Onderzoek van relationele en socio-emotionele

advertisement
‘Onderzoek van relationele en socio-emotionele
competenties bij Namibische weeskinderen aan de
hand van een gevoelensspel.’
Studiegebied
Gezondheidszorg
Opleiding
Bachelor in de Ergotherapie
Academiejaar
2012-2013
Module
Bachelorproef
Promotor
De heer Sem Thomas,
Ergotherapeut
Interne begeleider
Mevrouw Ingrid Blondeel
Student
Kim Goussaert
Howest – departement Professionele Bachelors Kortrijk, Campus RDR, Renaat de Rudderlaan 6, 8500 Kortrijk
‘Onderzoek van relationele en socio-emotionele
competenties bij Namibische weeskinderen aan de
hand van een gevoelensspel.’
Studiegebied
Gezondheidszorg
Opleiding
Bachelor in de Ergotherapie
Academiejaar
2012-2013
Module
Bachelorproef
Promotor
De heer Sem Thomas,
Ergotherapeut
Interne begeleider
Mevrouw Ingrid Blondeel
Student
Kim Goussaert
Howest – departement Professionele Bachelors Kortrijk, Campus RDR, Renaat de Rudderlaan 6, 8500 Kortrijk
Woord vooraf
Het proces van dit eindwerk was een verrijkende, persoonlijke ervaring. Niet enkel m.b.t. tot
de verworven kennis maar ook het opzoeken, samenvatten en bundelen van de vele
beschikbare informatie was een leerrijke bezigheid. Ik kreeg ook de mogelijkheid om mijn
kennis, die ik gedurende mijn 3-jarige opleiding doorgegeven kreeg van mijn docenten,
praktisch toe te passen in een andere cultuur, namelijk de Namibische cultuur. Ik wilde mijn
kennis en ervaringen, verworven tijdens hoor-/werkcolleges en stages, aanwenden in een
cultuur die niet beschikt over de nodige ergotherapeutische zorgverlening, maar er wel de
nood aan heeft.
Ik wil via deze weg de vele mensen bedanken die mij op de één of andere manier hebben
geholpen bij het tot stand brengen van mijn eindwerk. Eerst en vooral Rita Naert en
Christiaan Scherpereel, ministry coördinator alsook huisouders van het weeshuis ‘De Ark’,
Keetmanshoop (Namibië) die mij de kans gaven mijn onderzoek naar de relationele en socioemotionele competenties bij Namibische weeskinderen aan de hand van een gevoelensspel uit
te voeren. Gedurende mijn 3 maanden stage werd ik door hen warm onthaald en goed
begeleid. Verder wil ik de mensen van de organisatie Christ’s hope Nele Boelens en
Micheline Debusschere bedanken voor hun hulp bij het plannen en organiseren van mijn
stageplaats.
Ook een woord van dank aan mijn promotor Sem Thomas, ergotherapeut, die dit eindwerk
van nabij heeft gevolgd en mij heeft ondersteund met opbouwende kritiek en goede raad. Hij
hielp mij bij het tot stand brengen van dit waardevol eindwerk.
Ook Ingrid Blondeel voor de vakkundige begeleiding en ondersteuning tijdens mijn opleiding
en het schrijven van dit eindwerk.
Verder ook Martine Bisschop, zorgcoördinator ‘School met de Bijbel, De Ark’ (Kortrijk) die
mij hielp bij het contacteren van bepaalde personen waaronder het centrum
leerlingenbegeleiding (CLB) en het nalezen van mijn eindwerk.
Ik wil ook van deze gelegenheid gebruik maken om mijn ouders te bedanken voor hun begrip,
hun aanmoediging en vooral voor de gegeven kans deel te kunnen nemen aan een
buitenlandse stage. Ze hebben mij gedurende mijn hele schoolloopbaan op verschillende
vlakken ondersteund. Dankzij hen heb ik mijn studies kunnen aanvatten en nu ook kunnen
beëindigen.
Tenslotte wil ik ook mijn vriend en kennissen bedanken voor hun sympathie, bereidwillige
hulp en steun.
Aan hen die ik vergat te vermelden, maar toch op de één of andere manier hebben bijgedragen
aan mijn eindwerk wens ik een welgemeende…. dankjewel!
Goussaert Kim
Inleiding
Gedurende mijn 3-jarige opleiding bachelor in de ergotherapie kwam ik in contact met de
domeinen geestelijke gezondheidszorg, geriatrie, fysieke problematiek en
ontwikkelingsproblematiek. De domein ‘ontwikkelingsproblematiek’ en ‘geriatrie’ spraken
mij het meest aan. In het tweede jaar van de opleiding moest ik brainstormen over een
onderwerp voor mijn bachelorproef, wat geen gemakkelijke opdracht was. Ik wou mijn
verworven kennis en ervaring ten dienste stellen van een doelgroep die niet beschikte over
onze maatschappelijke hulpverlening. Daarom koos ik ervoor mijn stage te vervolledigen in
een ontwikkelingsland. Ik koos voor Afrika omdat ik sinds enkele jaren mijn hart verloren heb
aan dit continent. Ik kwam in contact met een weeshuis in Keetmanshoop, Namibië. Dit
weeshuis vangt kinderen op met zware socio-emotionele problemen. Dit gaf mij de aanzet om
te brainstormen naar een therapeutische begeleiding en ondersteuning, waardoor ik op het
idee kwam een gevoelensspel te ontwikkelen.
Alvorens het praktische gedeelte van het onderzoek m.b.t.de relationele en socio-emotionele
competenties bij Namibische weeskinderen uit te werken, verdiepte ik mij in de theoretische
informatie omtrent dit thema. Hierbij werd hoofdzakelijk beroep gedaan op de kennis van K.
Struyven, M. Baeten, E. Sierens en T. Van Gilles. Daarnaast raadpleegde ik ook verscheidene
wetenschappelijke artikels. De verkregen achtergrondinformatie over de op te volgen
Namibische weeskinderen hielp mij bij het afbakenen van mijn theoretische gedeelte.
Ik startte mijn praktische uitwerking op basis van mijn theoretische uiteenzetting over de
sociaal-emotionele ontwikkeling, de oorzaken van sociaal-emotionele problemen en de
emotionele beleving bij kinderen met specifieke aandacht voor het gedrag, de sociale
interactie en de emotieherkenning.
Het gevoelensspel was het middel dat als een rode draad doorheen het onderzoek liep. Dit
spel werd tijdens de therapiesessies 9 weken gespeeld. Om het effect van het gevoelensspel na
te gaan, werd het spel 2 maal per week gespeeld door dezelfde doelgroep. Dit waren 3
kinderen uit eenzelfde leeftijdscategorie, maar met een verschillende problematische
achtergrond. In de omschrijving van de praktische uitwerking wordt in dit eindwerk het effect
van het spel op de kinderen individueel besproken. Vanuit deze individuele reflectie kon ik
een samenvattende eindconclusie m.b.t. het effect van het gevoelensspel opmaken.
Abstract
Titel: ‘Onderzoek van relationele en socio-emotionele competenties bij Namibische
weeskinderen aan de hand van een gevoelensspel’
Sleutelwoorden: Ergotherapie - socio-emotionele ontwikkeling – gedrag - emoties en
gevoelens – Namibische weeskinderen - gevoelensspel
Samenvatting
De doelgroep voor mijn onderzoek telde 3 weeskinderen uit dezelfde leeftijdsgroep, maar met
een totaal andere relationele en socio-emotionele problematiek. Ik ben gestart met het in kaart
brengen van de huidige socio-emotionele ontwikkeling. Deze beginsituatie-analyse kwam tot
stand via gedragsobservatie en onderzoeksinstrumenten zoals de SDQ en de CBCL. Vanuit de
BSA kwam ik tot een SWOT-analyse waaruit ik voor elk kind persoonlijk de werkpunten kon
analyseren.
Om de doelstellingen te bereiken werden actiepunten opgesteld. Gedurende een 9-tal weken
volgde de implementatie van ‘het gevoelensspel’. Het implementeren startte met het
aanbrengen van de basisemoties, later werden deze aangevuld met bijkomende emoties om
daarna over te gaan tot de associatie met persoonlijke gebeurtenissen en situaties.
In de eindevaluatie werd nagegaan of het beoogde effect, bij elk van de begeleide kinderen,
bereikt werd. Er was een positieve evolutie merkbaar in hun socio-emotionele gedrag, meer
bepaald in hun sociale interacties met de andere groepsleden, of in het aanvoelen van emoties
bij de ander. Ook het effect en de bijdrage van het gevoelensspel werd in de eindevaluatie
grondig onderzocht. Op basis daarvan kan eventuele bijsturing of aanpassing toegepast
worden. Belangrijk was dat de Namibische weeskinderen een positieve vooruitgang
ontwikkeld hebben in hun relationele en socio-emotionele beleving en ontwikkeling.
Inhoudsopgave
Woord vooraf ............................................................................................................................. 5
Inleiding ..................................................................................................................................... 6
Abstract ...................................................................................................................................... 7
Inhoudsopgave ........................................................................................................................... 5
Lijst met gebruikte afkortingen .................................................................................................. 8
Verduidelijking van enkele begrippen ....................................................................................... 8
THEORIE
1
Sociaal-emotionele ontwikkeling ..................................................................................... 10
1.1
Sociaal-emotionele ontwikkeling: een definitie ........................................................ 10
1.2
Invloeden op sociaal emotionele ontwikkeling ......................................................... 10
1.3
Sociaal-emotionele ontwikkeling in verschillende ontwikkelingsfasen .................... 12
1.3.1
Fase 1: De baby (0-1,5 jaar): sociaal-emotionele ontwikkeling: ....................... 12
1.3.2
Fase 2: De peuter (1,5 - 3 jaar): de sociaal-emotionele ontwikkeling:............... 14
1.3.3
Fase 3: De kleuter (3-6 jaar): de sociaal–emotionele ontwikkeling: .................. 15
1.3.4
Fase 4: Het basisschoolkind (6-12 jaar): de sociaal-emotionele ontwikkeling: . 15
1.3.5
Fase 5: De adolescent (12-18 jaar): De sociaal-emotionele ontwikkeling: ........ 16
1.4
1.4.1
Faalangst............................................................................................................. 17
1.4.2
Depressie ............................................................................................................ 18
1.4.3
Sociaal isolement/sociale angst .......................................................................... 19
1.4.4
Verdriet en rouw ................................................................................................. 20
1.4.5
Human Immunedeficiency Virus (HIV) ............................................................ 22
1.5
2
De sociaal-emotionele problematieken: oorzaken ..................................................... 17
Verschillende assessments: Meten van het sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau
25
1.5.1
Child Behavior Checklist (CBCL 6-18 jaar) ...................................................... 25
1.5.2
The Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) ........................................ 26
Emotie en gevoel .............................................................................................................. 28
2.1
Emotie ........................................................................................................................ 28
2.1.1
Onbewuste emoties ............................................................................................ 28
2.1.2
De basisemoties .................................................................................................. 28
2.2
Gevoel ........................................................................................................................ 30
2.2.1
Gevoel en lichamelijke reactie ........................................................................... 30
5
2.3
Praten met kinderen over emoties en gevoelens ........................................................ 31
2.3.1
3
Tips ..................................................................................................................... 31
Spel en spelontwikkeling ................................................................................................. 33
3.1
Het ontwikkelen van een gevoelensspel .................................................................... 33
3.1.1
Methodiek........................................................................................................... 33
3.1.2
Doelstellingen ..................................................................................................... 34
PRAKTIJK
4
Cultuur in een Namibisch Weeshuis ................................................................................ 38
4.1
4.1.1
Historie ............................................................................................................... 38
4.1.2
Visie ................................................................................................................... 39
4.1.3
Missie ................................................................................................................. 39
4.1.4
Werking .............................................................................................................. 39
4.2
5
Functieomschrijving: ergotherapie ............................................................................ 41
Het gevoelensspel: begeleiding, ergotherapeut, werkschema .......................................... 42
5.1
Spelbegeleidingstechnieken....................................................................................... 42
5.1.1
Voorbereidende spel ........................................................................................... 42
5.1.2
Aanvullende spel ................................................................................................ 42
5.1.3
Begeleide spel .................................................................................................... 42
5.2
Ergotherapeut............................................................................................................. 43
5.2.1
De rol van de ergotherapeut ............................................................................... 43
5.2.2
Houding van de ergotherapeut ........................................................................... 44
5.3
6
Stageplaats: Weeshuis ‘De Ark’ ................................................................................ 38
Werkschema: proces van het spel .............................................................................. 45
Gevoelensspel toepassen bij het kind ............................................................................... 51
6.1
Casus 1: Laura ........................................................................................................... 51
6.1.1
Beginsituatieanalyse ........................................................................................... 51
6.1.2
SWOT-analyse ................................................................................................... 53
6.1.3
Doelstellingen ..................................................................................................... 53
6.1.4
Plan van aanpak .................................................................................................. 54
6.1.5
Observaties tijdens het gevoelensspel ................................................................ 55
6.1.6
Effecten van het spel op het kind ....................................................................... 65
6.2
Casus 2: Marie ........................................................................................................... 67
6.2.1
Beginsituatieanalyse ........................................................................................... 67
6
6.2.2
SWOT-analyse ................................................................................................... 69
6.2.3
Doelstellingen ..................................................................................................... 70
6.2.4
Plan van aanpak .................................................................................................. 71
6.2.5
Observaties tijdens het gevoelensspel ................................................................ 72
6.2.6
Effecten van het spel op het kind ....................................................................... 82
6.3
Casus 3: Simon .......................................................................................................... 84
6.3.1
Beginsituatieanalyse ........................................................................................... 84
6.3.2
SWOT-analyse ................................................................................................... 86
6.3.3
Doelstellingen ..................................................................................................... 86
6.3.4
Plan van aanpak .................................................................................................. 87
6.3.5
Observaties tijdens het gevoelensspel ................................................................ 88
6.3.6
Effecten van het spel op het kind ....................................................................... 97
6.4
Bijsturing gevoelensspel .......................................................................................... 100
6.4.1
De thema’s........................................................................................................ 100
6.4.2
Motivatie .......................................................................................................... 100
6.4.3
Plaats en Tijd .................................................................................................... 100
7
Conclusie ........................................................................................................................ 101
8
Algemeen besluit ............................................................................................................ 102
Lijst met tabellen .................................................................................................................... 103
Referentielijst ......................................................................................................................... 104
Bijlage .................................................................................................................................... 108
7
Lijst met gebruikte afkortingen
AIDS = Acquired Immunodeficiency Syndrome
CBCL = Child Behavior Checklist
COTAN = Commissie Testaangelegenheden Nederland
HIV = Human Immunodeficiency Virus
SDQ = Strengths and Difficulties Questionnaire
TRF = Teacher Rating Form
YSR = Youth Self Report
Verduidelijking van enkele begrippen
Begripsvaliditeit
de mate waarin de test of de meting aan zijn
doel beantwoordt.
Criteriumvaliditeit
in hoeverre de test een voorspellende waarde
heeft.
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
de mate waarin verschillende beoordelaars
overeenstemmen in de waarnemingen die
men rapporteert.
8
THEORIE
9
1 Sociaal-emotionele ontwikkeling
1.1 Sociaal-emotionele ontwikkeling: een definitie
Ton Deley (2004) beschrijft het begrip sociaal-emotionele ontwikkeling als volgt: “sociaalemotionele ontwikkeling is een ontwikkeling van het kunnen leven in groepsverband en in de
maatschappij en het kunnen omgaan met emoties die daar een rol bij kunnen spelen”.
Ook schreef hij in zijn boek een definitie over het begrip sociaal – emotionele competenties
die luidt als volgt: “kennis die de gebruiker heeft over het kunnen leven in groepsverband en
in de maatschappij en over de emoties die daarbij een rol kunnen spelen en die op correcte
wijze kunnen toepassen in situaties, inclusief het kunnen omgaan met emoties die daarbij een
rol kunnen spelen” (T. Deley, 2004).
1.2 Invloeden op sociaal emotionele ontwikkeling
Het is belangrijk dat er een goed evenwicht is tussen de ik – gerichte component (omgaan met
jezelf) en de sociaalgerichte component (omgaan met anderen). Het is niet altijd eenvoudig
om een goed evenwicht te vinden tussen beide componenten in dagdagelijkse situaties. Hoe
men omgaat met deze situaties geeft een invloed op de sociaal – emotionele ontwikkeling van
het kind. Hieronder volgen enkele aspecten die invloed hebben op de sociaal-emotionele
ontwikkeling van het kind.(T. Deley, 2004)






Zelfvertrouwen (zelfbeeld en zelfbewuste houding) en weerbaarheid
Omgang met gevoelens
Omgang met waarden en normen
Omgang met conflicten
Het inleven in wat de ander voelt, waarneemt, wil en denkt ( inlevingsvermogen )
Omgang met relaties en seksualiteit
10
Deze aspecten worden hier nog eens schematisch voorgesteld:
Figuur 1: Stichting leerplanontwikkeling (SLO, z.j.)
11
1.3 Sociaal-emotionele ontwikkeling in verschillende ontwikkelingsfasen
Er zijn verschillende ontwikkelingsmodellen zoals de neuropsychologische benadering van
luria, de cognitieve ontwikkeling van Piaget, de hechtingsontwikkeling van Bolwb, de ego
(sociale) ontwikkeling van Erikson, ... die ook een aantal fasen beschrijven.
Deze ontwikkelingsmodellen hanteren eenzelfde werkwijze, namelijk: men beschrijft in elk
model een aantal fasen in de ontwikkeling, waarbij elke fase wordt gekenmerkt door
specifieke behoeften en een specifiek gedrag van het kind.
In het boek ‘Groot worden’ (Struyven, Baeten & Sierens, 2009) bespreken ze een aantal
ontwikkelingsdomeinen of – gebieden, namelijk: de lichamelijke, de motorische, de teken-, de
perceptuele, de cognitieve, de taal-, de schoolse, de spel-, de seksuele, de sociaal-emotionele,
de morele en de persoonlijkheidsontwikkeling. In elke ontwikkelingsfase wordt er dieper
ingegaan op elke ontwikkelingsdomein.
In dit eindwerk zullen niet alle domeinen aanbod komen, enkel het domein over de sociaalemotionele ontwikkeling van het kind.
De ontwikkelingsfasen:






De ongeboren baby, de geboorte en de pasgeborene
De baby (0-1,5 jaar)
De peuter (1,5-3 jaar)
De kleuter (3-6 jaar)
Het basisschoolkind (6-12 jaar)
De adolescent (12-18 jaar)
1.3.1 Fase 1: De baby (0-1,5 jaar): sociaal-emotionele ontwikkeling:
Het jonge kind reageert al vanaf het begin op de mensen die aandacht geven aan hem.
Volwassenen en baby’s beschikken over een op elkaar afgestemd natuurlijk aanvoelen en
natuurlijke reacties.
Ook kunnen we spreken van een groeiende interactie tussen moeder en kind want de
gedragsuitwisselingen tussen kind en moeder worden steeds complexer waardoor beide
partijen zich moeten aanpassen aan elkaar. Deze vroege communicatie tussen de beide
partijen vormt een belangrijke basis voor de latere emotionele banden van het jonge kind.
(Baeten, Kyndt, Sierens & Struyven, 2009).
1. Hechting en gehechtheidsgedrag
Om contact te maken met anderen moet de baby over aangeboren gedragingen of ook wel
gehechtheidsgedrag beschikken die zijn verzorgers dienen te mobiliseren. Een baby zal
huilen, glimlachen en brabbelen om zo de aandacht te krijgen van zijn of haar verzorger en op
deze manier probeert het kind hem of haar dicht bij zich te houden. Daardoor ontstaat er
hechting, “wat verwijst naar de emotionele band die blijft duren tussen mensen waarbij het
12
individu er alles aan doet om zo dicht mogelijk bij het object van gehechtheid (de persoon) te
zijn en zodanig handelt zodat de relatie blijft voortbestaan” (Baeten, Kyndt, Sierens &
Struyven, 2009).
De aard en de kwaliteit van die hechting is grotendeels afhankelijk van de responsiviteit van
de ouders of zijn/haar verzorgers. Er zijn twee soorten hechtingen: een veilige of onveilige
hechting en vertrouwen of wantrouwen.
Een veilige hechting bekom je wanneer je op een warme en positieve manier reageert op de
wensen en behoeften van de baby.
2. Gehechtheidstheorie volgens Bowlby
John Bowlby heeft in 1950 een hechtingstheorie ontwikkeld. Volgens Bowbly duidt
gehechtheid op de dispositie van het kind om op deze manier de nabijheid en veiligheid bij de
opvoeder te verwezenlijken. Dit komt vooral tot uiting bij het kind als het moe, bang of ziek
is.
Gehechtheid steunt op een een gedragsregulerend systeem bij het kind. Dit
gedragsregulerende systeem is gericht op het signaleren van gevaar of stress en het opsporen
en inschatten van de beschikbaarheid van de verzorger.
Wanneer de verzorger niet meer in de buurt van het kind is, zal het kind zich angstig,
ongemakkelijk en onzeker voelen. Als de verzorger de behoeften en wensen van het kind
invult en de gewenste veiligheid aan het kind biedt, dan leidt dit tot afname van gevoelens van
ongemak. Wanneer de verzorger daar niet op in gaat, zullen de gevoelens van onveiligheid
aanhouden en zal het kind sterkere signalen geven zoals luider schreeuwen, harder wenen, ... .
Wanneer de sterkere signalen door de verzorger nog steeds niet gehoord worden, zal het jonge
kind zijn pogingen om veiligheid te implementeren wellicht opgeven. (Baeten, Kyndt, Sierens
& Struyven, 2009)
3. Vreemden of -8-maandenangst en separatieangst
Een kind wordt rond de leeftijd van 6 à 8 maanden selectief in zijn gehechtheidsrelaties. Een
grote groep kennissen wordt dan al vlug beperkt tot enkele familieleden, waarbij er een grote
en duidelijke voorkeur ontstaat naar één persoon, namelijk de moeder.
Vreemdenangst of 8-maandenangst verwijst dus naar een fenomeen waarbij die ene persoon
steeds meer de centrale figuur in het leven van het jonge kind wordt. De voor hem vreemde
personen wendt het kind van zich af door te huilen of door zich sterk vast te klampen aan de
moeder. (Baeten, Kyndt, Sierens & Struyven, 2009)
13
1.3.2 Fase 2: De peuter (1,5 - 3 jaar): de sociaal-emotionele ontwikkeling:
Tijdens deze fase komen de kinderen tot besef dat ze een zelfstandige eenheid vormen, los
van hun ouders. Ze komen bewust van zichzelf en van hun eigen lichaam (= lichaamsbesef).
Een Amerikaanse psycholoog Lewis deed een onderzoek bij peuters om te zien of zij zich al
of niet in een spiegel konden herkennen. Uit deze studie kwam een positief resultaat, bijna
88% herkende zichzelf in de spiegel.
Op deze leeftijd begint het kind zich enorm te hechten aan zijn transitionele objecten
(knuffels, dekentjes, enz.). Het kind wil deze objecten vooral dicht bij zich hebben wanneer
de ouders niet in de buurt zijn of in stressvolle situaties. Deze objecten hebben een belangrijke
bijdrage tijdens hun ontwikkeling als individu en vormen hierbij dus een brug tussen de totale
onafhankelijkheid van de peuter en de verzorgende figuur. (Baeten, Kyndt, Sierens &
Struyven, 2009)
In deze periode is het kind meestal emotioneel in de war vooral wanneer het kind begrijpt dat
zijn ouders feitelijk vertrekken. Belangrijk hierbij is dat de ouders dicht contact met het kind
vermijden.
Er is hier sprake van een conflict tussen:
 de drang tot zelfstandigheid van de peuter
 het blijvend hunker en naar de liefde van de ouders
De peuterfase wordt ook wel de nee-periode of de koppigheidsfase genoemd. Tijdens deze
periode vertonen de kinderen vaak koppig en driftig gedrag. Dit gedrag is bij het jonge kind
en vooral in deze fase volkomen normaal. Dit gedrag is een teken van zelfstandigheid en van
groeiend zelfbesef. Het kind ontdekt dat het macht heeft in bepaald situaties en zijn omgeving
hiermee kan beïnvloeden. (Kind en gezin, 2008)
Belangrijk is dat je als ouder consequent bent in je aanpak, duidelijk regels opstelt en
afspraken maakt met het kind.
De hevigheid van de koppigheidsfase is natuurlijk afhankelijk van kind tot kind. Dit hangt af
van het temperament van het kind en de manier waarop men op het gedrag reageert. (Baeten,
Kyndt, Sierens & Struyven, 2009)
Tijdens de peuterpuberteit kunnen we het kind begeleiden door het kind een kans te geven om
zichzelf te zijn en om actief te zijn. Stel geen te grote eisen aan het kind maar kijk naar wat
het kind aankan.
Een veel voorkomende situatie waarin het kind een driftbui krijgt is wanneer het kind zijn spel
moet beëindigen. Een oplossing hiervoor is om het kind op voorhand te melden dat het straks
zijn spel zal moeten beëindigen. (Baeten, Kyndt, Sierens & Struyven, 2009)
Vanaf deze periode ontwikkelt het kind nieuwe emoties en maakt het kind kennis met deze
nieuwe emoties zoals schaamte, trots, afgunst of jaloezie, agressie, enzovoort. (Baeten, Kyndt,
Sierens & Struyven, 2009)
14
1.3.3 Fase 3: De kleuter (3-6 jaar): de sociaal–emotionele ontwikkeling:
Vanaf deze leeftijd gaat het jonge kind naar de kleuterklas waardoor het gehechtheids-gedrag
geleidelijk aan zal afnemen. Het kind heeft veel minder moeite om langer gescheiden te zijn
van de gehechtheidsfiguur. Aan de hand van concrete ervaringen zal het kind een intern
werkmodel ontwikkelen. Die bepaalt deels hoe nieuwe relaties aangegaan worden (leerkracht,
opvangouders, klasgenoten, enz.) die gebaseerd zijn op wederzijdse affectie, vertrouwen en
waardering. (Baeten, Kyndt, Sierens & Struyven, 2009)
In deze fase worden de eerste vriendschappen gelegd. Hier kunnen we nog niet spreken van
‘echte’ vriendschap, deze vriendschappen zijn voornamelijk oppervlakkig en van korte duur.
De kleuter begint in deze periode door te krijgen dat er verschillende relaties en rollen zijn.
De manier van omgaan met bijvoorbeeld een leerkracht voelt voor de kleuter totaal anders aan
dan de omgang met de ouders. (Baeten, Kyndt, Sierens & Struyven, 2009)
1.3.4 Fase 4: Het basisschoolkind (6-12 jaar): de sociaal-emotionele
ontwikkeling:
1. Omgaan met leeftijdsgenoten
Rond deze leeftijd verschuift de sociale voorkeur geleidelijk aan. Kleuters waren graag in de
buurt van volwassenen terwijl het basisschoolkind nu liever optrekt mijn zijn leeftijdsgenoten. Het kind leert hoe hij moet omgaan met anderen en komt in contact met
verschillende karakters. Het omgaan met leeftijdsgenoten biedt voor het lager schoolkind een
ware sociale leerschool. (Baeten, Kyndt, Sierens & Struyven, 2009)
Goede vriendschapsrelaties hebben een grote invloed op het zelfvertrouwen en het zelfbeeld
van het lager schoolkind. Deze beïnvloeding gebeurt uiteraard op een positieve manier. Een
belangrijk element in deze fase is de sociale aanvaarding, deze wordt grotendeels bepaald
door de status en de populariteit van het kind. We kunnen 4 verschillende types
onderscheiden, namelijk:
 Sterren:
o De populairste kinderen van de school en deze die een grote invloed hebben op
de anderen.
 Vervelende kinderen:
o Kinderen die niet populair zijn maar wel een invloed kunnen uitoefenen op
andere kinderen en die actief afgewezen worden door anderen.
 Middenmoot:
o Zijn de gewone kinderen, kinderen die er niet uitspringen maar die wel door
anderen geliefd zijn en die min of meer een invloed kunnen uitoefenen op
anderen. Ze worden zowel aanbeden als verworpen door anderen.
 Onzichtbaren:
o Zijn de kinderen die door de klasgenoten achteruit gestoken worden. Kinderen
die door iedereen genegeerd worden en geen of een beperkte vriendenkring
hebben. (Baeten, Kyndt, Sierens & Struyven, 2009)
15
In het begin van hun vriendschappen worden er vooral één-seksegroepjes gevormd, d.w.z. dat
meisjes met meisjes een groepje vormen en jongens met jongens. Op latere leeftijd, meer naar
de laatste jaren van het lager onderwijs, ontstaat er veel meer contact tussen jongens en
meisjes. (Baeten, Kyndt, Sierens & Struyven, 2009)
2. Vriendschap: positieve invloed op het kind
Vriendschap heeft een positieve invloed op de ontwikkeling van het jonge kind. Kinderen met
tal van vrienden ontwikkelen zich beter op verschillende gebieden. Vriendschap heeft ook een
invloed op hun gedrag, ze gedragen zich socialer, en op hun functioneren in hun omgeving.
Deze kinderen hebben dan ook een positief zelfbeeld, meer zelfvertrouwen, voelen zich goed
in hun vel en staan open voor contacten met anderen.(Van Der Ploeg, 2011)
Dat kinderen geen vrienden hebben op deze leeftijd is heel ongewoon. Deze kinderen voelen
zich vaak eenzaam en hebben last van psychische problemen. Ze leggen minder vlug
contacten met anderen en er ontstaan veel vlugger conflicten met leeftijdgenoten. Sommige
van deze kinderen hebben een lage zelfwaardering, waardoor ze zichzelf onderschatten, ook
al worden ze door hun klasgenootjes geliefd. Andere kinderen worden door hun klasgenootjes buiten gesloten door middel van pestgedrag. (Baeten, Kyndt, Sierens & Struyven,
2009)
3. Pesten
Pesten kan gezien worden als een proces waarbij een groep zicht volledig keert tegen een
enkeling die zich niet kan verweren. (Baeten, Kyndt, Sierens & Struyven, 2009)
In elke pestsituaties komen er telkens 3 partijen naar boven, namelijk:
 De pestkop(pen) of de pester(s):
o Dit zijn de kinderen die de groep leiden bij het pesten.
