5 - Scholieren.com

advertisement
5.1 Wat is gezondheid?
Definitie: van gezondheid is: het vermogen van een organisme adequaat te reageren
op veranderingen zijn en buiten het lichaam.
Factoren
Je gezondheid hangt van verschillende factoren af:
• Je eigenschappen.
• Je fysieke en maatschappelijke omgeving.
• Je gewoonten of leefstijl.
• Je leeftijd.
Genezen:
Medicijnen helpen het evenwicht te herstellen, bij een genezende behandeling wordt
de oorzaak van de kwaal bestreden. Bij symptoombestrijding worden allen de
symptomen onderdrukt.
5.2 toch nog gezond:
Kleine organismen:
Je bent omringd door kleine organismen: bacteriën, eencelligen, schimmelsporen en
virussen. Toch ben je niet de hele tijd ziek, omdat je lichaam veel goede
ziektebarrières heeft.
Je huid, slijmvliezen van je luchtwegen, geslachtsorganen, darmen & urinewegen zijn
vrijwel ondoordringbaar.
Het zure maagsap maakt alle bacteriën en schimmels onschadelijk, toch kunnen
mensen een voedselvergiftiging krijgen, omdat sommige bacteriën een dikke wand
om zich heen maken die er door heen kan dringen.
Lagen vd huid / eigenschappen




Hoornlaag Dode cellen, veel hoornstof (droog, eiwitachtig).
Kiemlaag Celdelingen, bevat pigmentvormende cellen.
Lederhuid Bindweefsel, bevat bloedvaten, zenuwen, zintuigen en
zweetklieren.
Onderhuids bindweefsel bevat vetcellen.
Je huid houdt je gezond:
Je huid regelt ook je lichaamstemperatuur. Wanneer je het koud hebt, houd de
vetlaag onder je huid de kou tegen. Wanneer je het heel heet hebt, gaan je
bloedvaten verder open staan en ga je zweten. Wanneer er zon op je huid schijnt,
helpt de vitamine D die er dan in je huid, voor de versteviging van de botten.
UV-straling bevordert de groei van pigmentvormende cellen in de huid. Pigment
vangt schadelijke stoffen weg, die onder de huid worden gevormd onder invloed van
ultraviolette straling.
Andere barrières:
Je slijmvliezen houden ook infecties tegen, de stofdeeltjes blijven vastzitten in het
slijm, de trilharen brengen het snot naar je keel en daar slik je het door. Per etmaal
verversen je luchtwegen gemiddeld 2 liter snot.
5.3 Je loopt een bacterie op
Bloedplasma
Je bloed bestaat voor 55% uit plasma en voor 45% uit bloedcellen. Bloedplasma
bestaat uit water met onder andere zouten, voedingsstoffen, hormonen, eiwitten
(waaronder antistoffen), afvalstoffen en opgeloste lucht. Als je een ontsteking hebt, is
het percentage plasma lager. Als reactie op die ontsteking gaat je lichaam meer witte
bloedcellen aanmaken.
Indringers
Wanneer je ziekteverwekkers in je lichaam krijgt, kun je ziek worden van de stoffen
die ze afgeven. Vanaf het moment dat ze in je lichaam komen tot het moment dat je
ziek wordt, noem je de incubatietijd. Tijdens die tijd planten de ziekmakende
organismen zich voort, tot er zoveel zijn dat je ziekteverschijnselen gaat vertonen.
Ziekten die zijn ontstaan uit bacteriën, schimmels en virussen kun je overbrengen op
anderen.
Aspecifieke afweer
De eerste cellen van je afweersysteem zijn fagocyten, zij vernietigen de
ziekteverwekkers door ze te fagocyteren (letterlijk: tot voedsel maken). Ze doen dit
door rond de ziekteverwekker te gaan liggen, en eenmaal opgenomen in de fagocyt
word de ziekteverwekker gedood en verteerd. Deze afweer werkt tegen alle
binnendringers en word daarom aspecifiek genoemd. Pus is hier een voorbeeld van,
dat zijn restanten van dode fagocyten.
Specifieke afweer
Ziekteverwekkers hebben herkenningseiwitten op hun celmembraan, de antigenen.
Ziekteverwekkers hebben antigenen die lichaamsvreemd zijn. Cellen van specifieke
afweer (lymfocyten) kunnen onderscheid maken tussen eigen antigenen en
lichaamsvreemde antigenen.
Je lymfocyten produceren antistoffen tegen lichaamsvreemde antigenen.
De antistoffen doden de ziekteverwekkers of maken ze makkelijk herkenbaar voor de
fagocyten. Een antistof kan maar met 1 antigeen reageren. Bij de eerste besmetting
duurt het een paar dagen, voordat de antistoffen op gang komen. Als de ziekte
voorbij is, stoppen de lymfocyten met het maken van antistoffen en dan duurt het 6
weken tot al je antistoffen zijn afgebroken.
Immuniteit
Een van de kenmerken van de specifieke afweer is dat een aantal lymfocyten is een
ruststadium bewaard worden als geheugencellen. Die cellen behoud je, je hele
leven.
Bij een tweede infectie gaan deze cellen meteen grote hoeveelheden antistoffen
aanmaken. Dan ben je er immuun voor.
Kunstmatige immuniteit: vaccinatie, ze doen een klein beetje van de ziekte
(afgezwakte ziekteverwekkers) in je lichaam en dan maakt je lichaam automatisch
geheugencellen aan.
Passieve immuniteit: dan krijg je een injectie met kant en klare antistoffen in je
lichaam gespoten.
