Optica - Telenet Users

advertisement
Inleiding
Optica
TOA 2007
1
Optica
Optica is het deelgebied van de natuurkunde dat het gedrag van licht
beschrijft. Licht is een vorm van elektromagnetische straling, van fotonen die met
de lichtsnelheid reizen en zich soms als een deeltje, maar soms ook als een golf
gedragen.
De oudste vorm van optica is gebaseerd op het begrip lichtstraal. Er wordt
vanuit gegaan dat een lichtstraal zich in een homogeen medium over een rechte
lijn voortbeweegt. Verandering van richting vindt in homogene media alleen
plaats op de grensvlakken tussen twee media en in inhomogene media in het
gehele medium. Op grensvlakken tussen homogene media vindt breking en
reflectie plaats. De richtingen waarop dit gebeurt worden bepaald door de Wet
van Snellius. In sommige gevallen verschilt de breking voor verschillende
kleuren licht, dit wordt dispersie genoemd en is een van de belangrijkste
toepassingen van prisma's. Het gedrag van lenzen, spiegels en prisma's wordt
bepaald door de vormen van het grensvlak. Lenzen bijvoorbeeld hebben veelal
bolschil-vormige grensvlakken. De eigenschapen van deze grensvlakken bepalen
de eigenschappen van de lens, zoals brandpuntsafstand en aberraties. Puur
straal-gebaseerde optische instrumenten bestaan uit (combinaties van) lenzen,
spiegels of prisma's om de gewenste optische eigenschappen te verkrijgen.
Licht
Licht is dat deel van het spectrum van elektromagnetische straling dat
waarneembaar is met het oog. Licht kan natuurkundig beschreven worden als
een deeltje en als een golf. Het is een vorm van energie.
De drie variabelen die licht beschrijven, zijn de lichtsterkte (ofwel
amplitude), de kleur (ofwel frequentie) en de polarisatie (ofwel de trillingshoek).
De studie van licht en de interactie van licht met materie heet optica.
2
Is licht een deeltje of een golf?
In de 17e eeuw was het Christiaan Huygens die als eerste beweerde dat
het licht een golfbeweging was. Hiervoor pleitte het interferentieverschijnsel. Dit
werd tegengesproken door Isaac Newton, die stelde dat het licht uit een snelle
stroom deeltjes bestond, de zgn. fotonen. Dit leidde in die tijd tot een felle
discussie, waarin achteraf gezien beiden gelijk hadden.
De twee theorieën konden pas worden verenigd met de opkomst van de
quantummechanica. Licht kan zowel opgevat worden als golfverschijnsel alsook
als een stroom fotonen (lichtquanta). Het is daarmee niet goed visueel te
beschrijven, maar alleen met wiskundige vergelijkingen.
Ontstaan van licht
Als atomen genoeg verhit worden of op een andere manier in een
geëxciteerde toestand terecht komen, kunnen de buitenste elektronen een hoger
(excited of in Nederlands geëxciteerd) energieniveau krijgen. Wanneer het
elektron terugkeert naar een lager energieniveau, wordt de extra energie in de
vorm van een foton (een deeltje met een lading energie, maar vrijwel zonder
massa), uitgezonden. De hoeveelheid energie die het deeltje meekrijgt bepaalt de
frequentie en de golflengte van de lichtgolf (en daarmee de kleur van het licht).
3
Golflengte
Golflengte
De golflengte (symbool: λ, lambda) van een periodiek (zich steeds op dezelfde
wijze herhalend) verschijnsel is, zoals de naam al aangeeft, de lengte van een
golf. Dus de afstand tussen twee opeenvolgende punten met dezelfde fase, zoals
de toppen van een sinusvormige golf.
Er is een directe relatie tussen de golflengte λ (in m), de frequentie f (in Hz) en de
voortplantingsssnelheid v van de golf (in m/s) in het betrokken medium.
In geval van licht wordt de golflengte vaak uitgedrukt in nanometer (afgekort
nm) i.p.v. meter.
1 nm komt overeen met 10-9 meter.