 De gepeste:
o Dit is het slachtoffer dat lijdt onder het pestgedrag van de pestkop. De persoon
die zich niet kan verdedigen.
 De middengroep: deze kunnen op hun beurt nog eens in 2 groepen opgesplitst worden:
o De middengroep die deelneemt aan het pesten.
o De middengroep die niet deelneemt aan het pesten.
1.3.5 Fase 5: De adolescent (12-18 jaar): De sociaal-emotionele ontwikkeling:
Er valt veel te zeggen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van een adolescent maar
omdat dit eindwerk gaat over het ontwikkelen van een ‘gevoelens’ spel voor het lagere
schoolkind of basisschoolkind, zullen er slechts enkele zaken benoemd worden.
Heel wat zaken hebben een invloed op de adolescent tijdens hun sociaal – emotionele
ontwikkeling. Hieronder vindt u een opsomming van een aantal die een grote impact kunnen
hebben op de puber:
 Ouders en het gezin: nieuw samengesteld gezin, scheiding, dit heeft allemaal een
invloed op hoe de puber zich zal gedragen of verder ontwikkelen tot een
verantwoordelijke, zelfstandige volwassene.
16
 Conflicten: interpersoonlijke ( conflict tussen personen ) en intrapsychische conflicten
( inwendige conflicten )
 Stress: bijvoorbeeld: slagen voor een moeilijk vak
 Leeftijdsgenoten: omgaan met de verkeerde vrienden.
In deze fase zullen de adolescenten ook beginnen experimenteren met allerlei zaken. Denk
maar eens aan drugs, intimiteit, het uitdagen van de ouders, kledingstijl, etc. Dit is een fase
die heel duidelijk naar voor komt bij de puber en waar elke individu mee te maken krijgt.
1.4 De sociaal-emotionele problematieken: oorzaken
Nu we een betere kijk hebben op de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind, zal ik nu
enkele oorzaken van sociaal-emotionele stoornissen bespreken. In de verschillende fasen
kwamen er een aantal zaken al aanbod die invloed kunnen hebben op de sociaal- emotionele
ontwikkeling van het kind. De volgende termen die aanbod zullen komen zijn faalangst,
depressie bij kinderen, sociale angst/sociaal isolement, verdriet en rouw en Human
Immunedeficiency Virus (HIV).
1.4.1 Faalangst
Faalangst is een term die we heel letterlijk mogen nemen, namelijk ‘angst om te falen’. Deze
term behoort tot de groep zogenaamde ‘specifieke fobieën’.
Faalangst is een fobie die voorkomt bij een te beoordelen prestatie op cognitief, sociaal en/of
motorisch gebied.(A.Nieuwenbroeck,1999)
Het is een angst die overal kan ontstaan waar het kind alleen wordt beoordeeld op de
geleverde prestaties.
Faalangst is iets waar elk individu al eens mee in contact gekomen is. Zo kan een kind, die
een spreekbeurt moet houden voor de klas, faalangst hebben. Het kind heeft schrik om te falen
in de opdracht, het heeft zenuwen, ziet de presentatie niet zitten. Het heeft schrik dat de
presentatie zal mislukken. Zo een situatie heeft iedereen van ons al eens meegemaakt. We
kunnen dus vaststellen dat faalangst, een angst als toestand is, die voorkomt in situaties
waarin mensen taken worden opgedragen.(A.Nieuwenbroeck,1999)
Gevolgen van faalangst voor het kind
De gevolgen van faalangst voor het kind zullen we kort bespreken aan de hand van de 3
kenmerken van faalangst, namelijk: op cognitief, lichamelijk en gedragsmatig vlak.
(Gedragsproblemen, z.j.)
 Op cognitief vlak:
Het woord ‘cognitie’ linken we meteen aan ‘denken’. Zo krijgen heel wat kinderen voordat ze
een taak moeten uitvoeren verschillende gedachten zoals ‘het zal toch niet lukken’ of ‘ik zal
waarschijnlijk een black-out krijgen’.
Door deze gedachten zal het kind een negatief zelfbeeld ontwikkelen, een
minderwaardigheidsgevoel krijgen. Het kind beoordeelt zichzelf negatief. Tenslotte zal het
kind zichzelf niet goed aanvaarden. Dit merken we op wanneer het kind iets goeds doet, dan
17
komt dit door anderen en niet door zichzelf. Als het kind iets fout doet dan komt dit wel door
zichzelf.
Het aanvaarden van complimenten zal een kind met faalangst ook niet doen, want ze zijn voor
hem toch niet waar. (Gedragsproblemen, z.j.)
 Op lichamelijk vlak
Hoe uit faalangst zich nu op lichamelijk vlak? Op dit vlak zijn de kenmerken vooral uiterlijk
waarneembaar door anderen. Enkele voorbeelden van lichamelijk reacties zijn onder andere:
zweten, rode vlekken in de nek of een rood hoofd krijgen, veel naar het toilet gaan, hoofdpijn
en hartkloppingen.
Sommige kinderen kunnen daarnaast ook nog darm- en maagklachten krijgen.
(Gedragsproblemen, z.j.)
 Op gedragsmatig vlak:
Dit is duidelijk te zien aan de werkhouding van het kind. Deze kinderen werken vaak
chaotisch en ongestructureerd. Ook zullen deze kinderen teveel details leren.
(Gedragsproblemen, z.j.)
Taak van de ergotherapeut bij faalangst
Het behandelen van faalangst gebeurt door de 3 verschillende vlakken van faalangst te
behandelen. (Gedragsproblemen, z.j.)
 Op cognitief vlak
Hier zullen we het denkbeeld dat het kind over zichzelf heeft behandelen. We leren het kind
om positief te denken. Het ontwikkelen van een positief zelfbeeld en het terugwinnen van het
zelfvertrouwen van het kind.
Hier zullen we de niet-helpende en niet-reële gedachten omzetten naar helpende en reële
gedachten.
Belangrijk is dat het kind moet weten dat het fouten MAG maken.
 Op lichamelijk vlak
Het aanleren van ontspannings- en ademhalingstechnieken aan het kind is hier een belangrijk
gegeven. Op deze manier leert het kind zijn ademhaling en spierspanning beheersen.
 Op gedragsmatig vlak
Het kind zijn niet-faalangstig gedrag positief gaan bekrachtigen. Dit gedrag kan ook stap voor
stap aan het kind aangeleerd worden (klassieke conditionering van Piaget).
1.4.2 Depressie
Enkele belangrijke depressiesymptomen die volgens Nissen (1971) voorkomen bij het
basisschoolkind zijn: spelremming, concentratieproblemen, prikkelbaarheid, beschaamheid,
gesloten (stil zijn), verlangen naar contact, slaapproblemen, onzekerheid en angsten, etc. (De
Wit, 2000)
18
Gevolgen van depressie bij het kind
Wanneer een kind van de basisschoolleeftijd een depressie heeft kan dit een grote neerslag
hebben op het presteren en zijn motivatie op schools vlak. Deze kinderen lopen een groter
risico om leerachterstand op te lopen doordat ze in de lessen niet aandachtig zijn en waardoor
hun prestaties op school eronder lijden.
Ook oefent een depressie een grote invloed uit op de eigenwaarde van het kind, het kind zal
over zichzelf nadenken. Daardoor kan het kind van zichzelf denken dat het dom is. Waardoor
het kind een negatief zelfbeeld zal ontwikkelen.(Stikkelbroek, 2012)
Naast de gevolgen van depressie op schools vlak werden ook nog een aantal andere gevolgen
beschreven. Men trof een aantal littekens aan op emotioneel vlak en internaliseringsgedrag:
een verlangen bij het kind naar steun, angst wanneer het zich verlaten voelt, interpersoonlijke
sensitiviteit, lichamelijke klachten en asociaal gedrag.
Natuurlijk zijn deze opgesomde gevolgen niet enkel te wijten aan de depressie maar spelen
biologische en omgevingsfactoren hier ook een belangrijke rol.(Stikkelbroek, 2012)
Taak van de ergotherapeut bij een depressief kind
Het tijdig opmerken van een depressie bij het kind is een belangrijke stap naar de
behandeling. Geef het kind extra positieve aandacht door hem te activeren tot spel en
stimuleer het kind om iets te ondernemen.
Bij de behandeling speelt de omgeving ook een belangrijke rol, zorg daarom voor een veilige
en gestructureerde omgeving.(Gedragsproblemen, z.j.)
Als ergotherapeut kunnen we bij deze kinderen cognitieve gedragstherapie toepassen. Het is
een therapie die helpt voor het vervormen van gedachten en het vergroten van het
zelfvertrouwen van het kind. Hierdoor verwerft het kind meer inzicht en gebruikt het kind
betere probleemoplossende strategieën.(Gedragsproblemen, z.j.)
1.4.3 Sociaal isolement/sociale angst
Sociaal isolement is zich afsluiten van de buitenwereld, weinig sociale contacten hebben voor
adequate steun en een gevoel van eenzaamheid hebben. Er zijn heel wat oorzaken die aan de
basis kunnen liggen van eenzaamheid en isolement zoals verlies van ouders, ziekte, trauma,
moeilijke jeugd, etc. Heel wat kinderen sluiten zich af van hun omgeving. Belangrijk hierbij is
dat wij als ouder, zorgverlener of leerkracht oog hebben voor dergelijk gedrag.
Het voorkomen van zo een gedrag kan men doen door, tijd en aandacht te geven aan het kind,
opbouwen van een goede vertrouwensrelatie, het kind betrekken bij allerlei activiteiten, etc.
(L.Meeuwesen,2004)
In de DSM – IV wordt het essentiële kenmerk van sociale angst beschreven als volgt: “een
aanhoudende angst voor sociale situaties waarbij het individu zich geconfronteerd weet met
onbekende of met een kritische beoordeling. De patiënt vreest zich op een beschamende wijze
te zullen gedragen.”(G.Pieters & C.De Smedt, z.j. )
Het kind heeft een enorme angst om met volwassenen en leeftijdsgenoten in contact te komen.
Er is een enorme angst voor situaties waarin het kind sociaal moet functioneren, presteren of
blootstaan aan het oordeel van derden.
19
Gevolgen van sociaal isolement/sociale angst
Een sociaal angstig of gesloten kind is niet staat om zijn eigen behoeften, wensen en belangen
door middel van persoonlijke en sociale contacten kenbaar te maken. Daardoor heeft het kind
weinig vrienden met als gevolg dat het kan vervreemden van zijn omgeving en op deze
manier in een sociaal isolement komt.
Deze problematiek heeft dan ook ernstige gevolgen op zowel sociaal als op schools
vlak.(SLO, z.j.)
Kinderen die moeilijkheden ondervinden om op een adequate manier om te gaan met
leeftijdsgenoten, lopen een vergroot risico op latere aanpassingsproblemen. Zo vertoont het
niveau van sociaal functioneren een verband met verminderde schoolprestaties, uitval op
school, vertraagde cognitieve ontwikkeling en delinquentie (misdaad).(Kind en adolescent,
1994)
Taak van de ergotherapeut bij sociaal isolement/ sociaal angstig kind
Leer het kind om contacten te maken met andere kinderen. Het kind ondersteunen en
stimuleren om nieuwe contacten te maken moet gebeuren in elke omgeving waar het komt
(school, thuis, sport, etc.).
Bij het uitvoeren van activiteiten met het kind is het belangrijk om de ouders/zorgverleners op
de hoogte te houden van jouw eigen bevindingen.
Er dient ook speciale aandacht gegeven worden voor kinderen met een multiculturele
achtergrond. Het contact met het kind loopt in vele gevallen anders dan bij ‘gewone’
Nederlandse kinderen.(SLO, z.j.)
1.4.4 Verdriet en rouw
Vooraleer er iets meer vertelt wordt rond het thema ‘ verlies en rouw’ wordt er een korte
beschrijving gegeven over wat men verstaat rond het begrip rouw. Trudy Van Gils (2000)
beschrijft in haar boek ‘rouw’ als volgt: “Rouw is dus veel meer dan alleen het verdriet: het
gaat om het geheel van gevoelsbelevingen, gedachten en ander gedrag in de periode na het
verlies.” Vaak denken mensen dat rouw enkel maar voorkomt na een overlijden, maar mensen
kunnen ook rouwen om een echtscheiding, verhuizen, verlies van gezondheid, etc. (Van Giles,
2000)
Net zoals volwassenen kunnen ook kinderen rouwen. Alleen verloopt dit proces anders dan
bij volwassenen: kinderen kunnen de gevoelens van pijn en verdriet niet lag volhouden, en
deze worden snel afgewisseld met gewone speelactiviteiten. Andere verschillen tussen rouw
bij kinderen en bij volwassen is zichtbaar op het gebied van de ontwikkeling, cognitie, het
voelen en het gedrag.(Venema, 2005)
De rouwfasen
In nogal wat literatuur wordt het rouwproces in verschillende rouwfasen ingedeeld, soms
worden deze fasen op een andere manier benoemd. Belangrijk om te weten is dat niet elk
individu deze fasen zal doorlopen tijdens hun rouwproces, elk individu heeft een persoonlijk
rouwverwerkingsproces. Om toch een beeld te kunnen vormen over iemand die een
20
rouwperiode doormaakt zal er een opsomming gegeven worden van de verschillende fasen.
(Van Giles, 2000)
 De schok of overrompeling:
Deze fase wordt zo genoemd omdat dit vaak de eerste reactie is dat de personen zullen uiten
op hun verlies. Ze worden als het ware overvallen door het verlies. De persoon gelooft niet
dat zijn dierbare het leven verlaten heeft en loopt vaak ‘verdoofd’ rond. Het kind heeft moeite
om de dood van zijn ouders te begrijpen en te aanvaarden. Tijdens deze fase krijgt de persoon
ook te maken met onnodige schuldgevoelens doordat de persoon niets voelt en zich daarover
schuldig voelt.(Van Giles, 2000)
 Een periode van heftige gevoelens en emoties:
De titel van deze fase heeft al duidelijke weer wat er allemaal omgaat bij de persoon. Er
komen heel wat gevoelens en emoties naar boven bij de persoon zoals wanhoop, radeloos,
verdriet of zich verlaten voelen. Naast deze gevoelens en emoties kunnen er ook nog
gevoelens van woede en kwaadheid optreden die naar de ganse omgeving van de rouwende
(familie, vrienden en kennissen) gericht is. (Van Giles, 2000)
 Bewustwording en integratie van het verlies in het leven van de betrokkene:
Hier kunnen we ook spreken van ‘aanvaarding van het verlies’. Af en toe zal de persoon nog
innerlijke onrust ervaren vooral op herinneringsdagen, zoals verjaardagen of sterfdag.
Uiteindelijk zal de rouwende ‘het verlies’ een plaats kunnen geven en de overledene kunnen
‘loslaten’. Verkort kunnen we dan spreken van ‘het verlies is verinnerlijk’. In deze fase zal de
rouwende zijn leven stap voor stap terug oppikken en een zo normaal mogelijk leven
leiden.(Van Giles, 2000)
Gevoelens en reacties van kinderen bij het omgaan met rouw
Kinderen zullen op een heel andere manier omgaan met rouw dan een volwassene. Dit is ook
afhankelijk van de leeftijd van de kinderen. Jonge kinderen, tot de leeftijd van ongeveer 5
jaar, hebben nog geen besef van wat ‘de dood’ inhoudt. Ze kunnen nog geen verschil maken
tussen hun fantasie en de werkelijkheid waardoor ze ook op een heel andere manier omgaan
met de dood. Vanaf de leeftijd van 6 jaar, worden ze zich bewuster over het leven en de dood.
Wanneer deze kinderen geconfronteerd worden met een verlies ondergaan zij, net als de
volwassene, een rouwverwerkingsproces. Deze kinderen zullen heel wat gevoelens en reacties
uiten naar de buitenwereld. Enkele gevoelens waarmee het kind te maken zou krijgen zijn:
Ontkenning en ongeloof, verdriet, woede en boosheid, angst, verlangen, eenzaamheid,
emotionele verwarring, schuldgevoelens, lichamelijke reacties, etc. (Boelen, Huiskes &
Kienhorst, 2000)
 Boosheid
Net als de volwassene zal het kind gevoelens van boosheid uiten naar zijn omgeving. Deze
boosheid kan gericht zijn op gelijk wie, op het overgebleven familielid, de dokter of de
overledene. Er komen heel wat vragen bij het kind naar boven zoals ‘Waarom heeft papa me
21
in de steek gelaten?’ of ‘Waarom heeft de dokter mijn zusje niet beter gemaakt?’.(Boelen,
Huiskes & Kienhorst, 2000)
 Angst
Angst bij jonge kinderen komt vaak tot uiting omdat zij bang zijn om alleen gelaten te worden
of zich zorgen maken omtrent de eerdere praktische regelingen zoals ‘Wie gaat er nu een
verhaaltje voor mij voorlezen’. Oudere kinderen zijn dan eerder bang om nieuwe relaties aan
te gaan omdat ze bang zijn om opnieuw met een verlies geconfronteerd te worden.(Boelen,
Huiskes & Kienhorst, 2000)
 Schuldgevoelens:
Kinderen kunnen zich schuldig voelen om verschillende reden. Bij jonge kinderen zullen er
schuldgevoelens optreden omdat ze denken dat mama weggegaan is omdat het kind stout
geweest is. Dit denken bij jonge kinderen noemen we ‘magisch denken’. Oudere kinderen
zullen dan eerder schuldgevoelens ontwikkelen doordat ze aan zelfreflectie zullen doen. Ze
zullen kijken naar het gedrag dat ze geuit hebben op het moment voordat de overledene
overleed. Denk maar eens aan een oudere broer die zijn jongere zus continu plaagde maar die
omgekomen is in een verkeersongeluk. De oudere broer zal zich daarover schuldig
voelen.(Boelen, Huiskes & Kienhorst, 2000)
Taak van de ergotherapeut
Ieder kind verwerkt het verdriet op zijn eigen manier. Daarom is het belangrijk om, als
zorgverlener, op de hoogte te zijn, op welke manier het kind omgaat met rouw en verdriet. Dit
zal voor de zorgverlener gemakkelijker zijn om rouwende kinderen te helpen met het
verwerken van het verlies en hen te begrijpen. (rouwverwerking bij kinderen, 2005)
In eerste instantie zullen deze kinderen doorverwezen worden naar een psycholoog. Later kan
dan ook de ergotherapeut meewerken aan het verwerkingsproces van het rouwende kind
d.m.v. spelactiviteiten rond emoties en gevoelens.
1.4.5 Human Immunedeficiency Virus (HIV)
HIV de afkorting voor Human Immunedeficiency Virus dat ‘Aids’ veroorzaakt. Het lichaam
wordt door het hiv-virus vatbaar voor sommige vormen van kanker en allerlei infecties
doordat het virus het afweersysteem van het menselijk lichaam afbreekt. 9 op de 10 van alle
kinderen die HIV positief zijn hebben het virus gekregen door overdracht van de moeder op
het kind tijdens de zwangerschap of bij de geboorte. In 2011 werd er naar schatting 330.000
kinderen met HIV besmet, waarvan 9 op 10 in Sub-Saharaans Afrika.1
(Artsenzondergrenzen,2012)
1
Onder landen ten zuiden van de Sahara (Sub-Sahara) worden gerekend: Angola, Benin, Botswana, Burkina Faso, Burundi, Centraal-
Afrikaanse Republiek, Comoren, Congo-Brazzaville, Democratische Republiek Congo, Djibouti, Equatoriaal-Guinea, Eritrea, Ethiopië,
Gabon, Gambia, Ghana, Guinee, Guinee-Bissau, Ivoorkust, Kameroen, Kenia, Lesotho, Liberia, Madagascar, Malawi, Mali, Mauritanië,
Mauritius, Mozambique, Namibië, Niger, Nigeria, Rwanda, Senegal, Sierra Leone, Somalië, Swaziland, Tanzania, Togo, Tsjaad, Uganda,
Zambia, Zimbabwe en Zuid-Afrika.(artsenzondergrenzen,2012)
22
Tot nu toe telt men in Afrika al 15 miljoen weeskinderen met aids waarvan 1 op de 8 kinderen
één van beide ouders verloren heeft aan dit virus. (UNAIDS,2011)
Hieronder vindt u een staafdiagram dat het aantal aidspatiënten weergeeft in Namibië.
HIV/AIDS Namibië
250
230
210
210
210
210
210
200
200
200
160
160
2001
2002
180
180
2011
2012
150
100
50
0
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Figuur 2: Aidspatiënten in Namibië (eigen bewerking van CIA World Factbook, 2011)
Gevolgen van HIV/aids voor het kind
Deze ziekte veroorzaakt bij kinderen een enorme leed. De meeste kinderen verliezen hun
ouders aan deze ziekte en vaak ook hun jeugd. Wanneer hun ouders ziek worden of overlijden
nemen de kinderen hun taken over en zorgen zij voor een inkomen om te kunnen overleven.
Doordat het vooral de generatie met jonge kinderen is die getroffen wordt, heeft de ziekte
enorm veel weeskinderen gemaakt. De meeste van die kinderen worden bij andere
familieleden geplaats, andere kinderen staan in voor het huishouden en de zorg van hun
jongere broertjes en zusjes en nog andere kinderen worden ondergebracht in een weeshuis of
leven op straat.
‘De Ark’ in Keetmanshoop (Namibië) is een weeshuis waar zulke kinderen terecht kunnen.
Meer informatie over het weeshuis wordt later in het eindwerk beschreven.(HIV, z.j.)
Behandeling van HIV
Tot de dag van vandaag kan men HIV en aids niet genezen met vaccins of medicijnen. Enkel
bestaan er aidsremmers, die de ziekte onderdrukken van seropositieve mensen.
In Afrika kan men heel moeilijk aan die aidsremmers komen. Ze zijn moeilijk verkrijgbaar of
voor het volk onbetaalbaar. De levensverwachting van aidspatiënten die geen behandeling
krijgen bedraagt niet meer dan 6 tot 18 maanden. (UNAIDS,2011)
Taak van de ergotherapeut
Bij hiv-positieve kinderen is de taak van de ergotherapeut afhankelijk van de ernst van de
ziekte . Op de stageplaats waren er 2 kinderen met het hiv-virus. Beide kinderen hebben geen
23
motorische of cognitieve problemen. Het jongste meisje raakt vlugger vermoeid maar kan nog
aan alle activiteiten deelnemen.
Ze heeft wel een groeiachterstand maar dit heeft geen grote gevolgen voor haar motoriek. Als
ergotherapeut zal men de activiteiten aanpassen aan hun mogelijkheden en indien nodig hen
inlichten over verschillende hulpmiddelen die hun handelen kunnen optimaliseren.
24
1.5 Verschillende assessments: Meten van het sociaal-emotionele
ontwikkelingsniveau
In dit eindwerk worden 2 verschillende gedragsvragenlijsten gebruikt die informatie
weergeven over verschillende vlakken van het kind. De eerste assessments wordt door het
kind zelf ingevuld en het tweede assessment door de huisouders.
Beide assessments zeggen iets over sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind maar ook
over hun gedrag, omgang met andere kinderen, impact, enzovoort.
1.5.1 Child Behavior Checklist (CBCL 6-18 jaar)2
1. Beschrijving
De Child Behavior Checklist (CBCL) is een test die deel uitmaakt van de Achenbach System
of Empirically Based Assessment (ASEBA). Deze test wordt individueel door de ouders of
verzorgers van het kind ingevuld of door personen die het kind of de jongere goed kent.
De afnameduur bedraagt 15 à 20 minuten, de scoring ongeveer 5 minuten
en de interpretatie duurt ook ongeveer 5 minuten.(CBCL, z.j.)
De CBCL 6-18 jaar bevat vragen over vaardigheden (activiteiten, sociaal en school),
emotionele en gedragsproblemen (lichamelijke klachten, depressie, agressief gedrag en etc.)
van het kind. (CBCL, z.j.)
2. Doelgroep
CBCL is een gedragsvragenlijst voor kinderen van 6 -18 jaar die voornamelijk gebruikt wordt
binnen de jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg. (CBCL, z.j.)
3. Doel
De CBCL meet op gestandaardiseerde wijze het probleemgedrag en vaardigheden van
kinderen en jeugdigen, zoals door ouders of andere personen die het kind goed kennen
gerapporteerd. (CBCL, z.j.)
4. Validiteit
De scores van de normgroep werden met de scores van de verwezen groep vergeleken om de
criteriumvaliditeit te onderzoeken. Uit dit onderzoek bleek dat de normgroep hoger scoort dan
de klinische groep op alle competentieschalen en lager scoort op alle probleemschalen.
Voor de begripsvaliditeit bleken de correlaties significant. Hiervoor werden de CBCL scores
vergeleken met die van het Klinisch Ouderinterview. (CBCL, z.j.)
5. Betrouwbaarheid
De interne consistentie blijkt internationaal goed te zijn. (CBCL, z.j.). Uit een engelstalig
wetenschappelijk artikel wordt beschreven dat de test-hertest betrouwbaarheid en de interne
consistentie als voldoende wordt gescoord.
2
Bijlage 1: Child Behavior Checklist 6-18 jaar
25
1.5.2 The Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ)3
1. Beschrijving
De Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) is ook bekend als de sterke kanten en
moeilijkheden ( SDQ-Dut). De SDQ is een screeningslijst die de psychische problematiek en
vaardigheden bij kinderen van 3 tot 16 jaar meet. Er zijn verschillende versies van de SDQ
beschikbaar, namelijk een voor leerkrachten, een voor ouders en een voor de jongere zelf.
De versie die in dit eindwerk gebruikt wordt is deze voor de jongere zelf.
Deze test is ook beschikbaar in 68 verschillende talen, waaronder ook in het Afrikaans en
wordt wijd gebruikt in epidemiologisch, ontwikkelings- en klinisch onderzoek, alsook in
pedagogisch praktijk.4
De duur van de test bedraagt ongeveer 5 minuten.(SDQ, z.j.)
2. Doelgroep
Kinderen en adolescenten van 3 tot en met 16 jaar.
De screeningslijst die de jongere zelf in kan vullen is pas vanaf de leeftijd van 11 jaar.(SDQ,
z.j.)
3. Doel
Het doel van de test is om psychische/psychosociale problematiek en vaardigheden bij
kinderen en adolescenten te meten. Bij deze test gaat het over een snelle screening: de
verschillende domeinen worden zeer globaal onderzocht, waardoor nader onderzoek altijd van
toepassing zal zijn.(SDQ, z.j.)
4. Validiteit
Er werden hoge correlaties gevonden tussen de SDQ-schalen en de overeenkomstige schalen
van de CBCL. De door de ouders ingevulde SDQ-schalen en dan vooral de door de ouders of
leerkrachten ingevulde impactvragen maakten een duidelijk onderscheidt tussen de klinische
groep en de niet-klinische groep.
Er werden heel wat studies gedaan omtrent de validiteit van deze test en telkens bleek er een
matig positieve tot positieve aanwijzing te zijn naar de validiteit. Ook werd de
begripsvaliditeit als voldoende beoordeeld en de criteriumvaliditeit als onvoldoende
beoordeeld (te weinig onderzoek) door de COTAN in 2007.(SDQ, z.j.).
5. Betrouwbaarheid
Volgens Goedhart, Treffers & Widenfelt (2003) hangt de interne consistentie van de schalen
af van de informant dat steeds even goed, even voldoende of even matig was als de
vergelijkbare schalen van de CBCL, TRF en YSR.
3
Bijlage 2: Strenghts and Difficulties Questionaire
4 Artikel: Comparing the Strengths and Difficulties Questionnaire and the Child Behavior Checklist: Is Small Beautiful?
26
Ten tweede vond men ook dat de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid aanzienlijk hoger is dan
de gemiddelden die gewoonlijk met andere schalen worden gevonden.
Ook de betrouwbaarheid werd door de COTAN als voldoende beoordeeld. (SDQ, z.j.)
27
2 Emotie en gevoel
In dit hoofdstuk wordt het verschil tussen emotie en gevoel beschreven omdat men vaak deze
als eenzelfde begrip gebruikt. Uit biopsychologisch onderzoek blijkt dat het toch zinvol is
deze begrippen van elkaar te onderscheiden.
2.1 Emotie
Emotie is een innerlijke beleving of gevoel van bijvoorbeeld vreugde, angst, boosheid,
verdriet dat door een bepaalde situatie wordt opgeroepen of spontaan kan optreden. In een
meer algemene zin kan men emotie ook definiëren als een reactie van onze hersenen op een
affectieve prikkel. Dit is iets dat zowel bij mensen als dieren automatisch tot uiting komt in
een bepaald patroon van gedrag (bvb. Vluchten) en fysiologische reacties.(Emotie, 2012)
Een emotie kan ontstaan door:
 Het waarnemen van emoties bij anderen
 Het zien van externe gebeurtenissen
 De eigen gedachtegang of fantasie
 De gemoedstoestand
Emotionele reacties zijn voor een deel aangeboren (bijvoorbeeld ‘schrikken’) en voor een deel
aangeleerd (conditionering).
Doordat sommige mensen een neurale gebeurtenis gaan associëren met een schadelijk
gebeurtenis kunnen ze een bepaalde emotie gaan oproepen. Dit heet conditionering.
