Preek over Luk - ds C. den Boer

advertisement
Preek over Luk.5:5b
Orde van dienst
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Votum en groet
Psalm: 122:1
Wet des Heeren/ Apost.Gel.
Psalm: 65:2
/ 100:2
Schriftlezing: Luk.5:1-11
Gebed
Tekst:/ thema: Luk.5:5b: Doch op Uw Woord zal ik
het net uitwerpen.
Verdeling van de preek:
1. Een wonderbare visvangst
2. Vissers van mensen zijn
3. Onbegonnen werk?
4. Verbaasdheid in ootmoed
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
Inzameling der gaven
Psalm: 86:4,5 en 6
Prediking
Psalm: 34:2
Dankgebed
Psalm: 145:3
Zegenbede.
*
*
*
1
Wij zullen allemaal de reactie van Petrus wel begrijpen,
als hij in antwoord op het bevel van Jezus om de netten
in de diepte van het meer van Galilea uit te werpen,
antwoordt: ’Meester, wij hebben de gehele nacht over
gearbeid en niet gevangen…’1
1. Een wonderbare visvangst
Denk het u een ogenblik in. Gisteravond zijn ze vol goede
moed op pad gegaan en hebben de nachtelijke uren
doorgebracht op het donkere water: Petrus (ons reeds
bekend uit Luk.4:38), Jakobus en Johannes, de twee
zonen van Zebedeüs. Ze hebben de netten uitgeworpen,
nu eens hier, dan daar. Maar steeds zonder resultaat. Er
liet zich niet één visje verschalken. Zou men dan na een
vermoeiende en uitputtende nacht vol teleurstelling niet
naar zijn bed verlangen om althans voor de komende
nacht weer wat nieuwe moed te verzamelen. Even de
netten spoelen en dan gauw naar het warme bed in huis.
Deze geschiedenis uit Lukas 5 kan gevoeglijk gelijkgesteld worden
met het verhaalde in Matth.4:18vv en Mark.1:16vv. Zo ook J. Calvijn.
Hij schrijft, dat Lukas alleen t.g.v. de roeping van de discipelen
Petrus, Andreas, Jakobus en Johannes het wonder van de grote
visvangst verhaalt. De andere evangelisten noemen dit wonder niet;
zij vatten slechts het voornaamste bij wijze van hoofdinhoud van alles
wat Christus gedaan heeft, samen. Zo J. Calvijn, De Evangeliën van
MATTHEÜS, MARKUS EN LUKAS (in onderlinge overeenstemming
gebracht en verklaard); latijnse vertaling onder toezicht van A.
Brummelkamp; eerste deel; 3e druk; Goudriaan 1979; blz.260.
Terecht schrijft dr. Jakob van Bruggen: ‘Wanneer we uitgaan van
Lucas’ eigen bedoelingen als geschiedschrijver (zie 1,1-4) behoren we
ook 5,1-11 te beschouwen als een verslag van werkelijke
gebeurtenissen en niet als een tendentieuze bewerking van oudere
bronnen.’ Zo dr. Jakob van Bruggen, Lucas, het evangelie als
voorgeschiedenis (Commentaar op het Nieuwe Testament; derde serie
AFDELING EVANGELIËN). Kampen 1993; blz.131. Deze geschiedenis
is dus niet een bewerking (roepingsverhaal) van het verhaal over de
wonderbare visvangst na Pasen in Joh.21.
1
2
Wie vist uit liefhebberij, zuiver voor de sport, komt liever
niet met lege handen thuis. Maar hij hoeft er tenslotte
niet van te leven, zoals dat het geval was met Petrus,
Andreas, Johannes en Jakobus en zo velen die hun
broodwinning in de visserij op het meer van Gennesareth
gevonden hadden. Tenslotte was dat meer 12 kilometer
breed en 21 kilometer lang en visrijk eersteklas.2
De vissers in de steden aan de oever weten, dat er onder
het wateroppervlak schatten verborgen zijn. Maar als ons
vissersbootje leeg blijft en we verdienen het zout in de pap
niet, zouden we dan niet moedeloos worden?
De hele nacht over gearbeid en niets gevangen.3 En dan
daarna op de oever van het meer een lange tijd stil zitten
te luisteren naar het onderwijs van Jezus Die gezeten was
op het vissersscheepje van Petrus dat dienst deed als
preekstoel. Was het nu geen tijd om naar huis te gaan en
‘Van Galilea vormt het Galilese meer het natuurlijke middelpunt. De
oude naam: zee van Gennesareth, drukt beeldspraak uit. Hij
vergelijkt het meer bij de citer, en inderdaad doet de ovale vorm aan
het geliefkoosde instrument van de Oosterling denken….Andreas,
Petrus, Filippus zijn van Bethsaïda afkomstig. Jakobus en Johannes
horen aan dezelfde oever thuis.’ Aldus Dr. E. J. W. Posthumus
Meyjes, De opgang uit de hoogte (twaalf Schriftoverdenkingen bij
platen van William Hole); Nijkerk 1916, blz.174. Dr. Jakob van
Bruggen (a.w., blz.133) schrijft: ‘Lucas gebruikt als enige evangelist
de voor Griekse lezers meer correcte typering limnè Gennèsaret (‘meer
van Gennesaret’, verg.Jos.BJ 3,506) in plaats van thalassa tès
Galilaias (‘zee van Galilea’).