4
Lichtsnelheid en bewegingsrichting
De snelheid waarmee licht beweegt wordt lichtsnelheid genoemd. Deze is in een
isotroop medium constant.
Licht plant zich voort door een vacuüm met een snelheid van precies 299 792 458
meter per seconde ( = ca. 300 000 km/s). In een medium als water, lucht of glas
kan de snelheid lager zijn. Dit komt door de interactie tussen de elektrische
vector van de lichtgolven en de elektronenwolken om de atomen waaruit het
medium is opgebouwd.
De lichtsnelheid in vacuüm is een constante snelheid en wordt in de natuurkunde
aangeduid met de letter c.
Breking (refractie), weerkaatsing (reflectie) en
buiging (diffractie)
Als licht door een transparant medium (zoals lucht, water, of glas) beweegt,
wordt de voortplanting vertraagd met een factor die brekingsindex wordt
genoemd (zie ook: Wet van Snellius). De brekingsindex is de verhouding tussen de
lichtsnelheid in het medium en de lichtsnelheid in een vacuüm (de constante c).
Als licht door een oppervlak tussen twee media beweegt, kan een deel
gereflecteerd (teruggekaatst) worden, dit gebeurt onder dezelfde hoek waarmee
het licht inviel.
Als licht door een opening gaat die kleiner is dan de golflengte, buigt licht af,
zoals water dat doet. (Zie golfbakexperimenten)
Licht in anisotrope media
In een anisotroop medium zal de lichtsnelheid verschillend zijn afhankelijk van
de richting. Het licht zal daarom, zodra het in het medium komt, meestal een
afwijking in bewegingsrichting krijgen. Dit heeft als gevolg dat de golfnormaal,
de richting loodrecht op het golffront, niet meer loodrecht op de richting van de
lichtgolf hoeft te staan.
5
Lichtsterkte
De intensiteit van licht wordt de lichtsterkte genoemd, de eenheid van
lichtsterkte is de candela (afgekort cd). De minimum lichtsterkte voor
kleurwaarneming bedraagt ongeveer 3 cd/m2. Van de zon ontvangen we
ongeveer 2.000.000.000 cd/m2 (Dit heet de zonneconstante) en van de (volle)
maan ongeveer 2500 cd/m2.
Lichtspectrum
Als licht als een golf wordt
gezien, dan volgt daaruit dat
het een frequentie en een
golflengte heeft. Lichtgolven
hebben zowel elektrische als
magnetische eigenschappen en
zijn daarom electromagnetische
straling. Electromagnetische
straling kan worden ingedeeld
op frequentie of golflengte,
volgens een spectrum. Hoewel
het handiger zou zijn de frequentie te gebruiken, omdat die niet verandert per
medium, wordt hiervoor meestal de golflengte gebruikt, die het licht in een
vacuüm heeft.
Het zichtbare spectrum van licht heeft een golflengte tussen 380 nm en 780 nm
(in een vacuüm). De verschillende golflengten worden door het oog gezien als
verschillende kleuren: rood voor de langste golflengte en violet voor de kortste.
De grootste gevoeligheid van het menselijk oog ligt bij ca. 550 nm (geelgroen) bij
daglicht en bij 500 nm (blauwgroen) bij nacht.
rood
650 nm - 780nm (in vacuüm)
oranje 585 nm - 650nm
geel
575 nm - 585nm
groen
490 nm - 575nm
blauw 420 nm - 490nm
violet
380 nm - 420nm
6
Bij golflengtes boven de 780 nm spreekt men van infrarood licht, bij golflengtes
onder de 380 nm van ultraviolet licht. Beide zijn niet door de mens
waarneembaar. Sommige dieren kunnen licht(straling) zien die de mens niet met
het oog kan waarnemen.
