privatisering - lessen uit kpn voor abn

advertisement
NEDERLANDS JURISTENBLAD
PRIVATISERING LESSEN UIT KPN
VOOR ABN
• Hoge Raad over verwijderingsbevel
• Hoge Raad over getuigenverzoeken
P. 2285-2341 JAARGANG 89 3 OKTOBER 2014
10304685
33
HET GERECHTSHOF DEN HAAG ZOEKT VOOR DE AFDELING CIVIEL RECHT:
RAADSHEER MET SPECIALISATIE ARBEIDSRECHT
,Ğƚ'ĞƌĞĐŚƚƐŚŽĨĞŶ,ĂĂŐďĞŚĂŶĚĞůƚnjĂŬĞŶŽƉŚĞƚŐĞďŝĞĚǀĂŶĐŝǀŝĞůƌĞĐŚƚ͕ƐƚƌĂĨͲĞŶďĞůĂƐƟŶŐƌĞĐŚƚŝŶŚŽŐĞƌďĞƌŽĞƉ͘sĂŶƵŝƚĚĞ͚ůĞŐĂů
ĐĂƉŝƚĂůŽĨƚŚĞǁŽƌůĚ͛ŐĞĞŌŚĞƚŐĞƌĞĐŚƚƐŚŽĨŝŶǀƵůůŝŶŐĂĂŶĚĞŬĞƌŶǁĂĂƌĚĞŶǀĂŶĚĞĂƉƉĞůƌĞĐŚƚƐƉƌĂĂŬ͘^ĂŵĞŶǁĞƌŬŝŶŐŵĞƚĂŶĚĞƌĞ
;ĂƉƉĞůͿĐŽůůĞŐĞƐǀŝŶĚĞŶǁĞďĞůĂŶŐƌŝũŬ͘ŽŽƌŚĞƚĚĞůĞŶǀĂŶ͚ďĞƐƚƉƌĂĐƟĐĞƐ͛ƐƚƌĞĞŌŚĞƚŚŽĨŶĂĂƌǀŽŽƌƚĚƵƌĞŶĚĞǀĞƌďĞƚĞƌŝŶŐĞŶŽƉŚĞƚ
ŐĞďŝĞĚǀĂŶŬǁĂůŝƚĞŝƚĞŶďĞĚƌŝũĨƐǀŽĞƌŝŶŐ͘/ŶŶŽǀĂƟĞƐƚĂĂƚǀŽŽƌŽƉĞŶŚĞƚŐĞƌĞĐŚƚƐŚŽĨƉĂƌƟĐŝƉĞĞƌƚĚĂŶŽŽŬŵĞƚǀĞĞůĞŶƚŚŽƵƐŝĂƐŵĞŝŶ
ůĂŶĚĞůŝũŬĞƉƌŽũĞĐƚĞŶĂůƐ<ǁĂůŝƚĞŝƚĞŶ/ŶŶŽǀĂƟĞ;</ͿĞŶ͚/ŶŶŽǀĂƟĞǀĞŚŽǀĞŶ͛͘sĞƌŶŝĞƵǁŝŶŐŝŶƉƌŽĐĞƐƐĞŶĞŶĐƵůƚƵƵƌǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐŵŽĞƚĞŶ
ďŝũĚƌĂŐĞŶĂĂŶĞĞŶŐŽĞĚĞĂĂŶƐůƵŝƟŶŐďŝũĚĞďĞŚŽĞŌĞŶǀĂŶƵŝƚĚĞƐĂŵĞŶůĞǀŝŶŐ͘
DE FUNCTIE
Ğ ƌĂĂĚƐŚĞƌĞŶ ŝŶ ĚĞ ĂĨĚĞůŝŶŐ ĐŝǀŝĞů ƌĞĐŚƚ ŵĂŬĞŶ ĚĞĞů Ƶŝƚ ǀĂŶ ĞĞŶ ƚĞĂŵ ĞŶ ďĞŚĂŶĚĞůĞŶ njĂŬĞŶ ŝŶ ŚŽŐĞƌ ďĞƌŽĞƉ͘ EĂĂƐƚ ŚĞƚ ŵĞĞƌǀŽƵĚŝŐ
ǁŝũnjĞŶ ǀĂŶ ĂƌƌĞƐƚĞŶ ĚŽĞŶ njŝũ ƌĞŐĞůŵĂƟŐ njŝƫŶŐƐǁĞƌŬ͕ ǀĂĂŬ ĞŶŬĞůǀŽƵĚŝŐ ŝŶ ĐŽŵƉĂƌŝƟĞƐ ĚŝĞ ĚŝƌĞĐƚ ŶĂ ŚĞƚ ĂĂŶďƌĞŶŐĞŶ ǀĂŶ ĞĞŶ njĂĂŬ
ǁŽƌĚĞŶ ŐĞŚŽƵĚĞŶ͘ Ğ ǁĞƌŬnjĂĂŵŚĞĚĞŶ ǀĂŶ ĚĞ ƌĂĂĚƐŚĞƌĞŶ njŝũŶ ŐĞƌŝĐŚƚ ŽƉ ŚĞƚ ƐƉƌĞŬĞŶ ǀĂŶ ƌĞĐŚƚ ĞŶ ŚĞƚ ƟũĚŝŐ͕ ƌĞĐŚƚǀĂĂƌĚŝŐ ĞŶ
ĞīĞĐƟĞĨ ďĞƐůĞĐŚƚĞŶ ǀĂŶ ŐĞƐĐŚŝůůĞŶ͕ ŵĞƚ ǀŽŽƌƚĚƵƌĞŶĚĞ ĂĂŶĚĂĐŚƚ ǀŽŽƌ ƌĞĐŚƚƐĞĞŶŚĞŝĚ͕ ƌĞĐŚƚƐŽŶƚǁŝŬŬĞůŝŶŐ͕ ƌĞĐŚƚƐďĞƐĐŚĞƌŵŝŶŐ ĞŶ
ŵĂĂƚƐĐŚĂƉƉĞůŝũŬĞ ŽŶƚǁŝŬŬĞůŝŶŐĞŶ͘
FUNCTIEͳEISEN
ĞŶ ƌĂĂĚƐŚĞĞƌ ŚĞĞŌ ƚĞŶ ŵŝŶƐƚĞ ƟĞŶ ũĂƌĞŶ ƌĞůĞǀĂŶƚĞ ĞƌǀĂƌŝŶŐ ĂůƐ ũƵƌŝƐƚ ĞŶ ĂĂŶƚŽŽŶďĂƌĞ ŵĂĂƚƐĐŚĂƉƉĞůŝũŬĞ ĞƌǀĂƌŝŶŐ͘ tŝũ njŽĞŬĞŶ ŶĂĂƌ
een kandidaat die:
ˆ ƌƵiŵe eƌǀaƌinŐ aůƐ ƌeĐŚteƌ dan ǁeů een aĨŐeƌŽnde ŽƉůeidinŐ tŽt ƌaadƐŚeeƌ ŚeeŌ͖
ˆ een ďŽǀenŐeŵiddeůde aůŐeŵene kenniƐ ǀan Śet ƌeĐŚt en ƐƉeĐiaůiƐƟƐĐŚe kenniƐ ǀan Śet aƌďeidƐƌeĐŚt ŚeeŌ͘ <enniƐ ǀan
Śet ƉenƐiŽenƌeĐŚt Ɛtƌekt tŽt aanďeǀeůinŐ͘
INLICHTINGEN
Eadeƌe inůiĐŚƟnŐen Žǀeƌ de ǀaĐatƵƌeƐ Ɛtaat ŽƉ www.rechtspraak.nl ͘ KŽk kƵnt Ƶ teůeĨŽniƐĐŚ ĐŽntaĐt ŽƉneŵen ŵet de
ƉƌeƐident͕ de Śeeƌ ŵƌ͘ >͘ seƌŚeiũ͕ teů͘ ϬϳϬ ʹ ϯϴϭ ϯϭϬϯ ŽĨ ŵet de ǀŽŽƌnjiƩeƌ ǀan de aĨdeůinŐ Điǀieů ƌeĐŚt͕ ŵƌ͘ :͘:͘ ZŽŽƐ͕ teů͘ ϬϳϬ ʹ ϯϴϭ
ϭϯϲϭ͘
SOLLICITEREN
h kƵnt tŽt en ŵet dinƐdaŐ ϭϰ ŽktŽďeƌ ϮϬϭϰ een ƐŽůůiĐitaƟeďƌieĨ ǀeƌŐenjeůd ǀan een aĐtƵeeů s ƐtƵƌen naaƌ de ƉƌeƐident ǀan Śet
'eƌeĐŚtƐŚŽĨ en ,aaŐ͕ ŵƌ͘ >͘ seƌŚeiũ͕ WŽƐtďƵƐ ϮϬϯϬϮ͕ ϮϱϬϬ , en ,aaŐ ŽĨ ǀia [email protected]͘
e ŐeƐƉƌekken ǀinden ƉůaatƐ ŽƉ dinƐdaŐ ϰ nŽǀeŵďeƌ aůƐ ŽƉ dŽndeƌdaŐ ϭϯ nŽǀeŵďeƌ a͘Ɛ͘
ĐƋƵiƐiƟe naaƌ aanůeidinŐ ǀan denje adǀeƌtenƟe ǁŽƌdt niet ŽƉ ƉƌiũƐ ŐeƐteůd͘
Gerechtshof Den Haag
Inhoud
Vooraf 1723
2287
Prof. mr. T. Hartlief
Een steen in stilstaand water
Wetenschap 1724
2288
Terwijl het SMARTEN-
zelfs is verdubbeld, wordt
Wetenschap 1725
bij ONS niet eens de
Focus 1726
2297
1727-1740 Rechtspraak
1741 Boeken
1742-1753 Tijdschriften
1754-1761 Wetgeving
1762-1764 Nieuws
1765 Universitair nieuws
1766 Personalia
1767 Agenda
• Hoge Raad over verwijderingsbevel
• Hoge Raad over getuigenverzoeken
P. 2285-2341 JAARGANG 89 3 OKTOBER 2014
GESTEGEN en soms
33
10304685
GELDONTWAARDING
goedgemaakt
Pagina 2287
2304
Mr. drs. R. Robroek
De Hoge Raad over
getuigenverzoeken
Toewijzing vergt vanaf 1 juli 2014
meer motivering en tijdigheid
Rubrieken
PRIVATISERING LESSEN UIT KPN
VOOR ABN
ons heen STERK is
Prof. mr. B.T.M. Steins Bisschop
Lessen uit geprivatiseerde KPN
voor te privatiseren ABN
Analyse aan de hand van de
overnamestrijd met América Móvil
Mr. dr. J.S. Nan
Prof. mr. L.J.J. Rogier
Strafkamer Hoge Raad
onduidelijk over
verwijderingsbevel
NEDERLANDS JURISTENBLAD
GELD in de landen om
2309
2321
2322
2327
2335
2337
2339
2339
Het is de PLICHT van het
BESTUUR van een kapitaalvennootschap te voorzien in
BESCHERMING tegen
partijen die voor een
DUBBELTJE op de EERSTE
RANG wensen plaats te nemen
Kan de BRON van een
journalist ZELF een beroep
doen op het journalistieke
BRONBESCHERMINGSRECHT ex art. 10 EVRM?
Pagina 2335
Pagina 2295
De Hoge Raad gaat van
POLITIEAGENT naar
BURGEMEESTER en van
APV naar GEMEENTEWET.
Dit is BEDENKELIJK uit
materieel RECHTSSTATELIJK
oogpunt
Pagina 2300
Het hof heeft kunnen oordelen
dat de RECHTSZAKEN
dienen te worden aangemerkt
als INVESTERINGEN in de
daaraan door de
VERDRAGSLUITENDE
PARTIJEN gehechte bijzondere
BETEKENIS van dat woord,
ook al zijn rechtszaken naar
NORMAAL spraakgebruik
GEEN investeringen
Pagina 2336
De Hoge Raad lijkt de
FEITENRECHTER tot meer
TERUGHOUDENDHEID
bij toewijzing van GETUIGENVERZOEKEN te willen
bewegen, terwijl hij ZELF
ook een stap TERUG zet
Pagina 2308
Omslag: Jon Berkeley © Ikon Images/Alamy
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Erevoorzitter J.M. Polak
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail [email protected]
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
te informeren over relevante producten en diensten. Indien
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
u hier bezwaar tegen heeft kunt u contact met ons opne-
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
men.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10, [email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Vooraf
1723
Een steen in stilstaand water
33
Een vrouw die slechts beperkt zicht had in haar
linkeroog (visus 0,3) wordt geconfronteerd met
een medische fout, een onjuiste diagnose ter
zake van klachten aan haar rechteroog waardoor zij rechts
geen visus van 0,8 meer heeft maar bijna blind is (0,05).
Een fout met grote gevolgen die aanleiding geeft voor een
letselschadeclaim ter zake van materiële en immateriële
schade. Het Hof Leeuwarden acht een smartengeld van
€ 60.000 passend, maar voegt nog iets toe:1
‘In de praktijk en in de literatuur bestaan, naar het hof
bekend is, bedenkingen over de hoogte van het smartengeld. Die bedenkingen komen er, in het kort, op neer dat de
in rechte toegekende smartengeldbedragen in Nederland
aanmerkelijk lager zijn dan in de ons omringende landen,
dat de toegekende smartengeldbedragen niet zijn meegestegen met de inflatie en geen recht doen aan de - onder meer
door de invoering van de euro - veranderde gevoelswaarde
van geld. Zo is €1.000,- - afgerond - fl. 2.200,- waard, maar
lijkt fl. 2.200,- “meer geld” dan € 1.000,-, terwijl de smartengeldbedragen in guldens onverkort zijn doorgerekend naar
euro’s en zijn bijvoorbeeld de loterijprijzen (als uitdrukking
van de waarde van geluk) fors gestegen, terwijl de smartengeldbedragen (als uitdrukking van de waarde van pech)
gelijk zijn gebleven. Al met al is de kritiek breed gedragen
dat de toegekende smartengeldbedragen geen recht meer
doen aan de (gewijzigde) maatschappelijke opvattingen over
de compensatie van leed. Het hof acht deze kritiek terecht
en begrijpelijk. Het ligt dan ook in de rede dat in de toekomst veelal hogere smartengeldbedragen zullen worden
vastgesteld dan in het verleden het geval was.’
De waarde van ‘dom’ geluk en vreselijke pech. Anno
2014 is dat, mag je aannemen, wat anders dan in 1992. Een
beetje loterij moet tegenwoordig prijzen van minimaal 1
miljoen euro in het vooruitzicht stellen. In 1992 kon dat
nog 100.000 gulden zijn. In dat zelfde jaar wees de Hoge
Raad arrest in een letselschadezaak (man loopt in ziekenhuis HIV op door gebruik besmette naald) waarin een voor
dat moment ongekend smartengeldbedrag (300.000 gulden;
€ 136.000) aan de orde was.2 Afschuwelijke pech gaf anno
1992 recht op 300.000 gulden. De ontwikkelingen sindsdien
zijn tamelijk bizar. Terwijl het smartengeld in de landen om
ons heen sterk is gestegen en soms zelfs is verdubbeld,
wordt bij ons niet eens de geldontwaarding goedgemaakt.
Anno 2014 is € 136.000 nog altijd het smartengeldplafond.
Al in 2008 liet Lindenbergh de alarmbel rinkelen:
omdat de hoogste bedragen nauwelijks omhoog waren
gegaan, kwam op dat moment feitelijk een lager bedrag
beschikbaar dan tien jaar daarvóór, en dat terwijl het vergoedingsniveau in andere Europese landen sterk was gestegen.3 In 2013 blijkt de situatie niet verbeterd, hardop wordt
gesproken over ‘stilstaand water’, maar is de aandacht voor
het probleem wel groter.4 De vragen dringen zich op: wat
verklaart de stagnatie en waarom treedt zij elders niet op?
Ons calvinisme kan het niet zijn, hooguit verklaart dat een
vertrekpunt van terughoudendheid maar niet de stilstand,
laat staan achteruitgang. Dat de Nederlandse zuinigheid
terug te voeren zou zijn op het hoge niveau van onze sociale zekerheid is evenmin de verklaring. Dan zou al jaren verhoging mogen worden verwacht. Vaak wordt gewezen naar
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
de door de Hoge Raad ‘uitgevaardigde’ stelregels. Zij zouden
ongelukkig uitpakken. Zo gek zijn ze overigens niet: (1) kijken naar vergelijkbare gevallen moet, (2) datzelfde geldt
voor het plafond (we hebben rekening te houden met de
hoogst uitgekeerde bedragen) en (3) kijken naar het buitenland mag, maar is niet beslissend.5 Verder pleegt hij in zijn
rechtspraak over smartengeld betekenis toe te kennen aan
een aantal gezichtspunten en factoren, maar houdt hij,
begrijpelijk, afstand ten opzichte van de feitenrechter waar
het gaat om de uiteindelijke bedragen. Vooral de laatste
twee richtsnoeren (maxima zijn relevant, ‘buitenland’ is niet
beslissend) hebben, ook al is dat onbedoeld, een ‘temperend’
en uiteindelijk zelfs ‘bevriezend’ effect. Maar dit is het niet
alleen. Het ‘veld’ mag het zich ook aantrekken: het smartengeld is teveel sluitpost bij de schadeafwikkeling en krijgt als
schadepost onvoldoende aandacht. Er lijkt echter verandering op til. Partijen én feitenrechters worden opgeroepen
meer te doen dan enkel te verwijzen naar de Smartengeldgids. Slachtofferadvocaten wordt aangeraden om beter in
beeld te brengen, desnoods letterlijk, wat het letsel werkelijk
betekent voor het concrete slachtoffer.6 Van belang is ook
dat ontwikkelingen in de landen om ons heen voorwerp van
gesprek zijn in expertmeetings georganiseerd door slachtofferadvocaten én verzekeraars niet alleen om verhoging van
de bedragen te realiseren maar ook om het vaststellingsproces te verbeteren en inzichtelijker te maken. Inmiddels valt
in diverse uitspraken te lezen dat rechters zich realiseren
dat het smartengeldniveau tot onvrede leidt.7
Het smartengeld moet dus omhoog: er is geen rechtvaardiging voor een feitelijke verlaging van het smartengeld en evenmin voor sterk afwijken van de Europese trend.
Bovendien is de ‘gevoelswaarde’ van geld veranderd en hebben wij steeds beter zicht op de werkelijke impact van letsel
voor slachtoffers. Maar wie gaat het doen? Idealiter zou de
Hoge Raad naar Duits voorbeeld ‘de veranderde maatschappelijke opvattingen’ aan het gezichtspuntenlijstje toevoegen
om expliciete ruimte voor vernieuwing te creëren.8 Voorlopig zetten we ons geld op feitenrechters die nu al een statement durven te maken. Neem het Arnhemse Hof: nadat het
in een recente medische aansprakelijkheidszaak heeft aangegeven bekend te zijn met de discussie over de hoogte van
het smartengeld (‘dat door velen als star en laag ervaren
wordt’) verhoogt het het door hem bepaalde smartengeld
met 10%. Het oogt wat ‘grof’, maar dat hebben we eigenlijk
ook nodig: een steen in stilstaand water.
Ton Hartlief
1. Hof Arnhem-Leeuwarden 5-8-2014, GHARL:2014:6223.
2. NJ 1992, 714.
3. Lindenbergh, Smartengeld. Tien jaar later, p. 75 e.v.
4. Zie Oldenhuis en Vorsselman (red.), De waarde van smartengeld, 2013 en Verkeersrechtspecial 2013.
5. NJ 1992, 714 en NJ 2001, 215.
6. Van Dijk, VR 2013, p. 287 e.v.
7. Zie nog Rb. Rotterdam JA 2013, 127, Hof Arnhem-Leeuwarden 3-6-2014,
GHARL:2014:4331 en Hof Arnhem-Leeuwarden 26-11-2013, GHARL:2013:8973.
8. Van Dam en Frenk, NJB 2012, p. 2820.
9. Hof Arnhem-Leeuwarden VR 2014, 86.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2287
1724
Wetenschap
Lessen uit geprivatiseerde
KPN voor te privatiseren
ABN
Analyse aan de hand van de overnamestrijd met
América Móvil
Bas Steins Bisschop1
Privatisering impliceert het overdragen van de onderneming aan het marktmechanisme. Dat zou moeten
leiden tot volledige terugtrekking door de Staat als aandeelhouder. De behartiging van staatsbelangen en de
uitoefening van de publieke taak van de overheid moeten dan ook niet door middel van aandeelhouderschap
in geprivatiseerde ondernemingen plaatsvinden. Tegen vijandige overnames en ongewenst aandeelhoudersactivisme werpen preferente beschermingsaandelen vanuit juridisch oogpunt bovendien geen effectieve wal
op en op economische gronden lijkt het onwenselijk dat de Staat de stabiliteit van het financieel stelsel zou
willen nastreven door middel van moeilijk te definiëren zeggenschap als minderheidsaandeelhouder in een
systeembank. De staat beschikt over andere middelen om die stabiliteit te bewaken, en als dat niet zo is
zouden die in het leven geroepen moeten worden. Een oplossing voor geprivatiseerde ondernemingen om zich
te wapenen tegen een eventueel vijandig bod kan liggen in het toepassen van embedded defences zoals
loyaliteitsclausules, most favored nation clausules of algemene change of control bepalingen. Deze hebben
gemeen dat zij in het commerciële belang van de onderneming geacht kunnen worden te zijn maar ook
afschrikwekkende werking hebben wanneer een overname of ingrijpen door een activistische aandeelhouder
met een kortetermijnbelang dreigt.
KPN van staatsbedrijf tot beursfonds
In 2006 verkocht de Nederlandse Staat haar nog resterende KPN-belang via Goldman Sachs en Citigroup aan de
‘markt’.2 Hiermee kwam een einde aan het langdurig en
geleidelijk afgebouwd aandeelhouderschap van de Staat.
Het KPN aandeel werd sindsdien, en tot de interventie
door América Móvil, voornamelijk door institutionele
beleggers gehouden. KPN heeft een transitie ondergaan
waardoor zij in de loop van vele jaren van een staatsbedrijf is geworden tot een volwaardig beursfonds. Vanwege
het internationale karakter van het aandeelhoudersbestand kan KPN overigens niet meer worden beschouwd
als een ‘Nederlandse’ vennootschap.3
De geschiedenis van KPN, neerkomend op verzelfstandiging en privatisering, past in het internationale
beeld waarin markten, waarop overheidsbedrijven voorheen dominant waren, werden geliberaliseerd teneinde
2288
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
marktwerking te bevorderen. Door staatsbedrijven te privatiseren werden taken en verantwoordelijkheden van de
overheid overgedragen aan het spel van de vrije markt.4
Het oogmerk was om op gecontroleerde wijze meer
marktwerking te introduceren in het economisch proces
en de rol van de overheid te herzien. In de VS en het VK
was gedurende de regeringsperioden van Reagan en Thatcher sprake van een krachtige tendens tot privatiseren en
liberaliseren.5
Privatisering en liberalisering beoogden, zeer kort
samengevat, om door het terugtreden van de overheid als
eigenaar van staatsbedrijven enerzijds de efficiëntie van
de productie van goederen en diensten te bevorderen en
anderzijds door liberalisatie de marktwerking te stimuleren. Het uiteindelijke gevolg hiervan dient dan een toename van de algehele welvaart te zijn. De vraag is of deze
doelstellingen zijn gerealiseerd. De Nederlandse ervarin-
gen6 lijken niet zonder meer te bevestigen dat liberalisering en privatisering leiden tot de gestelde maatschappelijke en economische effecten. De onderstaande schets
van een beperkt aantal voorbeelden onderstreept dit.7
De in 1881 opgerichte Rijkspostspaarbank werd in
1986 geprivatiseerd tot de Postbank en uiteindelijk ondergebracht in het ING-concern. Waar destijds gebrek aan
efficiëntie werd aangevoerd als motief voor privatisering,
moet na het bijna-faillissement van ING in 2008 en de
daaropvolgende staatsteun en verstrekkende reorganisaties worden geconcludeerd dat op zijn minst die efficiëntie niet is toegenomen. Een ander voorbeeld betreft de
privatisering van Koninklijke DSM NV. Deze onderneming
is in 1902 opgericht als staatsbedrijf ter exploitatie van
ondergrondse steenkoolreserves, en haar geleidelijke privatisering in de periode 1989-1996 kan als succesvol worden gezien. De verklaring daarvoor is niet gelegen in de
hierboven aangegeven motieven voor privatisering maar
moet worden gevonden in de omstandigheid dat de steenkoolmijnen in de jaren zestig van de vorige eeuw werden
gesloten en het aandeelhouderschap van de Nederlandse
Staat als gevolg daarvan niet meer in verband kon worden
gebracht met de kerntaken van de overheid op het gebied
van infrastructuur, energie, vervoer of logistiek. Vanaf
1994 vond de geleidelijke privatisering van de nationale
trots, KLM, plaats. Ook deze transactie is te verklaren uit
het herdefiniëren van de rol van de overheid. Vanwege de
na de privatisering nog steeds voortdurende doorslaggevende rol van de overheid met betrekking tot landingsrechten, vergunningen en milieuregelgeving is het echter
lastig de privatisering van de KLM, die later door middel
van een markttransactie opging in Air France-KLM, te duiden tegen de achtergrond van de algemene doelstellingen
van privatisering en liberalisering. Juist vanwege de discussie over de aard en omvang van overheidsverantwoordelijkheid en overheidstaken is de voorgenomen beursgang van Schiphol uiteindelijk niet doorgegaan. De
Nederlandse Spoorwegen is een overheidsonderneming
waarvan de Nederlandse Staat enig aandeelhouder is. De
geïnitieerde verzelfstandiging in 1993 werd mede ingegeven door de Europese wetgeving ter zake van de railinfrastructuur en het alleenrecht op de vervoersdiensten per
spoor. Hoewel het doel van de verzelfstandiging was om
de invloed van de overheid te herzien en te verminderen,
heeft menig Minister van Verkeer en Waterstaat juist
gezucht onder de blijvende overheidsverantwoordelijk-
heid. Privatisering van de Nederlandse Spoorwegen door
verkoop van het staatsbelang ligt in de nabije toekomst
niet in het verschiet.
De privatisering, beursgang en splitsing waaruit KPN
ontstond, mede ingegeven door internationale ontwikkelingen, hebben plaatsgevonden in een periode waarin de
telecommarkt werd gekenmerkt door sterke concurrentie,
fors dalende prijzen en indrukwekkende innovatie. Het is
echter de vraag of deze aspecten voortvloeiden uit de privatisering, dan wel ontwikkelingen waren die ongeacht de
organisatievorm van KPN zich hadden moeten afspelen.
Op dit moment bevindt KPN zich in een overgangssituatie nadat de als vijandig aangemerkte overnamepoging
door América Móvil is afgeslagen.
De Nederlandse ervaringen
lijken niet zonder meer te
bevestigen dat liberalisering
en privatisering leiden tot de
gestelde maatschappelijke en
economische effecten
Voordat ingegaan wordt op de overnamestrijd die
zich in 2013 rond KPN afspeelde, volgen enige algemene
korte opmerkingen naar aanleiding van het privatiserings- en liberaliseringsproces dat zich ten aanzien van
KPN, en vele andere voormalige staatsbedrijven, heeft
afgespeeld.
Deregulering en Neoliberalisme
Het hiervoor genoemde oogmerk van privatisering en
liberalisering om door marktwerking en terugtreding van
de overheid toename van de algehele welvaart te bereiken,
wordt veelal geplaatst in de hoek van het neoliberale denken. Neoliberalisme is een lastig te definiëren begrip. Het
heeft te maken met het zoeken van een middenweg tussen het laissez faire van de vrije markt enerzijds en de
Auteur
der posterijen, Telegrafie en Telefonie
Wijziging van de Machtigingswet Koninklij-
corporate governance model’, Accounting,
1. Prof. mr. B.T.M. Steins Bisschop is hoog-
1947. H.W. Lintsen, Geschiedenis van de
ke PTT Nederland NV. HvJ EG 28 septem-
Auditing & Accountability Journal 2010,
leraar ondernemingsrecht aan Nyenrode
techniek in Nederland. De wording van een
ber 2006, nr. C-282/04 en nr. C-283/04.
Volume 23, nr. 6, p. 774.
Business Universiteit en hoogleraar
moderne samenleving 1800-1890. Deel IV.
3. Online register van aandeelhouders,
6. C. van de Coevering & B. van der Werff,
Corporate Law and Corporate Governance
Delfstoffen, machine- en scheepsbouw.
bron: register AFM, www.grootaandeelhou-
Marktwerking in Nederlandse netwerksec-
aan de Universiteit Maastricht, alsmede
Stoom. Chemie. Telegrafie en telefonie,
ders.nl/aandelen/kpn, geraadpleegd op
toren: leidt liberalisering tot grotere con-
advocaat te Den Haag.
Zutphen: Walburg Pers 1993. M. Davids,
23 september 2014.
currentie?, december 2001.
De weg naar zelfstandigheid: de voorge-
4. J.Vickers & G.Yarrow, ‘Economic Perspec-
7. Voor meer voorbeelden, zie Ministerie
Noten
schiedenis van de verzelfstandiging van de
tives on Privatization’, Journal of Economic
van Economische Zaken, Liberalisering en
2. Zie voor de geschiedenis W.J.M. Ben-
PTT in 1989, Hilversum: Uitgeverij Verloren
Perspectives 1991, Volume 5, nr. 2, p. 111-
privatisering in netwerksectoren, Den Haag
schop, Eduard Wenckebach en de Holland-
1999. De ‘Wet tot regeling der gemeen-
132.
2000; W. van Engelen, Blauw bloed;
se IJzeren Spoorwegmaatschappij als baan-
schap door electro-magnetische Telegrafen’
5. B.D. Merino, A.G. Mayper & T.D. Tolle-
opkomst en ondergang van de Postbank,
brekers voor de openbare telegrafie in
werd op 7 maart 1852 aangenomen.
son, ‘Neoliberalism, deregulation and Sar-
Amsterdam, Pearson Education Benelux
Nederland, ’s-Gravenhage, Hoofdbestuur
Kamerstukken II 1997/98, 25862, 3. (MvT)
banes-Oxley; The legitimation of a failed
2009, p. 20.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2289
Wetenschap
alom aanwezige en verzorgende overheid anderzijds.
Tegenstanders wijzen op de gevaren voor minderheden en
vermindering van welzijn wanneer te veel vrijheid aan de
markt wordt gelaten en voorstanders wijzen op het gevaar
dat overheidsdominantie tot inefficiëntie en zelfs totalitarisme leidt. Bij de strijd rond KPN speelde de positie van
de overheid een rol. De vraag was of het belangrijke deel
van de Nederlandse communicatie-infrastructuur onder
controle van aandeelhouder América Móvil nog wel in veilige handen was. De vervolgvraag was of er ruimte was, of
gecreëerd diende te worden, voor overheidsingrijpen ter
beveiliging van de Nederlandse infrastructuur. De geuite
wens tot overheidsingrijpen is opmerkelijk, juist nu de privatisering en beursgang van KPN impliceerden dat de
voormalige verantwoordelijkheid en invloed door de Staat
waren afgestoten en overgelaten aan de vrije markt.
Juristen hebben slechts in beperkte mate toegang tot
het economisch en politiek denken. In een multidisciplinaire benadering van maatschappelijke en economische
vraagstukken speelt de juridische discipline met name
een rol op het terrein van corporate governance. Een van
de belangrijkste onderwerpen in dat verband is de vraag
op welke wijze de vennootschappelijke organisatie en de
governance van die organisatie ingericht dienen te worden. Er zijn redenen om aan te nemen dat het huidige
organisatiemodel van de kapitaalvennootschap haar
houdbaarheid heeft bewezen.8 Er zijn minder redenen om
hetzelfde aan te nemen ten aanzien van de heersende
governance systemen.9 De boekhoudschandalen uit het
begin van deze eeuw en de huidige financieel-economische crisis onderstrepen dit.
Deze overwegingen zouden dienstbaar kunnen zijn
bij pogingen om een antwoord te vinden op vragen naar
de grens van de vrije markt in relatie tot de duiding van
de verplichtingen van het bestuur van een beursvennootschap en de rechten van beleggers. In dat verband kan
dan ook gediscussieerd worden over houdbaarheid en
wenselijkheid van beschermingsmaatregelen. Al deze
Juristen hebben slechts in
beperkte mate toegang tot het
economisch en politiek denken
aspecten speelden bij de strijd rond KPN tijdens de overnamepoging door América Móvil. De privatisering kende
neoliberale motieven. De Staat trok zich terug en concentreerde zich op het waarborgen van efficiënte marktwerking. De beursnotering van KPN bracht mede dat het
bestuur in toenemende mate de beurskoers en het aandeelhoudersbelang als leidend ging beschouwen. Men
moest meebewegen met wat de markt dicteerde. Zo werd
KPN in het kader van de liberalisering van de telecommunicatiemarkt KPN in 1997 gedwongen haar kabelactiviteiten te verkopen. Door middel van internationalisatie en
groei trachtte KPN haar aandeelhouders tevreden te stellen door tal van acquisities en andere investeringen te
2290
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
plegen. Deze strategie, onder meer leidend tot de joint
venture met KPNQwest en de verworven kostbare UMTS
frequenties, bracht KPN echter diep in de schulden. De
koersontwikkeling was (zeer) negatief. De situatie in 2001
bedreigde zelfs de continuïteit van de onderneming. In
de daarop volgende periode werden verstrekkende reorganisaties doorgevoerd, maar bleef het bestuursbeleid
gericht op het creëren van aandeelhouderswaarde. De
oorspronkelijke ambities en doelstellingen zijn niet
gehaald. Na een zeer omvangrijk desinvesteringsprogramma is thans sprake van een onderneming waarvan
het tafelzilver verkocht is en waarvan de omvang aanzienlijk is teruggelopen.
Het gevolg van de privatisering van KPN is geweest
dat KPN als beursvennootschap in beginsel onderworpen
was aan het marktmechanisme, dat de mogelijkheid van
een al dan niet vijandige overname impliceert. Onder die
omstandigheden kan de verdediging tegen de overnamepoging van América Móvil lastig worden gebaseerd op
argumenten rond de wenselijkheid van het zelfstandig blijven van de onderneming, nationale belangen of politieke
overwegingen. KPN leek in de biedingsstrijd aangewezen
op – alleen – de vennootschapsrechtelijke middelen die
haar ter beschikking stonden als verweer tegen het door
KPN uiteindelijk als vijandig aangemerkte bod dat América Móvil aankondigde te zullen doen op haar aandelen.
Hierna zullen de kracht, en de zwakte, van dat verweer worden besproken. Eerst zal de poging van América
Móvil om controle over KPN te verkrijgen kort worden
weergegeven.
América Móvil springt in het gat
De sterk gedaalde beurskoers maakte KPN een mogelijke
prooi. América Móvil heeft van deze gelegenheid gebruik
gemaakt door pogingen te doen controle over KPN te verkrijgen en zo, als haar eerste investering buiten de Amerikaanse continenten, een fundament te creëren voor verdere expansie in Europa. Op 29 mei 2012 bracht América
Móvil een partieel bod uit waarbij zij € 8,00 bood voor ieder
te verkrijgen aandeel. Tot de dag van aanvaarding had
América Móvil met aankopen ter beurze en onderhands
reeds zo’n 25% verkregen. Met aanvaarding van slechts een
deel van de aangeboden aandelen bracht zij haar belang op
27,7%. Volgens KPN beoogde América Móvil wel controle
over KPN te verkrijgen, maar tegelijkertijd onder de 30%
drempel te blijven,10 welk percentage haar zou verplichten
tot het uitbrengen van een verplicht bod.11 Daarmee kwam
América Móvil met een relatief kleine investering op de
eerste rij te zitten, kon zij de weg afsnijden van andere partijen die wellicht in overname geïnteresseerd zouden zijn
en behoefde zij geen of nauwelijks een overnamepremie te
betalen.12 KPN noemde het bod indertijd ongevraagd, substantieel ondergewaardeerd en opportunistisch.
Toch bleek América Móvil geen wolf in schaapskleren te zijn. Zij verkreeg zetels in de raad van commissaris-
sen en er ontstonden samenwerkingsverbanden. América
Móvil steunde op 20 februari 2013 een claimemissie van
KPN en leek zich ook overigens te committeren aan het
KPN-beleid. Partijen kwamen een stand still overeen,
onder meer inhoudende dat América Móvil haar belang
niet zou uitbreiden tenzij er een bod lag op KPN of een
van de dochters. In juli 2013 kondigde KPN de verkoop
aan van haar Duitse dochter E-plus, en ook daartegen verzette América Móvil zich feitelijk niet, hoewel aanvanke-
Daarmee kwam América Móvil
met een relatief kleine investering
op de eerste rij te zitten
lijk werd aangenomen dat deze transactie een doorkruising zou betekenen van América Móvil’s strategie gericht
op het vormen van een Europese basis. De zaken veranderden toen América Móvil op 9 augustus 2013 een openbaar bod op alle aandelen KPN tegen een prijs van € 2,40
aankondigde.
Met de op 16 oktober 2013 van de AFM verkregen
goedkeuring van het América Móvil opgestelde prospectus kon het bod vanaf die datum worden uitgebracht.
Toch heeft América Móvil nog op dezelfde datum aangekondigd af te zien van het uitbrengen van het aangekondigde openbaar bod. Dit opmerkelijke besluit werd gemotiveerd door te verwijzen naar de interventie door de
Stichting Preferente aandelen B KPN. Deze Stichting
beschikte over een in het verleden verleende optie tot het
nemen van preferente beschermingsaandelen. Op 29
augustus 2013 heeft de Stichting de optie uitgeoefend.
Het inzetten van deze beschermingsmaatregel betekende
dat América Móvil, ongeacht het aantal aandelen dat zij
zou verkrijgen bij uitoefening en gestanddoening van het
openbaar bod, geen controle over de aandeelhoudersvergadering zou verkrijgen. Haar meerderheid in gewone
aandelen zou immers kunnen worden ‘overstemd’ door de
preferente aandelen waarover de Stichting het stemrecht
uitoefende. Het daarop volgende intensieve overleg tussen América Móvil en de Stichting heeft niet geleid tot
overeenstemming met de Stichting en KPN in de waardering van het bod, dat als vijandig aangemerkt bleef. De
doelstelling van América Móvil om te komen tot een grotere operationele samenwerking en coördinatie tussen de
twee ondernemingen en potentiele synergie te intensiveren, werd daarmee illusoir.13
De preferente beschermingsaandelen werden ingezet
ter afwering van een als vijandig bestempeld bod en ‘de
vijand’ heeft zich inderdaad laten afschrikken.
8. B.T.M. Steins Bisschop, ‘Selected deve-
9. W. Sun et al., Corporate Governance and
21 juni 2012, p. 13.
13. AFM biedingsbericht: this bid was not
lopments in corporate law’, in: M. Faure &
the Global Financial Crisis: International
11. Art. 5:70 Wft.
brought out, 16 oktober 2013.
A. van der Walt, Globalization and private
Perspectives, Cambridge University Press
12. Persbericht 1 juni 2012 KPN en Konink-
law; the way forward, Cheltenham 2010, p.
2012.
lijke KPN NV, Position Statement 21 juni
211-251.
10. Koninklijke KPN NV, Position Statement
2012 p. 12-14.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2291
Wetenschap
Met de emissie van een preferent aandeel kan bereikt worden dat
de verkrijger per aandeel één stem verkrijgt tegen betaling van een
fractie van het bedrag dat voor diezelfde stem door een vijandige
overnemer opgebracht moet worden
De vraag is of het vertrouwen in de beschermende kracht
van de preferente aandelen terecht was, en dus of América Móvil terecht heeft besloten de strijd te staken.
Het kan zijn dat strategische overwegingen ten
grondslag hebben gelegen aan het besluit van América
Móvil om de strijd te staken. Ook is het denkbaar dat zij
aarzelde om haar entree op de Europese markt te maken
door middel van een vijandige overname en dat de
gezochte operationele en strategische samenwerking met
KPN in zo’n vijandig scenario niet mogelijk was. Indien
deze overwegingen de verklaring vormen voor het terugtrekken van América Móvil, betekent dit nog niet dat de
juridische beoordeling van de kracht van de opgeworpen
beschermingswal irrelevant zou zijn. Wanneer immers
aannemelijk was dat die kracht gering geacht moest worden, zou de realisatie van de beoogde strategie van América Móvil wellicht als minder problematisch zijn ervaren.
Wanneer die strategische overwegingen geen of een mindere rol hebben gespeeld bij het besluit van América Móvil
om de strijd te staken, maar de juridische kracht van de
bescherming het doorslaggevende argument voor América
Móvil is geweest, dan is het eveneens relevant om de juridische kracht van die bescherming te analyseren.
De kracht van preferente
beschermingsaandelen
In de navolgende beschouwingen14 wordt het standpunt
verduidelijkt dat en waarom preferente beschermingsaandelen geen houdbare, en wellicht evenmin een geldige,
beschermingsmaatregel vormen.
…de technische beschrijving
In de praktijk worden preferente beschermingsaandelen
door een beursfonds uitgegeven wanneer een speciaal
daarvoor in het leven geroepen stichting met een onafhankelijk bestuur gebruik maakt van het bij de oprichting
van de stichting reeds verleende optierecht tot het nemen
van die aandelen. Het gaat daarbij om zoveel aandelen als
voldoende worden geacht om voor de overnemer een
meerderheid in de vergadering van houders van gewone
aandelen te vermijden. Na uitgifte van de preferente
beschermingsaandelen is het daarom niet meer mogelijk
om met meerderheid van stemmen in de algemene vergadering de rechten uit te oefenen die anders aan dit
orgaan zouden toekomen. De afschrikkende werking van
deze dreiging zou voldoende moeten zijn om vijandige
overnemers buiten de deur te houden.
De preferente beschermingsaandelen geven recht op
een beperkt dividend15 en geven geen recht op de winst
boven die aanspraak en op het liquidatiesaldo, althans op
een bedrag hoger dan het op de aandelen gestorte bedrag.
Vanwege deze beperkte aanspraken kunnen de aandelen
2292
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
worden uitgegeven tegen – slechts – de nominale waarde
zonder financiële verwatering van de overige aandeelhouders te veroorzaken. Voorts kan gebruik gemaakt worden
van de mogelijkheid16 om van het nominale bedrag
slechts een kwart vol te storten.17
…de ontbrekende schakel in de redenering
De rechtvaardiging van de emissie van preferente aandelen wordt uitsluitend gevonden in de genoemde financiële overwegingen. De emissie heeft echter niets van doen
met die financiële overwegingen en vindt haar grondslag
uitsluitend in zeggenschapsoverwegingen. Die leiden
ertoe dat met de emissie van een preferent aandeel
bereikt kan worden dat de verkrijger per aandeel één stem
verkrijgt op grond van artikel 2:118 BW tegen betaling
van een fractie van het bedrag dat voor diezelfde stem
door een vijandige overnemer opgebracht moet worden.
…niet realistische financiering
In de praktijk financiert de stichting het verkrijgen van de
aandelen door een banklening.18 De stichting beschikt
niet over enige activa die als zekerheid voor de terugbetaling van de lening kunnen dienen, behoudens de aandelen zelf die zeker vanwege de niet-overdraagbaarheid
ervan nauwelijks zekerheidswaarde kunnen hebben.
Het gaat dus om het verstrekken van een feitelijk
niet-gesecureerde lening waarbij de bank bereid blijkt tot
verstrekking vanwege de relatie die in de regel zal bestaan
tussen bank en vennootschap. Die relatie moet impliceren
dat de bank terzake van het debiteurenrisico van de stichting op de vennootschap vertrouwt. Dit is een situatie die
dicht in de buurt komt van het financieringsverbod van
artikel 2:98c BW. De vennootschap geeft aan de financierende bank zekerheid, en wel in de zin van bij de bank
opgewekt vertrouwen dat de lening zal worden terugbetaald. Het kan zijn dat de zekerheid niet geschiedt op de
wijze die artikel 2:98c BW verbiedt, maar de lening van de
bank aan de vennootschap kan niet kwalificeren als een
transactie die op zakelijke voorwaarden is aangegaan, terwijl deze wel leidt tot nadeel van de gewone aandeelhouders aan wie controle wordt ontnomen, maar die geen premie voor de overdracht van zeggenschap ontvangen.
Men zou kunnen stellen dat door de onwaarschijnlijkheid van tekortschieten door de stichting in de nakoming van de verplichtingen jegens de bank en het feit dat
met name de bank ‘met open ogen’ het financieringsarrangement is aangegaan, de geldigheid van de transactie
niet ter discussie kan worden gesteld. Wat er van deze
argumenten ook moge zijn, de kern van het betoog over
de houdbaarheid van preferente beschermingsaandelen is
niet de afzonderlijke geldigheid van de financieringstransactie (in combinatie met de overige hiervoor genoemde
aspecten), maar het geheel van kenmerken van de
beschermingsmaatregel op de kunstmatigheid waarvan
aandeelhouders zich kunnen beroepen bij het maken van
aanspraak op het uitgangspunt dat zeggenschap principieel in proportionele overeenstemming dient te zijn met
de kapitaalverschaffing.