Petrus was volgens J. Calvijn (a.w., blz.261v) ‘nog niet zo ver
gevorderd dat hij onder het getal Zijner discipelen gerekend kon
worden….Hij had nog maar weinig smaak in het Evangelie. Want het
is niet genoeg eerbied voor Christus te koesteren: wij moeten ook, in
geloofsgehoorzaamheid Zijn leer omhelzende, wel verstaan wat Hij
van ons eist… ‘Petrus moest nog komen tot een algehele
gehoorzaamheid.’
3
= afmattende arbeid verrichten, zwoegen.
2
3
daar een paar uur rust te zoeken? Of: als Jezus Die
Petrus al bij een eerdere gelegenheid tot Zijn vriend en
volgeling had gemaakt, hem vandaag nog voor wat anders
nodig had, dan was daar ook geen bezwaar tegen.4 Maar
nu, nu de zon hoog aan de hemel staat en geen mens het
in zijn hoofd haalt om te gaan vissen, nu doen wat Jezus
zegt: ‘Steek af naar de diepte 5 en werp uw net uit om te
vangen’, dat is toch wel een totaal onbegrijpelijke
opdracht. Deze rabbi heeft blijkbaar helemaal geen
verstand van het vissersvak. ‘Meester 6, hoe kunt u zo iets
vragen?!’Schoenmaker, houd u bij uw leest. Preken kunt
u, maar vis vangen, laat dat maar aan ons over.’
Ja en toch voegt Petrus nog wat toe aan zijn bezwaren.
Hij zegt: ‘Maar op Uw Woord zal ik het net uitwerpen.’ En
dat zal Petrus niet hebben gezegd, omdat hij diep in zijn
hart dacht: Je zult wel zien, dat ik gelijk krijg. Nee, Petrus
Dr. Jakob van Bruggen (a.w., blz.136) gaat ervan uit, dat de
geschiedenis van de wonderbare visvangst van Luk.5:1vv zich
afspeelt na de roeping van de eerste leerlingen. Het lijkt me echter
beter aan te nemen, dat, nadat Jezus genoemden (Petrus, Jakobus,
Johannes) tot Zijn volgelingen had gemaakt, hier specifiek de nadruk
valt op de roeping tot hun taak om als Zijn apostelen erop uit te
trekken en overal het Evangelie te gaan verkondigen. Vgl. Mark.1:1620
5
 = naar diep water varen. = neerlaten (van
hun netten; ‘het laten zakken van de netten, waarbij de bovenste
rand van het net op kurken blijft drijven en de onderste rand
verzwaard naar beneden hangt’; aldus Dr. J. T. Nielsen, Het evangelie
naar Lucas I (De prediking van het Nieuwe Testament); Nijkerk 1979;
blz.150.
6
= leidsman, meester; die aan een schipper orders
geeft (die het voor het zeggen heeft); een synoniem voor Hebr.‘rabbi’
en Gr.’didaskalos’. Alleen bij Lukas (8:24, 45; 9:33,49; 17:13). Straks
(vs.8) spreekt Petrus Jezus aan met  = Heere met
Goddelijk gezag.
4
4
is bereid om onmiddellijk en onvoorwaardelijk te doen wat
Jezus van hem vraagt, ook al schijnt het iets onzinnigs te
zijn. Trouwens Jezus had niet slechts gezegd, dat Petrus
zijn netten moest uitwerpen. Hij had erbij gezegd: om te
vangen. En lag daarin al niet een belofte opgesloten: U
zult vangen?!
Petrus doet wat de Meester hem vraagt.7 Daaruit volgt,
dat deze discipel er helemaal voor ingewonnen is om elke
weg, die zijn Meester hem wijst, te gaan. Ook als Petrus
weldra de visserij eraan geeft om voortaan in de navolging
van Jezus en in de dienst van het Evangelie zijn weg te
vervolgen.
De praktische scholing die Petrus op het water krijgt van
een man die naar het schijnt van visserij niets afweet, is
een levensles die hij nooit meer vergeten zal. Want wat
gebeurt er?
Even later, als de vissers hun net uitgeworpen hebben en
het omhoog proberen te trekken, zit er zo’n vracht vis in,
dat het net gaat scheuren en zij hun kameraden 8 in een
ander schip te hulp moeten roepen om de vangst
binnenboord te halen. En zie dan toch eens. Beide
schepen worden boordevol vissen.
H. F. Kohlbrugge schrijft (in ‘De Schriftverklaringen’, bij Luk.5:1vv))
over het opvolgen van Christus bevelen: ‘(Laten we) daar alles aan
hangen, als aan een locomotief en dan gaat het vooruit als de wind.
