloemers,
Verleden Land.
ken zich ook door weinig controlemogelijkheden
over de omstandigheden waaronder die land­
bouw bedreven wordt.
Het is erg verleidelijk om een reconstructie­
tekening op te nemen van een boerderij, zoals
die in de 12e eeuw aan de voet van de stuwwal
van Oud Reemst gestaan kan hebben. De
vondsten op zich bieden daarvoor niet vol­
doende aanknopingspunten, maar de kennis
van de archeologie uit de vroege middeleeuwen
is voldoende gevorderd om een paar reconstruc­
ties op te nemen.
De vondsten bij Oud Reemst zijn momenteel
weer bedekt met een laag dekzand. Dat is
opzettelijk gedaan. In de eerste plaats omdat de
vondstlocatie erg kwetsbaar is. Als de paalspo­
ren blootgesteld raken aan de lucht zullen ze
snel verdwijnen. Bovendien ligt de locatie in
een rustgebied van het Nationale Park de Hoge
Veluwe.
> In het veld
Alleen de kleine grafheuvel op de noordflank van
de stuwwal van Oud Reemst, ten westen van de
wildpassage tussen het Planken Wambuis en de
Hoge Veluwe.
13
2|De late middeleeuwen en
vroegmoderne tijd (1000-1750)
In dit hoofdstukparagraaf komt het ontstaan van het Planken Wambuis uit het Reem­
sterveld aan de orde. De loop van de wegen door het Reemsterveld werd, uiteraard
naast de plaatsen van herkomst en aankomst, bepaald door de natuurlijke gesteldheid
van het veld. Op hun beurt hadden die wegen weer invloed op de inrichting van het
gebied en de plaats van de landbouwenclaves. We zien een wisselwerking waar moeilijk
oorzaak en gevolg van te bepalen valt. In de vroegmoderne tijd speelde de landbouw
nog een grote rol op de centrale delen van de Veluwe en ook op het Reemsterveld.
De opeenvolgende eigenaren en pachters hebben elk hun invloed gehad op de ge­
schiedenis van het landschap.
2.1 Ontstaan van de grenzen
In de vroege middeleeuwen was de bevolkings­
druk op de Veluwe laag. De verspreid en betrekkelijk geïsoleerd van elkaar liggende clusters van
boeren zaten elkaar niet in de weg. Elk cluster
kon beschikken over een eigen areaal waarbin­
nen boeren ook nog wel van woonplaats konden
veranderen en waar ook ruimte was om met vee
te trekken van zomerweiden naar winterweiden.
Tussen de verschillende bewoonde gebieden
was nog voldoende ongebruikte, woeste grond.
Vanaf de Karolingische periode beschouwde de
keizer zich eigenaar van de grote, ongerepte en
vrijwel onbewoonde gebieden op de centrale
Veluwe. De Gelderse graven, later hertogen,
werden beleend met deze domeingronden, die
vaak weer tijdelijk of langdurig werden uitgege­
ven aan onderdanen, als onderleen. Binnen een
feodaal stelsel ‘kochten’ de keizer, hertogen en
graven daarmee loyaliteit van hun onderdanen.
In de 8e en 9e eeuw ontstond een trek naar de
vochtige randen van de Veluwe: de Gelderse
Vallei en de IJsselvallei. Deze ontwikkeling werd
gestimuleerd en deels gestuurd door de bis­
schoppen van Utrecht en de graven van Gelder­
land.
Noot
[8] Rosendael wordt op vele
manieren gespeld. Hier is in
navolging van Bierens de Haan,
Groen Hemeltjen, gekozen voor
de spelling ‘Rosendael’ ook om
onderscheid te maken van het
dorp Rozendaal.
Bij het groeien van de bevolking werd de vrijheid
om zich vrij te vestigen en te migreren langza­
merhand beperkt en ontstond de noodzaak tot
het afperken van woon- en leefgebieden. De
gemeenschappen van boeren begonnen hun
eigen ruimte in te nemen. Die leefgebieden
gingen grenzen aan de leefgebieden van
naburige groepen. De bewegings- en vestigings­
vrijheid werd dus enerzijds beperkt door de
graven, die hun rechten op de wildernis wilden
laten gelden en anderzijds door naburige
groepen.
14 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Uiteraard werd die vrijheid ook beperkt door de
mogelijkheden die de bodem bood.
Na 1300 ontstond zo, bij groeiende bevolkings­
druk, de tendens dat groepen boeren hun
gebruiksrechten op de grond veilig wilden
stellen. Zij waren daartoe min of meer gedwon­
gen door de steeds geringere hoeveelheid grond
die voor de landbouw ter beschikking was. Voor
die extensieve landbouw waren grote gebieden
nodig, die gebruikt werden als weidegrond.
Deze boeren verenigden zich in marken of
buurten. Door regels en rechten probeerden zij
hun grondgebied naar buiten veilig te stellen en
ook intern het gebruik te regelen. Het ligt voor
de hand dat de eigenaars van de boerderijen, de
eigengeërfden, in dit proces van regels maken
de belangrijkste positie innamen.
Langs de randen van de Veluwe waren door de
ontginningsbeweging naar de natte zone’s de
meeste eigengeërfde boeren komen te wonen.
In het centrum van de Veluwe bleef de bewoning
beperkt tot kleine groepjes en hield de graaf de
eigendomspositie van grote gebieden.
Na 1300 kwamen door koop veel woeste
gronden in bezit van de marken of buurten.
De hertogen Reinald de I, II en III hadden door
strijd met rivalen veel geld nodig. Delen van
hun eigendom werden daarom wel verkocht.
Daaronder waren grote bosgebieden als de
Sijsselt, dat in 1427 werd afgesplitst van het
Moftbos en ook het Rosendaelse Veld.
De positie van de bezittingen in Rosendael8 past
in de hierboven geschetste ontwikkeling.
Door voortdurend geldgebrek waren de Gelder­se hertogen niet in staat om de Rosendaelse
Marken op de Veluwe
Legenda:
groen: Wageningen Doorwerth Arnhem
blauw: de Edese buurten of marken
oranje: de Ginkel
geel:de bezittingen van Rosendael (Ro),Terlet (Te),
Deelen (De) en Reemst (Re)
| fig 2.1 | Bezittingen van Rosen­
dael op de zuid Veluwe. Bron:
de basis van de kaart is ont­
leend aan Demoed, Mandegoed
schandegoed.
bezittingen te onderhouden en de schade die in
de loop van de 14e en 15e eeuw door verwaar­
lozing was aangericht, te herstellen. Hertog
Karel van Gelre verpandde in 1516 Rosendael
met al zijn bezittingen aan Gerrit van Scherpen­
zeel, drost van de Veluwe, als dank voor de
steun die hij van hem had ontvangen. In 1536
moest hertog Karel definitief vrede sluiten van
keizer Karel V. Hij deed daarbij afstand van
Rosendael en alle rechten daarop.
De Rosendaelse bezittingen
Rosendael was veel meer dan het grote kasteel.
Bij Rosendael hoorden ook het Rosendaelse
Veld, het Terletse Veld, het Deelense Veld, het
Reemster Veld en tijdelijk ook het Ginkelse Veld.
De Rosendaelse bezittingen schoven als een
grote wig van oost naar west over de zuid­
veluwe. Aan de zuidkant van de wig lagen de
dichter bewoonde gebieden van het Schepen­
dom Arnhem en van Doorwerth. Aan de noord­kant van de wig lag het Aanstoterveld dat bij de
buurt Otterlo hoorde, het Roekelse bos, dat
onder de buurt Wekerom viel en de buurten
Ede-Veldhuizen en die van Maanen. Bovendien
had Rosendael nog verspreid liggende bezittin­
gen elders op de Veluwe.
Bovenstaande kaart geeft een deel van die
bezittingen weer. (fig. 2.1)
Soms worden de bezittingen Terlet, Deelen en
het Reemsterveld wel als marken aangeduid.
Formeel is dat niet juist: er zijn geen markeboe­
ken bekend. Maar de wijze van grondgebruik
van Terlet, Deelen en Reemst verschilde weinig
met dat van Edese buurten en met de Ginkel.9
Waarschijnlijk kunnen de Rosendaelse bezittin­
gen en de Ginkel worden gezien als in oor­
Noot
[9] De begrippen marke en
buurt worden hier gemakshalve
als synoniem gezien. ‘Buurt’
werd het meest op de west
Veluwe gebruikt.
15
Grensmarkeringen
De grenzen van al die eenheden lagen rond 1500
wel zo ongeveer vast. Er waren geen mogelijk­
heden meer om de gronden die in gebruik
waren bij de boeren, zonder meer uit te breiden.
In de 17e eeuw was het heel gebruikelijk om die
eenheden ‘veld’ te noemen.
In deze periode zijn ook de eerste kaarten van
de agrarisch-economische eenheden versche­
nen, waarop die grenzen zijn getekend. Vaak zijn
die kaarten gemaakt naar aanleiding van grens­geschillen met andere eenheden.
Kaartenmaker Nicolaes van Geelkercken uit de
17e eeuw speelde daarbij een belangrijke rol.10
De kaarten van Van Geelkercken geven veel
interessante informatie over de ‘velden’. De
boerderijen, akkercomplexen met hun wallen, de
heidevelden, waterplassen en het wegenpatroon
waren op het moment dat de kaarten gemaakt
werden natuurlijk niet nieuw. Ze zijn ontstaan in
de voorafgaande jaren of, beter gezegd, eeuwen.
| fig 2.2 | De oostgrens met het Deelensche veld in 1653.
sprong grondheerlijke marken. Dat zijn marken
waarin de enige eigengeërfde de grondheer was.
De boeren van Terlet en Deelen waren pachters
van Rosendael. De boeren van Reemst en
Mossel werden dat in de 17e eeuw
16 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Voor het uiteindelijk helder en zonder misver­
standen markeren van de grenzen waren
duidelijke veldkenmerken noodzakelijk. Dat
markeren was belangrijk omdat de vrij beschik­
bare grond beperkt was geraakt. Daarvoor vielen
de kaartenmakers terug op de kennis die de
bewoners hadden van het veld.
Prominente heuvels of heuvelruggen, dalen,
meertjes bosjes, wegen, gaven in het lege
landschap de grenzen aan.
Het is frappant te zien hoe permanent die
grenzen eeuwen lang zijn geweest. De nog vage
grenzen uit de middeleeuwen werden door Van
Geelkercken en zijn tijdgenoten vastgelegd. In
de 18e eeuw werden ze door kaartenmaker
Berend Elshoff gekopieerd. Ze werden opnieuw
gebruikt bij de verpondingskaarten uit het eind
van die eeuw en uiteindelijk nog eens bij de
kadastrale minuutplans in het begin van de 19e
eeuw.
De huidige kadastrale kaart Otterlo sectie D,
Reemst, waar het Planken Wambuis nu nog deel
van uitmaakt gaat dus eeuwen terug.
Alleen al daarom is het belangrijk om goed
aandacht te schenken aan de grenzen van het
Reemsterveld en proberen de resten van die
markeringen in het veld op te sporen. Het zijn
landschapselementen die niet alleen de grenzen
van het oude bezit van Rosendael aangeven,
maar nog veel meer de grenzen van de agra­
risch-economische velden uit de late middeleeu­
wen. Eenheden die gebaseerd zijn op nog veel
ouder agrarisch grondgebruik.
De oostkant
Aan de oostkant grenst het Reemsterveld aan
het Deelense veld. (fig. 2.2)
Er zijn een aantal opvallende zaken aan die oost­
grens te ontdekken. Van noord naar zuid zien
we op de detailkaart:
• de Westervles. Een waterplas, die ligt op de
plaats waar nu het lage Veld ligt. Van Geelkerc­
ken heeft op plaatsen waar hij water aantrof
dat met blauwe kleur aangegeven (zie ook fig
1.6.). Ook aan de zuidkant van de Comenij
vond hij dat toen water, evenals op een van de
grensmarkeringen van het Deelense veld, de
Dornen Struykens vles, dicht bij de huidige
Deelense Was;
• de Aartsberg. Het noordwestelijke markerings­
punt van het Deelense Veld, midden in een
zandverstuiving;
• de Comenij. De huidige Compagnieberg, een
van de hoogste punten op de stuwwal van
Oud Reemst;
• de weg van Reemst naar Deelen. Hier komen
we later op terug;
• de weg van Harderwijk naar Arnhem. Hier
komen we later op terug; Oud Reemst heette
nog Reems. Rond Oud Reemst en op de
huidige Deelense Start werden (eiken) struijken
aangetroffen. Dit soort begroeiing kan erop dui­
den dat het landschap toen al overbegraasd
was of dreigde te worden.
>
In het veld
De Westervles lag ongeveer op de plaats waar
momenteel de paddenpoel in het Lage Veld
ligt. De Compagnieberg, ligt op het terrein
van de Hoge Veluwe. De Aartsberg, ook op
het terrein van de Hoge Veluwe.
Het Papendal vormde een natuurlijke grens aan
de zuidoostkant van het Reemsterveld.
Het Schependom Arnhem liet er grenspalen op
pollen plaatsen, die gedeeltelijk nog aanwezig
zijn.
| fig 2.3 | De zuidoost grens, Het Papendal, op de kaart van het Deelense Veld van Van Geelkercken
uit 1629.
Opvallend zijn een aantal natte plaatsen in of bij
het dal, die nu nog te identificeren zijn. In het
natte gedeelte bij de Goossenpol is nu de
kruising van het zogenaamde Bommenlijntje
met de Harderwijkerweg, die daar wat opge­
hoogd is. De duikers die daar in de Tweede
Wereldoorlog zijn aangelegd liggen daar niet
voor niets.
Noot
[10] Van hem zijn een aantal
kaarten bekend, die nuttige
informatie over de vroeg-mod­
erne tijd geven:
- een kaart van het Deelensche
veld uit 1629, gemaakt naar
> In het veld
De grenspalen, waarvan sommige op pollen, in
het Papendal. Deels zijn ze te vinden op het
terrein van de Hoge Veluwe (de Vredepol, de
Braspol), deels op terrein van ‘s-Kooningsjagt
(de Goossenpol) en deels op terrein van
rijkswaterstaat (de Bijssenpol). Zogenaamde
tussenpollen zijn te vinden op terrein van
Natuurmonumenten.
De watervles ten noorden van de Dennenkamp,
nu een poel.
aanleiding van een grensgeschil
met het schependom Arnhem;
- een kaart uit 1632. Het
Reemsterveld wordt daar
genoemd Veld om Reems oft
Rozendaalse Velt. De kaart
toont het veld te midden van
het Aanstoterveld, het Deelense
Veld, het Doorwerthse Veld en
het Ginkelse Veld;
- een kaart uit 1653, het Deel­
ense Veld. Op deze kaart wordt
de boerderij Klein Terlet bij het
Deelense Veld gerekend.
17
| fig 2.4a | Plaats van de poel ten noorden van de Dennenkamp in 1850.
| fig 2.4b | Op een recente topografische kaart.
De westkant
Het Reemsterveld grenst, evenals het Renkumse
veld, aan de oostgrens van het Ginkelse Veld.
Er zijn enkele opvallende zaken te zien op de
detailkaart (fig. 2.5):
• de Westerbergen zijn begroeid met struiken,
waarschijnlijk hakhout;
• de Westerweg, de grensweg tussen het
Reemsterveld en het Ginkelse veld. Nieuw
Reemst. De akker is niet gesplitst,
• de Bisschopsweg naar Deventer. Hier komen
we later op terug.
• het Oude Hout (t’olde holt). Het Oude Hout
strekt zich ten noorden van Nieuw Reemst
(West Reems) uit tot op de Westerberg.
• de hoge stuifduinen ten westen van de akker
van Nieuw Reemst zijn niet ingetekend.
Misschien bestonden ze niet.
Verder valt op dat het Ginkelse veld met struiken
begroeid is. Die zijn ook te vinden in de zuid­
westhoek van het Reemsterveld ten zuiden van
de Arnhemse weg, de huidige Buunderkamp.
De noordgrens
In de noordwest hoek is in 1903 een gedeelte
verkocht aan het ministerie van Oorlog. Er werd
toen een schietterrein aangelegd, waarvan de
kogelvangers nog te vinden zijn. Om die grens
te markeren heeft het ministerie grenspalen
aangebracht Op die plaats wordt de grens van
het huidige Planken Wambuis gevormd door
een dubbele rij Amerikaanse eiken.
| fig 2.5 | Kaart van het Ginkelse Veld door Nicolaas van Geelkercken, 1653.
18 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Dubbele beukenrij
In de jaren 70 van de 19e eeuw heeft de eigenaar
van het Reemsterveld veel energie gestoken in
het markeren van zijn bezit. Hij deed dat niet
alleen uit zakelijke overwegingen. De periode
dat de grens goed herkenbaar moest zijn voor
de boeren en schaapherders was immers al
voorbij. Het planten van beuken langs recht­
getrokken oude wegen en – naast Hoog Buurlo
de enige bekende plaats – hier ook langs de
grens gebeurde op meer plaatsen in die periode.