Als zichtbare lichtgolven allemaal dezelfde golflengte/frequentie hebben, zal de
kleur die bij die frequentie hoort "gezien" worden. Men heeft het dan over
monochromatisch licht. In de natuur komt echter meestal polychromatisch licht
voor, wat bestaat uit golven die verschillende golflengtes hebben. Nog steeds ziet
het oog maar één kleur, die een optelsom van de verschillende golven is. Als alle
golflengtes van het zichtbare deel van het spectrum in gelijke mate aanwezig
zijn, zien we de kleur wit. Combinaties van lichtgolven van complementaire
kleuren zullen ook als wit gezien worden. Sommige kleuren, zoals de kleur
bruin, kunnen alleen gevormd worden uit combinaties van verschillende
golflengtes.
Interferentie en polarisatie van licht
Licht beschreven als een golf. De elektrische (E, rood) en magnetische (M, blauw)
velden trillen in loodrecht op elkaar staande richting terwijl de golf zich voortplant.
De golflengte is aangegeven met het symbool λ.
Omdat licht als een golf kan worden beschouwd, kan bij licht ook interferentie
van golven optreden. Natuurlijk licht bestaat echter uit zoveel verschillende
golven, dat interferentie niet opvalt.
Licht dat door interferentie van golven speciale eigenschappen heeft, wordt
gepolariseerd licht genoemd. De bekendste vorm van gepolariseerd licht is
lineair gepolariseerd licht, waarin alle golven hun amplitudes in dezelfde
richting hebben.
7
Gepolariseerd licht
Gepolariseerd licht is licht dat dusdanig is beïnvloed (gepolariseerd) dat het
alleen uit golven met een bepaalde richting bestaat.
Licht is elektromagnetische straling, die bestaat uit een magnetisch en een
elektrisch veld, deze velden oscilleren (trillen) in richtingen loodrecht op elkaar.
Bij polarisatie gaat het om de elektrische veldcomponent, de magnetische
component staat daar per definitie loodrecht op.
Normaal bestaat licht uit golven die in alle richtingen loodrecht op de
voortplanting oscilleren (trillen). Gepolariseerd licht bestaat uit licht dat alleen in
een bepaalde richting oscilleert. Er zijn drie vormen van gepolariseerd licht:



lineair gepolariseerd licht, waarbij de lichtgolven maar in één vlak (in één
richting) oscilleren
circulair gepolariseerd licht, waarbij alleen lichtstralen met twee
richtingen loodrecht op elkaar mogelijk zijn, die precies een verschil van
een kwart fase met elkaar hebben. Daardoor gaat de lichtgolf een
beweging maken volgens een helix.
elliptisch gepolariseerd licht is hetzelfde als cirkelvormig gepolariseerd
licht, behalve dat het verschil in fase alles behalve een kwart fase
bedraagt, waardoor de helix die de golf beschrijft een afgeplatte, ellipse
doorsnee krijgt.
8
Wet van Snellius
De Wet van Snellius, genoemd naar de Nederlandse wis- en sterrenkundige
Willebrord Snel van Royen, is een natuurwet uit de optica die aangeeft hoe
lichtstralen gebroken worden op de overgang van het ene medium naar het
andere (bijv. lucht en glas) en geeft daarmee een definitie voor de brekingsindex
n. Deze wet is een gevolg van het principe van Fermat, die stelt dat het licht de
snelste weg tussen twee punten aflegt. Het scheidingsoppervlak tussen 2 media
waarvan de brekingsindex verschillend is, noemt men een diopter.
De wet van Snellius
Wanneer een lichtstraal in een medium met optische dichtheid n1 onder een hoek θ1
invalt en verder verloopt in een ander medium met optische dichtheid n2, dan zal voor de
uittreedhoek θ2 ten gevolge van de breking t.o.v. de normaal die op het grensvlak tussen
de twee media optreedt, gelden:
n1 sin 1  n2 sin  2
9
Brekingsindex
De brekingsindex is een verhoudingsgetal tussen de snelheden van licht in
verschillende media. De brekingsindex kan worden gebruikt om de hoek van
breking te berekenen. Omdat de brekingsindex een verhoudingsgetal is, komt er
geen eenheid achter. De brekingsindex in vacuüm is precies 1, alle andere stoffen
zijn optisch dichter en hebben dus een grotere brekingsindex.