Natuurlijk kunnen aangeleerde reacties ook weer afgeleerd worden.(Emotie, 2012)
Het herkennen van emoties is niet altijd waarneembaar in iemands gedrag of gelaatsexpressie.
Meestal spelen emoties zich binnen ons zelf af. Ook is de mens instaat om emoties te veinzen,
of de uiterlijke manifestaties van emoties te onderdrukken. Toch kunnen we deze onderdrukte
emoties, zij het indirect, herkennen aan de lichaamstaal.(Emotie, 2012)
2.1.1 Onbewuste emoties
Onbewuste emoties zijn emoties zonder bewuste gevoelsmatige reflectie. Een voorbeeld van
een onbewuste emotie is de schrikreactie. Een hard geluid lokt bij de mens binnen een fractie
van een seconde automatisch en onbewust een fysiologische reactie uit, zoals het
samentrekken van de spieren en een versnelde hartslag.(Emotie, 2012)
2.1.2 De basisemoties
Er worden vijf basisemoties onderscheidt:
 angst
 blijdschap
 boosheid
 liefde
 Verdriet
28
Natuurlijk bestaan er nog meerdere emoties maar deze zijn vaak een mix van de vijf
basisemoties.
Denk maar aan iemand die jaloers is, dan:
 Is hij eigenlijk boos: ‘hoe durft ze vreemd te gaan’
 en is hij angstig: ‘als ik haar maar niet kwijt raak’
 en is hij ook verdrietig: ‘wat zou ik verdrietig zijn als ze me zou verlaten’.(Plazilla,
2012)
1.
Basisemotie 1: ANGST
Angst kan men hebben voor zowel concrete (bvb. Lift) als niet concrete (bvb. Ziek worden)
dingen. Men kan zo erg tegen bepaalde situaties opzien dat men bang wordt van de angst zelf.
Wanneer men onder invloed is van angst zal met op een andere manier reageren, dan ben je
niet jezelf en functioneer je niet optimaal. Het is een emotie die een grote invloed kan uit
oefenen op iemand zijn leven.(Plazilla, 2012)
2. Basisemotie 2: BLIJDSCHAP
Blijdschap is voor de helft aangeboren. De andere helft wordt bepaald door de omgeving en
de activiteiten die men onderneemt.
Belangrijk is hierbij om de vraag te stellen: ‘Doe ik dingen die ik leuk vind?’.(Plazilla, 2012)
3. Basisemotie 3: BOOSHEID
Boosheid komt vooral boven als men onrechtvaardig behandeld wordt of als men zich zo
voelt. Op dit moment wilt men als persoon voor zichzelf op komen, ons recht halen en
daardoor de balans weer herstellen.
Deze emotie kan bij de mens vlug ontstaan bij typische dagelijkse ergernissen (onbeleefdheid,
egoïsme, etc.). De ene is gevoeliger voor deze emotie dan de ander, dit wordt mede bepaald
met de persoonlijkheid van de mens.(Plazilla, 2012)
4. Basisemotie 4: LIEFDE
Liefde of de verbondenheid met mensen. Deze emotie vindt voor een belangrijk deel plaats
door feromonen. Dit zijn kleine geurdeeltjes die er, zonder dat men er zich bewust van is,
voor zorgen dat we ons tot iemand aangetrokken voelen.
Mensen met een laag zelfbeeld hebben daardoor meer moeite met het nemen en geven van
liefde dan mensen met een hoog zelfbeeld en veel zelfvertrouwen.(Plazilla, 2012)
5. Basisemotie 5: VERDRIET
De meest voorkomende vorm van verdriet is liefdesverdriet. Verdriet komt bij de kinderen
van het weeshuis vooral voor als zij een spel spelen. Als het kind verliest dan begint hij
meestal te huilen. Deze kinderen kunnen moeilijk omgaan met verliezen.
Bij verdriet wordt het lichaam trager, de stofwisseling wordt langzamer en de spieractiviteit
neemt af. Door verdriet verliest men veel energie en enthousiasme.
Wanneer verdriet bij de mens te lang aansleept dan kan dit overgaan tot een depressie.
(Plazilla, 2012)
29
2.2 Gevoel
Gevoel is een positieve of negatieve innerlijke beleving van een bepaalde gebeurtenis. Dit kan
een externe prikkel zijn of een interne gedachte of beeld zijn dat wij in ons oproepen.
Het gevoel kan gezien worden als een speciale uiting of vorm van emoties die typisch is voor
mensen, namelijk de bewuste beleving, of mentale reflectie van een emotie.
Een bepaalde stemming is een gevoel dat ‘spontaan’ kan optreden. Soms voelt men zich
opgewekt of neerslachtig zonder duidelijke aanwijsbare aanleiding of invloed van
buitenaf.(Gevoel, 2013)
Ook kunnen er gevoelens aanwezig zijn bij iemand die een gevolg zijn van stoornissen in de
hersenfunctie, zoals bij ernstige vormen of neerslachtigheid of sterke stemmingsstoornissen.
Een gevoel in psychologische zin moet worden onderscheiden van gevoel als de zintuigelijke
vorm van waarnemen (tastzin, temperatuurzin of pijnzin).(Gevoel, 2013)
2.2.1 Gevoel en lichamelijke reactie
Gevoelens gaan soms gepaard met lichamelijke reacties, zoals zweten of een versnelde
hartslag. Volgens de James-Langetheorie5 is het zelfs zo dat gevoelens niets anders zijn dan
de bewustwording van lichamelijke reacties. Natuurlijke bestaan er ook lichamelijke reacties
die helemaal geen emotionele beleving oproepen, zoals een hartslagversnelling na een zware
inspanning. Meer waarschijnlijk is het daarom dat het gevoel en de lichamelijke reactie beide
een gevolg zijn van een interne verwerking in de hersenen van een emotionele prikkel, wat we
ook taxatie of evaluatie noemen.(Gevoel, 2013)
5
Deze theorie werd ontwikkeld begin van de 20 e eeuw door de Amerikaan William James en de Deen Carl
Lange. Het is een theorie van de emoties
30
2.3 Praten met kinderen over emoties en gevoelens
Praten met kinderen over emoties en gevoelens is niet altijd even gemakkelijk. Bij dit
onderwerp zal ik me beperken tot de doelgroep die gebruikt wordt voor het ontwikkelen van
het spel namelijk, kinderen tussen 7 en 12 jaar (lager schoolkind).
Lagere schoolkinderen zijn op een leeftijd gekomen waarop ze begrijpen dat iedereen andere
gevoelens heeft. Ook zullen ze zich meer bewust zijn over hun eigen gevoelens en deze
vergelijken met de andere leeftijdsgenoten.(Preventie,z.j.)
 Hoe voel ik me en hoe voelt de ander zich?
 Wat vind ik leuk of niet leuk en wat vind de ander leuk of niet leuk?
 Waar ben ik goed in en waar is de ander goed in?
 …
Zoals je opmerkt kunnen de kinderen zich dus verplaatsen in de gevoelens, wensen en
situaties van anderen. Op deze leeftijd neemt vriendschap een belangrijke plaats in bij het
kind. Ze zullen heel wat zaken met hen delen en ook samen iets doen, waardoor ze zich zullen
proberen aan te passen aan de wensen van hun vriend(in).(Preventie,z.j.)
We kunnen dus vaststellen dat kinderen op een bewuste manier omgaan met gevoelens en
daarom is het van groot belang dat we op een goede manier over gevoelens kunnen praten met
het kind.(Preventie,z.j.)
2.3.1 Tips
1. Bespreek oplossingen:
Wanneer een kind naar iemand toegaat en zijn gevoelens uit, is het belangrijk dat je hem
geen oplossingen oplegt worden. Het is belangrijk dat het kind zelf opzoek gaat naar een
oplossing. Als begeleider kan je het kind wel ondersteunen tijdens zijn zoektocht, om
bijvoorbeeld een conflict tussen vrienden, op te lossen.(Preventie,z.j.)
Bijvoorbeeld: Een jongen van 12 jaar had een woede-uitbarsting waardoor hij op zijn kamer
moest blijven zitten tot hij gekalmeerd was. Deze woede-uitbarsting kwam omdat hij niet
gehoorzaamde aan de verzorgers wanneer ze hem verboden hadden om te zwemmen omdat
het te koud was en dat hij moest stoppen met spelen met de blokken omwille van zijn gedrag.
De jongen schreeuwde, huilde en sloeg.
Doordat ze hem naar zijn kamer stuurden kon de jongen nadenken over wat hij verkeerd
gedaan had en zo een eigen oplossing bedenken om dit probleem op te lossen door namelijk
vergeving te vragen aan diegene die hij zonder respect behandelde.
2. Stimuleer het kind om rekening te houden met gevoelens van anderen:
Deze tip is eerder een vervolg van een andere tip die gegeven wordt op kleuterleeftijd. Die tip
luidt ‘vertel of laat het kind weten dat een ander ook bepaalde gevoelens heeft’.
31
Deze tip is noodzakelijk omdat het kind dan leert om rekening te houden met de gevoelens
van andere mensen. Op deze manier leert het kind respect te hebben voor de gevoelens van
anderen. Op kleuterleeftijd wordt deze tip nog niet volledig toegepast, dit omdat hun
inlevingsvermogen dit nog niet toelaat.(Preventie,z.j.)
Bijvoorbeeld: Een kleuter schopt op een ander kindje. Als begeleider kan je dan het volgende
zeggen: ‘je mag niet op andere kindjes schoppen want dat doet pijn en maakt verdrietig.
Wanneer iemand jou pijn doet, vindt je dat ook niet leuk. Ga maar naar het kindje en zeg
maar sorry omdat je op haar geschopt hebt.’(Preventie,z.j.)
Deze handeling is daarom nog steeds belangrijk omdat het kind deze vaardigheid nog verder
moet uitwerken. Door dit toe te passen leert het kind de effecten of gevolgen van zijn gedrag
bij anderen kennen. Dit kan men zowel bij negatieve als bij positieve gevoelens doen.
(Preventie,z.j.)
32
3 Spel en spelontwikkeling
Hieronder wordt korte het ontstaan van het gevoelensspel, voor wie dit spel bedoelt is en
enkele algemene doelstellingen besproken.
3.1 Het ontwikkelen van een gevoelensspel
Het ontwikkelen van een gevoelensspel gebeurt niet zomaar één, twee, drie. Men moet als
begeleider of ergotherapeut met een aantal belangrijke zaken rekening houden. Het spel moet
voor de kinderen een therapeutisch middel zijn dat hen kan ondersteunen bij het optimaal
zelfstandig handelen.
In dit geval willen we de kinderen ondersteunen en begeleiden door hen een gevoelensspel
aan te bieden waardoor ze hun gevoelens op een gezonde manier kunnen uiten. Hier volgt een
eenvoudig stappenplan dat gebruikt kan worden om een functioneel spel te ontwikkelen.
3.1.1 Methodiek
In enkele stappen kan men een eigen spel ontwikkelen. Deze stappen moeten allemaal
doorgenomen worden. Men moet namelijk met heel wat zaken rekening houden zoals de
doelgroep, het thema, de cultuur, de uitdaging, etc.
1. Welke spelen bestaan er:
In dit eindwerk gaat het over het ontwikkelen van een gevoelensspel voor weeskinderen. Dit
gevoelensspel zal aangepast moeten worden aan de cultuur namelijk de Namibische.
Tijdens het zoeken naar spelen die als hoofdthema ‘emoties’ hadden, kwamen er
verschillende spelen aanbod.
Enkele voorbeelden zijn:
 BLOB kaarten-emoties (jongeren)
o 48 kaarten met neutrale figuren die emoties binnen sociale interacties laat zien.
Deze kaarten motiveren jongeren om over emoties te praten.(Semmie,z.j.)
 Het EQ Babbelspel (vanaf 7 jaar)
o EQ staat voor Emotionele Intelligentie. Bij dit spel gaat het over het omgaan
met emoties. Je eigen gevoelens kunnen herkennen en gebruiken om goede
beslissingen te nemen. Maar ook empathie tonen en gevoelens waarnemen bij
anderen is een doel van dit spel.(Semmie,z.j.)
 Doos vol gevoelens (kleuters)
o Dit spel is ontworpen om de sociaal-emotionele ontwikkeling bij kleuters te
ondersteunen en is opgebouwd rond 4 basisemoties (blij, bang, boos en
verdriet). Kinderen leren op een speelse manier gevoelens (h) erkennen,
begrijpen en uiten.(Semmie,z.j.)
 Huis vol gevoelens (lagere schoolkinderen)
o Dit is een vervolg van ‘een doos vol gevoelens’. Deze is ontworpen voor het
lager schoolkind. Hier leert het kind zijn gevoelens te benoemen en (h)
erkennen en hoe deze een uitwerking hebben op hun relaties met
anderen.(Semmie,z.j.)
33
Hierboven worden maar enkele voorbeelden beschreven van spelen die gaan over emoties.
2. Weet hebben van je doelgroep
De doelgroep voor dit gevoelensspel zijn weeskinderen van 7 tot 12 jaar. Kinderen met
sociaal-emotionele problemen, die moeite hebben om hun gevoelens tot uiting te brengen.
Elk kind in dit weeshuis draagt een eigen emotioneel verhaal met zich mee. Zo is hier een
meisje (10 jaar) die beide ouders heeft verloren aan Aids. Een ander meisje (14 jaar) werd
door haar familie verstoten omdat ze een matige tot ernstige verstandelijke beperking heeft.
Een gezin van 2 jongens en 1 meisje trachtte, voordat ze in het weeshuis aankwamen, op
straat te overleven nadat de moeder overleden was en er van hun vader geen enkel spoor was.
Zo zijn er nog enkele kinderen met hun verhaal.
3. Het kiezen van een thema
Het thema van dit spel ligt eigenlijk al vast namelijk ‘gevoelens en emoties’. Op deze manier
kunnen de kinderen beter omgaan met hun eigen gevoelens en emoties en uiteraard ook met
deze van de andere kinderen. Het spel is zodanig opgebouwd dat er op verschillende vlakken
gewerkt kan worden: rond sociale vaardigheden, herkennen van emoties en gevoelens, respect
tonen voor de andere, etc.
3.1.2 Doelstellingen
Bij het ontwikkelen van een eigen spel is het belangrijk om eerst stil te staan bij ‘wat je
precies wilt bereiken met het spel’. Het formuleren van enkele doelstellingen (algemene) is de
basis van het opbouwen van een functioneel spel. De doelstellingen die geformuleerd zijn
voor dit gevoelensspel staan hieronder kort beschreven.
1. Het kind kan zijn/haar gevoelens en emoties ontdekken en de gevoelens van anderen
herkennen.
Soms kan het zijn dat een kind niet weet wat hij/zij precies voelt. Waardoor het kind niet
altijd goed weet hoe hij tegen een ander moet reageren. Door een verkeerde reactie kan er een
conflict ontstaan tussen 2 personen, terwijl dit niet de bedoeling was. Daarom is het van groot
belang dat een kind zijn gevoelens en emoties leert ontdekken, zodat ze deze in verschillende
situaties kunnen gebruiken.(H.J.,2008)
Er bestaan heel wat manieren om dit te doen, namelijk:
 Door het schrijven van een dagboek of een brief.
o Door het schrijven over de eigen gevoelens zal men merken dat ze steeds beter
hun gevoelens onder woorden kunt brengen. Op die manier leer men de eigen
gevoelens en emoties ontdekken. Schrijven over de eigen gevoelens is een heel
goede oefening.(H.J.,2008)
 Door te werken met een gevoelenskalender.
o De gevoelenskalender is eerder iets voor jongere kinderen of voor personen die
niet zo veel van schrijven houden. Het kind zal elke dag een gevoel of emotie
34
kunnen kiezen dat het best bij hem/haar past. Dat gevoel zal het kind dan onder
zijn eigen naam kleven.
 Door het spelen van een gevoelensspel.
o Het gevoelensspel bestaat uit 4 verschillende kleuren (rood, groen, blauw en
geel). Elk kleur staat voor een thema: doe-opdrachten, complimenten geven,
herkennen van verschillende gevoelens en gevoelens uit een bepaalde situaties
halen. Op deze manier komt het kind in contact met verschillende gevoelens en
leert het zijn/haar eigen gevoelens ontdekken en herkennen alsook deze van de
anderen. In het praktisch deel wordt het proces van dit spel beschreven.
2. Het kind kan zijn/haar gevoelens tot uiting brengen.
Op dit vlak zijn er heel wat moeilijkheden terug te vinden bij de kinderen. Heel wat
kinderen kunnen het gevoel of de emotie niet omschrijven. Ze zijn zich weinig bewust
over wat ze precies voelen. “Waarom voel ik me vandaag zo futloos? Ben ik verdrietig,
boos, bang?”. Dit komt niet alleen voor bij kinderen, ook volwassenen hebben af en toe te
maken met zulke gevoelens waarvan ze niet altijd de precieze oorzaak kennen. Wanneer
de oorzaak niet gekend is, is het moeilijk om er een gepaste oplossing voor te vinden.(Emotion,2013).
Het opkroppen van gevoelens en emoties is iets wat we ook vaak tegen komen bij
jongeren. Kinderen die hun gevoelens niet durven uiten naar de omgeving toe. Zoals
iedereen wellicht weet is het opkroppen van gevoelens niet zo positief. Op een bepaald
moment kan het je teveel worden waardoor al die gevoelens die je de laatste weken,
maanden opgekropt hebt, er in een keer uitkomen. De persoon die deze lading dan over
zich krijgt weet niet waar dit plots vandaan komt. Daarom is het belangrijk dat kinderen
die het moeilijk hebben om hun gevoelens te uiten, leren communiceren over wat er in
hen omgaat, hoe men zich nu voelt.(E-motion,2013).
3. Het kind kan aan de hand van dit spel een trauma verwerken.
Het verwerken van een trauma is voor een kind een langdurig proces. Elk kind koppelt
betekenis aan zijn ideeën. Kinderen hebben bepaalde verwachtingen en ideeën over de
veiligheid, hun ouders, betrouwbaarheid, etc.
Deze verwachtingen kunnen er in een korte tijd onderuit gehaald worden door een
schokkende gebeurtenis. De manier waarop het kind een trauma verwerkt is afhankelijk
van kind tot kind. Sommige kinderen zullen gelijkaardige situaties vermijden of juist
herbeleven. Heel wat emoties spelen hier een rol.
Deze kinderen zullen moeite hebben om emoties te reguleren. Om een beter zicht te
hebben op het kind en de mate waarin het kind emoties herkent zullen we een spel spelen
met die kinderen.(Plazilla,2012)
In het gevoelensspel komen er heel wat verschillende situaties aanbod die willekeurig
opgemaakt zullen worden. Als ergotherapeut is het belangrijk om te kijken naar het
gedrag en de reactie dat het kind geeft op die situatie. Op die manier kunnen we verder
35
werken met het kind en zullen we proberen om op een speelse manier het kind zijn/haar
trauma te laten verwerken.(Plazilla,2012)
36
PRAKTIJK
37
4 Cultuur in een Namibisch Weeshuis
4.1 Stageplaats: Weeshuis ‘De Ark’
In heel Namibië zijn in totaal 4 weeshuizen aanwezig waarvan ‘De Ark’ er één is. Het
weeshuis ‘De Ark’ is gelegen in een klein dorp genaamd Keetmanshoop. Dit weeshuis wordt
door verschillende organisaties gesponsord en dit is dan ook het enige inkomen waarover ze
beschikken. Zo zijn er kerken, mensen en andere organisaties - waaronder Christ’s Hope zelf die het weeshuis financieel ondersteunen.
4.1.1 Historie
1. Het verleden
Het weeshuis in Keetmanshoop is gegroeid vanuit de confrontatie met de duizenden
weeskinderen, ten gevolge van aids, eind jaren negentig. Youth for Christ (YFC) was de
eerste organisatie die actie ondernam. De toenmalige directeur van YFC Namibia heeft vanuit
die nood gehandeld en 3 weeshuizen opgericht onder de vlag van YFC.
Omdat de zorg voor deze kinderen niet strookte met de visie en missie van YFC hebben ze in
2002 een nieuwe organisatie ‘Christ’s Hope’ opgericht, weliswaar in goede verstandhouding.
Men heeft altijd de visie gehad om met plaatselijke mensen deze weeshuizen te runnen.
Omwille van gebrek aan bekwame plaatselijke mensen werden Rita en Christiaan aangesteld
als huisouders van het tehuis. Sinds enkele jaren is er een zeer goede samenwerking met de
overheid. Deze draagt mee zorg voor de wezen en probeert hen onder te brengen in
pleeggezinnen. Daarnaast geeft de overheid ook financiële ondersteuning aan de kinderen die
permanent in het weeshuis verblijven.(Boelens,N.,13 maart 2013).
2. Het heden
Op dit ogenblik verblijven er 17 kinderen, met een leeftijd van 7 tot 21 jaar, permanent in het
weeshuis. Deze kinderen zijn onderverdeeld in 2 groepen. De eerste groep bestaat uit 10
kinderen (de jongeren) met een leeftijd van 7 tot 14 jaar en de tweede groep uit 7 kinderen (de
oudere) met een leeftijd van 15 tot 21 jaar.
In het weeshuis voorziet men voor een 6-tal kinderen ook dagopvang. Dit zijn kinderen die
vooral in armoede leven. Het weeshuis betaald het schoolgeld, zodat ook zij naar school
kunnen. Na de schooluren komen de kinderen naar het weeshuis, waar ze een warme maaltijd
en, studiebegeleiding krijgen en kunnen deelnemen aan een activiteit. Na de activiteit gaan
deze kinderen naar huis.
De meeste kinderen zijn niet volledig wees maar krijgen wel de stempel van’ weeskind’.
Daarmee wordt bedoeld dat de kinderen ergens wel nog een ouder hebben maar dat daarvan
geen spoor te bekennen is. Een aantal kinderen hebben zelfs nog hun beide ouders maar deze
zijn niet capabel om in te staan voor de zorg van hun kind. Een andere reden is dat het kind
wordt verstoten door de familie omwille van zijn/haar beperkingen.
Op dit ogenblik zijn er 5 aunties (= werknemers) werkzaam in het weeshuis, waaronder 1 zich
volledig ontfermt over het administratief werk. De andere aunties helpen de kinderen bij hun
38
studies of ondersteunen het kind bij moeilijkheden, vertellen het evangelie, organiseren
activiteiten met en voor de kinderen.
De verantwoordelijken of de huisouders Rita en Christiaan, een echtpaar uit België, leiden
sinds 2005 het weeshuis. Zij fungeren als een soort van vervangende moeder en vader voor de
aanwezige kinderen.
3. De toekomst
Hun toekomstplan is om 50 nieuwe kinderen, die besmet zijn met het hiv-virus of waarvan de
ouders hiv-positief zijn, te registeren. Zij willen ook deze kinderen de kans geven om school
te lopen zoals alle andere kinderen. Het weeshuis zal aan die 50 kinderen dagopvang
aanbieden. Dit houdt in dat het betreffende kind studiebegeleiding krijgt en een warme
maaltijd kan nuttigen.
4.1.2 Visie
De algemene visie van Christ’s Hope is:
‘Working towards an AIDS-free world’
(Christ’s Hope, z.j.)
Dit betekent dat men streeft naar een aids vrije wereld door de kinderen op te vangen en hen
waarden en normen te leren met betrekking tot de manier van leven. In de toekomst willen ze
hiv-positieve kinderen de kans geven om, net als gezonde kinderen, naar school te gaan. Ze
bieden kinderen een warme maaltijd en huiswerkbegeleiding aan.
4.1.3 Missie
De algemene missie van Christ’s Hope is:
‘Bringing the life-changing message of Jesus Christ to people infected with and affected by
HIV/AIDS through discipling and care giving, presenting them perfect in Christ Jesus’
(Christ’s hope, z.j.)
4.1.4 Werking
In het weeshuis is structuur en discipline heel erg belangrijk. Dit wordt ook aan de kinderen
geleerd. Men werkt volgens een vast schema waarbinnen taken op een vooraf gepland tijdstip
worden uitgevoerd. Dergelijke werkwijze biedt aan het kind structuur en een zekere houvast.
Ter verduidelijking heb ik hieronder het schema van een gewone weekdag voorgesteld. Elke
dag wordt dit schema gevolgd, behalve in het weekend. In het weekend moeten de kinderen in
de voormiddag enkele karweien afwerken zoals het wassen van de auto’s, het zemen van de
ramen van het weeshuis, enz. In de namiddag kunnen de kinderen genieten van wat
ontspanning in de vorm van een spel (gezelschapspelen, knutselen, sport, enzovoort) of film.
Schema van een weekdag:
39
Tabel 1: Dag planning – weeshuis ‘De Ark’
Weekdag (jongeren)
5u30 – 7u
 De kinderen staan op, ontbijten en maken zich klaar om naar school te
gaan
 Devotion (meditatief moment)
 Vertrek naar school om 6u45
7u-13u
 Kinderen volgen les
 Ondertussen wordt er schoongemaakt in de kamers en worden de kleren
gewassen en gestreken
 Bereiding van de maaltijd
13-14u
 Lunch
14u-15u
 Huiswerk maken
 Studeren voor toetsen
15u-18u
 Ontspanning: activiteiten doen met de kinderen
18u-19u
 Devotion
 Zich wassen
19u-19u30
 Avondeten
19u30-20u30
20u30
 Zich rustig bezighouden met een gezelschapsspel  buiten
 2 kinderen poetsen de ruimte van de jongeren
 Tijd om te gaan slapen
In het weeshuis moeten de kinderen zich ook houden aan een aantal afspraken waarvan de
dresscode een uiterst belangrijke is. In het weeshuis wordt niet met korte rokken of shorts
rond gelopen.
Wanneer een kind ongehoorzaam is wordt het gedrag van het kind bestraft door het
bijvoorbeeld niet te laten deelnemen aan de geplande activiteit. Ook moeten de kinderen zich
kunnen verantwoorden wanneer er zich een ongewoonlijke situatie voordoet zoals te laat
thuiskomen van school. De huisouders streven ernaar om in de opvoeding van de
weeskinderen belangrijke waarden en normen mee te geven. Belangrijke maatstaven voor hun
verdere leven en toekomst.
Ook de geloofsbeleving krijgt in het weeshuis een centrale plaats. Hieraan wordt heel veel
aandacht besteed. ’s Morgens en ’s avonds wordt er in de 2 groepen ‘devotion’ (meditatief
moment) gehouden. Dit houdt in dat de kinderen met elkaar samen zitten om een Bijbeltekst
40
door te nemen. Deze tekst uit de Bijbel wordt dan vervolgens door de huisouders of aunties
wat verder uitgediept.
4.2 Functieomschrijving: ergotherapie
Ergotherapie wordt volgens het ergotherapeutenverbond als volgt omschreven:
Een ergotherapeut is een therapeut die mensen van alle leeftijdsfasen begeleidt in het
terugwinnen, verbeteren en/of in stand houden van hun functioneren in hun leer-, woon-,
werk- en ontspanningssituaties.
Hierbij gebruikt de ergotherapeut alle activiteiten/handelingen als middel die de mensen in die
situaties kunnen doen.
Doel: Het leren optimaal ZELF(-standig) HANDELEN van patiënten/cliënten
De ergotherapeut vertrekt hierbij van een onderzoek van:
 De mogelijkheden van de persoon m.b.t. het kunnen uitvoeren van dagelijkse
activiteiten/ handelingen.
 Wat de persoon en/of de mensen uit zijn omgeving belangrijk en haalbaar vinden.
(wensen en behoeften).
Na het onderzoek maakt de ergotherapeut samen met de persoon in behandeling een plan van
aanpak op (behandelplan).
Bijkomende functies van een ergotherapeut zijn:
 Advies geven aan de patiënten/cliënten en of aan de mensen uit zijn omgeving.
 Mantelzorgers aanleren hoe ze best hulp bieden aan de patiënt/cliënt.
In het weeshuis kan men als ergotherapeut op verschillende vlakken werkzaam zijn. De
meeste kinderen binnen het weeshuis hebben concentratieproblemen en zijn gedemotiveerd
om iets te bereiken in hun leven (hogere studies).
41
5 Het gevoelensspel: begeleiding, ergotherapeut, werkschema
5.1 Spelbegeleidingstechnieken
5.1.1 Voorbereidende spel
Het kind wordt zelf tot spelen gestimuleerd door het aanwezige spelmateriaal en door
aanmoediging van de ergotherapeut. Het gaat hier om spelontdekking en exploratie.
Tijdens het voorbereidende spel maakt het kind kennis met 4 basisemoties: blij, boos, bang en
verdriet, door het maken van een collage. De basisemotie ‘liefde’ komt hier nog niet aan bod.
Er wordt van het kind verwacht dat hij/zij deze emoties in verschillende tijdschriften kan
herkennen en benoemen. Dit voorbereidende spel heeft een 2-voudig doel, nl. het
herkennen/benoemen van de gelaatsuitdrukking en het leren associëren van woorden met de
basisemoties blij, boos, bang en verdrietig (bijvoorbeeld ziekte – verdriet).
5.1.2 Aanvullende spel
Tijdens de 2de techniek probeert de ergotherapeut het spel te verbreden door meer inhoud en
variatie aan te bieden.
Hier wordt van de collage overgeschakeld naar het spelen van het gevoelensspel. In dit spel
komen 4 thema’s aan bod: doe-opdrachten (geel), complimenten geven (rood), pictogrammen:
herkennen van emoties (groen) en inschatten van een reactie in een situatie (blauw).
De 4 kleuren vormen de basis van het spel. De betekenis van die kleuren kunnen na verloop
van tijd een andere invulling krijgen.
Zo zal er de laatste 3 weken niet meer gewerkt worden met alle thema’s. De oefenkaarten
voor het inschatten van een reactie in een situatie zullen verwijderd worden en er komen
andere kaarten in de plaats. Het kind zal in staat moeten zijn een eigen situatie, gelinkt aan
een bepaalde emotie, te verklaren. Op deze manier wordt het kind gestimuleerd om de
persoonlijke gevoelens en emoties op verbale wijze te uiten.
