Overzicht toets bedrijfseconomie

advertisement
Wat te leren voor de toets bedrijfseconomie?
Hoofdstuk 3: Financiering en financieel beleid
3.1 Vermogensbehoefte en vermogensverkrijging
-
Lang vermogen = lening voor meer dan 1 jaar = eigen vermogen + lang vreemd vermogen
Kort vermogen. Bijv. belastingschuld, leverancierskrediet (= crediteuren) of rekening courant krediet
Hypothecaire lening
Achtergestelde lening
Activa (= bezittingen = debet) en Passiva (= schulden = credit)
Vaste activa = Het geld zit hier voor langere tijd (>1 jaar) in vast. Bijv. Pand, Machines, Inventaris, Auto’s
3.2 De liquiditeit van een onderneming
- Liquiditeit = een bedrijf kan zijn schulden op tijd betalen. Lukt dat niet? Illiquide
- Vlottende activa = bedrijfsmiddelen die maar een productieproces in het bedrijf zitten. Bijv. Voorraden,
debiteuren en liquide middelen.
- Liquide middelen = kas en bank
- Werkkapitaal = Lang Vermogen – Vaste Activa = Vlottende Activa – Kort Vreemd Vermogen
- Liquiditeitsbegroting = overzicht van liquiditeitspositie in verschillende periodes
- Exploitatiebegroting = overzicht van omzet en kosten over een jaar
Vlottende bedrijfsmiddelen (=Vlottende Activa+Liquide Middelen)
- πΆπ‘’π‘Ÿπ‘Ÿπ‘’π‘›π‘‘ π‘…π‘Žπ‘‘π‘–π‘œ =
Kort Vermogen
Vlottende bedrijfsmiddelen−voorraden
-
π‘„π‘’π‘–π‘π‘˜ π‘…π‘Žπ‘‘π‘–π‘œ =
-
CR > 1: bedrijf is liquide. Norm: CR > 1,5 en QR > 1 is prima
Kort Vermogen
3.3 Solvabiliteit van een onderneming
Eigen vermogen
-
π‘†π‘œπ‘™π‘£π‘Žπ‘π‘–π‘™π‘–π‘‘π‘’π‘–π‘‘ =
-
Norm Solvabiliteit: > 30% is voldoende
Totaal Vermogen
π‘₯ 100%
3.4 Cashflow
-
-
Cashflow = nettowinst + afschrijvingen
Afschrijvingskosten = hoeveel zijn de vaste activa minder waard geworden
Besteding van de cashflow
o Investering in vaste activa
o Investering in vlottende activa
o Aflossingen van vreemd vermogen
o Privé-opnamen (= nettowinst – verandering Eigen Vermogen
o Mutatie liquide middelen
Kasstroomoverzicht
Verschil met BV: andere exploitatiebegroting (meer loon + VpB)
Geen privé opnamen maar dividend
Geen mutatie eigen vermogen maar winstreserve
3.5 De rentabiliteit van het eigen vermogen
-
Rendement = opbrengst van het vermogen
Bedrijfsresultaat
π‘…π‘’π‘›π‘‘π‘Žπ‘π‘–π‘™π‘–π‘‘π‘’π‘–π‘‘ π‘‡π‘œπ‘‘π‘Žπ‘Žπ‘™ π‘‰π‘’π‘Ÿπ‘šπ‘œπ‘”π‘’π‘› =
-
Let op: bedrijfsresultaat en niet nettowinst. Let op 2 gemiddelde totaal vermogen van begin- en eindbalans
Nettowinst
π‘…π‘’π‘›π‘‘π‘Žπ‘π‘–π‘™π‘–π‘‘π‘’π‘–π‘‘ 𝐸𝑖𝑔𝑒𝑛 π‘‰π‘’π‘Ÿπ‘šπ‘œπ‘”π‘’π‘› =
π‘₯ 100%
-
BV en eenmanszaak niet te vergelijken.
Gemiddelde totaal vermogen
π‘₯ 100%
Gemiddelde eigen vermogen
3.6 Bankkrediet
-
-
-
Rekening-courant krediet = rood staan. Kredietlimiet = maximum roodstand
Zekerheidsstelling. Bepaald onderpand.
o Hypothecair krediet
o Stil pandrecht op bijvoorbeeld aandelen, debiteuren of machines
Borgstelling. Iemand die de lening betaalt als jij het niet meer kan.
o Persoonlijk
o Gemeente
Factoring
3.7 Leverancierskrediet
-
Crediteuren
Korting bij snelle betaling
Kosten per jaar
3.8 Leasing
-
-
Operational Lease (gewoon en full-service)
o Lijkt op huur
o Geen eigenaar
Financial Lease
o Wel gelijk eigenaar
o Lening bij de leverancier
3.9 Overname, fusie en liquidatie
-
Hertaxatie op het moment van overname of fusie
Stille reserves als een bedrijfsmiddel meer waard blijkt
Afboekingen als bedrijfsmiddelen minder waard zijn (bijv. voorraad of dubieuze debiteuren)
Goodwill
Fusie: nieuwe openingsbalans
Liquidatie: executiewaarde --> liquidatiebalans. Kan er genoeg geld opgehaald worden?
3.10 Bedrijfsvergelijking
-
Interne bedrijfsvergelijking. Vergelijk met jezelf andere jaren
Externe bedrijfsvergelijking. Vergelijk jezelf met andere bedrijven, vaak in percentages van de omzet
Brutowinstpercentage. Brutowinstpercentage/omzet x 100%
Kengetallen.
Maak ook de oefenopgaven op pagina 335 - 355
Download