Steek af naar de diepte en werp uw netten uit, spreekt de Heere.’
8 Petrus’ metgezellen heten koinwnoi; dit duidt er m.i. niet op, dat ze
net als Petrus reeds een band met Jezus hebben. Zo ten onrechte Dr.
Jakob van Bruggen, a..w., blz. 135. Jakobus en Johannes zullen die
band met Jezus al wel hebben gehad, maar het Griekse woord is hier
niet meer dan de aanduiding van kameraad, collega, compagnon.
Vermoedelijk vormden Petrus en de zonen van Zebedeüs een
compagnieschap.
7
5
Het is het goud van de zee, waar zij de eerste tijd met hun
gezinnen goed van kunnen rondkomen.9 En de mensen
op het strand zullen zich verwonderd hebben. De
geweldige vangst hield niet alleen voor Petrus en zijn
metgezellen een rijke belofte in voor hun toekomstige
werk als vissers van mensen. Het was tegelijk voor alle
omstanders die gekomen waren om het Woord van God te
horen (vs.1), het bewijs, dat Jezus van Nazareth Meester
en Heere was en dat niet alleen over de zee en de vissen.
Jezus werd immers van nu aan omringd door een grote
menigte van mensen die kwam om het Woord van God te
horen. En dan openbaart Jezus Zich (ook aan hen) in de
wonderbare visvangst als de langbeloofde Messias.10 ‘De
heerlijkheid van Christus moest door dit wonder
openbaar worden, opdat Zijn gezag onwankelbaar vast
zou staan’ (aldus J.Calvijn, a.w.,
blz. 262).
Petrus kan het niet op. Reeds de
wonderlijke
genezing
van
zijn
schoonmoeder moet Petrus (Luk.
4:38vv) met groot respect voor Jezus
hebben vervuld. Maar wat hier
gebeurt (op zijn eigen werkterrein)
maakt hem zo klein, dat hij op de
knieën valt en vol verbazing
uitroept: ‘Heere, ga uit van mij,
want ik ben een zondig mens.’ Vlakbij zo’n machtige
Jezus blijft er van een tobber als Petrus niets meer over
De afbeelding (tekening van William Hole) is gekozen uit de in noot
1 genoemde publicatie.
10
e)pikeiÍsqai = liggen op; zich een weg banen naar; elkaar
verdringen. Het woordenboek van Louw – Nida vertaalt met: `while
the people pushed their way to him to listen to the word of God' (Lk
5.1).
9
6
dan een zondig mens. Vgl. Matth.8:8. En als Jezus zo
omgaat met een man die niet meer heeft dan een leeg
schip en een schuldig hart, dan is dat te groot om het in
enkele ogenblikken tijds te verwerken. Petrus voelt zich
onwaardig om van zo’n Meester leerling te zijn.
Maar de les is geleerd. Geen aardse zorg, Petrus over je
dagelijks brood. Als Jezus jou nodig heeft voor wat
anders, dan kan diezelfde Meester wel zorgen voor je
vrouw, voor je schoonmoeder en haar gezinnen, voor wie
jij elke nacht de handen uit de mouwen moest steken en
in gure nachten in de weer moest zijn.
Hoor wat Jezus zegt: ‘Ik zal u vissers van mensen maken.’
Op de volkerenzee zal je scheepje veilig varen. En weet
ook dan, dat Hij, de Meester bij machte is om na een
vruchteloze nacht waarin alles koud en leeg is gebleven,
grote wonderen te doen. Doe altijd maar, wat Hij zegt.
Werp je net maar uit. Op Zijn Woord zal je het doen.
Toen verlieten zij alles en volgden Hem. Na deze
onvergetelijke morgen.
2. Vissers van mensen zijn
Vissers van mensen zijn.11 Mensen voor Christus winnen
en daarom alles voor hen doen, wat in onze macht is om
hen te bewegen tot het geloof. Laat u met God verzoenen.
11. zwgr = levend vangen Het Gr.woordenboek van Liddell-Scott
schrijft: to take alive, take captive instead of killing, to restore to life,
revive. Het gaat hier om vangen in de zin van: maken tot zijn
eigendom. Een vis die gevangen wordt, gaat dood. Maar een mens die
gevangen wordt in het net van het Woord, komt tot leven. Vgl. 2 Tim.
2:26.
7
Wij moeten allemaal bekeerd worden van ons zelfzuchtig
bestaan, van de mentaliteit van ons natuurlijk hart
waarin wij ons in eigengerechtigheid, in afgoderij met de
dingen voor God overeind houden.
Wij mogen het onophoudelijk tegen elkaar zeggen, dat er
een liefde van God is, zo groot en diep, dat Jezus
daardoor het leven liet aan het kruis van Golgotha om
verzoening te doen voor onze zonden. Dat is een liefde
waardoor de Heere het hardste hart kan stukbreken en
de blindste zondaar de ogen kan openen, zodat hij het
weer ziet wat zijn ware levensbestemming is, namelijk te
leven in gemeenschap met de hoge God.
