Aristoteles

advertisement
Wetenschapsfilosofie deel I
Wetenschapsfilosofie voor natuurwetenschappers deel I
Het curriculum van de exacte wetenschappen studies aan de UvA is gevuld met diepgaande en
complexe wetenschappelijke theorieën. Echter, de vraag wat nu precies een goede wetenschappelijke theorie maakt wordt zelden gesteld. Het is enkel door persoonlijke interesse en
voetnoten van docenten bij collega’s dat er door studenten met een kritisch oog naar theorievorming wordt gekeken. Het is om deze reden dat de Scoop zich afvraagt wat er achter alle
formules en afleidingen schuil gaat. Wat is onze wetenschappelijke traditie?Wat rechtvaardigt
ons om wat we leren waar te noemen? Wat is de invloed van ons wetenschappelijk werk op de
mens en maatschappij? Een les wetenschapsfilosofie voor natuurwetenschappers in vijf delen.
Deze Scoop deel I, over Aristoteles. — Wout Merbis
Aristoteles: De grondlegger van de
natuurwetenschap?
We reizen terug naar
Athene omstreeks het
jaar 330 BC. Aan zonovergoten, stoffige straten tussen de witte zuilen en net buiten het
oude centrum van de
stad vinden we het
bloeiende centrum van
de Griekse filosofie: het
Aristoteles (384 –
Lyceum. Al zwervend
322 BC)
over het terrein van de
school, gevolgd door een horde leerlingen en een
dorre stofwolk, opwaaiend van het geflipflap van
sandalen, geeft de grondlegger van het Lyceum,
Aristoteles (384 – 322 BC), zijn lessen. Zou hij
door hebben gehad hoe belangrijk zijn school en
werk is geweest voor de ontwikkeling van de westerse filosofie en wetenschap?
in de Griekse oudheid nog geen onderscheid werd
gemaakt tussen wetenschap en filosofie. Filosofen
waren toentertijd tevens natuurwetenschappers,
wiskundige en logici, politicologen en sociologen,
dichters en retorici, enzovoorts. Er wordt wel gezegd dat Aristoteles de laatste man was die alles
wist wat er in zijn tijd te weten viel, omdat hij op
een bijna encyclopedische manier alles wat waarneembaar of denkbaar was opschreef. Het is om
deze reden dan ook lastig om over Aristoteles als
een natuurwetenschapper te praten, omdat het vakgebied als zodanig nog niet bestond. De titel van dit
artikel is hierom misleidend te noemen, evenals het
begrip wetenschapsfilosofie bij Aristoteles; er bestond immers nog geen wetenschap zoals we het nu
kennen. Maar aan het einde van dit artikel zal, als
het goed is, toch duidelijk worden wat ik met de
misleidende titel bedoel.
Plato en de grot
Om goed te kunnen begrijpen waarom deze man zo
belangrijk is geweest voor de ontwikkeling van de
natuurwetenschap moet eerst gekeken worden naar
de historische achtergrond waarin Aristoteles verkeerde. Hier moet wel bij opgemerkt worden dat er
Aristoteles was een leerling van Plato (424/423 –
348/347 BC) en lid van zijn beroemde Academie
van Athene. Om Aristoteles goed te kunnen waarderen en om te begrijpen waar Aristoteles zich tegen afzette, is het van belang eerst het wereldbeeld
Het Lyceum
Het Lyceum, gesticht door Aristoteles, zoals weergegeven door Gustav Adolph Spangenberg in de
fresco “Die Schule des Aristoteles” uit 1883-88.
SCOOP
maart 2008
22
Wetenschapsfilosofie deel I
van zijn leermeester te schetsen.
