Werkinstructie indicatiestelling voor de jeugd-GGZ1 Versie 7 januari 2005 / auteur en documentbeheer Frank Israels Vooraf Vanaf 1 januari 2005 geeft BJzO indicatiebesluiten af voor de jeugd-GGZ. Met jeugd-GGZ bedoelen we de ambulante jeugd-GGZ maar ook, bijvoorbeeld, de Bleskolk en het Gooseveld. De werkinstructie die voor u ligt is onderdeel van het werkproces vaststellen benodigde zorg. De eisen die de Wet op de Jeugdzorg (WJZ) stelt aan indicaties jeugd-GGZ zijn dezelfde als de eisen die de WJZ stelt aan de indicaties jeugdhulpverlening (JHV). Desondanks treden er verschillen op. Deze verschillen komen voort uit het feit dat de JHV een andere financiering kent dan de jeugd-GGZ. De jeugd-GGZ valt onder de AWBZ. In de WJZ staat, dat Bureaus Jeugdzorg bij indicaties jeugd-GGZ de regels in acht moeten nemen die gelden voor indicaties AWBZ. Er is dus sprake van extra regels, die in meerdering komen op de regels uit de WJZ. In deze werkinstructie vergelijken we het afgeven van een indicatiebesluit jeugd-GGZ met het afgeven van een indicatiebesluit Jeugdhulpverlening. Paragraaf 1. 2. 3. 4. 5. Pagina Overeenkomsten tussen het indicatiebesluit jeugd-GGZ en JHV Bijzonderheden bij het indiceren voor de jeugd-GGZ Werkafspraken tussen BJzO en de jeugd-GGZ in Overijssel Bijzonderheden (huisarts, zorgkantoor, kinderbescherming) Samenvatting van de werkinstructie Bijlage: AWBZ zorgaanspraken (functies) 1 Gebruikte afkortingen in deze nota: jeugd-GGZ JHV WJZ UVB AWBZ BJZ BJzO RIO CIZ geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen jeugdhulpverlening wet op de jeugdzorg uitvoeringsbesluit, behorende bij de Wet op de Jeugdzorg algemene wet bijzondere ziektekosten bureau jeugdzorg bureau jeugdzorg Overijssel regionaal indicatie orgaan centrum indicatiestelling zorg 2 3 6 8 10 12 Paragraaf 1. De werkwijze zoals die geldt voor alle indicatiebesluiten De algemene regels laten zich het makkelijkste uitleggen aan de hand van een voorbeeld. Stel, de medewerker2 van BJzO krijgt een cliënt. Hij gaat met de cliënt in gesprek en beschrijft: 4. de duur en de omvang van de zorg3 5. wanneer de zorg moet beginnen 6. de beoogde zorgaanbieder(s)4 1. de analyse van de problematiek 2. welke hulp nodig is 3. welke doelstelling die hulp heeft Dit is het reguliere werk van de medewerker. Altijd, ongeacht de problematiek. Heeft de medewerker het er moeilijk mee, of geeft de problematiek daar aanleiding toe, dan vraagt hij consult aan een gedragswetenschapper en natuurlijk kan hij ook altijd zijn praktijkleider consulteren. Tot zijn verhaal over de benodigde hulp op papier staat. Formeel heet deze taak van de medewerker “analyse en opstellen van het diagnostisch beeld”. In de wandelgang en op het MO-2 formulier spreken we over screening. Maar hoe het ook heet, tot zover is er geen verschil tussen indiceren voor de sector jeugdhulpverlening JHV en de sector jeugd-GGZ. Gaandeweg het gesprek heeft de cliënt waarschijnlijk al gevraagd hoe de hulp er dan uit zou zien en waar die hulp verkregen kan worden en wanneer. Informatie over de hulp zelf hoort ook bij het gesprek met de cliënt. Medewerkers van BJzO moeten in principe alle hulp- en behandelvormen van de jeugdzorg kennen (JHV, jeugd-GGZ5, LVG en JJI). De medewerker moet dus kunnen uitleggen wat een KTC of een pleeggezin inhoudt, maar ook hoe hulp door Mediant of de RIAGG Zwolle eruit ziet. Vragen over de behandelmogelijkheden binnen de brede jeugdzorg kunnen worden voorgelegd aan de afdeling zorgtoeleiding en monitoring. Wanneer de cliënt aangeeft, dat de analyse van zijn situatie correct is en dat hij de benodigde hulp wil ontvangen, dan heeft die beschrijving vanaf dat moment de status van aanvraag (art. 7 lid 1 WJZ). Of die hulp straks geleverd moet worden door de JHV of door de jeugd-GGZ, maakt daarbij niet uit. Van kracht is de normale procedure zoals beschreven in de formulieren MO2 – MO4. Dat wil zeggen dat de cliënt en de gedragswetenschapper een handtekening zetten onder het (concept) indicatiebesluit. De praktijkleider heeft formeel het laatste woord en de praktijkleider zal dus beslissen (beschikken) of hij de aanvraag honoreert. Tekent ook de praktijkleider, dan heeft BJzO een indicatiebesluit