Welk een verrassende boodschap is dat. Gelukkig die
mens die zich door genade mag laten vangen in het net
van deze heilsboodschap.
Gemeente, niet alleen ambtsdragers (dienaren van het
woord, ouderlingen en diakenen), maar wij allemaal, u en
ik, krijgen vanmorgen de geweldige opdracht mee om
vissers van mensen te worden.
Op pad zijn in de dienst van Gods Koninkrijk: een
geweldige opdracht, een grootste taak. Gezegend de mens
die zich daartoe door de Heere Christus geroepen weet.
Die roeping hebben wij ook als ouders in ons gezin.
Kinderen, al in hun jonge jaren mogen aan moeders hand
tot Jezus geleid worden om daardoor gevangen te worden
in het net van het Evangelie.
En is dat niet ook ons aller opdracht in de wereld waarin
wij leven en arbeiden? In het contact met onze collega’s
op het werk. In ontmoetingen met buren die onlangs bij
ons kwamen wonen en met ons komen kennismaken.
Helaas, hoe vaak moeten wij achteraf er onszelf van
beschuldigen, dat wij niet een woord tot hun behoud
hebben gezegd. Het gesprek ging over de dingen van de
8
dag, maar niet over de dingen die van eeuwig
levensbelang zijn. Zodat wij, als het sterven werd voor een
buurman moeten constateren: ‘Mijn rechterbuurman is
vannacht gestorven; en ik heb nooit een woord tot zijn
behoud gezegd.’ Intussen is het wel mogelijk, dat we
tijdens een gesprek met hem een open deur zijn
voorbijgegaan en een gelegenheid om van de Heere te
getuigen, onbenut hebben gelaten.
3. Onbegonnen werk?
Vissers van mensen zijn.Dat is onze opdracht. Maar juist
dat is een zwaar werk. Zwaarder werk dan dat van Petrus
en zijn kameraden op het meer van Gennesareth in het
nachtelijk duister. Hoeveel teleurstellende ervaringen
doen wij vaak daarbij op. Soms lijkt het allemaal
vergeefse moeite. De ganse nacht over gearbeid en niets
gevangen. Alles breekt ons bij de handen af. Er komt niet
één visje in het net. Het schijnt ‘onbegonnen werk’.
Dat is zeker het geval in onze tijd. Wekelijks sluiten
minstens twee kerken in Nederland hun deuren of
worden een moskee voor de Islam. We leven in tijden van
geestelijke recessie. Er is allang niet meer wat er vroeger
was: een maatschappij die zijn wortels vindt in het Woord
van God. De zondag is in veel plaatsen koopzondag
geworden. De mensheid heeft genoeg aan wat zicht- en
tasbaar is: het liefst een best betaalde baan, een vakantie
in een ver land met veel zon. Genieten is een modewoord.
Onze tijd, ons volk lijkt in de verste verte niet op een
visrijk meer. De dingen zijn godloos geworden.
En hoe gaat het met onze kinderen? Wij hielden hen ter
doop. We gaven hen christelijk onderwijs en brachten hen
op school de Bijbelse boodschap bij. Maar daar is de
zuigkracht van de geest van de tijd. De moderne media
9
prediken hen andere dingen dan die van de Bijbel. God
Eros legt beslag op hun tere harten. Geldgod Mammon al
evenzeer.
Ik denk, dat er vanmorgen ouders onder mijn gehoor zijn,
die dezelfde droevige ervaring hebben opgedaan als
Petrus. Zij brachten soms de nachten door in veel
gebeden, worstelend om het behoud van hun kinderen.
Maar die vervreemdden hoe langer hoe meer van God en
Zijn dienst, als ze al niet verslaafd raakten aan drank en
drugs.
Vissers van mensen zijn?! Maar onze netten worden met
de dag leger. Onbegonnen werk? Dan krijgt het ongeloof
vrij spel in ons hart. ‘O, hoe mag het daarbij in hun
harten gespookt hebben…, het is vergeefs, op God te
hopen en Zijn Naam aan te roepen. Hij verhoort u toch
niet en ten laatste zullen wij het schip en de netten nog
moeten verkopen om onze schulden te dekken. Ja, ja, dat
zijn zo gedachten, die in dagen van tegenspoed en
hartenleed in het arme, menselijke hart opkomen….’
(H.F.Kohlbrugge, ‘De Schriftverklaringen’ bij Luk.5:1vv)
Maar laten we nu letten op het vervolg van dit verhaal. De
Meester aan de oever zorgde voor twee schepen vol vis. Op
Zijn machtswoord wierpen de discipelen hun netten uit
en haalden een enorme hoeveelheid vis binnenboord.
Het is – om een ander beeld te gebruiken – soms net als
met een woestijn: dor en doods. Maar diep in het zand
zitten er duizenden zaadjes. En het hoeft maar een paar
uur te regenen, of ze vliegen de grond uit. Zo kan het ook
gaan met een wereld die voor het Evangelie als een
woestijn is. Het zaad dat in vroeger tijden is uitgestrooid,
komt op Gods tijd tot bloei.