Plato’s wereldbeeld wordt mooi weergegeven in de
klassieke allegorie ‘de grot’ afkomstig uit zijn ‘Politea’. Hierin wordt ons natuurlijk bestaan vergeleken met gevangenen, geketend in een grot. Plato
beschrijft de gevangenen als volgt:
"Onze natuurlijke toestand wat ontwikkeling betreft zou je met de volgende situatie kunnen vergelijken. Stel je een aantal mensen voor in een onderaardse, grotachtige woning, met een naar het
daglicht toegekeerde ingang langs de volle breedte
van de grot. Ze zijn daar van jongs af aan opgesloten, aan handen en voeten en aan hun nek geboeid,
zodat ze daar moeten blijven en alleen recht voor
zich uit kunnen kijken, want vanwege die boeien
zijn ze niet in staat zich om te draaien.
Verder is er licht van een vuur dat hoog en ver boven hen brandt, in hun rug, en tussen het vuur en de
gevangenen een weg in de hoogte, waarlangs je je
moet voorstellen dat een muurtje is aangelegd, zoals bij een poppenkast vóór het publiek een
scheidswand staat waarboven de poppen worden
vertoond. Langs dat muurtje moet je nu mensen
allerlei voorwerpen zien dragen, gemaakt van steen
en hout en van allerlei ander materiaal, waarbij
sommigen van die mensen natuurlijk praten en andere zwijgen. Een vreemde vergelijking en een
vreemde gevangenis, zul je zeggen, maar die mensen lijken op ons.” (uit: Plato, Politeia, vertaald
door Gerard Koolschijn)
De gevangenen zijn gedwongen een leven lang
naar de schaduwen, dus imperfecte afbeeldingen
van objecten, te kijken. Ze kunnen hun hoofd niet
keren om elkaar te zien en ook van zichzelf zien ze
enkel hun schaduw op de muur. Op deze manier
zullen ze dus denken dat de schaduwen op de muur
de werkelijkheid is. Het is een soort Matrix 360
BC! Als een gevangene nu ontdaan wordt van zijn
ketenen (of: de plug wordt uit je hoofd getrokken),
en met pijn en moeite uit de grot gesleept, in het
daglicht, dan zal hij, na een lang gewenningsproces
de dingen onderscheiden zoals ze werkelijk zijn.
De gevangenis van de grot stelt ons normale bestaan voor. De schaduwen representeren de dingen
die we waarnemen met onze zintuigen: als imperfecte afbeeldingen van een onveranderlijk, perfect
en algemeen ‘Idee’. Deze ideeën zijn bij wijze van
De grot van Plato
Een schets van de gevangenen in de Plato’s grot,
kijken naar schaduwen van verschillende voorwerpen op de muur.
spreken de vorm van alles wat we kennen. Bijvoorbeeld, alle paarden die we zien, zijn een imperfecte
afbeelding van het ‘Idee’ Paard; dit is wat je je
voorstelt als je aan een paard denkt. Het idee Paard
is wat je krijgt als je al het gemeenschappelijke van
alle individuele paarden samenvat.
Plato kent een realiteit toe aan de wereld van Ideeën. Als je de grot analogie doorvoert, dan is de
Ideeënwereld (dus de wereld die je tegenkomt als je
van je ketenen losgemaakt wordt) eigenlijk een
veel echtere (metafysische) werkelijkheid. Voor
Plato is deze Ideeënwereld de algemene, hogere
realiteit; een wereld waar van alles een perfecte,
onveranderbare en eeuwige vorm is. Een inzicht in
deze werkelijkheid kan dan natuurlijk niet komen
door waarneming of empirische kennis, dit zou
enkel naar de schaduwen kijken zijn. Volgens Plato
kan enkel door filosofie een inzicht gegeven worden in de bovenliggende werkelijkheid.
Dialectiek
Het bovenstaande stuk over Plato is uiteraard maar
een kleine greep uit zijn omvangrijke werk. Toch
geeft het een cruciaal idee uit de filosofie van Plato
weer. Het bestaan van een bovennatuurlijke wereld
aan welke een echte realiteit wordt toegekend.
Daarnaast is het een mooi voorbeeld van de manier
waarop Plato argumenteert. Alle werken van Plato
zijn dialogen, waarin zijn leermeester Socrates het
opneemt tegen verschillende filosofen en wijsgeren
uit die tijd. Door deze zogenaamde dialectische
methode komt de nadruk in argumentatie te liggen
op de retoriek, waarbij voorbeelden en analogieën
23
SCOOP
maart 2008
Wetenschapsfilosofie deel I
worden gebruikt om iemand van een standpunt te
overtuigen.