afgegeven volgens de regelen der kunst. Tot zover is er geen verschil tussen indiceren voor de jeugd-GGZ en indiceren voor de JHV. De regels voor hulp na 18 jaar uit de WJZ zijn van toepassing verklaard op de indicaties voor jeugd-GGZ dus ook dat levert geen verschil op. 2 Zowel vrijwillig als justitieel kader de omvang van de benodigde jeugdhulp of het verblijf moet worden uitgedrukt in een aantal contacturen tijdens de termijn gedurende welke de aanspraak geldt, waarbij een bandbreedte van twintig procent geldt – naar boven en naar beneden. Deze marge is bedoeld om de noodzaak tot herindiceren en de daarmee samenhangende administratieve rompslomp te verminderen. De zorgaanbieder kan binnen de bandbreedte zelf bepalen wat het noodzakelijk geachte aantal uren is. Uiteraard behoeft het aantal uren niet nader te worden gespecificeerd in geval van een indicatiebesluit voor 7x24 uur verblijf 4 Als de zorg door meerdere zorgaanbieders wordt geleverd, spreken zij met elkaar af wie de zorg coördineert. Ze moeten in dat geval een gezamenlijk hulpverleningsplan opstellen dat aansluit bij het indicatiebesluit van bureau jeugdzorg. De casemanager bevordert het tot stand komen van zo’n plan. 5 De wet noemt de jeugdafdelingen van de Riagg, de poliklinieken en jeugdafdelingen van algemene psychiatrische ziekenhuizen, de poliklinieken en jeugdafdelingen psychiatrie van (academische) ziekenhuizen en de poliklinieken en klinieken van instellingen voor kinder- en jeugdpsychiatrie. 3 2 Paragraaf 2. Indiceren voor de jeugd-GGZ Een eerste verschil is, dat ouders of andere opvoeders bij het bureau jeugdzorg geen indicatie voor AWBZ-zorg kunnen krijgen. Het bureau jeugdzorg moet ouders hiervoor verwijzen naar de huisarts of het CIZ.6 Wel kunnen ouders ondersteuning krijgen die geboden wordt in het kader van de begeleiding of behandeling van hun kind. Maar Bureaus Jeugdzorg geven alleen indicatiebesluiten jeugd-GGZ af voor jeugdigen. Wanneer de zorg, die in het indicatiebesluit staat beschreven, moet worden uitgevoerd door een zorgaanbieder uit de sector jeugd-GGZ, dan dient in het indicatiebesluit de functie te worden genoemd waaronder die zorg ressorteert. Het zorgaanbod van de jeugd-GGZ wordt door de AWBZ opgedeeld in acht functies7 waaruit kan worden gekozen. De belangrijkste voor ons zijn de functies activerende begeleiding, ondersteunende begeleiding, behandeling en verblijf. Een voorbeeld. In de “analyse en diagnostisch beeld” staat, dat een meisje van 16 depressief is, dat zij steeds verder in de sociale problemen komt (met name op school, vriendinnen), dat ze medicatie krijgt van de huisarts maar geen gesprekken, terwijl zij dat juist graag zou willen. De BJzOmedewerker steunt haar in dat verzoek en noemt als uitvoerende instelling de lokale jeugdGGZ (bv. Mediant of RIAGG Zwolle). In het indicatiebesluit dient dan als functie te worden opgegeven: behandeling. Geen ambulante behandeling, want zolang er niet staat verblijf en behandeling bedoelt de AWBZ automatisch ambulant. Ook niet intensieve behandeling, want dat begrip kent de AWBZ evenmin. Gewoon: behandeling. De nu te beantwoorden vraag is: Voor welke problemen mag / moet Bureau Jeugdzorg jeugd-GGZ indiceren? Een cliënt van BJZ heeft altijd opvoed- en/of opgroei-problemen, want anders was hij niet geaccepteerd als cliënt. Welnu: BJZ mag (moet) jeugd-GGZ indiceren wanneer de opvoeden/of opgroei-problemen een psychiatrische oorzaak (grondslag) hebben en wanneer tevens een psychiatrische aanpak vereist is. Anders gezegd: BJZ zal jeugd-GGZ indiceren voor alle problemen die voortkomen uit psychiatrische aandoeningen die in de DSM-IV staan vermeld, tenzij voor die problemen hulp wordt geboden door de sector jeugdhulpverlening, want de jeugdhulpverlening is ten opzichte van de AWBZ een voorliggende voorziening. Het voordeel van deze regel is, dat u als het ware een wegwijzer hebt in het grijze gebied tussen psychiatrie en pedagogiek. Drie voorbeelden: Voorbeeld 1. Oppositioneel gedrag leidt vaak tot problemen in de thuissituatie, op school en in de vrije tijd. In deze situatie ligt een pedagogische aanpak meer voor de hand dan een psychiatrische. Dus hoewel oppositioneel gedrag een DSM-IV classificatie