Als we dat lezen, gemeente, mag onze hoop aangewakkerd
worden. Hij, Jezus zorgt voor een goede vangst. En wij
10
moeten leren om onze taak uit te voeren, enkel en alleen,
omdat Hij het ons gebiedt. Werp uw netten uit om te
vangen.12 Daar ligt de belofte van visvangst in opgesloten.
Als wij in eigen kracht uitgaan om mensen te vangen voor
het Evangelie, zullen wij altijd teleurgestelde mensen
blijven. Maar als wij leeg uitvaren en netten uitwerpen op
Christus’ bevel, zullen we ondervinden, dat we vol/
overvol huiswaarts mogen keren. Schepen die bijna
zinken vanwege de grote menigte van vissen. Daarom zij
het steeds: Doch op Uw Woord zal ik het net uitwerpen.
Om dan te ondervinden, dat wij geen handen genoeg
hebben om de zegeningen te tellen.
‘Naar de Heiland dan henen met al de vragen der
twijfelmoedigheid, niet ingaande op de influisteringen van
ons zondig hart, ons tellen, wikken en wegen buiten Hem,
maar Hem alles overgevende, voor Zijn gezag buigende in
alles….’.Zo Dr. E. J. W. Posthumus Meyjes, a.w., blz.177.
Een van de grootste gevaren die ons bedreigen, als wij
geestelijke arbeid verrichten, is de moedeloosheid.
Moedeloosheid maakt onze handen slap. Het is een vriend
van het ongeloof dat altijd alleen let op zichtbare
resultaten. Elia was eens ook moedeloos. Hij dacht, dat
Wij moeten erop letten, dat Christus Petrus en de andere vissers
niet slechts tot Zijn volgelingen verkiest, maar ook tot Zijn apostelen.
Dat is in zekere zin een uniek en onherhaalbaar iets. Toch kunnen
wij uit deze geschiedenis ook leren, dat’ Christus ook onbeschaafde,
onwetende lieden…,van aangeleerde kundigheden ontbloot, verkiest
om ze te vormen, door de genade van Zijn Geest te hernieuwen, en
boven alle wijzen der wereld te doen uitmunten.’ ‘Maar hij verkiest
hen niet als de zodanigen, omdat Hij de onwetendheid liever heeft
dan de geleerdheid, gelijk sommige dwepers die zich op hun
onwetendheid beroemen, en denken, dat zij meer op de apostelen
gelijken, naarmate zij groter afschuw van de wetenschap
hebben..Maar later heeft Christus deze vissers Paulus tot metgezel
gegeven, die van kindsbeen aan vlijtig onderwezen was.’ Zo J. Calvijn,
a.w, blz.264.
12
11
hij maar alleen was overgebleven. Maar de Heere liet hem
zien, dat Hij er altijd nog 7000 had overgehouden, die de
knie voor Baäl niet gebogen hadden.
In een van mijn gemeenten was er altijd een eenvoudige
man onder mijn gehoor. Hoe verlangde hij ernaar om
anderen voor Christus te winnen. ‘Als ik er in mijn leven
nu maar eens een mocht toebrengen’, zei hij vaak.
Wellicht heeft hij die ene nooit gezien. Maar zijn verlangen
was goed. En de Heere gaf hem zeker wat hij vurig
wenste. Ook wat dit betreft, geldt het woord van Psalm
27:7:
Wacht op de Heer’, godvruchte schaar, houd moed!
Hij is getrouw, de bron van alle goed.
Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer.
Wacht dan, ja wacht, verlaat u op de Heer’.
Op Uw Woord het net uitgeworpen. Petrus kon het van
tevoren niet bekijken, dat er een enkele meter bij zijn
bootje vandaan een menigte vissen in het water zwom.
Integendeel, hij heeft stellig na die vruchteloze nacht,
gedacht, dat het meer leeggevist was. En zo lijkt het ook
te zijn in het werk van evangelisatie en zending. Ook als
wij het Woord van zondag tot zondag verkondigen. Ook in
onze gezinnen, waarin wij waarschuwen, vermanen en
vertroosten. Maar de Heere weet het, dat ons visnet niet
voor niets in het water wordt neergelaten.
Vertel het uw (klein)kinderen nog maar eens, hoe dat in
uw leven is gegaan, toen de Heere u uit de duisternis trok
en overzette in het Koninkrijk van Zijn genade. Nee, wij
behoeven niet met onze bekering te koop te lopen. Maar
we zijn wel vaak veel te bang, dat we bij de onzen
‘prekerig’ overkomen en daarom zwijgen we maar.
12
‘Te prediken zonder te zien op wat bij mensen onmogelijk is,
te getuigen voor ’s Heeren Naam, te strijden in ’s Heeren
kracht, te arbeiden met troffel en zwaard; als ouders naar
Gods bevel de kinderen, het erfdeel des Heeren, op te voeden,
in de vreze van Hem, Die eren zal die Hem eren. Ook voor het
eigen zielenleven in deze weg te gaan; het ledige net uit te
werpen in de oceaan van Gods beloften; met een arm en
verslagen hart te vluchten tot de troon der genade…’ (zo Dr. E.