De te verwachten houtopbrengsten zullen zeker
een rol hebben gespeeld, maar zeker ook
esthetische overwegingen.
De dubbele beukensingel, die nog bestaat, is
geplant in een verband van zeven Rijnlandse
voeten in de rij en drie Rijnlandse voeten tussen
de rijen.11 Alleen aan de oost- en noordgrens, op
het gebied dat nu aan de Hoge Veluwe behoort,
werden geen beuken geplant. Waarschijnlijk was
het stuifzand hier nog te actief en de grond te
arm om beuken succesvol te planten. Op die
plaatsen werden berken geplant. De resten
daarvan, of van hun opvolgers, zijn ten noorden
van de Compagnieberg en gedeeltelijk langs de
noordgrens nog te zien. (fig. 2.6)
Natuurlijk is een kaart van het hele Reemster­
veld ook van belang. De genoemde kaart van
1632, van Van Geelkercken geeft wat minder
details dan de kaarten van de buurgebieden.
Deze kaart is afgebeeld in de inleiding.
Het best is het Reemsterveld echter te zien op
de kaart die Berend Elshoff maakte toen Torck in
1722 het gebied in zijn bezit had gekregen. Op
deze kaart zijn ook de grensmarkeringen te zien
die Torck op pollen liet aanleggen.
> In het veld
De grensstenen, uit het jaar van de verkoop van
het ‘driehoekje’ aan het Ministerie van Oorlog
(1903).
De dubbele rij Amerikaanse eiken.
De dubbele beukenrij op de grens met het
bosgebied van de gemeente Ede, de gemeente
Doorwerth en de gemeente Arnhem.
De plaats van de pollen op de uitloper van de
Valenberg.
| afb 2.1 | Grenspaal bij
de oude Wekeromse weg,
geplaatst door het Min. Van
Oorlog in 1903.
2.2 Verbindingen met omringend gebied
Het Reemsterveld was en is geen eiland op de
Veluwe. Grote en kleine verbindingswegen
liepen langs en over het veld. Meestal werden ze
gebruikt door voetgangers en ruiters, maar in de
late middeleeuwen nam ook het transport met
wagens en karren toe. De markteconomie met
vraag en aanbod, ook van producten van grotere
afstand, begon zich te ontwikkelen.
Voor de zandverstuivingen ontstonden, zo rond
1300, was de Veluwe verkeersvriendelijk te
noemen voor karren.12 Stuifzanden kon de
verbinding erg hinderen. Lastig waren de
hellingen van de stuwwallen en de plaatsen waar
dalen en beken doorkruist moesten worden.
Volgens Heidinga was een heideveld gewoon
berijdbaar. Dat moge zo zijn, maar het ligt wel
voor de hand dat karren zoveel mogelijk gebruik
maakten van bestaande sporen. Wanneer die
teveel beschadigd raakten of te diep werden,
moest een nieuw spoor gemaakt worden.
We kunnen ons de grote doorgaande routes
voorstellen als de aaneenschakeling van lokale
Noten
[11] Mededeling van Bart Boers,
voormalig medewerker van
het Nationale Park de Hoge
Veluwe.
[12] Heidinga De Veluwe in
de vroege middeleeuwen. p. 246.
19
wegen en paden. Degenen die grote afstanden
wilden afleggen zullen zoveel mogelijk gebruik
hebben gemaakt van die wegen en paden. Vanaf
de 13e eeuw en wellicht ook al eerder, was de
Veluwe sterk ontbost geraakt. Op de grote kale
vlakten waren oriëntatiepunten in het veld
noodzakelijk, als er geen sporen van wegen te
zien waren.
Wegen en paden liepen over de eigendommen
van kleine en grote grondbezitters. In feite was
er een ongeschreven recht van overpad voor
iedereen. Afgelegen dorpen en boerderijen
stuurden de loop van de verbindingsroutes
zodat reizigers die konden gebruiken om te
rusten of te overnachten. De baronnen van
Rosendael maakten hiervan gebruik door op
strategische plaatsen herbergen te stichten en
die te verpachten. Dorpen en grondeigenaars
hadden voordeel bij de komst van reizigers.
Producten en nieuws bereikten zo de bewoners.
Dat ongeschreven recht van overpad duurde tot
in het begin van de 20e eeuw toen de grote
grondeigenaren hun eigendommen begonnen af
te sluiten en wegen aan het openbaar gebruik
begonnen te onttrekken.
Op de minuutplans van de kadastrale kaarten en
op de wegenkaarten van de gemeente Ede is een
wirwar van wegen en paden te zien.
In de 19e eeuw werd er steeds meer door de
landelijke, provinciale en gemeentelijke overheid
gestuurd en gestandaardiseerd. Na 1850 waren
gemeenten verplicht een overzicht te maken van
alle wegen die op hun grondgebied te vinden
waren met de eigenaars en nog belangrijker,
degenen die voor het onderhoud verantwoorde­
lijk waren. De wegen die in die leggers als
publiek domein werden aangeduid, werden dat
definitief wanneer er door de eigenaars geen
bezwaar werd aangetekend.13
Dat gebeurde weinig omdat men belang had bij
passerend verkeer. Over het Reemsterveld lopen
zo nog steeds een aantal openbare wegen.
Noot
[13] Woud, Auke van de Een
nieuwe wereld. Het ontstaan van
het moderne Nederland. Amster­
Een deel van die wegen is tot ‘kunstweg’ verheven: dat wil zeggen dat ze op een of andere
wijze verhard werden. Dat zijn uiteraard de
belangrijkste en meest gebruikte routes. De
wegen die niet voor verharding in aanmerking
kwamen, werden steeds minder gebruikt en zijn
voor een deel verdwenen, overgroeid of onder
gestoven.
dam 2007. p. 380.
20 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Andere zijn door de grondeigenaars gedurende
de periode van de heideontginning rechtgetrok­
ken en op standaardbreedtes gebracht en vaak
van wallen voorzien, zodat ze een functie in de
bebossing konden hebben. De lange rechte
lanen op het Planken Wambuis zijn in oor­
sprong, voor 1850, alle min of meer kronkelende
verbindingswegen geweest.
We kunnen op het Reemsterveld een aantal
wegen onderscheiden. Om te beginnen de
kleine lokale wegen – meer paden –, dan de
interlokale wegen en tenslotte de grote handelsen postwegen.
Beschrijving van de wegen
1. De weg van Mossel naar de Ginkel
De weg is voor het eerst vermeld op kaart van
Van Geelkercken in 1632. Hij loopt via de
‘Hinekamp’ langs de oostzijde van Ginkel en
sluit aan op een weg van Ginkel naar Renkum.
Deze lokale weg is momenteel nog geheel intact
en is de enige weg van Mossel naar de Hinde­
kamp (de naam is een verbastering van Hinne­
kamp of Hennekamp). Dit gebied was in 1850
vanaf de grens met het Reemsterveld beplant
met dennen. Van die grens tot aan Mossel was
het gebied nog vrijwel onbebost. Het is nog
goed te zien dat de weg daar doorheen liep.
> In het veld
De weg is geheel te zien.
2. De weg van Otterlo naar Mossel
Deze lokale weg, het Mosselse Pad, is voor het
eerst vermeld in 1722 op de kaart van Elshoff.
Hij loopt in een slingerlijn van Mossel naar ‘Aen­
stoot of Otterlo’ en kruist ten westen van
‘’t Heikenbosje’ de grens van het Reemsterveld.
De weg volgt de huidige Mosselse weg om bij
het Mosselse pad ongeveer via het huidige fietspad juist ten westen van het Mosselse zand het
Rozeboomswegje te kruisen. Vervolgens loopt
hij door langs het westen van de renbaan en
daarna uiteraard naar het centrum van Otterlo,
de kerk. Het tracé van het pad is waarschijnlijk
niet steeds hetzelfde geweest, maar zocht zich
een weg langs en gedeeltelijk door het Mosselse
zand. Waarschijnlijk is de weg na 1872 langs het
aangelegde dennenbos gaan lopen. Voor die tijd
volgde het een pad dat nu in het bos ligt.
| fig 2.6 | Het Reemsterveld door Berend Elshoff in 1722.
| afb 2.2 | Dubbele beukenrij aan de noordgrens bij Mossel.
| afb 2.4 | Verhoging in het Mosselse Pad.
| afb 2.3 | Plaats van een pol op de uitloper van de Valenberg.
| afb 2.5 | Oude Wekeromse weg ten noorden van Nieuw Reemst. De weg is hier
bijna een holle weg te noemen.
21
> In het veld
> In het veld
5. De lokale weg van Wekerom naar Arnhem
De weg lijkt wat onbetekenend, maar het was een
lange route die eigenlijk al in Amersfoort begon.
Hij kwam het Reemsterveld binnen via de
huidige Planken Wambuisweg en volgt die
huidige weg tot de Kelderbergen. Na de Kelder­
bergen werd een iets westelijker tracé gevolgd.
Op de heide is het spoor te volgen naast een
klein walletje. Vervolgens het dennenbos in ten
noorden van Nieuw Reemst, waar het een nauwe
slenk volgt. De doorsteek bij de noordelijke wal
van Nieuw Reemst is weer goed te volgen.
Vandaar een klein stukje in de richting van de
Nieuw Reemsterlaan, maar al spoedig in
zuidoostelijke richting de Puthei op. Aan de
zuidelijke rand van de Puthei is nog goed te zien
waar de weg door een zandduin heen ging. Op
de Puthei zelf heeft veel verstuiving plaatsgevon­
den en is de weg moeilijker te volgen. Vanaf de
Puthei tot de Oud Reemsterlaan en vandaar tot
aan de grens van het Reemsterveld, waar het
Papendal wordt doorkruist, volgt het een nu nog
bestaand pad, dat bij het aanleggen van de
bossen recht is getrokken. Een kleine poel ten
noorden van de Dennenkamp vormde lang een
oriëntatiepunt voor een kruising met een pad uit
noordelijke richting. (fig. 2.4) Aan de overzijde
van de grens, op terrein van de gemeente
Arnhem, is nog te zien hoe daar aan weerszijden
van de weg een beplanting van eiken was.
Ten noorden van het Oude Hout is de weg goed te
volgen langs de wal en door een verstoven gebied.
Bij het lage Veld is een gedeelte verloren geraakt.
> In het veld
De weg is goed te zien. Interessant is de ver­hoging in de weg ten noordoosten van Mossel.
Hier is waarschijnlijk te zien dat de gemeente
Ede haar taak als wegbeheerder serieus nam
door de weg in een laag gedeelte over een
verhoogd wallichaam te laten lopen.14
3. De weg van Nieuw Reemst naar de Pampel
Deze lokale weg heeft geen naam, maar slingert
zich door het westelijke deel van het Oude Hout
naar het noorden door een (vermoedelijk)
dennenbos en valt ongeveer 100 m ten westen
van de Harderwijker weg samen met de weg van
Mossel naar de Pampel.
De weg is nog niet op de kaarten van De Man te
zien. Hij wordt voor het eerst op de TMK getekend en zal dus ergens tussen 1810 en 1850
ontstaan zijn. Voor die tijd ging men van Nieuw
Reemst naar de Pampel via Mossel of zelfs via
het Rozeboomswegje. Het Lage Veld was lang
niet altijd gemakkelijk te doorkruisen. Pas nadat
de aanleg van bossen in dat gebied begonnen was,
had het zin in het gebied een weg te zoeken.
Voor die tijd was het Lage Veld het gebied van
schapen en ander vee.
4. De lokale weg van Deelen naar Renkum
Het tracé volgde vrijwel het tracé van de huidige
Oud Reemsterlaan, dat in 1850 al was rechtge­
trokken en beplant met aan weerszijden beuken.
De weg kruiste de zuidgrens ongeveer op de
plaats van het huidige nieuwe ecoduct. Vandaar
is de richting niet helemaal duidelijk. De meest
waarschijnlijke route loopt dwars over de ReijersCamp, ongeveer langs de huidige Sinderhoeve,
om ten westen van het terrein van de Gelderse
Roos de Doorwerthsche heide over te steken.
> In het veld
Te volgen tot aan het Thijsse-ecoduct.
Noot
[14] Gemeentearchief Ede inv.
nr. GAE 2252B.
22 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Goed te zien, behalve op de Puthei. Daar is het
trace weggestoven van de grens met het Oude
Hout tot aan de kruising met de koningsweg.
6. De handelsroute van de Ginkel naar Deventer of
Doesburg
Van de Ginkel tot Terlet volgden beide routes
waarschijnlijk hetzelfde tracé. De laatste, de
route van Ginkel naar Doesburg staat ook wel
bekend als een hessenweg. Op de kaart van
Elshoff uit 1722 wordt hij ook zo genoemd. De
naam hessenweg alleen al geeft aanleiding tot
mythische verhalen, maar die zijn hier niet aan
de orde. Hier is het belangrijk om vast te stellen
wat er nog van deze oude handelsroute in het
veld te zien is.
Het laatste gedeelte van het tracé voert van
Terlet op Deelen en daarna naar Oud Reemst,
Nieuw Reemst en tenslotte de Ginkel, vanwaar
| fig 2.7 | Overzicht van de
beuken, eiken en berken.
| fig 2.8 | Overzicht van wegen
en paden op het Reemster­
veld.
23
Noten
[15] Nooren, M.J., Over het verleden van de Hoge Veluwe. p. 53.
Nooren schrijft dat de weg via
de Companieberg gaat, maar
dat is niet het geval.
[16] Derks, Gerard, Oude Handelswegen op de Veluwe. Hierin
wordt gesproken over een ‘land­
bouwer uit Reemst’. Bedoeld is
de eigenaar.
[17] Nooren, M.J., Het verleden
van de houtwallen in het Nationale Park de Hoge Veluwe. p. 12.
de route verder ging naar Amersfoort. Dat is een
iets andere route dan de oude handelsweg naar
Deventer, maar het is bekend en ook begrijpelijk
dat de routes niet altijd precies hetzelfde tracé
vormden. Dan kon ook niet omdat wegen soms
onbruikbaar werden door allerlei omstandighe­
den, bijvoorbeeld door teveel verkeer. Er werd
dan een nieuw tracé gemaakt, vlak daarbij.
De handelsroute waarvan het laatste stuk deel
uitmaakte van een hessenweg, is op meerdere
kaarten te vinden.
We stellen hier alleen het gedeelte van Deelen
naar de Ginkel aan de orde.
De route is in het veld niet zonder meer te
herkennen, maar de combinatie van historisch
kaartmateriaal en de hoogtekaart geeft heel
aardige opties. De meest waarschijnlijke wordt
hieronder gepresenteerd.
Tussen Deelen en de grens met het Reemster­
veld was in 1900 nog een weg te volgen,
waarvan alleen het laatste gedeelte verdwenen
was. Dat gedeelte door de Deelense Start, nu
ten zuiden van de huidige Karitzkyweg en de
gemeentegrens met Arnhem, heeft, na het
midden van de 19e eeuw nog, sterk te lijden
gehad van verstuiving.
Ongeveer 200 meter ten noorden van de
gemeentegrens tussen Ede en Arnhem kwam de
weg op het Reemsterveld uit. In 1629 kruiste
volgens de kaart van Van Geelkercken ongeveer
hier ‘de Kroatenpas’ de grens en in 1653 zag Van
Geelkercken daar een ‘oude pol’. Het was dus
een markant punt. Van de naam Kroatenpas
wordt algemeen aangenomen dat hij verwijst
naar de route die plunderende huursoldaten van
graaf Hendrik van den Bergh in 1628 langs de
oude handelsroute volgden. Als dat waar is, zijn
de kaartenmakers er snel bij geweest. De naam
Compagnieberg zou dan ook verwijzen naar
deze soldaten. De oudste vermelding van die
heuvel is uit 1632, ook door Van Geelkercken. De
heuvel heet dan ‘Komenee’. Wellicht is Compag­
nie een verbastering van Komenee, waarvan de
betekenis niet meer begrepen werd.
Op dit zelfde punt ziet Elshoff in 1722 daar ook
weer een ‘oude pol’ en hij noemt de weg die hij
daar tekent: ‘Hesseweg’. In het noorden was de
Compagnieberg te zien.15
We mogen aannemen dat die hessenweg over
de Kroatenpas liep.
Deze weg gaat verder naar het westen en
passeert Oud Reemst aan de zuidkant.
In 1727 was er een conflict tussen de voerlui met
24 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
hun Hessenkarren enerzijds en Lubbert Adolf
Torck van Rosendael, juist eigenaar van het
oostelijk erf geworden en burgemeester van Eck
van Arnhem, eigenaar van het westelijk erf van
Oud Reemst, anderzijds.16 Torck en Van Eck
hebben er bezwaar tegen dat de hessenkarren
een breed spoor trekken en de houtgewassen
beschadigen. Zij willen een route van 10 tot 15
roeden breed (38 tot 52 m) uitzetten waarbinnen
de voerlieden moeten blijven. Nooren acht het
mogelijk dat de wallen die bij Oud Reemst zijn
aangelegd en waarvan het bestek bewaard is
gebleven, te maken hebben met de uitgezette
route.17 Dat zou goed zo kunnen zijn.