De dialectische methode van Plato is vanuit het
heden gezien natuurlijk moeilijk wetenschappelijk
te noemen. Het is echter ook niet mijn bedoeling
om Plato daar op af te rekenen, immers, er was nog
niet zoiets als wat we nu natuurwetenschap noemen. Dit brengt me wel gelijk bij het werk van
Aristoteles. In contrast met Plato, schreef Aristoteles nauwelijks dialogen, maar gedetailleerde verslagen van zijn waarnemingen en overpeinzingen.
Zijn kennis en geschriften over de natuur zijn encyclopedisch te noemen en omvatte bijna alles wat
er in die tijd bekend was op het gebied van de natuurkunde, metafysica, biologie, politieke theorie,
ethiek, poëzie, retorica en nog veel meer.
Aristoteles, logica en empirie
Vooral op het gebied van logica was Aristoteles
baanbrekend. Hij was de grondlegger van de syllogistische logica, waarin beschreven wordt hoe van
twee premissen een geldige conclusie getrokken
kan worden. Deze logica is bedoeld om wetenschappelijke argumentatie te beschrijven, of eigenlijk, het definieert hoe in de aristotelische wetenschappen goed geredeneerd moet worden. Tot in de
17e eeuw is dit de enige logische theorie gebleven.
Karakteriserend aan Aristoteles’ wetenschap is het
gebruikt van inductie en deductie. De wetenschap
doet universele uitspraken, welke afgeleid zijn uit
individuele waarnemingen. Een probleem is hierbij
dat er op puur logische grond geen reden is dat dit
mag; uit een hele hoop losse waarnemingen kan
nooit een uitspraak in de vorm van “alle …” worden afgeleid. Over dit beroemde inductieprobleem
komt in deel 3 van deze serie meer.
Naast inductie krijgt de wetenschap zijn verklarende karakter door middel van deductie. Uit de universele uitspraken moeten de individuele waarnemingen afgeleid kunnen worden. Aristoteles stelde
bijzondere eisen aan de universele uitspraken. Volgens hem moesten ze bekender zijn dan de individuele uitspraken en ook nog eens vanzelf spreken.
Deze vanzelfsprekende eerste principes moeten de
alledaagse waarneming kunnen verklaren, via de
logisch geldige weg. Op deze manier kunnen we
volgens Aristoteles tot zekere kennis van de natuur
komen.
SCOOP
maart 2008
Plato en Aristoteles
De leerling en leermeester in een stuk uit de fresco
“De school van Athene” van Raffaello Sanzio uit
1509. Plato wijst omhoog naar de Ideeënwereld,
terwijl Aristoteles naar de aarde gebaart en zo aangeeft dat kennis door ervaring en de empirie moet
worden vergaard.
Twee belangrijke eerste principes zijn:
-
Alle gedwongen beweging vereist een
voortdurende inspanning van de beweger.
Dus de kar moet voortdurend getrokken worden,
anders gaat hij stil staan, want:
-
Alle natuurlijke beweging is beweging
naar een natuurlijk rustpunt.
Bijvoorbeeld, een appel valt uit de boom, omdat
zijn natuurlijk rustpunt op de grond ligt. Maar het
gaat veel verder, de eikel groeit tot een eik, omdat
dat zijn natuurlijke rustpunt is. Beweging is dus
doel georiënteerd. Het is altijd beweging ergens
naar toe.
24
Wetenschapsfilosofie deel I
gesnoerd, heeft het gehele wetenschappelijke denken van de middeleeuwen vorm gegeven. Wederom wil ik benadrukken dat ik voorbarig het woord
wetenschappelijk gebruik, aangezien dit een onderdeel van de filosofie was en als los vakgebied nog
niet bestond.
Grondlegger van de natuurwetenschap?
Standbeeld van Albert Einstein
Bij de National Academy of Sciences in Washington
D.C.
