1.2 Spijsverteringsstelsel In het spijsverteringskanaal vinden allerlei processen plaats om het voedsel dat we eten te verteren. In dit kanaal worden voedingsstoffen verwerkt en geschikt gemaakt voor opname in het lichaam. Voordat het voedsel verteerd is, moet er een lange weg worden afgelegd. Deze begint in de mondholte (cavitas oris) en eindigt bij de anus. De voor het lichaam bruikbare stoffen gaan door de wand van het spijsverteringskanaal naar de bloedbaan en worden zo in het lichaam verspreid. De onbruikbare en onverteerbare bestanddelen verlaten het spijsverteringskanaal via de anale opening van het lichaam. Bij de spijsvertering spelen ook andere organen een rol, namelijk de alvleesklier (pancreas), lever (hepar) en galblaas (vesica fellea). 1.2.1 Mondholte De mondholte (cavitas oris) wordt begrensd door de wangen met kauwspieren, de mondbodemspieren en de lippen. Het dak van de mondholte, dus de grens tussen mond- en neusholte, wordt gevormd door het harde gehemelte. Voedsel dat lekker ruikt en er aantrekkelijk uitziet wekt de eetlust op. Als reactie daarop worden er zowel in de mondholte als in de maag spijsverteringssappen uitgescheiden. De smaak wordt gevormd door een combinatie van indrukken waarbij geur een belangrijke rol speelt. De smaakpapillen op de tong nemen zoet, zuur, zout en bitter waar. Vloeibaar en brijachtig voedsel wordt vrijwel direct doorgeslikt. Vast voedsel moet worden gekauwd. Het kauwen vereist een goede coördinatie tussen de bewegingen van de tong en de wangen, die het voedsel tussen de kiezenrij houdt. Door middel van het gebit wordt het voedsel kleingemaakt en vermengd met speeksel. Hierdoor wordt het verdeeld en ontstaat er een vergroting van het oppervlak. Deze vergroting van het oppervlak is van belang, omdat het speeksel er beter op in kan werken. Hiervoor bevat speeksel het koolhydraatsplitsende enzym ‘amylase’, dat zetmeel afbreekt tot dextrine en maltose. Per dag wordt ongeveer 1 tot 1½ liter speeksel geproduceerd. De tong heeft naast een rol bij het kauwen ook een rol bij het slikken. Deze transporteert het voedsel naar achteren, waardoor het in de keelholte wordt geduwd. 1.2.2 Keelholte De keelholte (pharynx) is een buisvormige ruimte. In deze holte kruisen de ademhalingswegen en de voedselweg. Zodra de voedselmassa de keelwand raakt begint de slikreflex. Hierbij trekken de spieren van de keelwand zich samen, waardoor de keelholte wordt dichtgeknepen. Tegelijkertijd wordt het strottenklepje naar beneden gericht, wat voorkomt dat voedsel de luchtpijp inschiet. Door middel van peristaltische bewegingen kan het voedsel door naar de slokdarm. 1.2.3 Slokdarm De slokdarm (oesophagus) is een gespierde holle buis van ongeveer 25 cm lang tussen de maag en de keelholte. Deze is aan de bovenzijde afgesloten door de bovenste slokdarmsluitspier (oesophagus sphincter) en aan de onderzijde door de onderste slokdarmsluitspier. Deze onderste slokdarmsluitspier ligt net onder het diafragma. De functie van de slokdarm is het voortstuwen van doorgeslikt voedsel, vocht of speeksel vanuit de Anatomie/fysiologie © TransferPunt VaardigheidsOnderwijs 1 keelholte tot in de maag. Direct na het slikken gaat de bovenste slokdarmsluitspier even open waardoor voedsel, vocht of speeksel wordt toegelaten. Hoewel de slokdarm geen enzymen produceert gaat de vertering van zetmeel onder invloed van speekselamylase gewoon verder. Door middel van peristaltische bewegingen wordt het voedsel richting de maag gebracht. 