5.4 Eigen en vreemd
Griep:
Omdat griep een virus is, is het moeilijk om daar immuun tegen te worden. Dit komt
doordat virussen zich snel muteren. Wel kunnen artsen voorspellen hoe het virus er
volgend jaar uitkomt te zien. Aan de hand daarvan, worden de vaccins gemaakt.
Antibiotica:
Middel dat de deling van bacteriën afremt. Dit is alleen zinsvol als je weerstand door
het virus is verzakt. Maar veel bacteriestammen zijn resistent voor antibiotica.
Resistentie ontstaat wanneer organismen vaak blootgesteld worden aan een
bepaalde stof, en omdat resistentie erfelijk is, zijn de nakomelingen ook resistent.
Verzwakt immuunsysteem:
Het Hiv-virus tast vooral de lymfocyten aan, daardoor kunnen normale bacteriën je
snel ziek maken en krijg je AIDS.
Te actief immuunsysteem
Als een immuunsysteem op onschuldige antigenen reageert, ontstaat een allergie
(bijvoorbeeld voor kattenharen, huisstof en stuifmeel). Als je lymfocyten reageren op
lichaamseigen antigenen ontstaan auto – immuunziekten.
Reuma is daar een voorbeeld van, bepaalde witte cellen vallen het kraakbeen in de
gewrichten aan. CARA (Chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoeningen) zijn
aandoeningen van de luchtwegen waar allergie een rol kan spelen. Het is een
verzamelnaam voor astma, bronchitis en longemfyseem. In Nederland hebben 1,4
miljoen mensen CARA, die mensen zijn extra gevoelig voor stof en rook.
Bij hooikoorts werkt het best ingewikkeld:
 Fagocyten herkennen de combi van antistoffen vastgehecht aan de
antigenen van de stuifmeel korrel.
 Ze ruimen dat in zijn geheel op.
 De andere antistoffen die hooikoorts patiënten aanmaken, hechten zich
ook aan de mestcellen.
 Als je opnieuw stuifmeel inademt, dan hecht dit aan de antistoffen op de
mestcellen.
 De mestcellen barsten, en de inhoud(histaminen) komen vrij.
 Hierdoor krijg je ontstoken slijmvliezen, word je kortademig of tranende
ogen.
§5.5 Ongewenste afweerreacties:
Transplantaties:
Afstoting van nieuwe organen komt door de activiteit van bepaalde lymfocyten die
het getransplanteerde orgaan aanvallen. Je eigen cellen laten de lymfocyten met
rust. Lymfocyten kunnen onderscheid maken tussen lichaamseigen en
lichaamsvreemde cellen.
Alle cellen dragen antigenen op het celmembraan, die zijn allemaal per mens
verschillend, alleen in eeneiige tweelingen, zijn de antigenen gelijk.
Om afstoting bij een transplantatie te voorkomen, moeten de antigenen van de donor
en van de ontvanger bijna hetzelfde zijn. Je lymfocyten kunnen je lichaamseigen
antigenen al vanaf de 5de maand van de embryonale ontwikkeling herkennen. Vanaf
dat moment zijn ze in staat antistoffen te maken tegen vreemde antigenen(combi’s).
Bloedgroepen:
Als je een antistof hebt tegen de rode bloedcellen van de donor, gaan de rode
bloedcellen klonteren. Op de membramen kunnen in totaal 20 verschillende
antigenen aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: het A – en – B antigeen en het
resusantigeen.
Het A – en B – antigeen:
De aan- of afwezigheid van het A– en B– antigeen op de rode bloedcellen bepaalt je
A B O bloedgroep. Je hebt van je geboorte af dezelfde antigenen op je bloedcellen
zitten. Als je bloed moet afstaan, kan de dokter kijken welke bloedgroep je hebt, door
anti – A en anti – B aan het bloed toe te voegen.
Je afweersysteem heeft antistoffen gemaakt tegen de A&B- antigenen die NIET op je
rode bloedcellen voorkomen.
Als je rode bloedcellen antigeen A hebben, klonteren ze met anti – A, als ze antigeen
B hebben, klonteren ze met anti B. Als je bloedgroep O hebt, kun je aan iedereen
geven, maar alleen van O krijgen. En als je AB hebt, kan je van iedereen krijgen
maar niet geven.
Resusfactor
Een ander bloedgroepstelsel is het resusstelsel. Dit is gebaseerd op het
resusantigeen. Heb je het resuseiwit op je rode bloedcellen dan ben je resuspositief
(Rh+, pos, D+). Anders ben je resusnegatief (Rh-).
Mensen die resusnegatief zijn, hebben van nature geen antistoffen tegen het
resuseiwit in hun plasma. Na blootstelling aan het resuseiwit kunnen zie die wel gaan
vormen.
Dat kan plaatsvinden bij verkeerde bloedtransfusie of bij een resusnegatieve moeder,
die zwanger is van een resuspositief kind. Tijdens een zwangerschap is er een kleine
kans op een lekkage in de placenta. Daarbij komen bloedcellen van het kind terecht
in de bloedsomloop van de moeder. Deze bloedcellen bevatten het resusantigeen.
De moeder gaat antiresus tegen dit antigeen vormen.
Tijdens de bevalling is er een grote kans op uitwisseling van bloedcellen omdat de
placenta beschadigd is. Bij elk resuspositief kind van een resusnegatieve moeder,
krijgt de moeder direct na de bevalling een injectie met antiresus. Deze injectie
onderdrukt haar eigen vorming van antiresus, zodat er bij de volgende zwangerschap
geen risico op een resusbaby is.
Download