…miskend risicoprofiel
Het verstrekken van de lening en de mogelijkheid tot het
storten van slechts een kwart van het nominaal bedrag
wordt wel aangemerkt als een risicoloze transactie, omdat
de preferente beschermingsaandelen slechts gedurende
een beperkte periode uitstaan en aan het eind van die
periode worden ingetrokken. Deze overwegingen zouden
rechtvaardigen dat de bank de niet-gesecureerde lening
verstrekt en dat de bestuurders van de stichting die de
aandelen neemt aanvaarden dat zij niet aan de eventuele
plicht tot volstorting kunnen voldoen. Die opvatting lijkt
onjuist omdat nimmer zeker is dat de vennootschap verschoond zal blijven van de continuïteit bedreigende voorvallen gedurende de periode dat de preferente beschermingsaandelen uitstaan. Indien een dergelijke calamiteit
zich mocht voordoen en het faillissement van de vennootschap zou veroorzaken, zal de curator de stichting op
Wat als ‘vijandig’ en
‘ongewenst’ moet worden
aangemerkt rechtvaardigt
voortgezette studie en
discussie
grond van artikel 2:80.1 jo 84 BW aanspreken tot volstorting van het nog niet gestorte deel en zal de bank de
stichting aanspreken tot terugbetaling van de lening. Aan
die verplichtingen kan niet worden voldaan, hetgeen leidt
tot de dreiging van bestuurdersaansprakelijkheid op
grond van het feit dat de bestuurders van de stichting de
preferente beschermingsaandelen door de stichting heb-
ben doen nemen en het financieringsarrangement doen
aangaan in de wetenschap dat de stichting niet aan de
plicht tot volstorting en terugbetaling kon voldoen.19
Dit samenstel van feiten en juridische omstandigheden kan leiden tot twijfel aangaande de geldigheid van de
emissie van preferente aandelen.20 Gesteld kan worden dat
een emissie van aandelen onder de geschetste omstandigheden en voorwaarden geen reële emissie oplevert en
gezien moet worden als een schijnhandeling, welke vergelijkbaar is met de nietige schijnhandeling beschreven in
het – oude – HVA vs. Westertoren I-arrest.21 Een ander
aspect dat de geldigheid van de beschermingsmaatregel
bedreigt en dat gelegen is in de genoemde omstandigheden dat de leningovereenkomst met de bank geschiedt op
niet-zakelijke voorwaarden en in strijd met de geest van
artikel 2:98c BW, betreft de vraag of de aan de transacties
ten grondslag liggende overeenkomsten geoorloofde oorzaken bevatten. Wanneer het tegendeel aannemelijk
gemaakt kan worden, en daarvoor lijken mij gronden te
bestaan, kunnen deze overeenkomsten met een beroep op
artikel 3:40 BW als nietig worden aangemerkt.22
Conclusie
De discussie rond beschermingsconstructies leeft weer op
bij vennootschappen die naar de beurs gebracht worden,
maar ook gezien het lot dat genoteerde ondernemingen
ondergingen mede als gevolg van het ontbreken van
effectieve bescherming. De door beursfondsen in het
algemeen gewenste bescherming betreft niet alleen verweer tegen vijandige overnames maar ook tegen ongewenst aandeelhoudersactivisme. Wat overigens als ‘vijandig’ en ‘ongewenst’ moet worden aangemerkt,
rechtvaardigt voortgezette studie en discussie, niet alleen
op juridisch niveau maar ook op financieel, politiek en
economisch niveau. In het kader van dit artikel wordt volstaan met de verwijzing naar de teloorgang van ABN
AMRO en de daaraan voorafgaande perikelen rond andere fondsen zoals PCM, VNU en Stork.
Bescherming in de toekomst door preferente aandelen
Waar in het laatste decennium van de vorige eeuw en de
eerste jaren van deze eeuw nog sprake was van een tendens ‘tegen’ bescherming, is met name sedert het optreden van activistische aandeelhouders bij onder meer
PCM, Stork en ABN AMRO een zekere kentering waarneembaar. Tijdens de overnamestrijd rond KPN werd in
14. In de volgende paragrafen tot aan de
16. Zie art. 2:80 jo. 82.3 BW.
het obligo opvraagt bij de stichting. Zie ook
Kluwer 1991, p. 157 e.v.
conclusie is sprake van ‘zelf plagiaat’ in die
17. De hieraan verbonden risico’s zijn al
de reactie van P.J. Dortmond, TVVS 1991,
21. Hof Amsterdam 30 maart 1973,
zin dat zij een verkorte en enigszins aange-
geruime periode een onderwerp van debat.
p. 261-262.
NJ 1975/7; zie ook W.J. Slagter TVVS
paste weergave zijn van hoofdstuk 5 van
Zie onder meer W.J. Slagter, ‘De financie-
18. De bank verklaart zich bereid het te
1974, p. 289.
‘Bescherming tegen niet geïnviteerde over-
ring van een stichting continuïteit als houd-
storten aandelenkapitaal aan de stichting te
22. Zie J.H. Nieuwenhuis, Drie beginselen
names en ongewenst aandeelhoudersacti-
ster van beschermingsprefs’, TVVS 1991, p.
lenen, waarbij geldt dat het door de stich-
van contractenrecht (diss. Leiden 1979),
visme: een politiek correcte en bedrijfsma-
182-184, naar aanleiding van de discussie
ting te ontvangen dividend gelijk is aan de
Deventer: Kluwer 1979, p. 73-78, en ook:
tig effectieve benadering’, Zutphen:
tussen Schwarz en Van Schilfgaarde
rente die de stichting aan de bank dient te
R.M. Wibier, ‘Covered Bond Programmes,
Uitgeverij Paris 2008; in verkorte vorm
gevoerd in het FD over de vraag of bestuur-
vergoeden.
De titel van overdracht, artikel 3:84 lid 3
uitgesproken als oratie in Maastricht.
ders van de stichting in persoon aansprake-
19. HR 6 oktober 1989, NJ 1990/286,
BW en het causa-vereiste bij overeenkom-
15. (…) dat gekoppeld is aan de rente ver-
lijk kunnen zijn voor de storting van het
(Beklamel).
sten’, NJB 2008/116, afl. 3, p. 146.
schuldigd door de Stichting aan de bank die
obligo op de prefs wanneer deze niet zijn
20. B.T.M. Steins Bisschop, De beperkte
de transactie door middel van een lening
volgestort bij plaatsing en vervolgens de
houdbaarheid van beschermingsmaatrege-
financiert.
vennootschap failleert waarbij de curator
len bij beursvennootschappen, Deventer:
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2293
Wetenschap
de juridische literatuur noch in de media in het algemeen veel oppositie vernomen tegen de emissie van de
preferente beschermingsaandelen of tegen het optreden
van de Stichting. Het is daarbij opmerkelijk dat de voorzitter van het Stichtingsbestuur ook publicitair actief
was ter verantwoording van de opgeworpen bescherming; de door de Stichting verworven doorslaggevende
rol in het overnameproces leek vrij algemeen aanvaard
te worden.
Bescherming in de toekomst door certificering
Het toegenomen gebruik van preferente beschermingsaandelen gaat gepaard met het uit de gratie raken van
certificering als permanente beschermingsmaatregel.
Principe IV.2 van de Nederlandse Corporate Governance
Code bepaalt apodictisch: ‘Certificering van aandelen
wordt niet gebruikt als beschermingsmaatregel.’ Naar
mijn mening is dit principe niet in overeenstemming
met de wettelijke regeling van artikel 2:118a, waarin juist
wordt bepaald dat certificering onder omstandigheden
wél als beschermingsmaatregel kan worden gehanteerd.
Onlangs is in het Cryo-Save arrest uitgemaakt dat de
regeling van de Code ten aanzien van de responstijd
voorrang krijgt boven het wettelijke recht van aandeelhouders om op kortere termijn het agenderingsrecht uit
In het algemeen moet worden
uitgegaan van de onhoudbaarheid
van certificering als
beschermingsmaatregel
te oefenen.23 Aan de bepaling van soft law uit de Code
werd dus voorrang verleend boven de bepaling van hard
law.24 De Hoge Raad oordeelde onder meer dat de redelijkheid en billijkheid, bij het gebruik van de aandeelhoudersbevoegdheid, in deze specifieke casus, meebrachten
dat de bepaling van de Code in acht genomen moest worden bij het uitoefenen van de wettelijke bevoegdheid.
Naar mijn oordeel kan de wettelijke regeling van artikel
2:118a BW niet op vergelijkbare of andere gronden voorrang nemen boven principe IV.2 van de Code. De wetgever
staat ondernemingen toe om zich te beschermen in specifiek in de wet omschreven gevallen, namelijk wanneer
uitoefening van stemrecht door de certificaathouder die
gebruik maakt van de volmacht ‘wezenlijk in strijd met
het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming’ zou zijn. De Code zou een dergelijke
bescherming niet mogen blokkeren.
Niettemin lijkt mij dat in het algemeen uitgegaan
moet worden van de onhoudbaarheid van certificering als
beschermingsmaatregel wegens de permanente ontneming van zeggenschapsrechten aan de kapitaalverschaffer
en de overige in het verleden ingebrachte bezwaren tegen
certificering, in combinatie met de waargenomen tendens
om daarvan steeds minder gebruik te maken.
2294
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
Bewijst de KPN-casus toch de effectiviteit
van preferente aandelen?
Naar mijn mening is het kennelijke vertrouwen in de
effectiviteit van preferente beschermingsaandelen als
beschermingsconstructie niet gerechtvaardigd. Het feit
dat KPN toch met succes de toenadering van América
Móvil heeft weten tegen te houden, mede door het hanteren van deze bescherming, toont de juridische kracht
ervan niet overtuigend aan. Er is geen ‘eindspel’ geweest
waarbij América Móvil daadwerkelijk het aangekondigde
bod heeft uitgebracht en vervolgens in juridische procedures de uitoefening van het stemrecht door de Stichting heeft bestreden. Zoals hierboven aangegeven, is het
denkbaar dat América Móvil heeft overwogen dat de ‘vijandige’ route bedrijfseconomisch en strategisch geen
goede entree zou vormen op de Europese markt, waarin
zij voornemens was om door middel van overname van
KPN de eerste stappen te zetten. Ook is denkbaar dat
América Móvil de juridische houdbaarheid van de opgeworpen bescherming vreesde en op die grond heeft afgezien van het uitbrengen van het aangekondigde openbare bod. In beide gevallen, en overigens ook meer in het
algemeen, lijkt het mij noodzakelijk dat de ingebrachte
bezwaren tegen de geldigheid en houdbaarheid van preferente aandelen als beschermingsmaatregel nader worden overwogen.
Het door América Móvil aangekondigde bod is door
de AFM goedgekeurd en voldoet ook overigens aan redelijk te stellen voorwaarden. De Stichting was van mening
dat América Móvil, daarenboven, diende toe te treden tot
een overeenkomst met de vennootschap alvorens een bod
uit te brengen. Deze voorwaarde is niet gebaseerd op enige wettelijke of andere regeling van het biedproces. Het
niet tot stand komen van die overeenkomst vormt op zich
geen rechtvaardiging voor het inzetten van de beschermingsmaatregel. Er werden geen wezenlijke bedrijfskundige bezwaren ingebracht tegen het voornemen tot samengaan van beide ondernemingen. Argumenten ontleend
aan nationale veiligheid en vergelijkbare gronden ontleend aan overheidsverantwoordelijkheid moeten vanwege het privatiseringstraject als verdampt worden
beschouwd. Dit brengt met zich mee dat het vertrouwen
in de beschermingskracht van preferente aandelen gebaseerd diende te worden op juridische argumenten, welke
naar mijn oordeel op zijn minst twijfelachtig zijn. Een
ander bezwaar tegen deze beschermingsmaatregel is het
volgende. Wanneer geen sprake is van een aankondiging
van een openbaar bod, maar wel van ongewenst aandeelhoudersactivisme, waarvan in het afgelopen decennium
regelmatig sprake was, kan deze beschermingsmaatregel
niet ingezet worden. De uitzondering op de verplichting
van artikel 5:70 Wft een openbaar bod uit te brengen wanneer een belang van 30% is bereikt, geldt immers alleen
bij aankondiging van een bod maar is niet beschikbaar in
het geval van dergelijk aandeelhoudersactivisme. De KPNcasus vormt daarmee geen bevestiging van de kracht van
preferente beschermingsaandelen.
Overwegingen bij beursgang ABN AMRO
In een interessant artikel door Oostwouder en Schenk
wordt als opinie van het bestuur van ABN AMRO weergegeven dat preferente beschermingsaandelen voldoende
veilig zijn en dit het liefst in combinatie met een permanente minderheidspositie van de Staat als aandeelhouder.25 Toegegeven kan worden dat een ‘permanente minderheidspositie’ een voor een overnemer onaantrekkelijke
zaak is en dat daarmee het vrije spel van de markt, en dus
ook van de overnamemarkt, wordt beperkt. Ook gezien de
hiervoor beschreven ervaringen met privatiseringen van
staatsbedrijven moet betwijfeld worden of statelijke doeleinden door aandeelhouderschap nagestreefd zouden
moeten worden. Gezien de ervaringen in 2007 en de analyses die naar aanleiding daarvan hebben plaatsgevonden
ligt het meer voor de hand de taken en verantwoordelijkheden van de Staat in het kader van financiële stabiliteit
te reguleren in specifiek daarop toegesneden wettelijke en
andere maatregelen. Op juridische gronden lijkt mij de
conclusie gerechtvaardigd dat preferente beschermingsaandelen geen effectieve wal opwerpen tegen vijandige
overnames en ongewenste aandeelhoudersactivisme. Op
economische gronden lijkt het mij onwenselijk dat de
Staat de stabiliteit van het financieel stelsel zou willen
nastreven door middel van moeilijk te definiëren zeggenschap als minderheidsaandeelhouder in een systeembank.
Ook de door Oostwouder en Schenk gesuggereerde
alternatieve bescherming door middel van certificering
stuit op bezwaren. Niet voorbij gegaan kan worden aan de
feitelijke en juridische ontwikkelingen die de populariteit
van certificering als beschermingsmaatregel in ernstige
mate hebben doen afnemen. Ook Oostwouder en Schenk
wijzen op een mogelijke zwakte van certificering door de
retorische vraag te stellen: ‘wie wil investeren in certificaten zonder wezenlijke zeggenschap?’26
Met het privatiseren van ABN AMRO is het oogmerk
van de Staat om de zeer aanzienlijke investeringen in de
nationalisatie van het Nederlandse deel van het Fortis
concern en in de nadien verstrekte financiële ondersteuning van de bank te gelde te maken. Op veel gronden,
waaronder concurrentie-overwegingen, ligt deze doelstelling ook voor de hand en zou de Staat zich niet als een
bankier moeten gedragen. Ook de geschiedenis van KPN
leert dat privatisering het overdragen van de onderneming aan het marktmechanisme impliceert, hetgeen zal
moeten leiden tot de volledige terugtrekking door de
Staat als aandeelhouder. Zoals ook hierboven ten aanzien
van preferente aandelen gesteld, is het onwenselijk dat de
behartiging van staatsbelangen en de uitoefening van de
publieke taak van de overheid door middel van aandeelhouderschap plaatsvindt. Zo was het argument ontleend
aan veiligheidsoverwegingen van de nationale infrastructuur van KPN niet overtuigend. Wanneer de staat directe
of indirecte zeggenschap wil borgen, lijkt mij certificering
geen geëigend middel. Een beroep op artikel 2:118a.3 BW,
op grond waarvan de zeggenschap van de kapitaalverschaffer kan worden geblokkeerd, zal niet snel gedaan zal
kunnen worden. In geval van een dreigende overname die
zou leiden tot spanning op de stabiliteit van het financiële systeem, over de stabiliteit waarvan de staat heeft te
waken, ligt het niet voor de hand een beroep te doen op
wettelijke bepalingen die gericht zijn op de verhouding
tussen onderneming en belegger. De staat beschikt over
andere middelen om die stabiliteit te bewaken, althans
die middelen zouden behoren te bestaan of in het leven
geroepen moeten worden. De discussie hierover is thans
nog gaande mede naar aanleiding van de analyse van de
rol van het Ministerie van Financiën en De Nederlandsche
Bank in 2007 ten tijde van de overname van ABN AMRO
door het consortium.27
Betwijfeld moet worden
of statelijke doeleinden
door aandeelhouderschap
nagestreefd zouden
moeten worden
Naar mijn mening is het op de hiervoor genoemde
gronden niet verantwoord te vertrouwen op de beschermingskracht van preferente beschermingsaandelen en
certificering. Toch lijkt het mij de plicht van het bestuur
van een kapitaalvennootschap te voorzien in bescherming
tegen (financiële) partijen die voor een dubbeltje op de
eerste rang wensen plaats te nemen, korte termijn opportunistische belangen nastreven of op andere wijze naar
het oordeel van het bestuur inbreuk dreigen te maken op
het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.
Een oplossing kan liggen in het toepassen van
embedded defences. Bij dergelijke maatregelen gaat het
niet om vennootschapsrechtelijke instrumenten, zoals de
Nederlandse beschermingsmaatregelen, maar om andersoortige maatregelen die zijn ‘ingebouwd’ in andere arrangementen, en daardoor niet primair kenbaar zijn als
beschermingsmaatregelen. Een veel voorkomende vorm
bestaat uit contractuele arrangementen waarvan gesteld
kan worden dat deze enerzijds in het belang van de vennootschap worden getroffen, maar anderzijds (ook) het
effect kunnen hebben dat zij niet-geïnviteerde overnemers of activistische aandeelhouders afschrikken. Voorbeelden daarvan zijn te vinden in de praktijk in de VS.28
Met enige vindingrijkheid zouden besturen van Nederlandse vennootschappen vergelijkbare contractuele regelingen kunnen treffen die naast het realiseren van commerciële doelstellingen ook een vijandige overname of
ongewenst aandeelhoudersactivisme bemoeilijken of zelfs
afschrikken. Het gaat hier niet om aan de Amerikaanse
praktijk vennootschapsrechtelijke of andere ontleende
23. Hof Amsterdam 6 september 2013, nr.
teiten van een duurzaam en effici-
27. Kamerstukken II 2011/12, 31980, 61,
UAL Corporation. Het tweede voorbeeld
200.131.526/01 OK, (Cryo-Save).
ent model voor de ‘governance’ van ABN
Parlementaire Enquête Financieel Stelsel.
betreft de zaak Oracle vs. Peoplesoft.
24. Art. 2:114a BW.
AMRO’, NJB 2014/198, afl. 4, p. 254.
28. Het eerste voorbeeld betreft de zaak Air
25. W.Oostwouder en H.Schenk, ‘Modali-
26. Oostwouder en Schenk, t.a.p.
Line Pilots Association, International vs.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2295
Wetenschap
beschermingsconstructies29 maar om regelingen die in
het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming kunnen worden geacht te zijn.30 Dat
belang wordt omschreven, niet in vennootschapsrechtelijke termen maar als dienstig aan de commerciële doelstellingen van de onderneming.
Een voorbeeld is een loyaliteitsclausule in een overeenkomst tot het leveren van diensten met de bepaling
dat een boete verschuldigd is indien de controle over de
dienstverlener of het karakter van diens onderneming
wijzigt. Het aanbieden van een dergelijk beding is aantrekkelijk voor de afnemer van de diensten en plaatst de
onderneming in concurrentieel voordeel. Een ander
voorbeeld kan gevonden worden in distributieovereenkomsten, waarin wordt bepaald dat de distributeur deelt
in de onderzoeks- en ontwikkelingskosten van producten
maar bij discontinuering van de ontwikkeling aanspraak
kan maken op contante betaling van de winstdeling die
bij continuering van de ontwikkeling anders zou zijn uitbetaald. Ook door boetes te stellen op inbreuk op bepaalde garanties aangaande exclusiviteit, vertrouwelijkheid
en het niet direct of indirect beschikbaar komen van
bepaalde bedrijfsgegevens aan derden kan vergelijkbare
effecten opleveren. Tot slot noem ik als voorbeeld most
favored nation clausules31 of algemene change of control
bepalingen,32 met boeteclausules. Deze voorbeelden hebben gemeen dat zij in het commerciële belang van de
onderneming geacht kunnen worden te zijn maar ook
afschrikwekkende werking hebben wanneer een overname of ingrijpen door een activistische aandeelhouder
met een kortetermijnbelang dreigt. Tegen de achtergrond
van de exclusiviteit van het bestuur om het beleid van
de vennootschap te bepalen in combinatie met de marginale toetsing van het bestuurshandelen, zal de geldigheid van deze contractuele regelingen niet snel aangetast kunnen worden.
Zelfs zou gesteld kunnen worden dat onder de huidige omstandigheden waarin de kracht van klassieke
bescherming betwijfeld moet worden, het aangaan van
dergelijke regelingen, althans het overwegen om die regelingen aan te gaan, behoort tot de behoorlijke uitoefening
van de bestuurstaak.
29. Vaak aangeduid met de veelzeggende
30. De navolgende voorbeelden zijn ook
altijd tegen de beste voorwaarden in te
arrangement ontmoedigend effect hebben.
termen als golden parachutes, poison pills,
beschreven in de in noot 22 genoemde
kopen. Dit arrangement verstevigt de com-
32. Waarbij bijv. een lening opeisbaar wordt
shark repellants of andere vergelijkbare
oratie.
merciële relatie met deze klant, maar wan-
bij wijzigingen in het aandeelhouderschap.
termen, of wat in de Nederlandse context
31. Waarbij de onderneming zich bijv. ver-
neer deze een concurrent is van de poten-
wordt aangeduid als Pandora-constructie.
bindt een bepaalde klant het recht te geven
tiele overnemer, zal dit contractuele
2296
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
Wetenschap
1725
Strafkamer Hoge Raad
onduidelijk over
verwijderingsbevel
Joost Nan en Lodewijk Rogier1
De Hoge Raad heeft een opmerkelijk arrest gewezen over het niet opvolgen van een verwijderingsbevel dat
de politie namens de burgemeester van Amsterdam had gegeven. Het oordeel van de Hoge Raad roept een
aantal vragen op van zowel strafrechtelijke als bestuursrechtelijke aard. Was de rechtmatigheid van het
gegeven bevel in het licht van het legaliteitsbeginsel in casu wel voorzienbaar? Treedt de Hoge Raad hier
niet te veel op het terrein van de feitenrechter? Wordt door de constructie van de Hoge Raad hier niet
simpelweg het mandaatverbod omzeild? En kan een bevel van de burgemeester worden gezien als wettelijk
voorschrift in materiële zin? Die vragen worden in dit artikel besproken. Geconcludeerd wordt dat de Hoge
Raad onduidelijkheden laat bestaan over deze materie waarna enkele aanbevelingen worden gedaan ter
vereenvoudiging.
Inleiding
Op 10 december 2013 wees de Hoge Raad een opmerkelijk arrest2 over het niet opvolgen van een verwijderingsbevel dat de politie namens de burgemeester van
Amsterdam had gegeven. Het bevel leek louter gebaseerd
op artikel 2.9 van de Amsterdamse APV. De burgemeester
had op 31 oktober 2008 besloten dat de chef en diens als
zodanig aangewezen plaatsvervanger van het eerste en
derde district van het politiekorps Amsterdam-Amstelland namens hem in mandaat kon beslissen om ‘in geval
van een overtreding dan wel een gedraging als genoemd
in artikel 2.9 eerste lid APV, een bevel te geven zich uit
een overlastgebied te verwijderen en zich daarin gedurende 24 uur niet meer te bevinden.’ In dat Mandaatbesluit was ondermandaat toegestaan aan lagere politiefunctionarissen conform een instructiebrief van gelijke
datum. Degene die in dit geval van de politie het bevel
had gekregen maar daaraan geen gehoor had gegeven,
werd vervolgd ter zake van het misdrijf van artikel 184
Sr: het opzettelijk niet voldoen aan een krachtens wettelijk voorschrift gegeven ambtelijk bevel. Aan de verdachte was ten laste gelegd dat:
‘hij op 31 januari 2011 te 05.20 uur te Amsterdam
opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van
de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk
geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens
de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambte-
naar met de uitoefening van enig toezicht belast)
gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om
zich uit het overlastgebied 1 Centrum, althans uit een
door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog
geen twee jaren waren verlopen sedert een vroegere
veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf
onherroepelijk was geworden (10 maart 2009).’
Het Gerechtshof Amsterdam had de betrokkene vrijgesproken omdat de APV niet uitdrukkelijk inhield dat de
burgemeester gerechtigd was tot het geven van een
bevel als hier aan de orde, zodat het bevel niet ‘krachtens
wettelijk voorschrift gedaan’ was.3 Dat was geheel in lijn
Auteurs
commentaar bij het schrijven van deze
1. Mr. dr. J.S. Nan is universitair docent
bijdrage.
straf(proces)recht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en tevens (cassatie)advocaat
Noten
te Dordrecht. Prof. mr. L.J.J. Rogier is hoog-
2. HR 10 december 2013,
leraar staats- en bestuursrecht aan diezelfde
ECLI:NL:HR:2013:1742, NJB 2014/99, afl.
universiteit. Hij heeft het Openbaar Minis-
2 p. 122 . Gst. 2014/36, m.nt. H.Ph.J.A.M.
terie geadviseerd ter voorbereiding van het
Hennekes, NbSr Geannoteerd 2014/36,
beroep in cassatie van het in noot 2
m.nt. B.W.A. Jue-Volker & J.S. Nan.
genoemde arrest. Schrijvers danken prof.
3. Hof Amsterdam,
mr. P.A.M. Mevis voor zijn waardevolle
ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ1517.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2297
Wetenschap
met eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad.4 Toch casseerde de Hoge Raad het arrest van het hof omdat het
bevel naar zijn oordeel weliswaar niet kon worden gebaseerd op de bevoegdheid van de burgemeester als
bedoeld in de APV, maar wel op diens bevoegdheid op
grond van artikel 172 lid 3 Gemw. Die bepaling geeft de
burgemeester de bevoegdheid om bij verstoring van de
openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan
daarvan, de noodzakelijke bevelen te geven voor de
handhaving van de openbare orde. Gelet op de inhoud
van het Mandaatbesluit en de instructiebrief was het
bevel volgens de Hoge Raad, anders dan het hof meende,
door de burgemeester ‘kennelijk’ gegeven voor de in artikel 2.9 APV nauwkeurig omschreven gevallen, waarbij de
politieambtenaar in de uitvoering betrokken was.
Wordt het mandaatverbod van
artikel 177 lid 2 Gemeentewet door
de constructie van de Hoge Raad
niet simpelweg omzeild?
Voor de leesbaarheid citeren wij hier de kernoverweging van het arrest (r.o. 2.6):
‘Met juistheid heeft het Hof vastgesteld dat voornoemde bepaling van de APV niet uitdrukkelijk
inhoudt dat de burgemeester gerechtigd is tot het
geven van een bevel als waarvan te dezen sprake is.
Ingevolge art. 172, derde lid, Gemeentewet is de burgemeester evenwel bevoegd aan personen bevelen te
geven die noodzakelijk zijn voor de handhaving van
de openbare orde. Een zodanig bevel is aan te merken
als een wettelijk voorschrift in materiële zin. De burgemeester kan bij de uitvoering van deze bevelsbevoegdheid politieambtenaren betrekken, mits hij
daarbij met voldoende nauwkeurigheid aangeeft in
welke omstandigheden de politieambtenaren de door
hem omschreven handelingen en beslissingen moeten nemen. De burgemeester heeft door het uitvaardigen van het Mandaatbesluit verwijderingsbevelen
kennelijk de hem in art. 172, derde lid, Gemeentewet
toegekende bevelsbevoegdheid uitgeoefend en gelet
op de inhoud van dat besluit daarbij bepaald dat zijn
bevel is gegeven voor de in art. 2.9 APV nauwkeurig
omschreven gevallen. Het voorgaande brengt mee dat
een in overeenstemming met het Mandaatbesluit
door een politieambtenaar namens de burgemeester
gegeven verwijderingsbevel kan worden aangemerkt
als een krachtens wettelijk voorschrift gegeven bevel
als bedoeld in art. 184 Sr.’
Het oordeel van de Hoge Raad roept een aantal vragen van zowel strafrechtelijke als bestuursrechtelijke aard
op. Was de rechtmatigheid van het gegeven bevel in het
licht van het legaliteitsbeginsel wel voorzienbaar? Treedt
de Hoge Raad hier als cassatierechter niet te veel op het
terrein van de feitenrechter aangaande de beoordeling
2298
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
van de feiten? Wordt het mandaatverbod van artikel 177
lid 2 Gemeentewet door de constructie van de Hoge Raad
niet simpelweg omzeild? Kan een bevel van de burgemeester op grond van artikel 172 lid 3 Gemw worden
gezien als wettelijke voorschrift in materiële zin?
Wij gaan hieronder op die vragen in. Daartoe leggen
wij eerst het systeem van de strafrechtelijke handhaving
van verwijderingsbevelen als de onderhavige uit. Vervolgens bespreken wij de door de Hoge Raad toegepaste conversie aangaande de grondslag van het bevel en aangaande degene die het bevel zou hebben gegeven en de
voorzienbaarheid daarvan, alsmede de verregaande mate
waarin de Hoge Raad in de beoordeling van de feiten
treedt. Daarna komen de bevoegdheid van de burgemeester om verwijderingsbevelen te geven en de (on)mogelijkheid om die bevoegdheid te mandateren aan de orde, alsmede het uitvoeren van de bevoegdheid. Wij staan
aansluitend stil bij de vraag of het gegeven bevel kan worden opgevat als een wettelijke voorschrift in materiële zin,
zoals de Hoge Raad meent. In het slot van dit stuk concluderen wij kortweg dat de Hoge Raad onduidelijkheden laat
bestaan over deze materie en doen wij enkele aanbevelingen ter vereenvoudiging.
De strafrechtelijke handhaving van
gemeentelijke verwijderingsbevelen;
een meersporenbeleid
Een verwijderingsbevel kan op basis van verschillende
wettelijke grondslagen worden gegeven en gehandhaafd.
Wij spitsen ons betoog toe op een bevel als het onderhavige, dat dus afkomstig is van de burgemeester. Diens verwijderingsbevel kan zijn grondslag vinden in een specifieke bepaling in de APV of in artikel 172 lid 3 Gemw.5 Zo’n
bevel kan vervolgens op drie manieren strafrechtelijk
gehandhaafd worden. Zo kan in de APV de verplichting
worden gecreëerd voor de burger om aan een verwijderingsbevel van de burgemeester te voldoen. De niet-naleving van zo’n bevel wordt doorgaans gesanctioneerd in de
APV zelf en dit betreft een overtreding (1.). Houdt de APV
(tevens) uitdrukkelijk in dat de burgemeester tot het
geven van een bevel bevoegd is, dan kan de naleving ook
gehandhaafd worden op grond van het misdrijf van artikel 184 Sr (2.).6 Het Openbaar Ministerie lijkt dan te kunnen kiezen tussen 1. en 2. aangaande de vraag voor welk
strafbaar feit de vervolging wordt ingezet.7 Ten slotte kan
een verwijderingsbevel worden gegeven op grond van de
‘lichte’ bevelsbevoegdheid van de burgemeester ex artikel
172 lid 3 Gemw,8 voor zover de APV dit niet al regelt
(3.).Wie geen gehoor geeft aan zo’n bevel valt eveneens
onder het bereik van artikel 184 Sr.
De Hoge Raad wijkt in het hier besproken arrest ons
inziens niet af van zijn arrest van 11 maart 2008 waarin
hij oordeelde dat ‘zo in een gemeente een verordening
geldt waarin is geregeld dat de burgemeester in het geval
van verstoring van de openbare orde aan de betrokkene
een zogenoemde verblijfsontzegging kan opleggen, deze
regeling dient te worden toegepast en artikel 172, derde
lid, Gemw dan niet (ook) een grondslag biedt voor het
opleggen van een gebiedsontzegging ter zake van verstoringen van de openbare orde waarop de APV het oog
heeft.’9 De redactie van artikel 2.9. APV bood ten tijde van
de onderhavige casus naar het oordeel van de Hoge Raad,
Handhaving in Amsterdam, augustus 2014 © Thomas Schlijper / Hollandse Hoogte
zoals gezegd, onvoldoende grondslag om daarop de
bevoegdheid tot het geven van bevelen als bedoeld in artikel 184 Sr te baseren. Artikel 172 lid 3 Gemw kon die
grondslag in casu (daarom dus) wel bieden en die bepaling voorzag, in plaats van de APV, alsnog in de mogelijkheid tot handhaving via artikel 184 Sr, zo zal de Hoge
Raad hebben geredeneerd. Deze zogeheten ‘of/of-jurisprudentie’ is door de Hoge Raad in het onderhavige arrest
niet doorbroken en in zoverre is er ook niets nieuws onder
de zon.
Conversie naar artikel 172 lid 3 Gemeentewet
en de betekenis van artikel 177 Gemeentewet
Wel nieuw en opvallend is het volgende. De Hoge Raad
oordeelt, zoals mocht worden verwacht, dat het hof met
juistheid had vastgesteld dat de toenmalige Amsterdamse
APV-bepaling niet inhield dat de burgemeester gerechtigd
was om het verwijderingsbevel te geven. De verrichtingen
van de burgemeester en de opsporingsambtenaar worden
door de Hoge Raad evenwel geconverteerd, van een
gemankeerd door de burgemeester aan de opsporingsambtenaar gemandateerd bevel op basis van (artikel 2.9
van) de APV, naar een ‘gaaf’ bevel van de burgemeester dat
op grond van artikel 172 lid 3 Gemw wel ‘krachtens wettelijk voorschrift’ is en mocht worden gedaan. Bij dat laatste
bevel was de opsporingsambtenaar ‘slechts’ betrokken in
het kader van de uitvoering daarvan. Zowel de instantie
die het bevel had uitgevaardigd, als de wettelijke grond-
4. HR 24 januari 2012, NJ 2013/49 m.nt.
5. Ook de art. 172a en 172b Gemw (de
Mevis, HR 9 oktober 2012, NJ 2013/53,
(Machielse).
Mevis, AB 2012/112, m.nt. Brouwer en
zgn. ‘Voetbalwet’) kunnen de grondslag
m.nt. P.A.M. Mevis, HR 11 december 2012,
8. De bevoegdheid ex artikel 172 lid 3
Schilder, HR 24 maart 2012, NJ 2013/50,
vormen voor een verwijderingsbevel. Maar
ECLI:NL:HR:2012:BY4827 en HR 17 sep-
Gemw wordt ‘licht’ genoemd in tegenstel-
HR 15 mei 2012,
dat is hier niet aan de orde.
tember 2013, NJB 2013/2135, afl. p. , NbSr
ling tot de bevelsbevoegdheid ex art. 175
ECLI:NL:HR:2012:BW5164, NJB
6. Zie immers in het algemeen HR 29 janu-
2013/314. Zie ook P.A.M. Mevis & R.J.
Gemw, de noodbevelsbevoegdheid, die
2012/1328 en HR 11 december 2012,
ari 2008, NJ 208/206, m.nt. P.A.M. Mevis
Verbeek, ‘Strafbaarheid ter zake van het
bedoeld is voor gevallen van oproerige
ECLI:NL:HR:2012:BY4827. Zie verder het
en vergelijk meer in het bijzonder HR 15
niet opvolgen van ambtelijk bevel vraagt
beweging, andere ernstige wanordelijkhe-
commentaar bij art. 184 Sr, Lindenberg,
mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5164, NbSr
meer aandacht voor strafrechtelijke
den, enz.
Tekst & Commentaar Openbare Orde en
2012/245, HR 24 januari 2012, NJ
bestanddelen van artikel 184 Sr’, DD
Veiligheid, Deventer: Kluwer 2014, p. 529-
2013/49, m.nt. P.A.M. Mevis en HR 27
2010/33, par. 5.
536.
maart 2012, NJ 2013/50, m.nt. P.A.M.
7. Vergelijk NLR, aant. 12 bij art. 184
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2299
Wetenschap
slag daarvan worden gewijzigd. Het hof had vastgesteld
dat de politieagent het bevel had gegeven en de Hoge
Raad maakt daar de burgemeester van. En het bevel is
niet, zoals door het hof overwogen, gegeven op grond van
de APV, maar volgens de Hoge Raad op grond van de
Gemeentewet. De Hoge Raad gaat dus van politieagent
naar burgemeester en van APV naar Gemeentewet. Uit
materieel rechtsstatelijk oogpunt is dit bedenkelijk. Burgers moeten immers vooraf met voldoende zekerheid
kunnen beoordelen of zij in een bepaald geval dienen te
voldoen aan het bevel als bedoeld in artikel 184 Sr. Die
verplichting moet uiteraard voldoende kenbaar en voorzienbaar zijn.10 In het onderhavige geval schort het daaraan, nu het bevel – ook naar de verdachte toe – door de
politieagent krachtens mandaat gegeven was, gebaseerd
was op artikel 2.9 APV, derhalve niet onder de vlag van
artikel 184 Sr kon vallen en in zoverre geen verplichting
voor de verdachte in het leven riep.
Dat de verdachte die afweging naar alle waarschijnlijkheid niet zal hebben gemaakt (hij had aan de verbalisant te kennen gegeven er ‘schijt’ aan te hebben toen hem
het voornemen tot het geven van een verwijderingsbevel
werd medegedeeld), maakt dat niet anders (al is opzet van
de verdachte op de rechtmatigheid van het bevel niet vereist). De bevelsbevoegdheid moet immers volstrekt rechtmatig zijn. En als van burgers enerzijds wordt verwacht
dat zij de wet (of beter: het recht) kennen, mag anderzijds
verlangd worden dat diezelfde wet en de bevoegdheidsgrondslag (mandaat) voldoende duidelijk zijn om daar het
gedrag in een concreet geval op af te stemmen. Het lex
certa-beginsel van artikel 1 Sr en artikel 7 EVRM schrijft
dat immers voor, ook al kan het zijn dat die duidelijkheid
omtrent een wettelijke regeling soms pas kan worden verkregen na bestudering van de rechtspraak of na het
inwinnen van advies daarover.11 Die duidelijkheid, meer in
het bijzonder aangaande de voorzienbaarheid van strafbaarheid op basis van artikel 184 Sr, ontbreekt in casu
echter. Met de onderhavige conversie zoals door de Hoge
Raad toegepast kon en hoefde de verdachte geen rekening
(te) houden. Niet voorzienbaar was dat artikel 172 lid 3
Gemw hier als vangnet zou (kunnen) hebben gediend.
Cassatietechniek
Naast voormeld probleem van materieel strafrechtelijke
aard, is er ook een strafprocesrechtelijk aspect dat bespreking verdient alvorens wij aan de bestuursrechtelijke aspecten toekomen. Het hof heeft op meerdere plekken in zijn
arrest aangegeven dat louter sprake was van toepassing
van de bevoegdheid van artikel 2.9 APV en van mandatering aan de districtchef bij Mandaatbesluit en ondermandaat conform de instructiebrief. Het was volgens het Hof
niet de burgemeester die het bevel zelf had gegeven (welk
bevel dan door de politieagent slechts zou zijn uitgereikt):
het is de politieagent geweest die het verwijderingsbevel in
(onder)mandaat had gegeven. Het Hof had voorts opgemerkt dat het Mandaatbesluit blijkens de bewoording daarvan niet zag, en gelet op artikel 177 lid 2 Gemw ook niet
kon zien, op de bevoegdheid van artikel 172 lid 2 Gemw, op
welke bevoegdheid door de advocaat-generaal bij het hof
een beroep werd gedaan.12 Dergelijke vaststellingen, die
door de Hoge Raad zelf worden geciteerd, behoren tot het
domein van de feitenrechter13 en zijn zozeer verweven met
2300
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
de feiten dat daarvan in cassatie uitgegaan moet worden.14
In het cassatiemiddel van het Openbaar Ministerie werd
gewezen op de bevoegdheid van de burgemeester ex artikel
172 lid 3 Gemw en werd betoogd dat het handelen van de
politieagent alleen op de uitvoering daarvan zag (waarbij
door het Openbaar Ministerie naar onze mening gelet op
de ‘of/of-jurisprudentie’ ten onrechte werd gezocht naar een
koppeling met artikel 2.9 APV voor de grondslag van het
bevel). Maar wat volgens het hof voor het lid 2 van artikel
172 Gemeentewet gold, geldt wat ons betreft natuurlijk ook
Waarom moest de boel
nu overhoop voor één
(incidentele) junk of vagebond?
voor lid 3. En de burgemeester heeft in de stukken aangaande de (onder)mandatering ook met geen woord gerept
van zijn bevoegdheid op grond van (artikel 172 lid 3 van)
de Gemeentewet. Niettemin haalt de Hoge Raad uit de door
de feitenrechter vastgestelde gang van zaken en het wettelijke systeem het oordeel dat de burgemeester ‘kennelijk’
wel op een nauwkeurig omschreven wijze de bevelsbevoegdheid van artikel 172 lid 3 Gemw had uitgeoefend en
bij de uitvoering daarvan de politieagent had betrokken.
Daarmee was dus volgens de Hoge Raad toch geen sprake
van een mandaat dat door artikel 177 lid 2 Gemw expliciet
verboden wordt als het gaat om de bevoegdheid van artikel
172 lid 3 Gemw.
Het lijkt erop dat de Hoge Raad de ruimte voor die
van het Hof afwijkende invulling creëert door, op zichzelf
juist, in r.o. 2.5 te overwegen dat de op artikel 184 lid 1 Sr
toegesneden tenlastelegging inhoudt ‘dat de verdachte
opzettelijk niet heeft voldaan aan het krachtens artikel
172 en/of artikel 177 van de Gemeentewet en/of artikel
2.9 APV door of namens de burgemeester van Amsterdam
gegeven bevel om zich te verwijderen uit het in de tenlastelegging genoemde overlastgebied.’ Daarmee valt de door
de Hoge Raad toegepaste constructie via artikel 172 lid 3
Gemw onder de tenlastelegging, maar op die constructie
was toenmalig burgemeester Cohen vast niet zelf gekomen en deze is door het hof ook expliciet en op feitelijke
gronden afgesneden. Het hof overwoog immers dat het
Mandaatbesluit blijkens de bewoording daarvan niet zag
op de bevelsbevoegdheid van artikel 172 lid 2 Gemw (en
dat zal voor het lid 3 van die bepaling niet anders zijn
geweest). Wij menen daarom dat de Hoge Raad zich hier
veel te ver op het terrein van de feitenrechter heeft begeven door aan de door het hof vastgestelde feiten een
tegenovergestelde toepassing te geven, waarvoor in cassatie geen ruimte bestaat.
De vraag is hierbij ook waarom de Hoge Raad tot
deze tour de force overgaat, mede gelet op de problemen
van bestuursrechtelijke aard die hieronder nog aan de
orde zullen komen. Het belang van deze ene (flut)zaak kan
het niet geweest zijn en de weeffout in artikel 2.9 APV is
door de Amsterdamse wetgever inmiddels verholpen.15
Daar komt bij dat het systeem – hoewel complex – ook
zonder deze omzetting sluitend is. In casu had de verdachte voor overtreding van de APV bij de kantonrechter
vervolgd kunnen worden, of had hem die overtreding subsidiair ten laste kunnen worden gelegd. Overtreding van
het toenmalige artikel 2.9 APV was namelijk zelfstandig
strafbaar gesteld in artikel 6.1 APV, met een overeenkomstige strafdreiging. Bij een meer voor de hand liggende
vervolging had de verdachte dus al in feitelijke aanleg niet
straffeloos hoeven blijven. In het omgekeerde geval gaat
de Hoge Raad mede daarom niet ambtshalve tot cassatie
over, omdat de verdachte hoe dan ook strafbaar blijft en
er steeds een gelijkwaardige strafdreiging bestaat.16 Was
het strafrechtelijke en bestuursrechtelijke systeem niet
meer gebaat bij een strakke hantering van het bestaande
stelsel, waarbij hetzij de APV, hetzij artikel 172 lid 3 Gemw
kan worden toegepast zonder dat de laatst genoemde
bepaling in gevallen als de onderhavige een gekunsteld
vangnet vormt? Anders gezegd: waarom moest de boel nu
overhoop voor één (incidentele) junk of vagebond?