1.2.4 Maag De maag (ventriculus) loopt van de onderste slokdarmsluitspier tot aan de pylorus en heeft een inhoud van ongeveer 1 liter. Het is een verwijd gedeelte van het spijsverteringskanaal. De maag wordt in verschillende zones opgedeeld: cardia, fundus, corpus, antrum en pylorus. De functies van de maag zijn: • een tijdelijke opslagplaats voor voedsel • het mengen, kneden en transporteren van voedsel • het verteren van voedsel door middel van het door de maagsapklieren afgescheiden maagsap • het doden van ongewenste bacteriën door het maagsap. In de maag bevinden zich klieren die maagsappen afscheiden, ongeveer 2½ liter per dag. De afscheiding wordt geregeld door hormonen en zenuwen. Sommige stoffen, zoals cafeïne en alcohol, bevorderen deze afscheiding. Maagsap bevat de stoffen water, slijm, zoutzuur en de enzymen pepsine, renine en intrinsic factor (IF). De verblijfsduur van voedsel in de maag hangt af van de samenstelling van het voedsel en de activiteit van de darm. Het maximum is 6 uur. Eiwitrijk voedsel blijft langer in de maag dan koolhydraatrijk voedsel, omdat eiwitten in de maag al voor een klein gedeelte worden verteerd door het enzym pepsine. Vocht zorgt voor een snelle maagontlediging. Ongeveer 15 minuten na de maaltijd begint de maag peristaltische bewegingen te maken die van de fundus naar de pylorus gaan. Bij de pylorus wordt deze beweging teruggekaatst, waardoor het voedsel grondig wordt gekneed en vermengd met maagsap. Wanneer een gedeelte van het voedsel is voorbereid gaat de pylorus open en wordt het voedsel in kleine hoeveelheden doorgeschoven naar het eerste gedeelte van de dunne darm (de twaalfvingerige darm). Als gevolg van de zure maaginhoud sluit de pylorus. 1.2.5 Dunne darm Na de maag komt de dunne darm (instestinum tenue), welke bestaat uit de twaalfvingerige darm (duodenum), nuchtere darm (jejunum) en de kronkeldarm (ileum). De dunne darm heeft een lengte tussen de 4 en 7 meter. Het eerste gedeelte is het duodenum, met een lengte van 25 cm en een hoefijzerachtige vorm. De vertering vindt deels in het darmlumen plaats en deels in de cellen van de darmwand. De darmvlokken en de borstelzoom (villi en microvilli) zijn een onderdeel van het darmlumen. Door de villi en microvilli wordt de oppervlakte waar vertering en absorptie plaatsvinden ongeveer duizend maal vergroot. In het darmlumen worden galzure zouten door de galblaas en verteringsenzymen door de alvleesklier (pancreas) afgegeven. De functie van gal is het emulgeren van vetten, zodat enzymen erop in kunnen werken. Vet wordt in de vorm van microcellen opgenomen in de darmwandcellen en kunnen via de lymfevaten in het bloed terecht komen. Eiwitten en koolhydraten worden in het darmlumen door enzymen verder afgebroken. Eiwitten worden omgezet in dipeptiden en aminozuren. Koolhydraten worden omgezet in maltose. Dipeptiden, aminozuren, maltose, sacharose en lactose worden opgenomen in de borstelzoom van de darmwand. Daar vindt verdere omzetting plaats onder invloed van enzymen. Dipeptiden worden afgebroken tot aminozuren, maltose tot glucose, Anatomie/fysiologie © TransferPunt VaardigheidsOnderwijs 2 sacharose tot glucose en fructose, en lactose tot glucose en galactose. Al deze stoffen worden opgenomen in het bloed. Galactose en fructose komen via de poortader in de lever, waar ze worden omgezet in glucose. 1.2.6 Dikke darm Na de dunne darm komt de dikke darm (colon). Deze heeft een lengte tussen de 90-130 cm. Het eerste opstijgende gedeelte, van rechtsonder naar linksboven in de buik, heet colon ascendens. Vervolgens komt een dwars gedeelte, van rechts naar links, het colon transversum. Dit gaat weer over in een afdalend deel, het colon descendens. Deze loopt over in een bochtig gedeelte, het colon sigmoideum. Het onderste gedeelte van de dikke darm is de endeldarm of het rectum. Aan de onderzijde wordt deze begrensd door de anus. In de dikke darm worden geen spijsverteringssappen meer uitgescheiden, wel slijm. Resorptie van voedselresten vindt in de dikke darm nauwelijks plaats. Het eerste deel van de dikke darm bevat 500-600 bacteriën (darmflora). De resten van het voedsel worden met slijm