MEDITATIE 1 januari 2012 Voorganger: ds . Laura Reedijk

advertisement
MEDITATIE
0
1 januari 2012
Voorganger: ds . Laura Reedijk
Schriftlezingen: Numeri 6:22-27, Lukas 2:21
Gemeente, broeders en zusters,
Vandaag wil ik met u spreken over de volgende vragen: Leven wij als gezegende
mensen? En zijn wij gezegende mensen?
We buigen we ons over die prachtige tekst, de zegen van Aaron uit Numeri 6:22-27,
al eeuwenoud, uit de tijd van de Babylonische ballingschap in de zesde eeuw voor
Christus:
Moge de Heer u zegenen en beschermen, moge de Heer het licht van zijn gelaat
over u doen schijnen en u genadig zijn, moge de Heer u zijn gelaat toewenden en u
vrede geven.
Deze zegen bevat 15 woorden in het Hebreeuws: De eerste zegenbede bevat drie
woorden, de tweede vijf en de derde zeven. Samen vormen ze een piramide, met
als basis het laatste woord: Sjaloom, vrede. 15 is de getalswaarde van de verkorte
Godsnaam JH, de j is in het Hebreeuwse alfabet de 10e letter, en de h de vijfde:
10+5. En de drie verzen om de zegen heen bestaan uit 26 woorden: De
getalswaarde van JHWH. En dat is zeker niet per ongeluk. Dit tekstgedeelte is
geheel en al gecomponeerd in een verfijnde structuur. Het is een kunstwerk. Ik kan
het in deze korte preek niet allemaal toelichten, maar de zegen en de woorden
waarmee die zegen ingeluid en uitgeluid wordt, hebben een prachtige constructie. In
deze zegen gaat het om de Naam van God, die driemaal wordt uitgesproken.
Zonder de kracht van de Naam van de zegenende God verliest deze zegen zijn
eigenlijke waarde.
We hoorden 'Hij doe zijn aangezicht over u lichten'. God wil ons stralend aanzien, Hij
is ons goedgezind. Hij is bij ons, en laat ons niet in de steek, dat is toch vooral de
zegen van de Heer. En die zegen eindigt met het hoogtepunt ervan: sjaloom, de
alomvattende vrede, een toestand van geluk, van welbevinden, heil, gezondheid en
harmonie.
Ik lees nu een gedicht van Guido Gezelle:
1
‘t Eerste dat mij moeder vragen
leerde, in lang verleden dagen,
als ik hakkelde, ongeriefd
nog van woorden, ‘t was, te gader
bei mijn’ handtjes doende: ‘Vader,
geef me ‘en kruisken, als ‘t u belieft!?
2
‘k Heb een kruiske dan gekregen,
menig keer, en wierd geslegen
op mijn’ kake, zacht en zoet?:
Ach, ge zijt mij, bei te gader,
afgestorven, moeder, vader,
‘t geen mij nu nog leedschap doet!
3
Maar, dat kruiske, ‘t is geschreven
diep mij in den kop gebleven,
teeken van mijn erfgebied:
die den schedel mij aan scherven
sloege, en hiete ‘t kruisken derven,
nog en hadd’ hij ‘t kruisken niet!
Wat is dat een prachtig gebaar: het zegenen van je kind met een kruisje op het
voorhoofd, voordat het gaat slapen. Guido Gezelle voelde zich een gezegend mens,
mede door deze liefdevolle aanraking.