J. W. Posthumus Meyjes, a.w., blz.178).
Wij kunnen geen mensen bekeren, net zomin als wij
onszelf het leven uit God schenken. Maar soms is het
slechts een enkel woordje, in liefde gesproken, dat bij ons
kind in de herinnering blijft hangen en later (als wij er zelf
misschien niet meer zijn) weer boven komt. En als we dat
zien gebeuren, als we van onze kinderen mogen geloven,
dat de Heere hen het nieuwe leven schonk, laten we dan
niet de hand op de borst slaan en denken of zeggen: Mijn
kinderen….Laat het wonder een wonder blijven en
verootmoedig u eronder.
4. Verbaasdheid in ootmoed
Zo verging het ook Petrus. Nee, hij voer met zijn twee
schepen vol vis niet naar de oever om aan zijn Meester te
laten zien, dat hij heel wat mans was. Hij viel neer aan de
knieën van Jezus en riep verbaasd uit: ‘Heere, ga uit van
mij; want ik ben een zondig mens.’ Hoe bestaat het?! Zo’n
weldaad voor zo’n zondaar.13 ‘Heere’, ja Hij is de
Oppermachtige, voor wie niets te wonderlijk is. En dan
zijn het juist de weldaden van de Heere die ons klein
13
verbazing. ‘Evenals in Luk. 4:36 geeft dit woord
zoals ook elders in de evangeliën de schrik aan die een mens
ondergaat als hij
te maken krijgt met een typisch goddelijke
openbaring: hier en op deze wijze manifesteert God Zich. Zo Dr. J. T.
Nielsen,a.w., blz.152.
13
maken en het meest tot verootmoediging leiden. 14 God
slaat Zijn kinderen niet murw om hen daardoor tot
schuldbelijdenis te brengen. Maar Hij vernedert hen met
weldoende handen en vertedert hen met onverdiende
zegeningen. En juist zo zijn ze bruikbaar voor Hem. Vgl..
ook 1 Tim.1:12vv.
Spurgeon schrijft ergens: ‘Ik weet dat het voor mij tot op deze
dag het grootste wonder is waarvan ik gehoord heb, dat God
mij rechtvaardigt. Ik voel mij buiten de invloed van Zijn
almachtige liefde geheel en al onwaardig, vol van bederf en
zonde’ En toch:’Ik word bemind met evenveel liefde, alsof ik
altijd godvruchtig zou zijn geweest, terwijl ik toch tevoren zo
goddeloos was. Hoe kan men anders dan zich hierover zeer
verbazen?’
Ook hier, op deze kansel, gemeente, mag het ongeloof de
dienst niet uitmaken. Waar weinig verwachting is, daar is
in de regel weinig zegen. William Carey was (eind 18
eeuw) de eerste zendeling in India; hij opende de ogen in
Engeland voor de roeping om zending te bedrijven. Hij is
de vader van de protestantse zending genoemd (1761 –
1834). Van deze Carey is de uitspraak bekend: ‘Expect
great things from God; attempt great things for God’
14
‘Jesus’ Segen trifft einen Mann, der nicht gerecht ist und das auch
selbst zugibt.’ Zo Karl Heinrich Rengstorf, Das Evangelium nach
Lukas (Das Neue Testament Deutsch,3). Göttingen 1962; blz.74. H.F.
Kohlbrugge schrijft in zijn Schriftverklaringen (bij Luk.5:1vv): over
Petrus’ belijdenis: ‘Voor mijzelf moet ik zeggen: de Heere Jezus en ik,
wij behoren niet bij elkaar; het gaat niet, Hij is te groot, te edel, te
rein en ik te ellendig, te diep bedorven! Daarom, als Hij bij mij blijft,
het zal genade, vrije, soevereine genade zijn en ik heb er niet de
minste aanspraak op, ja, ik heb nergens aanspraak op, maar moet
alles aannemen als een genadegeschenk. De Heilige Geest, geliefden!
maakt geen communisten.’….‘Hoe meer wonderen men beleeft, hoe
meer men een arm zondaar wordt.’
14
(verwacht grote dingen van God; onderneem grote dingen
voor God).
De Heere heeft gezegd: ‘Predik het Woord, houd aan tijdig,
ontijdig…’ (2 Tim. 4:2a). Dat Woord alleen is genoeg om er
ons in te verbergen, al zou er niemand zijn die het bijviel.
Spurgeon schrijft: ‘Hij, die slechts nu en dan een met zorg
klaargemaakte redevoering houdt, is geen ware dienaar
Gods. Hij moet aanhouden tijdig en ontijdig…’15
Ik weet van zendelingen die hun leven lang gearbeid
hebben en slechts een enkeling tot bekering zagen
komen. En ook zo was hun werk niet vergeefs. Als wij een
zondaar van de dwaling van zijn weg mogen bekeren, zijn
er menigten van zonden bedekt. Vgl. Jak. 5:20. Als Petrus
op de morgen van die wondere dag slechts twee visjes in
zijn net had gekregen, was dat al een wonder geweest.