Van Oud Reemst ging de hessenweg verder
langs de huidige Oud Reemsterlaan om ten
zuiden van Nieuw Reemst de grens van het veld
te passeren in de richting van de Ginkel. In 1850
was het tracé van de Oud Reemsterlaan nog niet
rechtgetrokken en met beuken beplant. Het
bochtige tracé van Nieuw Reemst naar de Ginkel
liep mogelijk door een slenk die op de hoogte­
kaart goed te zien is. (fig. 2.10)
Dit tracé is ook te zien op de kaart, die Van
Geelkercken in 1653 van het Ginkelse veld
maakte. Zie ook fig. 2.5.
Een lang verhaal om aannemelijk te maken dat
de hessenweg over het Planken Wambuis liep
van Oud Reemst naar Nieuw Reemst. Dit lange
verhaal kan niet verhullen dat er nog meer
details gevonden kunnen en moeten worden.
> In het veld
De weg is waarschijnlijk te zien van Oud Reemst
tot bij de grens van het Reemsterveld bij Nieuw
Reemst. Daarna loopt hij door een slenk naar de
Ginkel. Het laatste gedeelte loopt samen met de
koningsweg. Van Oud Reemst richting Deelen is
van de weg niets meer te zien. Dit gebied is
sterk uitgestoven.
7. De handelsroute van Harderwijk naar Arnhem
Deze noord-zuid lopende hanzeweg was een
belangrijke verbinding tussen de belangrijkste
steden op de Veluwe in de middeleeuwen.
De westelijke route passeerde in het noorden de
grens bij de zogenaamde ‘Quapoort’, een
benaming die op meerdere historische kaarten
voorkomt. Het oostelijke tracé liep aan de
oostkant van de forten van het Otterlose Bosch
over hoge grond.
De oostelijke route wordt door Van Geelkercken
op zijn kaart uit 1629 duidelijk afgebeeld. Ten
zuiden van Oud Reemst, voor een heuvelrug,
komen de Hoogen (de oostelijke) en den
Laagen (de westelijke) Harderwijcker wegh weer
bij elkaar. De Lage Harderwijkerweg doorkruist
het Papendal bij de Goossenpol, een punt dat
ook nu nog goed te herkennen is.
Algemeen wordt als reden voor twee tracés
zover uit elkaar, gegeven dat het weggedeelte
erg slecht begaanbaar was. De Lage Harderwij­
kerweg loopt dwars door het Lage Veld, dat zich
uitstrekte tot en met het Verdronken Bos op het
huidige terrein van de Hoge Veluwe.
Op zijn kaart van het Reemsterveld uit 1632 zijn
ook de twee noordelijke tracés te zien. Op beide
kaarten buigen de tracés om Oud Reemst heen.
Geleidelijk aan is het westelijke tracé buiten
gebruik geraakt. Waarschijnlijk door de zand­
verstuiving ten zuiden van het Lage Veld.
De hoofdroute loopt rond 1800 dwars door de
enclave, waardoor die duidelijk in een westelijk
en een oostelijk erf gesplitst wordt. De oostelijke
route is goed bewaard gebleven.
Van de westelijke route is nog goed te zien hoe
deze zich langs de grenzen van de enclave
plooide en de westelijke wallen volgde. Dat
gedeelte werd in 1832 nog gevonden op de
kadastrale kaart. Aan de oostkant is nog een
klein restant te zien, het begin van het zoge­
naamde ‘wegje van Wigman’.
Op de hoogtekaart en op de kaarten van Google
Earth is heel goed te zien welke belemmering de
stuwwal vormde voor het vrachtverkeer: paar­
denkarren. De transportwagens hebben diepe
groeven in het veld gesleten.
In 1916 werd het tracé dat momenteel de
Harderwijkerweg is, verhard en ging dat de
grens vormen tussen het Planken Wambuis en
de bezittingen van Kröller.
Bij Oud Reemst kruisten de Harderwijkerweg en
de Hessenweg elkaar.18 Dat was een strategische
plaats voor een herberg, die daar aan het eind
van de 18e eeuw werd gevestigd. Het ligt voor de
hand te veronderstellen dat de boerderij al
eerder als pleisterplaats werd gebruikt.
| fig 2.10a | Reconstructie van het tracé van de hessenweg over het Reemsterveld op de hoogtekaart.
| fig 2.10b | Op de topografische kaart.
| fig 2.9 | Gedeelte van een
wegenkaart van de gemeente
Ede met Mosselsepad als
openbare weg aangege­
ven. Bron: kaartencollectie
gemeente Ede.
> In het veld
De weg is goed te volgen. Dat geldt uiteraard voor
de huidige verharde weg, maar ook het oostelijk
tracé op de Hoge Veluwe is goed te zien, evenals
sporen ervan ten noorden van Oud Reemst.
Noot
[18] Bonnema, Het Planken
Wambuis, p. 45, noemt ten
onrechte de Harderwijkerweg
een hessenweg.
25
8. De postweg van Arnhem naar Ede
In 1632 heet de weg ‘Oude Eedewegh naar Eede
oft Barnevelt’. Hij loopt van west naar oost langs
’t Sijsselt, via de zuidkant van Ginkel, ten zuiden
van een geheimzinnig oord genaamd ‘Heijden­
stadt’. Vervolgens verder langs de zuidgrens van
het Reemsterveld en de Bijsenpol, om iets ten
zuiden van Warnborn samen te vallen met de
Harderwijkerweg. De weg vormt de zuidgrens
van het Reemsterveld, maar is geheel verloren
gegaan in het Ginkelse zand. Op de hoogtekaart
zijn wel delen te herkennen.
Al in 1632 bestond ook de huidige weg van Ede
naar Arnhem, dwars door het Planken Wambuis.
Wellicht was de oude weg al in een vroeg stadium
moeilijk begaanbaar door het Ginkelse Zand.
Hierover later meer.
> In het veld
Mogelijk is er van de weg nog iets te zien. De
weg heeft waarschijnlijk gelopen tussen de
grenswal met het Wolfhezerveld en de grens­
beuken van het Reemsterveld.
9. De jachtweg van de Ginkel naar Dieren
De eerste vermelding van deze weg is op de kaart
van Elshoff uit 1722. De jachtwegen op de Veluwe
werden door de stadhouder-koning Willem III
aangelegd om zijn jachtpartijen efficiënter te
laten verlopen. Ze liepen in zo recht mogelijke
lijnen tussen de jachthuizen. Willem III had in
Ede een onderkomen en in Dieren een hof.
Vermoedelijk waren de meeste jachtwegen niet
veel breder dan een meter of vier. Waar ze door
stuifduinen gingen is die breedte het best te zien.
Het is niet duidelijk hoe vaak de weg is gebruikt.
Het oostelijk deel tot aan het boerderijtje in ‘Het
Dal’ werd mogelijk nog in de negentiende eeuw
door de baronnen van Rosendael.
> In het veld
De weg is in het veld te zien als een vaag spoor
in de heide, dat vrijwel oost - west loopt. Het
best kan dat een meter of 30 ten noorden van de
bosrand aan de Planken Wambuisweg worden
waargenomen.
Noten
[19] Breman, Gerrit en Piet Hof­
man, De Hoge Veluwe in kaart
gebracht. p 80.
26 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
10. Ossenweg en Koeweg
Parallel aan de noordwest grens liep in 1722 de
Ossenweg. De weg liep van Eschoten naar Kreel
en de Ginkel en vandaar verder naar het zuiden.
De Koeweg – niet identiek aan de Ossenweg –
was voor 1870 de kortste verbinding van Ede naar
Otterlo. Al in 1850 volgde de weg het huidige
merk­waardig kaarsrechte tracé dat er nu nog
ligt, maar niet in 1832. Beide zijn lokale wegen.
> In het veld
De Koeweg is niet te missen. De Ossenweg
loopt langs de noordwest grens van het Reem­
sterveld. Het wegje is nog te zien, maar loopt nu
dood op de voormalige kogelvangers.
11. Bommenlijntje
Het tracé van de spoorlijn van Wolfheze naar de
Fliegerhorst Deelen loopt langs de oostgrens
van het Reemsterveld, voor een deel door het
Papendal. Op de plaats waar de Harderwijker­
weg gekruist wordt loopt het tracé momenteel
verder over het terrein van ’s Kooningsjacht.
Op die plaats zijn de duikers te vinden die in de
Tweede Wereldoorlog werden aangelegd om
wateroverlast op dat lage punt te voorkomen.
Vandaar verder over het terrein van de Hoge
Veluwe, steeds langs de grensbeuken. Op het
Aalderinksveld snijdt het tracé door de beuken­
grens heen en buigt af naar het noordoosten.
> In het veld
Het is nog geheel te volgen als een vaak
enigszins verhoogde weg van vier meter breed
met aan weerszijden een greppel. Het behoort
tot de weinige relicten van de Tweede Wereld­
oorlog op het terrein van het Reemsterveld.
12 Rozeboomswegje
Het Rozeboomswegje langs de noordgrens van
het Reemsterveld, staat op recente topografi­
sche kaarten vermeld. Het loopt daar echter
niet, maar volgt een meer noordelijk tracé.19
| afb 2.6 | Sporen van karren
op het westelijke tracé van de
Harderwijkerweg.
| afb 2.7 | De oude postweg bij
de zuidgrens van het Reem­
sterveld. De afstand tussen de
grensbeuken links op de foto
en de eik op de wal rechts is
ongeveer 5 meter.
27
| afb 2.8 | Koningsweg in oos­
telijke richting bij de kruising
met de Planken Wambuisweg.
| afb 2.9 | Duiker waar de
spoorlijn van Wolfheze naar
Deelen de Harderwijkerweg
passeerde.
28 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
2.3 Landbouw in de late middeleeuwen en
vroegmoderne tijd
niet ver van het Reemsterveld, maar zullen
algemeen geweest zijn.
Plaggen
Het aantal hectaren akker dat bewerkt kon
worden was dus afhankelijk van de beschikbare
hoeveelheid plaggen en van de grootte van de
veestapel. Die grootte van de veestapel was op
zijn beurt weer afhankelijk van de weidegrond
en niet in de laatste plaats van de hoeveelheid
wintervoer die verworven kon worden.
Een boerenbedrijf had voor elke 4 ha bouwland
jaarlijks ongeveer 3 ha heide nodig om te plaggen. Die heide had zo’n 10 jaar nodig om te
regenereren.22
13e
17e
Tussen de
en de
eeuw deed de plaggen­
bemesting zijn intrede. Op de Veluwe zal dat in
de 14e eeuw plaats gevonden hebben in Kootwijk
en die ontwikkeling zal voor Oud Reemst en
Mossel niet veel anders zijn geweest.20
Door de akkers te bemesten was het niet langer
noodzakelijk om regelmatig het bebouwd areaal
te wisselen, maar konden boeren zich vestigen
op een vaste plaats. Hoe beter de bemesting
des te intensiever een akker gebruikt kon
worden zonder met enige regelmaat over te
hoeven schakelen op braaklegging.
Plaggenbemesting is gunstig voor het vocht­
houdend vermogen van een bodem en voor de
mogelijkheden voor een gewas om goed te
wortelen. Als basis voor de plaggenbemesting
werden plaggen van gras en heide gebruikt,
maar ook allerlei soorten strooisel van blad en
later dennennaalden. Voor een betere chemi­
sche samenstelling van de bodem is dierlijke
mest noodzakelijk.
Zo’n plag werd geslagen met een plaghak of
plagzicht en had ongeveer de afmeting van de
huidige stoeptegel: 30 x 30 cm. De dikte mocht
3 cm dik zijn. De plaggen waarin mos voor­
kwam, werden als bijzonder waardevol gezien.
Het was de kunst zo te plaggen dat er geen
aarde werd meegenomen. Als hij dikker was,
werd de bodem te kwetsbaar en duurde het veel
langer voor deze kon regenereren.21 Deze regels
golden voor de boeren van de Maanderbuurt,
Het areaal voor de plaggenbehoefte van de drie
enclaves kan zo worden ingeschat. (zie tabel
hieronder).
Dat is niet meer dan een ruwe schatting, maar
hij geeft wel aan dat een flink deel van het
Reemsterveld het jarenlang met een hele lichte
vegetatie moest doen. Pas na een jaar of tien
was de vegetatie immers weer op sterkte. Er was
dus een groot gebied waar schapen niet konden
grazen zonder het risico te lopen dat er stuifker­
nen zouden ontstaan. Roofbouw lag steeds op
de loer.
> In het veld
Van de roofbouw door het slaan van plaggen en
de begrazing door schapen, is nog iets te zien in
de buurt van de voormalige schaapskooien.
enclave
Globale
omvang in
19e eeuw
Areaal heide
per jaar
Areaal heide
in 10 jaar
Mossel
15 ha
11,25 ha
112,5 ha
Nieuw Reemst 13 ha
9,75 ha
97,5 ha
Oud Reemst
12 ha
westelijke erfw
9 ha
90 ha
Oud Reemst
oostelijk erf
11 ha
8,25 ha
82,5 ha
51 ha
38,25 ha
338,25 ha
Totaal ha
Reemsterveld
Beschikbaar
zonder
bosgebieden
en gebied
boerderijen
Noten
[20] Heidinga, p. 100.
[21] Oosten Slingeland, van
3300 ha
2900 ha
De Sijsselt, p. 27.
[22] Heidinga, Kootwijk,
p. 148.
29
| afb 2.10 | Doorsnede van
een reconstructie van de wal
uit 1773/76 en doorsnede
van de wal bij Oud Reemst
uit 1982. bron: Nooren , het
verleden van de houtwallen,
1987.
| fig 2.11 | Locatie voormalige
schaapskooi bij Oud Reemst
en resten walsysteem. bron:
google earth
| afb 2.11 | De schapen van
Aart van de Brandhof op de
noordflank van de stuwwal bij
Oud Reemst.
30 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Wallen
Op het Reemsterveld , in de directe omgeving
van de landbouwenclaves zijn houtwallen een
opvallend landschapselement. Ze zijn te vinden
rond alle drie de enclaves, Oud Reemst, Mossel
en Nieuw Reemst, maar ook rond de Kemper­
berg en de Ginkel.23
De wallen konden meerdere functies vervullen.
Ze markeerden eigendommen, zorgden voor
wild- en veekering en speelden een rol bij de
houtproductie.
Ook wordt windkering wel genoemd als één van
de functies. Die laatste functie moet die niet al te
hoog worden ingeschat, zeker niet wanneer het
hout op de wal pas gekapt was.
De wallen rond de drie enclaves zijn alle ooit
begroeid geweest, waarschijnlijk met eiken hakhout.
Op een aantal plaatsen is dat verdwenen. Er
zullen meerdere oorzaken voor het verdwijnen
van de begroeiing zijn: begrazing, te veel
kappen, niet op tijd inboeten en gewoon ver­waarlozing omdat de oorspronkelijke functie
overbodig was.
Om de mest van het vee optimaal te gebruiken
liet men het vee in periodes dat er geen gewas
op de engen stond, daar op grazen. Dat had tot
voordeel dat ook de onkruiden opgegeten werden en de grond losgetrapt werd. Bijkomend
voordeel was uiteraard een flinke tijdsbesparing
omdat runderen en schapen niet de hei op
hoefden.
Over het aanleggen van wallen bij Oud Reemst
vond Nooren bronnen in het archief Keppel.24
In die stukken komt niet alleen aan de orde de
manier waarop dit soort zaken werden aanbe­
steed, maar er kan ook een bestek uit worden
afgeleid.
Het aardige van deze vondst is, dat in deze
periode uit meerdere bronnen elders op de
Veluwe bestekken van veekerende wallen te
vinden zijn. Ze geven overal vrijwel de zelfde
maten voor de wallen. Kennelijk was er een
soort standaard ontwikkeld, die overigens ook
gold voor de wijze van aanbesteding.25
In dat bestek werd ook nauwkeurig omschreven
hoe groot de plaggen zouden moeten zijn en
van welke kwaliteit en zelfs dat voor de wal werd
opgeworpen, eerst de zoden van het maaiveld
verwijderd moesten worden om een betere
hechting met de ondergrond te verkrijgen.
Een onderdeel van zo’n wal was de greppel waar
het zand voor het wallichaam uit kwam en die
een belangrijke functie had bij het tegenhouden
van wild. Die greppel lag aan de buitenzijde en
is ook nog wel vaak te zien.26
Naast de wal werd een strook grond 4 voet diep,
‘gerioold’, omgespit. Dat werd waarschijnlijk
gedaan om op en naast de nieuwe wal eikenhak­
hout te planten. Dat zou de systemen van drie
- niet twee, zoals Nooren stelt - parallel lopende
wallen verklaren. Die wallen kunnen dan als
elkaar in tijd opvolgende uitbreidingen van het
hakhout naast de oorspronkelijke wal verklaard
worden. Ten oosten en noorden van Oud
Reemst, ten noorden en oosten van Mossel,
ten noorden van Nieuw Reemst en ten westen
van Ginkel komen deze complexen voor. Bij zo’n
systeem van meerdere wallen met diep riolen is
de oorspronkelijke greppel aan de buitenzijde
niet meer goed te herkennen.