Andere aanpassingen worden verder in het eindwerk uitgelegd bij ‘Bijsturing van het
gevoelensspel’.
5.1.3 Begeleide spel
Bij het begeleide spel zullen we ons meer gaan verdiepen in de gevoelsbeleving van het jonge
kind. Door open vragen te stellen, krijgen we meer informatie over wat er zich afspeelt
binnenin het kind. Zo kunnen we het kind op een doeltreffendere manier begeleiden tijdens
het eventueel verwerken van een bepaalde situatie of beleving.
In deze fase wordt het spel overgedragen aan de andere aanwezige werknemers. Er wordt
uitgelegd hoe het spel in zijn werk gaat en er is een aanzet tot creativiteit in het gebruik van
het spel bv. door een andere betekenis te geven aan de kleuren. Naast de werking van het spel,
wordt ook het doel van het spel overgebracht aan de werknemers. Op die manier kan het spel
op een therapeutische manier gebruikt worden door anderen.
42
Er wordt ook een handleiding6 voorzien voor de begeleiders in het weeshuis. Deze
handleiding geeft informatie over het huidige spel alsook over de mogelijke variaties die
kunnen toegepast worden op het spel.
5.2 Ergotherapeut
5.2.1 De rol van de ergotherapeut
1. Beroepsrollen van de ergotherapie
 Observator
Als ergotherapeut observeert men eerst het kind om zich een totaalbeeld te kunnen
vormen. Voor het spel werden ook enkele specifieke punten geobserveerd zoals het
functioneren van het kind binnen een groep, de specifieke gedragskenmerken van het
kind, het functioneren van het kind tijdens het spel, de gevoelsbeleving van het kind,
enzovoort.
De observatiefase verschaft de ergotherapeut nuttige informatie waardoor hij/zij rekening
kan houden met de mogelijkheden/ beperkingen en de draaglast /draagkracht van het kind.
 Adviseur
De ergotherapeut als adviseur is tijdens deze stage ook van groot belang. Als
ergotherapeut kan men advies geven aan de (huis-)ouders of de zorgverleners alsook aan
het kind zelf. Zo kan men het kind adviseren over de wijze waarop hij/zij om kan gaan
met de verwerking van eigen emoties (bv. dagboek schrijven) of emoties van de anderen.
Het advies dat aan de zorgverleners gegeven kan worden is dat ze in hun omgang met de
kinderen tijd moeten nemen om te luisteren naar de noden, zorgen en moeilijkheden van
het kind en hen daarin ook moeten begeleiden en ondersteunen. Men kan dit advies ook
ondersteunen door enkele sturende tips m.b.t. de begeleiding.
 Assessor
Voor dit eindwerk werden 2 verschillende assessments geraadpleegd om een beeld te
krijgen over het gedrag, de socio-emotionele ontwikkeling, de concentratie, enz. van het
kind.
De SDQ-test is een vragenlijst m.b.t. de sterktes en zwaktes van het kind. Deze test werd
enkel aan de jongere zelf aangeboden. Deze test is een soort zelfevaluatie over de
persoonlijke sterke en zwakke kanten.
De tweede test, de CBCL, werd aan de huisouders van de kinderen gegeven. De CBCL is
een gedragsvragenlijst die verscheidene domeinen behandeld. Op die manier krijgt de
ergotherapeut uitgebreidere informatie over het kind.
 Manager
De ergotherapeut als manager. Deze rol wordt voornamelijk gebruikt om het spel te
managen en de kinderen ondersteuning te bieden tijdens het spelen van het spel.
 Teamplayer
Teamplayer is de belangrijkste rol binnen de ergotherapie. Als ergotherapeut is het
belangrijk om op een adequate manier te functioneren binnen het team. Het geven en
6
Bijlage 3: Handleiding gevoelensspel
43
krijgen van feedback speelt hier een belangrijke rol. Zo wordt er feedback gegeven aan de
huisouders over het proces van het spel en het effect van het spel op het kind. Maar ook
krijgt de ergotherapeut feedback van de huisouders. Het functioneren van de
ergotherapeut wordt ondersteund door een voortdurend onderlinge stimulerende en
bijsturende feedback .
2. Bijkomende rollen
 Voorwaardenscheppend
De ergotherapeut brengt structuur aan in tijd, omgeving en situatie. Dit doet de
ergotherapeut o.a. door structuur aan te bieden, concreet handelen, materiaal aan te
bieden en rust in te bouwen.
Het spel wordt elke week op hetzelfde tijdstip gespeeld (dag en uur) en in dezelfde
ruimte.
 Kennis laten maken met de basisemoties blij,boos, bang en verdriet
Dit kan de ergotherapeut doen op verschillende manieren o.a. door gebruik te maken
van een gevoelenskalender, het maken van een collage over de 4 basisemoties, het
maken van gevoelsmaskers, rollenspel, picto’s, enzovoort. In samenwerking met deze
kennismaking wordt ook voldoende informatie doorgegeven m.b.t. de basisemoties.
Ook kan de ergotherapeut aan het kind vragen om aan elke basisemotie een
persoonlijke gebeurtenis te koppelen.
 Sociale interactie activeren (bij samenspel gevoelensspel)
Door stille, weinig actieve kinderen te vertellen wat de andere kinderen doen en
drukke, actieve kinderen spelsuggesties te geven activeert de ergotherapeut de sociale
interactie bij het kind. Positieve bevestiging en een uitdagende prikkelende inbreng
van de begeleidende therapeut (enthousiasme, actieve deelname, beklemtoning,
gerichte vragen,..) leidt tot een intensere sociale interactie.
5.2.2 Houding van de ergotherapeut
Als ergotherapeut zal men een professionele houding aannemen. Hierbij moet de
ergotherapeut zich ook bewust zijn van zijn eigen gevoelens en emoties en de manier waarop
hij daarmee omgaat.
De volgende aspecten zijn belangrijk in de houding van de ergotherapeut tijdens de
therapiesessies:
 Kind eigen initiatieven laten nemen.
 De zelfstandige inbreng van het kind prijzen.
 Aanbieden van ondersteuning als iets niet lukt: voordoen of samen doen.
 Pauze inbouwen als het te emotioneel wordt; het kind de kans geven tot verwerking.
 Motiveer het kind om dieper in zichzelf te graven.
 Stel geen te hoge eisen en verwachtingen aan het kind.
 Vinden van een goede balans tussen emotioneel betrokken raken en het kunnen
loslaten.
 Positieve bevestiging.
 Enzovoort
44
5.3 Werkschema: proces van het spel
Het proces van het spel wordt weergegeven in een werkschema, dit om een duidelijk en
gestructureerd overzicht van het spel te krijgen. In het werkschema komen volgende
onderdelen aan bod: week, wat, doel en de gebruikte middelen m.b.t. het spel.
Van week 3 tot week 5 werd er met de kinderen enkel op woensdag gewerkt.
Van week 6 tot week 11 werd er 2 maal in de week met de kinderen gewerkt namelijk op
dinsdag en donderdag.
45
Tabel 2: Werkschema - proces van het spel
WEEK:
Wat:
Week 3
Ontwerpen van een gevoelscollage met de
4 basisemoties (blij, boos, bang en
verdriet).
Doel:
Kennismaking met de 4 basisemoties blij,
boos, bang en verdriet.
Leren (h)erkennen, benoemen en
onderscheiden van de 4 basisemoties blij,
boos, bang en verdriet.
Middelen:
 Wit blad A3-formaat met de 4
basisemoties blij, boos, bang en
verdriet
 Tijdschriften
 Stiften/ kleurpotloden
Associëren van woorden bij de basisemoties
blij, boos, bang en verdriet.
Week 4
Het creëren van hun eigen pion om te
gebruiken tijdens het gevoelensspel.
Het kind motiveren tot kennismaking met
het spel via een persoonlijke inbreng nl. het
ontwerpen van een eigen spelpion.
Week 5
Start van het gevoelensspel:
 Deze week werd enkel gewerkt met de
4 meest gekende basisemoties (blij,
boos, bang en verdriet)
Het kind leert de ruimere inhoud van de 4
basisemoties blij, boos, bang en verdriet
herkennen en ze van elkaar te
onderscheiden.
 Klei  verschillende kleuren
 Het gevoelensspel
o Thema 1: complimenten geven
(rood)
o Thema 2: doe – opdrachten (geel)
o Thema 3: herkennen van emoties
Assertiviteit, inzicht en spreekvaardigheid
(groen)
ontwikkelen om deze emoties op een verbale
o Thema 4: voorspellen van een
en non-verbale wijze te kunnen uiten
reactie in een situatie (blauw)
tegenover anderen.
 Visualiseren van de eerste 4
De emotiebeleving blij, boos, bang en
basisemoties
verdriet (4 basisemoties) bij een ander
blij, boos, bang en verdriet.
kunnen herkennen.
Zich kunnen inleven in de gevoelswereld
46
van iemand anders.
De noodzaak m.b.t. de kennis van de
emoties ontdekken.
De belangrijkheid m.b.t. het praktisch
gebruik en toepassen van de emoties
aanvoelen
Week 6
Dinsdag:
 Gevoelensspel  idem als week 5
Donderdag:
 Gevoelensspel:
 Uitbreiding van de emotiebeleving
 Toevoegen van een 5de
basisemotie: ‘liefde’
Vertrouwde spontane houding ontwikkelen
in de emotiebeleving van de reeds
aangeleerde basisemoties blij, boos, bang en
verdriet.
 Het gevoelensspel
 Visualiseren van de 5de basisemotie
‘liefde’
Basisemotie ‘liefde’ herkennen.
Emotie ‘liefde’(uiting) onderscheiden van de
overige 4 basisemoties blij,boos, bang en
verdriet.
+ doelen week 5
Week 7
(uitzonderlijk 1x in de week)
Emotie ‘schaamte’ herkennen.
 Het gevoelensspel
Donderdag:
 Gevoelensspel  idem als week 6
 Uitbreiding van de emotiebeleving
 Toevoegen van een nieuwe emotie:
‘schaamte’
Emotie ‘schaamte’ (uiting) onderscheiden
van de reeds aangeleerde emoties blij, boos,
bang, verdriet en liefde.
 Visualiseren van de emotie:
‘schaamte’
Het kind kan de emoties blij, boos, bang,
verdriet, liefde en schaamte op een adequate
manier (h) erkennen, benoemen en
toepassen in verschillende situaties.
47
+ doelen week 5 & 6
Week 8
Dinsdag:
 Gevoelensspel  Nieuwe kaarten bij
het thema ‘voorspellen van een reactie
in een situatie ‘(blauw)
 Het kind moet een eigen situatie
vertellen bij één van de emoties.
 Toevoegen van de emotie:
‘afgunst’
Omschrijven van de emoties blij, boos,
bang, verdriet, liefde en schaamte.
 Het gevoelens spel
 Aangepaste spel spelen.
Verband tussen een situatie en een
emotiebeleving (emotie blij, boos, bang,
verdriet, liefde en schaamte) duidelijk
aanvoelen.
 Visualiseren van een nieuwe emotie:
‘afgunst’
De emotiebeleving blij, boos, bang, verdriet,
liefde en schaamte gelinkt aan een
persoonlijke situatie verbaal kunnen
weergeven.
Donderdag:
 Gevoelensspel
 Uitbreiden van de emotiebeleving
 Toevoegen van de emotie:
‘eenzaam’
Week 9
Dinsdag:
 Toets:
 7 picto’s (smiley’s = voorstelling
emotie blij, boos, bang, verdriet,
liefde, schaamte en afgunst) linken
Emotie ’afgunst’ en ‘eenzaam’ (uiting)
onderscheiden van de reeds aangeleerde
emoties blij, boos, bang, verdriet, liefde en
schaamte.
Het kind kan de emoties blij, boos, bang,
verdriet, liefde, schaamte en afgunst op een
adequate manier (h) erkennen, benoemen en
toepassen in verschillende situaties.
+ doelen week 5-7
Inzicht verwerven in de voorstelling van de
emoties blij, boos, bang, verdriet, liefde,
schaamte en afgunst.
De voorstelling van bovenvermelde emoties
 Toets
 Het gevoelensspel
 Visualiseren van de emotie: ‘spijt’
48
aan de passende emotie.
Donderdag:
 Gevoelensspel
 Uitbreiding van de emotiebeleving
 Toevoegen van de emotie: ‘spijt’
via picto’s herkennen en benoemen.
Emotie ‘spijt’ (uiting) onderscheiden van de
reeds aangeleerde emoties blij, boos, bang,
verdriet, liefde, schaamte en afgunst.
Het kind kan de emoties blij, boos, bang,
verdriet, liefde, schaamte, afgunst en spijt op
een adequate manier (h) erkennen,
benoemen en toepassen in verschillende
situaties.
Luisterbereidheid ontwikkelen voor het
verhaal van een ander.
Respect opbrengen voor het verhaal van een
ander.
Week 10
Dinsdag
 Gevoelensspel
 Uitbreiding van de emotiebeleving
 Aanpassen van het spel: thema
doe-opdrachten wordt vervangen
door persoonlijke vragen.
Donderdag
 Gevoelensspel
 Uitbreiding van de emotiebeleving
 Toevoegen van de emotie:
‘negatief’
+ doelen week 5-8
Emotie ‘negatief’ (uiting) onderscheiden van  Het gevoelensspel
de reeds aangeleerde emoties blij, boos,
bang, verdriet, liefde, schaamte en afgunst.
 Visualiseren van de emotie: ‘negatief’
Het kind kan de emoties blij, boos, bang,
verdriet, liefde, schaamte, afgunst, spijt en
negatief op een adequate manier (h)
erkennen, benoemen en toepassen in
verschillende situaties.
+ doelen week 5-9
49
Week 11
Dinsdag
 Gevoelensspel
Donderdag
 Evaluatie: korte bespreking met elk
kind individueel
Zie doelen week 5-10
 Het gevoelensspel
Het kind kan op een kritische manier
reflecteren over zichzelf.
 Evaluatie
Het kind kan zelfstandig aangeven wat het
tijdens de afgelopen 2 maanden geleerd
heeft uit het gevoelensspel.
50
6 Gevoelensspel toepassen bij het kind
In dit hoofdstuk evalueer ik 3 kinderen, van ongeveer dezelfde leeftijd, die het gevoelensspel
gedurende 8 weken gespeeld hebben. Van elk kind wordt kort hun achtergrond en situatie
geschetst (hoe zij in het weeshuis terecht gekomen zijn), hun sterke en zwakke punten, de
vooropgestelde individuele doelstellingen, het behandelplan en als laatste het effect van het
spel op het kind. Omwille van de bescherming van de privacy en zwijgplicht worden in dit
eindwerk de feitelijke namen vervangen door fictieve namen.
6.1 Casus 1: Laura
Laura is een 11-jarige meisje die als baby in het weeshuis is terecht gekomen. Alvorens ze
werd overgeplaatst naar het huidige weeshuis in Keetmanshoop verbleef zij in het weeshuis in
Rehoboth. Er is weinig achtergrondinformatie over Laura noch over haar familie. De enige
informatie waarover men beschikt, is dat Laura een hiv-positief kind is en dat haar moeder
overleden is aan aids toen zij nog een baby was. Laura heeft haar moeder dus nooit gekend.
In het verleden waren er reeds 2 mogelijke adoptiemomenten voor Laura maar deze werden
afgelast omdat de sociaal werker vond dat het meisje er nog niet klaar voor was. Laura heeft
ook een leerachterstand van ongeveer 2 jaar. Hierdoor zit ze nu pas in het 4de leerjaar (4de
graad). Ze is heel vlug moe omwille van haar ziekte wat een invloed heeft op haar
concentratiemogelijkheden. Laura beschikt dan ook over een zwakke concentratie.
6.1.1 Beginsituatieanalyse
1. Socio-emotionele competenties
Laura heeft het moeilijk om rekening te houden met de gevoelens van anderen. Ze ondervindt
grote moeilijkheden om haar persoonlijke gevoelens te erkennen alsook om er op een correcte
manier mee om te gaan. Zo zal ze zich sterker voordoen dan dat ze zich in werkelijkheid
voelt. Tijdens tal van observaties gedurende verscheidene activiteiten merkte ik op dat ze
graag de touwtjes in eigen handen heeft. Ze aanvaardt moeilijk hulp van derden en lost liever
haar problemen zelf op. Ze wilt altijd de leiding nemen over verschillende spelen en kan
moeilijk werken onder gezag. Het is een heel competitief persoon, die alles wil en moet
winnen. Als ze een spel verliest dan barst ze in tranen uit of loopt ze van het spel weg. Ze is
vlug geïrriteerd wanneer er iemand iets doet dat zij niet leuk vindt ook als de reactie niet naar
haar gericht is. Ze komt erg bazig over tijdens de activiteiten en de studietijd. Laura vertoont
erg manipulatief gedrag. Zo zal ze onverwachts, zonder erkende reden, beginnen huilen om de
aandacht van de omgeving naar zich toe te trekken. In het weeshuis wordt Laura door haar
leeftijdsgenoten constant geconfronteerd met haar leerachterstand. Dit heeft een grote impact
op haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Ze heeft het moeilijk om haar problemen onder
ogen te zien en zal deze vaak ontkennen.
Maar aan de andere kant is ze vriendelijk, houdt ze van humor en helpt ze de volwassen
mensen graag met het bereiden van bijvoorbeeld een dessert.
Laura had totaal geen kennis over de basisemoties blij, boos, bang, verdrietig en liefde. Het
herkennen en benoemen van deze basisemoties verloopt bij haar daardoor erg moeizaam.
51
Sociaal-emotionele problematiek: hiv-positief
2. Sterke/ zwakke punten van het kind
 Ergotherapeut
Sterke punten
Vriendelijk
Sociaal
Gevoel voor humor
Doorzettingsvermogen
Actief
Leidersfiguur
Competitief
Zwakke punten
Moeite om gevoelens verbaal te uiten
Laaggevoeligheidsdrempel
Bazig
Concentratie en aandacht
Zelfkennis
Laag zelfbeeld
Onzeker/ beïnvloedbaar
Manipulatief
Faalangst
Weinig zelfbeheersing
 Aangegeven door het kind zelf
Sterke punten
Behulpzaam (ik help iedereen)
Leergierig (goed in school)
Sociaal (vrienden)
Zwakke punten
Minderwaardigheidsgevoel (ik ben slecht
met iedereen)
Lichte vorm van agressie (ik sla mijn
vriend)
3. Testresultaat
 SDQ-test voor de jongere zelf
Dit zijn de resultaten van de vragenlijst die Laura ingevuld heeft:
Tabel 3: Testresultaten SDQ - Laura
1.Emotinonele problemen
2.Gedragsproblemen
3.Problemen met
leeftijdsgenoten
4.Hyperactiviteit/aandachtstekort
5.Pro-sociaal gedrag
6.Impact
7.Andere
Totaal schalen 1 t/m 4: 28 ---> Norm: Pr
9
9
4
Pr
Pr
Zo
6
8
0
No
No
Legende: No = normaal Zo = zorgwekkend / borderline Pr = problematisch / klinisch
We kunnen vaststellen dat er bij Laura heel wat problemen aanwezig zijn op emotioneel,
gedragsmatig vlak en omgang met leeftijdsgenoten. De gedragsproblemen en problemen
52
met leeftijdsgenoten zijn uiterlijk waarneembaar tijdens het gevoelensspel en andere
activiteiten.
 CBCL-test voor de ouders (huisouders)
Uit deze test kon men afleiden dat Laura ernstige gedragsproblemen (wisselende gevoelens,
driftbuien, pestgedrag, enz.) heeft. De huisouder gaf aan dat Laura concentratieproblemen
heeft ( snel afgeleid, hyperactief, niet lang stilzitten, enz.) en impulsief reageert. De omgang
met jongere kinderen verloopt beter dan met leeftijdsgenoten of oudere kinderen.
Laura had een zwak zelfbeeld waardoor ze zich waardeloos of minderwaardig voelde.
Er waren geen fysieke of psychische klachten bij Laura aanwezig met uitzondering van het
feit dat ze weinig at.
6.1.2 SWOT-analyse
Sterkte (Strenghts)
o Sociaal
o Vriendelijk tegen jongere kinderen
o Actief
o Behulpzaam met volwassenen
o Leergierig
o Samen spelen
o Positieve levenshouding
Zwaktes (Weakness)
o Bazig  wilt het laatste woord hebben
o Bewustwording van zichzelf, identiteit,
persoonlijke kenmerken
o Inlevingsvermogen
o Gedrag aanpassen aan de situatie
o Benoemen en begrijpen van emoties en
bedoelingen bij samenspelen
o Concentratiemoeilijkheden
o Besef van de gevolgen van eigen
handelen naar anderen
o Emotioneel onstabiel
Kansen (Oppertunities)
o Zorg en ondersteuning van de
werknemers en huisouders
o Gevoelensspel  meer over zichzelf en
de ander hun gevoelens leren
o Zij kan naar school gaan, ook al is ze
hiv-positief
Bedreigingen (Treats)
o Deelname van kinderen van dezelfde
leeftijd. (confrontatie met haar leerachterstand)
o Ziekte (hiv-positief)  moe
o Confrontatie met het verleden 
draaglast te groot
6.1.3 Doelstellingen
1. Algemene
 Het kind kan de eigen emoties en die van anderen (h)erkennen, benoemen en begrijpen
aan het einde van de 9 weken.
 Het kind kan haar gevoelens en emoties op een adequate manier tot uiting brengen zowel
verbaal als non-verbaal tijdens het gevoelensspel.
 Het kind kan aandachtig luisteren/respect tonen naar/tegenover de andere groepsleden
tijdens de activiteiten.
53
 Het kind kan door middel van een spel haar trauma (‘s) op een adequate manier
verwerken.
2. Individuele doelstellingen voor het kind
 Lange termijn doelstellingen
o Het kind kan haar emoties op een acceptabele manier7 tot uiting brengen.
o Het kind kan op een adequate manier8 functioneren in groep.
o Het kind is zich bewust van het gestelde gedrag.
 Korte termijn doelstellingen
o Het kind kan haar negatieve en positieve gevoelens op een correcte manier
verwoorden tijdens spel momenten.
o Het kind kan aanvaardbaar gedrag vertonen tijdens elke therapiesessie.
o Het kind kan zich volop concentreren gedurende het spel9.
o Het kind is zich bewust van haar storend gedrag in de groep en gedurende het spel.
o Het kind kan zich van haar werkpunten bewust worden en bespreekbaar maken
tijdens de evaluatie momenten.
o Het kind kan zelfstandig haar positieve en negatieve eigenschappen benoemen op
het einde van 9 weken.
6.1.4 Plan van aanpak
Doelstelling:
 Het kind kan haar emoties op een acceptabele manier tot uiting brengen.
o Het kind kan haar negatieve en positieve gevoelens op een correcte manier
verwoorden tijdens spel momenten.
Plan van aanpak:
 Tijdens het uitvoeren van een opdracht of het geven van een antwoord op één van de
vragen van het spel zal ik het kind bijstaan en ondersteunen.
 Er zullen bijvragen aan het kind gesteld worden rond emoties.
 Het kind leren om haar gevoelens op een rustige manier te verwoorden.
Voorbeeld vraag: ‘Hoe zou jij reageren als iemand iets slechts over jou zegt?’
Doelstelling:
 Het kind kan op een acceptabele manier functioneren in groep.
o Het kind kan aanvaardbaar gedrag vertonen tijdens elke therapiesessie.
o Het kind kan zich volop concentreren gedurende het spel.
o Het kind is zich bewust van haar storend gedrag in de groep en gedurende het spel.
7
Acceptabele manier= het kind heeft gedurende het spel geleerd waarom emoties belangrijk zijn en hoe ze deze op een sociaal aanvaardbare
manier moet overbrengen naar anderen toe.
8
Adequate manier= het kind functioneert als een volwaardig lid van de groep en draagt bij tot het groepsgevoel.
9
Het kind loopt niet meer in het lokaal rond, luistert naar het verhaal van de ander en afwezigheid van storend
gedrag
54
Plan van aanpak:
 Als het gedrag van het kind onacceptabel is, het kind erop wijzen dat dit gedrag moet
veranderen alsook een waarschuwing geven en eventueel met straf als gevolg.
 Het kind laten weten welke gevolgen haar gedrag kan hebben op andere kinderen.
 Tips meegeven aan het kind o.a. wat te doen als ze het moeilijk heeft met iemand.
Voorbeeld tip: ‘Je kan jezelf positief bekrachtigen als je een spel verloren hebt door te zeggen
dat je de volgende keer extra je best zal doen om het spel te winnen.’
Doelstelling:
 Het kind is zich bewust van het gestelde gedrag.
o Het kind kan zich van haar werkpunten bewust worden en bespreekbaar maken
tijdens de evaluatie momenten.
o Het kind kan een positief zelfbeeld ontwikkelen tijdens het spelen van het
gevoelensspel.
o Het kind kan zelfstandig haar positieve en negatieve eigenschappen benoemen aan
het einde van het onderzoek.
Plan van aanpak:




Het kind haar positieve en negatieve eigenschappen laten opschrijven of verwoorden.
Voorbeelden geven van enkele eigenschappen (kernkwadranten).
Geven van positieve bekrachtiging.
Uitleg geven over wat werkpunten zijn en wat je aan die werkpunten kan doen.
Middel:
 Gevoelensspel  centrale middel
6.1.5 Observaties tijdens het gevoelensspel
Tijdens de observaties werd vooral gekeken naar het gedrag, de sociale interactie en de emotie
van het kind. Deze punten worden hieronder per week kort besproken.
Week 3: ‘Het maken van een collage’ (inleidende opdracht)
Er wordt verwacht van het kind dat zij op een acceptabele manier in groep kan functioneren,
dat ze de 4 basisemoties (blij, verdriet, bang en boos) in verschillende tijdschriften kan
herkennen en passende woorden zoekt bij één van de basisemoties. Deze opdracht werd
verspreid over 2 dagen.
 Gedrag
Bij de eerste opdracht vertoonde Laura veel interesse in de activiteit. Dit was zichtbaar in haar
manier van handelen, ze bladerde alle tijdschriften door, keek naar de poster, stelde vragen
over de opdracht, enzovoort. Daarnaast kwam ze ongeduldig en actief over doordat ze het
55
moeilijk had om te luisteren wat er van haar verwacht werd. Ze liep constant rond in de
ruimte en was afgeleid door het geluid van buitenaf.
Bij Laura is er ook een onvermogen aanwezig om zelfstandig te werken. Zo neemt ze de
oplossing over van haar buur en schrijft dit gewoon over (kopiegedrag). Haar zoekgedrag naar
afbeeldingen is zwak en verloopt op een traag tempo. Ze had het moeilijk om zich te
concentreren gedurende de opdracht en vertoonde een zwakke taakspanning.
Laura vindt het moeilijk om samen te werken met kinderen met functionele beperkingen. Zo
is, omwille van de functionele beperking, de relatie tussen haar en Marie onstabiel. Haar
gedrag tegenover Marie was soms onacceptabel. Laura had voortdurend kritiek op wat Marie
deed of zei. Ze lachte Marie ook herhaaldelijk uit omdat het schrijven bij haar niet vlot
verliep. Met de andere groepsleden was er wel een vlotte samenwerking aanwezig.
 Sociale interactie
Uitgezonderd de onstabiele band tussen Laura en Marie, functioneert ze goed met de andere
groepsleden. Er wordt veel gepraat en gelachen met de anderen. Vooral tijdens het zoeken
naar prenten. Bij het schrijven van woorden, werd ze plots heel erg stil en was er weinig
inspraak en interactie met de groepsleden.
 Emotieherkenning
Tijdens deze opdracht kon ik al vlug opmerken dat Laura weinig emotionele kennis heeft en
dat ze veel moeilijkheden ondervindt bij het herkennen van die emoties in een tijdschrift. Ze
bladerde elke pagina meteen door zonder aandacht te besteden aan de verschillende
gezichtsuitdrukkingen van de afgebeelde mensen.
Dit probleem werd meteen ook duidelijker bij het associëren van woorden aan een bepaalde
emotie. Ze imiteerde elk woord van de ander, zonder zelf na te denken wat haar blij, boos,
bang of verdrietig maakt. Ze had veel ondersteuning nodig tijdens deze opdracht. Ook werd er
van haar kant geen rekening gehouden met de gevoelens van anderen.
Week 4: ‘Het creëren van een eigen pion + introductie spel’
Er wordt van het kind verwacht dat zij op een creatieve manier een eigen pion kan maken uit
klei, respect toont voor het ontwerp van de ander alsook voor het materiaal en op een
aanvaardbare manier kan functioneren met de groepsleden.
 Gedrag
Tijdens deze sessie gedroeg Laura zich hyperactief, liep continu rond in het lokaal, viel de
andere kinderen lastig en kwam soms erg luidruchtig over, wat de aanzet was voor een
moeilijke sessie. Laura is een bazig type, die veel invloed kan uitoefenen op de anderen. Dit
gebeurde tijdens deze therapie ook waardoor Simon en een ander groepslid zich ook op een
hyperactieve(rondlopen, luidruchtig, beperkte concentratie, enz.) manier begonnen te
gedragen.
56
Laura begon als eerste met haar pion wat op een vlug tempo werd afgewerkt. De
basiselementen werden door haar zelfstandig gemaakt. Laura ondervindt moeilijkheden met
fijn motorische handelingen. Vooral bij het verwerken van de details in de afwerking ging het
niet zo vlot. Zo wreef ze één van de kleuren niet mooi open tot een glad oppervlak. De
afwerking van de pion werd door de ergotherapeut gedaan. Toen Laura klaar was met haar
pion liep ze rond in de ruimte en pakte alles vast terwijl er afgesproken was om alles op zijn
plaats te laten liggen. Laura heeft een heel moeilijk karakter en kan moeilijk omgaan met
gezag. Zo zal zij, na het krijgen van een opmerking, door doen met wat ze bezig was en
negeert ze de opmerking of imiteert ze de begeleidster.