Attributie bevelsbevoegdheid door de
gemeenteraad aan de burgemeester
Uit de in casu aangehaalde overweging van de Hoge Raad
is niet af te leiden dat de gemeenteraad de burgemeester
helemaal niet de bevoegdheid zou kunnen verlenen om op
grond van een door de raad vastgestelde verordening een
verwijderingsbevel te geven als waarvan hier sprake is. Dat
alleen de burgemeester in de gemeentelijke verordening
kan worden aangewezen als het gaat om bevoegdheden ter
handhaving van de openbare orde was al in 2005 door de
Hoge Raad beslist.17 Ook toen was sprake van een bevel, te
weten een verblijfsontzegging op grond van de APV. De
Hoge Raad oordeelde dat met de feitelijke handhaving van
de openbare orde ingevolge artikel 172 Gemw uitsluitend
de burgemeester is belast. De bevoegdheid tot het geven
van een dergelijk bevel kan door de gemeenteraad bij verordening niet aan een ander orgaan worden opgedragen
dan aan de burgemeester. De gemeenteraad kan niet aan
politieambtenaren een bevelsbevoegdheid of een andere
bevoegdheid ter uitvoering van een gemeentelijke verordening attribueren. Het gesloten stelsel van bevoegdheidstoedeling in de Gemeentewet verzet zich daartegen.18 Veel
onduidelijkheid kan daarover dan ook niet bestaan.
De gemeenteraad van Amsterdam had volgens de
Hoge Raad de bevelsbevoegdheid in casu echter niet uitdrukkelijk genoeg als een als zodanig herkenbare bevelsbevoegdheid aan de burgemeester geattribueerd: er werd
alleen gerept van een verplichting om zich uit het overlastgebied te verwijderen (en zich daar voor de duur van 24
uur niet meer te bevinden), na een daartoe strekkend bevel
van de burgemeester. De Hoge Raad volgt daarmee zijn eerdere strenge jurisprudentie met betrekking tot de strafbaarheid ex artikel 184 Sr bij het niet opvolgen van bevelen.19 Maar daar is wel wat op af te dingen. Een impliciete
attributie van bevoegdheden op de wijze als in artikel 2.9
APV Amsterdam is in het publiekrecht, waar eenzijdig
wordt ingegrepen in de rechtspositie van burgers, en in het
bijzonder in het bestuursrecht, niet ongebruikelijk. Zo
bepaalt artikel 5 van de Huisvestingswet bijvoorbeeld dat
het verboden is zonder vergunning van burgemeester en
wethouders een woonruimte in gebruik te nemen voor
bewoning. Daaruit is af te leiden dat aan het college van
burgemeester en wethouders de bevoegdheid is verleend
tot het verlenen van vergunningen voor dat doel. Toch
houdt de Hoge Raad met betrekking tot het strafrecht vast
aan de eis van een uitdrukkelijke bevoegdheidstoedeling.
Mandaat aan de politie
Het voorgaande laat onverlet dat de burgemeester zijn
bevelsbevoegdheid in beginsel kan mandateren aan een
ander, waaronder aan politieambtenaren. Mandaat is volgens artikel 10:1 Awb de bevoegdheid om in naam van
een bestuursorgaan besluiten te nemen. Een bestuursorgaan kan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid
zich tegen mandaatverlening verzet.20 Voor een bevelsbevoegdheid van de burgemeester die direct is gebaseerd op
artikel 172 lid 3 Gemw sluit artikel 177 lid 2 Gemeentewet, zoals gezegd, mandaat echter uit.21 Voor een bevelsbevoegdheid krachtens een APV geldt dat niet. Dan is mandaat wel mogelijk. En dat was in de onderhavige casus ook
het geval. De uitdrukkelijk in de APV aan de burgemeester
geattribueerde bevoegdheid tot het geven van een verblijfsverbod kan in individuele gevallen derhalve namens
hem krachtens mandaat en met inachtneming van diens
instructies zelfstandig door de politie worden uitgeoefend.22 Nu de Hoge Raad in het onderhavige geval de uit-
9. HR 11 maart 2008,
hebben op de openbare orde, te beletten of
bevelen ….,’ enz.
Teunissen.
ECLI:NL:HR:2008:BB4096, NJ 2008/208
te beëindigen. Hij bedient zich daarbij van
16. Zie immers HR 9 oktober 2012, NJ
18. Vergelijk VzAbRvS 18 mei 1993, AB
m.nt. P.A.M. Mevis, AB 2008/163 m.nt.
de onder zijn gezag staande politie.’
2013/53, m.nt. P.A.M. Mevis en HR 17
1994/333, m.nt. Zijlstra.
Brouwer en Schilder en Gst. 2008/103.
13. Zie immers A.J.A. van Dorst, Cassatie in
september 2013, NJB 2013/2135, afl. 36,
19. Zie voetnoot 5.
Anders Hennekes in zijn noot (Gst.
strafzaken, Deventer: Kluwer 2012, par.
p. 2534, NbSr 2013/314. Daarover ook
20. Zie art. 10:3 lid 1 Awb.
2014/36).
5.2. Genuanceerder A.E.M. Röttgering,
W.H. Jebbink, ‘Hoe zuiver is de strafkamer
21. Art. 177 Gemw spreekt van ‘machtigen’
10. Zo ook Mevis in zijn noten onder NJ
Cassatie in strafzaken. Een rechtsbescher-
van de Hoge Raad?’, NJB 2013/951 afl. 18,
om besluiten te nemen. Mandaat is de
2008/206 en NJ 2013/49, alsmede Mevis
mend perspectief (diss. Tilburg), Den Haag:
p. 1201-1205 en P.A.M. Mevis, ‘Versterking
publiekrechtelijke variant van machtiging.
& Verbeek, DD 2010/33, par. 3.
Sdu 2013.
van het ‘piep’-systeem; tijd om te ‘piepen’?
Zie Van Wijk/Konijnenbelt & VanMale,
11. Zie daarover J.S. Nan, Het lex certa-
14. Vergelijk ook advocaat-generaal Vegter
Enige opmerkingen over de inrichting van
Hoofdstukken van Bestuursrecht, Amster-
beginsel (diss. Tilburg), Den Haag: Sdu
in zijn conclusie voor deze zaak,
de cassatierechtspraak naar aanleiding van
dam: Reed Business 2011, p. 126.
2011.
ECLI:NL:PHR:2013:1267 (punt 11).
de wet tot ‘versterking’ daarvan’, DD
22. Het bevel wordt blijkens de Instructie
12. Art. 172 lid 2 Gemw luidt: ‘De burge-
15. Er staat thans: ‘De burgemeester kan
2013/9.
Verblijfsgebod Uitgaansgebieden van 15
meester is bevoegd overtredingen van
degene die in een op grond van artikel 2.8,
17. HR 11 oktober 2005, NJ 2008/207, m.
juli 2009 van de Politie Amsterdam Amstel-
wettelijke voorschriften die betrekking
eerste lid aangewezen overlastgebied [……]
nt. P.A.M. Mevis, Gst. 2006/133, m.nt.
land op schrift uitgereikt.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2301
Wetenschap
De Hoge Raad converteert in het onderhavige geval een beschikking
in een wettelijk voorschrift in materiële zin
oefening van de bevelsbevoegdheid niet baseert op artikel
2.9 APV, maar op artikel 172 lid 3 Gemw is dat echter in
strijd met artikel 177 lid 2 Gemw. Naar onze mening kan
namelijk niet gezegd worden dat de burgemeester het
bevel zelf heeft gegeven en de politieagent dat bevel
alleen heeft uitgevoerd. Wij lichten dat als volgt toe.
‘Uitvoeringsmandaat’?
De Hoge Raad probeert kennelijk onder het mandaatverbod uit te komen door te bepalen dat de burgemeester ‘bij
de uitvoering van deze bevelsbevoegdheid politieambtenaren [kan] betrekken, mits hij daarbij met voldoende
nauwkeurigheid aangeeft in welke omstandigheden politieambtenaren de door hem omschreven handelingen en
beslissingen moeten nemen.’ De vraag is wat de Hoge
Raad hier bedoelt met ‘uitvoering’ en ‘handelingen en
beslissingen’. Gelet op de wettelijke definitie van mandaat
(de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan
besluiten te nemen) kan het hier niet gaan om mandaat.
Dat is immers ook verboden. Van ‘uitvoeringsmandaat’ in
de zin van het uitvoeren van besluiten, zonder dat ook
opnieuw (op rechtsgevolg gerichte en op een aparte
publiekrechtelijke grondslag gebaseerde) besluiten worden genomen kan sinds het bestaan van de mandaatregeling in de Awb niet meer worden gesproken.23 ‘Uitvoeren’
bestaat uit het feitelijk realiseren van een besluit, zoals
het op schrift zetten van een vergunning of het feitelijk
toepassen van bestuursdwang, zonder dat daarbij nieuwe
rechtsgevolgen in het leven worden geroepen. Daar ziet
het Mandaatbesluit van de burgemeester van Amsterdam
niet op waar de burgemeester onder verwijzing naar de
artikelen 10:1 tot en met 10:12 Awb mandaat verleent om
een ‘bevel’ te geven; niet om een bevel ‘uit te voeren’. Van
dat laatste kan ook niet worden gesproken als de burgemeester bij wettelijk voorschrift in materiële zin aan een
onbepaalde groep van personen een verwijderingsbevel
heeft gegeven en de politie dat bevel moet concretiseren
tot bepaalde personen. Daarvoor is een aparte bij attributie te verlenen besluitbevoegdheid nodig. En voor attributie ontbreekt hier de wettelijke grondslag. In zulke gevallen wordt dan ook gebruik gemaakt van de
mandaatfiguur, waarbij de bevoegdheid om besluiten te
nemen wordt toegekend en waarbij veelal – zoals ook in
het Amsterdamse Mandaatbesluit het geval is – instructies worden meegegeven ter uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid, waarbij dat mandaat verregaand aan
banden is gelegd.24
Wat er ook zij van de nauwkeurige aanwijzingen in
het Mandaatbesluit en de instructiebrief aan de hand
waarvan de politie het bevel van de burgemeester volgens
de Hoge Raad kan en moet uitvoeren, in de constructie
van de Hoge Raad kunnen die aanwijzingen alleen maar
abstract zijn en geen betrekking hebben op concrete
gevallen. De bevoegdheid ex artikel 172 lid 3 Gemw ziet
op redelijk concrete, actuele gevallen, niet op globaal
omschreven overtredingen begaan door personen die nog
2302
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
op geen enkele wijze kunnen worden aangewezen en niet
op omstandigheden die zich nog niet hebben voorgedaan.
De politie heeft in de constructie van de Hoge Raad weliswaar geen carte blanche gekregen van de burgemeester,
maar wel een carte grise. Die houdt in dat de politieambtenaar in ieder geval nog enige beoordelingsvrijheid wordt
gegund en hij niet louter dient vast te stellen of een persoon aan de voorwaarden voldoet. Artikel 177 lid 2 Gemw
probeert dat soort situaties nu juist uit te sluiten. Het is
in dit kader opmerkelijk dat de Hoge Raad artikel 177 lid 2
Gemw wel noemt in de uitspraak, maar aan de betekenis
van deze bepaling verder geen woorden wijdt. De Hoge
Raad laat na aan te geven waarom die bepaling aan zijn
benadering in het onderhavige geval niet in de weg staat
en hij heeft ons niet ervan overtuigd dat hier van mandaat de facto en de jure geen sprake is.
Bevel als wettelijk voorschrift in materiële
zin?
Opmerkelijk is voorts dat de Hoge Raad het verwijderingsbevel zelf aanmerkt als een ‘wettelijk voorschrift in materiële zin’. Het is onduidelijk wat de Hoge Raad daarmee
bedoelt. In elk geval is dat bevel als ‘wettelijk voorschrift’
niet het wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 184 Sr
zelf. Dat artikel maakt duidelijk dat het bevel moet steunen op een (ander) wettelijk voorschrift. De kwalificatie
van een wettelijk voorschrift in materiële zin is voorts
onbegrijpelijk gelet op de formulering van artikel 184 lid 1
Sr, waarin niet staat dat het moet gaan om een ‘bevel
krachtens wettelijk voorschrift in materiële zin’. In dat
artikel is bedoeld dat het bevel is gebaseerd op een wettelijk voorschrift. Dus dat het bevel niet alleen voor wat
betreft de wettelijke grondslag van de bevoegdheid tot het
geven daarvan, maar ook voor wat betreft de inhoud van
de norm die overtreden wordt en waarop het bevel betrekking heeft, in een wettelijk voorschrift te vinden moet
zijn. De wettelijke grondslag van de bevoegdheid tot het
geven van een bevel is te vinden in artikel 172 lid 3 Gemw,
maar voor de vraag welke norm nu in concreto wordt
overtreden biedt dat artikel nauwelijks aanknopingspunten. In zoverre ontstaat spanning met het hiervoor al aangehaalde lex certa-gebod. De omschrijving in artikel 172
lid 3 Gemw, ‘bevelen die noodzakelijk zijn te achten voor
de handhaving van de openbare orde’, laat een grote
beoordelingsruimte aan de burgemeester om de norm,
waaraan degene tot wie het bevel zich richt zicht dient te
houden, in te vullen. De burgemeester stelt in zijn bevel
zelf de norm en daarmee de overtreding vast waarop hij
zijn bevel baseert. In de praktijk komt het erop neer dat de
burgemeester het ‘wettelijk voorschrift’ (in dit bevel) creeert.25 Dat de burgemeester krachtens dit artikel of anderszins bevoegd zou zijn tot het in het leven roepen van
materiële wetgeving (algemeen verbindende voorschriften) gaat echter te ver. De burgemeester heeft geen wetgevende bevoegdheid, behalve in noodsituaties op grond
van artikel 176 Gemw (noodverordeningen).26 Daar komt
bij dat de bevelsbevoegdheid op grond van artikel 172 lid
3 Gemw, zoals gezegd, niet strekt tot het geven van bevelen van algemene strekking maar tot bevelen voor duidelijk omschreven situaties: voor een concreet geval en voor
een enkeling of een beperkte, aanwijsbare groep personen.
Bevelen hebben in tegenstelling tot voorschriften een ad
hoc karakter. Voorschriften zijn voor herhaalde toepassing
vatbaar; bevelen hebben naar hun aard een eenmalige en
onmiddellijke werking.27 Het betreft hier derhalve beschikkingen en geen besluiten van algemene strekking, laat
staan wetgeving in materiële zin.28 De Hoge Raad converteert in het onderhavige geval een beschikking in een wettelijk voorschrift in materiële zin. Conversie van rechtshandelingen is in het publiekrecht echter alleen mogelijk
wanneer de bevoegdheid in beide gevallen bij hetzelfde
orgaan ligt en voor de geconverteerde handeling (ook) een
wettelijke grondslag bestaat.29 Hier ontbrak, zoals gezegd,
een wetgevende bevoegdheid. Dat maakt de kwalificatie
van het bevel in het hier besproken arrest onduidelijk.
De enige achterliggende gedachte die wij zouden
kunnen bedenken is dat de Hoge Raad artikel 177 lid 2
Gemw heeft willen omzeilen door de bevelsbevoegdheid
ex artikel 172 lid 3 Gemw op te vatten als een bevoegdheid tot het creëren van een materieel wettelijk voorschrift dat wordt uitgevoerd door de politie in de ‘in artikel 2.9 APV nauwkeurig omschreven gevallen’. De facto
wordt artikel 2.9 APV dan inhoudelijk ‘gewoon’ toegepast,
maar alleen met een andere bevoegdheidsgrondslag (artikel 172 lid 3 Gemw). Misschien vindt de Hoge Raad dat
niet bezwaarlijk, omdat het mandaatverbod zich, zoals
gezegd, niet verzet tegen mandatering van de bevoegdheid van artikel 2.9 APV.30 Zuiver is het in ieder geval niet.
Slot en aanbevelingen
Kortom, de Hoge Raad is niet duidelijk over (de wettelijke
grondslag voor) het verwijderingsbevel. De door de Hoge
Raad gepresenteerde constructie is ons inziens bovendien
nodeloos ingewikkeld. Wij zien daarvoor de volgende
oplossingen. In de eerste plaats zou de Hoge Raad het
door hemzelf gemaakte onderscheid tussen de verschillende redacties van de relevante bepalingen uit de APV
kunnen opheffen, omdat de burgemeester in dit soort
kwesties uiteindelijk steeds de bevoegde instantie is. Alle
APV-bepalingen leveren dan, ongeacht de specifieke redactie, het wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 184 Sr.
Dit kan door de interpretatie van artikel 184 Sr zo aan te
passen dat ‘(krachtens) wettelijk voorschrift’ niet de uit-
drukkelijke bevoegdheid daartoe behoeft in te houden
voor zover het gaat om de burgemeester. Een impliciete
bevoegdheid door de verplichting tot naleving van het
bevel is voldoende. In wat oudere, lagere jurisprudentie
kwamen die varianten ook wel voor.31 De Hoge Raad zou
dan moeten terugkomen op zijn huidige jurisprudentie in
dezen.
Nog overzichtelijker is het waarschijnlijk als alle
APV’s (en de model-APV van de VNG) een uniforme redactie krijgen, waardoor de burgemeester met zoveel woorden de bevoegdheid tot het geven van het bevel geattribueerd krijgt (bijvoorbeeld net zoals in Rotterdam en thans
in Amsterdam). De vraag is dan of de niet-naleving van
het bevel een overtreding moet zijn of blijven (bestraffing
binnen de APV dus) of het misdrijf van artikel 184 Sr
moet opleveren, of allebei.
Ten slotte zou in artikel 184 Sr het bestanddeel
‘krachtens wettelijk voorschrift’ kunnen vervallen, zodat
alle bevelen van een ambtenaar eronder vallen, ongeacht
of dat bevel nu afkomstig is van de agent zelf of van de
burgemeester. De door dit artikel gesanctioneerde aan de
ambtenaar opgedragen bevelsbevoegdheid wordt dan zeer
ruim en kan ook buiten het gebied van de verwijderingsbevelen worden ontleend aan artikel 3 Politiewet 2012. De
Hoge Raad kan dan de lijn van NJ 2008/206 verlaten en
terugkeren naar de Zijense nachtbraker-jurisprudentie,
waarbij een bevoegdheid ook op een taak kon worden
gebaseerd. Dit komt ons – indachtig ook de kritiek van
Mevis – onwenselijk voor, omdat ambtenaren daarmee
een vrijwel ongebreidelde macht krijgen en een zelfstandige bevelbevoegdheid voor de politie (Polizei-recht) niet
past in het Nederlandse systeem.
Onze voorkeur gaat dan ook uit naar een uniforme
redactie van de APV die de burgemeester een expliciete
bevoegdheid toekent tot het geven van een, desgewenst te
mandateren, verwijderingsbevel. Daarbij dient sanctionering bij voorkeur te geschieden op grond van de APV zelf.
Die oplossing past naadloos in het huidige systeem, vereenvoudigt dat systeem aanzienlijk, houdt dat werkbaar
en brengt het strafbare gedrag terug tot een speciaal daarvoor in het leven geroepen overtreding met afdoende
strafdreiging. Artikel 172 lid 3 Gemw kan dan alleen nog
worden gebruikt in uitzonderingssituaties. En de handhaving van een bevel op grond van dat artikel door middel
van artikel 184 Sr is dan alleen mogelijk als het bevel niet
krachtens mandaat, maar door de burgemeester zelf
wordt gegeven.
23. Een uitzondering is ‘ondertekenings-
onrechte – dat de Hoge Raad deze benade-
Zie ook reeds B.M.J. van der Meulen, Orde-
het juridisch discours aan de hand van
mandaat’ (art. 10:11 Awb), dat strikt geno-
ring in dit arrest deelt (Gst. 2014/36).
handhaving (diss. VU), Deventer: Kluwer
konversie van rechtshandelingen (diss.
men geen mandaat is.
26. Kamerstukken I 1990/91, 19403, 64b,
1993, p. 205 over het toenmalige artikel
Leiden), Leuven/Amersfoort: Acco 1986.
24. Art. 10:6 lid 1 Awb.
p. 17.
219 Gemw. Zie nu het commentaar bij
30. Zie daarover ook de noot van Mevis
25. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Openbare-
27. Kamerstukken I 1990/91, 19403, 64b,
artikel 172 lid 3 Gemw, Brainich & Rogier,
onder NJ 2008/207 (punt 12).
orderecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 33. In
p. 18.
Tekst & Commentaar Openbare Orde en
31. Zie daarover echter afwijzend Mevis &
punt 2 van zijn noot onder het hier bespro-
28. Dat wordt bevestigd door de vele voor-
Veiligheid, Deventer: Kluwer 2014, p.
Verbeek, DD 2010/33, par. 3-5.
ken arrest van de Hoge Raad stelt Henne-
beelden van de toepassing van ar. 172 lid 3
20-29.
kens het bevel gelijk met een wettelijk voor-
Gemw in de jurisprudentie van de Afdeling
29. Zie C.J. Bax, De geslotenheid van het
schrift en meent hij – ons inziens ten
Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
recht. Een onderzoek naar de structuur van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2303
Focus
1726
De Hoge Raad over
getuigenverzoeken
Toewijzing vergt vanaf 1 juli 2014 meer motivering
en tijdigheid
Rick Robroek1
De Hoge Raad heeft een overzichtsarrest gewezen inzake het oproepen en horen van getuigen ter
terechtzitting op verzoek van de verdediging in gewone strafzaken. De Hoge Raad lijkt de feitenrechter
tot meer terughoudendheid bij toewijzing van getuigenverzoeken te willen bewegen, terwijl hij zelf ook een
stap terug zet bij beoordeling van (afwijzende) beslissingen in cassatie. Het meest wezenlijk zijn echter
de eisen die aan de verdediging worden gesteld ten aanzien van onder meer motivering en tijdigheid van
getuigenverzoeken. Die eisen lijken zwaarder te zijn dan tot nu toe vaak werd aangenomen.
O
p 1 juli 2014 wees de Hoge Raad een meer dan
wezenlijk overzichtsarrest inzake het oproepen en
horen van getuigen ter terechtzitting op verzoek
van de verdediging in gewone strafzaken
(ECLI:NL:HR:2014:1496).2 De ‘ingewikkeldheid’ en de ‘onduidelijkheid’ op dat vlak, maken dat de Hoge Raad het nuttig
vindt om ‘per procesfase een uiteenzetting te geven van de
uitleg in de rechtspraak van de voor die fase gegeven wettelijke regels inzake het al dan niet oproepen dan wel
horen van daartoe door de verdediging opgegeven getuigen’. Die uiteenzetting is er één ‘op hoofdlijnen, met bijzondere aandacht voor enkele knelpunten’ waarbij waar nodig
de jurisprudentiële uitleg wordt ‘herijkt’ (2.1-2.2).3 Het overzichtsarrest van de Hoge Raad biedt niet slechts een actueel
overzicht van welk criterium op welk moment dient te worden toegepast. Gelet op de meer casuïstische arresten die
met het overzichtsarrest op 1 juli 2014 gevolgd zijn, lijkt
het overzichtsarrest eerst en vooral een opmaat tot het bieden van meer duidelijkheid over wat van de verdediging
mag worden verwacht ten aanzien van getuigenverzoeken.
In veel van de uitspraken worden de advocaten-generaal
niet gevolgd in hun conclusie die strekt tot vernietiging
omdat het verzoek zijdens de verdediging te snel is afgewezen. Dat wijst er op dat de nodige eisen mogen worden
gesteld aan getuigenverzoeken en dat de feitenrechter veel
vrijheid toekomt bij beoordeling van de verzoeken. Daarbij
zal de belasting die een getuigenverhoor voor het strafrechtelijk apparaat én in het bijzonder voor de betreffende
getuige oplevert een rol gespeeld hebben. In deze bijdrage
zal ik trachten de precieze koerswijziging te duiden.
De inhoud van het overzichtsarrest
Voor de meer technische vraag wanneer welke maatstaf
2304
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
(verdedigingsbelang of noodzakelijkheidscriterium) dient
te worden aangelegd, volsta ik met een verwijzing naar
het overzichtsarrest. Er is één aspect daarvan dat ik er wel
uitlicht en dat zijn de eisen die aan de opgave van getuigen in de appelschriftuur dienen te worden gesteld teneinde als een opgave in de zin van artikel 410 lid 3 Sv te
kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad eist in de eerste plaats dat een appelschriftuur tijdig moet zijn ingediend en stelt ten tweede dat niet kan worden volstaan
met de opgave van bijvoorbeeld ‘alle personen, onder wie
degenen doch niet uitsluitend, wier verklaringen de rechtbank blijkens de nog uit te werken bewijsconstructie voor
het bewijs heeft gebruikt’. Op dergelijke (ontijdig gedane
en ongespecificeerde) verzoeken hoeft niet te worden
beslist, nu deze niet zijn aan te merken als een opgave in
de zin van artikel 410 lid 3 Sv (2.41). De Hoge Raad laat
zich niet uit over ongemotiveerde, maar wel tijdig gedane
en voldoende gespecificeerde verzoeken. Niet valt echter
uit te sluiten dat in de toekomst daarvoor hetzelfde zal
gelden als voor ontijdig gedane en ongespecificeerde verzoeken, namelijk dat het uitblijven van een tijdige motivering maakt dat het verzoek aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium mag worden getoetst. Zelfs ten
aanzien van tijdig gedane doch ongemotiveerde verzoeken in eerste aanleg valt een dergelijke ontwikkeling niet
uit te sluiten. Het is daarbij een gemis dat de Hoge Raad
in zijn overzicht geen aandacht besteedt aan de pro-actieve werkwijze die landelijk breed wordt toegepast. In die
werkwijze worden in een vroeg stadium door rechtbank
of gerechtshof onderzoekswensen bij de verdediging opgevraagd zodat daarop voorafgaand aan de terechtzitting
door de voorzitter kan worden beslist.4 Een dergelijke
vorm van pro-activiteit lijkt onvermijdelijk in de Verkeers-
torens die op voorspraak van de leiding van de Nederlandse strafrechtspraak en het Openbaar Ministerie verenigd
in de Taskforce ZM-OM thans in den lande in oprichting
zijn.5 Een vraag die de Hoge Raad vooralsnog open heeft
gelaten is in hoeverre aan het uitblijven van een (tijdige)
reactie zijdens de verdediging consequenties kunnen worden verbonden. Ongeacht de inspanningen van de zijde
van rechtbank, hof en het (in de verkeerstoren tevens
zetelende) Openbaar Ministerie, blijft voor het toepasselijke criterium dus vooralsnog beslissend het moment waarop het verzoek is gedaan. Dat neemt echter niet weg dat,
zoals verderop zal blijken, de door de Hoge Raad ingezette
lijn de mogelijkheid biedt om dergelijk omstandigheden
bij de beoordeling van het verzoek mee te wegen.
Verdedigingsbelang
Bij beschrijving van het verdedigingsbelang wordt in het
overzichtsarrest aangesloten bij wat in (eerdere) rechtspraak en in de doctrine wordt aangenomen, namelijk dat
die maatstaf er toe dwingt een verzoek te beoordelen vanuit het perspectief van de verdediging. Afwijzing van een
door of namens de verdachte gedaan getuigenverzoek is
slechts mogelijk indien de punten waarover de getuige
kan verklaren ‘in redelijkheid niet van belang kunnen zijn
voor enige in zijn strafzaak te nemen beslissing dan wel
redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat die getuige
iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren’ (2.6).
De Hoge Raad brengt dit er toe dat enerzijds terughoudendheid moet worden betracht bij afwijzing, maar dat
anderzijds het verdedigingsbelang met zich brengt dat het
verzoek van de verdediging naar behoren wordt gemotiveerd wil tot toewijzing van dat verzoek gekomen worden:
‘Zo is afwijzing van het verzoek goed denkbaar als het
verzoek niet dan wel zo summier is onderbouwd dat
de rechter buiten staat is het verzoek te toetsen aan
de maatstaf van het verdedigingsbelang. Van de verdediging mag worden verlangd dat zij ten aanzien van
iedere van de door haar opgegeven getuigen motiveert waarom het horen van deze getuige van belang
is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348
en 350 Sv te nemen beslissing. Te denken valt in dit
verband aan het opgeven van de redenen voor het
doen horen van de zogenoemde getuigen à décharge
wier verklaringen kunnen strekken tot staving van de
betwisting van het tenlastegelegde, of het doen horen
van getuigen à charge die in het vooronderzoek zijn
gehoord, teneinde deze personen of hun afgelegde
verklaringen op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid te toetsen.’
Op grond hiervan lijkt te kunnen worden geoordeeld dat
afwijzing – om de woorden van de Hoge Raad te gebruiken - ‘goed denkbaar’ is wanneer de verdediging verzuimt
redenen op te geven waarom een bepaalde getuige dient
te worden gehoord ter staving van de betwisting van het
tenlastegelegde danwel ter toetsing van de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van belastend bewijsmateriaal.
De enkele opgave dat een getuige moet worden gehoord
teneinde de betrouwbaarheid van die getuige te toetsen,
lijkt niet te dwingen tot toewijzing van het verzoek tot
het horen van die getuige vanwege het verdedigingsbelang. De hierna nog te bespreken casuïstiek biedt aanknopingspunten voor deze uitleg.
Ten aanzien van verzoeken tot het horen van getuigen ter onderbouwing van een beroep op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, voegt de Hoge Raad
daaraan nog toe dat de verdediging dient aan te geven tot
welk rechtsgevolg in de zin van artikel 359a Sv het veronderstelde vormverzuim dient te leiden en dat het voor de
hand ligt toewijzing achterwege te laten indien een eventueel vormverzuim niet kan leiden tot een in artikel 359a
Sv genoemd rechtsgevolg. Voorts benadrukt de Hoge Raad
ook hier weer dat van de verdediging mag worden gevergd
gemotiveerd uiteen te zetten waarom getuigen dienen te
worden gehoord om de vraag naar de rechtmatigheid van
het voorbereidend onderzoek aan de orde te stellen (2.7).
Noodzakelijkheidscriterium
Het noodzakelijkheidscriterium is gerelateerd aan de verantwoordelijkheid van de strafrechter voor de volledigheid
van het onderzoek van de zaak. Dat betekent, aldus de Hoge
Raad, dat ‘bij de beoordeling van een gemotiveerd, duidelijk
en stellig verzoek van de verdediging aan de rechter om
ambtshalve gebruik te maken van zijn bevoegdheid om zelf
getuigen op te roepen, slechts van belang [is] of hij het
Auteur
voor de oproeping van haar getuigen. Of
anders uitgelegd te kunnen worden dan als
ter. Enkele gedachten over de organisatie
1. Mr. drs. R. Robroek is stafjurist bij het
de Hoge Raad daarmee zeggen wil dat een
een kritische noot over het huidige stelsel.
van het strafproces (oratie Groningen), Den
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, weten-
dergelijk stelsel de voorkeur verdient durf ik
Daarmee sluiten ze aan bij de kritiek van
Haag: Boom Juridische uitgevers 2010 en
schappelijk medewerker bij de vakgroep
niet te zeggen. De slotopmerking waarin de
Duker en Jebbink op het bestaande onder-
voor een evaluatie daarvan R. Robroek, ‘De
Strafrecht RUG en rechter-plaatsvervanger
Hoge Raad de vraag opwerpt ‘naar het
scheid tussen het verdedigingsbelang en
proeftuin 2010. Organiseren en verant-
bij de Rechtbank Limburg.
bestaansrecht van twee verschillende maat-
noodzakelijkheidscriterium: M.J.A. Duker,
woorden door de strafrechter’, Research
staven voor de beoordeling van verzoeken
‘Noodzaak en verdedigingsbelang: naar
Memoranda 2011, nr. 4.
Noten
om getuigen op te roepen respectievelijk te
meer eenduidigheid’, DD 2008/3 en W.
5. Taskforce OM-ZM, Recht doen. Samen-
2. Tussen haakjes wordt hierna telkens
horen, mede in aanmerking genomen dat
Jebbink, ‘Noodzaak + eerlijkproces = verde-
werken loont, februari 2014. Zie ook
verwezen naar de relevante overwegingen
de in art. 6 EVRM gewaarborgde rechten
digingsbelang. Toepassing van criteria voor
http://ivorentoga.nl/archieven/2441
in het overzichtsarrest.
van de verdachte daartoe geenszins dwin-
het beoordelen van strafzaken is geen
(‘Recht doen. Samenwerken loont. Rapport
3. De Hoge Raad maakt in dit verband de
gen en dat – aldus HR 19 juni 2007,
hogere wiskunde’, NJB 2013/2561, afl. 44,
Taskforce OM-ZM februari 2014’) en
vergelijking met het stelsel van het oor-
ECLI:NL:HR:2007:AZ1702, NJ 2007/626 –
p. 3074-3078. De beantwoording van die
http://ivorentoga.nl/archieven/2601 (‘De
spronkelijke Wetboek van Strafvordering
de concrete toepassing van het ene criteri-
vraag is volgens de Hoge Raad echter niet
actieve en activerende strafrechter in de
(Sv), wat er op neer kwam dat elke proces-
um soms niet wezenlijk verschilt van wat
aan de rechter maar aan de wetgever.
verkeerstoren’).
partij – de verdachte door middel van dag-
met de toepassing van het andere criterium
4. Zie voor de werkwijze M. Otte, Organi-
vaarding via een deurwaarder – zorg droeg
zou worden bereikt’ lijkt in ieder geval niet
seren en verantwoorden door de strafrech-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2305
Focus
Hybrid Witness by Eko Nugroho 2012, Musee’d Art Moderne de la Ville de Paris © Peter Horree / Alamy
horen van die getuigen noodzakelijk acht met het oog op de
volledigheid van het onderzoek’. Wanneer een verzoek dient
te worden beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium kan dat verzoek worden afgewezen ‘op de
grond dat de rechter zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht acht en hem dus de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken’.
De Hoge Raad merkt daarbij op dat van een aldus
gemotiveerde afwijzing niet kan worden gezegd ‘dat die
ervan blijk geeft dat de rechter op ontoelaatbare wijze is
vooruitgelopen op hetgeen de getuigen zouden kunnen
verklaren’ (2.8). Meer algemene regels zijn volgens de
2306
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
Hoge Raad niet te geven, zij het dat in ieder geval van
belang zijn de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren en de indringendheid van de
door de verdediging aangevoerde argumenten om de
betreffende getuige te horen (2.9).
Toetsing in cassatie: nadere invulling te vergen
motivering en tijdigheid van een getuigenverzoek
Naast een beschrijving van de aan te leggen maatstaven,
gaat de Hoge Raad uitgebreid in op de toetsing in cassatie.
Daarbij stelt de Hoge Raad voorop dat in cassatie wat
betreft de beslissingen tot het niet horen of het niet
oproepen van getuigen niet over de juistheid kan worden
geklaagd. Er kan slechts worden geoordeeld of de juiste
maatstaf is toegepast en of de beslissing begrijpelijk is
(2.74). Die begrijpelijkheidstoets kan in verband met de
aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering
van de omstandigheden van het geval in cassatie niet
anders dan beperkt zijn (2.77).
In r.o. 2.76 geeft de Hoge Raad aan waar bij die
begrijpelijkheidstoets op gelet wordt:
‘Bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het oproepen van getuigen gaat het in cassatie uiteindelijk om de vraag of de beslissing
begrijpelijk is in het licht van - als waren het communicerende vaten - enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. Bij de beoordeling van
de begrijpelijkheid van de beslissing kan ook het
procesverloop van belang zijn, zoals (i) het stadium
waarin het verzoek is gedaan, in die zin dat het verzoek eerder had kunnen en redelijkerwijs ook had
moeten worden gedaan, en (ii) de omstandigheid
dat de bij de appelschriftuur opgegeven getuigen
– al dan niet op vordering van de advocaat-generaal – (alsnog) op de voet van art. 411a of art. 420
Sv zijn gehoord door een rechter-commissaris of
een raadsheer-commissaris, waardoor in de regel
het belang zal zijn ontvallen aan de oproeping van
die getuigen ter terechtzitting.’
In lijn met de jurisprudentiële koers van de Hoge
Raad van de laatste jaren, zowel op formeel- als materieelrechtelijk vlak, wordt de feitenrechter dus veel vrijheid
gelaten bij beoordeling van getuigenverzoeken. Dat neemt
niet weg dat de Hoge Raad de nodige eisen lijkt te stellen
aan de motivering van getuigenverzoeken. Een oppervlakkige motivering zijdens de verdediging vergt gelet op de
hiervoor weergegeven overweging slechts een oppervlakkige motivering zijdens de feitenrechter bij afwijzing. Verder mogen consequenties verbonden worden aan het stadium waarin het verzoek is gedaan en aan overige
aspecten van het procesverloop.
De toepassing van het overzichtsarrest
Misschien nog wel belangrijker dan het overzichtsarrest
zelf, is de concrete toepassing daarvan in de zaken waarin
de Hoge Raad op dezelfde dag arrest wees. Daarbij valt een
onderscheid te maken in arresten waarin de Hoge Raad
nadere invulling geeft aan het verdedigingsbelang, arresten waarin het noodzakelijkheidscriterium nader wordt
ingevuld en arresten waarin voor de verdediging nadelige
consequenties zijn af te leiden aan het niet tijdig opgeven
en motiveren van getuigenverzoeken. De belangrijkste
aspecten zal ik hieronder kort toelichten.6
Verdedigingsbelang
In de arresten ECLI:NL:HR:2014:1570 en
ECLI:NL:HR:2014:1567 was de afwijzing door het hof van
de verzoeken tot het horen van nog niet gehoorde getuigen onder meer ingegeven doordat onvoldoende onderbouwd was waarom de getuigen ter toetsing van de
betrouwbaarheid van die getuigen in aanwezigheid van
de verdediging ten overstaan van een rechter dienden te
worden gehoord. De Hoge Raad liet de afwijzende beslissingen van het hof in beide zaken in stand.
Meer concreet werd het in de eerste zaak van belang
geacht dat door de verdediging niet was aangegeven welke vragen nog zouden dienen te worden beantwoord. Die
overweging valt op in de wetenschap dat de verdediging
de getuigen (in dit geval een zestal verbalisanten) nog
niet zelf had kunnen ondervragen. Er bestaat dus geen
algemeen recht om verbalisanten zelf en ten overstaan
van een rechter te ondervragen, zeker niet over onderwerpen waarover zij zich al eens hebben uitgelaten. Het
belang daarvan moet concreet worden onderbouwd.
In de tweede zaak werd onvoldoende geacht te verwijzen naar omstandigheden waarover de verzochte getuigen zich al hadden uitgelaten in eerdere, reeds langer tot
het dossier behorende, schriftelijke verklaringen. Daarbij
was het de Hoge Raad kennelijk om het even dat de getuigen nog niet in het bijzijn van de verdediging waren
gehoord. Onderbouwd had moeten worden waarom een
De feitenrechter wordt veel
vrijheid gelaten bij beoordeling
van getuigenverzoeken
getuige in aanwezigheid van de verdediging en ten overstaan van een rechter hetzelfde moet worden gevraagd als
hem of haar reeds bij de politie is gevraagd. Ook hieruit
zou kunnen worden afgeleid dat een algemene verwijzing
naar het ondervragingsrecht niet voldoende is.
Bij de tweede zaak moet wel de kanttekening worden
geplaatst dat in die zaak getoetst werd aan het noodzakelijkheidscriterium waarbij slechts rekening gehouden werd
met het verdedigingsbelang. In hoeverre aan deze uitspraak conclusies kunnen worden verbonden voor de invulling van het verdedigingsbelang zal de toekomst dus nog
moeten uitwijzen. Het lijkt er echter op dat buiten het
geval waarin sprake is van een getuige die ‘in zijn eentje’
beslissend is voor de vraag naar de betrokkenheid van verdachte bij een strafbaar feit (op grond van de ‘sole or decisive’-regel), niet langer lijkt te kunnen worden volstaan met
een algemene verwijzing naar het ondervragingsrecht.7
Ook niet in het geval het verdedigingsbelang van toepassing is. Voor verbalisanten heeft de Hoge Raad dat nu uitdrukkelijk vastgesteld. Niet valt uit te sluiten dat dezelfde
6. Onderstaande casuïstische bespreking is
spraak: HR 29 januari 2013, NJ 2013/145
ontleend aan mijn bijdragen die in augustus
m.nt. Schalken. Mogelijk dat in de toekomst
tot en met oktober over dit thema versche-
deze gevallen nog worden uitgebreid onder
nen op het blog www.ivorentoga.nl. In die
invloed van jurisprudentie van het EHRM,
(uitgebreidere) bijdragen vallen tevens
zie bijvoorbeeld de uitspraak in de zaak
samenvattingen te vinden van de hier
Schatschaschwili vs. Germany (EHRM 17
besproken arresten.
april 2014, appl.nr. 9154/10) en in het
7. Zie voor de uitwerking van de ‘sole or
bijzonder de annotatie daaronder van M.J.
decisive’-regel in de Nederlandse recht-
Dubbelaar in EHRC 2014/169.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2307
Focus
lijn zal worden gevolgd ten aanzien van ‘gewone’ getuigen.
Het overzichtsarrest en het hiervoor als tweede aangehaalde arrest wijzen in ieder geval sterk in die richting.
Noodzakelijkheidscriterium
Ten aanzien van het noodzakelijkheidscriterium valt in
het bijzonder uit ECLI:NL:HR:2014:1559 en
ECLI:NL:HR:2014:1568 het nodige te concluderen in relatie tot het veelvoorkomend verzoek een alternatief scenario te toetsen. In beide zaken strekten de verzoeken ertoe
middels het horen van getuigen ondersteuning te verkrijgen voor alternatieve scenario’s. Het hof wees de verzoeken telkens af en de Hoge Raad achtte die oordelen niet
onbegrijpelijk. Niet onbelangrijk is dat het hof het daarbij
relatief eenvoudig had omdat de verzoeken telkens voorwaardelijk waren gedaan indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen. Daarom kon het hof in het eindarrest eerst uitgebreid overwegen waarom het geen geloof
hechtte aan de geschetste alternatieve scenario’s en op
grond van die onaannemelijkheid bij eindarrest de verzoeken afwijzen. Dergelijk strafvorderlijk gemak bestaat echter niet wanneer over de noodzakelijkheid moet worden
geoordeeld alvorens een beslissing moet worden gegeven
over de bewijsvraag én dus ook over de aannemelijkheid
van het alternatief scenario.
De oplossing die de Hoge Raad creëert is dat de feitenrechter wordt opgedragen zich af te vragen of hij zich door
het verhandelde ter terechtzitting al dan niet voldoende
ingelicht acht. Is dat het geval dan kan op grond daarvan
worden vastgesteld dat hem de noodzakelijkheid van het
gevraagde verhoor niet is gebleken. Daarbij hoeft de feitenrechter zich dus niet op voorhand uit te laten over de aannemelijkheid van een alternatief scenario (en daarmee hetgeen de verzochte getuigen zouden kunnen verklaren),
maar slechts over de mate waarin hij zich voldoende ingelicht acht om daarover een beslissing te nemen.8
Tijdigheid van het opgeven en motiveren van
getuigenverzoeken
De eis van tijdigheid van getuigenverzoeken is in zekere
zin reeds verwerkt in de wettelijke regeling. Het door de
rechter te bezigen criterium is immers afhankelijk van
het moment waarop het verzoek wordt gedaan. Daarbij is
telkens een vast moment bepaald waarop het ‘lichtere’
verdedigingscriterium overgaat op het ‘zwaardere’ noodzakelijkheidscriterium.
Aan deze kantelpunten is door de Hoge Raad nu toegevoegd dat rechters bij de beoordeling van verzoeken – om
het even welk criterium van toepassing is – de tijdigheid
van die verzoeken kunnen betrekken, alsmede het moment
en de wijze waarop dat verzoek is gemotiveerd. Zo valt ten
aanzien van het aspect van tijdigheid uit
ECLI:NL:HR:2014:1567 af te leiden dat op een zeker moment
van de verdediging mag worden gevergd voldoende specifiek aan te geven ten aanzien van welke punten – die niet
eerder aan de orde hadden kunnen worden gesteld – bepaalde getuigen bevraagd zouden moeten worden. In het verlengde daarvan wordt de verdediging in
ECLI:NL:HR:2014:1688 en ECLI:NL:HR:2014:1615 mede afgerekend op het feit dat het verzoek pas ver in de procedure
wordt gedaan. In een van die zaken speelt daarbij nadrukkelijk een rol dat de raadsman niet aannemelijk heeft
gemaakt waarom hij de voor het oproepen van de verzochte
getuige vereiste adresgegevens niet eerder kon verschaffen.
Daarmee wordt het moment waarop het verzoek
wordt gedaan niet alleen van belang voor het toepasselijke
criterium, maar gaat het ook bij toepassing van het criterium zelf een rol spelen. Het moment waarop het verzoek
wordt gemotiveerd krijgt bovendien ook een plaats in het
beoordelingsschema terwijl voorheen slechts relevant was
het moment waarop het verzoek was gedaan. Of dat gemotiveerd was of niet, deed er niet toe. Vervolgens geldt hoe
later het verzoek wordt gedaan en hoe later het verzoek
wordt gemotiveerd, des te zwaarder de eisen zijn die daaraan gesteld kunnen worden (uiteraard slechts indien het
verzoek en de motivering daarvan niet eerder gedaan hadden kunnen worden). Het criterium hoeft daarbij weliswaar
niet te wijzigen, maar bij beantwoording van de vraag of
aan het criterium is voldaan mogen de tijdigheid van het
verzoek en de tijdigheid van de motivering wel worden
betrokken.9 Het lijkt daarbij niet ongerechtvaardigd te stellen dat het niet of niet tijdig voldoen aan een verzoek in de
(eerder gememoreerde) voorfase onderzoekswensen op te
geven, deze nader te motiveren of anderszins van belang
geachte informatie te verschaffen een rol mag spelen bij de
beoordeling van getuigenverzoeken.