Wanneer een lichtbundel een doorzichtig medium binnentreedt, is er volgens de
Wet van Snellius een constante verhouding tussen de sinus van de hoek van
inval θ1 en de sinus van de brekingshoek θ2. Deze constante verhouding wordt
de brekingsindex n van die stof genoemd. De brekingsindex is gelijk aan de
verhouding van de lichtsnelheid in vacuüm en de lichtsnelheid in die stof.
Totale reflectie
Als licht onder een bepaalde hoek t.o.v. de normaal invalt, wordt de lichtstraal
zodanig gebroken, dat hij in het scheidingsoppervlak tussen de 2 media verder
loopt. Deze speciale hoek van inval noemen we de grenshoek. Kenmerkend voor
10
deze grenshoek is dat de brekingshoek 90 graden bedraagt, zodat met de wet van
Snel de grenshoek berekend kan worden als we de brekingsindices van de 2
media kennen waarin het licht verloopt.
n1 sin 1  n2 sin 90
(waarbij θ1 de invalshoek is)
Als de invallende lichtstraal een hoek maakt met de normaal, die groter is dan de
grenshoek, wordt het licht wordt niet meer afgebogen maar totaal gereflecteerd.
Van deze totale reflectie wordt gebruikgemaakt in onder andere de prisma's van
prismakijkers.
Brekingsindex is afhankelijk van golflengte
De brekingsindex van een materiaal is verschillend voor licht van
verschillende golflengtes, dus met verschillende kleuren. Als gevolg daarvan
treedt kleurschifting op: het licht valt na breking uiteen in een spectrum van de
samenstellende kleuren. Als het licht door een vlakke plaat valt, bijvoorbeeld een
glazen ruit, treedt het tweemaal gebroken licht weliswaar weer uit onder
dezelfde hoek als waarmee het inviel, maar is toch iedere lichtstraal
uiteengevallen. De kleurschifting is daarom maar gering, en voornamelijk te zien
aan de randen van voorwerpen.
Als het licht door een voorwerp straalt dat niet twee parallelle zijden
heeft, zoals door een prisma, treden de verschillende kleuren door het verschil in
brekingsindex onder verschillende hoeken uit en wordt het kleurenspectrum
duidelijk zichtbaar.
Het verschil in brekingsindex is de oorzaak van chromatische aberratie,
een bekende fout van lenzen, en ook de oorzaak van de regenboog, door de
retrofractie van het zonlicht in kleine regendruppels en ijskristallen.
11
Chromatische aberratie
Chromatische aberratie is een optische fout van lenzen en
lenzensystemen die ontstaat doordat licht van verschillende golflengten door de
lens niet op dezelfde manier wordt afgebogen.
Wanneer licht door een lens gaat, komt het samen in het brandpunt.
Omdat niet elke kleur in hetzelfde brandpunt samenkomt kunnen niet alle
kleuren scherp afgebeeld worden. Op de afbeelding wordt dit zichtbaar als
verkleuring langs scherpe randen. Dit effect is vaak erger aan de randen van het
beeld dan in het centrum doordat de vorm van de afbeelding van een punt daar
niet gecentreerd rond dat punt ligt.
Door samengestelde lenzen te maken van lenzen met een tegengestelde
chromatische aberratie waarvan de afwijking van de ene die van de andere
tegengaat is het mogelijk lenssystemen te maken die de afwijking nauwelijks
vertonen. Voor de corrigerende lens wordt flintglas met een hoge brekingsindex
en een hoge dispersie (laag getal van Abbe) gebruikt. Een composietlens die de
beelden voor twee kleuren corrigeert heet een 'achromaat' en een die voor meer
kleuren corrigeert heet een 'apochromaat'. Vaak worden in apochromaten
duurdere glassoorten gebruikt, waardoor ze meer kosten dan achromaten.