Ook tijdens deze sessie werd er door Laura veel commentaar gegeven op Marie haar werk,
waardoor Marie erg stil kwam en begon te huilen.
 Sociale interactie
Ook vandaag had Laura geen problemen om met de anderen te communiceren, wat verbale
communicatie betreft. Op sommige momenten was er foute communicatie aanwezig, zo gaf
ze de andere groepsleden zelfs niet de kans om uit te praten. Ze kwam heel luidruchtig over
wat zorgde voor onrust in de groep. Haar reacties tegenover de leidinggevende en Marie
waren meestal onacceptabel. Ze is zich niet bewust van de gevolgen van haar woorden. Ze
lacht met alles wat er door de ergotherapeut of Marie gezegd wordt.
Deze keer imiteerde Laura terug de antwoorden van de anderen zonder eerst zelf na te denken
over een persoonlijk antwoord.
Week 5: Start van het gevoelensspel (blij, bang, boos & verdriet)
 Gedrag
Deze week was het gedrag van Laura erg storend. Ze prutste overal aan, toonde geen respect
voor de andere groepsleden (opjutten van de groepsleden), gedroeg zich zelfs erg dominant
als zij niet aan de beurt was. Van zodra het haar beurt was, veranderde het dominante gedrag
meteen in een onzekere houding. Ze had het moeilijk om zelfstandig te antwoorden op de
vragen. De antwoorden werden nu ook weer geïmiteerd van de anderen.
Ze was ook niet instaat om hulp te vragen aan derden als iets haar niet zo goed lukt zoals bv.
bij het lezen van een situatie.
Haar aandacht en concentratie vertoonden een vooruitgang ten opzichte van de vorige 2
weken. Ze bleef geconcentreerd bij de les en luisterde aandachtig naar de ergotherapeut.
Laura heeft het moeilijk om verschillende zaken, die verkeerd of eerder negatief zijn, toe te
geven. Zo ontkende ze dat ze tijdens het spel memory vals had gespeeld terwijl het duidelijk
zichtbaar was.
 Sociale interactie
De communicatie met de andere groepsleden verliep deze week beter. Af en toe hield ze geen
rekening met de gevoelens van anderen waardoor haar woorden kwetsend overkwamen. Zij is
zich daar zelf niet eens van bewust. Voor haar is dit eerder als grap bedoeld.
57
Als ze uiteindelijk de moed gevonden had om hulp te vragen, deed ze dit bij de ergotherapeut
maar niet bij de andere kinderen.
 Emotieherkenning
Bij Laura is het moeilijk te achterhalen hoe ver haar emotionele kennis strekt. Ze laat zich niet
kennen en lacht vaak de dingen weg.
Toen ik de groep vroeg om de 4 besproken emoties van 2 weken geleden eens te vernoemen,
kon Laura er maar 2 van verwoorden. De andere twee wist zij niet meer.
Week 6: Gevoelensspel (liefde)
DINSDAG
 Gedrag
Laura doet zich sterker voor dan dat ze in werkelijkheid is. Als de anderen aan het woord zijn
dan zal Laura zomaar het antwoord geven, maar wanneer zij aan de beurt is dan is ze bang en
onzeker om een antwoord te geven of om iets uit te voeren. Deze angst en onzekerheid is dan
duidelijk zichtbaar in haar lichaamshouding. Ze draait haar hoofd weg van de groep en
verstopt zich achter haar stoel of achter haar handen. Omdat alle andere kinderen wel een
antwoord kunnen geven op de vragen, wordt Laura zich juist op zo’n moment bewust van
haar achterstand. Daardoor gedroeg ze zich tijdens de therapie ook op een ongepast wijze. Ze
prutste aan alles dat in haar buurt lag, liep constant rond in de ruimte en had weinig
concentratie.
 Sociale interactie
Op vlak van haar communicatie met de groepsleden is niet veel op aan te merken. Enkel blijft
het moeilijk voor Laura om op een acceptabele wijze te functioneren met Marie. Ze geeft
constant commentaar op alles wat Marie doet of zegt.
Ook het omschrijven van een gebeurtenis verloopt niet vlot, waardoor dit werd overgenomen
door een ander groepslid.
 Emotieherkenning
Laura heeft een beperkte kennis over de emoties. Ze kan ze niet correct herkennen en
benoemen. Wel kan ze de vier basisemoties (blij, boos, bang en verdrietig) opsommen maar
nog niet toepassen in de praktijk.
Het inschatten van de reactie en emoties bij het lezen van een situatie is voor haar ook nog te
moeilijk. Ze heeft nood aan ondersteuning van de groep.
We kunnen dus concluderen dat haar inlevingsvermogen heel erg zwak is. Dit is ook te
merken in het gedrag dat zij uitoefent tegenover de anderen.
58
DONDERDAG
 Gedrag
Ze startte deze sessie met een goede concentratie en aandacht. Ook haar gedrag was positief.
Op een bepaald moment, door een onverklaarbare reden, kreeg haar humeur een negatieve
wending.
Ze ging met haar hoofd op tafel liggen en luisterde niet naar wat er gezegd of gevraagd werd.
Haar concentratie was zwak en ze werd voortdurend afgeleid door een wespennest die men
had ontdekt. Tijdens het spelen van het memoryspel kwam ze ongeïnteresseerd over, ze
draaide de kaarten gewoon om zonder de plaats in haar gedachten op te slaan.
Bij het benoemen en het herkennen van een emotie (groene kaarten), imiteerde ze enkel de
emotie terwijl dit niet de opdracht was. Ze zorgde voor onrust in de groep en toonde opnieuw
geen respect voor de begeleider.
Na het afronden van het spel, begon Laura plots te huilen.
 Sociale interactie
Er was een beperkte interactie met de anderen. Ze was heel erg stil. Hiervoor waren
verschillende redenen mogelijk: ze was moe, voelde zich emotioneel niet goed, enzovoort. Ze
wilde niet vertellen waarom ze was beginnen wenen.
Tijdens de opdrachten las ze onaandachtig de kaarten verschillende keren opnieuw maar nam
geen initiatief om hulp te vragen.
 Emotieherkenning
Het herkennen van de emoties verliep vandaag al vlotter. Het lukt haar al om de smiley
(picto’s) te herkennen en correct te benoemen. Bij de situaties dacht ze nu eerst na vooraleer
ze een impulsief antwoord gaf. Haar antwoorden waren kort omdat ze nog steeds moeite heeft
met het uitleggen van een situationele omschrijving.
Week 7: Gevoelensspel (schaamte)
Laura was deze week niet aanwezig omwille van persoonlijke redenen. Ook werd het spel
maar 1 keer in de week gespeeld.
Week 8: Gevoelensspel (afgunst & eenzaam)
DINSDAG
 Gedrag
In het begin kwam ze heel onzeker, lui en vermoeid over. Ze lag met haar hoofd op haar
armen. Na een kwartier werd Laura actiever en werkte ze goed mee. Ze wilde constant
antwoorden en stak daarvoor haar vinger in de lucht en wachtte tot ze aan de beurt was. Als
iemand anders eerst mocht antwoorden, veranderde haar gelaat onmiddellijk in een boze of
ontgoochelde gezichtsuitdrukking. Dit was wel van korte duur. Haar aandacht en concentratie
59
waren uitstekend. Ze maakte een grote positieve evolutie in haar gedrag in vergelijking met de
voorbije weken.
Ze gedroeg zich rustiger en haar dominante gedrag tegenover de anderen was afgenomen.
Ze bleef tegen elk groepslid vriendelijk. Ze ging ook met iedereen geduldig om en gaf hen tijd
om te antwoorden.
 Sociale interactie
Het was positief dat Laura met elk groepslid goed communiceerde maar soms was het te
overvloedig en te luid. Daardoor was het moeilijk om het groepslid die aan het woord was te
begrijpen.
Laura nam deze week zelf initiatief om bij de opdrachten hulp en uitleg te vragen. Ze luisterde
aandachtig naar de gegeven info. Het verwoorden van een situatie ging al iets vlotter maar het
blijft nog steeds heel beknopt.
 Emotieherkenning
De eerste emoties (blij, bang, boos & verdriet) zijn door Laura al goed gekend en deze
worden ook vlot herkend en benoemd. Soms is ze nog te onzeker van zichzelf om een emotie
te herkennen. Hierdoor begint ze te twijfelen en mist ze vaak. Ze heeft veel nood aan
ondersteuning van de triggers. Bij het herkennen en benoemen van de smiley zoekt zij hulp en
associatie bij de visualisatie van de voorbeeldprenten van de reeds geleerde emoties.
DONDERDAG
 Gedrag
Ook deze dag was haar gedrag heel positief. Haar houding en gedrag naar Marie toe is heel
veel veranderd gedurende de laatste dagen. Ze respecteert haar voor wie ze is en motiveert
Marie om actief deel te nemen aan de activiteit. Ze blijft hulp vragen als ze die nodig heeft en
luistert aandachtig naar de antwoorden van de anderen. Af en toe was ze wel even afgeleid
maar dit was niet storend en het was van korte duur. Ze bleef nu stil zitten maar toch kan ze
nog niet overal afblijven.
Er schuilt wel nog altijd een onzeker meisje in haar als zij moet antwoorden. Ze durft nog niet
met volle moed meteen een antwoord geven.
 Sociale interactie
De communicatie onderling verliep vlot en positief. Er werd zelfs met Marie
gecommuniceerd. Laura was in de opdrachten van de anderen geïnteresseerd en probeerde
deze dan ook zelfstandig te lezen. Het lezen en begrijpen van wat er van haar verwacht werd
ging vlot. Soms moest er nog wat ondersteuning gegeven worden maar Laura deed alles
grotendeels op zelfstandige basis.
60
 Emotieherkenning
Net als dinsdag had ze nood aan de triggers om een antwoord te kunnen geven op de vragen.
Er was nog niet veel veranderd in vergelijking met dinsdag uitgezonderd dat ze haar inzette
om de nieuwe emotie te kennen en deze te herkennen in de opdrachten.
Week 9: Gevoelensspel + korte toets emoties (spijt)
DINSDAG (Toets)
 Gedrag
Ze nam meteen plaats waar er een toets lag. Ze las eerst de vraag en bekeek de verschillende
smiley’s aandachtig. Tijdens het maken van de toets keek Laura vooral kwaad. Zo was ze het
lokaal binnen gekomen. Ze voelde zich geïrriteerd door Marie die al klaar was en zich op een
rustige manier bezighield met het spel. Ze gaf aan dat Marie moest stoppen. Dit was onterecht
want het was niet storend voor de anderen.
Laura reageerde kwaad op alles wat een ander zei. Haar stemvolume steeg en ze zwaaide met
haar potlood in de richting van het groepslid dat ze aansprak. Ze had het moeilijk om op een
gepaste en rustige manier te reageren tegen de anderen en daardoor functioneerde ze niet zo
goed in de groep. Ze toonde geen respect voor de verhalen van anderen. Zo begon ze met een
voor iemand gevoelige situatie die heel serieus verteld werd te lachen. Toen ze een opmerking
kreeg over haar ongepast gedrag bood ze niet eens haar verontschuldigingen aan.
Na het afsluiten van het spel begon Laura net als 2 weken geleden te huilen maar opnieuw
vertelde ze niet waarom. Ze gaf via knikkende bewegingen met haar hoofd instemmende
antwoorden op de vragen die ik stelde. Hieruit kon ik afleiden dat ze het in het weeshuis
moeilijk heeft omdat ze teveel met haar leerachterstand geconfronteerd wordt.
 Sociale interactie
In het begin werd niet veel contact gezocht met de andere kinderen. Laura ondervindt nog een
grote moeilijkheid in het verwoorden van haar positieve en negatieve eigenschappen.
Vandaag was de samenwerking tussen Laura en Marie heel slecht. Er werd constant en
wisselend commentaar op elkaar gegeven.
 Emotieherkenning
Uit de subjectieve test merkte ik op dat ze de 5 basisemoties al goed beheerst en dat ze inzicht
verwerft in het zoeken naar de betekenis van de andere gezichtsuitdrukkingen. Sommige
gelijkaardige afbeeldingen kon ze niet van elkaar onderscheiden.
Tijdens het spel lukt het haar vlot om de emoties te herkennen maar ze gaat de uitdaging nog
niet aan om spontaan te zoeken naar een andere emotie. Ze houdt zich vast aan de geleerde
emoties.
Het verbaal uiten van haar persoonlijke emoties en gevoelens lukt haar nog steeds niet.
61
DONDERDAG
 Gedrag
In het begin van het spel vertoonde ze een positief gedrag. Ze hield zich rustig en
geconcentreerd. Op een bepaald moment nam ze het storende gedrag van Simon over. Ze
beschreef de kaarten totaal anders dan wat er in werkelijkheid op stond. Ze begon met alles te
lachen wat gezegd werd en nam niets serieus. Ze toonde weinig respect voor mij als
ergotherapeut. Ze nam een dominante houding aan tegenover de ander en gaf kritiek op hun
gedrag en antwoorden.
Het was een moeilijke dag om met Laura te werken maar na een stemverheffing werd ze
meteen stil en gehoorzaamde ze plots. Op dat moment schaamde ze zich voor haar gedrag
want ze verstopte zich weer achter haar handen en draaide haar hoofd weg. Bij de vraag of ze
vond of haar gedrag aanvaardbaar was, antwoordde ze meteen dat dit niet het geval was. Ze
was zich dus bewust van haar onaanvaardbaar gedrag.
 Sociale interactie
In vergelijking met dinsdag was er een betere samenwerking tussen Laura en Marie
herkenbaar maar nog niet zo goed als de week ervoor. Haar woordgebruik tegenover de
andere groepsleden was niet altijd positief te noemen. Buiten haar woordgebruik was er een
vlotte communicatie en een goed oogcontact.
 Emotieherkenning
Tijdens het spel verliep de emotieherkenning heel erg vlot. Van het moment dat er op een
vraag dieper werd ingegaan, klapte Laura volledig dicht en vond ze het moeilijk om een
antwoord te geven.
Deze keer kon Laura wel een persoonlijke situatie vertellen waarin ze zich blij voelt. Hierin
vertelde zij dat ze zich blij voelt als haar familie haar komt halen om op vakantie te gaan. Dit
is volgens mij een van Marie geïmiteerde situatie want Laura heeft geen familie. Met familie
kan wel ‘het huis waar ze nu verblijft’ bedoeld worden.
Dit kan een manier voor Laura zijn om haar situatie en moeilijkheden te verwerken.
Week 10: Gevoelensspel
DINSDAG
 Gedrag
Laura haar gedrag was erg positief. Ze kon in een discussie op een gepaste manier reageren.
Ze deed dit op een rustige manier en zonder stemverheffing. Dit was de eerste keer dat zij op
een rustige manier kon reageren in een discussie.
Opvallend was ook de adequate samenwerking met Marie. Ze konden het goed met elkaar
vinden en hielpen elkaar.
Op een bepaald moment zei Marie het antwoord van het voorbeeldpictogram wat Laura
helemaal niet plezant vond. Ze kon dit op een rustige aanvaardbare manier aan Marie
communiceren.
62
Bij het zelfstandig beantwoorden van de emoties had Laura nog nood aan de
voorbeeldpictogrammen die aan het bord hingen.
 Sociale interactie
De onderlinge communicatie verliep op een vlotte manier. Laura toonde veel respect naar de
andere groepsleden toe en kon met elke groepslid goed samenwerken. Laura had ook oor voor
de verhalen van de anderen. Op een bepaald moment wilde Laura, Simon helpen bij het
vertellen van een persoonlijk verhaal rond verdriet. De situatie wist zij nog goed weer te
geven maar het ging wel over een andere emotie. Het was wel positief dat ze een ander
probeerde te helpen.
 Emotieherkenning
Tijdens het spel kon Laura de emoties correct herkennen, benoemen en begrijpen. Soms
gebruikt ze de voorbeeldpictogrammen als ondersteuning maar dit wordt steeds minder en
minder. Laura vertoonde een actieve bijdrage bij het benoemen van een emotie als een ander
het niet kon omschrijven.
De emoties blij, bang, boos, verdriet, spijt en verliefd worden door Laura vlot herkend. De
herkenning van de emoties eenzaam en negatief verlopen iets minder vlot en vragen nog wat
oefening. ‘Afgunst’ wordt af en toe herkend omdat Laura soms nog vergeet wat het betekent.
DONDERDAG
 Gedrag
Net als afgelopen dinsdag was haar gedrag terug positief te noemen. Opnieuw werd er op een
acceptabele manier geluisterd naar de verhalen van elkaar. Ze kon op een verantwoorde en
aanvaardbare manier functioneren in de groep. Ze nam een correcte werkhouding aan door
een juiste zichthouding op haar stoel aan te nemen. Ze had het wel wat moeilijk om zich te
concentreren op haar eigen vragen. Toen Laura een persoonlijk verhaal moest vertellen nam
zij meteen een gesloten houding aan en kwam zij erg verlegen over door haar gezicht weg te
draaien en te wriemelen aan haar handen. Zelfreflectie blijft voor haar moeilijk en wordt dus
nog een werkpunt.
 Sociale interactie
Er werd met alle groepsleden op een aangename manier gecommuniceerd. Laura reageerde op
een gepaste manier als iemand haar een vraag stelde. Maar zelf kon zij moeilijk een eigen
antwoord vinden op die vragen. Zo kon ze geen positieve punten van haar zelf vertellen
zonder dat ze een reeks voorbeelden kreeg. Ze bleef telkens de antwoorden imiteren van
iemand anders.
 Emotieherkenning
Laura maakte positieve vorderingen in het herkennen van de emoties. Er wordt zelden nog
een foutje gemaakt. Het foutief antwoorden gebeurd meestal bij een onduidelijke pictogram.
De gevoelens blij, bang, boos, verdriet, spijt, verliefd en afgunst worden goed herkend. Het
vertellen van een persoonlijk verhaal gebeurd maar, wel op een oppervlakkig manier.
63
Week 11: Gevoelensspel + evaluatie
Op donderdag werd met elk kind apart een korte bespreking gehouden. In dit moment kon het
kind met eigen woorden omschrijven wat het geleerd heeft uit het spel en hoe zij/hij dit
ervaren heeft.
DINSDAG
 Gedrag
Laura was vandaag heel vrolijk en er werd op een aannemelijke manier samengewerkt met de
andere groepsleden. Ze ging op een positieve wijze om met elk groepslid apart en vertoonde
een grote betrokkenheid tot het spel. Laura lachte vaak vandaag wat erg positief is want dit
zorgde voor een goede groepssfeer. Op een bepaald moment lachte Laura met Marie haar pion
omdat deze een oog verloor. Met dit incident werd continu gelachen waardoor Marie erg
emotioneel geladen werd. Ze begon te huilen en weigerde om nog deel te nemen aan het spel.
Laura probeerde haar op te vrolijken door haar te vertellen dat dit niet zo erg was en dat het
trouwens te herstellen was. Laura leerde hier om andere leeftijdsgenoten te helpen bij hun
moeilijkheden.
 Sociale interactie
Laura luisterde op een vlotte manier naar de andere groepsleden. Ze had het naar haar zin en
er werd tijdens het spel vaak gelachen. Dit zorgde voor een goede groepssfeer. Ze praatte op
een rustige manier met de andere groepsleden waaronder ook Marie. Er was een uitstekende
samenwerking met Marie en de communicatie verliep goed tussen hen. Laura had geen
problemen meer om een ander een compliment te geven. Ze deed dat zelfs op een heel
spontane manier zonder er lang bij na te denken. De onderliggende betekenis van ‘het geven
van complimenten’ was voor Laura nu heel duidelijk.
 Emotieherkenning
Laura had geen nood meer aan ondersteuning van de pictogrammen bij het benoemen en
herkennen van de basisemoties. Dit gebeurde correct en vlot met uitzondering van de laatst
aangeleerde emoties. Ze begreep de betekenis van de emotie wel maar had nog wat moeite
met de herkenning en benoeming. Ze kan ook al heel vlot, met verbale verwoording, een
emotie linken aan een situatie of gebeurtenis.
DONDERDAG (Bespreking)
Laura had veel tijd nodig om haar beleving m.b.t. de sessies te verwoorden. Ze leek
beschaamd om te vertellen hoe ze de sessies met het gevoelensspel had ervaren. Ze draaide
haar hoofd weg en keek naar beneden. Na wat aansporing door het stellen van vragen werd
Laura extraverter en begon spontaan te vertellen hoe ze de begeleiding had beleefd en wat ze
eruit had geleerd.
64
6.1.6 Effecten van het spel op het kind
1. Evolutie van het kind
Laura heeft gedurende mijn onderzoek enorme vooruitgangen geboekt tijdens het spelen van
het spel. Uit de testresultaten - die u vindt onder punt 3 - blijkt dat het kind voornamelijk
gedragsproblemen had. Ze kon moeilijk samenwerken met leeftijdsgenoten, gaf ongepaste
reacties naar anderen toe, kampte met concentratieproblemen, ondervond problemen bij het
uiten van de eigen emoties en gevoelens, enzovoort.
Tijdens de observaties waren er merkwaardige, positieve evoluties waarneembaar. De
samenwerking met de leeftijdgenoten verliep op het einde zonder enig conflict en er werd
rekening gehouden met de gevoelens van anderen. Ze gedroeg zich fatsoenlijk tegenover
andere kinderen en communiceerde op een aanvaardbare manier. Na het spelen van het spel
wist Laura hoe ze op een sociaal gewenste manier kon functioneren in een groep.
Het kind maakte op emotioneel vlak ook een positieve evolutie door. In het begin van de
therapie wist het kind niets over emoties, noch waarom deze belangrijk waren. Na mijn
onderzoek kan ik vaststellen dat het spel een positieve invloed gehad heeft op het kind, omdat
ze nu verschillende emoties kan herkennen, benoemen en begrijpen. Het bespreekbaar maken
van persoonlijke ervaringen verliep nog niet zo vlot. Dit kwam bij haar pas tijdens de laatste
week op gang.
2. Zelfreflectie
De zelfreflectie gebeurde aan de hand van een korte individuele bespreking met het kind. De
zelfreflectie bij Laura verliep erg moeizaam, ze toonde net zoals tijdens het onderzoek
schaamte om over zichzelf te praten. De zelfreflectie moest gebeuren door middel van
vragenstelling omdat ik enkel op deze manier kon weten wat het kind zelf geleerd heeft.
‘ik heb over verschillende emoties geleerd, hoe ik deze kan herkennen, benoemen bij mezelf
en de anderen. Ik leerde ook om op een betere manier om te gaan met Marie en respect te
tonen voor iedere persoon. Het spel was leuk om te spelen en het heeft mij veel bijgeleerd
omtrent emoties. Door het spel weet ik nu ook dat het goed is om over je problemen te praten
of om anderen te helpen en te ondersteunen als zij het moeilijk hebben’(Laura(L.S.)).
3. Bereikte doelen
Doelstelling
B10
NB11
Lange termijn doelstelling
Het kind kan haar emoties op een acceptabele manier12 tot uiting brengen.
X
Het kind kan op een adequate manier13 functioneren in groep
X
10
B= Bereikt
NB= Niet Bereikt/kind evolueert positief
Acceptabele manier= het kind heeft gedurende het spel geleerd waarom emoties belangrijk zijn en hoe ze deze op een sociaal aanvaardbare
manier moet overbrengen naar anderen toe
13
Adequate manier= het kind functioneert als een volwaardig lid van de groep en draagt bij tot het groepsgevoel
11
12
65
Het kind kan bewustwording van zichzelf ontwikkelen.
X
Korte termijn doelstelling
Het kind kan haar negatieve en positieve gevoelens op een correcte manier
verwoorden tijdens spel momenten.
X
Het kind kan gewenst gedrag vertonen tijdens elke therapiesessie.
X
Het kind kan zich volop concentreren gedurende het spel.14
X
Het kind is zich bewust van haar storend gedrag in de groep en gedurende het spel.
X
Het kind kan zich van haar werkpunten bewust worden en deze bespreekbaar maken
tijdens evaluatie momenten.
Het kind kan zelfstandig haar positieve en negatieve eigenschappen benoemen op het
einde van het onderzoek.
X
X
Er werden bij Laura 2 doelstellingen niet bereikt. Laura heeft na verloop van het spel nog
moeite om zich totaal bewust te worden van zichzelf vooral op vlak van de eigen identiteit.
Hierdoor is het voor haar ook moeilijk om op een zelfstandige wijze enkele positieve en
negatieve eigenschappen te benoemen. De andere doelstellingen zijn allemaal bereikt. Laura
moet de bereikte doelstellingen onderhouden zodat ze niet terugvalt in haar oude
gedragspatroon.
14
Het kind loopt niet meer in het lokaal rond, luistert naar het verhaal van de ander en afwezigheid van storend
gedrag.
66
6.2 Casus 2: Marie
Marie is een 12-jarige Namameisje die samen met haar jongere zus (11) 7 jaar geleden in het
weeshuis ‘De Ark’ in Keetmanshoop aankwam. Hun moeder is aan TBC gestorven toen beide
meisjes nog heel jong waren. Tijdens de ziekte van hun moeder verbleef de vader al bij een
andere vrouw. Na het overlijden van de moeder moesten de meisjes bij hun vader gaan
wonen. De nieuwe vriendin van hun vader moest niets hebben van de meisjes waardoor ze
door hun vader verwaarloosd werden. Op die manier zijn ze in het weeshuis terecht gekomen.
Toen Marie in het weeshuis aankwam, had ze niets van fatsoennormen. Zo wist ze
bijvoorbeeld niet wat een toilet was. Als ze haar behoefte moest doen, deed zij dit buiten.
Al deze fatsoennormen moesten haar aangeleerd worden.
Marie is een kind dat vermoedelijk aan ‘het syndroom van Asperger’ lijdt. We kunnen dit niet
met zekerheid zeggen omdat het nooit definitief gediagnosticeerd werd. Toch zijn er veel
kenmerken van ‘het syndroom van Asperger’ zichtbaar (bijvoorbeeld: verzamelen van
afvalmateriaal, herhaalde stereotype patronen van gedrag15, beperking in sociale interactie).
Naast ‘het syndroom van Asperger’ lijdt Marie aan faalangst wat heel duidelijk bij haar
merkbaar is. Zo zal ze niet deelnemen aan bepaalde activiteiten omdat ze denkt dat ze het niet
kan. Ook verandert haar gedrag in negatieve zin als ze een wedstrijd verliest. Ze leeft vaak in
haar eigen wereldje en heeft haar eigen fantasie. Ze is heel erg creatief en creëert
verscheidene dingen uit papier of afval-materiaal. Ze heeft heel veel moeite om met anderen
te communiceren en om haar gevoelens te uiten. Ze kan ook moeilijk haar gedachten op
verbale wijze uiten. Ze speelt meestal alleen. Ze kan met anderen samen spelen maar dan is er
weinig sociale interactie.
6.2.1 Beginsituatieanalyse
1. Socio-emotionele competenties
Marie is een vriendelijk meisje dat iedereen zal helpen. Ze is vooral iemand die rustig alleen
speelt en in haar eigen fantasiewereld vertoeft. Soms praat ze tegen zichzelf over vroeger toen
niemand haar wilde hebben. Op dat moment beseft zij niet dat de anderen haar ook kunnen
horen. Ze verzamelt vooral afvalmateriaal wat een kenmerk is van het syndroom van
Asperger.
Situaties waarin ze kan falen of geconfronteerd wordt met ietswat ze niet kan, zal Marie
vermijden of meteen zeggen dat ze dit niet kan. Ze heeft een laagzelfbeeld en komt soms
onzeker over. Ze heeft ook weinig zelfvertrouwen en zal niet vlug een uitdaging aannemen.
Ze speelt liever op ‘safe’.
Op vlak van het emotionele heeft ze weinig kennis over de verschillende emoties. Ook bij het
zoeken naar afbeeldingen over de 4 basisemoties heeft Marie veel sturing en ondersteuning
nodig. Ze ondervindt heel wat moeilijkheden bij het herkennen en benoemen van de emoties.
Marie heeft veel positieve bekrachtiging nodig als er iets van haar verwacht wordt. Ze
ondervindt moeite bij het verbaal uiten van haar gevoelens naar anderen toe alsook bij het
omschrijven van een onaangenaam gedrag.
15
Vastzitten aan specifieke niet-functionele routines of rituelen en herhalende motorische maniërismen
(fladderen).
67
Op sociaal vlak kan ze functioneren in groep maar dan is er weinig sociale interactie met de
groepsleden. Er is weinig tot geen communicatie met de anderen en ze zal ook niet voor haar
eigen mening opkomen. Zo zal ze zichzelf ook niet verdedigen als iemand haar beledigt.
Tijdens individuele momenten kan Marie volledige verhalen vertellen en is ze heel extravert.
