Rolnr. 14/00098 Hof Den Haag IB art. 6.16 en 6.17 IB: Geen cassatie in zaak aftrekbare ziektekosten bij deelname aan draagmoederschapprogramma in VS Toelichting staatssecretaris van 11 augustus 2015, nr. DGB 2015-3359 op afwijzing cassatievoorstel n.a.v. Uitspraak Hof Den Haag van 30 juni 2015, nr. 14/00098, ECLI:NL:GHDHA:2015:1986 B en zijn partner hebben gedurende een aantal jaren getracht kinderen te krijgen en hebben daartoe in diverse landen verschillende medische behandelingen ondergaan. De partner is onvruchtbaar en kan als gevolg daarvan niet op natuurlijke weg kinderen krijgen. In 2008 zijn zij naar Amerika gereisd om daar deel te nemen aan een draagmoeder- en eiceldonatieprogramma (hierna: draagmoederschapprogramma) in een Fertility Center. Na zaaddonatie van B en eiceldonatie van een eiceldonor, vond embryoplaatsing in een draagmoeder plaats. In 2008 heeft deze methode niet tot het gewenste resultaat geleid. Eind 2009 is deze methode wel succesvol geweest en in 2010 is een tweeling geboren. De partner van B heeft in het kader van het draagmoederschapprogramma in 2008 geen (lichamelijke) behandeling ondergaan. B heeft in dat kader in 2008 wel (medische) behandelingen ondergaan. In de IB-aangifte 2008 claimt B € 75 685 als aftrekpost vanwege ziektekosten of andere buitengewone uitgaven. De inspecteur weigert deze aftrekpost. De rechtbank oordeelde dat slechts een deel van de kosten aftrekbaar zijn. In hoger beroep stelt B zich primair op het standpunt dat alle uitgaven aftrekbaar zijn. Subsidiair betoogt hij dat in ieder geval de reiskosten ook aftrekbaar zijn. In incidenteel hoger beroep stelt de inspecteur dat de uitgaven voor het draagmoederschapprogramma in het geheel niet aftrekbaar zijn. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte voldoende geacht dat B een medische behandeling heeft ondergaan, zonder daarbij (het ontbreken van) de medische noodzaak te betrekken. Ook wanneer de partner in de beoordeling wordt betrokken, kunnen de uitgaven gedaan voor het draagmoederschapprogramma – voor zover de uitgaven medisch van aard zijn – volgens de inspecteur niet in aanmerking genomen worden, omdat de partner niet medisch is behandeld. Subsidiair is de inspecteur van mening dat B kan worden gevolgd in zijn subsidiaire standpunt. Meer subsidiair heeft de inspecteur gesteld dat de medische behandelingen zijn terug te voeren op de invaliditeit van de partner en dat mitsdien alle kosten van medische behandeling en kosten van vervoer voor aftrek in aanmerking komen, ongeacht welke personen dit betreft. Het hof oordeelt dat de verblijfkosten, bemiddelingskosten, juridische kosten, uitkeringen aan de eiceldonor en de draagmoeder en verzekeringskosten niet voor aftrek in aanmerking komen omdat zij niet kunnen worden gerangschikt onder de uitgaven in de onderdelen a tot en met e van artikel 6.17 Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2008; hierna: Wet IB). Het hof wijst vervolgens op de medische verklaring die B overlegde. Daaruit blijkt dat de deelname aan het draagmoederschapprogramma als zodanig is aan te merken als een medische behandeling ter genezing van de psychiatrische toestand van de partner. Dat er andere mogelijkheden waren om de psychische stoornis van de partner op te heffen, doet hieraan niet af. B stemde in met de berekening van de inspecteur in zijn meer subsidiaire standpunt. Het hof volgt partijen hierin. De staatssecretaris gaat niet in cassatie. Ter toelichting merkt hij het volgende op. Het Hof heeft geoordeeld dat een deel van de uitgaven die in verband met de deelname aan het draagmoederschapprogramma zijn gedaan niet voor aftrek in aanmerking komen omdat zij niet kunnen worden gerangschikt onder de in de onderdelen a tot en met e van artikel 6.17, lid 1, Wet IB 2001 genoemde uitgaven. Dit oordeel getuigt mijns inziens niet van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 22 april 2005, nr. 39.416, BNB 2005/190). Ten aanzien van de overige kosten (nl. de kosten van medische behandelingen en de kosten van vervoer) heeft het Hof wel de aftrek op de voet van artikel 6.16 Wet IB 2001 juncto artikel 6.17, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001 toegelaten. Het Hof heeft vooropgesteld dat medische kosten in een geval als het onderhavige, uitsluitend als buitengewone uitgaven in aftrek gebracht kunnen worden, indien deze kosten (i) in direct verband met ziekte, invaliditeit of bevalling gebracht moeten kunnen worden, (ii) de kosten zijn gemaakt voor genees-, heel- en verloskundige hulp ten behoeve van belanghebbende en/of zijn partner, en (iii) bij degene ten behoeve van wie voormelde kosten zijn gemaakt sprake is van een medische noodzaak. Op grond van een in hoger beroep overgelegde medische verklaring van een psychiater, en de daarbij gevoegde bijlage, is naar ’s Hofs oordeel gebleken dat de deelname aan het draagmoederschapprogramma als zodanig is aan te merken als een medische behandeling ter genezing van de psychiatrische toestand van de partner, welke behandeling ten behoeve van haar is verricht en voorts dat sprake was van een medisch-psychiatrische noodzaak tot het volgen van dat programma. Het Hof komt tot de slotsom dat de medische behandelingen die in het kader van het draagmoederschapprogramma hebben plaatsgevonden, in causaal verband staan met de in de loop der jaren ontstane psychische stoornis van de partner. Het Hof komt tot het oordeel dat is voldaan aan de vereisten voor aftrek, zodat het hoger beroep van belanghebbende deels gegrond is. Hoewel het Hof niet expliciet oordeelt dat het incidentele hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is, volgt dit uit de overwegingen van ’s Hofs uitspraak. De waardering van de bewijsmiddelen is aan het Hof voorbehouden. ’s Hofs oordeel getuigt mijns inziens niet van een onjuiste rechtsopvatting en is voorts zeer verweven met waarderingen van feitelijke aard, zodat ik van het instellen van cassatie geen succes verwacht. Hoogachtend, DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN, namens deze, DE DIRECTEUR-GENERAAL BELASTINGDIENST, loco mr. J. de Blieck