Slotsom
Al met al lijkt de Hoge Raad de feitenrechter tot meer
terughoudendheid bij toewijzing van getuigenverzoeken
te willen bewegen, terwijl hij zelf ook een stap terug zet
bij beoordeling van (afwijzende) beslissingen in cassatie.
Het meest wezenlijk zijn echter de eisen die aan de verdediging worden gesteld ten aanzien van onder meer
motivering en tijdigheid van getuigenverzoeken. Die
eisen lijken zwaarder te zijn dan tot nu toe vaak werd
aangenomen. Als het aan de Hoge Raad ligt, vergt toewijzing van getuigenverzoeken vanaf 1 juli 2014 meer motivering en tijdigheid.
8. De vraag is overigens hoe bevredigend
de schijn van vooringenomenheid te vermij-
doorbreken door de strafrechter hiertoe
beoordeling van aanhoudingsverzoeken,
deze oplossing is. Formeel is er weliswaar
den zal de strafrechter niets meer zeggen,
uitdrukkelijk uit te nodigen en vervolgens
vergelijk HR 26 januari 1999,
geen sprake van vooringenomenheid, maar
terwijl dat voor de verdediging toch wel
niet al te snel gebruik maken van het wra-
ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294.
de goede verstaander leest erin dat de
nuttige informatie is (zie over dit thema
kingsinstrument.
Hoe verder het proces is gevorderd, hoe
rechter bij afwijzing zijn oordeel over het
uitgebreid L. de Weerd en L. Stapel, ‘De
9. Daarmee zien we de strafvorderlijke
meer er van de verdediging wordt ver-
alternatieve scenario wel al gevormd heeft.
speelruimte van de strafrechter. Een plei-
trechter zoals we die kennen in het kader
wacht.
Tegelijkertijd moet de verdediging maar
dooi voor een meer open en transparante
van het voortbouwend appel ook terug bij
afwachten wat dat oordeel is en al helemaal
opstelling’, Proces 2014/93, 3, p. 211-225).
getuigenverzoeken. Een dergelijke trechter
wat de motivering van dat oordeel is. Om
De verdediging zou deze impasse kunnen
valt in wezen ook te herkennen bij de
2308
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
Fernández Mártinez genoemd als lid van
and Religions van de Université catholique de
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
deze vereniging en als verdediger van de
Louvain en de American Religious Freedom
standpunten; bij het artikel was ook een foto
Program of the Ethics and Public Policy Cen-
EHRM
2309
van hem en zijn gezin opgenomen. Daarop
ter. Op 30 januari 2013 heeft een hoorzitting
Hoge Raad (civiele kamer)
2310
volgde in 1997 een besluit van de Paus dat
in de zaak plaatsgevonden.
Adf. bestuursrechtspraak RvS
2314
inhield dat Fernández Mártinez alsnog de
Centrale Raad van Beroep
2317
eerder verzochte dispensatie van het celibaat
C. Uitspraak van het Hof
College Beroep bedrijfsleven
2319
verkrijgt, maar ook dat hij zijn status als cle-
(Grote Kamer: Spielmann (President),
ricus verloor, inclusief alle daarbij behorende
Raimondi, Villiger, Berro-Lefèvre, Šikuta,
rechten en verplichtingen. Als gevolg hiervan
Nicolaou, Sajó, Power-Forde, Karakaş, Nußber-
Europees Hof voor de
Rechten van de Mens
kwam Fernández Mártinez niet langer het
ger, Potocki, Lemmens, Jäderblom, Griţco,
recht toe om het Katholieke geloof op een
Vehabović, Dedov (rechters), Saiz Arnaiz
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
lagere openbare school te onderwijzen. De
(rechter ad hoc))
kers van de Universiteit Leiden, de VU
Diocese informeerde hierover het Ministerie
De Grote Kamer neemt aan dat het besluit
Amsterdam en de Radboud Universiteit.
van Onderwijs, dat in september 1997
tot het niet verlengen van het contract van
Onderstaande bewerking is verzorgd door
Fernández Mártinez liet weten dat zijn jaar-
Fernández Mártinez primair is gebaseerd op
prof. mr. J.H. Gerards (Radboud Universiteit).
contract (dat tot dan toe ieder jaar was ver-
de publiciteit die aan diens gezinssituatie is
Alle uitspraken van het EHRM staan op www.
lengd) niet meer kon worden voortgezet,
gegeven. De kwestie komt daarmee binnen
echr.coe.int; een selectie verschijnt uiteinde-
omdat niet aan de daarin gestelde voorwaar-
het bereik van art. 8 EVRM en niet zozeer
lijk in Reports of Judgments and Decisions. De
de was voldaan dat de werknemer geen
binnen dat van art. 10 EVRM – dat laatste
uitspraken van kamers van het EHRM wor-
schandaal veroorzaakt.
zou alleen het geval zijn geweest als de kri-
den drie maanden na de uitspraakdatum
Fernández Mártinez heeft voor alle bevoegde
tiek op de kerk als zodanig bepalend was
definitief, tenzij er intern appel wordt inge-
Spaanse rechters geprocedeerd tegen het
geweest voor de beslissing tot niet-verlen-
steld bij de Grote Kamer van het Hof.
besluit om zijn contract niet voort te zetten.
ging, en daarvan is volgens de Grote Kamer
In amparo besloot het Spaanse Constitutio-
niet gebleken. Het Hof overweegt in dit licht
nele Hof dat in de afweging van de in geding
ook dat de beslissing tot niet-vernieuwing
zijnde belangen doorslaggevend gewicht
van de aanstelling grote gevolgen heeft voor
moest worden toegekend aan de autonomie
het professionele leven van klager. Inbreuken
en de belangen van de kerk, zodat het niet
op het professionele leven vallen volgens vas-
voortzetten van het contract van Fernández
te rechtspraak van het EHRM binnen het
Grote Kamer. Godsdienstvrijheid. Recht op
Mártinez niet in strijd kon worden bevonden
bereik van art. 8 EVRM; dat geldt in dit geval
respect voor het privéleven. Art. 8 EVRM.
met de Spaanse grondwet.
nog sterker vanwege de nauwe verbonden-
1727
12 juni 2014, appl. nr. 56030/07
heid van de professionele activiteiten van
Niet-verlenging aanstelling van priester/
godsdienstleraar wegens publiciteit over
B. Procedure
Fernández Mártinez met diens religie.
diens schending van het celibaat. Verplich-
Fernández Mártinez heeft op 11 december
Volgens het EHRM is in dit geval sprake van
ting voor de staat tot het respecteren van
2007 een klacht ingediend bij het EHRM,
een directe inmenging in het recht op res-
religieuze autonomie van kerkgenootschap-
waarin hij heeft gesteld dat het niet-verlen-
pect voor het privéleven, nu de beslissing om
pen. Loyaliteitsverplichting voor werkne-
gen van zijn aanstelling een ongerechtvaar-
het contract niet te verlengen niet is geno-
mers van organisaties gebaseerd op
digde inbreuk vormt op het recht op respect
men door de kerk, maar door de staat in de
religieuze grondslag. Ruime margin of
voor het privéleven (art. 8 EVRM), hetzij
hoedanigheid van de minister van onderwijs.
appreciation. Geen disproportionele
afzonderlijk, hetzij in samenhang met het
Het gaat hier dus niet om een nalaten van de
aantasting EVRM.
verbod van discriminatie op grond van gods-
staat, bijvoorbeeld om aanwijzingen te geven
dienst (art. 14 EVRM). Bovendien heeft hij
aan de Kerk, zodat de zaak niet aan de hand
gesteld dat de publiciteit die is gegeven aan
het leerstuk van de positieve verplichtingen
zijn gezinssituatie aan de basis heeft gelegen
hoeft te worden beoordeeld.
van het besluit tot niet-verlenging, hetgeen
Ten aanzien van de rechtvaardiging van deze
hij in strijd acht met het recht op respect
inbreuk onderzoekt het EHRM allereerst of
A. Feiten
voor zijn religie (art. 9 EVRM) en de vrijheid
er een voldoende wettelijke grondslag voor
Fernández Mártinez werd in 1961 tot priester
van meningsuiting (art. 10 EVRM). Op 15 mei
het niet-verlengen van het contract bestond.
gewijd en werkte sinds 1991 als leraar Katho-
2012 heeft een Kamer van het EHRM (derde
Het wijst erop dat de beslissing hierover is
lieke religie en ethiek bij een openbare
sectie) met zes stemmen tegen één een
gebaseerd op een internationale overeen-
school voor voortgezet onderwijs. Toen hij in
schending vastgesteld van art. 8 EVRM.
komst tussen de staat en de Heilige Stoel.
1984 wilde huwen, verzocht hij bij het Vati-
Op 12 juli 2012 heeft Fernández Mártinez
Volgens de Grote Kamer had op basis van het
caan om dispensatie van het celibaat, maar
verzocht om in hoger beroep te mogen
contract voor Fernández Mártinez duidelijk
op dat moment ontving hij geen reactie. Hij
komen bij de Grote Kamer van het EHRM, een
kunnen zijn dat hij geen schandaal mocht
kreeg vervolgens samen met zijn echtgenote
verzoek dat het EHRM op 24 september 2012
veroorzaken op de manier waarop hij dat
vijf kinderen en verrichtte zonder problemen
heeft gehonoreerd. Verschillende organisaties
heeft gedaan. De inbreuk voldeed daarmee
zijn dagelijkse werkzaamheden op de school.
hebben verlof gekregen om schriftelijke
aan het vereiste van voorzienbaarheid.
In november 1996 verscheen er een artikel in
opmerkingen in te brengen in de procedure
Ten aanzien van de vraag of bij het besluit
een regionale krant over het werk van een
voor de Grote Kamer, namelijk de Spaanse
tot niet-verlenging en de beoordeling daar-
vereniging die zich inzet voor het optioneel
Episcopale Conferentie, het European Centre
van door de nationale rechter een redelijke
worden van het celibaat. In het artikel werd
for Law and Justice (ECLJ), de Chair for Law
belangenafweging is gemaakt, stelt de Grote
(EVRM art. 8)
Fernandez Martinez vs. Spanje
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2309
Rechtspraak
Kamer voorop dat sprake is van een botsing
en in het licht van de hiervoor weergegeven
op de Nederlandse markt aan, waaronder de
tussen het recht op respect voor het privéle-
overwegingen, besluit het EHRM met 9 stem-
Magic Cube en de Keychain Magic Cube.
ven enerzijds en het recht van de kerk op
men tegen 8 dat art. 8 EVRM niet is geschon-
In dit kort geding heeft Rubik diverse
respect voor zijn autonomie anderzijds. Bij
den. Met 14 stemmen tegen 3 concludeert
inbreukvorderingen ingesteld. De voorzienin-
een belangenafweging in een dergelijke bot-
het dat het, gelet op dat oordeel, het niet
genrechter heeft de vorderingen afgewezen.
singskwestie komt de staat een zeer ruime
meer nodig is de klachten te beoordelen over
Het hof heeft de vorderingen alsnog gedeel-
margin of appreciation toe. Voor de beoorde-
schending van art. 14 in samenhang met art.
telijk toegewezen. Het heeft geoordeeld dat
ling van de gemaakte belangenafweging acht
8 EVRM, net zomin als de klachten over
Beckx c.s. (slechts) met de Magic Cube en de
het Hof allereerst van belang dat het in dit
schending van art. 9 en 10 EVRM, zelfstandig
Keychain Magic Cube inbreuk maken op het
geval gaat om een inmenging in het zwaar-
of in samenhang met art. 14 EVRM. Aan de
auteursrecht van Rubik. Dat auteursrecht
wegende individuele belang van persoonlijke
uitspraak zijn verschillende afwijkende uit-
beschermt (slechts) de combinatie van de zes
autonomie. Tegelijkertijd staat er ook voor de
spraken gehecht: een gezamenlijke dissen-
gekleurde vlakken van Rubik’s Cube, te weten
kerkgenootschappen een zeer zwaarwegend
ting opinion van rechters Spielmann, Sajò,
rood, oranje, geel, groen, blauw en wit, en het
belang op het spel in de vorm van respect
Karakaş, Lemmens, Jäderblom, Vehabović,
beeld dat ontstaat doordat de kubus op ieder
voor hun religieuze autonomie. Die autono-
Dedov en Saiz Arnaiz; een gezamenlijke dis-
vlak in negen deelvlakken is verdeeld. Andere
mie impliceert niet alleen dat de kerk mag
senting opinion van rechters Spielmann, Sajò
door Rubik genoemde elementen van Rubik’s
opkomen tegen ‘dissenters’, maar ook dat de
en Lemmens; een dissenting opinion van
Cube worden niet door het auteursrecht van
staat zich neutraal moet opstellen in geschil-
rechter Sajò; en een dissenting opinion van
Rubik beschermd, aldus het hof.
len tussen de kerk en gelovigen. Het recht op
rechter Dedov.
Hoge Raad
autonomie van een kerkgenootschap gaat
echter niet zover dat een zodanige inbreuk
In het principale beroep: onderdeel A klaagt
mag worden gemaakt op het privéleven van
Hoge Raad (civiele kamer)
dat het hof een onjuiste maatstaf heeft aan-
gelovigen dat de kern daarvan wordt aange-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
gelegd. Het onderdeel faalt. Het hof heeft
tast. Bij de beoordeling van de vraag of van
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
onderzocht of de elementen van de kubus
een dergelijke inbreuk sprake is in de concre-
van Justitie van het Caribische deel van het
ten aanzien waarvan Rubik primair auteurs-
te omstandigheden van het geval, acht de
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
rechtelijke bescherming inroept, louter door
Grote Kamer enerzijds van belang dat op het
zien op www.rechtspraak.nl.
hun technische functie worden bepaald (de
moment van publicatie van het artikel algemeen bekend was dat Fernández Mártinez
het celibaat niet respecteerde. Anderzijds is
maatstaf die het hof heeft vooropgesteld).
1728
duidelijk dat Fernández Mártinez een ver-
Die vraag heeft het hof op grond van de
functie die de kubus heeft - een driedimensionaal logicaspel - bevestigend beantwoord.
hoogde loyaliteitsverplichting jegens de kerk
19 september 2015, nr. 12/05512
De aldus door het hof toegepaste maatstaf is
had vanwege zijn aanstelling als godsdienst-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
juist. Elementen van het werk die louter een
leraar vanwege de Katholieke kerk, waarbij
Spapens, C.A. Streefkerk,
technisch effect dienen of te zeer het resul-
zijn contract onder meer inhield dat hij zich
A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders;
taat zijn van een door technische uitgangs-
zou onthouden van het veroorzaken van
A-G mr. A. Hammerstein)
punten beperkte keuze, zijn van auteursrech-
schandalen door kritiek te uiten, ook al zou
ECLI:NL:HR:2014:2737
telijke bescherming uitgesloten (vgl. HR 22
februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529, NJ
hij daartoe het recht hebben op basis van art.
10 EVRM. Het Hof overweegt voorts dat
Auteursrecht. Werk. Technische functie.
2013/501 (Tripp Trapp)). Dat het hof de door
Fernández Mártinez niet zelf publiciteit heeft
Rubik’s Cube. HR: Elementen van het werk
hem opgesomde elementen van de kubus (de
gezocht en dat het vooral de journalist die
die louter een technisch effect dienen of te
draaibaarheid van de samenstellende onder-
het stuk over zijn schending van het celibaat
zeer het resultaat zijn van een door techni-
delen van de kubus e.d.) als op die grond van
heeft geplaatst is die verantwoordelijk is voor
sche uitgangspunten beperkte keuze, zijn
auteursrechtelijke bescherming uitgesloten
het veroorzaakte schandaal. Het merkt ech-
van auteursrechtelijke bescherming uitge-
heeft aangemerkt, geeft geen blijk van een
ter ook op dat Fernández Mártinez nooit
sloten. Het oordeel van het hof dat Rubik’s
onjuiste rechtsopvatting en is een oordeel
tegen de publicatie is opgekomen. Relevant
Cube door de zes kenmerkende, opvallende
dat voor het overige in cassatie niet op juist-
acht het Hof verder dat Fernández Mártinez
kleuren en het beeld dat ontstaat doordat
heid kan worden onderzocht. Dat oordeel is
de verplichting om geen schandaal te veroor-
de kubus op ieder vlak in negen deelvlak-
niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpe-
zaken weliswaar was aangegaan jegens de
ken is verdeeld, voldoende een eigen, oor-
lijk. Het hof behoefde zich niet van zijn oor-
kerk en niet jegens de staat, maar het neemt
spronkelijk karakter heeft en het persoon-
deel te laten weerhouden door de omstandig-
aan dat de staat de daarover gemaakte
lijk stempel van de maker draagt, is slechts
heid dat ‘ook andere vormen mogelijk zijn,
afspraken redelijkerwijze kon afdwingen. Ver-
in (zeer) beperkte mate vatbaar voor toet-
evenals andere verdelingen (5x5x5, 6x6x6 en
der overweegt het Hof dat Fernández Márti-
sing in cassatie en is niet onbegrijpelijk.
7x7x7)’. De enkele omstandigheid dat hetzelf-
nez de consequenties van zijn handelen redelijkerwijze had kunnen verwachten, ook al
de idee op uiteenlopende wijzen kan worden
(Auteurswet art. 10)
zijn die consequenties dan zwaar. Tot slot
vormgegeven, brengt niet mee dat de gekozen vormgeving een eigen oorspronkelijk
hecht het Hof waarde aan het feit dat de
E. Rubik, adv. mr. K. Aantjes, vs. Beckx c.s.,
karakter heeft.
nationale rechters de kwestie uitvoerig en
adv. mrs. T. Cohen Jehoram en V. Rörsch.
In het incidentele beroep: onderdeel I klaagt
zorgvuldig hebben beoordeeld.
dat het hof buiten de grenzen van de rechts-
Feiten en procesverloop
strijd is getreden door te oordelen dat Rubik
D. Slotsom
Rubik is de ontwerper van Rubik’s Cube.
zich beroept op auteursrechtelijke bescher-
Gelet op alle omstandigheden van het geval
Beckx biedt andere kubusvormige producten
ming van de zes gekleurde vlakken van de
2310
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
Rechtspraak
kubus, op iedere zijde verdeeld over negen
1729
daartegen in eigen naam in cassatie op te
komen.
deelvlakken. Volgens het onderdeel heeft
Rubik zich uitsluitend beroepen op de vorm-
19 september 2014, nr. 13/01482
In cassatie is naast B ook P zelf gedagvaard.
geving die bestaat uit zes kleurvlakken en de
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
Dienaangaande geldt het volgende. In geval
beweegbaarheid waardoor (oneindige) kleur-
Heisterkamp, C.E. Drion, T.H. Tanja-van den
van bewind vertegenwoordigt de bewindvoer-
variaties ontstaan. Het onderdeel faalt. De
Broek; plv. P-G mr. C.L. de Vries Lentsch-
der bij de vervulling van zijn taak de rechtheb-
uitleg van standpunten van partijen is van
Kostense)
bende in en buiten rechte (art. 1:441 lid 1 BW).
feitelijke aard en kan in cassatie dan ook niet
ECLI:NL:HR:2014:2738
Hiermee strookt dat in een geding over een
onder bewind gesteld goed, waarin de recht-
op juistheid worden onderzocht. Klaarblijkelijk heeft het hof in het beroep van Rubik op
Formele procespartij. HR: 1. Veroordeelde
hebbende zelf is gedagvaard, de bewindvoer-
bescherming van ‘de onderling verschillende
partij. D en Z zijn door het hof in persoon
der optreedt als formele procespartij ten
egale kleurvlakken op de zes te onderschei-
veroordeeld tot betaling. Zij hebben daarom
behoeve van de rechthebbende. Hetzelfde
den zijden van de kubus alsmede de bij draai-
recht en belang daartegen in eigen naam in
geldt wanneer met betrekking tot een rechter-
ing optredende mengeling van de zes kleu-
cassatie op te komen. 2. Bewind. In een
lijke uitspraak in een zodanige procedure een
ren in schier oneindige variaties van het
geding met betrekking tot een onder
rechtsmiddel wordt aangewend. In een geding
uiterlijk’, mede een beroep gelezen op
bewind gesteld goed dient de bewindvoer-
met betrekking tot een onder bewind gesteld
bescherming van (enkel) de door hem voor
der, en dus niet de rechthebbende, in rechte
goed dient derhalve de bewindvoerder, en dus
de zes vlakken van de kubus gekozen kleu-
te worden betrokken.
niet de rechthebbende, in rechte te worden
betrokken (HR 7 maart 2014,
ren, te weten rood, oranje, geel, groen, blauw
en wit, op iedere zijde egaal verdeeld over
(Rv art. 398, aanhef; BW art. 1:441 lid 1)
ECLI:NL:HR:2014:525 (Van Egmond vs. Care 4
Animals)). Hieruit volgt dat V, D en Z niet-ont-
negen deelvlakken. Onbegrijpelijk is dat niet.
Dit wordt niet anders door het feit dat het
V (de vereffenaar), D (de dochter) en Z (de
vankelijk zijn in hun cassatieberoep voor
hof de bescherming afwijst voor zover die
zoon), adv. mr. H.J.W. Alt, vs. P (de partner) en
zover het zich richt tegen P.
door Rubik - afgezien van de door hem
B (de bewindvoerder van P), adv. mr. P.S.
Onderdeel I klaagt terecht dat het hof in zijn
gebruikte kleuren - is ingeroepen voor (het
Kamminga.
eindarrest heeft miskend dat de vereffenaar
zich in de plaats heeft gesteld van D en Z en
oneindige aantal) afzonderlijke kleurencombinaties die (kunnen) ontstaan bij gebruik
Feiten en procesverloop
dat het hof derhalve ten onrechte ‘appellan-
van de kubus. Ook onderdeel II is ongegrond.
Bij uiterste wil van 22 april 2002 heeft E (de
ten’, onder wie het hof kennelijk ook D en Z
Het hof heeft als maatstaf gehanteerd of
erflater) zijn dochter D en zijn zoon Z
heeft begrepen, heeft veroordeeld in de pro-
sprake is van de vereiste oorspronkelijkheid,
benoemd tot zijn enige en algehele erfgena-
ceskosten.
waarvoor het als eis heeft gesteld dat sprake
men, onder de last om twee legaten uit te
Onderdeel V keert zich tegen de overweging
is van een eigen intellectuele schepping van
keren aan P, de partner met wie E een affec-
van het hof in zijn eindarrest dat appellan-
de auteur. Vervolgens heeft het overwogen
tieve relatie heeft gehad. Een van de legaten
ten hadden dienen aan te geven waar het hof
dat voor zover Rubik zich beroept op de com-
is een jaarlijkse lijfrente. Op 5 oktober 2003
de bescheiden had kunnen aantreffen waar-
binatie van de zes gekleurde vlakken in de
is E overleden. Op 20 april 2009 is V
uit de door hen gestelde beneficiaire aan-
kleuren rood, oranje, geel, groen, blauw en
benoemd tot vereffenaar van de nalaten-
vaarding blijkt. Het onderdeel klaagt terecht
wit, aan het oorspronkelijkheidscriterium is
schap. Op 17 november 2010 is B aangesteld
dat dit oordeel onbegrijpelijk is. Het hof
voldaan en dat deze zes kenmerkende, opval-
als bewindvoerder van P.
heeft immers in zijn tussenarrest onder ver-
lende kleuren en het beeld dat ontstaat door-
In dit geding heeft P de veroordeling van D
wijzing naar een overgelegde productie
dat deze op ieder kleurvlak in negen (3x3)
en Z gevorderd tot betaling van diverse
geoordeeld dat het aannemelijk acht dat D
deelvlakken is verdeeld, aan diens kubus zijn
bedragen. De rechtbank heeft de vorderingen
en Z de nalatenschap beneficiair hadden aan-
oorspronkelijke karakter verlenen. Aldus
gedeeltelijk toegewezen. Nadat D en Z hoger
vaard.
heeft het hof de juiste maatstaf toegepast.
beroep hadden ingesteld, heeft V schorsing
In het incidentele beroep: uit hetgeen hier-
Zijn oordeel dat de zes kenmerkende, opval-
van het geding gevorderd. Bij tussenarrest
voor is overwogen, volgt dat P niet-ontvanke-
lende kleuren en het beeld dat ontstaat door-
heeft het hof het geding geschorst. Daarna is
lijk dient te worden verklaard in haar inci-
dat deze op ieder kleurvlak in negen (3x3)
het geding blijkens de memorie van grieven
dentele beroep. Het namens B voorgestelde
deelvlakken is verdeeld, voldoende een eigen,
hervat door ‘appellanten, inmiddels V’. Het
middel kan bij gebrek aan belang niet tot
oorspronkelijk karakter heeft en het persoon-
hof heeft bij eindarrest het vonnis van de
cassatie leiden op de gronden vermeld in de
lijk stempel van de maker draagt, is in hoge
rechtbank bekrachtigd en ‘appellanten’ ver-
conclusie van de plv. P-G.
mate van feitelijke aard en derhalve slechts
oordeeld in de proceskosten.
Volgt in het principale beroep niet-ontvankelijkverklaring voor zover het beroep is
in (zeer) beperkte mate vatbaar voor toetsing
in cassatie. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
Hoge Raad
gericht tegen P, vernietiging en verwijzing,
Volgt in het principale beroep en in het inci-
In het principale beroep: P en B hebben
en in het incidentele beroep niet-ontvanke-
dentele beroep verwerping.
betoogd dat D en Z niet-ontvankelijk zijn in
lijkverklaring van P in haar beroep en ver-
De A-G concludeert in het principale beroep
hun cassatieberoep omdat het geding, nadat
werping van het beroep van B.
tot verwerping en in het incidentele beroep
het was geschorst, is voortgezet door V als de
De plv. P-G meent dat D en Z (de erfgenamen)
tot vernietiging.
formele procespartij. Dit betoog wordt ver-
niet-ontvankelijk zijn in het principale cassa-
worpen. D en Z zijn immers door het hof in
tieberoep, omdat V (de vereffenaar) zich als
persoon veroordeeld tot betaling van bedra-
formele procespartij in hun plaats heeft
gen uit hoofde van de legaten, alsmede tot
gesteld (onder 21).
betaling van de proceskosten van P in hoger
beroep. Zij hebben daarom recht en belang
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2311
Rechtspraak
1730
zaak heeft overwogen, kwam onderdeel IIA
dere appelrechter die in cassatie niet of
van het toenmalige cassatiemiddel op tegen
tevergeefs zijn bestreden, en die - zoals hier
19 september 2014, nr. 13/02489
de afwijzing van de door A gevorderde com-
het geval is - niet voortbouwen op of onver-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
pensatoire rente ‘over de periode tussen 7
brekelijk samenhangen met een beslissing
Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders, M.V.
december 1990 en 9 juni 2000’. De aldus in
waarover in cassatie met succes is geklaagd
Polak; A-G mr. L. Timmerman)
dat onderdeel door de Hoge Raad gelezen
(vgl. HR 17 januari 1997,
ECLI:NL:HR:2014:2739
beperking van de rechtsstrijd berustte op
ECLI:NL:HR:1997:ZC2254, NJ 1997/221 (R. vs.
uitleg van de gedingstukken. Uit de geding-
Gemeente C.)). De Hoge Raad kan zelf de zaak
Geding na verwijzing. HR: De verwijzings-
stukken valt af te leiden dat het onderdeel
afdoen door het vonnis van de rechtbank op
rechter is gebonden aan de beslissingen
alleen betrekking had op de periode van
dit punt alsnog te bekrachtigen.
van de eerdere appelrechter die in cassatie
december 1990 tot juni 2000, en dat in cassa-
Volgt gedeeltelijke vernietiging van het arrest
niet of tevergeefs zijn bestreden, en die niet
tie geen bezwaar (meer) bestond tegen toe-
van het hof, met bekrachtiging alsnog van
voortbouwen op of onverbrekelijk samen-
kenning van wettelijke in plaats van com-
het vonnis van de rechtbank, voor zover
hangen met een beslissing waarover in cas-
pensatoire rente over de periode vanaf 9 juni
daarin B c.s. in de kosten zijn veroordeeld.
satie met succes is geklaagd.
2000. Het verwijzingshof heeft daarom
De A-G concludeert tot verwerping. Naar aan-
terecht geoordeeld dat het, gelet op voor-
leiding van onderdeel 5 merkt hij op dat de
noemd arrest van de Hoge Raad, had te
verwijzingsrechter bij zijn beslissing omtrent
onderzoeken of A ook aanspraak heeft op
de proceskosten niet is gebonden aan hetgeen
A, adv. mr. R.S. Meijer, vs. B c.s., adv. mr.
compensatoire rente over de periode van 7
partijen in dat verband hebben gevorderd of
M.A.J.G. Janssen.
december 1990 tot 9 juni 2000.
waartegen zij hebben gegriefd (4.11).
(Rv art. 421)
In eerste aanleg zijn B c.s. veroordeeld in de
Feiten en procesverloop
proceskosten. Het eerste hof heeft het vonnis
In 1998 zijn B c.s. veroordeeld tot betaling
van de rechtbank in zoverre bekrachtigd.
van schadevergoeding aan A, op te maken bij
Onderdeel 5 betoogt dat B c.s. tegen de
staat. Deze veroordeling berust op het oor-
beslissing van het eerste hof omtrent de pro-
19 september 2014, nr. 13/04274
deel dat B c.s. in 1985 onrechtmatig jegens A
ceskosten in eerste aanleg geen (incidentele)
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.
hebben gehandeld door informatie achter te
klacht in cassatie hebben gericht, en dat het
Heisterkamp, C.E. Drion en T.H. Tanja-van
houden met als gevolg dat A zijn aandelen in
daarom het verwijzingshof niet meer vrij-
den Broek; A-G mr. P. Vlas)
het familieconcern voor een te lage prijs
stond om deze voor A gunstige en inmiddels
ECLI:NL:HR:2014:2740
heeft verkocht.
verbindende proceskostenveroordeling, in
In de onderhavige schadestaatprocedure
het nadeel van A om te zetten in een algehe-
A schakelt een Roemeense advocaat in om
heeft het eerste hof de schade bestaande in
le compensatie van proceskosten. Het onder-
in Roemenië aangifte te doen tegen B. HR:
het verschil tussen de feitelijk ontvangen
deel is gegrond. De verwijzingsrechter is
1. Onrechtmatige aangifte. Het hof was
koopprijs en de koopprijs die zonder de
gebonden aan de beslissingen die in cassatie
kennelijk van oordeel dat A onzorgvuldig
onrechtmatige daad van B c.s. zou zijn over-
niet of tevergeefs zijn aangevochten. Dit lijdt
jegens B heeft gehandeld omdat hij een
eengekomen (hierna: de ‘koopprijs-schade’)
uitzondering voor beslissingen die voortbou-
onjuist gebleken aangifte in een taal die hij
bepaald op € 88 005. Het heeft voorts geoor-
wen op of onverbrekelijk samenhangen met
niet machtig was heeft ondertekend zonder
deeld dat B c.s. op grond van art. 1282 (oud)
een beslissing waarover in cassatie met suc-
te hebben onderzocht of laten onderzoeken
BW compensatoire rente moeten betalen,
ces is geklaagd. Van deze uitzondering is in
of de inhoud van die aangifte overeenstem-
berekend over de periode van 15 mei 1985
het onderhavige geval evenwel geen sprake,
de met hetgeen hij wilde verklaren. Onbe-
(de datum waarop A de koopprijs heeft ont-
omdat de beslissing van het eerste hof
grijpelijk is dit oordeel niet. 2. Immateriële
vangen) tot 7 december 1990 (de datum
omtrent de proceskosten in eerste aanleg
schade. Eer of goede naam. In het bijzonder
waarop de inleidende dagvaarding in de
kennelijk gebaseerd is op zijn oordeel dat B
voor het schaden van iemands eer geldt
hoofdzaak is uitgebracht). A is hiertegen in
c.s. zijn aan te merken als de grotendeels in
niet de eis dat daarvan alleen sprake kan
cassatie gegaan, waarna het arrest is vernie-
het ongelijk gestelde partij. De door de Hoge
zijn indien derden van de beschuldigingen
tigd bij HR 11 juli 2008,
Raad gegrond bevonden klachten van A kon-
kennis nemen.
ECLI:NL:HR:2008:BD0658, NJ 2008/415. Het
den op dat oordeel geen invloed meer uitoe-
verwijzingshof heeft bij het thans bestreden
fenen, nu zij juist ertoe strekten dat de aan A
arrest de koopprijs-schade bepaald op
toegekende schadevergoeding na verwijzing
€ 132 382 en de compensatoire rente bere-
op een nog hoger bedrag zou worden vastge-
A, adv. mr. S.M. Kingma, vs. B, niet
kend over de periode van 15 mei 1985 tot 9
steld (hetgeen ook daadwerkelijk is geschied).
verschenen.
juni 2000.
Dit een en ander brengt mee dat de beslis-
1731
(BW art. 6:106, 6:162)
sing van het eerste hof omtrent de proces-
Feiten en procesverloop
Hoge Raad
kosten in eerste aanleg na verwijzing niet
A heeft op advies van X, en door deze verte-
Onderdeel 1 klaagt dat het hof de compensa-
ten nadele van A kon worden gewijzigd. Aan
genwoordigd, onroerende zaken in Roemenië
toire rente ten onrechte niet heeft berekend
het voorgaande doet niet af dat het geding
gekocht. Achteraf is gebleken dat X in samen-
over de gehele periode vanaf 15 mei 1985 tot
na verwijzing een voortzetting is van de
werking met derden A heeft opgelicht door
en met 17 augustus 2004 (de datum van de
appelinstantie en de appelrechter ambtshal-
de onroerende zaken op naam van X te laten
memorie van grieven, waarin voor het eerst
ve heeft te oordelen over de kosten van het
zetten. Op vordering van A heeft de voorzie-
compensatoire rente is gevorderd, en wel ‘tot
geding, ook die van de eerste aanleg. Dit laat
ningenrechter X bevolen notariële akten aan
en met heden’). De klacht faalt. Zoals de Hoge
immers onverlet dat de verwijzingsrechter
A ter beschikking te stellen die A in staat
Raad in zijn arrest van 11 juli 2008 in deze
gebonden is aan de beslissingen van de eer-
zouden stellen bij de uitoefening van rechten
2312
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
Rechtspraak
met betrekking tot de onroerende zaken X te
een aangifte onbedoelde of ongegronde
heid heeft verkregen dan in de kring van de
vertegenwoordigen. Ter uitvoering van dit
beschuldigingen bevat. Het onderdeel faalt.
verantwoordelijke autoriteiten en zonder ver-
vonnis is bij notariële akte een volmacht ver-
In het arrest van 21 november 2003 heeft de
dere strafvorderlijke consequenties is gesepo-
strekt. De Roemeense notaris bleek niet zon-
Hoge Raad geoordeeld dat het doen van een
neerd. Voor zover het onderdeel betoogt dat
der meer bereid om op basis van de hiervoor
strafrechtelijke aangifte in beginsel alleen
hieruit voortvloeit dat van een aantasting
bedoelde stukken een akte van overdracht
dan jegens de betrokkene onrechtmatig kan
van de eer of goede naam van B geen sprake
van de onroerende zaken aan A te passeren.
zijn als degene die aangifte deed, wist of
kan zijn geweest, doet het dit tevergeefs. In
Hij heeft A verzocht in persoon te verschij-
redelijkerwijze behoorde te weten dat de
het bijzonder voor het schaden van iemands
nen. Vervolgens heeft A samen met B,
beschuldiging ongegrond was. In het onder-
eer geldt niet de eis dat daarvan alleen spra-
beëdigd gerechtstolk en vertaler in de Roe-
havige geval dient in cassatie tot uitgangs-
ke kan zijn indien derden van de beschuldi-
meense taal, Roemenië bezocht om te trach-
punt dat A niet wist dat zijn aangifte een
gingen kennis nemen (vgl. HR 6 juli 1994,
ten de onroerende zaken op zijn naam
ongegronde beschuldiging bevatte. Het hof
ECLI:NL:HR:1994:ZC5710), nog daargelaten
gesteld te krijgen. Ongeveer twee jaar later
heeft de maatstaf van het arrest van 21
dat van dit laatste wel degelijk sprake is
heeft een door A ingeschakelde Roemeense
november 2003 niet miskend. Het heeft voor-
geweest, nu de aangifte in handen is gesteld
advocaat een aangifte in de Roemeense taal
al acht geslagen op de omstandigheid dat de
van de Roemeense autoriteiten. Daarbij ver-
opgesteld tegen verschillende personen,
aangifte niet is opgesteld door A zelf, maar
dient opmerking dat het hier niet gaat om
onder wie B. In de aangifte heeft de advocaat
door een derde. Het is daarbij ervan uitge-
eventuele vermogensschade die in een geval
weergegeven wat hij had begrepen uit de
gaan dat de aangever in dat geval jegens
als het onderhavige zou kunnen voortvloeien
mededelingen die A in de Engelse taal aan
degene die in de aangifte als verdachte wordt
uit eventuele bekendheid van de beschuldi-
hem had verstrekt. De aangifte is onderte-
aangemerkt een zorgplicht heeft, die mee-
gingen bij derden, maar om de immateriële
kend door A en ingediend bij de Roemeense
brengt dat hij zich voldoende moeite moet
aantasting in de persoon, die B door die
autoriteiten. De aangifte vermeldt (in beëdig-
getroosten om zich ervan te vergewissen dat
beschuldigingen heeft ondervonden. Het hof
de vertaling uit het Roemeens) onder meer:
een door hem ondertekende aangifte over-
heeft gewezen op de grievende aard van de
‘Met betrekking tot B verklaar ik dat zij door
eenstemt met zijn bedoeling. Volgens het hof
beschuldigingen en op de potentiële gevol-
ondergetekende in dienst was genomen als
hangt het af van de omstandigheden van het
gen daarvan voor B. Anders dan het onder-
vertaalster en als gemachtigde. Echter, in
geval hoeveel moeite de aangever in dit
deel bepleit, volstaat dit ter motivering van
plaats van dat zij de volmacht gebruikte om
opzicht moet doen. Deze oordelen geven
een aantasting van B’s eer. Voorts heeft het
toe te zien op het respecteren van mijn
geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
hof rekening gehouden met de omstandig-
belangen, heeft zij gebruikmakend van het
Voor het onderhavige geval was het hof ken-
heid dat de aangifte geen bekendheid heeft
feit dat ik de Roemeense taal niet kende,
nelijk van oordeel dat A onzorgvuldig jegens
verkregen in ruimere kring dan bij de Roe-
samengewerkt met de andere plegers met
B heeft gehandeld omdat hij een onjuist
meense autoriteiten en dat de zaak tegen B
hetzelfde criminele voornemen en gericht op
gebleken aangifte in een taal die hij niet
is geseponeerd, in die zin dat het de vergoe-
hetzelfde doel, om mij te bedriegen en geld
machtig was heeft ondertekend zonder te
ding om die reden heeft verlaagd. Voor zover
te verkrijgen van ondergetekende.’ Uiteinde-
hebben onderzocht of laten onderzoeken of
het onderdeel op die grond een verdere verla-
lijk heeft het Openbaar Ministerie van Roe-
de inhoud van die aangifte overeenstemde
ging van de vergoeding bepleit, miskent het
menië aan B bericht dat zij niet zal worden
met hetgeen hij wilde verklaren. Kennelijk
de grote vrijheid die de feitenrechter op dit
vervolgd.
heeft het hof in dit geval het risico van mis-
punt heeft. Waar het onderdeel erop wijst dat
In dit geding heeft B schadevergoeding
communicatie van dien aard geacht dat dit
het door het hof gesignaleerde potentiële
gevorderd op de grond dat de aangifte valse-
onderzoek, mede gelet op de mogelijke gevol-
verlies van verdienvermogen niet redenge-
lijk is gedaan en derhalve onrechtmatig is.
gen van een strafrechtelijke aangifte, van A
vend kan zijn voor de vaststelling van imma-
De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
kon worden gevergd. Een verdergaande, alge-
teriële schade, faalt het eveneens. Niet valt in
Het hof heeft A alsnog veroordeeld tot beta-
mene, zorgplicht als in het onderdeel
te zien waarom de door het hof genoemde
ling van € 5000 ter vergoeding van immateri-
bedoeld, heeft het hof niet aangenomen. Dit
omstandigheden niet medebepalend zouden
ele schade.
oordeel berust op een aan het hof voorbe-
kunnen zijn voor de ernst van een aantasting
houden waardering van de omstandigheden
in iemands eer of goede naam. Zij kunnen
Hoge Raad
van het geval, die in cassatie alleen op begrij-
een factor zijn bij de bepaling van de vergoe-
Volgens onderdeel 1 is het hof uitgegaan van
pelijkheid kan worden onderzocht. Onbegrij-
ding voor immateriële schade, ook indien
een onjuiste maatstaf. Het voert daartoe aan
pelijk is het oordeel niet.
van materiële schade uiteindelijk geen spra-
dat het doen van een strafrechtelijke aangif-
Onderdeel 3 is gericht tegen het oordeel van
ke blijkt te zijn.
te in beginsel alleen dan onrechtmatig is
het hof dat B in haar eer en goede naam is
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
indien degene die aangifte deed, wist of rede-
aangetast en dat haar naar billijkheid een
sie van de A-G.
lijkerwijze behoorde te weten dat de beschul-
schadevergoeding van € 5000 wordt toege-
De A-G bespreekt onder 2.2 de maatstaf voor
diging in de aangifte ongegrond was (HR 21
kend. Bij de beoordeling van het onderdeel
de beoordeling van de vraag of het doen van
november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ0498, NJ
wordt het volgende vooropgesteld. Art. 6:106
aangifte onrechtmatig is en onder 2.12 regels
2004/130 (Hermans vs. Fortis Bank). Het
BW geeft de benadeelde recht op een naar
over vergoeding van immateriële schade in
onderdeel wijst erop dat de beschuldigingen
billijkheid vast te stellen vergoeding van
het geval dat de benadeelde in zijn eer of goe-
in de aangifte verstrekkender zijn uitgevallen
immateriële schade indien hij in zijn eer of
de naam is geschaad (reputatieschade).
dan A had beoogd zonder dat A dat wist of
goede naam is geschaad. De rechter heeft bij
behoorde te weten, aangezien hij de Roe-
het bepalen van de omvang van de schade-
meense taal niet machtig was. Het onderdeel
vergoeding grote vrijheid (zie Parl. gesch.
verwijt het hof ten onrechte te zijn uitgegaan
Boek 6, p. 380). Het onderdeel benadrukt
van een actieve zorgplicht te voorkomen dat
vooral dat de aangifte geen ruimere bekend-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2313
Rechtspraak
1732
19 september 2014, nr. 13/06217
(Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
onder c, wordt, voor zover de aanvraag
art. 2.10 lid 1 onder c, 2.12 lid 1 onderdeel a,
betrekking heeft op een activiteit als bedoeld
onder 3°; Besluit omgevingsrecht art. 6.5)
in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activi-
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
G. Snijders, M.V. Polak; A-G mr. F.F.
Tussenuitspraak met toepassing van artikel
teit in strijd is met het bestemmingsplan.
Langemeijer)
8:51d van de Algemene wet bestuursrecht
Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen
ECLI:NL:HR:2014:2741
(hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aan-
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
vraag mede aangemerkt als een aanvraag om
Herroeping. HR: De stellingen van verzoek-
gemeente Smallingerland, vs. de uitspraak
een vergunning voor een activiteit als
ster leveren geen grond voor herroeping op.
van Rechtbank Noord-Nederland van 1 okto-
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en
ber 2013 in zaak nr. 13/1301 in het geding
wordt de vergunning slechts geweigerd
tussen: [appellanten] en het college van bur-
indien vergunningverlening met toepassing
gemeester en wethouders van Smallinger-
van artikel 2.12 niet mogelijk is.
land.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en
(Rv art. 382, 391)
Stichting Gemeenschappelijke Organisatie
onder a, onder 3°, kan, voor zover de aan-
Dienen, verzoekster.
Procesverloop
vraag betrekking heeft op een activiteit als
Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2013 heeft het college
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de
Bij HR 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:998, is
aan Bam Woningbouw Noord omgevingsver-
omgevingsvergunning slechts worden ver-
het cassatieberoep van de Stichting tegen
gunning verleend voor de verbouwing/uit-
leend indien de activiteit in strijd is met het
een beschikking van de ondernemingskamer
breiding van een woongebouw op het perceel
bestemmingsplan, indien de activiteit niet in
niet-ontvankelijk verklaard. Bij schrijven van
Torenstraat 14 te Drachten (hierna: het per-
strijd is met een goede ruimtelijke ordening
5 mei 2014 heeft de Stichting herziening van
ceel).
en de motivering van het besluit een goede
de uitspraak van de Hoge Raad verzocht.