Laat staan, nu er een menigte vis in zijn net kwam.
Wij moeten onvoorwaardelijk en zonder tegenspreken
bereid zijn te doen wat Christus van ons vraagt en ons
(net als John Bunyan) niet van ons stuk laten brengen,
als iedereen ons werk afkeurt, maar ook niet hoogmoedig
worden, wanneer we veel bijval van mensen krijgen. Het
gaat er maar om, dat er vissen in het net komen. Bunyan
schrijft ergens: ‘Indien mijn prediking geen vrucht
voortbracht, was het mij onverschillig wie mij gunstig
beoordeelde; maar was het vruchtbaar, dan was het mij
om het even, wie het veroordeelde’ (Genade overvloeiende
voor de grootste der zondaren’, blz.16).
Toen Jona weigerde op Gods bevel naar Ninevé te gaan en
de mensen op te roepen tot bekering, kon hij niet gerust
Zo C. H. Spurgeon, De wonderen van den Heiland, verklaard en
toegepast in leerredenen (vert.uit het Engels door E. Ubels); 2 e druk.
Rotterdam; z.j.; blz. 224.
15
15
meer slapen, al probeerde hij dat onder de zwaarste storm
op zee in het schip dat hem naar Tarsis bracht. Wie
weigert een getuige van Christus te zijn, wordt de rust
opgezegd. De netten binnenboord houden en ze niet
gebruiken om vis te vangen, betekent, dat wij van ons
scheepje een plezierbootje maken. Ik zeg u, dat er helaas
velen zijn, die liever naar hartelust spelevaren dan
mensen te bewegen tot het geloof. En intussen gaan velen
voor eeuwig verloren.
In plaats daarvan mag het ook vanmorgen bij mij, dienaar
van het Woord zijn: ‘Op Uw Woord, Heere zal ik het net
uitwerpen’. En ik doe dat in het vertrouwen, dat de
almachtige God harde harten kan stukbreken en u tot
een onderworpene van Zijn Evangelie kan maken. Hij
weet u wel te vinden, mens. Al bevindt u zich in een
schuilhoek, waardoor u denkt uit handen van de
almachtige God te kunnen blijven. En laat het dan maar
uw ervaring worden, dat er niets heerlijker is dan
gevangen te zijn in het net van Gods Woord.
Het maakt ons zielsgelukkig, als wij zien, dat mensen (in
de gemeente, in ons gezin) zich aan Christus gewonnen
geven. En als dat het geval is, roep er dan ook maar
anderen bij om met u te delen in de vrucht van de
evangelieverkondiging, zoals Petrus dat deed met zijn
kameraden in het andere schip.
En dan moet ik tenslotte aan alles wat ik tot nu toe zei,
nog één ding toevoegen. Het hing niet van hun activiteit
af, dat Petrus en zijn kameraden zoveel vissen in hun
scheepjes kregen. Maar zij hebben wel de rechte middelen
gebruikt voor die grote vangst. Al die vissen zijn niet een
voor een in hun schepen gesprongen. Het woord van
Christus dwong hen ertoe. Maar de netten waren het
middel waarmee die vissen gevangen werden.
16
Wij moeten niet zeggen: ‘Als God iemand bekeren wil, kan
Hij dat ook wel, zonder dat ik eraan te pas kom’. ’t Is
waar, dat God ook wel mensen in een kroeg kan bekeren.
Toch zijn het er relatief gezien, maar weinigen die daar
naar de Heere en Zijn dienst gaan vragen.
Hoe dan ook: als wij mensen willen vangen in het net van
het Evangelie, moeten de middelen die wij daarvoor
gebruiken, in orde zijn. Met ondeugdelijke netten is het
moeilijk vissen vangen.16 Hoe zouden wij anderen kunnen
bewegen om te geloven, als wij zelf onbewogen volgelingen
van de Heere Jezus zijn? Hoe zouden wij mensen kunnen
oproepen tot de tollenaarsbede ‘O,God wees mij zondaar
genadig’, als wij zelf niets verstaan van wat Petrus uitriep:
‘Heere, ga uit van mij; want ik ben een zondig mens’? ‘De
mens beseft eerst recht, hoever hij van God af is, wanneer
God nabij komt’ (Dr. E. J. W. Posthumus Meyjes, a.w,
blz.181).