is, zoekt u toch hulp binnen de sector jeugdhulpverlening. De oorzaak is wel psychiatrie, maar de aanpak niet. Dus wordt het jeugdhulpverlening. Voorbeeld 2. Het al eerder genoemde depressieve meisje behoeft naast medicatie ook psychotherapeutische hulp. Er is sprake van een grondslag psychiatrie en er is een psychiatrische aanpak vereist. Voor deze hulp indiceert BJZ de functie behandeling, uit te voeren door de jeugd-GGZ 6 7 Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), voorheen RIO (Regionaal Indicatie Orgaan). Voor een korte beschrijving van de functies: zie bijlage 3 Voorbeeld 3. Naast plaatsing in een pleeggezin heeft een slachtoffer van huiselijk geweld psychotherapie nodig. Deze behandeling kan het beste door de jeugd-GGZ worden geboden en dus komt er één indicatiebesluit waarin beide vormen van zorg worden vermeld. BJZ mag / moet dus jeugd-GGZ indiceren voor problemen die voortkomen uit psychiatrische aandoeningen die in de DSM-IV staan vermeld en die een psychiatrische aanpak vereisen. Dat brengt ons bij de volgende vraag: Moeten DSM-IV diagnoses niet worden gesteld door een psychiater? Dat hoeft niet. In de WJZ staat dat BJZ kennis moet hebben van psychiatrische problematiek en de aanpak daarvan. Die kennis is aanwezig bij de gedragswetenschappers en SPV-ers die we in huis hebben. Overigens ook bij andere ervaren en geschoolde medewerkers. Nergens staat dat het een psychiater moet zijn. Ook in de DSM-IV zelf niet. Merk overigens op dat de DSM-IV een classificatiesysteem is dat u goed kunt gebruiken zonder dat u diagnoses stelt. De gedragswetenschapper van BJZ kan bijvoorbeeld volstaan met de constatering “dat het gedrag van de jeugdige overeenkomt met de beschrijving zoals gegeven in de DSM-IV onder codering nr. 314 (ADHD)”. Zo’n formulering is geen diagnose, maar wel richtinggevend. Dat volstaat. Onze taak beperkt zich immers tot de afgifte van indicatiebesluiten en de diagnostiek die BJZ moet leveren beperkt zich dan ook tot indicatiediagnostiek. Lukt het ons niet om tot een indicatiebesluit te komen zonder een psychiatrisch onderzoek of consult, dan wordt dat ingehuurd bij de jeugd-GGZ. Kosten: BJZ. Alles dat daarna nog aan aanvulling en verfijning nodig is om tot een preciese diagnose en de juiste aanpak te komen, noemen we behandeldiagnostiek en die is voor rekening van de jeugd-GGZ. Nota bene (1). Hoewel aanvullende diagnostiek standaard door de jeugd-GGZ zal worden geleverd wanneer dit nodig is voor een beter inzicht en een juiste behandelkeuze, kan BJZ er ook expliciet om vragen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren op verzoek van de ouders. Voor de jeugd-GGZ valt deze gevraagde diagnostiek onder de functie behandeling. Wanneer u de functie behandeling al hebt geïndiceerd, kunt u dus expliciet om nadere diagnostiek vragen zonder dat u er een extra functie voor hoeft te benoemen. Nota bene (2). BJZ kan bij twijfel een indicatiebesluit afgeven voor observatiediagnostiek door de jeugd-GGZ. Dit is een zware indicatie. Een opname of deeltijdopname is verplicht, maximumtermijn 2x zes weken. Kosten: jeugd-GGZ. Let op: de term observatiediagnostiek komt uit de WJZ en moet dus worden vertaald in AWBZ-functies. In geval van observatiediagnostiek door de jeugd-GGZ indiceert u de functies verblijf8 en behandeling9. Dat brengt ons bij de volgende vraag: 8 BJZ mag indiceren voor 24-uurs-verblijf of voor deeltijdverblijf. Maar de AWBZ kent voor die twee vormen van zorg slechts één functie: verblijf. Noem dus altijd de functie verblijf. Overigens kan de functie verblijf kan nooit los worden geïndiceerd, want anders kunt u net zo goed een hotel indiceren. De functie verblijf gaat altijd samen met een andere functie en in de praktijk is dat behandeling. 9 BJZ mag volgens de WJZ indiceren voor observatiediagnostiek gedurende een periode van zes weken. Die periode mag één keer worden verlengd met opnieuw zes weken. Observatiediagnostiek kan worden uitgevoerd door alle jeugdzorgsectoren, dus ook door de jeugd-GGZ. Voorwaarde is, dat de diagnostiek zal leiden tot het inzicht dat nodig is om de uiteindelijke indicatie te kunnen stellen. Er moet sprake zijn van een gerichte observatieopdracht en van (deeltijd)opname door een zorgaanbieder. Als u kiest voor een periode observatiediagnostiek door de jeugd-GGZ dan zet u in de aanvraag bij welke hulp nodig: observatiediagnostiek en bij de uitvoerder: jeugd-GGZ. Aangezien diagnostiek door de AWBZ wordt gezien als een vorm van behandeling, indiceert u in geval van observatiediagnostiek de functies verblijf en behandeling. 