Bij uitspraak van 1 oktober 2013 heeft de
ruimtelijke onderbouwing bevat.
rechtbank het door [appellanten] daartegen
Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het
Hoge Raad
ingestelde beroep ongegrond verklaard. (…).
Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor),
De Stichting is niet-ontvankelijk in haar her-
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten]
voor zover hier van belang, wordt, voor zover
zieningsverzoek op de gronden vermeld in de
hoger beroep ingesteld.
de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
conclusie van de A-G.
Volgt niet-ontvankelijkverklaring.
Overwegingen
onder c, van de wet, de omgevingsvergun-
De A-G vermeldt dat het verzoek is
2. Het bouwplan voorziet in het verbouwen
ning, waarbij met toepassing van artikel 2.12,
gebaseerd op de stelling dat de Hoge Raad
van een bestaand pand op het perceel om
eerste lid, onder a, onder 3º, van de wet wordt
ten onrechte geen acht heeft geslagen op brie-
het geschikt te maken voor woontraining
afgeweken van het bestemmingsplan, niet
ven van de gemachtigde van de Stichting,
van jongeren met een licht verstandelijke
verleend dan nadat de gemeenteraad van de
maar dat die stelling geen grond voor herroe-
handicap. In het bestaande pand zullen
gemeente waar het project geheel of in
ping oplevert.
twaalf zorgappartementen worden gereali-
hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd,
seerd. Daarnaast voorziet het bouwplan op
heeft verklaard dat hij daartegen geen
het binnenterrein van het perceel in de
bedenkingen heeft.
Raad van State
oprichting van een nieuw gebouw met twee
Ingevolge het tweede lid kan de verklaring
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
zorgappartementen voor dezelfde doelgroep
slechts in het belang van een goede ruimte-
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
en een buitenschoolse opvang voor kinderen
lijke ordening worden geweigerd.
bij de directie bestuursrechtspraak van de
met een licht verstandelijke handicap. Op het
Ingevolge het derde lid kan de gemeenteraad
Raad van State. Volledige versies van deze
terrein achter het perceel Torenstraat 18
categorieën gevallen aanwijzen waarin een
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
(hierna: het achterterrein) worden ten behoe-
verklaring niet is vereist.
vanstate.nl.
ve van het bouwplan een aantal parkeer-
4. [appellanten] betogen dat de rechtbank
plaatsen, een buitenspeelruimte en een ber-
heeft miskend dat het college niet bevoegd
ging/fietsenstalling gerealiseerd.
was de omgevingsvergunning te verlenen,
Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse
nu de raad van de gemeente Smallingerland
geldende bestemmingsplan ‘Drachten Noord-
niet heeft verklaard tegen het project geen
27 augustus 2014, nr. 201310261/1/A1
Oost’. Om het bouwplan niettemin mogelijk
bedenkingen te hebben. Volgens [appellan-
(Mrs. Van Sloten, Verheij, Kramer)
te maken, heeft het college met toepassing
ten] heeft de raad geen categorieën gevallen,
ECLI:NL:RVS:2014:3207
van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°,
als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het
van de Wet algemene bepalingen omgevings-
Bor, aangewezen waarin een verklaring van
Een besluit dat een verklaring van geen
recht (hierna: de Wabo) omgevingsvergun-
geen bedenking niet is vereist. Het besluit
bedenkingen nooit is vereist, kan niet wor-
ning verleend.
van de raad van 5 oktober 2010, waarnaar
den aangemerkt als een aanwijzing van een
3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en
het college in het besluit van 7 maart 2013
categorie van gevallen als bedoeld in art.
onder a en c, van de Wabo is het verboden
verwijst, kan niet als zodanig worden aange-
6.5 lid 3 Besluit omgevingsrecht, terwijl
zonder omgevingsvergunning een project uit
merkt, omdat daarin, zonder dat daaraan
daarnaast de bevoegdheid tot het maken
te voeren, voor zover dat geheel of gedeelte-
een ruimtelijke afweging ten grondslag ligt,
van uitzonderingen als bedoeld in dat lid
lijk bestaat uit het bouwen van een bouw-
is opgenomen dat indien artikel 2.12, eerste
naar zijn aard niet kan worden gebruikt om
werk en het gebruiken van gronden of bouw-
lid, onder a, onder 3º, van de Wabo wordt
de hoofdregel, als neergelegd in lid 1 van
werken in strijd met een bestemmingsplan.
toegepast in geen enkel geval een verklaring
art. 6.5, geheel te omzeilen.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en
van geen bedenkingen is vereist, hetgeen in
1733
2314
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
Rechtspraak
strijd is met de rechtszekerheid en het moti-
vingsvergunning te verlenen. Hetgeen
deze voorwaarde in de gedoogverklaring is
veringsbeginsel, aldus [appellanten]. Het
[appellanten] voor het overige in dit kader
bedoeld dat niet meer dan 500 gram soft-
besluit van 5 oktober 2010 is, gelet op de
hebben aangevoerd, behoeft geen bespre-
drugs per dag mocht worden verkocht. In de
uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2002 in
king.
gedoogverklaring is niet vermeld dat maxi-
zaak nr. 200104374/1, volgens [appellanten]
(…)
maal 500 gram softdrugs per dag mag worden verkocht. Een dergelijke voorwaarde
ook in strijd met de rechtszekerheid en daarmee onverbindend, nu het volgens het daaraan ten grondslag liggende raadsvoorstel
1734
volgt evenmin uit de verwijzing in de
gedoogverklaring naar de zogenoemde
AHOJG-criteria in de op 1 januari 2012 in
aan het college is om te bepalen welke projecten groot en gevoelig zijn. Voorts voeren
3 september 2014, nr. 201308360/1/A3
werking getreden Aanwijzing Opiumwet van
zij aan dat het besluit van de raad van 5
(Mrs. Van Altena, Kranenburg, Pans)
het Openbaar Ministerie. De AHOJG-criteria
oktober 2010 niet op de juiste wijze is
ECLI:NL:RVS:2014:3267
hebben geen betrekking op een maximale
hoeveelheid softdrugs die per dag verkocht
bekendgemaakt en dat sprake is van onbevoegde delegatie.
Exploitatievergunning coffeeshop ten
mag worden. Het G-criterium houdt slechts
4.1. Aan een algemeen verbindend voor-
onrechte op grond van Wet Bibob ingetrok-
in dat geen verkoop mag plaatsvinden van
schrift, zoals dat is neergelegd in het besluit
ken.
hoeveelheden die groter zijn dan geschikt
voor eigen gebruik, te weten vijf gram. Even-
van de raad van 5 oktober 2010, kan slechts
verbindende kracht worden ontzegd, indien
(Wet Bibob art. 3)
min is in de AHOJG-criteria opgenomen wat
de maximale voorraad in de coffeeshop en/of
dit in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien dit in strijd is met een
Uitspraak op het hoger beroep van: [Poolcen-
elders mag zijn. In de Aanwijzing is onder
algemeen rechtsbeginsel.
trum Zuidpool] en [appellant A], vs. de uit-
het kopje ‘Pre-Opsporing’ onder ‘1. Gedoogbe-
Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft de raad
spraak van Rechtbank Midden-Nederland
leid coffeeshops’ vermeld dat de maximale
bepaald dat een verklaring van geen beden-
van 24 juli 2013 in zaak nr. 12/3802 in het
handelsvoorraad van gedoogde coffeeshops
kingen niet is vereist voor het toepassen van
geding tussen: Poolcentrum Zuidpool en
in het lokale driehoeksoverleg wordt vastge-
artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º van
[appellant A] en de burgemeester van Nieu-
steld en dat de voorraad in elk geval de 500
de Wabo. Daarmee heeft de raad beoogd
wegein.
gram niet te boven mag gaan. De woorden
‘per dag’ komen hier niet in voor.
gebruik te maken van de aan hem in artikel
6.5, derde lid, van het Bor gegeven bevoegd-
Procesverloop
Onder deze omstandigheden behoefde het
heid om categorieën van gevallen aan te wij-
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft de burge-
voor [appellant A] niet duidelijk te zijn dat
zen waarin een verklaring, als bedoeld in
meester een aan [appellant A] verleende
met de voorwaarde in de gedoogverklaring
artikel 6.5, eerste lid, van het Bor, niet is ver-
exploitatievergunning voor coffeeshop Pool-
dat de handelsvoorraad in een coffeeshop
eist. Zoals de Afdeling eerder heeft overwo-
centrum Zuidpool (…) ingetrokken.
niet groter mag zijn dan 500 gram per dag
werd bedoeld dat hij niet meer dan 500 gram
gen in de uitspraak van 3 oktober 2012 in
zaak nr. 201206364/1/R4, bevat artikel 6.5,
Overwegingen
softdrugs per dag mocht verkopen. [appel-
derde lid, van het Bor geen vereisten voor de
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid van de Wet
lant A] mocht deze voorwaarde aldus begrij-
aanwijzing en houdt evenmin een beperking
bevordering integriteitsbeoordelingen door
pen dat hij niet meer dan 500 gram soft-
in voor de categorieën die opgenomen kun-
het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob)
drugs in de coffeeshop aanwezig mocht
nen worden in de aanwijzing. Anders dan de
kunnen bestuursorganen, voor zover zij bij of
hebben. Vaststaat dat niet meer dan 500
rechtbank is de Afdeling evenwel van oor-
krachtens de wet daartoe de bevoegdheid
gram softdrugs in de coffeeshop is aangetrof-
deel dat een aanwijzing als hier aan de orde
hebben gekregen, weigeren een aangevraag-
fen.
in strijd is met artikel 6.5 van het Bor en der-
de beschikking te geven dan wel een gegeven
Nu uit de gedoogverklaring niet duidelijk
halve onverbindend is. Gelet op de tekst van
beschikking intrekken, indien ernstig gevaar
volgt dat per dag maximaal 500 gram soft-
artikel 6.5, derde lid, van het Bor dient de
bestaat dat de beschikking mede zal worden
drugs mocht worden verkocht, mocht de bur-
gemeenteraad categorieën van gevallen aan
gebruikt om:
gemeester er niet van uitgaan dat de gedoog-
te wijzen waarin een verklaring niet is ver-
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of
verklaring was overtreden. De rechtbank
eist. Een besluit dat een verklaring van geen
te verkrijgen, op geld waardeerbare voorde-
heeft dit niet onderkend.
bedenkingen nooit is vereist, kan niet wor-
len te benutten, of
4.2 Naast de vermeende overtreding van de
den aangemerkt als een aanwijzing van een
b. strafbare feiten te plegen.
voorwaarde dat de handelsvoorraad in een
categorie van gevallen. Daarnaast kan de
(…)
coffeeshop niet groter mag zijn dan 500
bevoegdheid tot het maken van uitzonderin-
4. Poolcentrum Zuidpool en [appellant A]
gram per dag, heeft de burgemeester aan de
gen als bedoeld in het derde lid van artikel
betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft
intrekking van de exploitatievergunning het
6.5 van het Bor naar zijn aard niet worden
overwogen dat de burgemeester de Wet
door het Bureau uit de op de balans opgeno-
gebruikt om de hoofdregel, als neergelegd in
Bibob mocht toepassen en de exploitatiever-
men voorraad afgeleide ernstige vermoeden
het eerste lid van dit artikel, geheel te
gunning heeft mogen intrekken, (…).
ten grondslag gelegd dat [appellant A] in de
omzeilen.
4.1. In de gedoogverklaring is opgenomen
jaren 2008 tot 2011 structureel in strijd met
Gelet op het voorgaande is, nu het besluit
dat de handelsvoorraad in een coffeeshop
de Opiumwet heeft gehandeld door een voor-
van 5 oktober 2010 onverbindend is, een ver-
niet groter mag zijn dan 500 gram per dag.
raad softdrugs aan te houden die de 500
klaring van geen bedenkingen ingevolge arti-
De burgemeester heeft dit onder verwijzing
gram ruimschoots overschrijdt. Dit vermoe-
kel 6.5, eerste lid, van het Bor vereist. Nu deze
naar de gedoogverklaring en de landelijke
den is ontleend aan de door [appellant A]
niet is verleend, was het college niet bevoegd
AHOJG-criteria eveneens vermeld in het
overgelegde jaarrekeningen en de voorraad-
om met toepassing van artikel 2.12, eerste
besluit van 25 september 2012. Ter zitting
lijsten met opvorderbare voorraad. Het wordt
lid, onder a, onder 3°, van de Wabo omge-
heeft de burgemeester verklaard dat met
niet ondersteund door enige informatie van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2315
Rechtspraak
bevoegde instanties, op basis van ambtsedig
Aanvraag ten onrechte wegens niet ver-
kerwijs over de door de burgemeester
opgestelde rapporten of bevindingen. Zoals
strekken gegevens buiten behandeling
gevraagde gegevens kan beschikken, heeft de
onder 4.1. is overwogen staat vast dat niet op
gesteld, aangezien aanvrager gevraagde
burgemeester de aanvragen ten onrechte
enig moment meer dan 500 gram softdrugs
gegevens redelijkerwijs niet kan verkrijgen.
buiten behandeling gesteld, aldus de voorzieningenrechter.
in de coffeeshop is aangetroffen. Niet gebleken is dat [appellant A] de op de balans opge-
(Awb art. 4:2, 4:5; Wet Bibob art. 3, 9)
(…)
6. De burgemeester heeft de gegevens over
nomen voorraad voor andere doeleinden
voorhanden heeft gehad dan voor de gedoog-
Uitspraak van de voorzitter (…), met toepas-
de wijze van overdracht en financiering van
de verkoop ervan in Poolcentrum Zuidpool.
sing van art. 8:86 Awb, op het hoger beroep
de panden aan de Bokkingshang gevraagd in
Uit het advies van het Bureau volgt dat de
van: de burgemeester van Deventer, appel-
aanvulling op de door Azalea ingevulde en
inkomsten en uitgaven van Poolcentrum
lant, vs. de uitspraak van de voorzieningen-
overgelegde formulieren als bedoeld in arti-
Zuidpool kunnen worden verklaard door het
rechter van Rechtbank Overijssel van 27 mei
kel 30 van de Wet bevordering integriteitsbe-
handelen in de coffeeshop en dat er geen
2014 in zaken nrs. 14/986 en 14/985 in het
oordelingen door het openbaar bestuur (hier-
verdachte geldstromen zijn getraceerd.
geding tussen: [Azalea] en de burgemeester.
na: Wet Bibob). Hij heeft deze, naar gesteld,
gevraagd ten behoeve van een inhoudelijke
Voorts is niet gebleken van enige andere relevante gepleegde strafbare feiten door [appel-
Procesverloop
beoordeling van de mate van gevaar als
lant A] dan wel het vermoeden daarvan die
Bij besluit van 6 november 2013 heeft de
bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet
de intrekking van de exploitatievergunning
burgemeester vier aanvragen van Azalea ten
Bibob. Gelet op artikel 9 van deze wet kan hij
wegens ernstig gevaar rechtvaardigen. De
behoeve van de exploitatie van seksinrichtin-
het Bureau Bibob in dit kader om advies vra-
hiervoor onder 2. vermelde twee transacties
gen in de panden aan de Bokkingshang 13,
gen. Onder deze omstandigheden is de bur-
uit 1995 en 2005 kunnen hiertoe niet wor-
14, 16 en 20-24 te Deventer buiten behande-
gemeester door de gegevens op te vragen
den gerekend, gelet op de hoogte van deze
ling gesteld.
vóór het in behandeling nemen van de aanvragen, in feite vooruitgelopen op de inhou-
transacties en het tijdsverloop sindsdien. Van
betrokkenheid van [appellant A] bij zware of
Overwegingen
delijke beoordeling daarvan.
georganiseerde criminaliteit bij de verkoop
3. De burgemeester heeft de aanvragen van
De burgemeester heeft niets aangevoerd op
van softdrugs in de coffeeshop is niet geble-
Azalea met toepassing van artikel 4:5 van de
grond waarvan moet worden geoordeeld dat
ken. Tot slot acht de Afdeling van belang dat
Awb buiten behandeling gesteld, omdat zij
het oordeel van de voorzieningenrechter
de burgemeester de verkoop van softdrugs in
de aanvullende gegevens waar bij brieven
over het gebrek aan mogelijkheden om ver-
de coffeeshop heeft gedoogd terwijl voor
van 8 augustus 2013, 18 september 2013 en
strekking van de gegevens door de verhuur-
hem duidelijk had moeten zijn dat de coffee-
21 oktober 2013 om is verzocht, niet heeft
der op grond van de algemene bepalingen
shop druk werd bezocht en een hoge omzet
overgelegd. Het gaat om gegevens over de
van de huurovereenkomst af te dwingen,
genereerde. Daartoe wordt mede in aanmer-
overdracht en financiering van de panden
onjuist is. Nu evenmin is aangetoond dat er
king genomen dat de burgemeester eerder
aan de Bokkingshang, waarvan Azalea de
andere redelijke mogelijkheden voor Azalea
drie coffeeshops in de gemeente had geslo-
huurster is. Volgens de burgemeester zijn
zijn om verstrekking te bewerkstelligen, ziet
ten en Poolcentrum Zuidpool daarmee de
deze gegevens noodzakelijk voor de beoorde-
de voorzitter geen aanleiding voor het oor-
enige gedoogde coffeeshop was.
ling van de aanvragen en kan Azalea redelij-
deel dat de voorzieningenrechter ten onrech-
De Afdeling komt tot de slotsom dat de bur-
kerwijs de beschikking over deze gegevens
te heeft geoordeeld dat Azalea niet redelijker-
gemeester onder deze omstandigheden niet
krijgen.
wijs de beschikking over de gevraagde
uit het advies van het Bureau heeft mogen
4. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld
gegevens kan krijgen, als bedoeld in artikel
afleiden dat er ernstig gevaar bestond dat
dat de burgemeester niet in zijn standpunt
4:2, tweede lid, van de Awb. In de door de bur-
[appellant A] de exploitatievergunning mede
dat Azalea redelijkerwijs over de gevraagde
gemeester aangehaalde uitspraak van de
zou gebruiken om uit gepleegde strafbare
gegevens kon beschikken, kan worden
Afdeling van 2 juli 2014 in zaak nr.
feiten voortkomende voordelen te benutten
gevolgd. Daarbij heeft hij in aanmerking
201306458/1/A3, ziet de voorzitter geen aan-
of strafbare feiten te plegen, anders dan
genomen dat Azalea de verhuurder van de
leiding voor een ander oordeel. De situatie
onlosmakelijk is verbonden met de exploita-
panden bij brief van 30 augustus 2013 om de
die in die uitspraak aan de orde was, verschilt
tie van de gedoogde coffeeshop. Evenmin
desbetreffende gegevens heeft gevraagd,
van de thans aan de orde zijnde situatie,
heeft de burgemeester eruit mogen afleiden
maar dat de verhuurder bij brief van 16 sep-
omdat daarin niet in geschil was dat de aan-
dat [appellant A] de gedoogverklaring zou
tember 2013 te kennen heeft gegeven geen
vrager in ieder geval op het moment dat het
hebben overtreden. Gelet hierop heeft de
aanleiding te zien om deze gegevens aan
bestuursorgaan om aanvullende gegevens
rechtbank ten onrechte overwogen dat de
haar te verstrekken. Volgens de voorzienin-
vroeg, over deze gegevens beschikte.
burgemeester de exploitatievergunning heeft
genrechter staat, anders dan de burgemees-
7. Gelet op het vorenstaande heeft de voorzie-
mogen intrekken.
ter heeft gesteld, niet vast dat Azalea op
ningenrechter terecht geoordeeld dat de bur-
(…)
grond van de algemene bepalingen van de
gemeester de aanvragen van Azalea ten
huurovereenkomst in rechte zou kunnen
onrechte buiten behandeling heeft gesteld. De
afdwingen dat de verhuurder de desbetref-
voorzieningenrechter heeft het besluit van 15
fende gegevens aan haar verstrekt. Boven-
april 2014 dan ook terecht vernietigd en het
dien kan naar het oordeel van de voorzienin-
besluit van 6 november 2013 herroepen.
10 september 2014, nrs. 201405466/1/A3 &
genrechter ook redelijkerwijs niet van Azalea
(…)
201405466/2/A3
worden verlangd dat zij een civiele procedure
(Mr. Wortmann)
start om deze gegevens te verkrijgen, uitslui-
ECLI:NL:RVS:2014:3453
tend om haar aanvragen in behandeling te
1735
zien worden genomen. Nu Azalea niet redelij-
2316
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
Rechtspraak
Centrale Raad van Beroep
plaatsgevonden (ECLI:NL:CRVB:2010:BK9126
kan worden toegelaten en - mede gelet op
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
en ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2181).
het in het strafrecht geldende gesloten stel-
van der Ham, vice-president van de Centrale
4.2. Uit de gedingstukken blijkt dat appellan-
sel van rechtsmiddelen
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
te op 7 september 2009 op Schiphol is aange-
(ECLI:NL:HR:2004:AO8320) - niet in het kader
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
houden en op dezelfde dag in verzekering is
van de rechtmatigheid van de voorlopige
Raad van Beroep.
gesteld. Aansluitend is sprake geweest van
hechtenis. Voor de vrijheidsontneming van
voorlopige hechtenis. Op 3 november 2009 is
appellante bestond dus een rechtsgeldige
appellante in vrijheid gesteld.
titel, die met het arrest van het gerechtshof
4.3. De rechtbank heeft appellante bij vonnis
Amsterdam van 27 oktober 2010 niet is ver-
van 17 november 2009 vrijgesproken van het
nietigd. Deze uitleg strookt met de ratio van
12 september 2014, nr. 12/3405 WAJONG
haar ten laste gelegde: het binnen Nederland
de onderhavige regeling dat geen verstrek-
(Mrs. De Vries, Simon, Lenos)
brengen van cocaïne. De aanhouding van
king van uit publieke middelen gefinancier-
ECLI:NL:CRVB:2014:3062
appellante is naar het oordeel van de recht-
de socialezekerheidsuitkeringen plaatsvindt
bank onrechtmatig geweest, hetgeen tot uit-
terwijl de Staat reeds in de kosten van het
Appellante is rechtens van haar vrijheid
sluiting van het vergaarde bewijs dient te
levensonderhoud voorziet (Kamerstukken II
ontnomen geweest. Dat de strafrechter zich
leiden. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij
1997/98, 26063, 3, p. 14). Met het UWV en de
heeft uitgelaten over de rechtmatigheid
arrest van 27 oktober 2010 het vonnis van de
rechtbank, moet in het onderhavige geval
van de vrijheidsbeneming kan daar niet
rechtbank bevestigd met verbetering van
worden geconcludeerd dat aan appellante
aan afdoen. In het geval van appellante is
gronden. Het hof is van oordeel dat toepas-
rechtens haar vrijheid ontnomen is geweest.
dat geschied in het kader van de vraag of
sing van de onderhavige dwangmiddelen een
Dit betekent dat is voldaan aan de voorwaar-
het bewijs rechtmatig is verkregen en als
ernstige inbreuk op belangrijke strafvorderlij-
den voor het beëindigen van het recht op
bewijs kan worden toegelaten en niet in
ke voorschriften vormt. Appellante is op
arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond
het kader van de rechtmatigheid van de
ontoereikende gronden haar vrijheid ontno-
van artikel 3:19, vijfde lid, van de Wet Wajong
voorlopige hechtenis.
men, terwijl tevens inbreuk is gemaakt op
en dat appellante over de periode van 10
haar lichamelijke integriteit en haar persoon-
oktober 2009 tot en met 3 november 2009
lijke levenssfeer. Het hof heeft deze inbreu-
geen recht op uitkering heeft.
ken van dien aard geacht dat het verkregen
4.5. Ten aanzien van de grond dat sprake is
Overwegingen
bewijs moet worden uitgesloten, hetgeen tot
van een dringende reden om van terugvorde-
4.1. In hoger beroep is in de eerste plaats in
vrijspraak heeft geleid.
ring af te zien, wordt als volgt overwogen.
geschil of het UWV de Wajong-uitkering van
4.4. Volgens vaste rechtspraak van de Raad,
Van een dringende reden om van terugvorde-
appellante terecht heeft ingetrokken van 10
leidt een vrijspraak zoals in dit geding aan
ring af te zien is niet gebleken. Volgens vaste
oktober 2009 tot en met 3 november 2009.
de orde niet tot het oordeel dat de voorlopige
rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak
Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag
hechtenis onrechtmatig is geweest
van de Raad van 11 juli 2008
of gesteld kan worden dat aan appellante
(ECLI:NL:CRVB:2010:BK9126). De voorwaar-
ECLI:NL:CRVB:2008:BD7461) kunnen dringen-
rechtens haar vrijheid is ontnomen. Appel-
den voor het toepassen van vrijheidsbene-
de redenen slechts gelegen zijn in de onaan-
lante heeft er op gewezen dat de strafrechter
mende strafvorderlijke dwangmiddelen zijn
vaardbaarheid van de sociale of financiële
haar heeft vrijgesproken en dat haar aanhou-
niet dezelfde als de gronden voor een veroor-
gevolgen die voor de betrokkene als gevolg
ding onrechtmatig is geweest.
deling. Een bevel tot voorlopige hechtenis
van de terugvordering optreden. De Raad is
4.2. De beëindiging van appellantes uitkering
kan worden gegeven als er ernstige bezwaren
met de rechtbank van oordeel dat daarvan
berust op artikel 3:19, vijfde lid, van de Wet
zijn tegen iemand die als verdachte kan wor-
niet is gebleken. Dat appellante schulden
werk en arbeidsondersteuning jonggehandi-
den aangemerkt. Wettig en overtuigend
heeft en een laag inkomen is op zichzelf
capten (Wet Wajong). In dit artikellid is
bewijs is dus nog niet vereist. Voorts zijn er
onvoldoende.
bepaald dat het recht op arbeidsongeschikt-
extra voorwaarden voor voorlopige hechte-
heidsuitkering eindigt, indien de jonggehan-
nis, zoals bijvoorbeeld vlucht- of collusiege-
dicapte rechtens zijn vrijheid is ontnomen,
vaar welke geen rol spelen bij een eindbeslis-
vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming één
sing van de strafrechter: veroordeling,
maand heeft geduurd. Zoals de Raad heeft
ontslag van rechtsvervolging of vrijspraak.
16 september 2014, nr. 11/6506 WWB,
overwogen in zijn uitspraak van 18 juni 2004
Niet in geschil is dat in het geval van appel-
(Mrs. Roelofs, Hillen, Overbeeke)
(ECLI:NL:CRVB:2004: AP4680), moet onder de
lante over de voorlopige hechtenis is beslist
ECLI:NL:CRVB:2014:2947
zinsnede ‘rechtens zijn vrijheid ontnomen’
door de bevoegde functionarissen - de rech-
mede worden begrepen de situatie waarin de
ter-commissaris en de rechtbank. Appellante
De gemeente mag haar kerntaken bij de
betrokkene in voorlopige hechtenis verkeert
heeft hoger beroep ingesteld tegen het bevel
uitvoering van de bijstand, zoals de preven-
in afwachting van een strafrechtelijke proce-
tot (verlenging van de) gevangenhouding bij
tie van bijstandsfraude, niet uitbesteden
dure. Daaraan doet niet af dat in geval van
het gerechtshof, welk hoger beroep niet is
aan een commercieel bedrijf. Deze kernta-
voorlopige hechtenis nog geen onherroepelij-
geslaagd. Dat de strafrechter zich vervolgens
ken dienen binnen het publieke domein te
ke veroordeling heeft plaatsgevonden noch is
in een latere uitspraak heeft uitgelaten over
worden uitgevoerd.
van belang of de strafrechtelijke procedure
de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming
uiteindelijk in een veroordeling eindigt. Van
kan daar niet aan afdoen. In het geval van
belang is of de vrijheidsbeneming op recht-
appellante heeft de strafrechter zich welis-
matige wijze, dat wil zeggen met inachtne-
waar daarover uitgelaten, maar dat is
Overwegingen
ming van de daarop betrekkelijke bepalingen
geschied in het kader van de vraag of het
4.1. Als meest verstrekkende beroepsgrond
van het Wetboek van Strafvordering, heeft
bewijs rechtmatig is verkregen en als bewijs
heeft appellante aangevoerd dat het college
1736
(Wet Wajong art. 3:19 lid 5)
1737
(WWB art. 7 lid 4)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2317
Rechtspraak
de onderzoeksbevindingen, in het bijzonder
wethouders van een andere gemeente of de
het nemen van besluiten inzake de bijstands-
die van het huisbezoek en de verklaring die
CWI. De uitvoering van de wet blijft daarmee
verlening. Het is wel mogelijk, uit efficien-
appellante ten overstaan van de medewer-
binnen het publieke domein.’
cyoverwegingen, de uitvoering van de Alge-
kers van SVL heeft afgelegd, niet heeft mogen
4.4.1. De Nota naar aanleiding van het ver-
mene bijstandswet te mandateren aan
gebruiken als bewijs, omdat de medewerkers
slag (Kamerstukken II 2002/03, 28870, 13, p.
ambtenaren van (buur)gemeenten. Het
van SVL daartoe niet bevoegd waren. De
33) vermeldt dat voor wat betreft de moge-
nemen van besluiten inzake de bijstandsver-
medewerkers hebben zich tijdens het huisbe-
lijkheden voor uitbesteding bij de vaststel-
lening kan dus niet worden neergelegd bij
zoek ten onrechte gelegitimeerd als fraude-
ling en uitbetaling van de bijstand de WWB
private partijen.
preventiemedewerkers van de gemeente
bepaalt dat de werkzaamheden in het kader
Het onvervreemdbare karakter van de
Amstelveen. Het college had de fraudepre-
van het verlenen van bijstand door het colle-
beslissingsbevoegdheid van de gemeente is
ventie niet mogen uitbesteden aan een com-
ge moeten worden uitgevoerd. Dit betreft de
in de wet opgenomen vanwege het belang
mercieel bedrijf dat werkzaamheden verricht
werkzaamheden rond de vaststelling van het
dat de wetgever heeft gehecht aan de exclu-
op basis van ‘no cure no pay’, dat is in strijd
recht op bijstand en de bepaling van de
sieve toekenning van de discretionaire
met de WWB. SVL brengt het college alleen
hoogte van de uitkering. Werkzaamheden die
ruimte aan de gemeente als publiek
kosten in rekening voor haar werkzaamhe-
de uitbetaling van de uitkering betreffen
bestuursorgaan op het niveau dichtbij de
den als er uitkeringen worden ingetrokken,
kunnen, net als onder de Algemene bij-
burger. De beslissing in het kader van de
beëindigd of geweigerd. De medewerkers van
standswet, worden uitbesteed aan derden. De
bijstandsverlening in het algemeen en de
SVL hebben dus een commercieel belang bij
wetgever heeft daarbij uitdrukkelijk aange-
discretionaire ruimte daarbij in het bijzon-
een bepaalde uitkomst van het onderzoek,
sloten bij de in de Wet structuur uitvoerings-
der vergt een individuele beoordeling door
aldus appellante.
organisatie werk en inkomen (Wet SUWI), Stb.
de daarvoor verantwoordelijke gemeente.
4.2. Artikel 7, vierde lid, van de WWB bepaalt
2001, 624, aangebrachte scheiding tussen het
Deze van de besluitvorming deel uitmaken-
dat het college de uitvoering van de WWB,
publieke en private domein, en de bepaling
de beoordeling, die de kern vormt van de
behoudens de vaststelling van de rechten en
van de kerntaken die tot dat eerste domein
individuele gevalsbehandeling, kan dus niet
plichten van de belanghebbende en de daar-
behoren (Handelingen II 2002/03, p. 4968,
worden uitbesteed aan private partijen.
voor noodzakelijke beoordeling van zijn
5071-5072).
De bescherming van de privacy van de bij-
omstandigheden, door derden kan laten ver-
4.4.2. Blijkens de geschiedenis van de tot-
standsgerechtigden stelt vervolgens ook
richten. Het college kan de in de eerste volzin
standkoming van de Wet SUWI is de inko-
voorwaarden, die de mogelijkheden tot uitbe-
bedoelde vaststelling en beoordeling manda-
mensbeschermende functie van de sociale
steding van bijstandstaken beperken.’
teren aan bestuursorganen.
zekerheid van groot belang geweest bij de
(Kamerstukken II 2000/01, 27588, 8, p. 37).
4.3. In de Memorie van Toelichting (Kamer-
bepaling van welke de kerntaken zijn die tot
4.5.1. Uit de tekst en de wetsgeschiedenis van
stukken II 2002/03, 28870, 3, p. 29) bij artikel
het publieke domein behoren, en is die
artikel 7, vierde lid, van de WWB, gezien in
7 van de WWB wordt het volgende vermeld:
scheiding tussen die domeinen bedoeld om
het licht van de geschiedenis van de tot-
‘Het vijfde lid (sinds 1 januari 2006 is de
die inkomensbeschermende functie te vrij-
standkoming van de Wet SUWI, valt af te lei-
tekst opgenomen in het vierde lid) geeft aan
waren van commerciële beïnvloeding en
den dat de wetgever de kerntaken van de uit-
welke uitvoeringstaken daarbij wel en niet
belangenverstrengeling tussen private en
voering van de WWB als uitdrukkelijke
aan derden kunnen worden uitbesteed.
publieke bedrijfsonderdelen (Kamerstukken
opdracht aan het college heeft geformuleerd
Onder derden wordt in dit verband niet ver-
II 2000/01, 27588, 3, p. 3-4 en 45-46), als ook
en dat die niet kunnen worden uitbesteed
staan personen die bijvoorbeeld via een uit-
om de bescherming van de privacy van uit-
aan private bedrijven. Tot de kerntaken moe-
zendbureau of organisatiebureau zijn inge-
keringsgerechtigden te waarborgen. Uit-
ten worden gerekend het nemen van beslui-
huurd, omdat de door hen verrichte
gangspunt is dat kerntaken niet kunnen
ten inzake de bijstandsverlening, de individu-
werkzaamheden aangemerkt kunnen wor-
worden uitbesteed. Wat kerntaken zijn,
ele gevalsbehandeling, de beoordeling van de
den als werkzaamheden die door het
vloeit voort uit de wet (Kamerstukken II
aanspraak en de afweging van individuele
bestuursorgaan zijn verricht. Indien de
2000/01, 27588, 8, p. 30). Daaraan heeft de
omstandigheden, de opsporing, en de verifi-
gemeentelijke uitvoeringsorganisatie door
regering toegevoegd:
catie en validatie van voor de bijstand rele-
de structurele inzet van ingehuurde krach-
‘Het kabinet is van mening dat de grenzen
vante gegevens, bijvoorbeeld door middel
ten feitelijk wordt ontmanteld is materieel
van uitbesteding van primaire bijstandsta-
van vergelijking in geautomatiseerde bestan-
sprake van niet geoorloofde uitbesteding.
ken («claimbeoordeling») door gemeenten in
den.
De in het vijfde lid opgenomen beperking
de Algemene bijstandswet en privacywetge-
4.5.2. De uitoefening van de in artikel 53a
heeft betrekking op alle rechten en plichten
ving zijn neergelegd. Het is evident dat de
van de WWB neergelegde onderzoeksbe-
van belanghebbende. Dit scala aan rechten
beleidsvorming en -vaststelling inzake de
voegdheid en van de in artikel 17 van de
en plichten, dat varieert van de claimbeoor-
uitvoering van de Algemene bijstandswet
WWB opgenomen bevoegdheid om inlichtin-
deling tot het vaststellen van betalingsver-
een kerntaak van gemeenten is en onder alle
gen en medewerking van de bijstandsgerech-
plichtingen in het kader van terugvordering
omstandigheden een verantwoordelijkheid is
tigde te verlangen, zijn bij wet opgedragen
en verhaal, is ruimer dan de in hoofdstuk 2
van het gemeentebestuur. Voorts is in de
aan het college van burgemeester en wethou-
geregelde rechten en plichten.
Algemene bijstandswet geregeld dat burge-
ders. De uitoefening van deze bevoegdheden
Dat de in een gemeente te treffen mandaat-
meester en wethouders verantwoordelijk zijn
kan ertoe leiden dat diep wordt doorgedron-
regeling er de facto niet toe mag leiden dat
voor het nemen van besluiten inzake de bij-
gen in de persoonlijke levenssfeer van de
het “verbod van uitbesteding” wordt omzeild,
standsverlening.
bijstandsgerechtigde.
laat onverlet dat burgemeester en wethou-
Burgemeester en wethouders kunnen, met
4.6. Uit de stukken en het verhandelde ter
ders de vaststelling en beoordeling wel kun-
toestemming van de gemeenteraad, op basis
zitting van de Raad kan worden afgeleid dat
nen mandateren aan andere bestuursorga-
van de huidige wetgeving uitsluitend man-
het college een ‘no cure no pay’-overeen-
nen, zoals het College van burgemeesters en
daat verlenen aan gemeenteambtenaren tot
komst heeft gesloten met SVL met het oog
2318
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
Rechtspraak
op de uitvoering van het onderzoeksproject
1738
belanghebbende aan de procedure deelgenomen.
‘Hoogwaardig handhaven’, waarbij het recht
op bijstand wordt onderzocht op basis van
20 maart 2014, nr. 12/1062
TenneT voert in beroep aan dat ACM ten
een vooraf vastgesteld risicoprofiel parttime
(Mrs. Wolters, Van Duuren, Van den Berk)
onrechte heeft geoordeeld dat zij artikel 31
inkomsten. In dat kader worden circa 70 tot
ECLI:NL:CBB:2014:102
van de Elektriciteitswet 1998 en artikelen
4.1.4.6 en 5.5.2.1 van de Netcode Elektriciteit
75 cliënten door medewerkers van SVL aan
een extra controle onderworpen. Blijkens de
Bindende aanwijzing van ACM. Niet vol-
heeft overtreden. TenneT voert in dit verband
door het college in het geding gebrachte
daan aan het criterium van de enkelvoudi-
aan dat zij op basis van een door haar uitge-
offerte, en de kennelijk op grond daarvan
ge storingsreserve.
voerde risicoanalyse er redelijkerwijs op
mocht vertrouwen dat de testwerkzaamheden
gesloten overeenkomst (die ook desgevraagd
niet in het geding is gebracht), verrichten de
(Elektriciteitswet 1998 art. 31; Netcode art.
doorgang konden vinden, zonder vooraf een
medewerkers van SVL, die niet direct of indi-
4.1.4.6, 5.5.2.1)
‘Voorziene Niet Beschikbaarheid’ te hoeven
aanvragen. Dat er tijdens de testwerkzaamhe-
rect op grond van een arbeidsovereenkomst
met de gemeente werkzaam zijn, geheel
Op 15 april 2011 heeft stroomstoring plaats-
den toch een storing ontstond had te maken
zelfstandig onderzoek. Dat onderzoek was in
gevonden als gevolg van door TenneT TSO BV
met het feit dat de vorige netbeheerder de
dit geval niet gericht op parttime inkom-
(TenneT) verrichte testwerkzaamheden aan
meetspanningsautomaten in het verleden
sten van appellante maar op haar woon- en
de velden wit en zwart van een bepaald net-
heeft vervangen, zonder dit op de tekeningen
leefsituatie. Daarbij hebben de medewerkers
deel. Daardoor is bij Yara Sluiskil BV (Yara) de
aan te geven. TenneT stelt dat zij in haar
van SVL zich ten opzichte van appellante
stroom uitgevallen.
bedrijfsvoering heeft voldaan aan het criteri-
gepresenteerd als handhavingsmedewerkers
Yara heeft vervolgens aan Autoriteit Consu-
um van de enkelvoudige storingsreserve.
van het college.
ment en Markt (ACM) verzocht om een bin-
Het College stelt vast dat artikel 4.1.4.6 van
4.7. Uit het in 1.2 genoemde rapport van 29
dende aanwijzing te geven. Bij primair
de Netcode Elektriciteit ziet op het netont-
september 2010 blijkt dat de medewerkers
besluit van 14 december 2011 wees ACM dit
werp. Niet in geschil is dat het netontwerp
van SVL dossieronderzoek hebben gedaan,
verzoek af, maar bij beslissing op bezwaar
voldoet aan de eis van de enkelvoudige sto-
waarnemingen hebben verricht, een huisbe-
van 3 oktober 2012 heeft ACM het primaire
ringsreserve.
zoek hebben afgelegd, appellante hebben
besluit herroepen en alsnog een bindende
Aan de orde is derhalve enkel de vraag of
gehoord en het advies hebben uitgebracht
aanwijzing gegeven aan TenneT.
sprake is geweest van handelen van TenneT
om de bijstand in te trekken en terug te vor-
In artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 is
in de bedrijfsvoering waarbij de enkelvoudi-
deren. Dit zijn, gelet op wat in 4.5 is overwo-
bepaald dat in de voorwaarden die netbeheer-
ge storingsreserve niet is gehandhaafd. Voor
gen, onmiskenbaar werkzaamheden die val-
ders jegens afnemers hanteren wordt vastge-
de beantwoording van die vraag is niet van
len onder de kerntaken die binnen het
legd dat de netten zodanig zijn ontworpen en
belang dat is onderzocht in hoeverre er een
publieke domein dienen te worden uitge-
in werking zijn dat het transport van elektrici-
risico is op stroomstoring. Bij het risico geba-
voerd en dus niet mogen worden uitbesteed
teit, ook indien zich een enkelvoudige storing
seerd uitvoeren van werkzaamheden op de
aan een privaat bedrijf. De conclusie moet
voordoet, verzekerd is. In artikel 4.1.4.6 van de
twee velden is niet uitgesloten dat beide vel-
daarom zijn dat het college de onderzoeksbe-
Netcode Elektriciteit is bepaald dat het netont-
den onverwacht uitvallen, zoals in dit geval
vindingen heeft verkregen in strijd met arti-
werp moet voldoen aan onder meer het crite-
ook is gebleken. Bij een dergelijke werkwijze
kel 7, vierde lid, van de WWB. Dit moet wor-
rium dat de door de aangeslotenen gewenste
is geen sprake van het handhaven van de
den aangemerkt als onrechtmatig verkregen
leveringen dan wel afnamen kunnen worden
enkelvoudige storingsreserve. De enkelvoudi-
bewijs, waarvan gezegd moet worden dat het
gerealiseerd onder handhaving van de enkel-
ge storingsreserve is er immers juist voor
gebruik maken daarvan door het college
voudige storingsreserve. In artikel 5.5.2.1 van
bedoeld om te voorkomen dat een onver-
zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk
de Netcode Elektriciteit is bepaald dat de net-
wachte storing leidt tot onderbreking van het
handelend bestuursorgaan mag worden ver-
beheerder voor de bedrijfsvoering onder meer
elektriciteitstransport (Kamerstukken II
wacht, dat dit gebruik onder alle omstandig-
het criterium hanteert dat de door de aange-
2006/07, 30934, 7). Het College concludeert
heden ontoelaatbaar moet worden geacht.
slotenen gewenste leveringen dan wel afna-
dat ACM op goede gronden heeft geoordeeld
4.8. Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger
men worden gerealiseerd onder handhaving
dat TenneT in dit geval de enkelvoudige sto-
beroep slaagt. Het college had de bevindin-
van de enkelvoudige storingsreserve.
ringsreserve niet heeft gehandhaafd.
gen van de medewerkers van SVL in dit geval
Volgens ACM heeft TenneT met de uitvoering
Volgt: ongegrondverklaring van het beroep.
niet ten grondslag mogen leggen aan de
van de testwerkzaamheden voornoemde
besluitvorming. Het college was daarom niet
bepalingen overtreden. De door ACM gegeven
bevoegd de bijstand van appellante in te
aanwijzing houdt in dat TenneT wordt ver-
trekken en evenmin om de kosten van bij-
plicht om haar procedures en werkzaamhe-
stand van haar terug te vorderen. De recht-
den zo in te richten dat zij bij uitvoering van
1 april 2014, nr. 12/1058
bank heeft dit niet onderkend.
werkzaamheden een enkelvoudige storingsre-
(Mrs. Doolaard, Waterbolk, Fortuin)
serve handhaaft. Dit betekent volgens ACM
ECLI:NL:CBB:2014:125
1739
dat TenneT niet – zoals zij voorafgaand aan de
College van Beroep voor het
bedrijfsleven
stroomstoring gedaan heeft – aan beide vel-
Accountantstucht. Tekortschieten in
den tegelijkertijd werkzaamheden mag uit-
advisering niet aannemelijk gemaakt.
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr.
voeren. Met werkzaamheden aan het tweede
J.M.M. Bancken, auditeur bij het College en
veld mag pas worden begonnen als de (test)
mw. mr. A. Bruining, voorheen gerechtsaudi-
resultaten van het eerste veld bekend zijn.
teur bij het College.