> In het veld
De wallen zijn misschien wel het markantste
element rond de drie enclaves, zelfs zonder de
begroeiing. Bij de schaapskooi in de noordwest
hoek van Oud Reemst is nog het restant van een
wal te zien. Mogelijk is de uitbreiding met een
hakhoutstrook hier opgegeven ten bate van de
uitloop van de schaapskooi.
Noten
[23] Nooren, M.J., Ouderdom en
cultuurhistorische waarden van
houtwallen in Nederland, 1981.
Nooren onderscheidt heggen
of hagen en houtwallen. Beide
zijn strookvormige struwelen,
maar houtwallen zijn niet
direct op het maaiveld geplant
maar op een opgeworpen wal.
Begroeid met zowel opgaand
De vraag is van wie deze wallen waren.
Waren ze van de grondeigenaar of van de boer,
die de akker pachtte? Ook de pachters hadden
tenslotte belang bij de wallen. Zij beschermden
hun akkers tegen vee, wild en wind.
In pachtcontracten komen we regelmatig
voorwaarden tegen met betrekking tot de wallen
en houtranden langs de akkers, waaraan de
pachters moesten voldoen.
Op grond daarvan kan aangenomen worden dat
de wallen en bijbehorende hakhoutranden van
de grondeigenaar waren.
hout als wat zij noemt: ‘eiken
kromhout’.
[24] Nooren, M.J., Het verleden
van de houtwallen in het Nationale Park de Hoge Veluwe, 1987.
p. 7. Op basis van dat bestek
zijn op de Hoge Veluwe wallen
van het oostelijke erf van Oud
Reemst gereconstrueerd.
[25] Breman, Gerrit, In de Kostersteen, oktober 2010. De wildwal
bij de Doesburgerbuurt, bij EdeVeldhuizen en Maanen maakt
een vrijwel identieke tekening
mogelijk rond diezelfde jaren.
Schapen
Het vee bestond niet alleen uit een kudde
schapen, maar schapen maakten er wel een
belangrijk deel van de veestapel uit. Schapen
stellen weinig eisen aan hun voer. Wanneer ze
overdag grazen op de heide, eten ze ongeveer
4 tot 8 kg droge heide en gras per dag. Diezelfde
hoeveelheid is ook ongeveer nodig wanneer ze
De bestekken zijn te vinden in
de buurtboeken van de Does­
burgerbuurt.
[26] Overigens is voorzichtig­
heid hier geboden. Onderzoek
aan de wildwal bij Hoekelum
toont aan dat er niet één, maar
twee greppels waren: aan beide
zijden van de wal.
31
in de winterperiode op stal staan. Wanneer er
niet voldoende wintervoer was, verzwakten de
runderen en schapen natuurlijk. Het zal voor de
boeren en hun herders ervaringskennis geweest
zijn om de optimale hoeveelheid wintervoer in
hooibergen op te slaan. Op de eerste kaarten
staan de bergen bij de boerderijen prominent
getekend. Ze waren van groot belang.
Van even groot belang waren de schaapskooien,
waar de schapen in opgesloten werden wanneer
ze van de hei kwamen. Uit de grootte van de kooi
kan globaal berekend worden hoeveel ooien er
in kunnen: 1 ooi per m2. Op het Reemsterveld is
de plaats van een behoorlijk aantal kooien
bekend. Bij Oud Reemst minstens vier: twee op
het oostelijk erf en twee op het westelijk erf,
Nieuw Reemst één of twee en bij Mossel twee.
Als de plaats van de kooi nog goed herkenbaar
is kan de oppervlakte en daarmee het aantal
ooien dat er in past, globaal berekend worden.
> In het veld
Het recht van schaapsdrift was een belangrijk
recht omdat zonder dat recht van overpad naar
de weidegronden de scheper en daardoor de
boer met zijn akkers in de problemen kwam.
In een marke-organisatie stelden de richter en
zijn secondanten de regels voor de schaapsdrift.
Op het Reemsterveld golden in beginsel een
zelfde soort regels, maar nu werden ze gesteld
door de grondheer. Regels voor het drijven van
schapen waren erg belangrijk. Vooral in het
droge voorjaar is de bodem dermate kwetsbaar
dat verstuiving zomaar kan optreden.
We moeten dan denken aan het verbod om over
afgebrande heide en stuifzanden te lopen; aan
het aanwijzen van plaatsen waar de schapen
gewassen kunnen worden; het verbod voor
personen, die niet betaald hebben om op het
veld hun dieren te weiden en het aanwijzen van
specifieke schaapsdriften voor herder die kwetsbare of verboden gebieden moesten passeren.
Een aardig voorbeeld van zo’n afgepaalde drift,
maar dan uit het midden van de 19e eeuw ligt bij
Oud Reemst. (zie par. 3.1. zandverstuivingen.)
De plaatsen waar de schaapskooien stonden.
> In het veld
Behalve door schapen werd de heide ook gebruikt
voor het weiden van koeien en paarden. Die
hebben beslist niet voldoende aan struikheide.
We weten uit het kaartmateriaal uit de 16e eeuw
dat delen van het Reemsterveld veel vochtiger
waren dan nu. Daar zullen de meeste koeien en
paarden gegraasd hebben. Rundvee en paarden
graasden ook op de bermen langs de akkers en
op de akkers wanneer de oogst binnen was.
Daar, op het lage Veld, was ook de plaats waar
de schapen uit Reemst en Mossel gewassen
werden en daar was ook altijd wel wat te drinken
als dat niet gevonden kon worden in kleine
plassen en poelen. Een schaap heeft gedurende
de dag verrassend weinig water nodig en vindt
meestal zelf de plaatsen waar gedronken kan
worden.28
Ruimte voor de kooi nog goed te zien bij de
noordwestelijke schaapskooi van Oud Reemst.
Aantallen schapen
Om de schapen naar de heide te drijven waar hij
zijn vee wilde weiden, maakte de herder gebruik
van min of meer vaste routes, de schaapsdriften.
Die schaapsdriften zijn vaak gebonden aan regels
omdat ze soms tussen kwetsbare gebieden door
lopen: akkers, wallen en later - na 1800 - aange­
plante dennenbossen en zandverstuivingen.
Soms zijn ze ook afgepaald.
Omdat het Reemsterveld in eigendom was bij
de heer van Rosendael kon die ook bepalen wie
er het recht van schaapsdrift had. Dat waren niet
alleen de schepers van Mossel, Oud Reemst en
Nieuw Reemst. Om inkomsten te genereren
verpachtte hij ook aan omliggende boerderijen
buiten het Reemsterveld. De schepers kwamen
uit Roekel, Ginkel, Aenstoot, Kemperberg en
zelfs uit Eschoten en Wolfheze. De boeren die
gebruik maakten van het Reemsterveld pachtten
Een schaapskudde graast buitengewoon selectief en laat tijdens het grazen, wanneer ze rustig
gedreven worden, weinig mest vallen. Die mest
valt wanneer de schapen in rust in of bij de kooi
zijn.27 Om de hoeveelheid mest en urine goed
op te vangen is een goede strooisellaag op de
bodem van de kooi noodzakelijk. Vlakbij de
schaapskooien is vaak een ruimte of kraal waar
de schapen enige tijd lopen voor ze de hei op
gaan of bij terugkomst, voor ze naar binnen gaan.
Deze ruimte wordt ook wel gebruikt voor het
graven van de zandlaag die onderin de kooi lag.
Noten
[27] Mededelingen van Aart
van de Brandhof, schaapherder
op Kreel en Roelof Brandsma,
schaapherder op de Loener­
mark.
[28] Mededeling van Aart van
de Brandhof.
[29] Nooren, M.J., Over het verleden van de Hoge Veluwe. p. 15.
[30] Roessingh, De veetelling.
p. 20.
[31] Roessingh, De veetelling.
p. 34.
32 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
dus niet het veld, maar slechts het recht om
daarin schapen te weiden.29 Nooren schat, op
basis van uit het aantal kooien en de kuddes die
van elders kwamen, het aantal schapen dat
jaarlijks op het Reemsterveld graasde, op 950.
(Ze gaat ervan uit dat elke kooi 100 schapen kon
bevatten en de kuddes van buiten uit gemiddeld
50 schapen bestonden.) Dat is ongeveer per 3 ha
een schaap.
Zij maakten dan gebruik van alle beschikbare
grond buiten de akkers, de bossen en de grond
die na het plaggen aan het regenereren was.
Als dat zo is, was er in de 18e eeuw geleidelijk
een eind gekomen aan de rek die er zat in de
woeste gronden, die de traditionele landbouw
nodig had.
Het spoort ook met de berekeningen van Roes­
singh. Hij berekent een vermindering van het
aantal schapen op de Veluwe tussen 1526 en het
midden van de 19e eeuw (In de gemeente Ede
van 12600 schapen in 1526 naar 8900 in de 19e
eeuw). Die vermindering is niet te wijten aan de
toenemende heide ontginningen. De meeste
ontginningen kwamen pas na 1850.30
| fig 2.12 | Kaart met alle schaapskooien rond het midden van de 19e eeuw.
Invloed op bodem
Behalve het plaggensteken en het begrazen door
schapen werd het veld nog op andere wijzen
geëxploiteerd.
Er werd hei gemaaid als brandstof in de haard.
Er werd met karren over gereden door langstrek­
kende handelaars en door de boeren zelf. En er
werd zand en grind gegraven.
Dat alles droeg bij aan de beschadiging van de
heide, waardoor het verstuiven van zand in de
hand werd gewerkt. Al in de 16e eeuw kwamen er
vanuit het gewest Gelre ‘placaten’ die over­
exploitatie moesten tegengaan. Regelingen, die
tot ver in de 19e eeuw doorgingen. Een direct
gevolg van de degradatie van de heide was dat
er minder mogelijkheid was voor het houden
van rundvee en paarden. Roessingh brengt dan
ook de terugloop van het aantal stuks rundvee
en paarden vanaf het midden van de 17e eeuw
hiermee in verband.31
| afb 2.12 | Kaart met alle schaapskooien rond het midden van de 19e eeuw.
> In het veld
Op vele plaatsen op de helling van de stuwwal­
len zijn de gaten te zien waar grind en leem
werden gegraven.
| afb 2.13 | Grindgaten langs de oude Wekeromse weg bij Mossel.
33
Landbouwproducten
Over de landbouwproducten die van het
Reemsterveld kwamen hebben we niet veel
specifieke informatie.
We moeten, evenals bij de andere landbouw­
bedrijven op de hoge Veluwe denken aan rogge,
boekweit, haver en gerst waar dat mogelijk was
en niet te vergeten honing en bijenwas. Als er
boekweit geteeld werd waren bijen noodzakelijk
voor de bestuiving.
Mest was het hoofdproduct van de schapen­
houderij; schapenwol was een bijproduct. De
wol van schapen die op de schrale gronden
grazen is ruwvezelig en niet veel waard. Als er
geschikte weidegrond voor vetweiderij was, kon
er vee voor vleesverkoop gehouden worden. In
droge jaren zal dat een probleem geweest zijn.
Het lijkt niet veel, maar de bedrijven op het
Reemsterveld waren welvarende bedrijven.
Ze hadden vermoedelijk wat neveninkomsten
uit de bosbouw als ze ingehuurd werden door
de eigenaar en, in het geval van Oud Reemst,
van passerende reizigers.
2.4 Eigenaren en pachters
Het is in het kader van dit verslag niet zo
relevant om diep in te gaan op de verschillende
eigenaars van het Reemsterveld. Maar een
globaal overzicht van de activiteiten van de
eigenaren is natuurlijk wel van belang omdat het
beleid van de grondeigenaars direct invloed
heeft gehad op de manier waarop van het veld
gebruik werd gemaakt.
In 1536 ging het Reemsterveld van de Gelderse
Hertog, over in handen van Willem van Scher­
penzeel. Hij en zijn opvolgers hadden het veld
in bezit, maar waren nog geen eigenaar van de
landbouwenclaves Mossel en Oud Reemst.
De eigenaren van die boerenbedrijven vonden het
niet vanzelfsprekend pacht te moeten betalen
voor het gebruik van het veld. Zij vonden dat ze
oudere gebruiksrechten hadden. Dit wordt als
aanwijzing gezien voor langdurige bewoning
van Oud Reemst en Mossel.
No0t
[32] Bierens de Haan, J.C.,
Groen Hemeltjes. p. 90.
In 1632 komt het, na een paar tussenstappen,
in handen van het geslacht Van Arnhem. In 1667
werd Johan van Arnhem heer van Rosendael.
Hij trouwde met zijn nicht Jeanne Margriete
van Arnhem. Hij was een interessant persoon:
geïnteresseerd in wetenschap en kunst en een
vertrouweling van stadhouder Willem III, die
hem op veel belangrijke posten benoemde.
34 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Hij verfraaide het kasteel en consolideerde
de bezitting van Rosendael. Na de dood van Wil­
lem III wist hij zichzelf en zijn positie goed te
handhaven in de politieke strubbelingen, de
Plooierijen, die toen ontstonden. Het echtpaar
bleef kinderloos en onderhield zeer goede
contacten met adellijke families op de Veluwe.
De familie waarmee zij de meest hechte banden
onderhield, was de familie Torck.
Lubbert Adolph Torck (1687-1758), neef van Jan
van Arnhem, kwam zo in 1721, nadat ook Margriete
was overleden, in het bezit van het Reemsterveld
en andere bezittingen op de Veluwe. Door zijn
huwelijk met Petronella Wilhelmina van Hoorn
(1698-1764) beschikte het echtpaar over vol­
doende geld om het grondgebied ook uit te
breiden. In 1724 wist hij de oostelijke helft van
Oud Reemst te kopen en in 1725 de ontbrekende
helft van het erf Mossel.
Een machtig echtpaar. Hun inkomsten haalden
ze voor de helft uit diverse ambten. De verpach­
ting van die bezittingen vormden in de periode
van 1729 tot 1758 ongeveer 30% van de totale
inkomsten. De overige 20% kwam uit rente en
houtverkopingen.32
Ook het huwelijk tussen deze beide echtgenoten
bleef kinderloos. Met zijn opvolger, zijn neef
Jan Assueer Torck, brak een andere tijd aan.
De landbouwenclaves
Op het Reemsterveld zijn drie oudere landbouw­
enclaves te zien. De jongere bewoning: het
Planken Wambuis en de Dennenkamp hadden
beide wel enig bouwland, maar hebben nooit als
zelfstandige boerderij gefunctioneerd.
Mossel en Oud Reemst waren al bewoond voor
het Reemsterveld door de Gelderse hertogen
werd overgedragen aan de familie van Scherpen­
zeel en haar opvolgers. De adel bezat lang alleen
het omringende veld, dat ze verpachtten aan de
eigenaars van de boerderijen. Pas in de tweede
helft van de 18e eeuw wist Lubbert Adolph Torck
de eigenaars van Mossel en Oud Reemst uit te
kopen. Nadat Torck ook het westelijk erf van
burgemeester van Eck had weten te kopen, was
het hele Reemsterveld inclusief de landbouwen­
claves in bezit van de familie van Torck.
Torck nam in 1722, toen hij het Reemsterveld in
bezit kreeg, de gelegenheid te baat om van de
enclaves nauwkeurige kaarten te laten maken
door Elshoff.
In de vorige paragraaf is een poging gedaan de
grootte van het landbouwareaal te schatten voor
de 19e eeuw. Het is aannemelijk dat dit in de 18e
eeuw niet veel anders was.
Oud Reemst
De oudste aanwijzingen dat er een plaats ‘Remst’
heeft bestaan, stamt uit 1427. Daar is sprake van
een Remsterwegh.33 Dat is dus de 15e eeuw,
maar vrijwel zeker is de enclave ouder. Hoe het
landbouwcomplex er toen uit zag weten we niet.
De eerste kaart die laat zien hoe de nederzetting
toen in het veld lag, stamt uit 1629 en is van
Nicolaes van Geelkercken.
Heel veel detail geeft de kaart niet. Er zijn zeven
akkers te onderscheiden, omringd door wallen.
Op drie daarvan staan bouwwerken, waarvan
een hooiberg. De akkers zijn nu niet meer goed
te identificeren. We weten ook niet hoe nauw­
keurig de kaartenmaker heeft gekeken.
De wegen lopen om de enclave heen.
Oud Reemst lag aan een kruispunt van wegen.
Het is geen wonder dat de enclave aantrekkelijk
was als rustplaats voor passanten. Mogelijk al
in 1647, maar in elk geval in 1786 is er sprake
van een pachtcontract waarin van een herberg
sprake is.34
Ook op de overzichtskaart uit 1722 zijn er niet
veel details meer te zien. Wel zien we de beide
boerderijen nu liggen op de plaats waar ze tot
voor kort lagen.
Van het oostelijk erf heeft Elshoff ook een kaart
laten maken in 1722. (fig. 2.15) Daar zijn veel
meer details op te zien en daarop herkennen we
ook het huidige oostelijk erf heel goed. De akker
is in tweeën gesplitst. Op het noordelijk
gedeelte (links op de afbeelding) lijken de
ploegvoren in noord-zuidelijke richting te lopen.
