Voedingsleer en Hygïene De functies van voeding Een kritische consument aan tafel Alle voedingsstoffen spelen een rol bij een of meer van de drie fysiologische hoofdfuncties: 1. Opbouw en reparatie. 2. Energie leveren. 3. Regelen van processen in het lichaam. Tegenwoordig denken we heel anders over voedsel dan een aantal jaren geleden. Ten eerste is het aantal voedingsmiddelen waaruit een gast keuze kan maken veel groter dan in de jaren ’50. Ten tweede is het al lang niet meer zo dat elk gezin drie keer per dag gezamenlijk om de tafel zit om de maaltijd te gebruiken. De gezinsstructuur is veranderd. Meer partners werken buitenshuis en gezinsleden eten soms apart. Moderne vindingen als de magnetron en kant-en-klaar maaltijden maken dit gemakkelijker. Ten derde hebben we tegenwoordig te maken met steeds kritischer gasten. Hun kritiek richt zich op factoren die van invloed zijn op de gezondheid en de leefomgeving, namelijk: – De produktiemethoden. – Het gebruik van hulpstoffen. Dat zijn stoffen die nodig zijn om het produkt te maken. – Het gebruik van additieven. Dat zijn stoffen die met opzet aan produkten worden toegevoegd om deze produkten bepaalde eigenschappen te geven zoals bepaalde kleuren, smaken en geuren. 1. Opbouw en reparatie Bij kinderen in de groei vindt voortdurend opbouw plaats van skelet, spieren en andere weefsels. Tijdens de groei en gedurende de volwassenheid vindt er ook voortdurend afbraak van cellen plaats. (Denk aan nagels knippen, het afschilferen van de huid, verwondingen.) Dan vindt ‘reparatie’ plaats. De voedingsstoffen die hiervoor het meest worden gebruikt, zijn eiwitten, mineralen (onder andere kalk en ijzer) en water. 2. Energie leveren De mens is actief, hij beweegt en werkt. Bovendien moet hij zijn lichaamstemperatuur op peil houden. Hiervoor heeft hij energie nodig. Deze energie wordt geleverd door vetten, koolhydraten en eiwitten. Alcohol levert eveneens energie. Wanneer deze stoffen in ons lichaam worden ‘verbrand’ ontstaat arbeidsvermogen en komt er ook warmte vrij. Hoe deze verbranding gaat, wordt uitgelegd bij de stofwisseling. De hoeveelheid energie die het voedsel ons levert, wordt uitgedrukt in kilojoules (kJ). Vroeger werd gesproken over kilocalorie. Een kilojoule is een eenheid van energie, zoals bijvoorbeeld een kilometer een eenheid van lengte is. De kilocalorie is een eenheid van warmte. De voedingsstoffen leveren per gram (1 kcal = 4,2 kJ): – Koolhydraten 17 kJ (4 kcal). – Vetten 37 kJ (9 kcal). – Eiwitten 17 kJ (4 kcal). – Alcohol 29 kJ (7 kcal). 3. Regelen van processen in het lichaam Bij het regelen van lichaamsprocessen spelen mineralen en vitaminen een rol. De hoeveelheid voedingsstoffen die een mens dagelijks nodig heeft, hangt onder andere af van: – Het geslacht. – De leeftijd. – De te verrichten arbeid. Het lichaam is in staat van verschillende voedingsstoffen reserves te vormen. Bij tekorten kunnen allerlei afwijkingen en ziekten ontstaan. Deze heten deficiëntieverschijnselen. Bij een tekort aan één of enkele voedingsstoffen spreken we van partiële (gedeeltelijke) ondervoeding. In de Derde-Wereldlanden, waar te weinig voeding is, spreken we van totale ondervoeding. Van overvoeding wordt gesproken als men lange tijd meer eet dan nodig is. Vetzucht is het gevolg van een te energierijke voeding. De consument stelt steeds meer eisen aan de samenstelling en ook aan de verpakking van de voeding, want de manier van leven van de gast is veranderd. Omgang met andere culturen, eenpersoonshuishoudens, de invloed van de massamedia met hun reclameboodschappen en de opkomst van kant-en-klaar produkten hebben invloed op de voedselkeuzen en eetgewoonten van de consument. Welvaartsziekten Voor de Tweede Wereldoorlog stond de voedingswetenschap vooral in het teken van de ontdekking van de vitaminen. De voedingsvoorlichting die onder invloed van de crisis en de oorlog op gang kwam, was gericht op het voorkomen van tekorten in de voeding. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde dit langzaam. Met het stijgen van de welvaart kreeg men te maken met de gevolgen van een teveel aan bepaalde stoffen: (verzadigde) vetten, koolhydraten en alcohol. De overdadige voeding werd in verband gebracht met het ontstaan van de zogenaamde welvaartsziekten: hart- en vaatziekten, obesitas (vetzucht), diabetes (suikerziekte), cariës (tandbederf) en kanker. Toch is voeding slechts een van de factoren, die invloed hebben op het ontstaan van de welvaartsziekten. Andere factoren die van invloed zijn, zijn: – Roken. – Alcoholgebruik. – Weinig lichaamsbeweging. – Stress. – Erfelijke aanleg. Doordat al deze factoren meespelen, is het voorkomen van welvaartsziekten moeilijk. 1 Voedingsleer en Hygïene Enkele welvaartsziekten die in direct verband met voeding staan, zijn: – Hart- en vaatziekten. – Tandcariës. – Maag-, alvleesklier- en leverziekten. – Kanker. Overgewicht, ook wel adipositas of obesitas genoemd, wordt meestal veroorzaakt door een te grote opname van energie. Dus meer eten en/of drinken dan het lichaam eigenlijk nodig heeft. Overgewicht vergroot de kans op diverse ziekten als hart- en vaatziekten, diabetes en gewrichtsaandoeningen. Veranderd consumentengedrag In de jaren ’80 is men zich meer en meer bewust geworden dat het heel belangrijk is om een gezond lichaam te hebben en te houden. Dit heeft een aantal veranderingen in ons leefpatroon teweeg gebracht. Bewust eten, trimmen, joggen, minder roken, minder alcoholgebruik zijn aandachtspunten voor mensen die gezond willen zijn. De consument weet hoe belangrijk het is om gezond te eten en stelt daarom ook hoge eisen aan zijn voedingsmiddelen. De producenten van voedingsmiddelen hebben ingehaakt op dit veranderende gedrag. Het assortiment produkten met minder vet, suiker en/of zout is groeiende. Deze produkten worden vaak in de handel gebracht onder de naam ‘light’. Met de hierboven gesignaleerde ontwikkelingen en trends dien jij als kok rekening te houden. Een kok moet zich steeds bewust zijn van wat de consumenten willen en kunnen eten, en daarop zijn eten afstemmen. Factoren die de voedselkeuze bepalen We noemen een aantal factoren die mede bepalen wat een consument eet of drinkt: – De smaak van het eten of drinken. Vindt een gast een gerecht of een bepaalde drank lekker of niet. Dit is de gastronomische functie. – De prijs van het gerecht. Kaviaar en champagne kunnen best lekker zijn. Zijn beide echter ook te betalen? 2 – De verkrijgbaarheid van produkten. Seizoensgebonden produkten zoals bijvoorbeeld aardbeien, asperges en bepaalde koolsoorten zijn, de term zegt het al, slechts in een bepaalde periode van het jaar verkrijgbaar. – De voedingsgewoonten van een land. Nederlanders staan er om bekend dat ze veel aardappelen eten, Italianen en Spanjaarden eten veel pastagerechten en voor Chinezen en Indonesische bevolkingsgroepen is rijst het belangrijkste basisprodukt. – Het geloof. Joden en Islamieten eten alleen ritueel geslacht vlees (koeien, geiten en schapen). Varkensvlees is voor hen verboden. – De levensovertuiging. De levensovertuiging kan bepalen of iemand vegetarisch, ecologisch, biologisch-dynamisch of macrobiotisch eet. – Het verlangen naar smakelijk voedsel. Dit kan tot gevolg hebben dat eten klaarmaken voor iemand een hobby wordt en hij met plezier in de keuken staat om voedsel klaar te maken. – De plaats in de maatschappij. Het sociale milieu kan van invloed zijn op de voedselkeuze en het kookgedrag. Een tweede betekenis van ‘sociaal’ kan zijn: ‘eten in gezelschap’. Ervaringen uitwisselen onder het genot van een hapje en een drankje in gezelschap kan een niet onbelangrijke functie van voeding zijn. – De soort arbeid. Werken in een horeca-gelegenheid betekent bijvoorbeeld werken op tijden die in de omgang bestempeld worden als ‘eettijden’. Dat houdt in dat die persoon niet, later, veel vroeger of tussendoor zal moeten eten. – De leeftijd. Kinderen in de groei zullen ander eten en drinken nodig hebben dan volwassen mensen en ouderen. Tevens zullen de hoeveelheden verschillen. – De status. Status speelt zeer zeker in de horeca een belangrijke rol. Zakenlunches en diners vinden plaats in gelegenheden die passen bij het gezelschap.