Tegen dat besluit heeft TenneT beroep inge-
Een cliënte van een accountant (hierna:
steld bij het College. Yara heeft als derde-
klaagster) heeft om fiscaal advies gevraagd in
(Wta (Wet toezicht accountantorganisaties))
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2319
Rechtspraak
het kader van het opzetten van een eigen
als ondernemer zou worden beschouwd is
verricht was aan te merken als de tuchtrech-
bedrijfje in het fokken van katten. De accoun-
niet aannemelijk geworden. Dat het kantoor
telijk verantwoordelijke voor het werk van
tant heeft het standpunt ingenomen dat
van de betreffende accountant heeft besloten
accountant C.
haar voorgenomen bedrijfsactiviteiten fiscaal
om de bij klaagster in rekening gebracht
Accountant A heeft tegen deze uitspraak van
als ‘startende onderneming’ konden worden
bedragen terug te betalen of te crediteren is
de accountantskamer hoger beroep ingesteld
gekwalificeerd. De belastingdienst heeft dit
onvoldoende om aan te nemen dat de
bij het College. Accountant A heeft in dit ver-
standpunt achteraf niet geaccepteerd en
accountant daarmee heeft erkend dat de
band onder meer aangevoerd dat de accoun-
Rechtbank Leeuwarden heeft de belasting-
advisering onjuist was. Het College kan niet
tantskamer hem ten onrechte tuchtrechtelijk
dienst hierin gelijk gegeven.
vaststellen dat de accountant zodanig is
verantwoordelijk houdt voor de inhoud en
Klaagster heeft bij de accountantskamer een
tekortgeschoten in zijn advisering aan
totstandkoming van het door kantoorgenoot
klacht ingediend ten aanzien van de door de
klaagster dat hem daarvan een tuchtrechte-
C opgestelde en uitgebrachte advies. Voorts
accountant gegeven fiscale adviezen. Volgens
lijk verwijt zou moeten worden gemaakt. De
heeft accountant A aangevoerd dat er een
klaagster heeft de accountant in strijd met
accountantskamer heeft de klacht terecht
ontoelaatbare uitbreiding van de klacht heeft
de voor hem geldende gedrags- en beroepsre-
ongegrond verklaard.
plaatsgevonden, aangezien de klacht niet het
gels gehandeld.
Volgt: ongegrondverklaring van het hoger
verwijt bevatte dat accountant A geen klacht
De accountantskamer heeft de klacht onge-
beroep.
mocht afhandelen inzake werkzaamheden
waarvoor hij zelf tuchtrechtelijk verantwoor-
grond verklaard bij uitspraak van 12 oktober
2012. Tegen die uitspraak heeft klaagster
hoger beroep ingesteld bij het College.
1740
delijk was en de accountantskamer hem dat
verwijt ook niet ter zitting heeft voorgehouden.
Klaagster voert onder meer aan dat de
accountant haar onjuist heeft geadviseerd,
22 april 2014, 12/828
Het hoger beroep slaagt op beide punten.
dat hij niet heeft gewezen op de mogelijk-
(Mrs. Doolaard, Bolt en Waterbolk)
Het College heeft in eerdere uitspraken uit
heid dat de belastingdienst haar niet als een
ECLI:NL:CBB:2014:158
2001 en 2008 overwogen dat er geen lacune
mag ontstaan in de keten van tuchtrechtelij-
startende ondernemer zou beschouwen, dat
hij moeilijk bereikbaar was en dat geen spra-
Accountantstucht. Terugkomen op eerdere
ke verantwoordelijkheid binnen een accoun-
ke is geweest van uitgebreid overleg.
uitspraken. Geen aanleiding om de kan-
tantsorganisatie. In de onderhavige uitspraak
In een reactie op het hoger beroepschrift
toorleider van de vestiging van waaruit de
komt het College daarvan terug. Het College
voert de accountant aan dat hij wel uitge-
bewuste werkzaamheden zijn verricht,
ziet in de omstandigheid dat de opsteller van
breid met klaagster heeft gesproken over (de
tuchtrechtelijk verantwoordelijk te houden.
het bindend advies (accountant C) ten tijde
aard van) haar plannen en de fiscale moge-
Verdedigingsbeginsel.
van belang niet als registeraccountant stond
ingeschreven en dat binnen het kantoor van
lijkheden. Hij stelt dat hij herhaaldelijk overleg met klaagster heeft gehad en haar ook
(Wta (Wet tuchtrechtspraak accountantsorga-
deze accountant geen andere functionaris
heeft gewezen op de mogelijkheid dat de
nisaties))
vaktechnisch verantwoordelijk kon worden
gehouden voor de inhoud van het bindend
belastingdienst haar niet als een startende
ondernemer zou beschouwen.
Bij uitspraak van 2 juli 2012 heeft de accoun-
advies, geen aanleiding om de kantoorleider
Het College overweegt allereerst dat het in
tantskamer aan de kantoorleider A van een
van de vestiging van waaruit de bewuste
deze tuchtprocedure in beginsel aan
accountantskantoor een waarschuwing opge-
werkzaamheden zijn verricht, tuchtrechtelijk
klaagster is om de feiten en omstandigheden
legd in verband met een door kantoorgenoot
verantwoordelijk te houden voor de gestelde
te stellen en – in geval van gemotiveerde
C gegeven bindend advies, dat op een onder-
tekortkomingen, nu deze kantoorleider geen
betwisting daarvan – aannemelijk te maken
deel als onzorgvuldig werd aangemerkt. Ook
vaktechnische betrokkenheid heeft gehad bij
die tot het oordeel kunnen leiden dat de
was volgens de accountantskamer sprake van
de inhoud en totstandkoming van het advies.
betreffende accountant tuchtrechtelijk ver-
een onzorgvuldige afhandeling van een
Het College is voorts van oordeel dat aan
wijtbaar heeft gehandeld.
klacht, nu accountant A de klacht had behan-
klachtonderdeel f, mede gelet op hetgeen
Het College stelt vast dat de accountant de
deld terwijl het werkzaamheden betrof waar-
klager desgevraagd ter zitting heeft ver-
door klaagster gestelde feiten en omstandig-
voor hij zelf verantwoordelijk was.
klaard, niet het verwijt kan worden ontleend
heden gemotiveerd heeft betwist. Beide par-
De accountantskamer overwoog onder meer
dat accountant A geen klachtafhandeling
tijen brengen een eigen versie van de wijze
dat de opdracht tot het uitbrengen van het
had mogen verrichten voor werk waarvoor
van advisering naar voren. Het College ziet
bindend advies was gegeven aan accountant
hij zelf tuchtrechtelijk verantwoordelijk was.
onvoldoende aanwijzingen dat de accountant
C, dat C echter reeds geruime tijd was uitge-
Nu bovendien niet is gebleken dat de accoun-
bij het doen van de aangiftes voor de inkom-
schreven uit het accountantsregister en der-
tantskamer ter zitting genoemd verwijt aan
stenbelasting een standpunt heeft ingeno-
halve zelf niet meer onder enig tuchtrechte-
accountant A heeft voorgehouden, moet wor-
men inzake de kwalificatie van de voorgeno-
lijk regime viel. Voorts had accountant B
den geoordeeld dat de accountantskamer de
men activiteiten van klaagster als
slechts enkele voorbereidende werkzaamhe-
onderhavige klacht in strijd met fundamen-
onderneming, dat redelijkerwijs niet verde-
den ten behoeve van het bindend advies ver-
tele eisen van een behoorlijke tuchtprocedu-
digbaar was. De enkele omstandigheid dat de
richt, maar geen aan het bindend advies ten
re, waaronder het verdedigingsbeginsel, heeft
belastingdienst dit standpunt achteraf niet
grondslag liggende keuzes en berekeningen
uitgebreid.
heeft geaccepteerd en dat Rechtbank Leeu-
gemaakt en het bindend advies niet opge-
Volgt: vernietiging van de bestreden tuchtuit-
warden de belastingdienst hierin gelijk heeft
steld of ondertekend. Dit leidde de accoun-
spraak, voor zover daarbij de klachtonderde-
gegeven, maakt dit niet anders. Dat de
tantskamer tot het oordeel dat accountant A
len b, c en f gegrond zijn verklaard en de
accountant klaagster niet zou hebben gewe-
als vennoot van de betreffende accountants-
maatregel van waarschuwing is opgelegd,
zen op de mogelijkheid dat zij door de belas-
organisatie en kantoorleider van de vestiging
met ongegrondverklaring van genoemde
tingdienst voor de inkomstenbelasting niet
van waaruit de bewuste werkzaamheden zijn
klachtonderdelen.
2320
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
Boeken
Fundamentele verhalen
Over recht, literatuur en film
Het recht wordt door
verhalen in literatuur
en film veelvuldig
aan kritische
beschouwing onderworpen. Recht versus
onrecht, orde versus
wanorde, tirannie versus vrijheid en schuld versus
onschuld; dit zijn slechts enkele terugkerende thema’s. In dit boek worden
uiteenlopende vertellingen uit
romans en films geanalyseerd in relatie tot de beginselen ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’. Deze beginselen liggen ten grondslag aan onze
moderne rechtsorde, maar de betekenis ervan is niet vanzelfsprekend. In
deze bundel worden bekende en minder bekende verhalen uit literatuur
en film als uitgangspunt genomen
om te reflecteren op de (huidige)
betekenis en werking van ‘vrijheid,
gelijkheid en broederschap’. De
auteurs van deze bundel plaatsen
verschillende verhalen in bredere
(rechts-)filosofische en rechtstheoretische perspectieven. Onder het thema
vrijheid zijn de volgende bijdragen
opgenomen: Elizabeth (Paul Cliteur en
Machteld Zee); Trois Couleurs (Afshin
Ellian); Perzische Brieven van Montesquieu (René Foqué); De ondraaglijke
lichtheid van het bestaan van Milan
Kundera (Donald Loose); Alles
stroomt van Vasili Grossman en Das
Leben der Anderen (Gelijn Molier).
Het beginsel van gelijkheid wordt
beschouwd in: The Human Stain van
Philip Roth (Rikki Holtmaat); De Pest
van Albert Camus (Hendrik Kaptein);
To Kill a Mockingbird van Harper Lee
(Arie-Jan Kwak) en Disgrace van Coetzee (Sanne Taekema). Het thema broederschap bevat: Aantekeningen uit
het Ondergrondse en De droom van
een belachelijk mens. Een fantastische
vertelling van Fjodor Dostojevski
(Claudia Bouteligier); The Godfather
(Eva-Christina Dedic); Les Misérables
en Quatrevingt-treize van Victor Hugo
(Carinne Elion-Valter); Heart of Darkness van Joseph Conrad (Jeanne Gaakeer) en de parabel ‘Voor de wet’ uit
Het proces van Kafka (Timo Slootweg).
Afshin Ellian en Claudia Bouteligier
(red.)
Boom Juridische uitgevers 2014, 421 p., ± € 59
ISBN 978 90 8974 971 0
Over de grenzen van
het internet
45 verhalen over recht en onrecht op
Facebook, Youtube, Marktplaats,
Twitter, Pirate Bay en andere plekken
Het internet maakt wereldwijde communicatie mogelijk en ook de verspreiding van informatie is grenzeloos. Toch stelt het recht ook aan
internet grenzen. Deze zijn niet altijd
bekend of duidelijk. In 45 verhalen
worden verschillende onderwerpen
behandeld, verdeeld over de volgende hoofdstukken: Eerst was er recht,
toen kwam het internet; Vrijheid van
meningsuiting, is alles op internet
openbaar?; Ontslagperikelen; Rechter,
overheid en politiek; Politie; Wie is
waarvoor verantwoordelijk? Aansprakelijkheid tussenpersonen; Nieuwe
wijn in oude zakken: auteursrecht;
Hyperlinks: pronken met andermans
veren?; Geldt het recht in virtuele
werelden en in games?; Eens gegeven, blijft gegeven? Privacy; Spam;
Handel en wandel; De toekomst.
Arno R. Lodder
Uitgeverij Paris 2014, 190 p., € 19,90
ISBN 978 94 6251 036 4
Stoppen of volharden
Portretten van jonge veelplegers
Hoe worden jongeren
veelpleger? Wat doet ze
uiteindelijk stoppen?
Zijn er culturele verschillen? Deze vragen
houden niet alleen
beleidsmakers, politici
en journalisten bezig,
maar ook al diegenen die werken
met jongeren die keer op keer in de
fout gaan.
Dit boek probeert antwoorden te
vinden op deze vragen en inzicht te
bieden in het stopproces. Het presenteert de uitkomsten van een longitudinale studie naar 81 jongvolwassenen die als minderjarige op
een lijst van jeugdige veelplegers
zijn beland. Het laat allereerst zien
dat stoppen met criminaliteit voor
veelplegers een worsteling is en dat
motivatie in dit proces een cruciale
rol speelt. Ten tweede laat het zien
dat stoppen met criminaliteit door
jonge veelplegers een typisch leeftijdsspecifiek proces is en als zodanig benaderd moet worden.
Weijers en Van Drie stellen dat degenen die serieus bezig zijn te stoppen,
waar mogelijk moeten worden gehol-
pen, bijvoorbeeld met verhuizing
naar een andere buurt. Twijfelaars
moeten in die richting worden
gemotiveerd. En voor degenen die
van plan zijn om gewoon door te
gaan bepleiten zij een nieuwe sanctie, de ‘financiële curatele’: na vijf
vermogensdelicten kan de rechter de
veelpleger voor een periode van
twee jaar opleggen dat hij zeer regelmatig, in principe wekelijks, wordt
gecontroleerd op zijn vermogen
(geld en goederen). Al hetgeen waarvan gedurende deze twee jaar niet
kan worden aangetoond dat het
legaal is verkregen, zou ze moeten
worden worden ontnomen.
Centraal in deze studie staat een
serie portretten van 21 jonge veelplegers, ingedeeld naar verschillende
fasen in het proces van stoppen met
criminaliteit. Het biedt ten slotte een
aantal aanbevelingen voor iedereen
die betrokken is bij de aanpak van
jonge veelplegers.
De bevindingen en voorstellen van
de auteurs zijn op 25 september op
het congres over jonge veelplegers in
Utrecht voorgelegd aan deskundigen
op dit terrein en aan enkele politici
die verantwoordelijk zijn voor het
beleid op dit gebied.
Ido Weijers en Diane van Drie
Uitgeverij SWP 2014, 224 p., € 27,90
ISBN 978 90 8850 530 0
Tussen feit en fictie
Tussen feit en fictie is een project
van Law Extra, het excellentieprogramma van de rechtenfaculteit van
de Radboud Universiteit Nijmegen.
Elf rechtenstudenten doen erin verslag van hun onderzoek naar het
thema ‘de feiten en het recht’. Zij
bestuderen dat thema vanuit het
burgerlijk procesrecht, het staatsrecht en vanuit het procesrecht van
het Europees Hof voor de Rechten
van de Mens. De artikelen sluiten
aan bij actuele thema’s, zoals de
googelende rechter, de onderzoeksbevoegdheden van het parlement en de
feitenvaststelling door het Straatsburgse Hof.
C.J.H. Jansen, J.J.J. Sillen (red.)
Ars Aequi Libri 2014, 82 p.
ISBN 978 90 6916 630 8
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2321
1741
Tijdschriften
1742
Algemeen
Ars Aequi
Nr. 132, september 2014
KwartaalSignaal
– In deze KwartaalSignaal worden de
volgende rechtsgebieden besproken:
Belastingrecht;
Bestuurs(proces)
recht; Bouwrecht;
Burgerlijk recht;
Consumentenrecht; Constitutioneel
recht; Criminologie; Economisch
recht en intellectuele eigendom;
Europees privaatrecht; Europees
recht; Faillissementsrecht; Financieel
recht; Gezondheidsrecht; Internationaal privaatrecht; Mededingingsrecht; Mediarecht; Ondernemingsrecht; Personen-, familie- en
jeugdrecht, Rechtsfilosofie en rechtstheorie; Rechtsgeschiedenis; Sociaal
recht; Straf(proces)recht; Telecommunicatierecht.
1743
Burgerlijk (proces)recht
ANWB Verkeersrecht
62e jrg. nr. 9, september 2014
Prof. mr. I. Giesen
Voortschrijdend inzicht inzake
Bewijs en aansprakelijkheid? Over
‘oude’ gedachten die niet zomaar
voorbij gaan
– Op 26 januari 2001 verdedigde
schr. in Tilburg zijn proefschrift
‘Bewijs en aansprakelijkheid’, met als
promotor prof. mr. J.M. Barendrecht.
In deze dissertatiereeks krijgt schr.
de gelegenheid om zijn proefschrift
nog eens onder de loep te nemen en
te reflecteren op de veranderingen in
de rechtsontwikkeling en (mogelijk)
in de eigen gedachten.
Ars Aequi
63e jrg. nr. 9, september 2014
Prof. mr. E. Koops
Drones, grondeigendom en de
luchtkolom van art. 5:21 BW
– Kan iemand verbieden dat drones
boven zijn of haar tuin vliegen? In
deze bijdrage wordt betoogd dat de
2322
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
‘vlieguitzondering’ van art. 5:21 lid 3
BW geen betrekking heeft op drones.
Dit betekent dat een grondeigenaar
met voldoende belang het gebruik
van zijn luchtkolom aan dronebestuurders mag ontzeggen. Volgens
schr. zijn er redenen om drones op
dezelfde manier te behandelen als
overhangende takken, zodat zij na
een aanmaning eigenmachtig
mogen worden verwijderd (art. 5:44
lid 1 BW).
1744
Fiscaal recht
Weekblad Fiscaal Recht
143e jrg. nr. 7064, 18 september 2014
Prof. mr. dr. P.G.H. Albert, prof. dr. P.
Kavelaars, mr. W.R. Kooiman, mr.
M.H.C. Ruijschop, WFR 2014/1124
Compartimenteren zonder reserve
– Het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel compartimenteringsreserve is onnodig ingewikkeld.
Schrs. doen in dit artikel een voorstel
voor een eenvoudiger wettelijke regeling en beperken de terugwerkende
kracht. Het voorstel heeft de vorm
van een wettekst en toelichting.
Mr. F.R. Herreveld, prof. dr. R.L. ter
Hoeven RA, mr. C.A.H. Luijken CPL,
WFR 2014/1132
Wezenlijke bijdrage aan
vereenvoudiging van het fiscale
regime
– In dit artikel werken schrs. twee
varianten uit ter vervanging van de
huidige complexe regeling van pensioen in eigen beheer. De eerste variant
is een beschikbaar premiestelsel, de
tweede een fiscale bestemmingsreserve. Anders dan staatssecretaris Wiebes meldt in zijn brief van 2 juni
2014 over pensioen in eigen beheer
kan een beschikbaar premiestelsel
wel leiden tot aanzienlijke vereenvoudiging. Nog eenvoudiger is een fiscale
oudedagsbestemmingsreserve, die
analoog aan de FOR in de BV kan
worden gevormd. Voorts dient er op
korte termijn een oplossing te komen
voor de commerciële waardering van
pensioen in eigen beheer in het
kader van de uitdelingstoets, door uit
te gaan van de RJ-regels kan Wiebes
deze problematiek verkleinen.
F.M. van der Zeijden BA Adv LLM,
mr. J. Kastelein, WFR 2014/1140
Bewijslast van betrokkenheid bij
een trust: zoek de verschillen voor
en na 2010
– Schrs. gaan in op de verdeling van
de bewijslast bij trustbetrokkenheid
vóór en na de invoering van art.
2.14a Wet Inkomstenbelasting 2001
(Weet IB 2001). Door formeelrechtelijke beperkingen lijkt art. 2.14a Wet
IB 2001 niet volledig te kunnen
bewerkstelligen wat bij de invoering
van deze bepaling beoogd is.
Mr. G.J. van Slooten, WFR 2014/1145
Fraude en het recht van de Unie:
een kwestie van reddeloos, redeloos
en vooral rechteloos?
– In een recente uitspraak van het
Hof ’s-Gravenhage oordeelde het dat
“in een situatie waaruit genoegzaam
blijkt dat belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige
omzetbelastingfraude, geen plaats is
voor een beroep op het unierechtelijk
verdedigingsbeginsel”. In deze bijdrage gaat schr. op de verstrekkende
implicaties die een onverkorte toepassing van deze uitspraak heeft en komt
hierbij tot de slotsom dat bij de vaste
rechtspraak van het Hof van Justitie,
in geval van fraude geen beroep kan
worden gedaan op het Unierecht, een
onderscheid moet worden gemaakt
tussen materiële beginselen van Unierecht enerzijds en dergelijke beginselen met een formeel karakter anderzijds. Eerstgenoemde beginselen
moeten in voorkomend geval buiten
toepassing worden gelaten, terwijl dat
niet het geval is bij laatstgenoemde
beginselen. Die beginselen, waaronder
ook het verdedigingsbeginsel, zijn wel
degelijk van toepassing in geval van
fraude. Deze slotsom had voor de procedure voor het Hof ’s-Gravenhage
echter niet tot een andere uitkomst
behoeven te leiden. Het Unierecht
biedt namelijk aanknopingspunten
om in het belang van de opsporing en
de bestrijding van fraude eventuele
gebreken in de toepassing van het
verdedigingsbeginsel voor gedekt te
verklaren.
1745
Handels- & economisch recht
ANWB Verkeersrecht
62e jrg. nr. 9, september 2014
Prof. mr. C.C. van Dam
Tijdschriften
Over Uber en de financiële risico’s
voor de moderne snorder
– Particulieren die zich bij de alternatieve taxidienst Uber aanmelden als
UberPop-chauffeur kunnen wel eens
van een hele koude kermis thuis gaan
komen. De Inspectie Leefomgeving en
Milieu dreigt hen met boetes tot
€ 40.000 en inbeslagname van de auto
wegens overtreding van de Wet personenvervoer. Bovendien is de UberPopchauffeur niet verzekerd als hij tijdens een rit betrokken raakt bij een
ongeval. Hij loopt dan het risico dat
de WAM-verzekeraar op hem de schadevergoeding gaat verhalen die aan
de benadeelde(n) is uitgekeerd. Het
kan dan al snel om tienduizenden
euro’s gaan en in sommige gevallen
om meer dan een miljoen. Uber lijkt
een sympathieke toetreder in een
taxiwereld met name in de grote steden waar behoefte is aan nieuwe initiatieven. Maar in feite gaat het om een
miljardenonderneming die zijn onwetende chauffeurs met grote financiële
risico’s opzadelt.
Nederlands tijdschrift voor
Europees recht
20e jrg. nr. 7, september 2014
Mr. E. Oude Elferink, mr. B. Braat
De Richtlijn betreffende schadevergoedingsacties wegens inbreuken op de mededingingsregels
– Op 17 april 2014
heeft het Europees
Parlement de Richtlijn betreffende
bepaalde regels voor
schadevorderingen
volgens nationaal
recht wegens
inbreuken op de bepalingen van het
mededingingsrecht van de lidstaten
en van de Europese Unie aangenomen. Deze richtlijn brengt met zich
dat de lidstaten dienen te waarborgen dat het verhaal van schade in
verband met schending van het kartelverbod en het verbod van misbruik van economische machtspositie wordt gefaciliteerd. In dit artikel
wordt enerzijds een toelichting gegeven op de totstandkoming van de
richtlijn en anderzijds besproken
welke wetswijzigingen de Nederlandse wetgever dient door te voeren teneinde aan de verplichtingen uit hoofde van de richtlijn te voldoen. De
omzetting van de Richtlijn lijkt
behoorlijk wat inspanning van de
wetgever te gaan vergen en betekent
dat de rechtsstelsels in andere lidstaten op betrekkelijk korte termijn op
papier een beter alternatief voor
Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk voor het instellen
van een vordering tot schadevergoeding zullen vormen dan thans het
geval is.
Mr. G.J. van Midden,
mr. G.C. Nieuwland
De complexiteit van terugvordering
van staatssteun
– Achter de ogenschijnlijk eenvoudige uit de Europese steunregels
voortvloeiende opdracht om onrechtmatige of onverenigbare steunmaatregelen terug te vorderen kan een
vermogensrechtelijk mijnenveld
schuilgaan. Voor de terugvordering
van (onrechtmatige of onverenigbare) staatssteun moet een nationale
grondslag bestaan. Niet steeds biedt
het vermogensrecht adequate grondslagen om in civielrechtelijke context
verleende steunmaatregelen terug te
vorderen. Illustratief voor deze civielrechtelijke complexiteit is de zaak
Kliq, waarin de Rechtbank Rotterdam
art. 6:212 BW inzake ongerechtvaardigde verrijking aangrijpt om via
geldlening verstrekt voordeel terug
te vorderen. Deze zaak illustreert dat
in Nederland behoefte bestaat aan de
invoering van een specifieke nationaalrechtelijke grondslag voor terugvordering van staatssteun die is verleend in een privaatrechtelijke
context.
Mr. S.W. Haket
Arrest Jetair: wanneer brengt een
maatregel het resultaat van de
richtlijn in gevaar?
– Het arrest Jetair van het Hof van
Justitie wordt in deze bijdrage bestudeerd met het oog op de in het arrest
Inter-Environnement Wallonie ontwikkelde verplichting voor lidstaten
om zich gedurende de omzettingstermijn van een richtlijn te onthouden
van maatregelen die het door deze
richtlijn voorgeschreven resultaat
ernstig in gevaar kunnen brengen. In
de analyse van het arrest gaat schr.
in op de relatie tussen de onthoudingsplicht en rechtstreekse werking
en wordt in kaart gebracht welke verplichtingen de onthoudingsplicht op
welke momenten voor lidstaten
bevat. Jetair laat vooral zien dat voor
de beoordeling of een maatregel het
door de richtlijn voorgeschreven
resultaat ernstig in gevaar kan brengen het soms nodig zal zijn verder te
kijken dan de letterlijke bepalingen
van een richtlijnbepaling, maar dat
dit niet mogelijk is wanneer als
gevolg van de uitdrukkelijke bewoordingen in de richtlijnbepaling daarvoor geen ruimte is.
1746
Intellectuele eigendom,
mediarecht & informatierecht
Nederlands tijdschrift voor
Europees recht
20e jrg. nr. 7, september 2014
Mr. M. Shahid
Downloadverbod; einde illegaal
downloadgenot? Het arrest
ACI Adam BV e.a. inzake de
thuiskopievergoeding
– Het arrest ACI Adam BV e.a. is het
eindresultaat van een jarenlang slepend conflict tussen een aantal elektronicaproducenten en Stichting de
Thuiskopie omtrent de thuiskopievergoeding. In dit arrest verschaft
het Hof van Justitie van de Europese
Unie duidelijkheid omtrent de (strikte) interpretatie en uitleg van de uitzonderingen en beperkingen van het
reproductierecht uit de Auteursrechtrichtlijn. De lidstaten zijn vrij
in het implementeren van de richtlijn, mits zij coherent zijn in het toepassen van de uitzonderingen. Een
nationale wettelijke regeling die bij
de toepassing van de privégebruikuitzondering geen onderscheid
maakt tussen geoorloofde en ongeoorloofde bronnen is onverenigbaar
met het Unierecht. Ook mag er in de
thuiskopievergoeding geen rekening
worden gehouden met schade ontstaan door reproducties uit ongeoorloofde bronnen.
Mr. H. Hijmans
De ongeldigverklaring van de Dataretentierichtlijn: een nieuwe stap
in de bescherming van de grondrechten door het Hof van Justitie
– Op 8 april 2014 heeft het Hof van
Justitie een opmerkelijk arrest gewezen in de gevoegde zaken Digital
Rights Ireland en Seitlinger.
Het heeft voor het eerst wegens
strijd met het EU-Handvest voor de
grondrechten een richtlijn in zijn
geheel vernietigd. Het Hof van Justi-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2323
Tijdschriften
tie heeft geoordeeld dat de Uniewetgever met de vaststelling van de
Dataretentierichtlijn de door het
evenredigheidsbeginsel gestelde
grenzen heeft overschreden die hij in
het licht van de artt. 7, 8 en 52 lid 1
van het Handvest in acht dient te
nemen. Het heeft geen beperking in
de tijd aangebracht (het Hof van Justitie wijkt hiermee af van de conclusie van advocaat-generaal Cruz Villalón, overwegingen 154-158).
1747
Jeugd-, relatie- & erfrecht
EB Tijdschrift voor
scheidingsrecht
Nr. 9, september 2014
Mr. C.A.R.M. van Leuven, EB 2014/71
Voortgezet ouderschap na
scheiding, een praktijkmodel
voor rechtspraak
– De wetswijzing
per 1 januari 1998,
voortzetting van
rechtswege van het
gezamenlijk gezag
na scheiding en de
wetswijzing van 1
maart 2009, voortgezet ouderschap en zorgvuldige
scheiding, waarbij het verplichte
ouderschapsplan is geïntroduceerd,
hebben in de rechtspraktijk tot een
verschuiving van zich voordoende
gevallen geleid. Vóór 1998 ging de
strijd tussen ouders meestal over de
omgang tussen de vader en zijn kinderen. Die betrof dan doorgaans het
recht op een weekeinde in de veertien dagen en de helft van de vakanties. Na 1998 en zeker na 2009, waarbij in de wet ook het begrip
gelijkwaardig ouderschap is geïntroduceerd, richt de strijd tussen de
ouders zich op de verdeling van de
zorg, de vraag waar het hoofdverblijf
van de kinderen dient te zijn, wel of
geen co-ouderschap en de mate van
betrokkenheid van de ouders bij te
nemen beslissingen die van belang
zijn voor het kind. De wetenschap is
druk doende zich een beeld te vormen van wat zich aandient en welke
conclusies daar aan verbonden dienen te worden. In de pers wordt met
regelmaat aandacht geschonken aan
het verschijnsel vechtscheiding,
2324
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
meestal naar aanleiding van een
schrijnend incident (kinderdoding of
uithuisplaatsing). Schr. richt zich in
dit artikel op de ontwikkelingen binnen onze rechtspraktijk: de toepassing van de (nieuwe) wetsartikelen
en de richtlijnen die de Hoge Raad
ons inmiddels heeft gegeven.
Mr. T.M. Subelack, EB 2014/72
De verknochtheid van een
ontslagvergoeding
– Onlangs hebben zowel het Hof
Amsterdam als het Hof Den Haag
een uitspraak gewezen, waarin de
verknochtheid van een ontslagvergoeding centraal staat. In beide
gevallen was die ontslagvergoeding
ondergebracht in een stamrecht B.V.
(welke mogelijkheid overigens per 1
januari 2014 is vervallen) en was de
vraag of de aanspraken jegens de
stamrecht B.V. en de reeds uitgekeerde bedragen aan de betreffende echtgenoot verknocht zijn en, zo ja, voor
welk gedeelte dan. Door de hoven
wordt hierover verschillend gedacht.
Mr. A.N. Labohm, EB 2014/73
H0ge Raad: het inkomen van de dga
– De Hoge Raad heeft op 6 juni 2014
(ECLI:NL:HR:2014:1335, NJ 2014/297)
een beschikking gewezen met betrekking tot de vaststelling van het inkomen van de directeur-grootaandeelhouder (dga). De inhoud van de
Conclusie van de A-G Keus bij deze
uitspraak is voor de advies- en
rechtspraktijk van belang. De A-G
heeft hierin een toetsingskader gegeven betreffende de beantwoording
van de vraag, welk inkomen de dga
zich in redelijkheid kan verwerven.
Uit de Conclusie volgt dat bij de
beantwoording van de vraag of een
dga winst van de BV aan zichzelf kan
uitkeren, rekening dient te worden
gehouden met de dwingendrechtelijke bepalingen van boek 2 BW (art.
2:25 jo. art. 2:9 en 2:216 BW). In dit
artikel gaat schr. in op de randvoorwaarden die in acht moeten worden
genomen bij de vaststelling van het
inkomen dat de dga zich in redelijkheid kan verschaffen.
Tijdschrift Erfrecht
15e jrg. nr. 4, augustus 2014
Mr. J.L.D.J. Maasland
Inbreng van giften
– In deze bijdrage bespreekt schr. de
rechtsfiguur inbreng van giften,
waarmee de ongelijkheid kan worden
opgeheven die ontstaat wanneer niet
aan alle kinderen (gelijke) giften worden gedaan. Hij schetst daartoe allereerst het wettelijke kader, waarbij
onder meer de vraag aan de orde
komt of de vordering tot inbreng verjaart. Vervolgens wordt besproken
hoe kan worden gerealiseerd dat niet
alleen de brutoverkrijging, maar ook
de nettoverkrijging van ieder kind
van de schenker gelijk is.
Mr. N.V.C.E. Bauduin
Testamentair bewind,
‘bijstandsproof’?
– In tijden van crisis zijn schulden
zo gemaakt, waardoor ook een leven
op bijstandsniveau realiteit kan worden. In deze bijdrage wordt aan de
hand van vier uitspraken bekeken
wat de gevolgen zijn van het instellen van een testamentair bewind
voor een bijstandsgerechtigde.
Geconcludeerd kan worden dat
bewind ‘bijstandproof’ kan zijn,
maar dat altijd rekening moet worden gehouden met art. 55 WWB
(nadere verplichtingen die strekken
tot vermindering of beëindiging van
de bijstandsuitkering) en art. 58 lid 1
aanhef en onder f WWB (terugvorderingsactie).
Prof. mr. E.A.A. Luijten,
prof. mr. W.R. Meijer
Verblijvensbedingen in
samenlevingsovereenkomsten
– Een verblijvensbeding in een
samenlevingsovereenkomst kan bij
de dood van een deelgenoot tot problemen leiden tussen de erfgenamen
van de eerststervende deelgenoot en
de langstlevende. Twee recente uitspraken, waarin de erfgenamen volgens de wet staan tegenover de
langstlevende partner, worden
besproken. De tekst van de samenlevingsovereenkomst is in de eerste
uitspraak doorslaggevend; in de
tweede uitspraak is de vraag of van
een mondeling overeengekomen verblijvensbeding sprake was.
1748
Rechten van de mens
Nederlands Tijdschrift voor
de Mensenrechten
39e jrg. nr. 4, juli/augustus 2014
K.M. de Vries
Vreemde verwanten.
Inburgering en het buitenland
Tijdschriften
en het recht op gezinsleven
– Nederland stelt sinds een aantal
jaar de eis dat immigranten die zich
hier bij hun gezin willen voegen
eerst moeten slagen voor het inburgeringsexamen in het buitenland.
Tegelijkertijd wordt de ruimte die
staten hebben om gezinshereniging
te reguleren steeds verder ingekaderd door het internationale en Europese recht. Dit artikel onderzoekt de
rechtmatigheid van het Nederlandse
inburgeringsvereiste in het licht van
het recht op gezinsleven en gezinshereniging zoals gewaarborgd in het
EVRM, het IVBPR, het IVRK en de EUGezinsherenigingsrichtlijn.
M.J. Dekker
Het Facultatief protocol bij het IVESCR: katalysator voor toetsing aan
economische, sociale en culturele
rechten door de nationale rechter?
– Op grond van het Facultatief Protocol bij het IVESCR kunnen in het vervolg individuele zaken worden voorgelegd aan het toezichthoudend
VN-verdragscomité bij dit verdrag.
Dit artikel betoogt dat deze internationale toetsing ook de nationale rechterlijke toetsing aan economische,
sociale en culturele rechten kan versterken. De nationale invloed van het
Facultatief Protocol wordt op basis
van drie scenario’s verkend. Aan de
hand van verschillende toetsingsdoctrines wordt vervolgens onderzocht
hoe de nationale rechter rekening
kan houden met de keuzevrijheid
van de overheid bij naleving van het
IVESCR.
1749
Rechtsfilosofie & -theorie
Ars Aequi
63e jrg. nr. 9, september 2014
P. Cliteur, J. Vink
Kunnen we vleesconsumptie
verbieden?
– In dit artikel wordt de mogelijkheid onderzocht om het eten van
vlees wettelijk te verbieden. Schrs.
zoeken hiervoor aanknopingspunten
bij filosofen als Bentham en Schopenhauer, en bij wijzigingen in de
moraal die in het verleden hebben
plaatsgevonden.
1750
Rechtsgeschiedenis
Groninger Opmerkingen en
Mededelingen
Nr. 31, 2014
– Eeuwen lang heeft
het examen van de
rechtenstudent
bestaan uit de analyse
en exegese van teksten uit de Corpus
Iuris Civilis van keizer
Justinianus. In de
voorbereiding op dat examen oefenden de studenten zich in het uitleggen van die teksten. De oudere redacteuren van de GROM die nog
studeerden in de tijd waarin het
gymnasium de verplichte vooropleiding van de rechtenstudie vormde,
hebben het einde van deze lange traditie meegemaakt. Zij behoorden tot
de laatste generatie aan wie een
Latijnse tekst werd voorgelegd ter
vertaling en ter verklaring. Natuurlijk heeft de GROM deze eeuwenoude
methode in ere gehouden. In een
afzonderlijke rubriek Tekst en Uitleg
werd en wordt de betekenis uiteengezet die een oude tekst had niet alleen
in de tijd waarin hij is ontstaan maar
ook in tijden waarin de herinnering
aan zijn oorsprong praktisch was uitgewist. Deze aflevering is geheel aan
deze overgeleverde wijze van tekstanalyse gewijd. Aan een aantal
rechtshistorici is gevraagd een
Romeinsrechtelijke tekst te ontleden
en te interpreteren. Zijn de aangezochte rechtshistorici voor deze aflevering willekeurig gekozen, zo zou
men zich kunnen afvragen? Het antwoord op die vraag luidt: neen, die
rechtshistorici zijn niet naar willekeur uitgekozen. Deze aflevering
bevat een vijftiental bijdragen in de
vorm van Tekst en Uitleg.
1751
Sociaal Recht
PS Documenta
Nr. 10/11, 2014
J. van Drongelen, D. Haenen-Vervoort,
Het auteursrecht in de arbeidsrelatie, een rol voor de cao?
– In dit artikel bespreken en analyseren schrs. hoe het auteursrecht in
dienstbetrekking is geregeld in de
Auteurswet 1912. Hierbij besteden zij
aandacht aan het bepaaldheidsvereiste in ruime zin, dat wil zeggen dat
er volgens de taakomschrijving
‘bepaaldsoortige’ werken moeten
worden gemaakt, en dat het geleverde werk binnen de in de taakomschrijving vastgelegde kaders valt.
Als het gemaakte werk onder de
taakomschrijving valt, dan is voldaan
aan het bepaaldheidsvereiste en vallen de exploitatierechten toe aan de
werkgever. Daarna komt het bepaaldheidsvereiste in enge zin aan de orde,
de expoloitatie- en persoonlijkheidsrechten, en de eventuele andersluidende bepalingen in de arbeidsovereenkomst of cao.
J. van Drongelen, P.A.L. de Jong
De loonstop bij het niet meewerken
aan re-integratie: Hoge Raad zet de
werknemer schaak(mat)
– In dit artikel gaan schrs. in op de
uitspraak van de kantonrechter
Utrecht van 18 december 2013,
ECLI:NL:RBMNE:2013:7614. Deze stelde een prejudiciële vraag aan de
Hoge Raad, over de bevoegdheid van
een werkgever om het volledige loon
op te schorten als een arbeidsongeschikte werknemer weigert om passende arbeid te verrichten. De Hoge
Raad heeft in zijn arrest van 6 juni
2014 geoordeeld dat het opschorten
van het volledige loon, dus niet
alleen over de uren dat de werknemer passende arbeid had moeten
verrichten, de hoofdregel is, en dat
dit alleen anders is als de volledige
loonstop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Schrs. trekken hieruit de conclusie dat de arbeidsongeschikte
werknemer door de Hoge Raad
schaakmat is gezet.
M. van Everdingen,
De koopkrachttegemoetkoming lage
inkomens: een extraatje voor alle
minima in 2014
– In dit artikel bespreekt schr. de
hoofdlijnen van het wetsvoorstel
‘Wet koopkrachttegemoetkoming lage
inkomens’. Achtereenvolgens komen
de volgende onderwerpen aan de
orde: de doelgroep; de toepasselijkheid van de WWB-kaders; overige wijzigingen; koopkrachttegemoetkoming in 2015. De aanleiding voor dit
wetsvoorstel waren ramingen van het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2325
Tijdschriften
CPB waaruit blijkt dat de koopkrachtontwikkeling van minima in 2014
achterblijft bij die van werkenden.
Door in 2014 een eenmalige extra
uitkering van € 100 aan minima te
verstrekken, werd het inkomensbeeld
voor 2014 iets evenwichtiger.
N.J.E.G. Cremers
Gemeentes en zorgverzekeraars
slaan handen ineen
– Met de invoering van de Wmo in
2007 is een begin gemaakt met het
uitbreiden van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor maatschappelijke ondersteuning. Vanaf dat
moment zijn de aanspraken die gelden op grond van de AWBZ beperkter
geworden. Schr. beschrijft in dit artikel de transitie van het gezondheidsstelsel, waardoor gemeenten, verzekeraars en aanbieders moeten
samenwerken. Zij gaat daarbij in op
de uitgebreidere gemeentelijke verantwoordelijkheid, het borgen van
passende ondersteuning, en transitie
en transformatie.
TAP Tijdschrift
Arbeidsrechtpraktijk
7e jrg. nr. 6,
C.J. Herman de Groot
De flexmaatregelen van de Wet
werk en zekerheid
– De Wet werk en zekerheid (WWZ)
heeft alleen nog wat reparaties nodig
in de Verzamelwet SZW 2015. Toepassing van de nieuwe artikelen is in de
praktijk niet eenvoudig zonder raadpleging van de bedoelingen van de
wetgever. Waar het regels betreft die
niet in de wettekst zijn opgenomen,
moeten deze worden opgemaakt uit
de parlementaire geschiedenis. In de
wettekst geïntroduceerde begrippen
zoals zwaarwegende bedrijfsbelangen, intrinsieke aard van de bedrijfsvoering en het opvolgend werkgeverschap zijn niet (voldoende) toegelicht
volgens schr. De uitwerking is overgelaten aan de praktijk, waaronder
cao-partijen.
A.R. Houweling & A. Zwanenburg
Arbeidsrechtelijke jurisprudentie in
(online) bronnen: meten is weten?
– In deze bijdrage wordt een analyse
gegeven van en een vergelijking tussen gepubliceerde rechtspraak in JAR,
JIN, RAR, AR Updates en rechtspraak.
nl. Er zijn grote verschillen in publicatiesnelheid per bron en in publica-
2326
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
tiebeleid van gerechten. Er zijn
accentverschillen per bron waarneembaar en ook is er een (grote)
overlap tussen de verschillende bronnen. De verwachting is dat op termijn alle uitspraken op rechtspraak.
nl zijn te vinden. Wel is het lastig om
op rechtspraak.nl een selectie van
arbeidsrechtuitspraken te maken.
K. Hakvoort & P. Kruit
Nooit te oud om te leren: de transitievergoeding voor de 50-plusser
– Onderdeel van de wijzigingen in
het ontslagrecht en de invoering
van de Wet werk en zekerheid
(WWZ) is een transitievergoeding als
forfaitaire ontslagvergoeding. Deze
transitievergoeding is substantieel
lager dan de ontbindingsvergoeding
op basis van de huidige kantonrechtersformule. Om de gevolgen voor
oudere werknemers te compenseren
is in art. 7:673a BW een tijdelijke
overgangsregeling opgenomen. In
deze bijdrage wordt uiteengezet wat
de overgangsregeling voor oudere
werknemers inhoudt en op welke
mogelijke manieren de transitievergoeding op basis van de overgangsregeling berekend kan worden.
Schrs. wijzen erop dat de overgangsregeling niet beantwoordt aan de
doelstellingen van de wijzigingen in
het ontslag(vergoedings)recht. Er is
al reparatiewetgeving aanhangig
gemaakt.
1752
Staats- & bestuursrecht
Ars Aequi
63e jrg. nr. 9, september 2014
P. Schuyt, L. Schoutsen
De VOG: integriteitsverklaring ten
behoeve van schijnzekerheid
– Onlangs werd een
wetswijziging aangekondigd op basis waarvan het mogelijk
wordt afgifte van een
Verklaring Omtrent
het Gedrag (VOG) te
weigeren op grond
van politiegegevens. Dit lijkt volgens
schrs.haaks te staan op een meer
inhoudelijk toetsingskader dat de
Afdeling Bestuursrechtspraak lijkt te
ontwikkelen. Hoe verhouden deze
ontwikkelingen zich tot de functie
van de VOG als integriteitsinstrument?
M. Timmer
Het voorzorgsbeginsel als algemeen
beginsel van behoorlijk bestuur?
– Het voorzorgsbeginsel wordt de
laatste jaren steeds vaker buiten het
milieurecht toegepast, met name in
supranationale context. Het is daarmee tijd voor de wetgever om het
beginsel serieus onder de loep te
nemen als nieuw algemeen beginsel
van behoorlijk bestuur. Het nietgecodificeerde voorzorgsbeginsel kan
zijn diensten bewijzen, maar de
rechtszekerheid die uitgaat van een
codificatie is groter.