Op het zuidelijk gedeelte lopen ze oost-west.
Laten we gemakshalve aannemen dat een
vergelijkbare nauwkeurigheid ook voor het
westelijk erf gold in die tijd.
De contouren van het huidige Oud Reemst,
inclusief het bosgebied ten noorden ervan,
kunnen we voor het eerst goed herkennen rond
1800.
Mossel
Ook de bronnen over Mossel gaan terug op de
15de eeuw (1476). (fig. 2.16) De naam, ‘Morschel’
kan verwijzen naar ‘lage, vochtige grond nabij
een bos. Het bevatte, evenals Oud Reemst, twee
| afb 2.14 | Portretten Lubbert
Adolph Torck en Petronella
Wilhemina van Hoorn.
erven. Over het eigendom van de erven bestond
lang onenigheid. De erfpachters zagen zich zelf
als eigenaar. Het wijst erop dat Mossel lang
bewoond is geweest. Ook in de tijd dat het
Reemsterveld nog tot de domeingrond behoorde.
De akkers van Mossel waren verspreid over een
aantal percelen. In totaal besloegen die akkers in
de 19e eeuw zo’n 15 ha bouwland.
Noten
[33] Nooren,M.J., Over het verleden van de Hoge Veluwe. p. 53.
Er zijn twee kooien te herkennen. Rond de akkers
lijkt een enkel walsysteem te liggen.
[34] Nooren, M.J., Over het
verleden van de Hoge Veluwe.
p. 72.
35
Nieuw Reemst
| fig 2.13 | Oud Reemst op de
kaart van Van Geelkercken
uit 1629.
Torck dacht dat er meer uit zijn Reemsterveld te
halen was en hij liet een nieuwe ontginning aanleggen in 1628: West Reemst, dat later Nieuw
Reemst ging heten. (fig. 2.16)
De plaats voor de nieuwe ontginning Nieuw
Reemst is goed gekozen. Niet alleen zijn er de
‘bruine gronden’aan de oppervlakte te vinden,
maar Nieuw Reemst was ook goed te bereiken.
Het lag op een kruispunt van nu vergeten wegen.
Van noord naar zuid liep de weg van Wekerom
naar Arnhem. De hoofdroute liep overigens in
1722 nog niet vlak langs Nieuw Reemst. Aan de
zuidkant passeerde het verkeer over de handels­
weg van de Ginkel naar Deventer.
In de 19e eeuw besloegen de akkers van Nieuw
Reemst ongeveer 13 ha bouwland. Er zijn geen
kooien te herkennen, maar analoog aan de
kaarten van Oud Reemst en Mossel kunnen we
veronderstellen dat ze lagen op de plaats waar
ze tot voor kort lagen.
> In het veld
Het is voor alle enclaves opvallend hoezeer de
vorm en plaats van de akkers in al die eeuwen
onveranderd is gebleven.
Opvallend bij Nieuw Reemst is de lengteverde­
ling van de grote akker. Die is in het veld niet
meer te zien, maar wel op de hoogtekaart van
het AHN. Het hakhoutbosje aan de oostkant
ziet er wat de vorm betreft momenteel nog
precies zo uit als in 1722.
Reemsterveld als jachtgebied
| fig 2.14 | Oud Reemst op de
kaart van Elshoff uit 1722.
Noot
[35] Gerrit Breman, ‘De Konings­
weg van Ginkel naar Dieren’ in
Nieuwe Veluwe, Jrg. 1.
36 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Naast het gebruik voor de landbouw speelde het
Reemsterveld een belangrijke rol bij de jacht.
Vanaf de tweede helft van de 17e tot diep in de
18e eeuw was de Veluwe een aantrekkelijk jachtterrein geworden. De stadhouder-koning was
een belangrijke stimulans voor de groei van
deze adellijke hobby. Hij kwam graag jagen op
Rosendael en had er zelfs een belvedère
gepland. Het gebouwtje was overigens pas in
1702 klaar. Willem III was toen al overleden.
Ergens tussen 1675 en 1700 liet hij een konings­
weg aanleggen van Dieren naar Ede.35 De weg
liep voor een belangrijk deel over de gronden
van Rosendael. Waarschijnlijk had de eigenaar
van Rosendael daar niet alleen toestemming
voor verleend, maar mogelijk ook bijgedragen
aan de aanleg van de weg.
Wild
Om te kunnen jagen moet er jachtwild zijn.
Dat was er ook: herten en zwijnen werden geïmporteerd en zwierven uit over de Veluwe. Dat is
misschien het meest spectaculaire wild, maar
op het Reemsterveld waren ook konijnenwaran­
des. De grondheer had het alleenrecht op de
konijnenjacht. Konijnenwarandes waren er als
gesloten en als open warande. Heel vaak werden
konijnen in een gesloten warande met een
konijnenberg ook gefokt om daarna te worden
uitgezet in de open warande. In de 16e eeuw
werden ze ook wel ‘waranden van konijnen en
veldhoenderen’ genoemd.36
De konijnenstand kon gemakkelijke tot een onbeheersbaar probleem worden. In het Edese Bos
werden konijnen tussen 1751 en 1781 bestreden
met fretten. Het fretteren was aan strikte regels
gebonden en mocht alleen binnen het bos
gebeuren. Op de eigendommen van Torck
werden vergunningen om te fretteren verleend
tussen 1739 en 1776.37 Maar nog in de 19e eeuw
was die konijnenstand zo aanzienlijk dat de toenmalige eigenaar, Willem Frederik Torck claimde
dat de opbrengst uit de konijnenjacht de enige
opbrengst van het landgoed was.38
De wildstand was waarschijnlijk op zijn hoogst
rond 1700 toen de jacht door de adel onder aanvoering van Willem III het grootst was. Rond die
tijd is ook een toename te zien in de aanleg en
het onderhoud van wildkerende wallen, waarvan
er ook minstens een op Oud Reemst is aangelegd.
De lange wildwal van Wageningen naar Lunteren
is aantoonbaar opnieuw in onderhoud genomen
in verband met de schade die het wild toebracht
aan de gewassen.39 Bonnema constateert dat
een grote wildstand schadelijk is voor het bos.
Voor het Planken Wambuis past hij Duitse
berekeningen toe. Het aantal stuks roodwild op
het Planken Wambuis zou niet meer dan 10
moeten bedragen om de houtteelt geen schade
toe te brengen.40
Hoe die verhouding ook ligt, het is kennelijk een
kwestie van kiezen geweest: bij een hoge wildstand
kun je niet te veel profijt van het bos verwachten.
| fig 2.15 | Het oostelijk erf van Oud Reemst in 1722. De plaatsen van de beide kooien zijn nog te zien.
| fig 2.16 | Mossel in 1722 door Elshoff.
Noten
[36] Bouwer, Klaas, Tot Profijt en
tot genoegen. p. 238.
[37] Malenboek Edese Bos,
transcriptie 2010. Bonnema
Planken Wambuis. p. 47.
[38] Bonnema, Het Planken
Wambuis, tekent een uitspraak
op van de laatste baron van
Pallandt, die gezegd zou
hebben dat de enige winst
die hij maakte op het Planken
Wambuis afkomstig was van de
2000 konijnen, die hij jaarlijks
Bosgebieden
schoot.
Op het Reemsterveld is in de 17e eeuw al niet
veel bos meer te bekennen. Door overmatige
kap voor onder andere scheepsbouw en waar­
schijnlijk overbegrazing, is wat er over was van
het oorspronkelijke berken-eikenbos, dan al vrijwel verdwenen. Hakhoutcomplexen zijn verwaar-
[39] Breman, Gerrit, ‘De Wildwal
tussen Bennekom en Kunteren.’
in de Kostersteen, okt. 2010.
[40] Bonnema, Het Planken
Wambuis, p. 19. Hij voegt
| fig 2.17 | Nieuw Reemst in 1722 door Elshoff.
eraan toe dat 10 stuks geen
levensvatbare roedel is.
37
| afb 2.15 | Stadhouder-koning
Willem III, marmeren buste
door Jan Blommendael.
loosd en niet op tijd verjongd. De overmatige
wildstand, met name die van konijnen is hiervan
een van de oorzaken. Het Reemsterveld past
hiermee in het algemene patroon in Nederland
en zelfs West-Europa.41
De boscomplexen die werden gevonden zijn op
de kaarten uit de 17e en 18e eeuw duidelijk te
zien. Het zijn er eigenlijk maar twee:
• het Oude Hout, dat zich uitstrekte tot aan de
grens met het Ginkelse Veld, liep ten noorden
langs Nieuw Reemst. De wal die daar loopt
was er vermoedelijk niet in 1722. Wat omvang
betreft is het eeuwen lang vrijwel gelijk
gebleven. Pas tussen 1912 en 1931 is het
westelijk deel gekapt. Ten noorden van Nieuw
Reemst zijn er nog restanten van te zien.
• een complex op de Valenberg, langs de weg
naar Arnhem.
| fig 2.18 | Fragment kaart
Elshoff 1722. Bosgebieden op
het Reemsterveld.
38 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Bij beide complexen wordt nu een wal aangetrof­
fen, maar het is niet duidelijk of die wal er in de
18e eeuw ook al was. Op de kaart is hij niet te
zien. In 1722 strekte dit complex zich hoofdzake­
lijk ten oosten van de weg naar Arnhem uit van
de Kelderbergen tot het punt waar de weg de
grens vrijwel raakt.
| afb 2.16 | Restanten hakhout
ten oosten van de oude
Wekeromse Weg.
Aan het eind van de 18e eeuw, voor de start van
het nieuwe beleid, was daar veel van verdwenen.
Aan de westkant was er nieuw bos bijgekomen.
Bonnema wijst er op dat de afgelegen ligging
leidt tot lagere houtprijzen.42
Een grote stille heide?
De grenzen van deze bosgebieden waren in 1722
natuurlijke grenzen. Voor het complex bij Mossel
waren dat aan de zuidkant de Kelderbergen en
voor het complex van het Oude Hout waren dat
de heuvels van de Westerbergen in de richting
van Oud Reemst. De natuurlijke omstandighe­
den van het tussenliggende gebied zijn er ook
niet naar om daar goed bos te verwachten.
> In het veld
De beide boscomplexen zijn nog goed terug te
vinden. Opvallend is dat toen de kaart gemaakt
werd er geen hoge zandheuvels aan de westkant
van Nieuw Reemst zijn getekend. Die zijn later
ontstaan.
De vraag naar de bereikbaarheid van die bossen
is niet onbelangrijk. Om de bossen te kunnen
exploiteren moest het gekapte hout afgevoerd
kunnen worden. Voor het Oude Hout was dat
waarschijnlijk gewoon de handelsweg naar
Deventer, die juist ten zuiden van het Oude
Hout liep. Voor het complex bij Mossel zal dat
de oude Wekeromse weg geweest moeten zijn.
Het Reemsterveld was dus niet een grote stille
heide, laat staan een ongerept natuurgebied.
Van natuurgebieden had nog niemand gehoord.
Landbouw, bosbouw en jacht hadden hun
weerslag op de toestand van het Reemsterveld.
De schaapskudden verarmden de bodem en de
schapenhoeven trapten de dunne begroeiing
los zodat, met name in het voorjaar en in droge
winters het risico voor verstuiving steeds groter
werd. Voor de schaapskooien en wegen werd
gegraven naar zand en grind. Konijnen, herten
en misschien zwijnen tastten bomen en struiken
aan. Karren ploegden door het mulle zand. Hout
werd afgevoerd.
Het Reemsterveld was tegen het eind van de
18e eeuw toe aan rust, misschien zelfs wel aan
recreatie.
Noten
[41] Bonnema, Het Planken
Wambuis. p. 46.
[42] Bonnema, Het Planken
Wambuis. p. 14.
39
3|Een andere tijd (1780-1940)
Tegen het eind van de 18e eeuw was het accent dat gelegd werd op de jacht voorbij.
De stadhouders Willem IV en met name Willem V, hadden er nauwelijks meer inter­
esse in. In hun kielzog verlegde ook de adel – op een enkeling na – op de Veluwe zijn
belangstelling. Het bezit kwam na het overlijden van Petronella van Hoorn in 1764 aan
neef Assueer Jan Torck (1733-1793) en zijn vrouw Eusebia Jacoba de Roode van Heeck­
eren (1740-1793).
Assueer Jan bekleedde niet de vele ambten die
zijn familie voor hem bekleed hadden. Hij had
het meest plezier in het ambt van luitenantopperjager, waarin hij door Willem V benoemd
werd. Willem V wilde eigenlijk de jacht voor elke
gegadigde openstellen, maar Assueer Jan was
daar een fel tegenstander van. Hij was bang dat
de zorgvuldig opgebouwde wildstand daaronder
te veel zou lijden. Bovendien was hij, in een tijd
van politieke woelingen er bang voor dat de
jagende adel in het veld beschoten zou worden
door jagende boeren.43 Aan de jacht besteedde
hij zoveel aandacht dat zijn gezin en de zorg voor
huis en haard erbij inschoot. Uit het jachtjour­
naal dat hij tussen 1777 en 1782 bijhield, blijkt
waar hij op jaagde. Tussen september en novem­
ber jaagde hij bijna dagelijks op haas, patrijs, snip
en incidenteel op korhoen hert en ree. Opvallend
is dat er van zwijnen niet wordt gesproken. Zijn
vrouw Eusebia Jacoba bestuurde als hij zijn belangrijke functie uitoefende, het bezit. Zij ergerde zich
aan haar man die zijn taak zo buitengewoon
serieus nam dat hij bijna niet thuis was en wist
dat puntig te verwoorden in een briefje.
‘Vos enfants, vos gens, vos chiens, vos rossignols
tous se portent bien, et votre femme aussi.
Adieu.’44
Noten
[43] Bouwer, Klaas, Tot profijt en
genoegen. p. 233
Aan het eind van de 18e eeuw was er op de Veluwe
rond Ede opnieuw belangstelling voor aanleg en
herstel van wildwallen. Op de Bruynhorst onder
Ede, dat hij in 1758 kocht, stond een jachthuis.
Dat was in de periode dat Willem V geen belangstelling had voor de jacht. Die hoge wildstand
zou dan ook wel eens op het conto van Assueer
Jan geschreven moeten kunnen worden.
[44] Bierens de Haan, J.C.,
Rosendael. p. 176.
[45] Bonnema, Planken Wambuis
p. 46.
Toch is het zo dat het beheer van het Reemster­
veld onder Assueer Jan Torck begon te verande­
ren. Bonnema noemt hem ‘grondlegger van de
40 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
bebossing’.45 Gezien het bovenstaande is het niet
onwaarschijnlijk dat zijn vrouw Eusebia Jacoba
hierbij ook een vinger in de pap heeft gehad.
Maar hoe dan ook, de ontginning van heide tot
dennenbos begint in zijn, Assueer Jans, tijd. Hij
vraagt in 1765 vergunning om de herberg het
Planken Wambuis te mogen bouwen en om
lange heide te mogen branden voor de aanleg
van dennenbossen. In 1793 is de eerste verkoop
van dennenhout bij het Planken Wambuis.
Ander beheer
Voor die verandering van beleid moeten speciale
redenen zijn geweest.
Na 1765 kan een geleidelijke toename van de
interesse in de landbouw worden geconstateerd.
De prijzen van landbouwproducten beginnen
door de groeiende bevolking na een lange
depressie weer te stijgen. Die belangstelling
gold niet alleen voor het westen van Nederland,
maar ook voor de zandgronden.
Een stijgende vraag naar brandhout deed de
houtprijzen stijgen en stimuleerde de belang­
stelling om woeste gronden te ontginnen en
productief te maken. Er werd begonnen met de
aanleg van dennenbossen en er werd veel nieuw
eikenhakhout aangelegd.
De ontginning van gemeenschappelijke woeste
gronden stuitte op veel weerstand van de
traditionele marken of buurten, zoals die op de
Veluwe ook wel werden genoemd. De eigenge­
ërfde boeren waren immers voor het voortbe­
staan van hun bedrijven afhankelijk van die
woeste gronden.
Voor Assueer Jan Torck en andere grootgrondbe­
zitters golden de bezwaren van de boeren tegen
de ontginning veel minder. Zij konden vrij over
de gronden beschikken en gedeelten ontginnen
als zij dat wilden. Dat zij hierdoor het verpach­
ten van grond misschien minder aantrekkelijk
maakten was een kwestie van afwegen.
| afb 3.1 | Eusebia de Roode van Heeckeren circa 1793.
Bron: J.C. Bierens de Haan, Groen Hemeltjen.
| afb 3.1a | Foto van het Planken Wambuis in 1925. Bron Fotocollectie Historisch Museum Ede.
| fig 3.1 | Zandverstuivingen aangegeven op de kaart van De Man uit 1810. Geel de zandverstuivingen
en binnen de groene randen de dennenbossen.
41
| afb 3.2 | Profielkuil met
restanten van bekribbingen
aan de oostkant van het Reem­
sterveld, de Pollen.
| afb 3.3 | Wal als windkering
tussen Oude Hout en Oud
Reemst.