Socio-emotionele problematiek: faalangst, verdriet en syndroom van Asperger
2. Sterkte/zwakte punten van het kind
 Ergotherapeut
Sterke punten
Vriendelijk
Creatief
Behulpzaam
Motivatie
Gehoorzaam
Rustig
Actief
Zwakke punten
Moeite om gevoelens verbaal te uiten
Concentratie en aandacht
Sociale vaardigheden (communicatie,
volume,…)
Empathie
Expressie ( monotone gelaatsuitdrukkingenemotie)
 Aangegeven door het kind zelf
Sterke punten
Behulpzaam (andere helpen, schoonmaak)
Sportief (dans)
Creatief
Leergierig (school)
Zwakke punten
Omgaan met andere (mensen die haar boos
maken)
Moeilijkheden omtrent uiten van gevoelens
en emoties
Communiceren met andere
Herkennen van gevoelens bij anderen
3. Testresultaten
 SDQ-Test voor de jongere zelf
Dit zijn de resultaten van de vragenlijst die door Marie werd ingevuld:
Tabel 4: Testresultaten SDQ - Marie
1.Emotinonele problemen
2.Gedragsproblemen
3.Problemen met
leeftijdsgenoten
4.Hyperactiviteit/aandachtstekort
5.Pro-sociaal gedrag
6.Impact
7.Andere
Totaal schalen 1 t/m 4: 19 ---> Norm: Pr
7
2
6
Pr
No
Pr
4
10
5
4
No
No
Pr
Legende: No = normaal Zo = zorgwekkend / borderline Pr = problematisch / klinisch
68
Hier kunnen we vaststellen dat de problemen op emotioneel vlak en sociaal vlak (omgang met
leeftijdsgenoten) problematisch zijn wat ook tijdens de observaties meteen zichtbaar was. Het
kind gaf zelf aan dat dit een grote impact op haar leven heeft.
 CBCL-test voor de ouders (huisouders)
Bij Marie werden naast gedragsproblemen ook nog socio-emotionele problemen vast gesteld.
Marie had moeite om stil te zitten, werd vlug afgeleid en gedroeg zich impulsief. De omgang
met andere kinderen (leeftijdsgenoten en familieleden) was niet altijd optimaal wat zich
meestal uitte in onderlinge ruzie.
Op socio-emotioneel vlak speelde Marie beter alleen dan in groep en voelde ze zich angstig
om iets fout te doen. Ze streefde de perfectie na. Soms gaf ze aan dat niemand van haar hield
en dat anderen haar wilden pesten. Ze was erg teruggetrokken en maakte zich vaak zorgen,
vooral als iets in de dagindeling veranderde.
De huisouder gaf ook aan dat het kind soms vreemd gedrag stelde en bepaalde handelingen
herhaalde zoals het maken van vreemde kreten en de handen onder de oksels houden.
6.2.2 SWOT-analyse
Sterkte (Strenghts)
o Vriendelijk
o Actief
o Behulpzaam
o Leergierig
o Creatief (zingen, dansen, knutselen, etc.)
o Positieve levenshouding
o Verantwoordelijk en respectvol
o Luisterend oor
o Zachtaardig
Zwaktes (Weakness)
o Inlevingsvermogen
o Moeilijk om emoties verbaal tot uiting te
brengen
o Minderwaardigheidsgevoel  neemt
alles van de kinderen heel serieus
o Weinig zelfvertrouwen
o Kan niet voor zichzelf opkomen
o Moeilijk om met anderen te
communiceren en samen te spelen.
(moeilijke omgang met anderen)
o Concentratie
Kansen (Oppertunities)
o Zorg en ondersteuning van de
werknemers en huisouders
o Gevoelensspel  leren over de
verschillende emoties en gevoelens
Bedreigingen (Treats)
o Deelnemende kinderen nemen haar niet
serieus en wordt uitgelachen  zal een
gesloten houding aannemen.
o Confrontatie met het verleden 
draaglast te groot
o Haar jongere zus die haar kleineert
(slechte relatie)
69
6.2.3 Doelstellingen
1. Algemene doelstellingen
 Het kind kan de eigen emoties en die van anderen (h)erkennen, benoemen en begrijpen na
9 weken.
 Het kind kan haar gevoelens en emoties op een adequate manier tot uiting brengen zowel
verbaal als non-verbaal tijdens het gevoelensspel.
 Het kind kan aandachtig luisteren/ respect tonen naar/tegenover de andere groepsleden.
 Het kind kan door middel van een spel haar trauma (‘s) op een adequate manier
verwerken.
2. Individuele doelstellingen voor het kind
 Lange termijn doelstellingen
o Het kind kan haar sociale vaardigheden verbeteren binnen 9 weken en deze
onderhouden.16
o Het kind kan haar eigen gevoelens op een duidelijke manier verbaal verwoorden
tijdens het gevoelensspel.
o Het kind heeft inzicht verworven in de gevoelswereld van anderen.17
o Het kind kan haar zelfvertrouwen verhogen.
 Korte termijn doelstellingen
o Het kind kan zelfstandig en op een spontane manier een gesprek voeren met
anderen tijdens het gevoelensspel.
o Het kind kan deelnemen aan een groepsgebeuren.
o Het kind kan op een aangename manier omgaan met leeftijdsgenoten.
o Het kind kan haar gevoel op een duidelijke manier voor anderen omschrijven.
o Het kind heeft voldoende zelfkennis om haar gevoelens /emoties te omschrijven.
o Het kind kan op een adequate manier omgaan met haar eigen gevoelens.18
o Het kind kan rekening houden met de gevoelens van anderen.
o Het kind herkent de emoties bij anderen en kan hierop adequaat inspelen.19
o Het kind kan opkomen voor haar eigen mening.
o Het kind kan zelfstandig een eigen keuze maken.
o Het kind is zich bewust van haar positieve en negatieve eigenschappen en van haar
kunnen.
16
Dit was duidelijk zichtbaar tijdens het spelen van het gevoelensspel en het initiatief dat ze nam om contact te leggen met leeftijdsgenoten.
Het kind nam een empathische houding aan wanneer anderen hun persoonlijke ervaringen deelden
18
Dit werd vooral duidelijk bij het delen van haar persoonlijke ervaringen en het uiten van haar emoties naar de andere toe.
19
Dankzij het gevoelensspel kan het kind de aangeleerde emoties niet alleen bij zichzelf, maar ook bij anderen herkennen, benoemen en
beschrijven.
17
70
6.2.4 Plan van aanpak
Doelstelling
 Het kind kan haar sociale vaardigheden verbeteren en onderhouden
o Het kind kan zelfstandig en op een adequate manier een gesprek voeren met
anderen.
o Het kind kan deelnemen aan een groepsgebeuren.
o Het kind kan op een aangename manier omgaan met leeftijdsgenoten.
Plan van aanpak:





Het kind stimuleren om deel te nemen aan verschillende groepsactiviteiten.
Het kind betrekken en ondersteunen tijdens gesprekken met andere kinderen.
Het kind bepaalde zaken laten vragen aan de volwassenen.
Het kind begeleiden en advies geven tijdens de omgang met de leeftijdsgenoten.
Het kind bij haar leeftijdsgenoten in een groep plaatsen tijdens de activiteiten.
Doelstelling:
 De cliënt kan haar eigen gevoelens op een adequate manier verbaal verwoorden.
o Het kind kan haar gevoel op een duidelijke manier voor anderen omschrijven.
o Het kind kan op een adequate manier omgaan met haar eigen gevoelens.
o Het kind heeft voldoende zelfkennis om haar gevoelens emoties te omschrijven.
Plan van aanpak:
 Het kind voldoende tijd geven om te zoeken naar woorden om haar gevoelens te
omschrijven.
 Het kind ook gerust stellen als ze een persoonlijke situatie moet vertellen.
 Het kind leren om haar gevoelens te omschrijven door haar te vertellen dat ze een dagboek
kan bijhouden.
 Gebruik maken van triggers tijdens het spel. De trigger die tijdens het spel gebruikt wordt,
is de visualisering van elke emotie die binnen de 9 weken aan het kind geleerd wordt.
Doelstelling:
 Het kind heeft inzicht in de gevoelswereld van anderen.
o Het kind kan rekening houden met de gevoelens van anderen.
o Het kind herkent de emoties bij anderen en kan hierop adequaat inspelen.
Plan van aanpak:
 Starten met de omschrijving van de gevoelens en emoties van de anderen zodat het kind
dit kan opnemen.
 Het kind de emoties van anderen laten benoemen.
71
Doelstelling:
 Het kind kan haar zelfvertrouwen verhogen.
o Het kind kan opkomen voor haar eigen mening.
o Het kind kan zelfstandig een eigen keuze maken.
o Het kind is zich bewust van haar positieve eigenschappen en van haar eigen
kunnen.
Plan van aanpak




Het kind haar positieve en negatieve punten laten omschrijven.
Geven van positieve bekrachtiging.
Het kind vragen naar haar mening over een bepaalde situatie.
Het kind individueel aan het woord laten bij het maken van een keuze.
Middel:
 Gevoelensspel  centrale middel
6.2.5 Observaties tijdens het gevoelensspel
Tijdens de observaties werd vooral gekeken naar het gedrag, de sociale interactie en de emotie
van het kind. Deze punten worden hieronder per week kort besproken.
Week 3: ‘Het maken van een collage’ (inleidende opdracht)
Er wordt verwacht van het kind dat zij op een adequate manier in groep kan functioneren, dat
ze de 4 basisemoties (blij, verdriet, bang en boos) in verschillende tijdschriften kan herkennen
en passende woorden zoekt bij één van de basisemoties. Deze opdracht werd verspreid over 2
dagen.
 Gedrag
Tijdens de eerste therapiesessie kwam Marie heel verlegen over. Ze was ook de laatste
persoon die toekwam in het lokaal. Ze luisterde aandachtig naar de opdracht maar wanneer ze
mochten beginnen, keek ze naar de anderen. Marie begreep niet wat er van haar verwacht
werd en vroeg constant bevestiging of ze wel correct bezig was.
Marie beschikte over goed zoekgedrag maar ze had nog problemen om verschillende emoties
te vinden. Zij zocht telkens afbeeldingen van ‘blijdschap’. Haar werktempo was enorm traag
maar wel heel precies.
Ook werkte ze vooral alleen, ze zat wel samen met de andere groepsleden maar ze zocht geen
toenadering.
Bij het schrijven van woorden kwam ze verlegen over en had ze moeite om correct te
schrijven.
Ze was heel behulpzaam en hielp mee met het opruimen van het lokaal.
72
 Sociale interactie
Marie had veel moeite om met de anderen te communiceren. Ze zocht enkel contact met de
ergotherapeut.
Er kwam weinig inspraak van haar kant bij het schrijven van de woorden en het associëren
met de juiste emotie.
Ze plaatste zich gemakkelijk op de achtergrond en ze liet de kinderen alles tegen haar zeggen
zelfs kwetsende dingen. Ze verdedigde zichzelf totaal niet tegen de anderen.
 Emotieherkenning
Dit verliep bij Marie heel erg moeizaam. Ze had moeite om de verschillende emotie (blij,
bang, boos en verdriet) te herkennen in de tijdschriften. Ze zocht maar 1 emotie, namelijk
‘blijdschap’. Het zoeken naar woorden die we aan de emotie konden linken verliep
problematisch. De woorden moesten letterlijk aan haar gegeven worden. Er kwamen vaak
foutieve antwoorden van haar kant bij leggen van een verband tussen een woord en een
emotie.
Week 4: ‘Het creëren van een eigen pion + introductie spel’
Er wordt van het kind verwacht dat zij op een creatieve manier een eigen pion kan maken uit
klei, respect toont voor het ontwerp van de ander alsook voor het materiaal en op een
adequate manier kan functioneren met de groepsleden.
 Gedrag
Marie was in de groep heel rustig. Ze zocht inspiratie in een brochure voor het maken van
haar pion. Ze had al vlug een voorbeeld in gedachten en ging meteen aan de slag.
Ze werkte op een nauwkeurige, zelfstandige manier aan het ontwerpen van de pion. Marie had
weinig sturing nodig. Alleen had ze wat bijsturing (tips) nodig voor het stabiel maken van
haar pion. Je kon zien dat ze plezier had in het maken van een pion en dat ze ook trots was op
haar eindresultaat.
Ze ging op een zorgvuldige en verantwoorde manier om met het materiaal en verspilde ook
geen klei.
Ze was tijdens de sessie heel vriendelijk en gehoorzaam. Ze nam ook initiatief om te vragen
of ze nog iets extra’s aan haar pion mocht toevoegen.
 Sociale interactie
Marie werkte vooral op haar eigen en er was niet veel communicatie met de anderen. Op een
bepaald moment begon ze ook een zelf uitgevonden lied over haar pion te zingen. De andere
groepsleden lachten met haar maar zij trok zich er niets van aan en deed gewoon door met
haar werk.
Op bepaalde momenten was er wel communicatie met de ergotherapeut .
73
Week 5: Start van het gevoelensspel (blij, bang, boos & verdriet)
 Gedrag
In het begin van de therapiesessie was het gedrag van Marie normaal maar op een bepaald
moment stelde ze vreemd gedrag. Ze maakte vreemde geluiden, praatte tegen zichzelf en
speelde met de pionnen die dicht in haar buurt stonden. Niemand van de groep begreep wat ze
deed.
Tijdens het spel nam ze negatief gedrag van een ander groepslid over terwijl ze wist dat het
verkeerd was. Ze was eerlijk in haar uitleg waarom ze dit gedrag overnam.
Marie kwam vaak verlegen over en verstopte zich achter haar handen. Ze heeft moeite met
mensen die haar zonder reden aanstaren. Dan reageert ze heel erg kwaad.
Ze had moeite om haar aandacht erbij te houden en focuste zich niet op de uitleg m.b.t. de
opdracht waardoor ze niet wist wat er van haar verwacht werd.
Op het einde van het spel maakte Marie zonder enige reden Simons pion kapot. Ze lachte
hiermee en besefte niet wat dit voor Simon betekende Zelf neemt Marie een introverte positie
aan als mensen haar uitlachten om iets wat ze fout doet.
 Sociale interactie
Er was weinig tot geen sociale interactie met de groep. Marie communiceerde enkel als zij
aan de beurt was of als er een vraag aan haar gesteld werd. Maar ook op een vraagstelling
kwam trage respons.
 Emotieherkenning
Het was moeilijk om een beeld te vormen van Marie haar emotionele kennis en haar
inzichtelijke mogelijkheden om die emoties te herkennen en van elkaar te onderscheiden. Ze
had vooral problemen om ‘boos’ en ‘bang’ van elkaar te onderscheiden.
Ze verwarde een pictogram ‘boos’ met de emotie ‘bang’.
Week 6: Gevoelensspel (liefde)
DINSDAG
 Gedrag
Marie vertoonde vandaag heel vreemd gedrag. Ze zat vaak in haar eigen wereld. Hoorde de
anderen niet praten en was continu bezig met de pionnen. Ze wisselde die constant van plaats
of speelde met 1 van de pionnen ‘vliegtuigje’. Ze luisterde ook niet meteen als er haar
gevraagd werd om alles terug te plaatsen en daarmee te stoppen.
Ze wachtte lang om te gooien met de dobbelstenen en met het antwoordden op de vragen. Dit
zorgde voor wrevel in de groep.
Marie was voortdurend bezig met allerhande dingen die in haar buurt lagen. Op die manier
toonde zij geen luisterbereidheid en respect voor de verhalen alsook antwoorden van de
anderen. Ze functioneerde binnen de groep niet optimaal en zorgde voor storing.
74
 Sociale interactie
Met de groep was er geen sociale interactie omdat Marie in haar eigen fantasiewereld zat. Ze
had moeite om haar eigen vragen zelfstandig te lezen en begreep de opdrachten niet goed.
Marie communiceerde vooral met zichzelf, ze fluisterde allerlei dingen tegen zichzelf en haar
pion. De enige vorm van communicatie binnen de groep was wanneer men niet naar haar
luisterde en wanneer iemand Marie kwaad maakte.
 Emotieherkenning
Marie beschikte over een aanwezige zwakke emotionele kennis en herkenningsvaardigheid
van de emoties. Er was ook nog geen duidelijk zicht op de verworven kennis m.b.t. de 5 reeds
geleerde basisemoties. Marie dacht niet na bij het herkennen en benoemen van de emoties. Ze
vernoemde willekeurig één van de vier emoties zonder bij zichzelf na te gaan of dit wel
klopte.
Ze heeft ook moeite om een reactie in een situatie en de daartoe behorende gevoelens in te
schatten. Ze heeft een zwak inlevingsvermogen en kan zich daarom moeilijk in de plaats van
een ander stellen.
DONDERDAG
 Gedrag
Ook vandaag was haar gedrag tegenover de andere groepsleden niet zo positief. Ze had
opnieuw moeite om zich te concentreren en haar aandacht bij het spel te houden. Vooral de
dingen rondom haar zorgden voor een constante afleiding. Ze prutste en frutselde aan
prulletjes die zich in haar buurt bevonden. Ze had enorm veel moeite om de pionnen op hun
plaats te laten staan. Ze liet zich steeds opnieuw verleiden om ermee te spelen. Marie begreep
niet wat ze verkeerd deed toen ze daarover een opmerking kreeg.
Als Marie aan de beurt was, speelde ze het spel enorm snel. Ze toonde de emotiekaart zodanig
snel aan de ander dat die geen kans kreeg erover na te denken en die te benoemen. Ze had ook
de neiging om met alles wat gebeurde te lachen.
 Sociale interactie
Marie had moeite om op een adequate manier te functioneren binnen groep. Ze praatte niet
met de andere groepsleden of mengde zich, tijdens het spel, niet in het gesprek. Vandaag
praatte ze ook heel veel tegen zichzelf.
Er werd enkel gecommuniceerd met de anderen als er een discussiepunt of meningsverschil
was. Er werd niet op een rustige manier met de andere gepraat en hierdoor ontstonden
conflicten met de andere groepsleden.
Het lezen en begrijpen van de opdrachten vlotte beter en gebeurde op zelfstandige basis.
 Emotieherkenning
Vandaag was er nog geen verbetering zichtbaar bij Marie. Haar emotieherkenning verloopt
nog altijd heel erg moeizaam. Ze neemt niet voldoende tijd om het pictogram aandachtig te
75
bekijken waardoor ze veel fouten maakt. Als ik zeg dat het fout is zal ze het pictogram
aandachtig bekijken en kan ze zichzelf wel verbeteren.
Week 7: Gevoelensspel (schaamte)
 Gedrag
Marie haar gedrag was veel positiever dan de voorbij weken het geval was. Ze gedroeg zich
assertiever en kwam voor zichzelf op toen er iets gezegd werd dat zij niet leuk vond.
Daarnaast vertoonde ze vandaag een enorme motivatie om nieuwe emoties bij te leren.
Zonder de aanwezigheid van Laura gedroeg Marie zich standvastiger en durfde ze vaker iets
te zeggen. Ze nam een extraverte en verdedigende houding aan tegenover de andere
groepsleden.
Marie was actief wat soms overhelde naar extreem actief (hyperactief) waardoor ze de
therapie stoorde. Ze liep rond in het lokaal en daagde mij, als ergotherapeut, uit. Ze kon mij
uitdagend en grijnzend aankijken alvorens ze van haar stoel kwam.
Haar gelaatsuitdrukkingen waren wisselvallig van schaamte naar opgewekt blij en terug naar
schaamte.
Tijdens het uitvoeren van de opdrachten en het beantwoorden van de vragen was er een goede
samenwerking met de groep en luisterde ze naar de uitleg en tips die ik haar gaf.
 Sociale interactie
In het begin was er weinig communicatie met de andere groepsleden. Na enkele minuten
kwam Marie los en begon zij spontaan een gesprek te voeren met de andere groepsleden. Dit
was een positieve vooruitgang voor haar. Ook haar antwoorden waren deze keer duidelijk en
correct. Ze sprak luid genoeg zodat iedereen haar kon verstaan en ze kwam heel zelfzeker
over.
Er was een goede samenwerking in de groep en iedereen had het naar zijn zin. Marie durfde
voor haar eigen mening te opkomen.
 Emotieherkenning
Vandaag was er een grote verbetering bij het herkennen van de emoties. Af en toe kwam ze
nog wat onzeker over bij het geven van een antwoord. Door die onzekerheid veranderde ze
soms haar eerste, meestal correcte, keuze.
Het inschatten van de reacties van een persoon op bepaalde situaties (inlevingsvermogen)
ging ook de goede kant op. Er was duidelijk een verbetering merkbaar.
Week 8: Gevoelensspel (afgunst & eenzaam)
DINSDAG
 Gedrag
Ondanks de aanwezigheid van Laura bleef het gedrag van Marie positief. Af en toe was er wel
nog even een minimale storende inbreng maar overwegend was het heel bevredigend te
76
noemen. Ze was gemotiveerd om deel te nemen en luisterde met aandacht naar de verhalen
van de anderen. Gedurende de volledige therapie gedroeg ze zich op een rustige en
aandachtige wijze. Het was voor haar soms nog moeilijk om haar beurt af te wachten. Zo
gooide ze een aantal keren te vroeg met de dobbelsteen en dit terwijl Laura nog bezig was
haar vraag te beantwoorden.
Ook vandaag kwam Marie voor zichzelf op en liet zich niet doen door Laura. Een enorm
waardevolle en positieve vooruitgang in de therapie!
Tegenover de andere groepsleden deed ze normaal en was er een goede samenwerking met
hen.
 Sociale interactie
In de communicatie met de overige groepsleden maakte Marie een sterke evolutie. Er was een
goede samenwerking en Marie voegde zich zelfs tussen de onderlinge gesprekken.
Ze liet zich tijdens deze therapie ook veel meer horen dan bij de start van de therapie. Ze
durfde ook veel meer haar eigen mening te zeggen.
De communicatie met Laura verliep nog wat stroef in vergelijking met de rest van de groep.
Dat komt doordat Marie zich nog wat op een afstand houdt van Laura.
 Emotieherkenning
De emotieherkenning bleef bij Marie een positieve evolutie kennen. Het benoemen van de
emotie gebeurde vlugger en ook correcter. Er waren enkel nog wat moeilijkheden merkbaar
bij het concreet uitleggen van een reactie op een situatie bv. hoe het komt dat die persoon
huilt, waarom hij huilt, enzovoort. Ze benoemde enkel de emotie in de aangebrachte situatie.
Ook het vertellen van een eigen situatie was voor Marie nog moeilijk. Het lukte haar niet goed
om het verhaal duidelijk te verwoorden.
DONDERDAG
 Gedrag
De samenwerking met de groep bleef positief. Ze luisterde aandachtig naar de anderen en
werkte, telkens ze aan de beurt was, geconcentreerd mee. Midden in de therapiesessie begon
Marie plots te huilen. Ze kon haar moeilijkheid niet voor de volledige groep verwoorden maar
wilde het achteraf wel aan mij vertellen. Doordat ik Marie liet uithuilen en verder ging met
het spel kreeg zij het gevoel dat ze uitgesloten werd. Het was moeilijk om aan haar uit te
leggen dat ze niet uitgesloten werd en dat iedereen haar wat tijd wilde geven. Ze begreep onze
reactie niet op haar gedrag. Na de nodige uitleg en tijd deed ze terug actief mee met het
spelgebeuren.
De reden van haar huilbui was dat ze veronderstelde dat de kinderen haar uitlachten en dat er
ook met haar gelachen werd tijdens de sessies. Zij dacht dat de kinderen met haar aan het
lachen waren terwijl dit niet zo was.
77
 Sociale interactie
Vandaag was er niet zoveel communicatie met de groep omwille van haar emotionele
toestand. Ze voelde zich achteruit gestoken in en door de groep doordat men zonder haar
verder ging met de sessie. Maar dit veranderde vlug. De groep wilde haar motiveren door te
vertellen wat er gaande was zodat ze terug kon deelnemen aan het spel. Maar hierop kwam
weinig reactie. Ze hield zich verborgen achter haar handen. Marie voelde zich emotioneel niet
zo goed en nam een introverte houding aan. Daardoor was ze stil en teruggetrokken in de
groep.
 Emotieherkenning
Marie ondervond tijdens het spel weinig moeilijkheden bij de emotieherkenning. De
moeilijkheden die bij Marie herkenbaar waren omtrent emotieherkenning manifesteerden zich
op het persoonlijk vlak en in de praktische samenleving. Het moeilijk verbaal verwoorden van
de emotie en de daarmee gepaard gaande gevoelens vormden een grote beperking bij Marie.
Het vroeg veel durf en moed van haar om ook maar iets te vertellen.
Week 9: Gevoelensspel + korte toets emoties (spijt)
DINSDAG (Toets)
 Gedrag
Marie was gemotiveerd om terug deel te nemen aan het spel. Ze kwam niet zenuwachtig of
onrustig over om de toets te maken. Ze zag dit heel goed zitten en nam meteen plaats aan de
tafel die het verst van iedereen stond.
Ze nam initiatief om hulp te vragen bij het verduidelijken van de opdrachten. Na de uitleg
werkte Marie zelfstandig en op een adequate manier. Het viel op dat ze het moeilijk had want
ze zocht naar de voorbeeldpicto’s. Ook werd er een aantal keren antwoorden gewist. Ze gaf de
moed niet op en ronde de toets af.
 Sociale interactie
Er was een vlotte communicatie en sociale interactie met zowel de ergotherapeut als met de
kinderen. Vandaag kon ik merken dat ze haar plaats in de groep gevonden had en duidelijk
niet meer angstig was om te reageren. Ze daagde de anderen zelfs al uit wat natuurlijk niet
positief gezien kon worden maar voor Marie was dit een grote stap. Ze kon voor zichzelf
opkomen. Zo kon ze aantonen of de ander zeggen dat ze iets niet leuk vond.
Marie vertelde vandaag ook een persoonlijke situatie waarmee ze het moeilijk had.
 Emotieherkenning
Tijdens het spel waren geen grote moeilijkheden op vlak van emotieherkenning meer
merkbaar. In het spel wist ze welke emoties aan bod konden komen en dat gaf haar een zekere
houvast. Zelf kon ze nog niet, vanuit een picto, tot een spontane herkenning van een emotie
komen.
78
Op haar toets behaalde Marie slechts een 2/8. Hieruit kon ik vaststellen dat het probleem niet
lag in het herkennen van de basisemoties maar dat ze nog niet beschikte over het nodige
inzicht om nieuwe emoties te herkennen en te benoemen.
Vandaag kon Marie een duidelijk persoonlijk voorbeeld geven van verdriet.
‘Mijn stiefmoeder houdt niet van mij, daardoor kan mijn vader mij niet komen bezoeken’
DONDERDAG
 Gedrag
Marie kwam het therapielokaal zwijgzaam binnen en had met niemand van de groep
oogcontact. Ik kon merken dat er iets scheelde met Marie en vroeg ernaar.
Ze had moeite met de verwoording alsook om haar emotie onder controle te houden. Na ons
gesprek kwamen de tranen in Marie haar ogen te staan. Ze voelde zich verdrietig omdat er iets
op school gebeurd was. Dit gedrag was van korte duur want al heel vlug werkte ze terug goed
mee met de groep. Marie was sinds de afgelopen weken in groepsverband open gebloeid en
durfde al veel meer dan in het begin. Op een bepaald moment begon ze Simons
onaanvaardbare gedrag over te nemen. Op het einde van de sessie bood Marie haar excuses
aan voor haar gedrag. Ze was zich bewust van haar fouten.
 Sociale interactie
Er was weinig sociale interactie en communicatie met de groepsleden. Marie kwam heel stil
het lokaal binnen en nam meteen plaats op haar stoel. Toen zij aan de beurt was, gaf zij geen
antwoord op haar vraag en las zelfs haar kaartje niet. Marie gaf enkel antwoord met een
knikkende hoofdbeweging. Het verbaal uiten van wat er in haar omging lukte niet en ze zocht
ook geen oogcontact.
Na verloop van tijd werkte ze goed mee en werd er met de andere groepsleden
gecommuniceerd en gelachen. De antwoorden die ze gaf waren toch nog stil en
onverstaanbaar.
 Emotieherkenning
Zoals vermeld in de vorige weken lukte het Marie enkel in het spel om de emoties op een
correcte manier te herkennen, benoemen en begrijpen. Het lukte haar nog niet in de praktijk of
bij het zien van nieuwe pictogrammen.
Het inlevingsvermogen bij Marie bleef nog altijd heel erg zwak. Ze had moeite om zich in te
leven in de ander en reageerde hierdoor niet altijd op een gepaste manier.
Week 10: Gevoelensspel
DINSDAG
 Gedrag
Marie was erg behulpzaam tegenover de andere groepsleden. Er was een goede samenwerking
met de anderen van de groep. Ze kon op een adequate manier een antwoord geven op de
79
vragen. Ze kon zich soms nog op een onzekere manier gedragen maar dit was al veel
verminderd in vergelijking met vorige sessies. Marie had nog nood aan de visualisering van
de emoties.
Het vreemd gedrag dat ze in het begin van de sessies stelde, was ook niet meer merkbaar deze
week.
 Sociale interactie
Marie kon spontaan een gesprek starten met haar buur Laura. Als Marie een antwoord moest
geven dan durfde ze dit niet luidop te zeggen en fluisterde ze het antwoord zodat niet iedereen
het kon horen. Het verwoorden van eender welke gebeurtenis gelinkt aan een emotie gebeurde
bij Marie op een uiterst vlotte manier. Dit gebeurde wel in korte stukken maar ze bleef
gedurende haar vertelmoment op een duidelijke manier praten. Ook het verwoorden van wat
ze wel en niet leuk vond, gebeurde een stuk spontaner.
 Emotieherkenning
Het lukt Marie aardig om de emoties te herkennen en te benoemen. De foutieve antwoorden
zijn het gevolg van haar impulsieve gedrag waarbij ze antwoord alvorens na te denken.
Herkennen en verwoorden van een emotie op een afgebeelde gezichtsuitdrukking verloopt
zeer goed. Ze kon duidelijke en volledige uitleg verwoorden op de vraag ‘hoe iemand zich
voelt als je hem slecht behandelt.’
DONDERDAG
 Gedrag
Haar gedrag bleef net als dinsdag positief en stabiel. Ze hield zich rustig en was aandachtig.
Tijdens het spel kon ze rustig op haar eigen beurt wachten om te gooien met de dobbelsteen.
Op een bepaald moment was tussen Marie en E. over een kleinigheid een conflictje ontstaan.