Paars ligt het verst van de kleur waar vaak op scherpgesteld wordt,
waardoor het de grootste fout heeft. Daarnaast zijn de meeste scherpe contrasten
die van een object voor de hemel, waarbij de hemel veel paars bevat. Hierdoor
wordt chromatische aberratie vaak zichtbaar als paarse randen, waardoor in het
engels vaak de term purple fringing gebruikt wordt.
Het fenomeen kan ook waargenomen worden als licht door een raam valt
op een zonnige dag. Schaduwen van het raamkozijn hebben dikwijls een "paarse
rand" of een andere kleur die iets lichter rond de schaduw ligt.
Hieronder een voorbeeld van een enkele (ongecorrigeerde) lens. Het beeld
ernaast toont hoe de afbeelding eruit zou zien als het projectievlak op het
brandpunt van groen zou staan. De groene component is scherp, terwijl de rode
en blauwe component verre van scherp zijn.
12
13
Sferische aberratie
Een bolvormige lens met een niet-verwaarloosbare dikte maakt geen perfect
brandpunt, zoals geïllustreerd is in onderstaande figuur.
Sferische aberratie is een fout van enkelvoudige optische lenzen, holle spiegels
en lenssystemen die wordt veroorzaakt doordat bij een zuivere bolvorm
parallelle lichtstralen die op verschillende afstanden van de optische as
binnenvallen niet in hetzelfde brandpunt samenvallen.
Voor lenzen en spiegels is dit te ondervangen door ze niet bolvormig maar
bijvoorbeeld parabolisch te slijpen, dit heeft weer het nadeel dat lichtstralen die
schuin invallen nog steeds niet in één brandpunt samenvallen. Deze afwijking
wordt coma genoemd.
Sferische aberratie is ook te verminderen door lenzen uit meerdere elementen
samen te stellen, of door asferische lenzen te te gebruiken.
14
Coma
Stralengang van een lens die coma vertoont.
Beeld van een puntvormige lichtbron. Links zonder coma, rechts met sterke
coma (en diffractiestrepen).
Coma is een beeldfout die veroorzaakt wordt door asymmetrie in een optisch
systeem. Coma (van het Latijnse coma: haar) kan zowel bij lenzen en
lenzensystemen als bij spiegeloptiek optreden. Door coma worden beeldpunten
buiten de optische as niet puntvormig maar meer komeetvormig afgebeeld, en
wel des te sterker naarmate ze zich verder van de optische as bevinden.
Coma in een enkelvoudige lens of een lenzensysteem kan gecorrigeerd worden
door de juiste kromming van de lensoppervlakken te kiezen. Een lens waarin
zowel coma als sferische aberratie zijn gecorrigeerd heet een aplanaat.
Coma treedt in sterke mate op bij lichtsterke Newton-telescopen omdat daar
parabolische spiegels gebruikt worden. Om dat te verhelpen kan een comacorrector worden gebruikt. Die wordt meestal geplaatst tussen oculair en
15
oculairhouder. Coma-correctors zijn commercieel verkrijgbaar. Diafragmeren
helpt ook, maar wordt zelden gedaan vanwege het lichtverlies.
Lens
Een lens is een transparant, veelal glazen voorwerp waarmee lichtstralen
geconvergeerd dan wel gedivergeerd kunnen worden. De meeste lenzen zijn
zgn. sferische lenzen, lenzen met twee bolvormige oppervlakken. Daarnaast zijn
er ook cilindrische en andervormige lenzen.
Sferische lenzen
Objectief van een fotocamera
Met sferische lenzen kunnen beelden vergroot of verkleind worden. Voor veel
doeleinden worden groepen van lenzen gebruikt die dan wel objectief worden
genoemd; ook een oculair van een microscoop of telescoop bestaat meestal uit
verscheidene lenzen. Het menselijk oog bevat ook een lenzenstelsel, gevormd
door de cornea en de lens.
De mate van vergroting of verkleining hangt af van de sterkte van de lens. Deze
lenssterkte S is het omgekeerde van de brandpuntsafstand f en wordt uitgedrukt
in dioptrie (D = m − 1).