In de zegen wordt de naam van God op ons gelegd. En in de doop worden we
letterlijk aangeraakt door de zegen. Ik ken iemand die zich, als ze het moeilijk heeft,
vastklampt aan die zegen; 'Ik ben gedoopt, ik heb de zegen van God ontvangen. Die
neemt niemand mij af.' Ik ken ook een meneer die slechthorend is en van een preek
nauwelijks iets verstaat en die toch op zondagmorgen naar de kerk gaat. Hij voelt
zich dan opgenomen in de gemeenschap, en de zegen aan het eind van de dienst,
die hij uit het hoofd kent, draagt hij als een kostbaar geschenk mee, de nieuwe week
in. Daaraan houdt hij zich vast: Ik ga naar de kerk, omdat ik daar de zegen krijg. In
het Oude Testament geeft de zegen levenskracht door, letterlijk. Als de zegen door
vader Isaak eenmaal aan zijn zoon Jakob is gegeven, die door bedrog de plaats
van zijn broer Esau, de eerstgeborene, in heeft genomen, rust de zwaarte van die
zegen op Jakob, die kan hem niet meer worden ontnomen. Zo magisch zullen wij
niet meer denken, gelukkig. Maar duidelijk is dat de zegen vruchtbaarheid en
voorspoed bracht, aan mensen, vee en land. Zo denken wij niet meer, maar wij
kunnen onszelf wel een gezegend mens noemen, we kunnen dat voelen: ik mag
verder met Gods liefde, zijn goedheid, zijn genade.
Oorspronkelijk is iedere groet een zegenbede. Goede morgen, een goede dienst!
Op nieuwjaarsdag wensen we elkaar soms nog 'veel heil en zegen'. Als we ons
goed bedenken wat dat zeggen wil, merken we dat we daarmee onszelf en de ander
in de ruimte van Gods goedheid zetten. Héél ruim en héél wijd. We redden het niet
alleen. We hebben Gods zegen broodnodig. En als we tegen iemand een goed
woord zeggen, zegenen we ook. De zegen doet groeien. Wellicht moeten we er
meer op bedacht zijn om elkaar 'het goede' te wensen, om goede dingen tegen
elkaar te zeggen. We zijn zo geneigd om kinderen bijvoorbeeld altijd maar te
corrigeren. Dat mag je niet doen! Jij doet ook nooit iets goed! Dat doe je weer
verkeerd! Het is veel beter om kinderen te benedicere, bene dicere betekent: het
goede zeggen. Benedictus is het Latijnse woord voor ‘gezegend’. Je kunt met
goede woorden zegenen: Dat kun je goed! Dat heb je goed gedaan! Dat kun je vast
wel! In plaats van : dat kun je toch niet, laat mij het maar doen. Een vrouw die
onderwijzeres was geweest van een zesde klas in een achterstandswijk in Utrecht
vertelde mij dat zij telkens als ze een nieuwe klas kreeg tegen de kinderen zei dat ze
nu helemaal opnieuw begonnen. Een keer had ze een jongen in de klas gekregen
die elkaar gedoken achterin een bank zat. Hij was in elke klas uitgekotst en had
altijd het gevoel gekregen dat hij toch niets waard was. Toen de juf zei: we beginnen
hier helemaal opnieuw, zag ze dat hij rechtop ging zitten. Hij was gezien en werd
gekend, bijbels gezegd: gezegend. Zijn moeder kwam op haar verjaardag met
cadeautjes aan en zei: voor het eerst gaat hij met plezier naar school! Ze had hem
gezien. En daardoor kon hij groeien.
Zo kunnen ook wij de mensen zegenen, door hen te zien, juist de mensen die niet
gezien worden. Ook door goede woorden te spreken, en soms ook door de
aanraking, een hand op een arm, door warmte en vriendelijkheid. Door echt te
luisteren. Daardoor zeg je ook: ik heb vertrouwen in jou, ook in jouw mogelijkheden.
Vandaag lezen we ook dat de kleine baby van Maria en Jozef na acht dagen
besneden werd. Hij kreeg daarbij de naam Jezus, nee hij werd niet met de Griekse
naam Jezus genoemd, hij kreeg de Hebreeuwse naam Jesjoea, zoon van Mirjam en
Joseef. Zoon van God.
Die Jezusnaam wordt ook op ons gelegd:
Jesjoea, verlosser, redder, die ons nabij is, ook in ons dagelijkse leven, met God en
met de Heilige Geest.
Amen.
Download