Marie reageerde op een verkeerde manier. Achteraf begreep zij dat haar reactie tegenover E.
overdreven was en dat ze op een andere manier moest reageren. Ze had dit zelf toegegeven en
snapte haar foutieve gedrag. Na dat voorval was er terug een goede samenwerking met de
anderen. Marie had zich duidelijk vanuit een zelfreflectie hersteld.
 Sociale interactie
Met alle groepsleden werd er op een rustige en aangename manier gecommuniceerd. Zelfs het
conflict werd op een rustige manier uitgeklaard.
Marie en Laura waren op een aangename manier met elkaar aan het communiceren wat een
hele verbetering was in vergelijking met de eerste week. Marie was nu ook al in staat om op
een rustige en duidelijk geformuleerde wijze een persoonlijk verhaal naar voor brengen.
 Emotieherkenning
Het herkennen van de emoties kende een positieve vooruitgang. De volgende emoties werden
door Marie op een adequate manier herkend en benoemd: blij, bang, boos, verdriet, verliefd,
afgunst en schaamte. De overige emoties met name eenzaam, negatief en spijt werden nog
80
niet zo goed herkend. Marie heeft ook geen moeilijkheden meer om een persoonlijk voorbeeld
van een emotionele situatie weer te geven.
Week 11: Gevoelensspel + evaluatie
Op donderdag werd met elk kind apart een korte bespreking gehouden. In dit moment kon het
kind met eigen woorden omschrijven wat het geleerd heeft uit het spel en hoe zij/hij dit
ervaren heeft.
DINSDAG
 Gedrag
Marie vertoonde een positief gedrag. Haar vreemd gedrag (bewegingen en geluiden) was
bijna volledig verdwenen. De laatst weken was dit al sterk verminderd. Ze reageerde op een
rustige manier als anderen haar iets vroegen of met haar lachten. Ze gedroeg zich niet boos of
werd niet emotioneel. Ze kon zich op een correcte manier verweren. Toen het oog van haar
pion afviel, werd ze even wat emotioneel maar herpakte zich doordat ze luisterde naar de
anderen en er naderhand ook kon mee lachen.
Marie had het eerst moeilijk om geholpen te worden door Laura maar na mijn bijkomende
uitleg aanvaardde ze de hulp. Haar impulsiviteit en gehaastheid in het spel (gooien) was sterk
verbeterd.
Haar aandacht en concentratie was enorm positief geëvolueerd.
 Sociale interactie
Marie kon haar gevoelens op een adequate manier uiten, zowel verbaal als non-verbaal. Ze
begon, in vergelijking met vorige week, op een spontane manier met de anderen te
communiceren. Ze had geen probleem om met de groepsleden zelfstandig een gesprek op te
starten of een persoonlijke situatie te vertellen. Ze ontwikkelde meer zelfvertrouwen
waardoor het voor haar gemakkelijker werd om haar eigen mening te geven.
Er werd op een aangename manier met de anderen samengewerkt met als gevolg dat er een
goede klassfeer ontstond.
 Emotieherkenning
Marie kon de verschillende aangeleerde emoties van elkaar onderscheiden, herkennen en
benoemen. Er werden nog weinig fouten gemaakt.
DONDERDAG (Bespreking)
Marie kon op een spontane manier haar eigen beleving over het spel bespreken. Er moesten
geen vragen aan haar gesteld worden om op gang te komen. Ze kon van zichzelf zeggen wat
ze geleerd had en wat er veranderd was in haar omgang met de anderen. Haar zelfkennis was
op dit vlak ook positief geëvolueerd.
81
6.2.6 Effecten van het spel op het kind
1. Evolutie van het kind
Marie heeft een zeer grote evolutie doorgemaakt tijdens de therapiesessies. Het spel had bij
haar een enorm positieve invloed. Het heeft haar op verschillende vlakken positief veranderd.
In het begin was ze een gesloten, onzeker meisje die zich door iedereen liet doen en moeilijk
haar emoties en gevoelens op een verbale manier tot uiting kon brengen. Dankzij het spel
leerde ze op te komen voor haar eigen mening en op een sociaal gewenste manier te
functioneren in een groep.
De sociale vaardigheden van Marie zijn in verschillende opzichten verbeterd. Ze kan
zelfstandig een gesprek opstarten en/of zich mengen in een gesprek, opkomen voor haar eigen
mening, zelf keuzes maken en op een duidelijke manier een verhaal vertellen.
Op emotioneel vlak kon ik bij haar een positieve evolutie zien. Net als bij Laura was haar
kennis over de emoties erg beperkt. Door het spelen van het gevoelensspel heeft Marie een
basiskennis over de verschillende emoties verworven en kan ze deze goed herkennen,
benoemen en begrijpen bij zichzelf en bij de ander. Marie was de eerste die aan het midden
van het onderzoek persoonlijke ervaringen begon te delen waar zij het erg moeilijk mee heeft.
Ze voelt zich aan de kant geschoven door haar vader omdat ze het gevoel heeft dat haar
stiefmoeder niet van haar houdt. Deze situaties kon ze duidelijk verwoorden naar de anderen
toe. Ze kon duidelijk maken aan de anderen wanneer ze iets niet aangenaam vond en aan de
hand van de aangeleerde emoties aangeven dat ze dit gedrag moesten stoppen.
2. Zelfreflectie
De zelfreflectie van Marie gebeurde ook via een korte mondeling bespreking. Marie kon
meteen op de vraag antwoorden en had geen moeilijkheden om de punten die zij geleerd heeft
aan te geven.
‘Ik heb geleerd dat het belangrijk is om samen te werken, op deze manier leren we van elkaar
en kunnen we ook de andere helpen. Ik ben blij dat ik over de emoties geleerd heb want nu
kan ik deze bij mijn vrienden herkennen en kan ik daarop inspelen. Het spel heeft me geleerd
om niet bang te zijn om mijn emoties en gevoelens voor anderen te uiten en dat ik mijn eigen
mening mag zeggen. Door het spel kan ik op een betere manier mij uitdrukken naar de
omgeving en ook met Laura verloopt de samenwerking en communicatie veel beter sinds we
het spel spelen’.(Marie(T.K.))
3. Bereikte doelen
Doelstelling
B
NB
Lange termijn doelstelling
Het kind kan haar sociale vaardigheden verbeteren binnen 9 weken en deze
onderhouden.20
X
Het kind kan haar eigen gevoelens op een duidelijke manier verwoorden.
X
20 Dit was duidelijk zichtbaar tijdens het spelen van het gevoelensspel en het initiatief dat ze nam om contact te leggen met leeftijdsgenoten.
82
Het kind heeft inzicht verworven in de gevoelswereld van anderen.21
X
Het kind kan haar zelfvertrouwen verhogen.
X
Korte termijn doelstelling
Het kind kan zelfstandig en op een spontane manier een gesprek voeren met anderen
tijdens het gevoelensspel.
X
Het kind kan deelnemen aan een groepsgebeuren.
X
Het kind kan op een aangename manier omgaan met leeftijdsgenoten.
X
Het kind kan haar gevoelens op een duidelijke manier voor anderen omschrijven.
X
Het kind heeft voldoende zelfkennis om haar gevoelens /emoties te omschrijven.
X
Het kind kan op een adequate manier omgaan met haar eigen gevoelens.22
X
Het kind kan rekening houden met de gevoelens van anderen.
X
Het kind herkent de emoties bij anderen en kan hierop adequaat inspelen.23
X
Het kind kan opkomen voor haar eigen mening.
X
Het kind kan zelfstandig een eigen keuze maken.
X
Het kind is zich bewust van haar positieve en negatieve eigenschappen en van haar
kunnen.
X
De individuele doelstellingen van Marie werden allemaal bereikt uitgenomen de laatste
doelstelling. Het kind heeft nog moeite zich bewust te zijn van haar eigen kunnen. De oorzaak
hiervan is dat Marie faalangst heeft. Marie zal niet vlug een uitdaging aangaan of een
activiteit doen die voor haar totaal onbekend is. Ze heeft veel nood aan structuur en positieve
bekrachtiging.
21 Het kind nam een empathische houding aan wanneer anderen hun persoonlijke ervaringen deelden.
22 Dit werd vooral duidelijk bij het delen van haar persoonlijke ervaringen en het uiten van haar emoties naar de andere toe.
23 Dankzij het gevoelensspel kan het kind de aangeleerde emoties niet alleen bij zichzelf, maar ook bij anderen herkennen, benoemen en
beschrijven.
83
6.3 Casus 3: Simon
Simon is een 11 jarige jongen die samen met zijn oudere zus (14) en broer (18) sinds 2004 in
het weeshuis ‘De Ark’ in Keetmanshoop verblijft. Op 2-jarige leeftijd kwam Simon in het
weeshuis terecht omdat zijn oma niet meer voor hem kon zorgen. Zijn moeder was overleden
en over zijn vader is geen informatie aanwezig. Sinds vorig jaar (2012) heeft men contact
gehad met overige familieleden die de kinderen tijdens de vakanties kunnen opvangen.
Toen Simon in het huis kwam, was hij niet in staat om zelfstandig te lopen wat voor een 2jarige kind zeker niet normaal is. Enkele Amerikaanse vrijwilligers hebben deze zorg op zich
genomen en Simon begeleidt in het loopproces.
Tot op vandaag plast Simon nog af en toe in zijn bed. Hiervoor neemt hij ook al een lange tijd
medicatie. Simon is een kind met een enorme nood aan aandacht. Hij kan goed omgaan met
iedereen zowel de kinderen/vrienden als met de aunties en de vrijwilligers. Hij is ook altijd
diegene die gemotiveerd is om nieuwe dingen zoals schoolse vaardigheden, nieuwe spelen,
nieuwe technieken, enz., aan te leren.
6.3.1 Beginsituatieanalyse
1. Socio-emotionele competenties
Simon is een sociaal, vrolijk en behulpzame jongen. Hij is diegene die de volledige groep kan
motiveren om adequaat mee te werken tijdens groepsactiviteiten. Het moeilijk om een
duidelijk beeld te krijgen over Simon zijn socio-emotionele competenties. Hij kan zijn
gevoelens en emoties goed verbergen voor de buitenwereld waardoor men geen zicht krijgt op
zijn gevoelswereld.
Simon toont zijn gevoelens en emoties eerder non-verbaal dan verbaal. Als hij kwaad is, uit
hij dat door zijn speelgoed te vernielen, met de deuren te slaan. Kortom, hij krijgt een
agressieve woede-uitbarsting. Het herkennen van zijn fouten alsook het bewust worden van
zijn verkeerde gedrag verloopt bij hem zeer stroef.
Simon is de beste van de drie geobserveerde personen in het herkennen en benoemen van de
emoties (in de beginsituatie).
Hij functioneert heel goed in groep maar is eerder individueel gericht. Zijn sociale interactie
met de anderen is positief te noemen. Hij communiceert op een vlotte manier zowel met
leeftijdsgenoten als met oudere personen. Soms is hij zich niet bewust van zijn taalgebruik
waarmee hij anderen kwetst.
Simon heeft, net zoals Laura, veel nood aan aandacht van de volwassenen. Zo probeert hij de
aandacht van elke nieuwe medewerker of vrijwilliger volledig voor zichzelf op te eisen.
Socio-emotionele problemen: verdriet en rouw
84
2. Sterkte/zwakte punten
 Ergotherapeut
Sterke punten
Vriendelijk
Sociaal
Gevoel voor humor/vrolijk
Actief/sportief
Intelligent
Behulpzaam
Speels
Expressief
Zwakke punten
Minderwaardigheidsgevoel
Agressie
Moeite om met negatieve gevoelens om te
gaan.
Inschatten van een situatie (gevolg-oorzaak)
Inzien van fouten
Zelfkennis
 Aangegeven door het kind zelf
Sterke punten
Behulpzaam (helpt anderen, kinderen die
wat zwakker zijn)
Grappig
Zwakke punten
Aanvaarden van de gevoelens van anderen
Verbaal uiten van gevoelens naar anderen
toe.
3. Testresultaten
 SDQ-Test voor de jongere zelf
Dit zijn de resultaten van de vragenlijst die Simon ingevuld heeft:
Tabel 5: Testresultaten SDQ - Simon
1.Emotinonele problemen
2.Gedragsproblemen
3.Problemen met
leeftijdsgenoten
4.Hyperactiviteit/aandachtstekort
5.Pro-sociaal gedrag
6.Impact
7.Andere
Totaal schalen 1 t/m 4: 11 ---> Norm: No
4
0
3
No
No
No
4
7
0
No
No
No
Legende: No = normaal Zo = zorgwekkend / borderline Pr = problematisch / klinisch
Hij scoorde op alle domeinen ‘normaal’. Bij Simon zal men inderdaad uiterlijk niets
waarnemen maar volgens de huisouders kampt het kind met emotionele problemen. Simon zal
niet vlug praten met iemand over zijn problemen. Meestal worden zijn gevoelens en emoties
op een non-verbale manier geuit en weinig op een verbale wijze.
85
 CBCL-test voor de (huis)ouders
De huisouder gaf aan dat men zich het meest zorgen maakte over de plotse driftbuien en
ernstige agressie buien bij Simon. Simon kon moeilijk omgaan met afwijzing of opmerkingen
bij foutief gedrag.
Simon had veel aandacht nodig die hij meestal zocht bij een volwassen persoon. Hij was een
erg afhankelijk kind en klampte zich vooral vast aan de volwassenen.
Hij onderhield wel een goede interactie met zijn leeftijdsgenoten en familieleden. Hij kampte
met een zwakke taakspanning, met concentratieproblemen (snel afgeleid, niet stilzitten, enz.)
en vertoonde impulsief gedrag.
Op emotioneel vlak nam Simon vooral een gesloten houding aan en hield hij emotioneel
geladen zaken het liefst voor zichzelf.
6.3.2 SWOT-analyse
Sterkte (Strenghts)
o Sociaal
o Vriendelijk
o Gevoel voor humor
o Doorzettingsvermogen
o Actief
o Behulpzaam
o Samen spelen
o Positieve levenshouding
Zwaktes (Weakness)
o Omgaan met zijn eigen negatieve
gevoelens
o Bewustwording van zijn fouten
o Weinig concentratie
o Bewustwording van zichzelf (identiteit)
o Bewust worden van de gevolgen van zijn
eigen handelen
o Zwakke taakspanning
Kansen (Oppertunities)
o Zorg en ondersteuning van de
werknemers en huisouders
o Gevoelensspel  meer over zichzelf en
de ander hun gevoelens leren
Bedreigingen (Treats)
o Confrontatie met het verleden 
draaglast te groot
o Deelname van 3 meisjes  Simon is de
enigste jongen
6.3.3 Doelstellingen
1. Algemene doelstellingen
 Het kind kan de eigen emoties en die van anderen (h)erkennen, benoemen en begrijpen.
 Het kind kan zijn gevoelens en emoties op een adequate manier uiten zowel verbaal als
non-verbaal.
 Het kind kan aandachtig luisteren en respect tonen tegenover de andere groepsleden.
 Het kind kan door middel van een spel zijn trauma(‘s) op een adequate manier verwerken.
2. Individuele doelstellingen voor het kind
 Lange termijn doelstellingen
o Het kind kan op een vlotte manier deelnemen aan een activiteit.
86
o Het kind kan zich bewust worden van de gevolgen van zijn gedrag24 gedurende de
9 weken.
o Het kind kan zijn emoties op een sociaal correcte manier uiten na de 9 weken.
 Korte termijn doelstellingen
o Het kind kan op een sociaal aanvaardbare manier functioneren in een groep.
o Het kind kan zijn concentratie en zijn taakspanning gedurende elke sessie
verbeteren.
o Het kind kan op een bedachtzame manier reageren zonder de ander te kwetsen
tijdens het gevoelensspel.
o Het kind kan zijn fouten herkennen en benoemen.
o Het kind kan zijn negatieve en positieve gevoelens op een gepaste manier
verwoorden tijdens het gevoelensspel.
6.3.4 Plan van aanpak
Doelstelling:
 Het kind kan op een vlotte manier deelnemen aan een activiteit.
o Het kind kan op een sociaal aanvaardbare manier functioneren in een groep.
o Het kind kan zijn concentratie en zijn taakspanning gedurende elke sessie
verbeteren.
Plan van aanpak:
 Het kind stimuleren zich tijdens de volledige sessie te gedragen en te concentreren door te
werken met een beloningssysteem.
 Het kind uitleggen dat ongepast gedrag niet aanvaardbaar is en dat dit grote gevolgen kan
hebben voor de ander.
Doelstelling:
 Het kind kan zich bewust worden van de gevolgen van zijn gedrag.
o Het kind kan op een bedachtzame manier reageren zonder de ander te kwetsen.
o Het kind kan zijn fouten herkennen en benoemen.
Plan van aanpak:
 Het kind laten nadenken over wat hij fout gedaan heeft en er op een rustige manier over
praten. Als dit niet lukt wordt de gebeurtenis in delen opgesplitst en elk deel overlopen
m.b.t. wat er goed of fout verliep.
 Het kind aanspreken als hij kwetsend gedrag vertoont tegenover een ander groepslid. Hem
vragen ‘hoe hij zich zou voelen moest men dit gedrag tegenover hem vertonen’.
24
Het kind kan anticiperen op de gevolgen van gedragingen die hij zal stellen
87
Doelstelling:
 Het kind kan zijn emoties op een sociaal correcte manier uiten.
o Het kind kan zijn negatieve en positieve gevoelens op een adequate manier
verwoorden tijdens het gevoelensspel.
Plan van aanpak:
 Het kind de tijd geven om zijn gevoelens te omschrijven, dit met behulp van enkele
triggers.
 Het kind ondersteunen tijdens het verwoorden van zijn gevoelens en emoties.
Middel:
 “Gevoelensspel”  centrale middel
6.3.5 Observaties tijdens het gevoelensspel
Tijdens de observatie werd vooral gekeken naar het gedrag, de sociale interactie en de emotie
van het kind. Deze punten worden hieronder per week kort besproken.
Week 3: ‘Het maken van een collage’ (inleidende opdracht)
Er wordt verwacht van het kind dat hij op een adequate manier in groep kan functioneren, dat
hij de 4 basisemoties (blij, verdriet, bang en boos) in verschillende tijdschriften kan herkennen
en passende woorden zoekt bij één van de basisemoties. Deze opdracht werd verspreid over 2
dagen.
 Gedrag
Simon was de eerste die aanwezig was in het therapielokaal. Hij was gemotiveerd om deel te
nemen en riep de andere kinderen bij elkaar. Hij gedroeg zich tijdens het uitleggen van de
activiteit rustig en aandachtig. Simon zijn zoekgedrag naar afbeeldingen over de 4
basisemoties was heel indrukwekkend. Hij bekeek elke afbeelding aandachtig en dacht bij
zichzelf na welke emotie het zou zijn. Simon werkte, als enige uit de groep, zelfstandig en had
geen hulp of bevestiging nodig zoals het geval was bij Marie. Toen Laura een afbeelding van
een leeuw uitknipte en daarbij vermeldde dat dit haar blij maakt, voegde Simon daar
onmiddellijk aan toe dat een leeuw hem bang maakt. Hij was zelfs in staat om vlot
verschillende woorden te zoeken die hij in verband kon brengen met één van de 4
basisemoties blij, verdriet, bang en boos.
 Sociale interactie
Simon werkte geheel zelfstandig aan een goed tempo door. Hij liet zich niet afleiden door de
anderen. Met de andere groepsleden communiceerde hij niet zoveel. Maar als er iets gezegd
werd waar Simon niet mee akkoord ging reageerde hij.
88
Hij vertoonde een grote betrokkenheid en had een goede inbreng bij het associëren van
woorden bij een basisemotie. Ook corrigeerde hij een antwoord van één van de meisjes die
een afbeelding bij de verkeerde emotie had geplaatst. De manier waarop hij dit deed, was
minder positief te noemen. Hij deed dit met een bedrukt aangezicht en gebruikte daarbij een
stemverheffing.
 Emotieherkenning
Ik had de indruk dat Simon weinig problemen had bij het herkennen en benoemen van de
basisemoties (blij, bang, boos en verdriet).
Hij kon deze herkennen op de afbeeldingen in de tijdschriften en schreef zelfs woorden op die
hij linkte aan één van de emoties. De woorden die hij opschreef waren voornamelijk
eenvoudige woorden zoals hond, leeuw, pesten, enzovoort.
Week 4: ‘Het creëren van een eigen pion + introductie spel’
Er wordt van het kind verwacht dat hij op een creatieve manier een eigen pion kan maken uit
klei, respect toont voor het ontwerp van de ander alsook voor het materiaal en op een
adequate manier kan functioneren met de groepsleden.
 Gedrag
Simon was nieuwsgierig naar de volgende opdracht. Hij bekeek met grote interesse de
kleipotjes en het boekje met voorbeelden. Hij maakte vlug een keuze uit de verschillende
pionnen. De term ‘pion’ wordt in Namibië niet gebruikt, dus moest deze nog aan hen
uitgelegd worden vooraleer ze aan de opdracht konden beginnen.
Hij creëerde een nieuwe kleur door verschillende bestaande kleuren samen te voegen.
Simon probeerde het voorbeeld na te maken maar dit ging niet zo vlot. Hij gaf heel vlug op en
begon dan voortdurend met zijn klei te prutsen. Hij stak zelfs een stuk klei in zijn mond. Toen
ik zei dat hij moest ophouden met prutsen, deed hij dat meteen. Daaruit bleek dat hij een
gehoorzame houding kon aannemen en gevolg gaf aan mijn opmerking.
Uiteindelijk heb ik zijn pion zelf afgemaakt. Het doel ‘zelfstandig een pion ontwerpen’ was
bij Simon niet bereikt tijdens deze sessie. Dit komt omdat Simon beschikt over een zwakke
taakspanning. Hij was wel tevreden met het eindresultaat en bedankte mij daarvoor.
 Sociale interactie
Er was een vlotte communicatie met de andere groepsleden. Hij praatte vooral met E. (dit is
het vierde groepslid dat niet in dit eindwerk besproken wordt). Hij was geïnteresseerd in wat
de anderen maakten en vroeg hen naar uitleg over hun ontwerp.
Simon vroeg ook hulp bij het maken van zijn eigen pion waaruit ik kon afleiden dat het voor
hem te moeilijk was.
89
Week 5: Start van het gevoelensspel (blij, bang, boos & verdriet)
 Gedrag
Simon begon het spel met een goed humeur en gedroeg zich ook op een correcte manier.
Hij luisterde aandachtig naar de afspraken en de uitleg over het spel. Tijdens het spel kreeg
Simon een vraag waarbij hij de emoties bang, blij, boos, verdriet en schaamte moest
uitbeelden. Het uitbeelden van de emotie bang, blij, boos en verdriet ging heel gemakkelijk
maar met de emotie schaamte had hij het een stuk moeilijker. Zijn voorstelling van de emotie
schaamte leek meer op de emotie verliefdheid25.
Op het einde van het spel werd Simon ontzettend ongeduldig en werd het moeilijker om zich
verder te concentreren. Hij ontwikkelde daardoor een storend gedrag wat zich uitte in het
geven van commentaar op Marie haar werktempo en het heen en weer onder tafel kruipen.
 Sociale interactie
In het begin van het spel verliep de samenwerking met de overige aanwezigen uitstekend. Hij
bood zijn hulp aan, aan de kinderen die moeilijkheden ondervonden om hun opdrachten
zelfstandig te lezen. Hij communiceerde met de groepsleden en de ergotherapeut op een
gepaste en vlotte manier.
Simon was ook de enige die respons gaf op de antwoorden van de andere spelers wat heel
positief van hem was.
Zoals eerder vermeld, evolueerde zijn gedrag en zijn communicatie met de andere
groepsleden op een negatieve manier omwille van zijn lage taakspanning.
 Emotieherkenning
Het herkennen en benoemen van de emoties verloopt bij Simon op een correcte en vlotte
manier. Er worden bij hem niet meteen moeilijkheden ondervonden bij het benoemen en
begrijpen van de basisemoties blij, bang, boos en verdriet.
Simon zocht ook naar andere betekenissen bij de visueel voorgestelde pictogrammen.
Hij was goed in staat om zich in te leven in een situatie maar er was op dat moment nog geen
duidelijk zicht op het aanwezige inlevingsvermogen t.o.v. zijn groepsleden.
Week 6: Gevoelensspel (liefde)
DINSDAG
 Gedrag
Er was heel even storend gedrag aanwezig bij Simon. Hij begon namelijk te fluiten waardoor
de andere groepsleden afgeleid werden. Hiervoor was geen berisping nodig. Simon stopte
meteen met zijn gedrag toen hij mijn blik zag.
Simon gedroeg zich heel behulpzaam tegenover de anderen in de groep. Zo hielp hij hen met
het lezen van de opdracht of gaf hij een kaart aan hen als die moeilijk te bereiken was. Als
25
Er stond een glimlach op zijn gezicht en keek omhoog naar de ‘wolken’ (dromerige houding).
90
enige jongen in de groep viel het mij op dat hij de meisjes met het nodige respect behandelde.
Tegenover Marie durfde hij wel eens kritiek te uiten.
Simon vertoonde een impulsief gedrag tijdens het spel. Het gebeurde dat hij heel snel het
antwoord voorzei i.p.v. zijn medespeler te tijd te gunnen om het antwoord te formuleren.
 Sociale interactie
In het begin van de sessie was Simon constant aan het fluiten wat een invloed had op het
gedrag en de concentratie van de andere groepsleden.
Simon functioneerde wel goed in de groep. Ik merkte duidelijk op dat hij het met sommige
meisjes beter kon vinden. Simon zocht geen contact met personen die zich tegenover een
ander op een ongepaste manier gedroegen. Dat was vooral merkbaar in de relatie tussen
Simon en Marie.
Het geven van een compliment aan een ander of over zichzelfs iets positiefs zeggen verliep bij
Simon nog heel erg moeilijk. Hij had vooral veel tijd en denkwerk nodig om door te hebben
bij wie het compliment paste.
 Emotieherkenning
Het (h)erkennen en benoemen van de emoties verliep bij Simon veel beter dan verwacht.
Tijdens ‘het inschatten van de reactie en emoties in verschillende situaties’ merkte ik op dat
dit door Simon al in voldoende mate beheerst was.
Simon was ook de enige uit de groep die opmerkte wanneer een emotie foutief werd
benoemd.
DONDERDAG
 Gedrag
Simons houding was niet zo positief als afgelopen dinsdag. Hij wiebelde op zijn stoel, er was
weinig concentratie en hij nam geen correcte zithouding aan. Op het einde van het spel prutste
hij met de elastieken van de kaartjes en was hij continu bezig met zijn buur. Op een bepaald
moment werd hij afgeleid doordat hij binnen in het lokaal een wespennest had ontdekt. Hij
bleef constant kijken naar het nest en lette hierdoor niet op het spel.
Ondanks zijn mindere werkhouding vertoonde hij een goed gedrag en behulpzame houding
tegenover de anderen. Zo snelde hij te hulp toen één van de groepsleden een bloedende mond
had. Hij stelde spontaan voor om zelf papier te halen.
 Sociale interactie
Simon onderhield een goede sociale interactie met de overige groepsleden. Hij praatte met
hen op een spontane manier. Hij gebruikte daarbij een rustig stemvolume zonder
stemverheffing.
Het gebeurde wel eens dat hij de anderen niet hoorde doordat hij te druk bezig was met zijn
buur.
Simon was de enige die initiatief nam om hulp te vragen als hij iets niet goed begreep of als
de betekenis van een woord niet heel duidelijk was.
91
 Emotieherkenning
Het herkennen, benoemen en begrijpen van de emoties gebeurde nog steeds op een vlotte
manier. Hij was zelfs in staat om de nieuw aangeleerde emotie ‘liefde’ tussen de visueel
voorgestelde pictogrammen te herkennen. Het uitleggen van een situatie verwoordde hij op
een eenvoudige manier. Hij kon daarbij nog geen details vertellen of dieper ingaan op zijn
innerlijke gevoelswereld.
Week 7: Gevoelensspel (schaamte)
 Gedrag
Het spel werd op een correcte en rustige manier gespeeld. Hij was erg geduldig en kon ook
wachten op het antwoord van de anderen. Simon had een goed humeur, was vriendelijk en erg
spraakzaam tegenover de andere groepsleden.
Simon had soms moeite om stil te blijven zitten op zijn stoel en dat ging gepaard met het af en
toe onder tafel kijken. Dit gedrag had een storend effect op de groep.
Daardoor keken de andere groepsleden af en toe eens kwaad naar Simon. Hij werd daardoor
niet afgeleid noch beïnvloed.
 Sociale interactie
Er was een goede samenwerking en communicatie met de andere groepsleden. Hij
respecteerde iedere persoon en ging op een geduldige manier met hen om.
In het begin was het stil in de groep maar dit was van korte duur.
 Emotieherkenning
Simon heeft weinig ondersteuning nodig bij het herkennen, benoemen en begrijpen van de
emoties. Probleem oplossend denken lukte bij hem op zelfstandige basis. Hij had geen nood
aan ondersteuning en begeleiding.
De emotieherkenning is bij Simon zeer goed aanwezig en beheerst.
Week 8: Gevoelensspel (afgunst & eenzaam)
DINSDAG
 Gedrag
Simon kwam in de therapie iets later binnen omdat hij nog iets had moeten afhandelen voor
één van de aunties. Het binnenkomen verliep op een rustige manier zodat niemand gestoord
werd. Hij nam meteen plaats en nam deel aan het spel. Er was geen discussie over het feit dat
we reeds begonnen waren.
Simon was erg nieuwsgierig naar de nieuwe vragen van het blauwe thema. Hij kon deze
zonder problemen lezen en begreep de inhoud van elke vraag. Zijn antwoorden waren goed
maar nog te oppervlakkig gebracht.