4 Er zijn acht functies. Hoe weet u welke functie passend is? 1. Huishoudelijke verzorging 2. Persoonlijke verzorging 3. Verpleging 4. Ondersteunende begeleiding 5. Activerende begeleiding 6. Behandeling 7. Verblijf 8. Vervoer Van de acht AWBZ-functies zijn er drie welke als psychiatrische aanpak gelden en die u dus mag indiceren wanneer aan de opvoed- of opgroeiproblemen een psychiatrisch probleem ten grondslag ligt. Dat zijn de functies behandeling, activerende begeleiding en ondersteunende begeleiding. Voor de andere vijf functies geldt, dat die op zich niet als psychiatrische aanpak gelden (vervoer bijvoorbeeld) en die functies mag u alleen indiceren als extra, in meerdering op de functie behandeling, activerende begeleiding of ondersteunende begeleiding. Dat het bij die drie functies om psychiatrische aanpak gaat moet blijken uit de deskundigheid van degenen die de zorg uitvoeren. Dat hoeven geen psychiaters te zijn maar "bijvoorbeeld psychiatrisch verpleegkundigen of andere personen met vergelijkbare kwalificaties" (aldus de wetgever). Het is echter niet de taak van BJZ om dat te controleren. Wanneer wij een vorm van activerende begeleiding indiceren (bv. GGV) omdat aan de opvoed- of opgroeiproblemen een psychiatrisch probleem ten grondslag ligt, dan moet de zorgaanbieder (bv. de thuiszorg) voor deskundige hulp zorgen en het zorgkantoor mag controleren of de geboden zorg de juiste kwaliteit heeft. Nota bene. a. Alle functies, ook huishoudelijke verzorging, worden geïndiceerd op naam van de jeugdige b. Een uitgebreide beschrijving van de functies wordt gegeven in de nota “functiegerichte aanspraken” welke beschikbaar is bij de praktijkleiders en gedragswetenschappers. Wanneer dat onvoldoende duidelijkheid geeft, kan altijd een beroep worden gedaan op de afdeling zorgtoeleiding en monitoring 5 Paragraaf 3. Samenwerkingsafspraken met de jeugd-GGZ a. De betrokkenheid van de jeugd-GGZ bij de indicatiestelling BJZ zal in de praktijk het meest indiceren voor de functie behandeling. Onder deze functie vallen de meeste activiteiten van de ambulante jeugd-GGZ (RIAGG’s). Af en toe zal BJZ echter ook willen indiceren voor opname en behandeling op De Bleskolk of Het Gooseveld. Dan is naast de functie behandeling ook de functie verblijf aan de orde. Voor de combinatie verblijf en behandeling zal BJZ in de praktijk voornamelijk indiceren in geval van vrij zware casussen, bv. psychose, suïcidaal gedrag of ernstige ontwikkelingsstoornissen. De manier van onderbouwen van een indicatiebesluit “behandeling” is gelijk aan die voor een indicatiebesluit “verblijf en behandeling”. De afspraken met de jeugd-GGZ zijn echter verschillend: 1. Aan de afgifte van een indicatiebesluit voor behandeling kan eventueel consultatie van een medewerker van de jeugd-GGZ vooraf gaan, maar die consultatie is niet verplicht. We vragen alleen consult in geval van twijfel. 2. In de gevallen dat we indicatiebesluiten voor verblijf én behandeling willen afgeven zullen wij de casus altijd vooraf bespreken met een medewerker van de jeugd-GGZ. Dat kan een medewerker zijn van De Bleskolk of Het Gooseveld of een medewerker van de ambulante jeugd-GGZ (dus bv. Mediant of RIAGG Zwolle). De keuze is aan de jeugd-GGZ. Wij stellen de jeugd-GGZ in de gelegenheid om voorafgaand aan het afgeven van het indicatiebesluit kennis te nemen van de casus en de voorgestelde hulp, omdat we ons kunnen voorstellen, dat bij de zorgaanbieder ongerustheid bestaat over de vraag of BJZ als indicatiesteller wel een goed zicht heeft op de aansluiting tussen de problematiek en de behandelmogelijkheden. In de toekomst is dat wellicht niet meer nodig. BJZ betrekt het oordeel van de jeugd-GGZ bij de uiteindelijke beoordeling maar blijft zelf verantwoordelijk voor het opstellen van de aanvraag en het afwijzen of honoreren daarvan. In