en bacteriën vermengd terwijl water wordt onttrokken. Hierdoor wordt de massa ingedikt en geleidelijk voortgestuwd. De bacteriën zorgen voor allerlei scheikundige omzettingen, onder andere de vitamineproductie. Tegen de tijd dat het rectum is bereikt, is de darminhoud vast en brijachtig geworden. Deze bestaat uit voedingsresten, water, slijm, bacteriën, afgestorven darmcellen, galkleurstof en zouten. Naarmate het colon sterker gevuld raakt, ontstaat er een peristaltische beweging in het colon descendens. De feces wordt naar het rectum geschoven en er ontstaat defecatiedrang. Periodiek wordt de feces via de anus verwijderd. 1.2.7 Endeldarm Het rectum (endeldarm) is het laatste stuk van de dikke darm en loopt via de anus naar buiten toe. Het rectum wordt afgesloten door de anus. Deze bestaat uit twee sluitspieren. De inwendige sluitspier werkt volledig automatisch. De uitwendige kringspier maakt onderdeel uit van de bekkenbodemspier. Deze bekkenbodemspier kunnen we door onze wil beïnvloeden. Dit hebben we aangeleerd in onze jeugd. Het rectum heeft de eigenschap dat het uit kan zetten. Op het moment dat een bepaalde hoeveelheid overschreden wordt, ontstaat er aandrang om ontlasting te lozen. De inwendige sluitspier verslapt, terwijl de uitwendige sluitspier zich onbewust spant. Hierdoor blijft het anale kanaal gesloten. Op een geschikt moment kan dan de ontlasting worden uitgescheiden. Het geheel van aandrang, afsluiten en ontsluiten noemt men het continentiemechanisme. 1.2.8 Lever De lever (hepar) ligt rechts boven in de buikholte naast de maag, tegen het middenrif (diafragma). Aan de onderzijde van de lever bevindt zich de leverpoort. Deze lijkt op een groeve. Hier komen de poortader en de leverslagader de lever binnen. De leverbuis verlaat hier de lever. Alle voedingsstoffen, de meeste vetten uitgezonderd, zijn gedwongen eerst de lever te passeren, voordat ze in het bloed terecht komen. Functies van de lever zijn: • glucosestofwisseling • eiwitstofwisseling Anatomie/fysiologie © TransferPunt VaardigheidsOnderwijs 3 • • • • • • vetstofwisseling ontgifting productie van gal vitaminestofwisseling opslagplaats warmteproductie. 1.2.9 Galblaas De galblaas (vesica fellea) is een reservoir van de door de lever gevormde gal en heeft een inhoud van 50 ml. Gal wordt via het galgangensysteem afgevoerd uit de lever. Dit systeem komt samen in de leverbuis en vervolgens in de galbuis. De galbuis mondt samen met de alvleesklierbuis uit in de Papil van Vater. Hierin bevindt zich een sluitspier (de sphincter van Oddi). De sphincter van Oddi ontspant zich bij passage van voedsel (vooral vet) in het duodenum, waardoor de gal in de twaalfvingerige darm (duodenum) terecht komt. Deze gal is nodig voor de vertering van vet. De lediging van de galblaas gebeurt onder invloed van het hormoon cholecystokinine. Dit hormoon wordt geproduceerd door de wand van het duodenum. 1.2.10 Alvleesklier De alvleesklier (pancreas) ligt in de ruimte achter het buikvlies, evenals het duodenum. Het is ongeveer 15-20 cm groot en bestaat uit de pancreaskop, een middengedeelte en de pancreasstaart. De pancreas bestaat uit trosvormige klieren. Het pancreassap wordt via de pancreasbuis naar het duodenum afgevoerd. Dit sap bestaat uit water, slijm, amylase, eiwitsplitsend enzym trypsine, vetsplitsend enzym lipase en natriumbicarbonaat. De afscheiding van pancreassap wordt geregeld door hormonen. Onder invloed van de zure spijsbrij afkomstig uit de maag wordt in de wand van het duodenum ‘prosecretine’ geactiveerd tot het hormoon ‘secretine’. Secretine komt in het bloed en stimuleert de alvleesklier tot productie van pancreassap, speciaal ten aanzien van het natriumbicarbonaat. Dit leidt ertoe dat de zure darminhoud wordt geneutraliseerd. Anatomie/fysiologie © TransferPunt VaardigheidsOnderwijs 4