16
Brandpuntsafstand
De brandpuntafstand van een lens is de afstand tussen de lens en het punt waar
evenwijdig invallende stralen na doorgang door de lens samenkomen of samen
zouden komen. Brandpuntsafstanden kunnen uiteenlopen van fracties van
enkele millimeters (microscoopobjectieven, fisheye lens van een fototoestel), tot
enkele meters (bij een telescooplens). In onderstaande figuur wordt de
brandpuntsafstand f aangegeven. Te zien is dat het licht van een verre lichtbron
(de evenwijdige rode lijnen) door de lens gefocusseerd wordt in het brandpunt.
Positieve lens
Een negatieve lens heeft een virtueel brandpunt. In onderstaande figuur is te zien
dat het licht van een verre lichtbron, de rode evenwijdige lijnen aan de linkerkant
van de figuur, na het passeren van de lens uit elkaar gaan (divergeren). Het
virtuele brandpunt is het punt waar deze divergerende lichtstralen schijnbaar
vandaan komen.
17
Negatieve lens
Van een positieve lens, een vergrootglas of loep, kan eenvoudig de
brandpuntsafstand worden bepaald. Wordt licht van een verre lichtbron
(bijvoorbeeld de zon) afgebeeld via de lens op bijvoorbeeld een papier, dan
ontstaat een scherp beeld van de lichtbron, op een afstand van de lens gelijk aan
de brandpuntsafstand.
De oorsprong van het woord brandpuntsafstand is dat de afbeelding van de zon
het papier echt kan verbranden. De lens moet dan enige tijd exact op dezelfde
plek gehouden worden. In het brandpunt wordt het papier dan zo heet, dat het
in brand vliegt.
18
Optische as
De mate waarin een lichtstraal van richting verandert is afhankelijk van
de hoek tussen de lichtstraal en het oppervlak van de lens. Als de hoek tussen
lichtstraal en lensoppervlak 90o is vindt geen richtingverandering plaats. Of er nu
sprake is van een positieve of negatieve lens, elke lens heeft een optische as waar
het licht rechtdoor gaat.
De optische as van een lens of stelsel van lenzen is dus dat pad van het licht door
de optische elementen dat niet wordt afgebogen. Bij sferische en andere
rotatiesymmetrische elementen is dit de as die door het midden van alle lenzen
heen gaat.
Brillen
Eenvoudige lenzen, zoals bijvoorbeeld toegepast bij brillenglazen, hebben een
sferisch oppervlak, dat wil zeggen het oppervlak kan worden gedacht als een
deel van een zuivere bol. In de bovenstaande figuren is de straal van deze bollen
aangeven met R1 en R2. Deze bolvorm kan concaaf of convex zijn:
* Een convexe lens is bol. Een convexe lens heeft een positief brandpunt. Door
deze lens wordt het beeld vergroot. In een bril wordt dit een positieve lens
genoemd. Mensen die verziend zijn hebben een bril met positieve lenzen nodig.
* Een concave lens is hol, dat wil zeggen dat de lens in het midden dunner is dan
aan de rand. Een concave lens heeft een virtueel brandpunt. Door deze lens
wordt het beeld verkleind. In een bril wordt dit een negatieve lens genoemd.
Mensen die bijziend zijn hebben een bril met negatieve lenzen nodig.
* Bij sommige mensen zijn de brekingsafwijkingen niet in alle richtingen gelijk
(astigmatisme). Er wordt dan bovenop de bolvormige vorm van de lens een
cilindrische vorm ingeslepen.
De sterkte van de lens wordt aangegeven in dioptrie.
19
Fotografie
In de fotografie worden veel samengestelde lenzen gebruikt. Hiermee kunnen
lensfouten, dat zijn afwijkingen in de afbeelding die via de lens wordt gemaakt,
gecompenseerd worden.
Een van de belangrijkste afwijkingen is de sferische aberratie. Een bolvormige
lens met een niet-verwaarloosbare dikte maakt geen perfect brandpunt, zoals
geïllustreerd is in onderstaande figuur.