Onze middelen om mensen te vangen moeten geschikte
middelen zijn: geen gebrekkige zendings- en evangelisatiemethoden. Goed doordachte bezinning op dit punt is een
eerste vereiste. Maar toch gebeurt het ook onder ons nog
wel eens, dat onze netten scheuren. Dan hebben wij
blijkbaar van tevoren onze zaken niet goed in orde
gebracht. Niettemin zal er naar het Woord van Christus,
C. H. Spurgeon (a.w, blz. 225v) schrijft :’Het geroep, dat zich
verheft tegen de bediening door één man, komt niet van God, maar
van trotse eigenwaan…’ ‘ De nieuwe manier om vis te vangen zonder
netten, en zielen te redden zonder dienaren, zal nooit voldoen.’ En
van de verscheurdheid van de kerken schrijft Spurgeon: ‘Maar ere zij
God! in werkelijkheid scheurt het net toch eigenlijk niet, want
ofschoon de zichtbare kerk het voorkomen moge hebben van in
stukken en brokken te zijn verdeeld , de onzichtbare kerk is één,
Gods uitverkorenen, Gods geroepenen, Gods levend-gemaakten, Gods
met bloed gekochten, zij zijn één van hart en één van ziel, één van
geest’ (a..w., blz. 234).
16
17
niet één verloren gaan uit degenen die de Vader Hem
gegeven heeft.Vgl. Joh.10:28v.
Werp uw netten uit. In ons land gebruiken vissers wel
sleepnetten, die over de bodem van de zee gesleept
worden om de vissen die zich diep in de bodem genesteld
hebben, op te jagen. Soms moeten wij mensen uit hun
vadsige rust opjagen en hen met de oordelen van God
bedreigen, om hen te doen beseffen, dat zij bezig zijn
verloren te gaan. Wij stellen hen in de bediening van het
Woord voor de rechterstoel van Christus en maken hen
onrustig in hun geweten. Want vreselijk is het immers te
vallen in de handen van de levende God.
Willen wij zielenherders zijn, dan moeten wij
zielenkenners zijn geworden. Laat ik proberen zo’n
zielenkenner en –herder te zijn. Ik zie daar ginds een
meisje in de kerk dat nergens rust in kan vinden. Ze heeft
gebroken met een leven in variabele relaties. Ze leest veel
in haar Bijbel en bidt elke avond heel lang. Maar het
wordt allemaal niet anders in haar binnenste. Mag ik jou
raad geven? Lever jezelf met alles wat je hebt en bent,
ongereserveerd en radicaal uit aan de Heere Jezus. Kom
tot Hem, kom nu tot Hem. Hij zal je vrede geven. Enkel en
alleen door op Zijn gerechtigheid te vertrouwen als de
basis van je leven. Die is genoeg om mee voor God te
bestaan. Ik denk aan Augustinus. Hij vond nergens vrede
in, totdat hij rust vond in de Heere alleen.
‘De Romeinse keizer Julianus de Afvallige, christelijk
opgevoed, maar met het hart nog altijd toegekeerd naar
het heidendom, heeft eens de spot gedreven met ons
tekstgedeelte en gezegd, dat hier het christendom ten
voeten uit getekend wordt: De vissen ophalen uit hun
levenselement en hen overbrengen in de sfeer van de
dood.’ Maar het is juist omgekeerd: het christelijk geloof
18
haalt mensen weg uit hun levenselement van de dood en
maakt hen zalig in Gods gemeenschap.
O Heere! vangt my in het net,
Van Uwe dienaers uytgeset,
En als Ghy ’t trecket aen de strant,
En werpt my niet meer van het lant;
Behout my als een gave visch,
En bruyckt my daer ’t u eerlyk is (Jacobius Revius)
17
En waar loopt het allemaal tenslotte op uit? Lees het na
in het boek van de Openbaring. Johannes ziet ‘een schare
die niemand tellen kan uit alle natie, en geslachten, en
volken, en talen, staande voor de troon en voor het Lam,
bekleed zijnde met lange witte klederen, en palmtakken
waren in hun handen. En zij riepen met grote stem,
zeggende: De zaligheid zij onze God, Die op de troon zit,
en het Lam’ (Openb. 7:9v).
Petrus en Andreas, Jakobus en Johannes mogen uit het
gebeuren van de wonderbare visvangst leren, dat het er
velen zijn die zij door hun bediening mogen toebrengen en
dat Gods huis vol zal worden. Dat troost ook ons. Want
onze arbeid in het Koninkrijk van God is geen
onbegonnen werk. Het is werk, dat begonnen is en
eindigen zal tot Gods eer, voor eeuwig. Want allen die
door de Vader aan de Zoon gegeven zijn in Zijn verkiezing,
zullen door het bloed van het Lam gewassen en door Zijn
Geest gereinigd worden. Dat is de garantie, dat Gods huis
vol wordt, zoals de beide schepen van onze tekst tot
zinkens toe gevuld werden met vis.18 Dat is het
Zo de meermalen geciteerde verklaring van Dr. E. J. W. Posthumus
Meyjes,a.w, blz.183.
18
‘De oude kerk zag in Lucas 5 de ecclesia militans en in Johannes
21 de ecclesia triumphans.’ Zo dr. J. J. Nielsen, a.w., blz.153.
17
19
verbazingwekkende van Jezus wondermacht. Aan Hem de
eer en de aanbidding voor eeuwig.
Amen
20
Download