42 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Assureer Jan was bovendien voor een veel groter
deel afhankelijk van de inkomsten van zijn grondgebied. Hij had immers veel minder ambten dan
zijn voorgangers. Hij – of zij – moest wel aan de
toekomst denken.
Die toenemende belangstelling voor het ‘land’
was niet beperkt tot Nederland, maar gold ook
voor de gidslanden Frankrijk en Engeland en niet
te vergeten de Duitse landen. Kennis en weten­
schap werden in dienst gesteld van economische
ontwikkeling van een land. De grond moest productief zijn en die productiviteit moest langs
rationele weg bereikt worden. Daar kwamen ook
nieuwe theorieën voor landbouw en bosbouw
uit voort.
Voor het productief maken van schrale gronden
werden dennen bijzonder nuttig geacht. Weliswaar
gaven ze geen looistoffen, zoals eikenhakhout al
snel kon doen. Maar dennen leverden wel redelijk timmerhout al was dat niet van de kwaliteit
van het Scandinavische grenenhout.
Verder leverden dennenbossen ook de ‘boswol’,
dennennaalden als vulling in kussens, dat als
heilzaam werd beschouwd. Bovendien kon er
terpentijn worden gewonnen.
De poten van dennen paste om nog een andere
reden goed in die belangstelling voor de landen bosbouw. Dennen werden ook gezien als
middel om de grond te verbeteren. Door het
strooisel dat achterbleef ontstond een laagje
humusrijke bodem. Men verwachtte dat na
verloop van tijd er voldoende humus zou zijn
ontstaan om op landbouw over te kunnen gaan
en dat was nog winstgevender dan bosbouw.
Kortom als middel om zandverstuivingen onder
controle te krijgen en in de toekomst meer
inkomsten te genereren, waren ze bepaald geen
slechte keuze.
De bestrijding van zandverstuivingen en het
aanleggen van dennenbossen moet gezien
worden als twee uitingen van hetzelfde streven:
de grond productief maken en afscheid nemen
van de acceptatie van woeste grond of ‘onland’,
zoals het ook wel genoemd werd.46 Onland
moest land worden.
3.1 Zandverstuivingen
In de loop der eeuwen was de grond van het
Reemsterveld zodanig overgeëxploiteerd en
uitgeput geraakt dat de uitbreiding van de
zandverstuivingen echt een probleem begon te
worden. Het traditionele landbouwsysteem had
zijn grenzen bereikt.
Veel woorden over de omvang van die zandver­
stuiving zijn overbodig wanneer we naar de
kaart van De Man kijken. (fig. 3.1)
Die omvang is in 1810 ronduit dramatisch te
noemen. Als we De Man moeten geloven en
waarom zouden we dat niet doen, is vrijwel het
hele gebied ten noorden van Oud Reemst een
grote zandverstuiving. Van Mossel tot aan de
Pampel, dus het hele Lage Veld werd beschouwd
als zand. Bovendien is er bij Nieuw Reemst een
verbinding gekomen met het Kreelse- en het
Ginkelse Zand. Aan de noordkant, op het kaart­fragment niet meer te zien, is er bijna een verbinding tussen het Otterlose- en Harskamper
zand.
Het aantal hectaren dat zandverstuiving was
geworden op het terrein van het Reemsterveld
is op die kaart ruim 1300 hectare. Die 1300
komen dus in mindering op de 2900 beschik­
bare hectaren.
Op de kaart zien we al enkele dennenbosjes.
De oudste daarvan is het Rosendaalse Bosch
uit 1765. Ze zijn strategisch geplaatst. Ze waren
ook nuttig om de wind te breken.
Vanaf het midden van de 18e eeuw werden
dennen gebruikt om zandverstuivingen in te
perken en vast te leggen. Assueer Jan Torck was
dus een van de eersten die dennenteelt toe­
paste.47 Op de kaart van De Man is het niet
goed meer te zien, maar in de Zuidoosthoek van
het Reemsterveld was het Ginkelse Zand een
regelrechte bedreiging. Nu nog is te zien welke
invloed het zand aan de oostkant van de huidige
Kruislaan heeft gehad.
Het tegengaan van de zandverstuivingen was
dus pure noodzaak. Zonder maatregelen zou
kostbare grond, de basis voor welvaart van een
land, verloren gaan.
Samen met nieuwe, meer rationele ideeën over
landbouw en bosbouw ontstonden er ook
ideeën over het bestrijden van de zandverstui­
vingen. Die werden in literatuur vastgelegd,
Noten
[46] Woud, Auke van der, Het
lege land. De ruimtelijke orde van
Nederland 1798-1848. Amster­
dam/Antwerpen 1998.
[47] Bouwer, Klaas, Voor profijt
en genoegen. p. 127. Hij geeft
dat de eerst melding uit 1769
van dennencultuur op de
Sijsselt komt.
43
maar kwamen ook uit de praktijk van boeren en
rentmeesters van de grote landgoederen, die
jaarlijks met de problemen van onder gestoven
akkers en wegen te maken hadden.
Een aantal daarvan zijn zeker toegepast op het
Reemsterveld. In de loop van de 19e eeuw
werden ze geleidelijk aan steeds effectiever
gestimuleerd door de Provinciale overheid.48
Noten
[48] Martin Hijink, De heilzame
bedoelingen.
[49] Breman en Koop, De Pol­
len. Pag 15.
[50] G.C. Spengler, Vastleggen
en opbosschen van duinen en
zandverstuivingen (Ede 1895).
| fig 3.2 | Wal en dennenbosje
als windkering bij Oud Reemst.
• Te denken valt aan het aanleggen van bekrib­
bingen.
Aan de oostgrens van het Reemsterveld, op de
huidige zandverstuiving de Pollen zijn er daar
enige van aangetroffen bij pogingen van de
Pollen weer een stuivend zand te maken. Ze
bestonden uit schermen of heggen van takken,
vaak dennentakken, die dwars op de heersende
windrichting werden gezet. De schermen op de
Pollen zijn aangelegd rond 1870. Rond 1850
was de gemeentelijke landmeter en wethouder
Horsting actief in het laten aanleggen van
soortgelijke bekribbingen bij het Mosselse
zand. Niet al deze bekribbingen waren effectief
maar mogelijk is een ervan uitgegroeid tot een
lange wal begroeid met dennen tussen het
Lage Veld en de Harderwijkerweg.49
• Ook werden lange wallen aangelegd en beplant
met bomen of struiken. Vaak, maar niet altijd,
dwars op de heersende windrichting.
Tussen het Oude Hout en Oud Reemst is er
een te zien. In 1872 was die wal beplant met
boompjes of struiken. De wal lijkt zich voort te
zetten aan de andere zijde van de Harderwij­
kerweg. Hij kan gevolgd worden tot aan de
huidige Wildbaanweg. Het kleine driehoekje
waarop dennen waren geplant moet ook
gezien worden als windvang voor de aanplant
ten noorden van Oud Reemst.
Een andere lange wal is te zien in het bosgebied
ten noorden van Nieuw Reemst. Hij loopt ten
westen aan de oude Wekeromse weg. Hij moet
bedoeld zijn geweest om de bedreiging vanuit
de Westerbergen tegen te gaan. Dat is niet
helemaal gelukt overigens, want aan de oost­
zijde van de wal heeft het zand ook gestoven.
• Verder kan gedacht worden aan het beleggen
van actieve zanden met takken of plaggen in
een bepaald patroon. Het effect van plaggen
en takken was uit de praktijk al heel lang bekend
en was gemakkelijk toe te passen. Voor gebruik
op grote schaal was er aan het eind van de 19e
eeuw zelfs een toestel in gebruik dat plaggen
kon steken.50
• Het gebruik van zandhaver (Elymus Arenarius)
was een bekende methode. De wortelstokken
werden door kinderen verzameld en in stukken
met een aantal knopen verdeeld en op vaste
afstanden van elkaar in het zand gestoken.
Zandhaver wordt nog overal gevonden, maar
zandhaver komt ook van nature voor.
• Niet in de laatste plaats was het belangrijk om
de eventuele uitbreiding van zanden zorgvul­
dig te monitoren om snel in te kunnen grijpen
wanneer uitbreiding werd geconstateerd.
Daartoe werden er palen aan de randen van de
zanden aangebracht. Zo kon jaarlijks worden
gecontroleerd hoe actief het zand was.
• Verder werd het gebruik van schapen op de
heide – of wat daar nog van over was – sterk
aan banden gelegd.
In 1857 was het gebruik van een als schaapsdrift
aan vergunningen gebonden. De driften werden
uitgezet door palen. Een daarvan lag tussen het
Oude Hout en Mossel. Aan het begin van die
toegestane drift is ook nog een put terug
gevonden, 100 meter ten westen van de Pam­
peltse weg.
44 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
| fig 3.3 | Monitoren van de
zandverstuiving bij Oud
Reemst.
| fig 3.4 | Aanvraag van vergun­
ningen voor veedriften in 1857.
45
| fig 3.5 | Heide (paars), zand (geel), loofbos (groen) en dennenbos (blauwgroen) ten noorden van Oud Reemst in 1832.
46 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
> In het veld
Bekribbingen: op de Pollen en ten westen van de
Harderwijkerweg.
Lange wallen: tussen het Kneukelbos en het bos
ten noorden van Oud Reemst; parallel aan de
oude Wekeromse weg in het dennenbos ten
noorden van Nieuw Reemst.
Kleine dennenbosjes: ten noordwesten van Oud
Reemst
Korte wallen: langs de percelen dennen.
Afgepaalde schaapsdriften: de put op fig. 3.4 is
teruggevonden.
3.2 Aanleg van dennenbossen
Het aanleggen van dennenbossen lag dus voor de
hand. De grondeigenaren van het Reemsterveld
begonnen op plaatsen die het meest bedreigd
werden door verstuiving.
| afb 3.4 | Restanten van plantgreppels bij Mossel.
Op de bewerking van de kadastrale kaarten uit
1832 zijn de heide- en zandgebieden in paars
aangegeven. Heide – eigenlijk schrale begroei­
ing met korstmossen, grassen en heide – en
zand, zijn hier in één kleur aangegeven. Onder­
scheid werd echter wel degelijk gemaakt. Dat
blijkt uit het verschil in belastingklasse. Puur
zand bracht de minste belasting op.
In groen zijn loofbossen aangegeven. Het grote
complex van het Oude Hout is goed te onder­
scheiden, evenals een nieuw complex ten noorden
van Oud Reemst. Om dat complex, waarvan de
Harderwijkerweg aan de oostkant passeerde,
was een wal gelegd tegen stuivend zand. Die wal
is nog heel goed te zien. In de noordwesthoek is
hij onder gestoven. In 1872 was deze hoek nog
bedreigd door stuifzand. Toen is daar een klein
dennenbosje aangelegd, waarschijnlijk om de
wind te breken. De wal om dit bosgebied is
gemarkeerd met grote solitaire beuken op de
hoekpunten. (fig. 3.2)
De hakhoutstroken rond de akkers zijn door
de ambtenaren van het kadaster ook als bos
opgenomen.
Ten noorden van Oud Reemst is een groot dennenperceel aangelegd, in blauw-groen aangeven op
de kaart. Dat zijn de huidige Mosselse dennen.
Wat daar nu nog aan dennen staat, is natuurlijke
opslag uit zaad van die dennen.
Interessant is het kleine dennenperceel ten zuiden
van Oud Reemst. Dat is niet een door stuifzand
bedreigd gebied en als bosgebied snijdt het ook
47
| fig 3.7 | Hei, zand en loofbos
rond Mossel in 1832.
48 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
niet veel hout. We moeten dit gebied waarschijn­
lijk zien als kwekerij voor plantgoed van dennen.
> In het veld
De grote solitaire beuken ten noorden van Oud
Reemst, de Mosselse dennen, voormalig
dennenperceel ten zuiden van Oud Reemst.
Technieken
Voor het aanleggen van bossen moest eerst de
grond voorbewerkt worden. Dennen hebben een
voordeel ten opzichte van eikenhakhout dat ze
minder eisen stellen aan de grond en dat die
ook minder diep bewerkt hoeft te worden.
Er konden in beginsel twee methoden worden
gebruikt: planten en zaaien.
Bonnema constateert dat de oudere bosopstanden
(in 1962) ‘vrijwel allen geplant (zijn) in plantgaten of bij aanwezigheid van zware bodembe­
groeiing (bosbessen) in gespitte gruppen. Na
verwijdering van de plag (ruwe humus) werd de
grond van gat of grup een steek gespit waarna de
zaak een half jaar tot een jaar bleef liggen opdat
er eerst weer ‘gunst’ in de grond zou komen.
Vervolgens werden de dennen dan – meestal in
de herfst – met behulp van … en pen geplant.’51
De greppelstructuren die worden aangetroffen
in oudere dennenbossen zullen een restant van
deze plantmethode zijn.
| fig 3.6 | Bonnekaart 1874. Plaats waar mogelijk dennen gezaaid zijn.
Er werd ook wel regelrecht op het zand of in schrale
heide gezaaid met dennenzaad, nadat er eerst
licht was geëgd. Dit gebeurde bijvoorbeeld met
zekerheid langs de zuidgrens na de grote bos­
brand in 1884, maar ook wel op andere plaatsen
waar onbegroeid, maar niet stuivend zand aan
de oppervlakte lag. Het zaad werd dan onderge­
ëgd. Maar ook wel werd vanuit de oppervlakkige
greppels of vanuit kuilen zand geworpen zover
men kon werpen.52 Een goede bosarbeider kon
ongeveer vier meter aan weerszijden bestrooien
met een bats.
Noten
[51] Bonnema, Het Planken
Wambuis’. p. 48.
[52] Van Oosten Slingeland,
De Sijsselt. p. 83.
49
| fig 3.8 | Fig. Hei en dennen­
bos in het zuidelijk deel van
het Reemsterveld in 1832.
> In het veld
Op het Mosselzand is tegen de noordgrens van
het Reemsterveld een patroon van ondiepe paral­
lel lopende greppels aangetroffen op afstanden
van ca 8 m. We gaan ervan uit dat dit patroon bij
het ‘zaaien’ van zand over dennenzaad.
Het patroon bevindt zich binnen een opvallende
wal van ca 1,5 m hoog, die momenteel beplant is
met eikenhakhout restanten.
Op nevenstaande, bewerkte kadastrale kaart
staan de loofbossen die in 1832 rond Mossel in
ontwikkeling waren. Ten westen van de oude
Wekeromse weg is heel veel van het bosgebied
uit 1722 verdwenen, maar ten noorden van
Mossel is nieuw hakhout aangelegd. Dat is nu
omgeven door een markante wal en doorsneden
met rechte bospaden van circa 4 m breed.
De oudste dennenaanplant werd gevonden in de
zuidwesthoek van het Reemsterveld. In 1850 was
50 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
het Ginkelse Zand nog actief en vormde het een
bedreiging voor dit gedeelte van het Veld. Om
die verstuiving tegen te gaan kan een van de
redenen geweest zijn om juist hier te beginnen
met het planten van bos.
Heel vaak werden rond de bospercelen wallen aangelegd. De reden daarvoor is niet altijd duidelijk.
In veel gevallen kunnen ze nauwelijks een wildkerende werking gehad hebben. Misschien zijn het
restanten van grondbewerking. Wellicht waren
ze ook bedoeld voor de schaapherders, die de
schapen uit de jonge aanplant moesten houden.
De eigenaren van het Reemsterveld pakten de
heideontginning aan vanaf de zuidkant. Waar
nodig plantten ze dennen en waar mogelijk
loofhout.
Beter dan met woorden kan de ontginning
getoond worden door de serie topografische
kaarten uit de tweede helft van de 19e en de
eerste helft van de 20e eeuw achter elkaar te
leggen.
| fig 3.9 | TMK ongeveer 1850
De Dennenkamp ligt nog helemaal geïsoleerd in
de heide, linksboven de ‘P’.
| fig 3.10 | Bonnekaart In 1874.
Ten zuiden van de Dennenkamp zijn dennen
geplant. Het beukenbos ten noorden van de
Arnhemseweg is aangelegd.
| fig 3.11 | Bonnekaart In 1880.
Een gedeelte in de zuidwest hoek van het
Reemsterveld is gekapt of verloren gegaan.
De erfbeplanting van de Dennenkamp is nog
zichtbaar in het veld.
51
| fig 3.12 | Bonnekaart In 1880.
De eerste houtverkopen hebben plaatsgehad.
Langs de zuidelijke rand is na de bosbrand van
1880 opslag ontstaan.
| fig 3.13a | Detail met wal.
| fig 3.13 | Bonnekaart In 1906.
Het dennenbos is weer ingeplant (of ingezaaid)
Het gedeelte boven ‘Amsterdamse weg’ bevat
een merkwaardige wal, die mogelijk gemaakt is
om stuifzand tegen te houden.
| fig 3.14 | Bonnekaart In 1930.
Er heeft een kleine uitbreiding langs de noor­
drand van ontginning plaatsgevonden.
52 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Er is een groot gebied ten noorden van de
Dennenkamp ingeplant evenals een deel ten
zuiden van Nieuw Reemst op de grens met het
Edese gebied.