geval van uiteenlopend inzicht is het goed denkbaar dat BJZ de cliënt adviseert om een aanvraag in te dienen voor observatiediagnostiek. b. Casemanagement Er bestaan afspraken m.b.t. het casemanagement ingeval van een zorgaanbod JHV. Deze afspraken zullen worden voorgelegd aan de jeugd-GGZ en zullen er aanpassingen worden gedaan. Vooralsnog is daarover dus geen werkinstructie beschikbaar. c. Spoedeisende hulp in geval van psychiatrische problematiek De (jeugd)-GGZ en BJzO zijn beide 7 x 24 uur bereikbaar en beide hebben een crisisdienst10. Meldingen bij de crisisdienst van de (jeugd)-GGZ komen meestal binnen via de huisarts. De meldingen worden zoveel mogelijk in eigen beheer afgewikkeld met berichtgeving achteraf aan BJzO ingeval er behandeling en/of verblijf van een jeugdige op volgt. Wanneer de casus 10 Voor BJzO geldt, dat crisissen tijdens kantooruren worden opgepakt door de bureaudienst. Interventies buiten kantooruren zijn de taak van de crisisdienst. De crisisdienst jeugd-GGZ wordt geregeld door de ambulante jeugd-GGZ. Eventuele opvang wordt geboden door De Bleskolk, Almelo. 6 daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld wanneer het gaat om een jeugdige die onder toezicht staat van BJzO of wanneer een melding aan de Raad voor de Kinderbescherming aan de orde lijkt, dan zal de crisisdienst van BJzO erbij worden betrokken. Meldingen bij de crisisdienst van de (jeugd)-GGZ kunnen echter ook binnenkomen via BJzO. Dit is het geval wanneer BJzO te maken krijgt met een casus waarbij een cliënt zonder uitstel psychiatrische behandeling nodig lijkt te hebben. Voor BJzO valt een dergelijke casus binnen het werkproces bijzondere situaties. De jeugd-GGZ kan dus behandeling starten (ambulant of na plaatsing op De Bleskolk – wachtlijstproblematiek daargelaten) zonder dat BJzO daarvoor een indicatiebesluit heeft afgegeven. Soms zal BJzO de psychiatrische ambulante behandeling door de jeugd-GGZ combineren met een crisisplaatsing binnen de sector JHV. De mening van de GGZ-medewerker zal hierin meewegen. De oplossing waarvoor in de crisissituatie wordt gekozen zal overigens niet alleen afhangen van de conditie van de cliënt maar ook van de beschikbare hulp. Aansluitend op de crisisinterventie is BJzO verantwoordelijk voor de inbedding van de psychiatrische hulp in een breder hulpverleningskader en BJzO zal daartoe desgewenst en in overleg met de cliënt het benodigde indicatiebesluit afgeven. 7 Paragraaf 4. Bijzonderheden (huisarts, kinderbescherming, zorgkantoor) De huisartsen De regel in de Wet op de jeugdzorg, dat een jeugdige alleen aanspraak heeft op jeugd-ggz wanneer een bureau jeugdzorg een indicatiebesluit heeft vastgesteld, kent één uitzondering. Die staat in het vijfde lid van artikel 9b van de AWBZ. Deze uitzondering geldt voor de huisarts, een daaraan gelijkgestelde arts of andere behandelaar. Zij mogen rechtstreeks naar de jeugd-GGZ verwijzen wanneer er een redelijk vermoeden bestaat van een ernstig psychische stoornis bij de jeugdige. Een psychische stoornis wordt door de wetgever gedefinieerd als een stoornis volgens as 1 of 2 van de DSM-IV11. Wie is in dit geval gelijkgesteld aan de huisarts? Dat kan de arts zijn naar wie de huisarts een jeugdige heeft verwezen. Het kan ook de behandelaar zijn van een jeugdige die in verband met een psychische stoornis via de rechtstreekse verwijzing een aanspraak heeft gekregen op grond van de AWBZ. Het gaat bv. om: (medisch) specialisten, kinderartsen, geregistreerde psychologen (conform de Wet BIG), of artsen die werken in een justitiële jeugdinrichting (JJI)12. Let wel, de huisarts mag zijn cliënt-met-een-ernstige-psychische-stoornis natuurlijk ook naar BJZ verwijzen waarna wij, als we dat nodig vinden, altijd nog een indicatiebesluit jeugd-GGZ kunnen afgeven. De huisarts heeft dus twee keuzen: BJZ of rechtstreeks naar de jeugd-GGZ. Echter, wanneer de huisarts rechtstreeks naar de jeugd-GGZ wil verwijzen dan moet hij iets doen dat hij niet hoeft als hij naar BJZ verwijst. De huisarts die rechtstreeks naar de jeugdGGZ verwijst moet in een verwijsbrief aangeven welke psychische stoornis hij vermoedt (DSM-IV) en hij moet inschatting maken van de ernst van de problematiek op een