1753
Straf (proces)recht,
penitentiair recht &
criminologie
Ars Aequi
63e jrg. nr. 9, september 2014
T. Beumers, M. Hekkenberg
Getuigenverklaringen in het VNonderzoek naar de dood van Dag
Hammarskjöld
– In 1961 kwam de toenmalige
secretaris-generaal van de Verenigde
Naties, Dag Hammarskjöld, bij een
vliegtuigramp om het leven. De theorie dat Hammarskjölds vliegtuig
doelwit was van een aanslag heeft
tot op de dag van vandaag veel aanhangers. In 2012 begon een nieuw
internationaal onderzoek naar de
crash. Een Leids onderzoeksteam
bestaande uit zes studenten heeft
aan dit onderzoek bijgedragen door
de getuigenverklaringen uit eerdere
onderzoeken te analyseren. Door
diep in de verschillende onderzoeken
te duiken ontdekten zij hoe de culturele achtergronden en de gespannen
politieke situatie, maar ook persoonlijkheden van verhoorders en getuigen meespeelden in de wijze waarop
bewijs werd geleverd en verwerkt.
Internationale tribunalen, juristen en
experts zijn het nog steeds oneens
over de vraag hoe moet worden
omgegaan met getuigen en hun verklaringen.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale
Kamerstukken is opgenomen op de
NJB-site www.njb.nl
Nieuwe
wetsvoorstellen
Belastingwet 2015
1754 - Wetsvoorstel (16-09-2014) tot
wijziging van enkele belastingwetten
en enige andere wetten (Belastingplan 2015)
– Het pakket Belastingplan is dit jaar
beperkt tot uitsluitend het wetsvoorstel Belastingplan 2015. In het wetsvoorstel Belastingplan 2015 zijn
naast de maatregelen als gevolg van
de koopkrachtbesluitvorming alleen
de maatregelen opgenomen die
voortvloeien uit politieke afspraken,
waarvan het wenselijk is dat zij per 1
januari 2015 in werking treden of die
de uitvoering versterken dan wel de
uitvoeringslasten verlichten en derhalve bijdragen aan vereenvoudiging.
De meer technische maatregelen die
op 1 januari 2015 in werking moeten
treden en die in andere jaren werden
opgenomen in een wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen zijn dit jaar
ook ondergebracht in het wetsvoorstel Belastingplan 2015. De maatregelen waarvan is geconcludeerd dat
deze op enig moment wel getroffen
dienen te worden, maar niet noodzakelijkerwijs per 1 januari 2015 in
werking hoeven te treden en die ook
geen bijdrage leveren aan vereenvoudiging zullen worden opgenomen
in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2015 dat in het voorjaar van
2015 zal worden ingediend bij de
Tweede Kamer. Bij de keuze om het
Belastingplan 2015 te beperken tot
de min of meer noodzakelijke maatregelen speelt een rol dat de Belastingdienst gebaat is bij een jaar met
relatief weinig wetgeving. In het nu
voorliggende Belastingplan 2015
worden de nog resterende fiscale
maatregelen uit het regeerakkoord
en begrotingsafspraken uit 2014 uitgewerkt.
Uit het regeerakkoord resteert nog
één fiscale maatregel en dat betreft
de versobering van de fiscale innovatieregelingen. In het Belastingplan
2014 is deze taakstelling op fiscale
innovatieregelingen weliswaar technisch ingevuld, maar in het voorliggende Belastingplan vindt de daadwerkelijke invulling plaats.
Uit de Begrotingsafspraken 2014 is
in het Belastingplan 2015 opgenomen de maatregel strekkende tot het
aanpassen van de doelmatigheidsmarge van de gebruikelijkloonregeling. Aan de voorziene aanpassing
van de belasting op leidingwater en
de herinvoering van de afvalstoffenbelasting is in het Belastingplan
2014 al uitvoering gegeven. In dit
Belastingplan 2015 worden deze
maatregelen aangepast, overeenkomstig de toezeggingen gedaan tijdens
de parlementaire behandeling van
het Belastingplan 2014.
De fiscale maatregelen volgend uit
de besluitvorming in 2014 (voornamelijk de augustusbesluitvorming)
zijn ook in dit Belastingplan verwerkt. Dit betreft in het bijzonder de
(forse) verhoging van de afbouwgrens van de arbeidskorting, een
maatregel met een budgettair beslag
van € 500 miljoen die eraan bijdraagt
dat werken meer loont. Verder wordt
het tarief in de eerste schijf van de
inkomstenbelasting in 2015 minder
verhoogd dan was voorzien in het
Belastingplan 2014, waardoor het
tarief in de eerste schijf in 2015 uitkomt op 36,5%. Het afbouwpercentage in de algemene heffingskorting
wordt verhoogd met 0,32%-punt,
waardoor dit uitkomt op 2,32% in
2015 en op 3,32% in de jaren daarna.
Verder wordt in dit Belastingplan
2015 de ouderentoeslag in box 3
afgeschaft en wordt de ouderenkorting verlaagd; beide maatregelen
gaan in per 2016. Deze maatregelen
maken onderdeel uit van het pakket
dat dient als alternatief voor de huishoudentoeslag voor 2016 en latere
jaren. Op het vlak van de woningmarkt wordt een drietal maatregelen
getroffen. In de eerste plaats wordt
de termijn van aftrek van hypotheekrente op restschulden verlengd van
tien jaar naar vijftien jaar. In de tweede plaats worden twee regelingen
structureel gemaakt: de verlenging
van de termijn van de hypotheekrenteaftrek voor de leegstaande te koop
staande voormalige of een leegstaande toekomstige eigen woning (drie
jaar in plaats van twee jaar) en de
regeling herleving van de hypotheekrenteaftrek na verhuur van een voormalige eigen woning. In de derde
plaats wordt het verlaagde btw-tarief
voor herstel en renovatie van woningen met een half jaar verlengd, tot 1
juli 2015. Voorts is voor 2015 € 16
miljoen beschikbaar gesteld voor de
afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (S&O-afdrachtvermindering). Tot slot is in het voorliggende Belastingplan een wijziging
opgenomen van het afbouwpercentage van het kindgebonden budget.
Kamerstukken II 2014/15, 34 002, nrs. 1-5
Vennootschapsbelasting
overheidsbedrijven
1755 - Wetsvoorstel (16-09-2014) tot
wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige
andere wetten in verband met de
modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor
overheidsondernemingen (Wet
modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen)
– Dit wetsvoorstel strekt ertoe de
vennootschapsbelasting zodanig aan
te passen dat overheidsondernemingen die economische activiteiten ontplooien op een markt waarop ook
niet-overheidsondernemingen actief
zijn, op dezelfde wijze aan de heffing
van vennootschapsbelasting (Vpb)
worden onderworpen als die private
ondernemingen. Deze aanpassingen
beogen een gelijk speelveld te creëren tussen partijen, zodat tevens
tegemoet wordt gekomen aan de
bezwaren die de Europese Commissie
(vanuit een oogpunt van staatssteun en verstoring van de concurrentieverhoudingen) heeft tegen de
thans geldende ruime Vpb-vrijstelling voor overheidsondernemingen.
Kamerstukken II 2014/15, 34 003, nrs. 1-4
Inlichtingendiensten en
journalistieke bronnen
1756 - Wetsvoorstel (15-09-2014) tot
wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 in
verband met de invoering van een
onafhankelijke bindende toets voor-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2327
Wetgeving
afgaand aan de inzet van bijzondere
bevoegdheden jegens journalisten,
welke gericht is op het achterhalen
van hun bronnen
– Op 22 november 2012 heeft het
Europees Hof voor de Rechten van de
Mens (EHRM) uitspraak gedaan in de
door De Telegraaf c.s. aanhangig
gemaakte zaak tegen de Staat der
Nederlanden (EHRM, Telegraaf Media
Nederland Landelijke Media B.V. en
anderen t. Nederland (No. 39315/06)).
Het betrof een klacht van De Telegraaf c.s. over het toepassen van
bijzondere bevoegdheden door de
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en het in beslag
nemen van staatsgeheime documenten in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de verspreiding
van die documenten. Het EHRM
komt in zijn uitspraak tot het oordeel dat de inzet van bijzondere
bevoegdheden door de AIVD tegen
de journalisten van De Telegraaf een
schending oplevert van artikel 8 van
het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens
en de fundamentele vrijheden
(EVRM) (recht op eerbiediging van
privé, familie- en gezinsleven) en
artikel 10 EVRM (vrijheid van
meningsuiting). De strafvorderlijke
inbeslagneming van documenten bij
De Telegraaf acht het EHRM in strijd
met artikel 10 EVRM.
De uitspraak is voor de regering aanleiding geweest voor het treffen van
wettelijke maatregelen. Het betreft
hier zowel een wijziging van de Wiv
2002 waar het gaat om de activiteiten van inlichtingen- en veiligheidsdiensten als een wijziging van het
Wetboek van Strafvordering voor
zover het gaat om de toepassing van
dwangmiddelen tegen journalisten. In
onderhavig wetsvoorstel wordt voorzien in een wijziging van de Wiv 2002.
In het voorgestelde artikel 19a, eerste
lid, wordt - conform de huidige procedure voor het openen van
brieven (artikel 23 Wiv 2002) - de
Rechtbank Den Haag de bevoegdheid
gegeven tot het verlenen van toestemming voor de uitoefening van
de bijzondere bevoegdheden van de
inlichtingen- en veiligheidsdiensten,
voor zover deze worden toegepast
jegens journalisten (aldus beperkt
tot degenen die beroepsmatig als
journalist informatie verzamelen,
verspreiden of publiceren) en de toe-
2328
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
passing gericht is op het achterhalen
van hun bronnen. Op deze wijze
wordt tegemoet gekomen aan de
door het EHRM geformuleerde eis
dat er in onderhavige gevallen voorzien dient te zijn in een voorafgaande toets door een onafhankelijke
instantie met de bevoegdheid de toepassing ervan te voorkomen.
In het voorgestelde artikel 19a, eerste
lid, is voorts het voor de toepassing
van de regeling essentiële begrip
‘bron’ nader uitgewerkt. Daarbij is
aansluiting gezocht bij de uitwerking
die in het wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken ter zake is gegeven. Onder bron in het kader van dit
wetsvoorstel wordt verstaan: de persoon die gegevens ter openbaarmaking aan een journalist heeft verstrekt onder de voorwaarde dat de
verstrekking niet tot betrokkene kan
worden herleid.
Kamerstukken II 2014/15, 34 027, nrs. 1-4
Bronbescherming strafzaken
1757 - Wetsvoorstel (17-09-2014) tot
wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot vastlegging van het
recht op bronbescherming bij vrije
nieuwsgaring (bronbescherming in
strafzaken)
– Dit wetsvoorstel strekt tot vastlegging van het recht op bronbescherming, waarop personen een beroep
kunnen doen bij de uitoefening van
de vrijheid van meningsuiting in een
democratische samenleving (artikel
10 EVRM), zoals dit door het Europees Hof voor de Rechten van de
Mens (EHRM) is uitgelegd. Daartoe
wordt aan personen die zich op professionele wijze bezig houden met
berichtgeving en degenen die ten
behoeve daarvan gegevens verstrekken extra bescherming geboden om
vrijelijk, zonder inmenging van het
openbaar gezag, inlichtingen of
denkbeelden te ontvangen en te verstrekken. In een democratische
samenleving komt aan nieuwsgaring
over de verschillende onderdelen van
de samenleving een bijzonder belang
toe. In een democratische samenleving hebben burgers er recht op om
te worden geïnformeerd, ook als deze
informatie de autoriteiten onwelgevallig zou zijn. In dit licht kan het
uitoefenen van de vrijheid van
meningsuiting meebrengen dat bij
de informatievergaring die daarmee
samenhangt, bronbescherming wordt
gezocht en gerespecteerd. Het gaat
hier niet om de enkele meningsuiting als individuele expressie of
appreciatie die niet voor verificatie
vatbaar is, maar op nieuwsgaring die
berust op gegevens die anders niet in
de openbaarheid zouden komen.
Met dit wetsvoorstel wordt aan
‘getuigen die als journalist of publicist in het kader van nieuwsgaring,
beschikken over gegevens van personen die deze gegevens ter openbaarmaking hebben verstrekt onder voorwaarde dat de verstrekking niet tot
hen kan worden herleid’ bij de toepassing van de strafvorderlijke
bevoegdheden en het afleggen van
een getuigenis een verschoningsrecht toegekend, gelijk dit aan de
klassieke verschoningsgerechtigden
uit hoofde van hun stand, beroep of
ambt toekomt. Dat heeft tot gevolg
dat voor de toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen tegen
journalisten en publicisten een voorafgaande machtiging van de rechtercommissaris is vereist. De betrokkene komt geen verschoningsrecht toe,
indien bij onverkorte toepassing
daarvan aan een zwaarder wegend
maatschappelijk belang een onevenredig grote schade zou worden toegebracht.
De wetswijziging is het gevolg van
een aantal arresten van het EHRM:
de uitspraak van 22 november 2007
in de zaak Voskuil (nr. 64752/01), de
uitspraak van 14 september 2010 (nr.
38224/03) en de uitspraak in de zaak
van De Telegraaf tegen Nederland
van 22 november 2012 (nr.
39315/06).
Kamerstukken II 2014/15, 34 032, nrs. 1-4
Aanvallen op informatiesystemen
1758 - Wetsvoorstel (19-09-2014) tot
Implementatie van de richtlijn
2013/40/EU van het Europees parlement en de Raad over aanvallen op
informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ
van de Raad (PbEU L 218/8)
– De implementatie van de richtlijn
leidt tot enkele aanscherpingen van
strafbaarstellingen van computercriminaliteit in het Wetboek van Strafrecht. De wijzigingen betreffen enke-
Wetgeving
le verhogingen van strafmaxima en
de toevoeging van een aantal strafverzwarende omstandigheden aan de
computerdelicten. De richtlijn bouwt
voort op het het Cybercrimeverdrag
(Trb. 2002, 18) en vervangt het
bestaande kaderbesluit uit 2005 over
aanvallen op informatiesystemen
PbEU L 69/67). De richtlijn bevat
enkele aanvullingen ten opzichte van
het kaderbesluit, voor een deel ontleend aan het Cybercrimeverdrag en
voor een deel zijn deze nieuw. Het
betreft met name de bepalingen over
de strafmaxima en strafverzwarende
omstandigheden. Voor een groot deel
voldoet Nederland al aan hetgeen
waartoe de richtlijn verplicht. Alleen
artikel 9 van de richtlijn behoeft nog
in wetgeving geïmplementeerd te
worden. Dat artikel bevat enkele
bepalingen over de minimale maximumstraffen die op de verschillende
gedragingen moeten worden gesteld.
Implementatie van dit artikel leidt
tot een verhoging van de strafmaat
van enkele computermisdrijven naar
een maximale gevangenisstraf van
twee jaar. Daarnaast worden drie
strafverzwarende omstandigheden
geïntroduceerd. De maximaal op te
leggen gevangenisstraf zal worden
verhoogd naar drie jaar wanneer
gebruik wordt gemaakt van een ‘botnet’, en naar vijf jaar wanneer het
strafbare feit ernstige schade ten
gevolge heeft of wanneer het feit is
gepleegd tegen een geautomatiseerd
werk van een vitale infrastructuur.
Kamerstukken II 2014/15, 34 034, nrs. 1-3
Beschikking geen
loonheffingen
1759 - Wetsvoorstel (19-09-2014) tot
Wijziging van enkele belastingwetten
en enkele andere wetten ten behoeve
van het vervangen van de Verklaring
arbeidsrelatie door de Beschikking
geen loonheffingen (Wet invoering
Beschikking geen loonheffingen)
– Met dit wetsvoorstel worden de
verantwoordelijkheden van de
opdrachtnemer en de opdrachtgever
bij het beoordelen van hun arbeidsrelatie beter in balans gebracht. De
zogenoemde Verklaring arbeidsrelatie (VAR) is bedoeld als hulpmiddel
voor de beoordeling van een arbeidsrelatie. Opdrachtnemers (onder wie
zzp’ers) kunnen de Belastingdienst
door middel van de aanvraag van
een VAR vragen om op basis van de
door de opdrachtnemer verstrekte
informatie een oordeel vooraf te
geven over de fiscale kwalificatie van
hun inkomen voor de inkomstenbelasting. Indien de opdrachtnemer in
het bezit is van een VAR winst uit
onderneming (VAR-wuo) of een VAR
directeur-grootaandeelhouder (VARdga), vrijwaart zo’n VAR bovendien
een opdrachtgever van de verplichting om loonbelasting en premie
volksverzekeringen op de vergoeding
in te houden en premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over de vergoeding te
betalen. Door de vrijwaring die een
opdrachtgever heeft bij de VAR-wuo
of VAR-dga, kan de Belastingdienst
bij een onjuiste VAR niet handhaven
bij de opdrachtgever en is alleen
handhaving bij de opdrachtnemer
mogelijk. Deze beperking in de handhavingsmogelijkheden van de Belastingdienst wordt met dit wetsvoorstel weggenomen. Voorts bevat dit
wetsvoorstel een vereenvoudiging
van de systematiek. De vier verschillende VAR’s die op dit moment
bestaan, worden vervangen door één
beschikking: de Beschikking geen
loonheffingen (BGL). De VAR biedt in
veel gevallen voor opdrachtnemers
een schijnzekerheid over de fiscale
kwalificatie van de inkomsten van
die opdrachtnemer (de belastingplichtige) voor de inkomstenbelasting, wat leidt tot onbegrip jegens en
discussie met de Belastingdienst. Dit
wetsvoorstel tracht de genoemde
schijnzekerheid over de fiscale kwalificatie van de inkomsten niet langer
te laten ontstaan. Voor het aanvragen
van de BGL wordt een webmodule
ontwikkeld. Met deze webmodule
wordt het mogelijk om op elk
gewenst moment de beoordeling van
(verwachte) feiten en omstandigheden van de arbeidsrelatie te toetsen.
De beschikking beperkt zich voortaan tot een oordeel of voor de
arbeidsverhouding onder de Wet op
de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964)
geen inhoudingsplicht bestaat hetgeen ook doorwerkt in de inhoudingsplicht voor de premie volksverzekeringen en de verschuldigdheid
van premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw, indien aan de daarvoor gel-
dende voorwaarden wordt voldaan.
Het wetsvoorstel leidt er tevens toe
dat de Belastingdienst zich bij de
aanvraag van een BGL beperkt tot
toekenning of afwijzing van het verzoek. Wanneer een BGL wordt afgegeven, geeft deze niet langer een voorlopig oordeel over de wijze waarop
de werkzaamheden voor de inkomstenbelasting moeten worden
gekwalificeerd. Zo wordt niet langer
de indruk gewekt dat de Belastingdienst bij de beoordeling van de aangifte inkomstenbelasting niet ‘zijn
handen vrij’ heeft om ingeval de
gegevens op de VAR-aanvraag afwijken van de werkelijke situatie een
zelfstandig oordeel te vellen over de
kwalificatie van het inkomen. Dit is
met name van belang voor de vraag
of het inkomen als winst uit onderneming of als resultaat uit overige
werkzaamheden moet worden aangemerkt. Dat met de BGL geen (voorlopige) kwalificatie voor de inkomstenbelasting meer wordt gegeven
neemt niet weg dat als de feiten en
omstandigheden zoals op de BGL
vermeld overeenkomen met de werkelijke situatie, er voor de Belastingdienst geen aanleiding zal zijn bij de
aanslag inkomstenbelasting het
standpunt in te nemen dat ondanks
de BGL sprake is van loon. Indien de
Belastingdienst constateert dat op
grond van de BGL geen loonheffingen zijn verschuldigd en desondanks
later na onderzoek tot het oordeel
komt dat op grond van alle werkelijke feiten en omstandigheden sprake
is van een dienstbetrekking, kan het
inkomen wel als loon worden gekwalificeerd bij de aanslag inkomstenbelasting, ondanks het ontbreken van
verschuldigdheid van loonheffingen
voor de opdrachtgever. Dit zal in de
voorgestelde systematiek echter een
uitzonderlijke situatie worden. Deze
systematiek heeft tevens tot gevolg
dat ook ingeval de voordelen uit de
werkzaamheden fiscaal moeten worden geduid als resultaat uit overige
werkzaamheden, rechtszekerheid
wordt geboden over de gevolgen
voor de loonheffingen, waar dat
onder de systematiek van de VAR
niet het geval is. Personen die resultaat uit overige werkzaamheden
genieten en daarvoor in de VAR-systematiek recht op een VAR-row zouden hebben, komen daarmee in
dezelfde positie te verkeren als dege-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2329
Wetgeving
nen die tot nu toe een VAR-wuo ontvingen, zodat zij ten opzichte van
die groep op dit punt niet meer in
het nadeel zijn bij het verkrijgen van
opdrachten. De beperkingen die deze
zzp’ers van de huidige VAR-row
ondervinden, worden daarmee weggenomen.
De tweede maatregel is de introductie van de medeverantwoordelijkheid
van de opdrachtgever voor de controle op de juistheid van de BGL. De
medeverantwoordelijkheid wordt zo
vormgegeven dat slechts dan zekerheid met betrekking tot de loonheffingen wordt verkregen, indien naast
het soort werkzaamheden dat wordt
verricht, ook de wijze waarop en condities waaronder in de praktijk
gewerkt wordt, volledig overeenkomen met de wijze en condities die
op de beschikking staan vermeld.
Deze wijze en condities hebben
betrekking op hetgeen de opdrachtnemer aan de Belastingdienst heeft
gemeld bij de aanvraag van de BGL
en het betreft alleen de wijze en condities waarop opdrachtgevers zelf
beslissende invloed kunnen uitoefenen, zoals of de opdrachtnemer zich
mag laten vervangen voor de uitvoering van de werkzaamheden, wie het
risico draagt voor schade bij de uitvoering van de werkzaamheden en
of de opdrachtnemer zelf zijn werktijden mag bepalen. Punten waarop
de opdrachtgever geen beslissende
invloed heeft, hoeft de opdrachtgever niet te controleren en worden
ook niet op de beschikking vermeld.
De opdrachtnemer is hiervoor verantwoordelijk. Het gaat dan om vragen als voor hoeveel opdrachtgevers
een opdrachtnemer werkt of hoeveel
hij investeert. De medeverantwoordelijkheid van de opdrachtgever
draagt er aan bij dat opdrachtnemers zich beter bewust worden van
de beperkte mate van zekerheid die
de BGL biedt. Het is van belang dat
opdrachtgevers en opdrachtnemers
de tijd krijgen om hun processen
voor het inhuren van zzp’ers aan te
passen aan de nieuwe systematiek.
Ook de Belastingdienst moet stappen zetten voor de implementatie
van de nieuwe systematiek. De uit
dit wetsvoorstel voortvloeiende wet
treedt daarom niet meteen na plaatsing in het Staatsblad in werking,
maar op een later tijdstip, zodat er
voldoende tijd zit tussen het
2330
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
moment waarop het wetsvoorstel tot
wet wordt verheven en het moment
van inwerkingtreding van de wet. In
deze periode kan de praktijk definitief beginnen met de voorbereiding
op de nieuwe systematiek. Tevens is
voorzien in overgangsrecht. Het
overgangsrecht bestaat uit twee
maatregelen. In de eerste plaats
wordt het mogelijk gemaakt om de
BGL alvast af te geven als de wet in
het Staatsblad is gepubliceerd maar
nog niet in werking is getreden. In
de tweede plaats wordt de geldigheidsduur van de VAR die betrekking
heeft op het kalenderjaar 2014 (VAR
2014) verlengd. Omdat de BGL op
een nader te bepalen tijdstip in werking treedt, kunnen in het kalenderjaar 2015 zowel de VAR als de BGL
een gedeelte van het jaar geldig zijn.
Vastgelegd is dat de VAR 2014 tot de
datum van inwerkingtreding van de
uit dit wetsvoorstel voortvloeiende
wet geldig blijft.
Kamerstukken II 2014/15, 34 036, nrs. 1-4
1760
Institutionele wijzigingen
decentraal bestuur
Brief van de Minister van BZK (11-092014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de
Waterschapswet (institutionele bepalingen).
– Brief met een reactie op de motie
van het lid Fokke c.s. inzake spookvertegenwoordigers.
Kamerstukken II 2014/15, 33 691, nr. 18
Elektronische detentie
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(19-09-2014) over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Penitentiaire
beginselenwet en het Wetboek van
Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende
sancties en de invoering van elektronische detentie.
–Brief over het omzetten van 300
intramurale plaatsen in reservecapaciteit en het verlagen van de taakstelling voor elektronische detentie naar
400 plaatsen op jaarbasis.
Kamerstukken I 2014/15, 33 745, E
Vervolgstukken
Raadgevend referendum
Brief van de Minister van BZK (19-092014) inzake het initiatiefwetsvoorstel van de leden Fokke, Voortman en
Schouw, houdende regels inzake het
raadgevend referendum.
– Afschrift van de brief aan de Tweede Kamer over de bekrachtiging van
dit voorstel alsmede van het initiatiefvoorstel houdende verklaring dat
er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in
de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum (30 174).
Kamerstukken I 2014/15 , 30 372, H
Executieveiling via internet
Eindverslag (23-09-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
en het Burgerlijk Wetboek in verband met het transparanter en voor
een breder publiek toegankelijk
maken van de executoriale verkoop
van onroerende zaken.
Kamerstukken I 2014/15, 33 484, D
Langdurig toezicht
Tekst van het gewijzigd voorstel van
wet (18-09-2014) tot wijziging van
het Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering in verband
met het laten vervallen van de maximale duur van de voorwaardelijke
beëindiging van de verpleging van
overheidswege, het verlengen van de
proeftijden van de voorwaardelijke
invrijheidsstelling en de invoering
van een langdurige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel voor ter beschikking gestelden
en zeden- en geweldsdelinquenten
(langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking).
Kamerstukken I 2014/15, 33 816, A
Langdurige Zorg
Brief van de Staatssecretaris van
VWS (19-09-2014) bij het wetsvoorstel met Regels inzake de verzekering
van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg).
– Brief van de staatssecretaris met
een reactie op de ingediende amendementen.
Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr. 138
Wetgeving
Wijzigingswet financiële
markten 2015
Tekst van het gewijzigd voorstel van
wet (18-09-2014) tot wijziging van de
Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten op het terrein van
de financiële markten (Wijzigingswet
financiële markten 2015).
Kamerstukken I 2014/15, 33 918, A
Inkoopregeling AOW
Derde nota van wijziging (23-092014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met wijziging van de
voorwaarden voor de vrijwillige verzekering over een achterliggende
periode.
Kamerstukken II 2014/15, 33 928, nr. 9
Kort verblijf vreemdelingen
Eindverslag (23-09-2014) over het
wetsvoorstel tot implementatie van
de Verordening (EU) nr. 610/2013 van
het Europees Parlement en de Raad
van 26 juni 2013 tot wijziging van
Verordening (EG) nr. 562/2006 van
het Europees Parlement en de Raad
tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen
(Schengengrenscode) en van de Overeenkomst ter uitvoering van het
Schengenakkoord, Verordeningen
(EG) nr. 1683/95 en (EG) nr. 539/2001
van de Raad en Verordeningen (EG)
nr. 767/2008 en (EG) nr. 810/2009
van het Europees Parlement en de
Raad (PbEU 2013, L 182).
Kamerstukken I 2014/15, 33 944, A
Novelle kerntaken
volkshuisvesting
Verslag (19-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen
volkshuisvesting.
Kamerstukken II 2014/15, 33 966, nr. 9
Quotum arbeidsbeperkten
Brief van de Staatssecretaris van SZW
(19-09-2014) over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Wet financiering
sociale verzekeringen in verband
met een heffing bij het niet voldoen
aan de quotumdoelstelling (Wet
banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten).
– Brief bij de aanbieding van de
lagere regelgeving behorende bij
deze wet.
Kamerstukken II 2014/15, 33 981, nr. 5
1761
worden beschreven.
Kamerstukken II 2014/15, 25 087, nr. 77
Nota’s,
rapporten &
verslagen
Belastingontwijking
Brief van de Staatssecretaris van
Financiën (16-09-2014) over de door
de OESO gepubliceerde tussenrapportage over het Base Erosion &
Profit Shifting (BEPS)-project.
– Om de context van de ontwikkelingen te schetsen, wordt eerst stil
gestaan bij de Nederlandse inzet in
de strijd tegen internationale belastingontwijking en -ontduiking waarbij wordt ingegaan op de ontwikkelingen op het gebied van de
verbetering van internationale fiscale transparantie en gegevensuitwisseling. De tussenrapportage van de
OESO in het BEPS-project is aanleiding om stil te staan bij de voortgang van de gecoördineerde internationale aanpak van internationale
belastingontwijking. De aanpak van
internationale belastingontwijking
kan alleen slagen als zij in zo groot
mogelijk verband plaatsvindt. Belastingplichtigen maken gebruik van
het gebrek aan coherentie tussen
afzonderlijke fiscale stelsels. Door
wereldwijd bindende afspraken te
maken kan ook worden voorkomen
dat belastingontwijkende structuren
worden aangepast door gebruik te
maken van jurisdicties die zich niet
committeren aan antimisbruikmaatregelen. Het BEPS-project biedt een
goede basis voor wereldwijde standaarden. In dit project zijn niet
alleen OESO-lidstaten betrokken. Ook
de niet-OESO-lidstaten van de
G20-landen werken mee en binnen
de uitwerking vindt op diverse wijzen overleg plaatst met ontwikkelingslanden en belangengroepen. In
het eerste jaar van het BEPS-project
is veel bereikt. De afronding van alle
vijftien actiepunten duurt in totaal
twee jaar. Dat de OESO nu na één
jaar voor zeven van de vijftien actiepunten tussenresultaten kan rapporteren, geeft aan dat grote stappen
zijn gemaakt en dat het werk op
schema ligt. De tussenresultaten
Veiligheidsagenda 2015-2018
Brief van de Minister van VenJ (1609-2014) met de Veiligheidsagenda
2015–2018.
– Criminaliteit verandert onder
invloed van (maatschappelijke) ontwikkelingen, speelt in op nieuwe
mogelijkheden en reageert op getroffen maatregelen. De Veiligheidsagenda 2015–2018, die als bijlage bij deze
brief is te vinden, anticipeert hier op;
continuïteit waar de aanpak werkt,
intensivering en innovatie waar
gewijzigde omstandigheden dit vragen. De veiligheidsagenda kent zes
thema’s. Voor de aanpak van ondermijning, cybercrime, horizontale
fraude, afpakken en kinderporno is
evident een landelijke afgestemde
aanpak noodzakelijk. Aan deze thema’s zijn specifieke meetbare landelijke beleidsdoelstellingen voor de
politie gekoppeld. De aanpak van de
high impact crimes wordt met name
lokaal bepaald. De veiligheidsagenda
is complementair aan de lokale veiligheidsagenda’s.
Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 412
Opvangmodel amv’s
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(15-09-2014) waarin het nieuwe
opvangmodel voor alleenstaande
minderjarige vreemdelingen (amv’s)
wordt gepresenteerd.
– Kleinschaligheid komt in het nieuwe model voorop te staan waarmee
invulling wordt gegeven aan het
belang van het kind. Bij de geboden
opvang wordt daarnaast onderscheid
gemaakt naar leeftijd en perspectief.
Het opvangmodel is in gezamenlijkheid ontwikkeld door het Centraal
Orgaan opvang asielzoekers (COA) en
de Stichting Nidos. Zij zijn verantwoordelijk voor de opvang en begeleiding van amv’s in Nederland.
Stichting Nidos is tevens de wettelijk
voogd van amv’s in Nederland. Amv’s
tot en met 14 jaar worden in het
nieuwe model opgevangen in
opvanggezinnen onder verantwoordelijkheid van Nidos. Op dit moment
ligt die leeftijd op 12 jaar. De amv’s
van 15 jaar en ouder, en amv’s jonger
dan 15 die niet geplaatst kunnen
worden in een opvanggezin, worden
in het nieuwe model door het COA
opgevangen in bij elkaar gelegen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2331
Wetgeving
kleinschalige woonvoorzieningen. In
de woonvoorzieningen is 24 uursbegeleiding aanwezig, tenzij jongeren
in de woonvoorziening minder begeleiding nodig hebben. De campussen
vervallen als amv-opvangmodaliteit
in het nieuwe opvangmodel. Naast
kleinschaligheid is een uitgangspunt
van het nieuwe model om amv’s zo
veel mogelijk in dezelfde omgeving
of regio te laten blijven als zij van de
ene naar de andere opvangvoorziening gaan. De amv’s kunnen hierdoor
hun sociale contacten behouden en
de continuïteit van zorg en onderwijs
kan zoveel mogelijk geborgd worden.
Amv’s die bij hun aanmelding 17,5
jaar of ouder zijn, worden in kleinschalige woonvoorzieningen op een
asielzoekerscentrum (azc) opgevangen zodat zij bij het bereiken van de
leeftijd van 18 jaar in het azc kunnen
instromen als zij nog recht hebben
op opvang en er zo een goede aansluiting is op het vervolgtraject. In de
begeleiding van amv’s wordt rekening gehouden met hun perspectief:
integratie als er een vergunning is
verleend of terugkeer als de aanvraag
is afgewezen. In het nieuwe model
worden amv’s in de COA-opvang die
een verblijfsvergunning hebben
gekregen door Nidos in gezinsverband geplaatst om vanuit deze context aan hun inburgering te kunnen
werken. Als er geen opvanggezin
beschikbaar is voor een amv met verblijfsvergunning, vangt Nidos hen in
kleinschalige woonvoorzieningen op.
De amv’s die in Nederland mogen
blijven, verblijven dus niet langer in
de opvang bij amv’s in procedure of
voor wie de aanvraag is afgewezen.
COA, Nidos en de opvanggezinnen
adviseren en ondersteunen amv’s die
geen verblijfsvergunning hebben
gekregen bij de terugkeer naar het
land van herkomst of een derde land.
Hierbij geldt nog steeds de voorwaarde dat er sprake moet zijn van adequate opvang voor de amv. Het nieuwe opvangmodel beoogt geen
wijzigingen in de toelatingsprocedures van de amv’s. De beschermde
opvang voor (potentiële) slachtoffers
van mensenhandel wordt in de
bestaande vorm voortgezet. Het
model treedt op 1 januari 2016 in
werking en onderzocht wordt of
onderdelen al eerder kunnen worden
ingevoerd.
Kamerstukken II 2013/14, 27 062, nr. 95
2332
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
Au pairs
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
en de Minsiter van SZW (12-09-2014)
met een reactie op het WODC rapport ‘Au pairs in Nederland. Culturele
uitwisseling of arbeidsmigratie?’
– In deze brief wordt ingegaan op de
inhoud van het rapport en worden
enkele beleidswijzigingen aangekondigd ten aanzien van het huidige
au-pairbeleid. De au-pairregeling ziet
op toelating en verblijf van au pairs
uit derde landen: landen die niet
behoren tot de Europese Unie of de
Europese Economische Ruimte. Het
doel van het verblijf als au pair in
Nederland is het leren kennen van de
Nederlandse cultuur en samenleving,
onder de noemer ‘uitwisseling’. In
ruil voor zakgeld en verblijf bij een
gastgezin mag de au pair licht huishoudelijk werk verrichten. Het doel
van het onderzoek van het WODC
was drieledig: • Inzichtelijk maken
wat de belangrijkste motieven zijn
van au pairs om als au pair naar
Nederland te komen en van gastgezinnen om een au pair in huis te
nemen; • Inzichtelijk maken hoe het
au-pairschap feitelijk wordt ingevuld
door gastgezinnen en au pairs;
• Beschrijven van de werkwijze van
de au-pairbemiddelingsbureaus en
het toezicht op de naleving. Uit het
onderzoek van het WODC komt naar
voren dat afwijkingen van de regelgeving het meest voorkomen met
betrekking tot: • Aantal uren: De
helft van de au pairs geeft aan meer
dan 30 uur per week kwijt te zijn aan
taken binnen het gastgezin. • Aard
van werkzaamheden: Bijna de helft
van de au pairs voert huishoudelijke
taken uit die als ‘zwaar’ geclassificeerd kunnen worden. • Ontbreken
van een alternatief: Voor de kinderopvang geboden door de au pair ontbreekt soms een alternatief. Vijfenveertig procent van de au pairs geeft
aan wel eens langere tijd alleen verantwoordelijk te zijn voor de kinderen, bijvoorbeeld als de ouders op
reis zijn of een weekendje weg.
In antwoord op de vraag of er bij au
pairs sprake is van culturele uitwisseling of arbeidsmigratie stelt het
WODC dat voor au pairs de culturele
uitwisseling het belangrijkste motief
is. Voor gastgezinnen is de belangrijkste reden om een au pair te
nemen om de work life balance
te faciliteren. De uitkomsten van het
WODC-onderzoek geven aanleiding
het beleid inhoudelijk aan te passen
om de culturele uitwisseling steviger
vorm te geven en oneigenlijk gebruik
tegen te gaan. Deze aanpassingen
zijn van toepassing op au pairs uit
derde landen maar ook op EU-burgers die in een gezin als au pair verblijven.
1. Het maximum aantal uren dat een
au pair per week mag werken wordt
teruggebracht van 30 naar 20 uur per
week. Het maximum aantal uren dat
een au pair per etmaal mag werken
wordt verlaagd van acht naar vier
uur. De uren mogen over een etmaal
verspreid worden. Verlaging van de
urennorm doet recht aan het culturele karakter van het verblijf en sluit
aan bij de opmerking van het WODC
dat 30 uur per week arbeid veel is
voor een regeling die culturele uitwisseling beoogt. Een au pair heeft
minimaal twee vrije dagen per week,
dit aantal wijzigt niet.
2. Een gastgezin moet een verklaring
ondertekenen waarin het te kennen
geeft zich ervan bewust te zijn en er
mee in te stemmen dat de toezichthoudende instanties in huis kunnen
komen controleren of men zich aan
de regels houdt.
3. Het volgen van een taalcursus
Nederlands wordt een verplicht
onderdeel van een uitwisselingsprogramma om au pairs voldoende
gelegenheid te bieden Nederlands te
leren. De kosten hiervoor moeten
worden gedragen door het gastgezin.
4. Om te waarborgen dat de au-pairregeling wordt gebruikt voor culturele uitwisseling en niet voor gezinshereniging/ -vorming of
familiebezoek, mogen au pair en
gastgezin geen familie zijn.
De beleidswijzigingen worden per 1
juli 2015 doorgevoerd. De wijzigingen gelden voor de au pairs waarvoor na deze datum een aanvraag
wordt ingediend.
Kamerstukken II 2013/14, 29 407, nr. 195
Keuzes voor een beter
belastingstelsel
Brief van de Staatssecretaris van
Financiën (16-09-2014) waarin de
ambities worden toegelicht die het
kabinet heeft met een herziening
van het belastingstelsel, de inhoudelijke bewegingen naar een toekomstig stelsel worden geschetst en waarin een voorstel wordt gedaan voor
Wetgeving
het politieke proces.
– Twee Nederlandse studiecommissies hebben hervormingsvoorstellen
neergelegd (commissies Van Dijkhuizen en Van Weeghel) maar ook internationale rapporten wijzen op de
winst die te halen valt met een hervorming van het belastingstelsel. Het
draagvlak voor een aanpak van het
stelsel lijkt inmiddels aanzienlijk.
Ons belastingstelsel werkt sterk
verstorend en dat kost banen en economische groei. Het kabinet wil deze
stelselherziening benutten om de
werkgelegenheid te bevorderen. Het
Kabinet heeft de ambitie om 100.000
nieuwe banen te creëren door een
lastenverlichting op arbeid van € 15
miljard per jaar. Die doelstelling
vraagt een meer activerend stelsel,
waarin gaan werken en meer gaan
werken lonender zijn, waarin groei
en doorgroei vanzelfsprekender
wordt voor ondernemers, en waarin
ons vestigingsklimaat ook in de toekomst voor nieuwe banen blijft zorgen. In deze brief presenteert het
kabinet de doelen, de aanpak en het
proces naar een stelselherziening in
vier hoofdstukken:
1. De doelen: Het kabinet zet ten eerste in op een minder complex stelsel.
Ten tweede moet de stelselherziening bijdragen aan meer werkgelegenheid en economische groei, de
derde pijler van het regeerakkoord
van dit kabinet.
2. De aanpak: Het kabinet schetst de
contouren van een toekomstig
belastingstelsel aan de hand van acht
keuzes. Hier wordt de grondslag
gepresenteerd waarbinnen nadere
keuzes kunnen worden gemaakt. De
keuzes bepalen de ruimte voor lastenverlichting.
3. De uitkomst: Op basis van de keuzes binnen de gepresenteerde fiscale
ruimte ontstaat, bovenop de bijbehorende netto lastenverlichting, ruimte
voor lagere lasten op werken en
ondernemen. Dit hoofdstuk geeft
aan hoe die ruimte volgens recente
economische inzichten het beste ten
bate van vereenvoudiging en banengroei kan worden ingezet.
4. Het proces: Na Prinsjesdag wil het
kabinet bij de Kamer zoeken naar
draagvlak om door een stelselherziening te komen tot minder complexiteit en meer werkgelegenheid. Daartoe kunnen nadere politieke keuzes
worden gemaakt en maatregelen
worden uitgewerkt. Inzet van het
kabinet is om draagvlak te verwerven
voor een brede stelselherziening,
waarvan de invoering voor een deel
al in deze kabinetsperiode ter hand
kan worden genomen.
Kamerstukken II en I 2013/14, 32 140, nr. 5 en A
Open data overheid
Brief van de Minister van BZK (16-092014) met een reactie op het
Trendrapport Open data dat de Algemene Rekenkamer op 27 maart jl.
aan de Kamer heeft aangeboden
(Kamerstuk 32 802, nr. 7).
– De Algemene Rekenkamer is er met
dit rapport goed in geslaagd om
helder en inzichtelijk te maken welke
betekenis en potentie het proactief
vrijgeven van openbare overheidsgegevens heeft. Het actief beschikbaar
stellen van data vergroot de transparantie van de overheid, versterkt de
informatiepositie en zeggenschap
van burgers en levert een impuls aan
economische ontwikkeling via hergebruik door derden. Hoofdconclusie in
het Trendrapport van de Algemene
Rekenkamer is dat ‘open, tenzij’ weliswaar de norm is maar nog niet de
praktijk. Op basis van het bijgevoegde overzicht van de stand van zaken
per departement op dit moment,
concludeert de minister in positieve
zin dat alle departementen, de norm
‘open, tenzij’ als uitgangspunt hanteren. Tegelijk geven de verschillen in
snelheid waarmee data daadwerkelijk
worden ontsloten aanleiding om aan
beschikbaarstelling van open data
een impuls te geven. De minister zal
voor het rijksbrede ontwikkelingstraject dat daarvoor nodig is, graag het
initiatief nemen. Aansluitend op de
aandachtspunten in het Trendrapport is dit gericht op:
• Uitwerking van een open data
agenda waarin wordt aangegeven
welke data vanwege hun potentieel
maatschappelijk belang en economische meerwaarde met voorrang
beschikbaar zouden moeten worden
gesteld.
• Versterking van de organisatie en
infrastructuur binnen de rijksoverheid om de kwaliteit van beschikbare
data te vergroten.
• Toename in het hergebruik van
data binnen en buiten de overheid.
Op grond van de conclusies en aandachtspunten in het Trendrapport,
wordt het open databeleid voor de
tweede helft van deze kabinetsperiode nader uitgewerkt, concrete plannen kunnen uiterlijk februari 2015
worden gepresenteerd.
Kamerstukken II 2014/15, 32 802, nr. 10
Publieke belangen
Brief van de Minister voor WenR (1209-2014) met de kabinetsreactie op
het rapport ‘Toezien op Publieke
Belangen. Naar een verruimd perspectief op rijkstoezicht’ van de
Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid aan. Hierin is ook de
reactie op het rapport van de WRR
‘Van Tweeluik naar Driehoeken.
Interne checks and balances bij semipublieke instellingen’ opgenomen.
– De WRR beschrijft in het rapport
‘Toezien op Publieke Belangen’ de
belangrijke functie die toezicht vervult bij het borgen van publieke
belangen. Tegelijkertijd wijst de WRR
op de inherente spanning tussen verwachtingen en mogelijkheden waar
het toezicht mee te maken heeft. Die
spanning maakt de relatie tussen
toezicht en samenleving volgens de
WRR problematisch. De WRR wijst
voorts op de eenzijdige manier waarop het toezicht in de afgelopen jaren
in de politiek en in het maatschappelijk discours is benaderd. De WRR
geeft aan welke aanpassingen in toezichtbeleid en -praktijk nodig zijn
om de maatschappelijke functie en
meerwaarde van het toezicht te versterken. Het WRR-rapport ‘Van tweeluiken naar driehoeken. Interne
checks and balances bij semipublieke
instellingen’ wordt geconstateerd dat
woningcorporaties, onderwijs- en
gezondheidszorginstellingen hun
interne tegenspraak niet goed hebben georganiseerd. Door versterking
van de interne checks and balances
wordt het zelfcorrigerend vermogen
van deze semipublieke organisaties
versterkt en worden maatschappelijke belangen beter verankerd. De kabinetsreactie beperkt zich tot de volgende vormen van rijkstoezicht
1: • Nalevingstoezicht is het toezicht
op handelingen van burgers, bedrijven en instellingen, gericht op het
bevorderen of afdwingen van het
naleven van wet- en regelgeving.