Oorzaak en doel
Volgens Aristoteles kennen we iets als we de oorzaken ervan weten. Hierin maakte hij een onderscheid in vier verschillende oorzaken. Als we bijvoorbeeld kijken naar het standbeeld van Einstein
(zie figuur), dan is ten eerste zijn materiële oorzaak
het brons waar het van is gemaakt. De tweede oorzaak; de vormoorzaak, is het principe wat het
standbeeld maakt wat het is; een afbeelding van
Einstein dus. De maker van het standbeeld, Robert Berks, vormt de bewerkingsoorzaak. Tot slot
heeft het standbeeld ook een doeloorzaak, namelijk
het uitdrukken van schoonheid (als kunstwerk) en
het eren van het leven en werk van Albert Einstein
(als monument).
Dit werkt niet alleen voor levenloze dingen zoals
een standbeeld, maar van de mens zijn ook deze
vier oorzaken te onderscheiden. De materiele oorzaak is hetgeen waar ons lichaam uit opgebouwd is,
de vorm oorzaak is wat ons een denkend en waarnemend wezen maakt, onze ziel, zo te zeggen. Onze ouders zijn de bewerkingsoorzaak en het goede
leven is de doeloorzaak.
Net als bij beweging is de nadruk aanwezig op het
doelgeoriënteerde denken (teleologisch denken).
Aristoteles verklaart verschijnselen in termen van
de functie die ze vervullen en het doel wat ze nastreven. Dit is uiteraard een groot verschil met de
huidige stand van zaken in de wetenschap, waar het
niet wetenschappelijk is om vragen te stellen naar
het doel van natuurverschijnselen. Heb je tijdens
het vak kosmologie de vraag wat het doel is van de
oerknal horen vallen?
Deze teleologische visie op wetenschap, welke in
de wetenschappelijke revolutie pas de mond werd
Vanuit het wetenschappelijke kader waarin we nu
leven is het erg gemakkelijk om Aristoteles te bekritiseren op zijn wetenschappelijke methodes en
natuurkundige ideeën. Hij was bijvoorbeeld een
tegenstander van experimenten, omdat je op die
manier een situatie creëert die niet natuurlijk meer
is. Hij vond dat de principes die ten grondslag liggen aan zijn natuurtheorie moeten worden afgeleid
uit waarnemingen in het dagelijkse leven.
Op zijn sterrenkundig model is Aristoteles ook
makkelijk te bekritiseren aangezien het er van uit
ging dat alle planeten en sterren om de aarde heen
draaide. Omdat dit toch niet helemaal overeen
kwam met hoe de sterren en planeten daadwerkelijk over de hemel heen bewegen, stelde Ptolemaeus voor dat de hemellichamen naast hun cirkelbaan om de aarde ook nog in kleine cirkeltjes bewegen. Door het blijven toevoegen van nieuwe
cirkelbanen klopt de baan op een gegeven moment
wel met de waargenomen trajecten, maar worden
de beschrijvingen heel ingewikkeld.
Maar als we al onze wetenschappelijke kennis en
methodes van nu even aan de kant zetten, dan zien
we eigenlijk wat een revolutionair Aristoteles is
geweest in de ontwikkeling van de natuurwetenschap. Waar Plato denkt tot de meest zekere uitspraken te komen door enkel te filosoferen, wijst
Aristoteles ons op waar het in de natuurwetenschap
eigenlijk alleen maar om gaat: waarnemingen; en
vanuit deze waarnemingen via logisch geldige wegen universele uitspraken proberen te maken; en
andersom, de universele uitspraken gebruiken om
individuele waarnemingen te verklaren. Als dit
geen kenmerk van natuurwetenschap is, wat is dan
wel natuurwetenschap?
Volgende keer in deel II: “de wetenschappelijke revolutie.”
Literatuur:
M. Leezenberg en G. de Vries, Wetenschapsfilosofie
voor geesteswetenschappen.
H. J. Störig, Geschiedenis van de filosofie
25
SCOOP
maart 2008
Download