of meer leefgebieden . BJzO heeft samen met de instellingen voor jeugd-GGZ een mailing naar de huisartsen gedaan die aansluit op die van VWS. Daarin staat dat wij de huisartsen aanbevelen om in geval van verwijzing de volgende richtlijn te volgen: - In geval van een psychische stoornis die behandeling door de jeugd-GGZ vereist: rechtstreeks naar de jeugd-GGZ. We denken aan psychose, depressie, suïcidaliteit, etc. - Psychosociale problematiek, ook al heeft die een psychiatrische achtergrond, verwijzen naar BJzO. Bv. problemen thuis en op school vanwege oppositioneel gedrag. Tot slot nog een drietal praktische feiten: 1. Een jeugdige, die via verwijzing door de huisarts terechtkomt in de jeugd-GGZ, kan ook door een arts of behandelaar (naar wie de huisarts hem heeft verwezen) binnen de jeugd-ggz worden doorverwezen. Dat gebeurt dus buiten het bureau jeugdzorg om. 2. De zorgaanbieder jeugd-GGZ houdt de rechtstreekse verwijzingen bij en geeft informatie door aan BJZ, zodat BJZ het totaaloverzicht heeft van de capaciteitsbenutting jeugdzorg in de provincie. 3. Als de huisarts rechtstreeks naar de jeugd-GGZ verwijst, levert BJZ geen casemanagement. 11 As 1: klinische stoornissen en andere aandoeningen en problemen die een reden voor zorg kunnen zijn. As 2: persoonlijkheidsstoornissen en zwakzinnigheid 12 Jeugdigen in een justitiële jeugdinrichting kunnen alleen rechtstreeks worden overgeplaatst naar een psychiatrisch ziekenhuis wanneer zij daar vanwege de strafrechter zitten. In die situatie is geen besluit van het bureau jeugdzorg nodig maar volstaat een besluit van de behandelend arts van de JJI. Voor jeugdigen die langs civielrechtelijke weg in een JJI zijn gekomen is wel altijd een indicatiebesluit nodig van het bureau jeugdzorg. Het bureau jeugdzorg heeft in die gevallen altijd al een intensieve bemoeienis met de jeugdige en het gezin 8 Zorgkantoren (functies die een extra indicatie in de zin van de AWBZ behoeven) Tot nu toe geldt, dat er slechts weinig verschil is tussen indiceren voor de JHV en de jeugdGGZ. BJZ geeft gewoon een indicatiebesluit af en zet er de desbetreffende functie bij – zie MO-formulier 4. Maar in een aantal gevallen kan BJZ niet volstaan met het noemen van de functie. In drie gevallen moet BJZ een extra indicatie afgeven in de zin van de AWBZ: 1. Als er sprake is van aansluitende indicatie voor verblijf (= verblijf na een jaar) 2. Als de cliënt de geïndiceerde functie wil ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). De ASK-medewerker dient dit tijdig na te vragen zodat de wens van de cliënt in de aanvraag komt te staan. De cliënt kan kiezen uit zorg in natura of in geld maar niet bij de functies behandeling of verblijf. Die worden altijd geleverd door de zorgaanbieder (in natura). 3. Als hulp geleverd wordt door een instelling die na april 2003 de AWBZ-erkenning kreeg. Het gaat hier om instellingen die een (nieuwe) plaats kregen of krijgen binnen het geheel van de zorg. Dit gebeurt in het kader van de wijzigingen in de AWBZ alsmede in het kader van de zorgverzekeringswet en de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning. Op dit moment is niet duidelijk om welke instellingen het precies gaat. De afdeling zorgtoeleiding en monitoring zal desgewenst helpen om hierover uitsluitsel te verkrijgen. Extra indicaties in de zin van de AWBZ brengen een groot aantal formaliteiten met zich mee. Die worden hier niet uitgewerkt. BJzO laat deze taken extern vervullen. Over de afspraken dienaangaande verschijnt een kleine, aparte werkinstructie voor de praktijkleiders. Indicaties jeugd-GGZ in geval van een maatregel voor kinderbescherming Tot nu toe zijn de regels voor de indicatiestelling jeugd-GGZ dezelfde voor het vrijwillig en het justitiële kader. In de brief van VWS d,d, 26 november 2004 inzake de indicatiestelling voor de jeugd-GGZ wordt echter één specifieke regel benoemd voor de niet-vrijwillige hulpverlening. Het gaat om het toekennen van PGB’s: “Het toekennen van een PGB kan in de praktijk op gespannen voet staan met de taken van het bureau jeugdzorg bij een kinderbeschermingsmaatregel zoals de ondertoezichtstelling. Het zorgkantoor mag een PGB slechts om beperkt aantal reden weigeren. Eén