• Kwaliteitstoezicht is het toezicht op
zelfstandige organisaties met een
publieke taak (zoals scholen en ziekenhuizen), gericht op het voldoen
aan wettelijke kwaliteitseisen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2333
Wetgeving
2. • Markttoezicht is het toezicht op
de naleving van wet- en regelgeving,
dat specifiek tot doel heeft marktwerking te bewaken en te bevorderen. De doelstelling van markttoezichthouders is het goed kunnen
laten functioneren van markten.
3 . Daarnaast wint het financieel toezicht de laatste jaren aan belang: dit
toezicht ziet toe op het voldoen aan
de comptabele voorschriften en op
de rechtmatigheid, doelmatigheid en
doeltreffendheid van financieel
beheer. Recent heeft het kabinet op
voordracht van de Minister van
Financiën een kader voor extern
financieel toezicht vastgesteld
4. Dit bevat een set minimale eisen
voor sober en ordentelijk beheer.
In deze kabinetsreactie gaat het kabinet niet in op het uitvoeringstoezicht (het toezicht op de uitvoering
van publieke taken door zelfstandige
organisaties), noch op het interbestuurlijk toezicht (het toezicht van
het rijk op provincies en gemeenten).
Kamerstukken II 2013/14, 33 822, nr. 3
Moties en toezeggingen
Finaciën
Brief van de Staatssecretaris van
Financiën (16-09-2014) waarin hij
aangeeft hoe verschillende moties
zijn uitgevoerd en hoe gevolg wordt
gegeven aan diverse toezeggingen en
nog openstaande moties.
– Deze maand ontvangt de Kamer
het wetsvoorstel Wet invoering
Beschikking geen loonheffingen
(BGL). Het arbeidsmarkteffectenonderzoek naar de gevolgen van de
invoering van de medeverantwoordelijkheid wordt gelijktijdig gestuurd.
Overigens komen in deze brief nog
aan de orde de voorstellen van de
Euroepse Commissie over wederzijdse douanebijstand en douaneovertredingen en sancties. De in het kader
van de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht (Vpbplicht) voor overheidsondernemingen aangenomen motie waarin de
regering wordt verzocht maatregelen
te nemen om agressieve belastingplanning door overheden in de nieuwe situatie te voorkomen opdat niet
via constructies alsnog oneerlijke
concurrentie gaat plaatsvinden, bijvoorbeeld door het niet afzonderen
van concurrerende activiteiten. Een
terugkoppeling van de ervaringen
met de zogenaamde corporate tie-
2334
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
breaker-bepaling, zoals deze opgenomen is in artikel 4, vierde lid, van het
belastingverdrag tussen Nederland
en het Verenigd Koninkrijk. De
gedragscode van de Samenwerkende
Brancheorganisaties Filantropie (SBF)
waarin ook normen zijn opgenomen
met betrekking tot salarissen van
bestuurders van algemene nut
beogende instellingen (ANBI’s) en het
advies van de Commissie De Jong
inzake het validatiestelsel voor
ANBI’s. Het artikel ‘De turboverdeling
in de inkomstenbelasting’ uit het
Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie (WPNR). Een eventuele stelselwijziging van de kansspelbelasting (heffen over de inleg in
plaats van heffen over de prijs). De
Notitie fiscaal verdragsbeleid 2011.
Tot slot wordt in het kader van
staatssecretaris’ streven om het aantal openstaande moties en toezeggingen beperkt te houden een planning
gegeven voor de moties en toezeggingen die naar verwachting in het
komende half jaar zullen worden
afgedaan.
Kamerstukken II 2014/15, 34 000 IX, nr. 5
Jeugdbeleid/Jeugd(zorg)
Brief van de Staatssecrearis voor
VWS (15-09-2014) waarin aangegeven
wordt welke bewindspersoon leidend
is op het Jeugdbeleid/Jeugd(zorg)dossier.
– Als Staatssecretaris van VWS is de
bewindsman coördinerend bewindspersoon voor het jeugdstelsel. Binnen het kabinet is hij tevens verantwoordelijk voor de coördinatie van
het beleid inzake geweld in afhankelijkheidsrelaties (waaronder kindermishandeling), gelet op het feit dat
het zwaartepunt van het beleid ligt
bij VWS. De bewindspersonen van
VenJ zijn verantwoordelijk voor de
daderaanpak (zowel strafrechtelijk
als bestuursrechtelijk) van geweld in
huiselijke kring, alsmede het
gedwongen kader van het Jeugdstelsel. De Minister van VenJ is bovendien (wettelijk) het aanspreekpunt
voor de Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen
kinderen (NRM).
Kamerstukken II 2013/14, 34 000 XVI, nr. 6
Bankieren in de 21e eeuw
Begeleidende brief en inititatiefnota
(18-09-2014) van Nijboer over veilig
en betrouwbaar bankieren in de 21e
eeuw.
– De initiatiefnemer vraagt het kabinet om in te gaan op de volgende
beslispunten:
Veilig online bankieren
1) Bij fraude, phishing en malware
blijven banken verantwoordelijk voor
vergoeding van schade. De verantwoordelijkheid wordt niet verschoven naar de consument.
2) ZZP-ers en het midden-en kleinbedrijf verdienen dezelfde bescherming tegen online criminelen als
consumenten. Ook hun geld moet
altijd veilig zijn.
3) De bewijslast moet worden omgedraaid: de consument hoeft niet te
bewijzen dat hij of zij niet met grove
opzet of nalatig handelde. Als een
bank denkt dat sprake is van grove
opzet of nalatigheid, moet de bank
dat bewijzen. Bovendien moet schade
binnen een maand worden vergoed.
4) In de wet staat dat bij schade consumenten een eigen risico hebben
van 150 euro. In de praktijk is dit een
dode letter. Voorgesteld wordt dit
eigen risico uit de wet te schrappen.
Beschikbaarheid
5) Er moet een storings- en beschikbaarheidsnorm komen voor online
bankieren. Deze moet gehandhaafd
worden door De Nederlandsche Bank.
6) Transacties moeten door banken
veel sneller worden afgewikkeld. Nu
is dat alleen op werkdagen tijdens
kantooruren. Ook ’s avonds en in
het weekend bijschrijven biedt rente
en liquiditeit voor consumenten
en ondernemers.
Privacy & data
7) Banken beschikken over veel informatie. Deze hebben zij verkregen
vanuit hun nutsfunctie. Deze informatie mag niet worden verkocht of
voor commerciële doeleinden worden gebruikt.
8) Data zijn van klanten, niet van
banken. Consumenten moeten hun
bankrekeninggegevens makkelijk
kunnen gebruiken voor online
rekentools.
9) Afschrijvingen zijn veelal niet
voorzien van duidelijke informatie.
Banken moeten er in samenwerking
met bedrijven zorg voor dragen
dat je op je afschrift kunt zien wie de
ontvanger is. Dan zijn afschriften
ook beter te controleren.
Kamerstukken II 2013/14, 34 033, nr. 1 en 2
Nieuws
1762
AG: journalistiek beschermingsrecht
geldt ook voor bronnen
Ook bronnen behoren, gelet op het
bredere belang van vrijheid van
nieuwsgaring, een beschermde
positie te hebben. Het journalistieke bronbeschermingsrecht moet
breder worden opgevat dan dat het
uitsluitend is bedoeld om de journalist te beschermen zijn bron niet
prijs te geven.
D
at adviseert advocaat-generaal Spronken de Hoge Raad
in de zaak waarin een AIVDmedewerker informatie lekte naar
verslaggevers van de Telegraaf. De
journalisten werden niet vervolgd, de
medewerker wel. Zij stelde tegen haar
veroordeling beroep in cassatie in.
liging van de Dalai Lama tijdens een
bezoek aan Nederland. Omdat vermoed werd dat informatie was gelekt
vanuit de AIVD, werden betrokken
journalisten door de AIVD afgeluisterd. Achteraf oordeelde de Commissie van Toezicht op de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten, naar
aanleiding van een klacht van De
Telegraaf en de betrokken journalisten, dat de inzet van de telefoontaps
tegen de journalisten aangaande de
Irak kwestie disproportioneel was. De
journalisten werden daarop niet vervolgd. De AIVD-ambtenaar die de
informatie had gelekt wel.
De vraag die in het strafproces speelde was of ook de bron van een jour-
Kan de bron van een journalist zelf een
beroep kan doen op het journalistieke
bronbeschermingsrecht ex art. 10 EVRM?
Hoewel de opvatting van de AG verschilt van die van het hof dat de
medewerker veroordeelde, hoeft de
zaak wat betreft de AG niet over te
worden gedaan.
De zaak
In deze zaak gaat het om de vraag:
Mag bewijsmateriaal dat door de
AIVD is verkregen door het onrechtmatig afluisteren van journalisten
gebruikt worden in een strafvervolging wegens schending van staatsgeheimen tegen de AIVD ambtenaar
die de bron van de informatie was?
De zaak heeft betrekking op twee
publicaties in De Telegraaf in 2009
over de rol van de AIVD in de voorlichting van het kabinet over de aanleiding tot de Irak-oorlog en de bevei-
nalist zelf een beroep kan doen op
het journalistieke bronbeschermingsrecht ex art. 10 EVRM. Het journalistieke bronbeschermingsrecht beoogt
immers te voorkomen dat journalisten de identiteit van hun bron moeten prijsgeven omdat anders bronnen weerhouden zouden kunnen
worden informatie van algemeen
belang met de pers te delen. Mag
bewijsmateriaal dat verkregen is
door schending van het journalistieke bronbeschermingsrecht dan wel
tegen de bron worden gebruikt?
De rechtbank sloot het bewijs uit en
sprak de AIVD-ambtenaar vrij. Het
hof oordeelde echter dat AIVD-ambtenaren uit hoofde van hun functie
verplicht zijn staatsgeheime informatie geheim te houden en dat als zij
die geheimhoudingsplicht schenden
zij geen beroep kunnen doen op het
in het EVRM neergelegde recht op
vrijheid van meningsuiting.
Conclusie AG
De advocaat-generaal meent dat het
uitgangspunt van het hof te kort
door de bocht is en komt op grond
van een analyse van Straatsburgse
jurisprudentie en de Aanbeveling
R(2000)7 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa van 8
maart 2000 over het recht van journalisten om hun bronnen van informatie geheim te houden en te voorkomen dat dit recht wordt omzeild,
tot de conclusie dat het journalistieke bronbeschermingsrecht niet uitsluitend bedoeld is de journalist te
beschermen zijn bron niet prijs te
geven. Ook bronnen behoren, gelet
op het bredere belang van vrijheid
van nieuwsgaring een beschermde
positie te hebben. Dat betekent volgens de advocaat-generaal niet dat
de zaak moet worden overgedaan. Op
het journalistieke bronbeschermingsrecht kunnen namelijk uitzonderingen worden gemaakt als de bron niet
in het algemeen belang heeft gehandeld, bijvoorbeeld om corruptie of
andere misstanden bij de overheid
aan het licht te brengen, die anders
niet bekend zouden worden. In de
zaak is niet duidelijk geworden wat
het motief van de AIVD-ambtenaar
was de informatie met een journalist
te delen en was met het lekken van
de geheime informatie niet een dusdanig algemeen belang gediend, dat
het belang van de AIVD-informatie
geheim te houden daarvoor zou
moeten wijken. Een nieuwe behandeling van het hof zou tot dezelfde uitkomst leiden.
ECLI:NL:PHR:2014:1777
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2335
Nieuws
1763
Hoge Raad laat arbitrale veroordeling
Ecuador in stand
De veroordeling van het land Ecuador tot het betalen van een zeer
hoge schadevergoeding aan oliemaatschappij Chevron blijft in
stand. Dat heeft de Hoge Raad op 26
september 2014 geoordeeld.
I
n deze zaak gaat het om een
conflict over een concessieovereenkomst tussen het land Ecuador en (een dochtermaatschappij
van) oliemaatschappij Chevron. Ecuador heeft in 1964 aan Chevron een
concessie verleend voor oliewinning
en olie-exploitatie in het Amazonegebied. De looptijd van de concessieovereenkomst is op 6 juni 1992 verstreken. Chevron heeft begin jaren
negentig zeven procedures bij Ecuadoriaanse gerechten aanhangig
gemaakt in verband met gestelde
tekortkomingen van Ecuador onder
de concessieovereenkomst. Ecuador
van zijn kant verweet Chevron vervuiling van het concessiegebied.
Verdrag met VS
In 1997 is een Bilateraal Investeringsverdrag (BIT) in werking getreden,
gesloten tussen Ecuador en de Verenigde Staten. De bedoeling van dit
verdrag was het bevorderen van economische samenwerking tussen deze
landen. Daartoe kwamen deze landen
overeen investeringen van (rechts)
personen uit het andere land te
beschermen. Voor het geval een
(rechts)persoon uit het andere land
zou vinden dat dit niet behoorlijk was
gebeurd, bevatte het verdrag bovendien een aanbod om het geschil door
arbiters te laten beslissen.
Arbitrale procedure
Chevron heeft onder het BIT een
arbitrale procedure tegen Ecuador
aanhangig gemaakt. Het voerde aan
dat de Ecuadoriaanse gerechten al
bijna tien jaar niet hadden beslist
over zijn vorderingen, en dat die vorderingen moesten worden aange-
2336
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
merkt als investeringen zoals
bedoeld in het BIT. Ecuador voerde
onder meer aan dat zulke vorderingen niet als investeringen kunnen
worden aangemerkt, zodat de arbiters niet bevoegd waren over het
geschil te beslissen. De arbiters hebben hun bevoegdheid aangenomen
en Ecuador veroordeeld een zeer
hoge schadevergoeding te voldoen,
namelijk US $ 96.355.369,17. De arbitrage vond plaats in Den Haag. Daarop heeft Ecuador voor de Nederlandse rechter gevorderd dat de arbitrale
vonnissen zouden worden vernietigd.
De rechtbank heeft deze vordering
afgewezen; het hof heeft deze afwijzing bekrachtigd.
Oordeel Hoge Raad
Advocaat-generaal Spier adviseerde
de Hoge Raad de uitspraak van het
hof te vernietigen, maar de Hoge
Raad heeft het cassatieberoep ver-
worpen. De Hoge Raad overwoog met
name dat door de arbitrage weliswaar de nationale soevereiniteit van
Ecuador tot op zekere hoogte wordt
beperkt, maar dat dit een gevolg is
van het door dat land zelf met de VS
gesloten verdrag (het BIT) en de daarin opgenomen buitengewoon ruime
definitie van het begrip investering,
die afwijkt van de betekenis die dat
woord naar normaal spraakgebruik
heeft. Het hof heeft kunnen oordelen
dat de rechtszaken die Chevron in
Ecuador had lopen ten tijde van de
inwerkingtreding van het BIT in
1997, dienen te worden aangemerkt
als investeringen in de daaraan door
de verdragsluitende partijen gehechte bijzondere betekenis van dat
woord, ook al zijn rechtszaken naar
normaal spraakgebruik geen investeringen.
ECLI:NL:HR:2014:2837
1764
Informatiebijeenkomsten
voor advocaten over
modernisering rechtspraak
W
at betekenen de modernisering en digitalisering van de rechtspraak voor de advocatuur? Over deze vraag organiseren de
Nederlandse Orde van Advocaten en de Rechtspraak dit najaar
regionale informatiebijeenkomsten voor advocaten.
Advocaten kunnen bij dertien rechtbanken en hoven presentaties bijwonen over de huidige stand van zaken in de vakgebieden Civiel/Bestuur,
Straf en Toezicht. Er wordt informatie gegeven over de ontwikkelingen op
het gebied van digitaal procederen en digitale dossieromgeving voor advocaten en partijen, de koppeling van computersystemen (system-to-system),
de manier waarop toezichthouders en curatoren straks digitaal gaan
samenwerken, de planning van strafzaken en, in samenwerking met het
OM, over Verkeerstoren++.
Zie voor de precieze data per locatie www.rechtspraak.nl
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent
aangekondigd wordt in deze rubriek
dan kunt u het proefschrift en een
samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties
Op vrijdag 3 oktober 2014 om 16.15
uur zal prof. dr. Sebastiaan Princen,
zijn oratie houden voor de aanvaarding van de leerstoel Bestuur en
Beleid in de Europese Unie aan de
Universiteit Utrecht. De titel van zijn
oratie is ‘Het Moet van Brussel: de verhouding EU en lidstaten tussen retoriek en werkelijkheid’. Het dominante
beeld van de Europese Unie (EU) trekt
een scherpe scheidslijn tussen ‘Brussel’ en de lidstaten, waarbij Europese
regels ervoor zorgen dat bepaalde
zaken in Nederland moeten of niet
meer mogen. In zijn oratie betoogt
Sebastiaan Princen dat dit beeld op
verkeerde veronderstellingen berust
over de manier waarop de EU werkt.
Daartegenover stelt hij een alternatieve visie, waarin de EU en de lidstaten
verschillende arena’s zijn waarin
dezelfde belangen proberen hun zin
te krijgen. Hierdoor zijn het Europese
en het nationale niveau zo sterk verweven dat niet langer duidelijk is wie
wie beïnvloedt. Dit heeft belangrijke
implicaties voor de debatten over de
taakverdeling tussen de EU en haar
lidstaten en het democratisch gehalte
van de EU.
Plaats: Academiegebouw, Domplein 29 te Utrecht
Op 17 oktober 2014 houdt prof. Kees
van den Bos, hoogleraar Empirische
Rechtswetenschap aan de Universiteit Utrecht, om 16.15 uur zijn oratie
getiteld ‘Kijken naar het recht’. In zijn
oratie wil hij graag met de aanwezigen kijken naar het recht en nagaan
wat dat voor kennis oplevert en hoe
we aan die kennis kunnen komen.
Hiertoe wordt - met de nodige kritische reflecties - besproken wat onder
empirische rechtswetenschap moet
worden verstaan, waarom empirische
rechtswetenschap van belang zou
kunnen zijn, en hoe empirische
rechtswetenschap kan worden verricht.
Plaats: Academiegebouw, Domplein 29 te Utrecht
Op 29 oktober 2014 houdt prof. dr.
S.E.M. Herlin Karnell, hoogleraar EU
constitutional law and justice aan de
Vrije Universiteit Amsterdam, om
15.45 uur haar oratie ter gelegenheid
van de aanvaarding van haar ambt.
De oratie is getiteld: ‘Two conceptions
of justice in constitutionalism: the
shaping of security law in Europe’.
Plaats: Aula VU, De Boelelaan 1105 te Amsterdam
Promoties
Codes, convenanten en
internationale studenten
De vraag is of een
onderwijsinstelling wel
de meest voor de hand
liggende partner voor
de overheid is om op
basis van vertrouwen
vergaande afspraken
mee te maken. Het
gedrag van onderwijsinstellingen
verdient een strikte controle; daarvoor is zelfregulering alleen niet toereikend. Tot die conclusie komt
bestuurskundige Arno Overmars in
zijn proefschrift dat hij op 4 september 2014 met succes aan de Radboud
Universiteit Nijmegen verdedigde.
Promotores waren prof. mr. R. Fernhout en prof. dr. M. Herweijer.
Van alle verblijfsvergunningen die
jaarlijks in de EU worden afgegeven
(globaal 2 miljoen), wordt ongeveer
20% voor studiedoeleinden verstrekt
(globaal 450.000). De Europese Studentenrichtlijn (2004/114) stimuleert
de migratie van internationale studenten naar en binnen Europa en
biedt lidstaten de mogelijkheid tot
het afsluiten van convenanten met
onderwijsinstellingen (artikel 19).
Daarnaast ontstaat ruimte voor zelfregulering door de gebruikte terminologie ‘(bestuurlijke) gebruiken’, bijv.
in de definitiebepaling van onderwijsinstellingen die non-EU studenten mogen toelaten (artikel 2) en de
definitiebepaling van de studievoortgang die non-EU studenten moeten
maken om zeker te zijn dat hun verblijfsvergunning wordt verlengd
(artikel 12). Overmars onderzocht in
dit verband de werking van twee
instrumenten van zelfregulering: het
convenant ter versnelling van de procedure voor de verlening van verblijfsvergunningen en de gedragscode over de kwaliteitseisen voor de
instelling, de student en het onderwijs. Nederland past relatief veel
zelfregulering toe (convenant en
gedragscode), net als Frankrijk (convenant), Denemarken, Estland en Ierland (gedragscodes). Deze landen zijn
vergeleken met twee landen die uitsluitend overheidsregulering kennen:
Zweden en Oostenrijk.
Cijfers uit Nederland en Frankrijk, de
landen die op basis van een convenant studenten toelaten, laten een
aanmerkelijke versnelling zien van
de procedure, terwijl de duur van de
procedure in de lidstaten met uitsluitend overheidsregulering gelijk blijft
of juist toeneemt. De gedragscodes
uit de Europese lidstaten zijn onderdeel van de nationale strategie om
het land als een aantrekkelijke studiebestemming te positioneren.
Voorlichting en waarborging van de
kwaliteit van het onderwijs zijn dan
ook de belangrijkste onderwerpen. In
enkele landen bestaat een duidelijke
relatie tussen de gedragscode en de
vergunningverlening aan non-EU
studenten, bijvoorbeeld een meldingsplicht voor onderwijsinstellingen om de immigratieautoriteit te
informeren wanneer een student zijn
studie staakt of onvoldoende studievoortgang maakt. Deelname aan de
gedragscodes is niet in alle lidstaten
verplicht en ook op het gebied van
de rechtsbescherming (klachtprocedure) bestaan verschillen. Anders
dan in de Nederlandse code, waarin
is voorzien in toezicht door een onafhankelijke commissie, blijft in andere landen onduidelijk wat er gebeurt
bij niet-naleving van codebepalingen.
Dit onderzoek heeft aangetoond dat
het vormgeven van de toelatingsprocedure op basis van een convenant
(thans erkend referentschap) zeer succesvol is. De prominente plaats voor
de gedragscode in Nederland is, vergeleken met de andere landen, wel uitzonderlijk. Overmars is positief over
de doelmatigheid en flexibiliteit van
de instrumenten van zelfregulering.
Bij zelfregulering hoort echter een
goede verantwoording en adequaat
horizontaal toezicht. En juist dat is in
de onderzochte landen nog onvoldoende ontwikkeld. Hij houdt dan
ook een pleidooi voor horizontaal toezicht en biedt de sector handvatten
voor de introductie van periodieke
zelfvisitatie en openbare verantwoording op basis van een rapportage.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2337
1765
Universitair Nieuws
mr. A.G.D. Overmars
Codes en convenanten:
(zelf)regulering van
studentenmigratie naar Europa
Serie Staat en Recht, deel 20
Radboud Universiteit Nijmegen
Kluwer 2014, 468 p., € 52
ISBN 978 90 1312 538 2
Middelen tegen misbruik en
fraude met rechtspersonen
In zijn proefschrift
doet Jan Elbers onderzoek naar vier middelen tegen crediteursbenadeling die
gepaard gaat met
misbruik van het
identiteitsverschil
tussen rechtspersonen. Misbruik van
het identiteitsverschil tussen rechtspersonen wordt in de rechtsliteratuur wel getypeerd als ‘misbruik van
de rechtspersoonlijkheid’ of ‘misbruik van rechtspersonen’. Misbruik
van de exclusieve aansprakelijkheid
die voortvloeit uit het identiteitsverschil, is niet alleen een bijzondere
vorm van misbruik van het identiteitsverschil maar ook een bepaald
type van crediteursbenadeling. Het
gaat daarbij om benadeling binnen
het eigenlijke misbruik- en/of fraudekader. In het proefschrift wordt crediteursbenadeling die gepaard gaat
met misbruik van het identiteitsverschil in (hoofd)varianten gecategoriseerd. Bepaalde factoren kunnen wijzen op bedoelde vorm van misbruik
van het identiteitsverschil. Zo zouden aandeelhouder (A) en ‘zijn’ vennootschappen (B) en (C) misbruik
van het identiteitsverschil kunnen
maken door, onder al dan niet gefingeerde titel, vermogen af te schermen voor verhaal door crediteuren
(vermogensafscherming). (A), (B) en
(C) zouden ook met misbruik van het
identiteitsverschil de crediteuren
kunnen benadelen, door bijvoorbeeld
de vermogens van (B) en (C) boekhoudkundig niet correct te scheiden
om de ware eigendomsverhoudingen
te versluieren (vermogensvermenging). Daarnaast is ook denkbaar dat
de crediteuren worden benadeeld,
doordat de afzonderlijke identiteit
van de rechtspersonen (B) en (C) voor
2338
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
die crediteuren niet herkenbaar is.
Denk daarbij aan het gebruik van bijvoorbeeld identieke handelsnamen,
dezelfde werknemers, dezelfde
bedrijfsruimten en/of hetzelfde briefhoofd. Onduidelijk is dan met welke
rechtspersoon, (B) of (C), de crediteuren in zee zijn gegaan (maatschappelijke verwevenheid). In diverse rechtsstelsels kan, in bepaalde gevallen van
misbruik van het identiteitsverschil,
met bijzondere middelen het identiteitsverschil tussen rechtspersonen
worden weggedacht. In het Rainbowarrest (HR 13 oktober 2000, NJ
2000/698) oordeelde de Hoge Raad
echter dat een crediteur bij misbruik
van het identiteitsverschil in de regel
zijn toevlucht zal moeten zoeken tot
een actie uit onrechtmatige daad en
dat het wegdenken van het identiteitsverschil enkel in uitzonderlijke
omstandigheden de aangewezen
vorm van redres is. Niettemin blijkt
een klassiek middel als de onrechtmatige daadactie in de praktijk niet
in alle gevallen goed bruikbaar om
op te komen tegen misbruik van het
identiteitsverschil. Mede gelet daarop, wordt in dit proefschrift diepgaand geanalyseerd:
a. of, en zo ja, onder welke omstandigheden en onder welke voorwaarden in het Nederlandse civiele
aansprakelijkheidsrecht, buiten en
binnen faillissement de onrechtmatige daadactie, de (Faillissements)pauliana, het beroep op schijnhandelen
of het wegdenken van het identiteitsverschil het aangewezen middel is
om op te komen tegen crediteursbenadeling die gepaard gaat met misbruik van het identiteitsverschil tussen rechtspersonen op de grond van
vermogensafscherming, vermogensvermenging of maatschappelijke
verwevenheid; en b. hoe deze
technieken vanuit verschillende
perspectieven bezien zich tot elkaar
verhouden bij het inzetten van de
betreffende middelen tegen de
onderscheiden (hoofd)varianten van
crediteursbenadeling die gepaard
gaat met misbruik van het identiteitsverschil.
Aan de hand van de uitkomsten van
dit onderzoek wordt in het proefschrift de volgende probleemstelling
beantwoord: Zijn de onrechtmatige
daadactie, de (Faillissements)pauliana, het beroep op schijnhandelen en
het wegdenken van het identiteitsverschil tezamen een probaat middel
tegen crediteursbenadeling die
gepaard gaat met misbruik van het
identiteitsverschil, of is een wettelijke voorziening in de vorm van een
algemene antimisbruikbepaling
noodzakelijk?
Jan Elbers promoveerde op 5 september 2014 aan de Open Universiteit te
Heerlen. Zijn promotores waren prof.
mr. J.G.J. Rinkes en prof. dr. J.W. Zwemmer (em.).
Jan Elbers
Misbruik van het identiteitsverschil
en crediteursbenadeling.
Een onderzoek naar vereenzelviging
en klassieke vormen van redres.
NTHR-reeks (deel 20)
Uitgeverij Paris 2014, 770 p., € 89
onder ISBN 978 94 6251 025 8
Scripties
De redactie biedt aan studenten de
mogelijkheid om met een korte
samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van
het document op het blog van het
NJB geplaatst (www.njblog.nl). De
redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische
teksten en innovatieve opvattingen
van studenten die tot nu toe nog te
weinig onder de aandacht komen
van de vele juristen die in ons land
werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd
voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het
NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien
van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer
(minimaal een acht) dat je voor de
scriptie hebt ontvangen en ook je
afstudeerrichting en de naam van
je scriptiebegeleider, naar het
redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of
e-mail: [email protected].
Personalia
Commissie Meijers
Theo de Roos is
sinds 5 september
2014 de nieuwe
voorzitter van de
commissie Meijers.
Hij volgt Kees Groenendijk op die na 17 jaar is teruggetreden. De commissie Meijers is een
onafhankelijke denktank die de Europese Unie en Nederland adviseert
over de bescherming van mensenrechten en de democratische rechtsstaat. De Roos is oud-hoogleraar
straf- en strafprocesrecht aan de Universiteit Maastricht, Leiden, en Tilburg. Tussen 1977 en 2010 was hij
werkzaam als advocaat en partner bij
De Roos en Pen advocaten. Daarna
was hij raadsheer en sinds 2013
plaatsvervangend raadsheer in het
Hof Den Bosch. De Roos heeft grote
expertise op het gebied van rechtsbescherming van verdachten en
publiceerde veelvuldig over het
straf(proces)recht. Terugtredend
voorzitter Kees Groenendijk was
sinds 1997 voorzitter van de commissie Meijers. Groenendijk blijft lid
van de commissie Meijers en gaat de
subcommissie vreemdelingenrecht
coördineren.
Hoogleraar
Ymre Schuurmans is
per 1 september
benoemd tot hoogleraar staats- en
bestuursrecht aan
de Universiteit Leiden, in het bijzonder Bestuursprocesrecht. Procesrecht, algemeen bestuursrecht en machtenscheiding zijn
thema’s die in haar onderzoek en
onderwijs centraal staan. In dit kader
verricht zij vaak rechtsvergelijkend
onderzoek, waarbij zij zowel burgerlijk
als strafprocesrecht betrekt, als ook
andere bestuursrechtelijke stelsels.
Schuurmans studeerde cum laude af
in het Staats- en bestuursrecht en het
Civiel recht aan de Vrije universiteit
te Amsterdam. Zij promoveerde daar
op ‘De bewijslastverdeling in het
bestuursrecht’. Haar onderzoek werd
beloond met de VAR-prijs van de vereniging voor bestuursrecht voor de
innovatieve en waardevolle bijdrage
aan de ontwikkeling van het algemene bestuursrecht. Sinds 2005 is zij aan
de Universiteit Leiden verbonden.
Antoine Buyse is
benoemd tot profileringshoogleraar rechten van de mens in
multidisciplinair perspectief met ingang
van 1 oktober. Ook wordt hij directeur van het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten (SIM) bij de
Faculteit Recht, Economie, Bestuur en
Organisatie. Buyse is lid van de Jonge
Akademie van de KNAW en medetrekker van het focusgebied ‘Cultures,
Citizenship and Human Rights’ van
de Universiteit Utrecht. Het onderzoek van Buyse richt zich mede op
het gebruik van inzichten uit andere
wetenschapsgebieden, zoals conflictstudies en geschiedenis, op mensenrechten. Met deze aanpak promoveerde hij cum laude en ontving hij
meerdere prijzen, zoals de Erasmus
Studieprijs en de Max van de Stoelprijs, en NWO-subsidies. Hij is expert
op het gebied van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en
mensenrechten in post-conflictgebieden en situaties van transitie.
1766
Voor het plaatsen van berichten
in deze rubriek kunt u uw tips
en informatie sturen naar
[email protected].
Advocatuur
Priscilla Trip is met
ingang van 1 september 2014 als partner
toegetreden tot Marxman Advocaten. De
komst van Trip valt
samen met het openen van een vestiging van Marxman in Apeldoorn.
Trip wordt voorzitter van de sectie
Arbeid & Organisatie en vestigingscoördinator Apeldoorn. Trip is meer
dan tien jaar werkzaam als advocaat,
onder meer bij Dommerholt, en
‘brengt als expert binnen het
arbeidsrecht ruime ervaring en
knowhow mee’.
Mark Lim is toegetreden als partner bij
advocatenkantoor
Legaltree. Lim is
actief op het gebied
van de Grond-, Wegen Waterbouw en de Burgerlijke &
Utiliteitsbouw. Zijn specialisme ligt
niet alleen in het procederen in uiteenlopende bouwgeschillen (voor de
burgerlijke rechter en voor arbitrage
instituten), maar ook in het adviseren over uiteenlopende overeenkomsten (zoals traditionele en geïntegreerde aannemingsovereenkomsten,
architectenovereenkomsten en overeenkomsten met adviseurs).
Agenda
07 10 2014
NGB Sectiebijeenkomst
Deze sectiebijeenkomst gaat over
‘Intellectuele Eigendom’. Nadere
informatie volgt op de website van
het NGB.
Tijd: dinsdag 7 oktober van 10.00 tot 17.00 uur
Plaats: Het Nutshuis, Riviervismarkt 5 te Den Haag
Aanmelding: via: www.ngb.nl
Inlichtingen: via: www.ngb.nl. Deelname is gratis en
alleen toegankelijk voor NGB-leden.
09 10 2014
Human Rights Seminar
This seminar is part of the seminar
series Human Rights in Essential
Public Service Provision, presented
by the Groningen Centre for Law and
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2339
1767
Agenda
Governance and the Groningen
International School of Law. The
seminar is based on a project called
Essential Legislation for Medicine
Access (ELMA), which falls under the
Right to health initiative - University
of Groningen. In this project, students from both law and medicine
analyse domestic legislation in a
number of countries so as to identify
essential elements of legislation in
support of universal access to essential medicines. This seminar will discuss the findings from the student
project and explore whether the provision of essential medicines can be
identified as a public essential service.
Tijd: donderdag 9 oktober van 10.00 tot 16.00 uur
Plaats: Oude Zittingzaal, Oud Boteringestraat 38 te
Groningen
Aanmelding: via: [email protected].
Een bedrijfsinval, wat nu?’ In het eerste deel van de bijeenkomst (advisering bestuur en Raad van Commissarissen) komen onder meer de
volgende onderwerpen aan de orde:
toegenomen belang van zorgvuldige
besluitvorming en gedrag en cultuur;
wanneer moet de RvC worden betrokken; dilemma’s uit de praktijk?
Sprekers zijn Geert Raaijmakers en
Paul Olden (advocaten NautaDutilh).
In het tweede deel van de bijeenkomst, over bedrijfsinvallen, wordt
onder meer besproken: hoe te handelen in geval van een inval door bijvoorbeeld ACM, EC, FIOD, AFM, DNB,
etc; wat voor bevoegdheden opsporingsambtenaren hebben; wanneer
er aanleiding is om zelf een onderzoek te starten? Sprekers zijn Joost
Italianer en Herman Speyart (advocaten NautaDutilh).
Deze NGB Sectiebijeenkomst gaat
over ‘Omgevingsrecht en sustainability’. Besproken worden onder andere
de volgende actualiteiten met betrekking tot bestemmingsplannen: voorwaardelijke verplichtingen in
bestemmingsplannen, overgangsrecht (uitsterfregeling of persoonsgebonden overgangsrecht); financiële
uitvoerbaarheid; verstedelijkingsladder; artikel 3.1.6 lid 2 Bro (voorwaarden toelichting op bestemmingsplan
dat nieuwe stedelijke ontwikkeling
mogelijk maakt). Wat betreft handhaving worden onder meer de volgende
onderwerpen besproken: verbeurte
van dwangsom; bouwstop;
handhaven bestemmingsplan en vereiste Flora- en Fauna-ontheffing.
Sprekers zijn Frank Mulder (advocaat
en partner Van Benthem & Keulen
tevens rechter-plaatsvervanger Rechtbank Rotterdam) en Petra Schilder
Spel (advocaat Van Benthem en Keulen).
Tijd: donderdag 16 oktober van 13.30 tot 16.45 uur
Plaats: Van Benthem & Keulen, Archimedeslaan 61 te
Utrecht
Aanmelding: via: www.ngb.nl
Inlichtingen: deelname is gratis en alleen toegankelijk
voor NGB-leden.
23 10 2014
NGB Extra
Deze NGB Extra is gewijd aan het de
vraag ‘Hoe adviseer ik mijn bestuur
en raad van Commissarissen?
2340
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
Tijd: donderdag 30 oktober van 10.00 tot 17.00 uur
Plaats: Het Nutshuis, Riviervismarkt 5 te Den Haag
Aanmelding: via: www.NJCM.nl
Inlichtingen: NJCM-leden en studenten nemen gratis
deel, andere belangstellenden betalen € 20, behalve
advocaten die opleidingspunten willen behalen. Advocaten betalen € 275. Er zijn 5 PO-punten te behalen.
11 11 2014
Congres Juridische
complicaties voor het
nieuwe pensioenstelsel
Aanmelding: via: www.ngb.nl
De SER is verzocht in december 2014
met een visie over de toekomst van
het pensioenstelsel te komen. De dialoog moet de bouwstenen leveren
voor de constructie van een toekomst bestending pensioenstelsel.
Het Expertisecentrum Pensioenrecht
van de Vrije Universiteit heeft op de
diverse onderdelen een juridische
visie ontwikkeld en organiseert daarom in samenwerking met de VU Law
Academy dit congres. In acht korte
presentaties wordt de visie op het
pensioenstelsel van de toekomst
neergezet.
Inlichtingen: deelname is gratis en alleen toegankelijk
Tijd: dinsdag 11 november van 13.00 tot 18.00 uur
voor NGB-leden.
Plaats: Vrije Universiteit Amsterdam (Atrium),
Tijd: donderdag 23 oktober van 15.15 tot 18.00 uur
16 10 2014
NGB Sectiebijeenkomst
voor de uitdagingen die de huidige
tijd aan het recht stelt. Antwoorden
worden gezocht op vragen als: wanneer is de toegang tot het recht voldoende gewaarborgd en wat mag dat
kosten? Moet de overheid deze kosten dragen of mag van de burger
tegenwoordig meer zelfredzaamheid
worden verwacht?
Plaats: Pullman Eindhoven Cocagne, te Eindhoven
Aanmelding: via: www.ngb.nl
Inlichtingen: deelname is gratis en alleen toegankelijk
voor NGB-leden.
30 10 2014
NGB Sectiebijeenkomst
Deze NGB Sectiebijeenkomst Burgerlijk recht gaat over ‘Actualiteiten goederenrecht’’ .
Tijd: donderdag 30 oktober van 14.00 tot 16.30 uur
Plaats: De Haan Advocaten, Radioweg 2 te Almere
De Boelelaan 1105 te Amsterdam
30 10 2014
Lustrumcongres 40 jaar
NJCM
Het NJCM viert zijn 40-jarig bestaan
met het lustrumcongres ‘Vrouwe Justitia zucht en steunt. Hoe houden we
de rechtsstaat toekomstbestendig?’.
Bijna driekwart van de rechters en
officieren van justitie vreest voor de
kwaliteit van hun werk, Kamerleden
tonen zich verontrust over de staat
van onze rechtstaat, advocaten gingen voor het eerst in decennia massaal de straat op en de ene na de
andere eminente jurist luidt de
alarmklok over de ondermijning van
fundamentele waarden in ons land.
Kortom: het lijkt crisis in de rechtstaat. Tijdens het NJCM-lustrumcongres worden actuele ontwikkelingen
die mogelijk afbreuk doen aan de
Nederlandse rechtstaat geanalyseerd
en bediscussieerd, met een open oog
Aanmelding: via: http://fd7.formdesk.com/vuamsterdam/Congres_juridische_complicaties_voor_het_nieuwe_
pensioenstelsel
Inlichtingen: via: www.rechten.vu.nl/nl/opleidingen/
postacademisch-onderwijs/overige-activiteiten/congressen/juridische-complicaties-nieuwe-pensioenstelsel/index.
asp. Deelname kost €140.
21 11 2014
Symposium Actualiteiten
CMR 2014
Dit symposium wordt georganiseerd
in samenwerking met Ponet & De
Vleeschauwer Advocaten, het European Journal of Commercial Contract
Law (EJCCL) en het Tijdschrift Vervoer
& Recht (TVR). Mr. Leendert van Hee
(advocaat-partner bij Van Traa Advocaten) spreekt over ‘Opvolgend vervoer: een nuttig instrument?’. Dr.
Wouter Verheyen (Erasmus University Rotterdam lecturer LLM, HUB (lector recht in bachelor bedrijfsmanage-
Agenda
ment)) over ‘EEX(bis): vrijbrief voor
parallelle procedures in het wegvervoerrecht?’. Prof. dr. Marc Hendrikse
(o.a. bijzonder hoogleraar handelsrecht en verzekeringsrecht Open Universiteit (JPR advocaten-leerstoel) en
directeur UvA Amsterdam Centre for
Insurance Studies (ACIS)) spreekt
over ‘Ontwikkelingen aangaande art.
29 CMR’. Mr. Eddy Willems (Ponet &
De Vleeschauwer Advocaten) over
‘Contaminatie in landtanks – aansprakelijkheid vervoerder’. Prof. dr.
Flip van Huizen (hoogleraar handelsrecht Universiteit Utrecht, Van den
Herik & Verhulst Advocaten) over
‘Het Europese Hof van Justitie als
poortwachter van art. 31 CMR’ en mr.
Paul Verguts (Elegis Advocaten) over
‘Schorsing en stuiting van de CMRverjaring (art. 32)’.
Tijd: vrijdag 21 november van 13.00 tot 18.00 uur
Plaats: Het Havenhuis, Entrepotkaai 1 te Antwerpen
Aanmelding: via: [email protected].
Inlichtingen: deelname kost € 165. De OVB kent 5 juridische punten toe voor Belgische advocaten. Nederlandse
advocaten kunnen voor deze bijeenkomst punten aanvragen bij de NOvA.
02 12 2014
Symposium NSCR
Some centuries ago, verdicts and
police reports were written by hand,
and if more copies were needed each
had to be copied separately. Today,
one only needs to press a button to
multiply a written document. Despite technological developments, the
Dutch criminal process has retained
a strong reliance on paper documents. The case file predominantly
consists of written reports: judges
adjudicate the case on the basis of
investigations that have been conducted before the trial and that have
been laid down in written reports.
In the past few years, increasing use
is being made of audio and video
recordings of police interrogations.
Modern equipment has made it
easier to record the interrogations
and to play these recordings later,
also in the courtroom. These recordings may make the criminal process more direct and lively, and also
more transparent because they offer
more opportunities for inspection
and control. These developments
have been the motivation for organising this symposium ‘Recording in
the Criminal Justice Process: Text,
Sound, Image’. During this symposium, the following topics will be dealt
with: the ways in which the police
draws up reports of suspect interrogations, the increasing use of sound
and video in the criminal process,
ways of recording police interviews
in other countries (UK, Switzerland,
Australia, US), ways in which judgements of the professionals are influenced by text, sound and image.
Tijd: dinsdag 2 december van 10.00 tot 18.00 uur
Plaats: Vrije Universiteit Amsterdam, De Boelelaan 1105
te Amsterdam
Aanmelding: via: [email protected] of: (020)5985239
Inlichtingen: deelname kost € 25, studenten betalen € 10
Agenda kort
03 t/m 05 10 2014
Duits-Nederlandse
Juristenconferentie
07 10 2014
NGB Sectiebijeenkomst Intellectuele
Eigendom
09 10 2014
NAI Lustrumsymposium
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
NJB 2014/1767, afl. 33, p. 2339
04 10 2014
Paul Scholten-studieochtend
08 10 2014
Rotterdams Juridisch Genootschap
NJB 2014/1674, afl. 31, p. 2223
NJB 2014/1674, afl. 31, p. 2223
05 10 2014
Debatreeks Misdaad en
Maatschappij
09 10 2014
KNMG-symposium Arts en Recht
10 10 2014
The role of domestic courts in
shaping international law
NJB 2014/1334, afl. 26, p. 1812
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
09 10 2014
Passie voor het recht
10 10 2012
Rechtsgeschiedenis: anders en beter
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2104
NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2283
09 10 2014
Public security to the max
15 10 2014
Leidsch Juridisch Genootschap: de
MH17 tragedie
NJB 2014/1674, afl. 31, p. 2224
09 10 2014
Human Rights Seminar
NJB 2014/1767, afl. 33, p. 2339
NJB 2014/1674, afl. 31, p. 2223
06 10 2014
7e Gronings Letselschadecongres
NJB 2014/1334, afl. 26, p. 1812
07 10 2014
Mediation congres 2014
NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1913
NJB 2014/1626, afl. 30, p. 2167
NJB 2014/1674, afl. 31, p. 2224
07 10 2014
PLEIT 2014
NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2283
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-10-2014 – AFL. 33
2341
Where
privacy
meets
compliancy
De dagelijkse praktijk van privacy vraagstukken is veelomvattend. Hoe gaat uw organisatie om met
persoonsgegevens? Van uw medewerkers, van uw klanten. Dat u hier zeer veel waarde aan hecht is
vanzelfsprekend. Maar hoe waarborgt u dit? En hoe gaat u in 2014 de wijzigende wet- en regelgeving
implementeren in uw organisatie? Benieuwd naar hoe Brunel uw organisatie kan helpen?
Let’s meet op brunel.nl
Download