Uitvoering
Het werk van de ontginning werd uitgevoerd
door aannemers uit de omgeving. Zij konden
inschrijven op bepaalde werkzaamheden als
spitten en planten. Het plantgoed werd gekocht
of kwam van eigen kwekerijen. De oudste lag ten
zuiden van Oud Reemst.
De dagelijkse leiding van het werk en het toezicht op de bossen berustte bij de bosbazen.
Speciaal voor de boswachters was in 1785 het
Planken Wambuis gesticht. De boswachters had­
den inkomsten uit het dienstverband met de
eigenaars, maar ook uit de herberg die daar was
gevestigd en uit een klein perceeltje bouwland.
Het Planken Wambuis is echter nooit als volwaardig landbouwbedrijf bedoeld.
In 1849 woonde daar de 65-jarige Jan Verhoef,
van beroep tapper en zijn 36-jarige zoon Barend,
de boswachter.
Toen de ontginningen in de 19e eeuw goed op
gang kwamen is de Dennenkamp gesticht aan de
rand van de ontginningen. Ook van de Dennen­
kamp was het niet de bedoeling dat het een landbouwbedrijf zou worden, maar de woning voor
de bosarbeider in residence. Dat was in 1849
Aalbert Gerritsen, 41 jaar oud.
Die bosbazen hadden een belangrijke functie en
een grote terreinkennis. Zij bepaalden in samenwerking met de rentmeesters wat er in de praktijk moest gebeuren. Boswachter Materman
werkte vanaf 1899 meer dan 50 jaar voor het
Reemsterveld. Volgens Bonnema53 is het aan
hem te danken dat er nog iets van het bos
terecht is gekomen. In het begin van de 20e
eeuw begonnen de jachtbelangen weer de
overhand te krijgen en werd er minder belang
gehecht aan het onderhoud van het bos.
Bonnema was geen voorstander van de jacht.
Het aanleggen van dennenbossen belemmerde
zowel de traditionele landbouw als de uitbreiding
van de zandverstuivingen. In de bossen konden
ook geen schapen toegestaan worden en er mocht
ook geen strooisel uit het bos gehaald worden.
Een landbouwbedrijf had op de hoge Veluwe
geen toekomst meer, tenzij er werd overgescha­
keld op een andere bedrijfsvoering met gebruik
van kunstmest en andere producten.
In 1872 lagen er op het Reemsterveld ongeveer
| fig 3.15 | Recente topografische kaart.
| fig 3.16 | Oude Hout in 1874, 109 ha.
| fig 3.17 | Oude Hout in 1931, 45 ha.
472 ha aan dennenbossen, alle in het huidige
Planken Wambuis. Dan lagen er ook nog zo’n
220 ha aan loofbossen, ten noorden van Oud
Reemst, rond Mossel en het Oude Hout bij
Nieuw Reemst, nog 110 ha groot in 1872.
Noten
[53] Bonnema, Het Planken
Wambuis. Pag. 50.
53
Het Oude Hout zou wel eens tekenend kunnen
zijn voor het gebrek aan aandacht onder F.J.W.
van Pallandt voor bosbeheer dat Bonnema
constateerde.
Van de 110 ha uit 1872 is in 1930 nog maar 45 over.
Op de kaarten is te zien dat het bos in de
tussenliggende jaren geleidelijk aan dunner
wordt en dat er kale plekken ontstaan. Ten slotte
is in 1931 het hele westelijke gedeelte tot hei
vervallen. Het is dus gekapt voor de verkoop aan
Unitas.
| fig 3.18 | Plaats ‘Schuilevink’ bij het Lage Veld.
In wat er nog van rest treffen we nu een patroon
aan van zeven boswegen, die elk ongeveer
8 meter breed zijn. In het zuidoostelijk gedeelte
zijn een aantal poelen op natte plaatsen gemaakt.
Dit is niet het soort bos dat boswachter Mater­
man voor ogen gehad zal hebben.
> In het veld
De ontginning van de heide begon aan het eind
van de 18e eeuw en ging door tot in de 20e. Ze
startte in de zuidwest hoek. Verschillende
werkwijzen zijn terug te vinden in het veld:
• het planten van dennen in greppels of gaten.
• het zaaien van dennen langs de grens van het
veld ten noorden van Mossel.
Aan het eind van de 19e eeuw kwam het accent
opnieuw op de jacht te liggen. Dit bracht een
verschuiving in het beheer met zich mee, die ten
koste ging van het bosbeheer. De gevolgen
daarvan zijn in het Oude Hout te zien.
Wigman
| afb 3.5 | Berkenbos, mogelijk bij de ‘Schuilevink’. Foto: A.B. Wigman.
Bron fotocollectie Gemeente Ede.
54 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Op het Reemsterveld vinden we nog een zesde
plaats waar bewoning heeft plaatsgevonden. In
de jaren 30 en 40 van de twintigste eeuw heeft
de natuurschrijver - zijn naam is al een aantal
malen gevallen - A.B. Wigman, een optrekje
gehad aan de rand van het Lage Veld. Hij
noemde het de ‘Schuilevink’. Er is nauwelijks
meer iets van te zien. Bij de plaats van zijn
huisje zijn nog resten van de dakbedekking, de
pomp en een betonnen drinkplaats, waarschijn­
lijk voor vogels, aangetroffen.
Wigman was een groot vogelliefhebber.
Daarmee zijn we, vreemd genoeg, terug bij de
plaats aan de rand van dezelfde natte plaats,
waar de oudste bewoning werd aangetroffen.
4|Conclusies
In het Reemsterveld of Planken Wambuis zijn
veel elementen te vinden van menselijke
activiteiten over een lange periode.
Die elementen zijn in de voorgaande tekst aan
de orde geweest, met kaarten en foto’s geïllus­
treerd en in de tekstkaders onder de titel ‘>In
het veld’ nader uitgelicht.
We kunnen een hoofdindeling naar periode van
ontstaan maken van de landschapselementen
die gevonden zijn:
• de elementen uit de prehistorie en de middel­
eeuwen en
• de archeologische vondsten.
Elementen uit de late middeleeuwen en vroeg­
moderne tijd zijn de elementen die te maken
hebben met de begrenzing van het Reemster­
veld en met de plaats van het veld op de Veluwe:
de wegenstructuur.
Verder zijn er uit die periode elementen te
vinden die te maken hebben met het agrarisch
bedrijf.
Onder het kopje ‘eigenaars en pachters’ is
aandacht besteed aan de drie enclaves en dan
uiteraard met name gericht op landschapsele­
menten uit die periode. Deze periode liep uit op
de overexploitatie van het veld.
Van de lange 19e eeuw zijn elementen van
belang, die zicht geven op de bestrijding van de
zandverstuivingen en van de heideontginning
door de aanplant van dennen.
De 19e eeuw stond in het licht van het herstel
van de degradatie van het veld, of althans de
pogingen daartoe en tevens van het einde van
het traditionele boerenbedrijf.
In de 19e eeuw heeft er ook geleidelijk aan een
naamsverandering plaatsgevonden.
Het Reemsterveld staat voor het oude gebruik:
landbouw, jacht en leverancier van brandhout.
Planken Wambuis staat voor het nieuwe gebruik:
bestrijding van zandverstuiving en aanleg van
dennenbossen en uiteindelijk, in gereduceerde
vorm, tot het natuurgebied dat het nu is.
In de twintigste eeuw zien we de opdeling van
het Reemsterveld. Aanvankelijk de verdere
exploitatie als bosgebied en vervolgens, wanneer
het in bezit is gekomen van Natuurmonumen­
ten, de ontwikkeling tot natuurgebied met zijn
eigen landschapselementen. Maar dit valt buiten
het bestek van de gemaakte inventarisatie.
Natuur en cultuur
Vanaf de eerste aanwezigheid van mensen in het
Reemsterveld speelde de natuurlijke gesteldheid
een cruciale rol.
Zonder kennis van die gesteldheid konden de
bewoners niet op het Reemsterveld wonen.
De sporen van de kleine en grote ingrepen in het
landschap zijn nog op veel plaatsen te vinden.
Het is apart om te beseffen dat die sporen voor
de tijdgenoten, vrijwel geen enkele betekenis
meer voor hen hadden, zodra ze hun functie
verloren hadden:
Een grindgat blijft liggen zodra het grind is
afgevoerd.
De wal rond een akker wordt niet meer onder­
houden, wanneer de akker is verlaten of prikkel­
draad de veekerende functie overneemt.
Wanneer een weg wordt verhard, zal dat verkeer
aantrekken en heeft dat invloed op het gebruik
van andere wegen in de buurt.
Als een element geen andere functie kan krijgen
blijft het liggen. Wanneer er wel een andere
functie is of wanneer er nieuwe elementen
moeten komen, worden ze zonder scrupules
‘overschreven’.
Dat gebrek aan interesse in voorbije elementen
is misschien wel een van de redenen dat er nog
zoveel zijn.
Soms gaat die functieverandering haast onbe­
wust. Maar soms is er ook een bewuste veran­
dering van functie. Niet alleen van een element,
maar zelfs van een heel gebied, door de grond­
bezitters of pachters. Het maakt nogal wat uit of
een gebied primair als landbouwgebied wordt
gebruikt of wanneer de hoofdfunctie bosbouw of
jacht is of zelfs een natuurgebied wordt.
De elementen in het veld zijn ook sterk beïn­
vloed door de wisselwerking met de natuurlijke
ontwikkelingen. Overexploitatie kan niet straffeloos plaatsvinden en regeneratie duurt lang.
Het ontstaan van de grote ontboste vlakten en
de landschappen met zandverstuivingen zijn
daarvan misschien wel het sprekendste voor­
beeld. Maar ook op de schaal van landschaps­
elementen is die wisselwerking goed te zien.
De bijzondere plantengroei in aangelegde
bossen, de microklimaatgebiedjes ontstaan
door de aanleg van wallen en in grindkuilen, de
rijke groei van akkeronkruiden op schrale akkers
en de introductie van exoten uit de planten- en
55
dierenwereld, zijn daarvan een paar voorbeelden.
Het Reemsterveld kan dan misschien ook het
best gezien worden als een symbiose tussen
natuur en cultuur.
De interactie tussen de natuur en de cultuur
maken dat het landschap leeft.
Veel beheerders van landschappen zien het nu
als hun taak om die levendigheid te laten zien.
lijk nog heel goed te herkennen. De perioden die
van belang geweest zijn voor de vorming van
het landschap, zijn nog goed te herkennen.
De periode van overexploitatie met zijn open
landschap in het noorden en oosten en de
daarop volgende periode van het terugdringen
van die overexploitatie, met de beboste gebied
in het zuiden, laten dat in het veld zien.
Om die cultuurhistorische waarden veilig te
stellen en te beheren zijn er criteria ontwikkeld.
Geleidelijk aan is daarin wel een vorm van
consensus bereikt:54
Door te kijken naar die ensemblewaarde, licht
de grens met al zijn elementen plotseling op.
De grensbeuken, berken en eiken, de knikpun­
ten, die opvallende punten in de geomorfologie
van het Reemsterveld zijn en de grenspollen in
het Papendal komen zo in een ander perspectief
te staan. Die elementen verdienen dan ook
accentuering.
Kenmerkendheid of ‘de mate waarin een element
het karakter van een landschap bepaalt’.
Informatiewaarde of ‘de mate waarin een
element iets vertelt over het (ontstaan) van het
landschap’.
Zeldzaamheid of ‘de mate waarin een type
landschapselement in een bepaald gebied
voorkomt in vergelijking met het voorkomen in
een ruimer gebied’.
Gaafheid of ‘de mate waarin de historische
ontwikkeling nog in het landschap is af te lezen’.
Herkenbaarheid of ‘de mate waarin het land­
schapselement nog het verhaal vertelt van de
historische ontwikkeling van het landschap’.
Ensemblewaarde of ‘de mate waarin een element
in tijd, ruimte of (oorspronkelijke) functie
samenhang vertoont met andere elementen in
het landschap en door deze samenhang een
hogere informatiewaarde krijgt’.
Ouderdom of ‘de tijd die is vergaan sinds het
landschapselement in zijn oorspronkelijke vorm
is ontstaan’.
Esthetische waarde of ‘de mate waarin het
element gewaardeerd wordt ten aanzien van
schoonheid’.
Belevingswaarde of ‘de mate waarin iets een
innerlijke ervaring teweeg brengt’.
Noot
[54] De criteria en de definiëring
Dat zijn heel veel criteria, die ondergebracht in
een model, een mogelijkheid zouden moeten
bieden om te beslissen hoe met de afzonderlijke
elementen kan worden omgegaan: laten liggen,
conserveren, accentueren, restaureren of
reconstrueren.
daarvan zijn ontleend aan An­
neke Idzinga, Een methode voor
historisch-geografische waardering. Onderzoek in opdracht
van Natuurmonumenten regio
Gelderland.
Aanbevelingen
Het zou wel eens de moeite waard kunnen zijn
om eerst te kijken naar het hele Reemsterveld.
Het Veld is in zijn oorspronkelijke omvang eigen-
56 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Dat geldt ook voor de oude wegenstructuur, die
niet alleen richting gaf aan doortrekkende
reizigers, maar ook aan de inrichting van het
Reemsterveld zelf. De plaats van de enclaves en
die van de bosgebieden en de wegen hebben
elkaar beïnvloed. Het zou de moeite waard zijn
om extra aandacht te schenken aan de punten
waarop de reizigers zich richtten.
De drie oude enclaves geven informatie over de
manier waarop het landschap tot het begin van
de 19e eeuw werd gebruikt. Het functioneren van
die enclaves bleef niet binnen de wallen rond de
akkers, maar de omringende heide en de natte
weiden, speelden daarin een cruciale rol. De
voortdurende verschraling van de heide door
overexploitatie , heeft het open landschap
gecreëerd dat nu zo op prijs wordt gesteld.
Er zou gekeken kunnen worden in hoeverre die
openheid en diversiteit in het landschap op­nieuw tot stand gebracht en geaccentueerd
zouden kunnen worden.
Door een vorm van herstel van landbouw op de
oude landbouwenclaves, compleet met plaggen­
bemesting in te stellen, zou die openheid wel
eens op een ‘natuurlijke’ manier tot stand
kunnen komen. De intensieve begrazing door
schapen is daarvan eigenlijk al het begin.
De twee jongere bewoningskernen geven
informatie over de tijd van bestrijding van de
zandverstuivingen en heideontginning. In en
rond de dennenbossen zijn her en der voorbeel­
den te vinden die de ontwikkeling van de
bebossing duidelijk maken.
Door accent te leggen op het Reemsterveld als
ensemble zal de belevingswaarde van het
Reemsterveld of Planken Wambuis erg versterkt
kunnen worden.
Over de esthetische waarde kun je maar beter
zwijgen en zwijgend kijken. Het landschap
spreekt wel voor zich.
Mede door die vanzelfsprekendheid is het zaak
om terughoudend te zijn met reconstructies en
restauraties. Hier en daar accentueren en veel
conserveren doet het meest recht aan de
dynamiek van het landschap. Bovendien is dat
– niet onbelangrijk -het goedkoopste.
De waarden van het landschap kunnen aan het
publiek ook heel goed gepresenteerd worden
met digitale middelen, excursies en wat dies
meer zij. De illusie van ongereptheid kan
daardoor behouden blijven.
In 2008 verscheen ‘Natuurvisie Planken Wam­
buis 2008’. Het Planken Wambuis wordt daarin
gepresenteerd als ‘een woeste schoonheid’.
Het zou geen gek idee zijn om ook een cultuur­
historische visie te laten verschijnen. De onderti­
tel zou van de natuurvisie kan daarin onverkort
gehandhaafd blijven.
In zo’n cultuurhistorische visie zou dan ook een
poging gedaan kunnen worden om de natuur­
waarden en de cultuurhistorische waarden
gezamenlijk, in een model, te beoordelen. Zo
hoeven natuur en cultuur niet langer als concur­
renten op te treden, maar kunnen ze evenwich­
tig proberen samen te leven.
57
5|Bijlagen
1. Overzicht van grondeigenaren.
Eigenaar
Periode
Effect op landschap
Domeingrond.
Overdracht aan
-1516
Oud Reemst (min 1427).
Mossel (min 1467).
Familie van Scherpenzeel. Verkoop aan:
1516-1579
Familie van Dorth. door huwelijk aan:
1579-1632
Robert van Arnhem (1596-1649) x
Ermgard van Dorth (1601-1644)
1628-1644
Stichting van Nieuw Reemst (1628).
Achteruitgang van berken-eikenbos door overmatige kap,
verwaarloosde verjonging van hakhout en overbeweiding.
Diederik van Arnhem (1639-1656)
1644-1656
Bos is: heide met enige struiken’ in 1632.
Hoge wildstand (konijnen).
Janne Margriete van Arnhem (1635-1721) x
Johan van Arnhem (1636-1716)
1659-1721
Verpachting boerderijen.
Jachtgebied.
Aanleg koningsweg.
Lubbert Adolph Torck(1687-1758) x
Petronella Wilhelmina van Hoorn (1698-1764)
1721-1758
1758-1764
Aankoop oostelijk Oud Reemst (1722).