daarvan is aan de orde wanneer het zorgkantoor, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk of de raad voor de kinderbescherming, vermoed dat de wettelijke vertegenwoordigers van een kind het PGB ergens anders voor zullen gebruiken. Indien te verwachten is dat dit gebruik ervan leidt tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van het kind, kan het PGB geweigerd worden.” Wanneer de medewerker van BJzO vermoedt, dat PGB-gelden niet zullen worden ingezet voor (zorg aan) de jeugdige, dan dient hij dit te melden aan de praktijkleider. Laatstgenoemde dient negatief te adviseren aan het zorgkantoor (een briefje volstaat, wel een afschrift aan de cliënt). 9 5. Samenvatting Vanaf 1 januari 2005 geven wij indicatiebesluiten af voor de jeugd-GGZ. Daarbij gaat het om ambulante jeugd-GGZ maar ook om, bijvoorbeeld, de Bleskolk en het Gooseveld. Het afgeven van indicatiebesluiten voor de jeugd-GGZ gaat in grote lijnen precies zo als het afgeven van indicatiebesluiten voor de jeugdhulpverlening. Daarbovenop komen een aantal extra regels. In iedere aanvraag, dus ook in een aanvraag voor jeugd-GGZ, beschrijft de medewerker: de analyse van de problematiek welke hulp nodig is, welke doelstelling die hulp heeft de duur en de omvang van de zorg wanneer de zorg moet beginnen de beoogde zorgaanbieder(s) Wanneer de gevraagde zorg moet worden uitgevoerd door een zorgaanbieder uit de sector jeugd-GGZ, dan dient in het indicatiebesluit de functie te worden genoemd waaronder die zorg ressorteert. Er zijn acht functies.. 1. Huishoudelijke verzorging 2. Persoonlijke verzorging 3. Verpleging 4. Ondersteunende begeleiding 5. Activerende begeleiding 6. Behandeling 7. Verblijf 8. Vervoer BJZ mag een of meer van deze functies indiceren wanneer de opvoed- en opgroei-problemen een psychiatrische oorzaak (grondslag) hebben en wanneer tevens een psychiatrische aanpak vereist is. Psychiatrische grondslag: classificaties die in de DSM-IV staan vermeld Psychiatrische aanpak: slechts drie van de acht genoemde functies mogen worden gezien als psychiatrische aanpak, te weten ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding en behandeling. Voorwaarde daarbij is dat de zorg wordt geleverd door een deskundige (ervaring of opleiding, er worden geen formele eisen gesteld!) en bovendien mag de zorg niet tevens wordt geboden door de sector jeugdhulpverlening, want die sector is voorliggend ten opzichte van de AWBZ. De andere vijf functies – bijvoorbeeld vervoer - gelden niet als psychiatrische aanpak. Die mogen slechts worden geïndiceerd in combinatie met (als extraatje bij) de functie ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding of behandeling. DSM-IV classificaties behoeven niet te worden gesteld door een psychiater, de mening van de gedragswetenschapper of andere deskundige volstaat. BJZ verricht indicatiediagnostiek. Aanvulling en verfijning noemen we behandeldiagnostiek en die is voor rekening jeugd-GGZ. Aan een indicatiebesluit voor behandeling kan desgewenst consultatie van een medewerker van de jeugd-GGZ voorafgaan, maar die consultatie is niet verplicht. 10 Indicatiebesluiten voor verblijf en behandeling worden altijd vooraf besproken met een medewerker van de jeugd-GGZ. Dat kan een medewerker zijn van De Bleskolk of Het Gooseveld of een medewerker van de ambulante jeugd-GGZ. Wanneer een redelijk vermoeden bestaat van een ernstig psychische stoornis bij de jeugdige dan mogen huisartsen, of met de huisarts gelijkgestelde artsen / behandelaars, rechtstreeks verwijzen naar de jeugd-GGZ. Dat hoeft dus niet via BJZ. Een psychische stoornis wordt door de wetgever gedefinieerd als een stoornis volgens as 1 of 2 van de DSM-IV. Het casemanagement in geval van indicatiestelling jeugd-GGZ door BJzO moet nog worden beschreven. Maar als de huisarts rechtstreeks naar de jeugd-GGZ verwijst hoeft BJZ geen casemanagement te verzorgen. Soms is BJZ verplicht om na het indiceren van een functie een groot aantal extra procedurele en administratieve werkzaamheden te verrichten. BJZ zal deze werkzaamheden extern laten verzorgen. Hierover volgt een aparte werkinstructie.. Het gaat om de volgende drie situaties: - Aansluitende indicatie voor verblijf (= verblijf na dan een jaar) De cliënt wil de geïndiceerde functie ontvangen in de vorm van een PGB (die keuze is er niet voor de functies behandeling of verblijf; die krijgt de cliënt altijd in natura) De hulp wordt geleverd door een instelling die na april 2003 de AWBZ-erkenning kreeg. Het zorgkantoor mag een PGB weigeren wanneer (na melding door BJzO) wordt vermoed dat de wettelijke vertegenwoordigers van een kind het PGB ergens anders voor zullen gebruiken. De (jeugd)-GGZ en BJzO zijn beide 7 x 24 uur bereikbaar en beide hebben een crisisdienst. De diensten zijn aanvullend en niet uitwisselbaar. Wanneer de casus daartoe aanleiding geeft, zal de ene dienst de andere bij de casus betrekken en en vice versa. 11 Bijlage: AWBZ zorgaanspraken Functies AWBZ waarvoor BJZ per 1-1-2005 mag indiceren Artikel 3 Huishoudelijke verzorging omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de verzekerde dan wel van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, te verlenen door een instelling. Artikel 4 Persoonlijke verzorging omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid, te verlenen door een instelling. Artikel 5 Verpleging omvat verpleging in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking of een lichamelijke handicap, gericht op herstel of voorkoming van verergering van de aandoening, beperking of handicap, te verlenen door een instelling. Artikel 6 Ondersteunende begeleiding omvat ondersteunende activiteiten in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem, gericht op bevordering of behoud van zelfredzaamheid of bevordering van de integratie van de verzekerde in de samenleving, te verlenen door een instelling. Artikel 7 Activerende begeleiding omvat door een instelling te verlenen activerende activiteiten gericht op: a. herstel of voorkomen van verergering van gedrags- of psychische problematiek; of b. het omgaan met de gevolgen van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Artikel 8 1. Behandeling omvat behandeling van medisch-specialistische, gedragswetenschappelijke of specialistisch-paramedische aard gericht op herstel of voorkoming van verergering van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, te verlenen door een instelling of door een psychiater of zenuwarts. 2. Indien de behandeling psychotherapeutische behandeling door een psychiater of zenuwarts betreft, bestaat aanspraak op ten hoogste negentig zittingen van vijfenveertig minuten per zitting bij individuele psychotherapie, van negentig minuten per zitting bij partnerrelatie psychotherapie en van honderdtwintig minuten per zitting bij gezins-en groepspsychotherapie. 12 3. Op de behandeling, bedoeld in het tweede lid, bestaat geen aanspraak indien na beëindiging van een voorafgaande psychotherapeutische behandeling in verband met het bereiken van de negentig zittingen, nog geen jaar is verstreken. Artikel 9 Verblijf omvat het verblijven in een instelling indien de zorg, bedoeld in de artikelen 4, 5, 6, 7 of 8, noodzakelijkerwijs gepaard gaat met een beschermende woonomgeving, therapeutisch leefklimaat dan wel permanent toezicht. Artikel 10 Vervoer. Indien de verzekerde zorg als bedoeld in de artikelen 6 en 7 gedurende een dagdeel in een instelling ontvangt, omvat de zorg tevens vervoer naar en van de instelling indien daarvoor een medische noodzaak bestaat. Opmerkingen bij de AWBZ-functies: Er kan geen aanspraak worden gemaakt op alleen de functie verblijf. De aanspraak op deze functie gaat altijd gepaard met een aanspraak op één of meer van de overige functies. Voor de functies behandeling en verblijf is geen PGB mogelijk. Deze zorg wordt alleen in natura verstrekt. Het zal duidelijk zijn dat niet al deze vormen van zorg geleverd worden door instellingen voor jeugd-GGZ. Toch mag en moet BJZ al deze functies indiceren wanneer de cliënt daarop is aangewezen. Sommige zorg zal worden geleverd door de thuiszorg Nota bene. Het ministerie van VVS heeft tijdens een landelijk overleg d.d. 4 november 2004 toegezegd om uit te zoeken of functies als huishoudelijke verzorging op naam van een jeugdige kunnen worden geïndiceerd. Het antwoord op deze vraag is op het moment van verschijnen van de voorliggende nota nog niet bekend. 13