Sferische aberratie
Omdat een bolvormige lens het eenvoudigste is te maken, worden bolvormige
lenzen toch het meeste toegepast. Lenzen met een afwijkende (bijvoorbeeld
parabolische) vorm heten asferische lenzen. Met asferische lenzen zijn sommige
beeldafwijkingen beter te corrigeren dan met sferische. Ze worden daarom
steeds meer toegepast, ook dankzij verbeterde productietechnieken. Zo kan
bijvoorbeeld een zeer dunne geperste asferische kunststoflens gecombineerd
worden met een sferische lens van glas. Ook worden computergestuurde
slijptechnieken toegepast. Het tegenwoordig met computers kunnen berekenen
van optiek met asferische lenzen is natuurlijk ook een belangrijke voorwaarde
voor de realisatie ervan. Als men naar het netvlies kijkt, gebruikt men typisch
ook een asferische lens, omdat het beeld anders bolvormig vervormd lijkt.
Een andere belangrijke lensafwijking is de chromatische aberratie. Hiermee
wordt bedoeld dat de verschillende kleuren licht niet dezelfde
brandpuntsafstand hebben. Dit wordt veroorzaakt doordat de brekingsindex van
20
het gebruikte lensmateriaal niet voor alle golflengten van het licht gelijk is
(dispersie).
Er bestaan ook zoomlenzen, die een variabele brandpuntsafstand hebben. In dat
geval moet dan gedacht worden aan een lenzenstelsel, waarbij het effectieve
brandpunt van het stelsel bepaald wordt door de onderlinge afstand van de
verschillende samenstellende lenzen.
Lenzenformule
De lenzenformule is een formule uit de optica die weergeeft hoe afstanden,
voorwerp en beeld van een lens zich verhouden tot elkaar.
Deze formule wordt gegeven door:
Formules afgeleid van de lenzenformule:
Waarbij:

f = brandpuntsafstand
 b = beeldafstand (de afstand van het beeld tot het optisch
middelpunt, gemeten over de hoofdas)
 v = voorwerpsafstand (de afstand van het voorwerp tot het optisch
middelpunt, gemeten over de hoofdas)

d de totale afstand, van het voorwerp tot het beeld, gemeten over
de hoofdas is
Het goede nieuws is, is dat in de praktijk de lenzenformule volstaat. De afgeleide
formules voor voorwerps- en beeldafstand zijn niet direct nodig.
21
Beeld van een lens
De plaats en grootte van het gevormd beeld kunnen we eenvoudig berekenen
met de lenzenmakersformule. Voor bolle lenzen geldt dat we een positieve
brandpuntsafstand nemen en voor holle lenzen een negatieve
brandpuntsafstand. De voorwerpsafstand is positief als het voorwerp zich voor
de lens bevindt en negatief als het zich erachter bevindt. De beeldafstand is
positief voor reele beelden achter de lens en negatief voor virtuele beelden voor
de lens.
Grafisch gelden er enkele richtlijnen.
Bij een bolle lens:

Een lichtstraal doorheen het optisch centrum gaat rechtdoor (groen).

Een lichtstraal evenwijdig aan de hoofdas gaat doorheen het brandpunt
(oranje) en omgekeerd (rood).
22
Bij een holle lens is het iets moeilijker.

Een lichtstraal doorheen het optisch centrum gaat rechtdoor (groen).

Een lichtstraal evenwijdig aan de hoofdas, wordt zodanig gebroken, dat hij uit het
brandpunt van voor de lens lijkt te komen (oranje).

Een lichtstraal in de richting van het brandpunt achter de lens, wordt zodanig
gebroken, dat hij evenwijdig aan de hoofdas verder verloopt.
Het beeld bij een holle lens is virtueel en ligt dus links voor de lens.
Door nu de gebroken lichtstralen rechts achter de lens denkbeeldig terug te stippelen naar
links voor de lens, zien we dat ze samenkomen op een punt. Dit is het virtueel beeldpunt.