Verpachting boerderijen.
Jachtgebied.
Hakhoutcomplexen Oude Hout en Valenberg.
Assueer Jan Torck (1733-1793) x Eusebia Jacoba
de Roode van Heeckeren (1740-1793)
1765-1793
Stichting herberg Planken Wambuis (1765).
Maximale uitbreiding stuifzand.
Eerste dennenbossen: Rozendaalse Bos.
Liefhebber van de jacht.
Reinhardt Jan Christiaan Torck (1775-1810) x
Goswina Geurdina van Neukirchen (1781-1830)
1793-1810
Accent op heideontginning en bestrijding zandverstuiving.
Assueer Lubbert Adolf Torck (1806-1842) x
Louise C.W. Huyssen van Kattendijke (18121843)
1810-1843
Komt in bezit van Rosendael.
Accent op heideontginning en bestrijding zandverstuiving.
Henriette Jeanne Adelaïde Torck (1802-1877) x
Adolph Werner Carel Willem van Pallandt van
Barlham(1802-1874
1843-1874
Komt in bezit van Reemsterveld.
Aanleg van dennenbos ten noorden van Oud Reemst.
Uitbreiding dennenaanplant en stichting Dennenkamp.
Aanleg lanen structuur en rechttrekken van wegen.
Uitbreiding van bebossing.
Planten van eik en beuk.
Reinhardt Jan Christiaan van Pallandt (18261899) x Ada Catherina Torck (1835-1902)
1874-1902
Aanleg lanen structuur en rechttrekken van wegen.
1884 bosbrand zuidelijk deel PW.
Materman, boswachter vanaf 1899.
Frederik Jacob Willem van Pallandt (1860-1932)
x Constantia Alexine Loudon (1859-1948)
1902-1932
Jachtbelangen gaan weer overheersen.
Verkoop gedeelte aan min. Van Oorlog in 1903.
Kap van westelijk deel Oude Hout. Degeneratie van
hakhout tengevolge van konijnenvraat.
Verkoop van oostelijk deel aan Kröller in 1916.
Verkoop Planken Wambuis aan Unitas in 1932.
Unitas
1932-1980
Beheerd door Schoutenhuis.
Bouw van boswachterwoning bij Mossel (1936).
Brand van Nieuw Reemst. (1942, (wederopbouw 1945).
Verwoesting van Oud Reemst (1945, wederopbouw 1947).
Verkoop aan Rijkswaterstaat 1936 en 1942.
Verkoop aan Staat der Nederlanden.
Natuurmonumenten
1980 - heden
Beheer als natuurgebied
58 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
2. Toponiemen zoals gegeven door ir. Bonnema
| bijlage b.1 | Bonnema.
59
6|Lijst van kaarten en afbeeldingen
Overzicht kaarten
| fig. 0.1 | Het Reemsterveld op de kaart van
Nicolaes van Geelkercken uit 1632. De Rode
lijnen geven de huidige grenzen van het Planken
Wambuis aan.
| fig. 1.1 | Stuwwallen op de Veluwe. Bron
Maarleveld en Paape.
| fig. 1.2 | Stuifzanden op de Veluwe. Bron Theo
Spek. Kaart Bureau Overland.
| fig 1.3 | Bodems op het Reemsterveld. Bron
archeologische verwachtingskaart gemeente
Ede. Bron: archeologische verwachtingskaart
gemeente Ede.
| fig. 1.4 | Het Reemsterveld op de hoogtekaart
van het AHN.
| fig. 1.5 | Mogelijke locaties van nederzettingen
op de Veluwe. Bron: Heidinga, Kootwijk, 164
| fig.1.6 | Kaart op basis van TMK 1850. Aangege­
ven de plaatsen waar water of natte grond werd
aangetroffen in de omgeving van het Lage Veld.
| fig. 2.1 | Bezittingen van Rosendael op de zuid
Veluwe. Bron: de basis van de kaart is ontleend
aan Demoed, Mandegoed schandegoed.
| fig. 2.2 | Kaart van het Deelense Veld, particu­
lier bezit.
| fig. 2.3 | De zuidoost grens, Het Papendal, op
de kaart van het Deelense Veld van Van Geelker­
cken uit 1629.
| fig. 2.4a | Plaats van de poel ten noorden van
de Dennenkamp in 1850 en Fig. 2.4b. op een
recente topografische kaart.
| fig. 2.5 | Kaart van het Ginkelse Veld door
Nicolaas van Geelkercken, 1653.
| fig. 2.6 | Het Reemsterveld door Berend Elshoff
in 1722.
| fig. 2.7 | Overzicht van de grens met de
beuken, eiken en berken.
| fig. 2.8 | Overzicht van wegen en paden op het
Reemsterveld.
| fig. 2.9 | Gedeelte van een wegenkaart van de
gemeente Ede met Mosselse Pad als openbare
weg aangegeven. Bron: kaartencollectie
gemeente Ede.
| fig. 2.10a | Reconstructie van het tracé van de
hessenweg over het Reemsterveld op de
hoogtekaart en (2.10b.) op de topografische
kaart.
| fig. 2.11 | Locatie voormalige schaapskooi bij
Oud Reemst en resten walsysteem.
60 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
| fig. 2.12 | Kaart met alle schaapskooien rond
het midden van de 19e eeuw.
| fig. 2.13 | Oud Reemst op de kaart van Van
Geelkercken in uit 1629.
| fig. 2.14 | Oud Reemst op de kaart van Elshoff
uit 1722.
| fig. 2.15 | Het oostelijk erf van Oud Reemst in
1722. De plaatsen van de beide kooien zijn nog
te zien.
| fig.2.16 | Mossel in 1722 door Elshoff.
| fig. 2.17 | Nieuw Reemst in 1722 door Elshoff.
| fig. 2.18 | Fragment kaart Elshof 1722. Bosge­
bieden op het Reemsterveld.
| fig. 3.1 | Zandverstuivingen aangegeven op de
kaart van De Man uit 1810. Geel de zandverstui­
vingen en binnen de groene randen de dennen­
bossen.
| fig. 3.2 | Wal en dennenbosje als windkering bij
Oud Reemst.
| fig. 3.3 | Monitoren van de zandverstuiving bij
Oud Reemst.
| fig. 3.4 | Aanvraag van vergunningen voor
veedriften in 1857.
| fig. 3.5 | Heide, zand, loofbos en dennenbos
ten noorden van Oud Reemst in 1832.
| fig. 3.6 | Bonnekaart 469 1874. Plaats waar
mogelijk dennen gezaaid zijn.
| fig. 3.7 | Hei, zand en loofbos rond Mossel in
1832.
| fig. 3.8 | Hei en dennenbos in het zuidelijk deel
van het Reemsterveld in 1832.
| fig. 3.9 | TMK ongeveer 1850.
| fig. 3.10 | Bonnekaart In 1874.
| fig. 3.11 | Bonnekaart In 1880.
| fig. 3.12 | Bonnekaart in 1894.
| fig. 3.13 | Bonnekaart In 1906.
| fig. 3.13a | Detail met wal.
| fig. 3.14 | Bonnekaart In 1930.
| fig. 3.15 | Recente topografische kaart.
| fig. 3.16 | Oude Hout in 1874, 109 ha
| fig. 3.17 | Oude Hout in 1931, 45 ha
| fig. 3.18 | Plaats ‘Schuilevink’ bij het Lage Veld.
Overzicht foto’s
| afb. 1.1 | ‘Eilandjes’, bij het Wegje van Wigman
in het Lage Veld.
| afb. 1.2 | mpressie van Kootwijk. De 12e eeuwse
nederzetting bij Oud Reemst zou er ook zo
uitgezien kunnen hebben. Bron: Bloemers,
Verleden Land.
| afb. 1.3 | Impressie van een hutkom uit Koot­
wijk. Het grondoppervlak is ongeveer 3 m*3 m.
Dit soort hutkommen zijn ook gevonden in het
oude Oud Reemst. Bron: Bloemers, Verleden
Land.
| afb. 1.4 | De kleine grafheuvel.
| afb 2.1 | Grenspaal bij de oude Wekeromse
weg, geplaatst door het Min. Van Oorlog in
1903.
| afb. 2.2 | Dubbele beukenrij aan de noordgrens
bij Mossel.
| afb. 2.3 | Plaats van een pol op de uitloper van
de Valenberg.
| afb. 2.4 | Verhoging in het Mosselsepad.
| afb. 2.5 | Oude Wekeromse weg ten noorden
van Oud Reemst. De weg is hier bijna een holle
weg te noemen.
| afb. 2.6 | Sporen van karren op het oostelijke
en het westelijke tracé van de Harderwijkerweg.
| afb. 2.7 | De oude postweg bij de zuidgrens van
het Reemsterveld. De afstand tussen de grens­
beuken links op de foto en de eik op de wal
rechts is ongeveer 5 meter.
| afb. 2.8 | Koningsweg in oostelijke richting bij
de kruising met de Planken Wambuisweg.
| afb. 2.9 | Duiker waar de spoorlijn van Wolf­
heze naar Deelen de Harderwijkerweg pas­
seerde.
| afb. 2.10 | Doorsnede van een reconstructie
van de wal uit 1773/76 en doorsnede van de wal
bij Oud Reemst uit 1982. bron: Nooren , het
verleden van de houtwallen, 1987.
| afb. 2.11 | De schapen van Aart van de Brand­
hof op de noordflank van de stuwwal bij Oud
Reemst.
| afb. 2.12 | De put op de Puthei. Een eigenaar­
dige foto uit de glasplatencollectie van de
gemeente Ede. De put is bedoeld om vee te
drenken. Kennelijk had het vee geen toegang
meer tot natuurlijke drinkplaatsen. Fotocollectie
gemeente Ede.
| afb. 2.13 | Grindgaten langs de oude
Wekeromse weg bij Mossel.
| afb. 2.14 | Portretten Lubbert Adolph Torck en
Petronella Wilhemina van Hoorn.
| afb. 2.15 | Stadhouder-koning Willem III,
marmeren buste door Jan Blommendael.
| afb. 2.16 | Restanten hakhout ten oosten van de
oude Wekeromse Weg.
| afb. 3.1 | Eusebia de Roode van Heeckeren circa
1793. Bron: J.C. Bierens de Haan, Groen Hemelt­
jen.
| afb. 3.1a | Foto herberg het Planken Wambuis
1925, fotocollectie Historisch Museum Ede.
| afb. 3.2 | Profielkuil met restanten van bekrib­
bingen aan de oostkant van het Reemsterveld,
de Pollen.
| afb. 3.3 | Wal als windkering tussen Oude Hout
en Oud Reemst.
| afb. 3.4 | Restanten van plantgreppels bij
Mossel.
| afb. 3.5 | Berkenbos bij de ‘Schuilevink’.
61
7|Bronnen en literatuur
Bronnen
Nationaal Archief
• Veld om Reems oft Rozendaalese Velt. 1632
Nat. Arch. 4 VTHR_4106
Gelders archief
• Het Deelensche veld uit 1629, GA 2000-4609
krt 02
• Het Deelense Veld, 1653. Particulier bezit
• Het Ginkelse Veld, 1653, GA AKV 591
• Nieuw Reemst door Elshoff ca 1721, GA 0409
krt 16c
• Oud Reemst, ca 1725, GA 0409 krt 17
• Mossel, ca 1722 GA 0409 krt 09
Gemeenterachief Ede
• Wegenkaart, kaartencollectie Gemeentearchief
Ede
• Fotocollectie
Historisch Museum Ede
• Fotocollectie
Topografisch Militaire Kaart 1845
Serie Bonnekaarten
Algemeen Hoogtebestand Nederland
62 Het Reemsterveld of Planken Wambuis
Literatuur
Bierens de Haan, J.C., Rosendael, Groen Hemel­
tjen op Aerd. Kasteel, tuinen en bewoners sedert
1579. Zutphen 1994.
J.H.F. Bloemers, L.P. Louwe Kooijmans en
H. Sarfatij, Verleden Land. Archeologische
opgravingen in Nederland. Amsterdam 1981.
Bonnema, A.A., Landgoed: ‘Planken Wambuis’,
bosbedrijfsplan. 1 november 1952 – 1 November
1962. Rhenen z.j.
Boosten, M., e.a. Wallen van de Veluwe: Aandachtspunten voor beheer en historische
referenties voor diverse waltypen. Wageningen
2010.
Bouwer, K., Voor profijt en genoegen. De geschiedenis van bos en landschap van de Zuidwest
Veluwe. Utrecht 2008.
Breman, G. en P.J.M. Koop, De Hoge Veluwe.
Zandverstuiving ‘De Pollen’. Historisch en
archeologisch onderzoek naar cultuurhistorische
relicten. BAAC rapport 02.104. Deventer 2004.
Breman, G. & P. Hofman, De Hoge Veluwe in
kaart gebracht. Hoge Veluwereeks 6. Hoender­
loo 2009.
Breman, G., ‘De Wildwal tussen Bennekom en
Lunteren.’ In: De Kostersteen, oktober 2010.
Buis, J., Historia Forestis. Nederlandse bosgeschiedenis I en II. A.A.G. Bijdragen 26 en 27.
Wageningen 1985.
Crans, A. & J. Terlien, Natuurvisie Planken
Wambuis 2008. Een woeste schoonheid.
Rheden 2008.
Demoed, H.B., Mandegoed schandegoed. De markeverdelingen in oost-Nederland in de 19e eeuw.
Zutphen 1987
Derks, G.J.M., Oude Handelswegen op de Veluwe.
Historisch-Geografisch onderzoek naar de
hanzewegen, hessenwegen en postwegen.
Gelders Genootschap projectnummer CHPROV.6. Arnhem 2012.
Doesburg, J. van, e.a. Beknopte Rapportage
Archeologische Monumentenzorg 22. Een
middeleeuwse nederzetting in het Oud Reemsterzand. Waardestellend onderzoek in het Park
de Hoge Veluwe in november 2009. Amersfoort
2011.
Heidinga, H.A., De Veluwe in de vroege Middeleeuwen. Aspecten van de nederzettingsarcheologie van Kootwijk en zijn buren.
Hijink, M.J., Van Aenstoterbos tot Otterlose Bos.
Over de geschiedenis van het Otterlose Bos.
Historische Berichten Ede nr. 5. Ede 2012.
Hijink, M., De heilzame bedoelingen van koning
Willem I.De bestrijding van de stuifzanden op de
Veluwe na 1800. Over de verordeningen , het
toezicht op en de uitvoering van de maatregelen. Historische Berichten van de gemeente Ede
deel 2. Ede z.j.
Idzinga, A., Een methode voor historisch-geografische waardering. toegepast op enkele historische
akkers op de Veluwe, Onderzoek in het kader
van de opleiding Bos- en Natuurbeheer Hogeschool Larenstein in opdracht van Natuurmonumenten regio Gelderland. Velp Apeldoorn
2005.
Kon, D., ‘Grenspalen op de Hoge Veluwe’. In: De
Schouw, juni 1991.
Koster, E.A., 1978. De stuifzanden van de Veluwe;
een fysisch-geografische studie. Amsterdam.
Maarleveld, G.C. & J.C. Pape, Geologie en bodemkunde van het Nationale Park ‘De Hoge
Veluwe’. Z.p. 1960.
Nooren, M.J., Over het verleden van de Hoge
Veluwe. RIN-rapport 86/8. Arnhem 1986.
Nooren, M.J., Ouderdom en cultuurhistorische
waarden van houtwallen en heggen in Nederland. RINrapport 81/13. Arnhem 1981.
Nooren, M.J., Het verleden van de houtwallen in
het nationale park de Hoge Veluwe. RIN-rapport 87/7. Arnhem 1987.
Oosten Slingeland, J.F. van, De Sijsselt, Een
bijdrage tot de Veluwse bosgeschiedenis.
Wageningen 1958.
Roessingh, H.K., ‘Het Veluws inwonertal 15261947 ‘ in AAG-bijdragen 11, Wageningen 1964.
Roessingh, H.K., ‘De veetelling van 1526’ in
AAG-bijdragen 22, Wageningen 1979.
Spek, T., Stuifzanden op de Veluwe. Verborgen en
verdwenen landschappen. Presentatie Hoge
Veluwe, maart 2009.
Stichting Kadastrale Atlas. Kadastrale Atlas
Gelderland 1832. Otterlo. Velp 1999.
Veldhorst, A.D.M., ‘Uit de geschiedenis van het
nationale park ‘De Hoge Veluwe’ verspreide
bijdragen tot de kennis van de bodem van
Nederland.’ In: Boor en spade, 1965.
Werkgroep Landschapsgeschiedenis, Planken
Wambuis. Inventarisatie van cultuurhistorische
elementen in het landschap. Deelrapport Oud
Reemst. Bennekom december 2009.
Woud, A. van der, Een nieuwe wereld. Het
ontstaan van het moderne Nederland. Amster­
dam 2007.
Woud, A. van der, Het lege land. De ruimtelijke
orde van Nederland 1798-1848. Amsterdam/
Antwerpen 1998.
63
Download