23
Sferische spiegels
Sferische spiegels hebben geen vlak oppervlak, maar
de vorm van een bol.
We spreken van een concave spiegel als het
spiegelend oppervlak zich aan de holle zijde bevindt.
Bij een convexe spiegel bevindt het spiegelend
oppervlak zich aan de bolle zijde.
Een sferische spiegel wordt beschreven aan de hand van enkele begrippen:






hoofdas
brandpunt
focale lengte
vertex
krommingsstraal
krommingsmiddelpunt
Het beeld dat wordt gevormd door een spiegel kan zowel grafisch, als
rekenkundig (met de lenzenformule) bepaald worden. Bij het berekenen van het
beeld, moeten we erop letten om geen min-tekens te vergeten als we de formule
invullen (zie verder).
Concave spiegels
24
Als je een concave spiegel voorstelt als een stukje van een bol, dan zou er een lijn
lopen doorheen het middelpunt / centrum van deze bol en het middelpunt van
de spiegel. Deze lijn is de hoofdas. Het middelpunt van de bol is het
krommingsmiddelpunt (in bovenstaande figuur aangegeven met de letter C).
Het punt waar de hoofdas op het middelpunt van de spiegel terechtkomt,
noemen we de vertex of top (aangeduid met de letter A). De vertex is het
geometrisch centrum van de spiegel. Het punt dat ligt halverwege de vertex en
het krommingsmiddelpunt, noemen we het brandpunt (F). De afstand tussen
krommingsmiddelpunt en vertex is de krommingsstaal (R) en is dus eigenlijk de
straal van de bol. De focale lengte of brandpuntafstand) (f) is de afstand tussen
spiegel en brandpunt. De focale lengte is dus de helft van de krommingsstraal.
De brandpuntafstand is bij een concave spiegel altijd positief.
Lichtstralen die evenwijdig aan de hoofdas op een
concave spiegel invallen, worden door de spiegel
samengebundeld en geprojecteerd in het brandpunt. De
lichtstralen komen dus samen (convergentie).
Het gevormd beeld kan reeel of virtueel zijn,
afhankelijk van de plaats van het voorwerp. Het is reeel
als de voorwerpafstand groter is dan de
brandpuntafstand. Als het voorwerp zich bevindt tussen brandpunt en de
spiegel, dan krijgen we een virtueel beeld achter de spiegel.
Het is mogelijk om grafisch het beeld te bepalen als we weten waar het voorwerp
zich t.o.v. de spiegel zich bevindt en wat de kenmerken van de spiegel zijn.
Bij het tekenen van dit schema, gelden enkele regels:



Een lichtstraal die evenwijdig aan de hoofdas invalt, wordt zodanig
teruggekaatst, dat hij doorheen het brandpunt gaat (oranje) en omgekeerd
(rood).
Een lichtstraal die invalt op de vertex, wordt teruggekaatst onder dezelfde
hoek t.o.v. de hoofdas, als waaronder hij invalt (hoek van inval = hoek van
terugkaatsing) (groen).
Een lijn doorheen het krommingsmiddelpunt wordt op zichzelf
teruggekaatst (blauw).
25
Convexe spiegels
Bij een convexe spiegel liggen krommingsmiddelpunt
en brandpunt achter de spiegel, dus aan de andere
kant van de spiegel dan het voorwerp.
De brandpuntafstand is bij een convexe spiegel altijd
negatief.
De spiegel spreidt de invallende lichtstralen uit elkaar als hij het invallend licht
weer terugkaatst: divergentie.
De teruggekaatste lichtstralen
komen dus niet samen na
terugkaatsing. De lichtstralen
vormen wel een virtueel beeld
achter de spiegel. Het lijkt alsof
de lichtstralen vanuit dit
virtueel beeld afkomstig zijn.
26
Ook hier zijn dezelfde regels van toepassing als we schematisch alles willen
uittekenen. We maken dan echter gebruik van denkbeeldige lichtstralen achter
de spiegel.
Bijvoorbeeld:
27
Download