Tegenover de andere groepsleden gedroeg Simon zich rustig en toonde ook veel respect.
92
 Sociale interactie
Er werd op een rustige manier gecommuniceerd met elkaar. Hij toonde veel begrip voor
Marie en hielp haar bij het verduidelijken van de vraag door een voorbeeld te geven.
De sterke motivatie om meer te leren over ‘emoties’ was bij Simon heel duidelijk aanwezig en
herkenbaar. Hij was enorm leergierig en vertoonde een grote belangstelling naar meerdere
emoties.
 Emotieherkenning
Simon beheerst het herkennen, benoemen, begrijpen en associëren van de reeds aangeleerde
emoties zeer goed. Het herkennen van de nieuw aangeleerde emotie ‘afgunst’ verliep iets
moeilijker. Na een grondige uitleg over de betekenis van ‘afgunst’ verliep de
emotieherkenning vlotter.
DONDERDAG
 Gedrag
Simon had een goede zithouding en was rustig. Maar toen hij aan de beurt was, las hij totaal
iets anders dan wat op zijn kaartje stond. Na de opmerking las hij nog steeds niet correct wat
erop stond. Daardoor moest ik mijn stem verheffen en hem waarschuwen. Na de
waarschuwing las hij wat erop stond en gaf een duidelijk antwoord. Ik kon merken dat hij
toch geschrokken was van mijn reactie.
Op het einde van het spel had Simon moeite om te luisteren naar de verhalen van de andere
groepsleden. Bij het vertellen van iets persoonlijks vermeed hij oogcontact met mij en de rest
van de groep. Hij keek neer op het tafelblad en begon te wriemelen aan zijn handen. Hij
voelde zich onwennig als het om persoonlijke zaken ging. Het viel mij op dat het vooral op
donderdag was dat Simon moeite had om zich te concentreren op het spel. Op die dag
vertoonde hij ook meer storend gedrag dan op de dinsdag.
 Sociale interactie
Simon communiceerde vlot en op een rustige manier met de andere groepsleden. Soms kon er
wel eens discussie zijn over het aantal worpen waardoor er in de groep opstandig gedrag
ontstond. Simon kon daarop kwaad reageren. Zo had ik een voorval gemist en de persoon in
kwestie opnieuw laten gooien. Simon kon daar moeilijk mee om.
Maar al vlug werd de situatie vergeten en was er tijdens het spel een vlotte samenwerking.
Simon had geen moeite om een fictieve situatie uit te leggen maar een persoonlijke situatie
vroeg van hem meer denkwerk en tijd. Tijdens het vertellen praatte hij stil en met een vlug
tempo.
 Emotieherkenning
Simon had het moeilijk om op een adequate manier om te gaan met zijn eigen gevoelens en
emoties. Deze emoties liet hij niet altijd zien aan de omgeving waardoor het niet altijd
duidelijk was hoe hij zich voelde. Simon had het ook moeilijk om een eigen situatie te
vertellen en dit was te merken aan de manier waarop hij een verhaal vertelde. Dit gebeurde
93
zonder oogcontact, met een laag stemvolume, op een vlug tempo en zonder veel details maar
eerder oppervlakkig.
Week 9: Gevoelensspel + korte toets emoties (spijt)
DINSDAG (Toets)
 Gedrag
Simon werkte zelfstandig en had geen ondersteuning nodig tijdens de test. Hij vroeg enkel
wat hij precies moest doen en na de uitleg kon hij verder werken.
Simon vroeg ook niet naar de betekenis van enkele emoties zoals ‘negatief’, ‘achterdochtig’
of ‘uitgeput’. Toen de andere nog bezig waren kon hij zich op een rustige manier
bezighouden. Simon speelde met een vlieger door het openstaande raam.
Simon kwam op een bepaald moment bij een ander groepslid staan die niet wilde dat hij haar
test las. Toch deed hij het. Op dat moment respecteerde hij niet de wens van het groepslid. Hij
was zich bewust van zijn foutieve gedrag. Na een opmerking bood hij spontaan zijn
verontschuldigingen aan.
 Sociale interactie
Simon hield rekening met de gevoelens van de anderen en liet hen ook uitspreken. Hij kon op
een gepaste manier de emotie en het gevoel van een ander groepslid, die uit het lokaal
wegliep, verwoorden. Er werd op een vlotte manier met de anderen gecommuniceerd en hij
toonde veel respect voor hen. Enkel het bovenvermelde incident was iets minder positief
m.b.t. zijn sociale interactie met de groep. Maar dat werd op een positieve manier opgelost.
 Emotieherkenning
Tijdens de test verliep het herkennen van de emoties niet zo vlot. Hij had alle nieuwe emoties
fout. De reeds aangeleerde emoties waren correct. Simon ondervond wat problemen om bij
een nieuwe picto een passende emotie te plaatsen.
DONDERDAG
 Gedrag
Simon kwam gemotiveerd en rustig over in het begin van de sessie maar naar het einde toe
gedroeg hij zich, net als de andere groepsleden, op een negatieve storende wijze. Hij gedroeg
zich tegenover mij niet op een respectvolle manier en was zich daar zelfs totaal niet van
bewust.
Hij luisterde niet naar wat de anderen te vertellen hadden. Na een aantal opmerkingen begreep
hij nog steeds niet wat hij verkeerd deed en werd boos.
Ik liet de kinderen na de sessie nog even blijven om de situatie te bespreken en uit te klaren.
Na het gesprek kwam Simon tot inkeer en begreep hij wat er fout was geweest aan zijn
storende gedrag. Hij bood zijn verontschuldigingen aan en beloofde zich verder correct te
gedragen tijdens de volgende groepssessies.
94
Op een bepaald moment voelde één van de groepsleden zich emotioneel niet goed. Ze begon
te huilen maar niemand wist de reden van haar huilbui. De reactie van Simon daarop was
enorm positief. Hij vroeg haar wat er aan de hand was. Toen ze niet antwoordde, drong hij
niet verder aan maar gaf haar emotioneel de nodige ruimte en liet haar verder met rust.
 Sociale interactie
Er was een goeie communicatie met de andere groepsleden maar zijn samenwerking was iets
minder. Hij was afgeleid en gedroeg zich storend tegenover de ganse groep.
Hij gaf wel aandacht aan Marie die zich emotioneel niet goed voelde. Hij stelde op een rustige
toon enkele vragen aan haar om te weten te komen wat er met haar scheelde. Dit was een
positieve inbreng van hem.
 Emotieherkenning
Simon had het nog steeds moeilijk om een persoonlijk voorbeeld te geven van een situatie
waarin hij zich verdrietig voelt. Hij ontkende ook elk over hem aangebracht verhaal. Hij deed
dit met een ontwijkende houding en ging ook niet verder in op de situatie.
Hij meed persoonlijke situaties die in verband worden gebracht met eigen gevoelens. Hij had
het nog steeds moeilijk om zijn gevoelens op een adequate manier verbaal te uiten naar zijn
omgeving toe.
Week 10: Gevoelensspel
DINSDAG
 Gedrag
Simon werd afgeleid door het 4de groepslid die continu in het lokaal aan het rondlopen was.
Haar gedrag was onaanvaardbaar. Ze viel Simon continu lastig door hem te tikken en aan te
raken. Toen zij uit de therapie gezet werd, kon Simon zich terug volop concentreren en op een
actieve manier deelnemen aan de sessie. Hij werkte met de anderen op een adequate manier
samen en luisterde aandachtig naar wat ze te vertellen hadden.
Simon las net als de vorige keer de tekst op zijn blauwe kaartje op een foutieve manier. Toen
ik daarover een opmerking maakte, werd hij kwaad. Hij reageerde op de vraag of zijn gedrag
gepast en aanvaardbaar was enkel met het ophalen van de schouders. Hij was nog niet in staat
om samen met mij over zijn gedrag te reflecteren?
 Sociale interactie
Simon communiceerde goed met zijn buurmeisje E. Daaruit merkte je dat ze onderling een
goede band hadden. Er was tussen hen een goede sociale interactie. Toen E. uit de therapie
werd gezet, werd Simon stiller en was er nog weinig of geen communicatie. Maar na een
tijdje begon hij spontaan mee te praten met de anderen. Simon vroeg toen zelfs op een
vriendelijke manier aan Marie hem een pictogram te tonen. Dit was de allereerste keer dat hij
dit op een rustige en vriendelijke manier kon vragen. Ook met de andere groepsleden
95
onderhield hij verder een goede interactie en stelde hen tijdens het spel zelfs enkele bijvragen
wat voor Simon een hele evolutie is.
 Emotieherkenning
Bij Simon was de positieve evolutie van de emotieherkenning duidelijk zichtbaar. Hij had niet
veel moeite om de emoties die in het spel aanbod kwamen te herkennen. Hij deed dit op een
correcte en zeer spontane manier. De aangeleerde emoties (blij, bang, boos, verdriet, liefde,
spijt, eenzaam, afgunst) werden vlot herkend. Simon vernoemde ook andere emoties zoals
onzeker, achterdochtig… emoties die tijdens de voorbije sessies niet aan bod waren gekomen.
DONDERDAG
 Gedrag
Simon was heel erg rustig en werkte op een aangename manier mee met de groepsleden. Hij
toonde ook veel respect voor de verhalen van de groesleden. Zijn taakspanning was sterk dat
bleek uit het feit dat hij zich gedurende de volledige sessie op een doeltreffende manier bleef
inzetten en concentreren.
Toen hij een persoonlijk verhaal vertelde, hield hij dit keer wel oogcontact zowel met de
groepsleden als met mij persoonlijk wat een enorme vooruitgang was. Hij sprak wat stiller en
vermeed direct oogcontact toen hij over zijn ouders vertelde. Dat lag hem duidelijk nog heel
gevoelig.
 Sociale interactie
Simon onderhield met elk groepslid een positieve interactie en was niet enkel bezig met zijn
buurmeisje. Hij had aandacht voor de anderen rondom hem en luisterde aandachtig naar wat
zij hem te zeggen hadden.
Simon kon zijn verhaal op een duidelijk en gestructureerde manier vertellen aan de anderen.
Hij stopte af en toe met praten omdat de anderen afgeleid werden en niet meer naar hem
luisterden. Pas als hij de aandacht van de anderen terug had, vertelde hij verder.
 Emotieherkenning
Simon begon meer te praten over zijn eigen gevoelens en emoties. Ook tijdens zijn verhaal
kon hij duidelijk zeggen wat hij graag wil en waar hij het moeilijk mee heeft. Zo vertelde hij
ons dat hij blij is op vakantie te gaan bij zijn oma en daar ook wil gaan wonen. Hij voegde
eraan toe dat hij het in het weeshuis ook heel erg naar zijn zin heeft. Hij vertelde mij ook dat
hij het niet moeilijk heeft als anderen over hun ouders praten. Maar feedback geven over zijn
eigen ouders vindt hij erg moeilijk omdat hij zichzelf de schuld geeft van zijn moeders dood.
Week 11: Gevoelensspel + bespreking
Op donderdag werd met elk kind apart een korte bespreking gehouden. In dit moment kon het
kind met eigen woorden omschrijven wat het geleerd heeft uit het spel en hoe zij/hij dit
ervaren heeft.
96
DINSDAG
 Gedrag
Simon was vandaag aangenaam. Hij ging op een respectvolle manier om met de anderen
vooral met Marie. Er werd vaak gecommuniceerd met haar. Simon was erg behulpzaam
tegenover de anderen en hij concentreerde zich volledig op de sessie. Hij bleef met zijn
aandacht bij het spel. Simon luisterde aandachtig naar de verhalen van de andere groepsleden
en gaf aan hen zelfs feedback. Het was interessant hoe hij inspeelde op de situatie van een
ander.
Zelfs in de situatie met de pion van Marie probeerde Simon behulpzaam te zijn. Ik merkte op
dat Simon veel rekening hield met de gevoelens van Marie. Dit werd duidelijk toen hij plots
ophield met lachen toen hij zag dat Marie emotioneel werd van de situatie.
 Sociale interactie
Simon communiceerde op een spontane manier met de andere groepsleden. Hij liet de
anderen eerst uitpraten vooraleer hij zelf zijn vraag stelde. Het vroeger aanwezige impulsieve
gedrag in het geven van een antwoord was hier niet meer aanwezig. Simon gedroeg zich nu
erg geduldig en gaf de ander de nodige tijd om na te denken over zijn/haar antwoord.
Er was een goede groepssfeer en Simon was heel de sessie vrolijk.
 Emotieherkenning
Het herkennen, benoemen en begrijpen van de aangeleerde emoties was bij Simon bereikt. Er
werden zelden fouten gemaakt. Simon kon op een spontane manier andere niet aan bod
gekomen emoties opnoemen: verward, ongelukkig, onzeker, ... Hij was het enige
geobserveerd kind die daaraan voldeed.
DONDERDAG (Bespreking)
Simon kon tijdens de bespreking van de voorbije sessie en het gevoelensspel goed reflecteren.
Hij vertelde uitvoerig en wel overwogen wat hij in de sessies geleerd had en hoe hij de
begeleiding had beleefd. Hij voegde er ook aan toe dat hij de andere kinderen in het weeshuis
het spel wilde aanleren. Omdat hij wilde dat ook zij de emoties leerden herkennen en
benoemen. Dat bewijst dat Simon beseft heeft welke impact het gevoelensspel kan hebben op
de gevoelsbeleving van een kind.
6.3.6 Effecten van het spel op het kind
1. Evolutie van het kind
Bij Simon was er al vroeg een positieve evolutie merkbaar. Hij was diegene die het minst
moeite had om nieuwe emoties op te nemen en deze te automatiseren en te generaliseren in
het dagelijkse leven. Simon werkte altijd op een gepaste, positieve manier mee aan het
onderzoek en was altijd gemotiveerd om nieuwe dingen bij te leren. Zijn taakspanning en
concentratie verbeterden langzamerhand ook. De laatste weken had hij geen moeite meer om
zich de hele sessie te concentreren en te luisteren naar de verhalen van de anderen.
97
Op sociaal vlak merkte ik naarmate de therapie vorderde een positieve neerslag op zijn
communicatie met Marie. In het begin verliep de communicatie niet zo wenselijk tussen hen
omdat hij Marie vooral uitlachte. Naarmate hij meer kennis verwierf over de emoties en
gevoelens, en de tips die met hen meegegeven werden, merkte ik een positieve verandering in
zijn houding en taalgebruik naar Marie toe. Hij kon op een betere manier de dingen
verwoorden zonder de ander te kwetsen.
Op emotioneel vlak maakte Simon vooral vorderingen om emoties op een correcte manier te
herkennen, benoemen en te begrijpen. Deze vooruitgang was zowel tijdens de sessies als
buiten de sessies bij hem waarneembaar. Hij kon zich op een sociaal wenselijke manier
verontschuldigen als hij iemand gekwetst had, of kon iemand helpen als hij merkte dat die
persoon emotioneel was.
Tijdens een van de laatste weken vertelde hij ook een persoonlijk verhaal dat hem verdrietig,
maar tegelijk opgelucht maakte. Hij had het moeilijk om over zijn overleden ouders te praten
en vermeed hierbij elk oogcontact. Achteraf was hij tevreden dat hij dit verhaal met anderen
gedeeld had.
2. Zelfreflectie
Ook samen met Simon hield ik een korte bespreking om te weten te komen wat het spel hem
bijgebracht had. Simon kon duidelijk verwoorden wat hij geleerd had uit het spel en deelde
zelf mee dat hij dit spel samen met de aunties26 aan de andere kinderen zal leren.
‘Ik heb geleerd dat het belangrijk is voor jezelf en ook voor de anderen om kennis te hebben
over de verschillende emoties. Op die manier kan ik op een betere manier omgaan met de
anderen en kan ik mijn gevoelens onder controle houden. Ik leerde de groepsleden beter
kennen, vooral op emotioneel vlak. Het spel heeft mij op een aangename manier veel
bijgeleerd. Ik leerde meer respect te hebben voor de groepsleden en rekening te houden met
hun gevoelens.’(Simon,(R.T.))
3. Bereikte doelen
Doelstelling
B
NB
Lange termijn doelstelling
Het kind kan op een vlotte manier deelnemen aan een activiteit.
X
Het kind is zich bewust van de gevolgen van zijn gedrag27gedurende de 9 weken.
Het kind kan zijn emoties op een sociaal correcte manier uiten na de 9 weken.
X
X
Korte termijn doelstelling
Het kind kan op een sociaal aanvaardbare manier functioneren in een groep.
X
Het kind kan zijn concentratie en zijn taakspanning gedurende elke sessie verbeteren.
X
26
27
Werknemers
Het kind kan anticiperen op de gevolgen van gedragingen die hij zal stellen
98
Het kind kan op een bedachtzame manier reageren zonder de ander te kwetsen tijdens
het gevoelensspel.
X
Het kind kan zijn fouten herkennen en benoemen.
X
Het kind kan zijn negatieve en positieve gevoelens op een gepaste manier verwoorden
tijdens het gevoelensspel.
X
Simon had minder beperkingen op sociaal-emotioneel vlak, maar het was moeilijker om met
hem te praten over zijn verleden en om zicht te krijgen op zijn persoonlijk leven. De
doelstellingen die voor Simon individueel opgesteld werden zijn bereikt, behalve één lang
termijn doel. Simon moet nog verder leren wat de gevolgen zijn van een gestelde handeling,
zowel voor zichzelf als voor de anderen. Omdat deze doelstelling nog maar vaag aanwezig is,
heb ik deze als niet bereikt gescoord. Hij werkte op een aangename manier mee aan het
onderzoek.
99
6.4 Bijsturing gevoelensspel
Gedurende de afgelopen 3 maanden werden een aantal aanpassingen aan het gevoelensspel
uitgevoerd. Deze aanpassingen waren noodzakelijk om bij de kinderen die deelnamen aan het
onderzoek een doelgericht en gewenst effect te bekomen.
6.4.1 De thema’s
Er werden 2 thema’s tijdens mijn onderzoek aangepast, ‘het inschatten van een reactie in een
situatie’ en ‘doe-opdrachten’. Het oorspronkelijke spel leidde, na een aantal keer spelen, tot
een automatisatie bij de deelnemers. Beide thema’s werden bijgestuurd om de uitdaging bij de
kinderen aan te scherpen en op te voeren. De andere 2 thema’s, ‘herkennen van emoties’ en
‘complimenten geven’, werden niet aangepast.
Thema: “het inschatten van een reactie in een situatie”
Deze aanpassing werd in week 8 doorgevoerd. De aanpassing hield een uitbreiding van het
onderwerp in. De bijkomende vraagstellingen stelden het kind in staat om in verscheidene
situaties te reflecteren over zijn persoonlijke gedrag. Op die manier kon ik als begeleider het
kind aansturen tot het ontwikkelen van een gepaster gedrag in de voorkomende situaties.
Zo werd er ook heel wat aandacht besteed aan het uiten van persoonlijke reacties in een
situatie. De kinderen gaven allen aan dat men een onaangename situatie zal ontvluchten
omdat dit de gemakkelijkste uitweg is. Als ergotherapeut leerde ik de kinderen om te zoeken
naar een betere oplossing waarbij men die situatie niet hoefde te ontvluchten. Zo konden de
kinderen een conflict op een rustige manier uitpraten en aanpakken.
Thema: “doe-opdrachten”
Deze aanpassing werd in week 10 doorgevoerd. Vanaf week 10 werden er geen doeopdrachten meer voorgelegd aan de kinderen. De aanpassing van het thema bestond in het
stellen van persoonlijke vragen m.b.t. het verleden en het heden. Op die manier benaderde het
spel op een concretere wijze de persoonlijke leefwereld en gevoelsbeleving van het kind. Dit
gaf de kinderen de kans om trauma’s of moeilijke situaties bespreekbaar te maken en deze
met de anderen te delen.
6.4.2 Motivatie
Om de motivatie bij de kinderen te stimuleren alsook de concentratie te verhogen werd er
gewerkt met een beloningssysteem. De kinderen kregen elk een persoonlijke beloningskaart.
Bij een aanvaardbare medewerking tijdens de therapiesessie werd een sticker (smiley)
uitgedeeld. Een volle kaart betekende een persoonlijk certificaat!
6.4.3 Plaats en Tijd
Het tijdstip waarop en de plaats waar de therapie in het begin plaatsvond, was niet optimaal.
Er waren heel wat externe prikkels aanwezig o.a. zichtbaar buitenspelende kinderen,
100
waardoor de kinderen werden afgeleid. De therapie werd ook gegeven na de studietijd
waardoor de concentratie van de deelnemers op een laag pitje stond. De plaats en het tijdstip
waren dus 2 factoren die moesten worden aangepast zodoende een positiever resultaat te
bekomen.
Samen met de huisouders werd er gezocht naar een oplossing. We kregen een ander lokaal
met minder externe prikkels. En de therapie werd gegeven voor de studietijd. Deze
aanpassingen zorgden ervoor dat ik mijn therapie en onderzoek op een efficiëntere manier
verder kon uitvoeren.
7 Conclusie
Op grond van voortdurende zelfevaluatie en feedback werd de therapie bijgestuurd en
aangepast. In de eindevaluatie werd nagegaan of het beoogde effect, bij elk van de begeleide
kinderen, bereikt werd. Doorheen deze sessies merkte ik een duidelijke positieve vooruitgang
bij de op te volgen kinderen. Geleidelijk aan ontwikkelden ze hun competenties m.b.t. het
benoemen en herkennen van de aan bod gekomen emoties. Er was ook een positieve evolutie
merkbaar in hun socio-emotionele gedrag meer bepaald in hun sociale interacties met de
andere groepsleden of in het aanvoelen van emoties bij de ander. Ook het effect en de bijdrage
van het gevoelensspel werd in de eindevaluatie grondig onderzocht. Belangrijk was dat de
Namibische weeskinderen een positieve vooruitgang ontwikkeld hebben in hun socioemotionele beleving en ontwikkeling. Dat zal hen verder vooruithelpen in hun totale
persoonlijkheidsontwikkeling binnen de maatschappij.
101
8 Algemeen besluit
Het doel van deze scriptie was om een beeld te krijgen van de relationele en socio-emotionele
competenties bij Namibische weeskinderen dit door middel van een eigen ontworpen
gevoelensspel. Indien men dit gevoelensspel blijft spelen in het weeshuis zullen de kinderen
op een positievere manier kunnen omgaan met de eigen gevoelens en emoties. Ook hun
communicatieve vaardigheden en relationele competenties zullen in positieve zin veranderen.
De huisouders waren erg geïnteresseerd in het spel en zagen zelf een positieve evolutie bij de
3 begeleide kinderen.
Het was niet eenvoudig om een gevoelensspel te ontwikkelen op basis van de beperkte
achtergrondinformatie m.b.t. de doelgroep. Door het uitwisselen van informatie met de
huisouders van het weeshuis, via het internet, was ik in staat het spel grondiger te
ontwikkelen. Hieruit heb ik geleerd dat je als ergotherapeut moet rekening houden met heel
wat aspecten. Zo moest het gevoelensspel doeltreffend, functioneel, therapeutisch, creatief en
ontspannend tegelijk zijn. Ook het geven van goed en bijsturende advies tijdens deze stage
was van groot belang. Omdat ik geen beroep kon doen op ervaringsdeskundigen leerde ik
vooral om zelfstandig te werken en creatief te zijn in het zoeken naar oplossingen.
Ik ben ervan overtuigd dat als men het gevoelensspel blijft spelen met de kinderen dit een
vooruitgang bij elk kind zal betekenen op zowel relationeel, socio-emotioneel en
communicatief vlak. Het effect van het spel, zoals beschreven in mijn eindwerk, is erg
positief. De kinderen die hadden deelgenomen aan het spelen van het gevoelensspel wilden
dit zelfs aanleren aan de andere kinderen in het weeshuis.
Het was niet altijd eenvoudig om de wekelijkse therapiesessies te plannen. Ik moest rekening
houden met nog 2 aanwezige Amerikaanse vrijwilligers. Er werden onderling duidelijke
afspraken gemaakt zodat elk van ons zijn persoonlijk doel kon bereiken.
Het is nodig dat de aunties zich bewust worden van de relationele en socio-emotionele
problemen bij de weeskinderen. Ook zij kunnen een positieve bijdrage leveren aan hun
ontwikkelingsproces. Zo kunnen ze de kinderen voorzien van aandacht, liefde, warmte,
genegenheid en het aanbieden van een luisterend oor. Dit zou de kinderen al een stuk verder
helpen in hun ontwikkelingsproces.
Ik hoop dat de aunties mijn advies zullen opvolgen om het gevoelensspel ,volgens mijn uitleg,
met de overige kinderen te spelen. Het zou mij een aangenaam gevoel geven, mochten de
huisouders mij contacteren over de rationele en socio-emotionele evolutie van de kinderen die
verder deelnamen aan het spel. Op die manier kan mijn eindwerk een positieve voortgang
hebben in het Namibische weeshuis.
102
Lijst met figuren
Figuur 1: Stichting leerplanontwikkeling (SLO, z.j.)............................................................... 11
Figuur 2: Aidspatiënten in Namibië (eigen bewerking van CIA World Factbook, 2011) ....... 23
Lijst met tabellen
Tabel 1: Dag planning – weeshuis ‘De Ark’ ............................................................................ 40
Tabel 2: Werkschema - proces van het spel ............................................................................. 46
Tabel 3: Testresultaten SDQ - Laura........................................................................................ 52
Tabel 4: Testresultaten SDQ - Marie ....................................................................................... 68
Tabel 5: Testresultaten SDQ - Simon ...................................................................................... 85
103
Referentielijst
Boeken
Avonts, D. (1998). Van aids tot syfilis.Diegem: Kluwer.
Baeten, M., Kyndt, E., Sierens, E. & Struyven, K. (2009).GrootWorden.Lannoo, Tielt.
Boelens, P., Huiskes, C. & Kienhorst, I. ( 2000).Rouw en rouwbegeleiding (2de dr.). Utrecht:
NIZW.
Bourke, D.H. (2006).The skeptic’s guide to the global AIDS crisis. Authentic, Colorado
Springs.
Deley, T. (2004). Denken,voelen en doen: sociaal-emotionele ontwikkeling in het
basisonderwijs. Antwerpen: Garant.
De Wit, A.M. (2000). Depressie bij kinderen en adolescenten: theorie en onderzoek,
diagnostiek en behandeling. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Van Der Ploeg, J. (2011). De sociale ontwikkeling van het schoolkind. Houten: Bohn Stafleu
Van Loghum.
Van Giles, T. (2000). Verlies en rouw: Confrontatie bij rouw (2de dr.).Baarn:H.Nelissen.
Carré, D. (2003). De sociaal-emotionele ontwikkeling stimuleren aan de hand van het
groepsproces [eindwerk].Hogeschool West-Vlaanderen, Departement
Lerlarenopleiding.
Internetbronnen
Achenbach, T.(z.j.).Child behavior checklist 6-18 jaar. Geraadpleegd op 7 maart 2012 via
http://www.nji.nl/eCache/DEF/1/23/557.dWl0Z2VicmVpZD0x.html
Artsenzondergrenzen. (2012). De laatste cijfers over HIV en AIDS. Geraadpleegd op 6
december 2012 via http://www.artsenzondergrenzen.nl/over-ons/dossiers/medischedossiers/dossier-aids/de-laatste-cijfers-over-aids.aspx
CIA World Factbook. (2011). Personen met HIV in Namibië. Geraadpleegd op 13 december
2012 via http://www.indexmundi.com/g/g.aspx?c=wa&v=35&l=nl
De Smedt, C. & Pieters, G. (z.j.). Cognitief-gedragstherapeutische benadering van sociale
fobie. Geraadpleegd op 12 december 2012 via
http://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/ assets/articles/articles_475pdf.pdf
Dr. Meeuwesen, L. (2004). Relatie tussen sociaal isolement en psychiatrische ziekte.
Geraadpleegd op 12 december 2012 via
104
http://www.nvspv.nl/socialepsy/socialepsypdf/
presentatie_isolement_ludwien_meewesen.pdf
Emotie.(2012).Geraadpleegd op 24 februari 2013 via http://nl.wikipedia.org/wiki/Emotie
E-motion.(2013). Moeite met gevoelens uiten. Geraadpleegd op 8 januari 2012 via
http://www.emtt.nl/problemotheek/moeite-met-gevoelens-uiten.aspx
Faalangst. (z.j.). Geraadpleegd op 12 december 2012 via
http://www.gedragsproblemenkinderen.info/typen-angst
Gevoel.(2013).Geraadpleegd op 24 februari 2013 via http://nl.wikipedia.org/wiki/Gevoel
Goodman, R. (2005). Strengths and Difficulties Questionnaire. Geraadpleegd op 9 maart 2012
via http://www.nji.nl/eCache/DEF/1/23/635.dWl0Z2VicmVpZD0x.html
H.J.(2008). Leren praten over je gevoelens in 3 stappen. Geraadpleegd op 8 januari 2012 via
http://www.sochicken.nl/jezelf/leren_praten_over_je_gevoelens_in_3_stappen.html
Imane, J.(2009). Hechtingsstoornissen. Geraadpleegd op 6 december 2012 via
http://nvlm.nl/wordpress/wp-content/uploads/2009/07/PWS_ImaneJemni_Hechtingsstoornissen.pdf
Kind en gezin.(2008). Drift en koppigheid. Geraadpleegd op 24 november 2012 via
http://www.gezondheid.be/index.cfm?fuseaction=art&art_id=5445#2b
Langhendries, W. (2010). De aanpak van minderjarige slachtoffers van fysiek
geweld.[eindwerk]. Geraadpleegd op 12 december 2012 via http://lib.ugent.be/fulltxt/
RUG01/ 001/458/152/ RUG01001458152_2011_0001_AC.pdf
Plazilla.(2012).Jeugdtrauma verwerken en gevolgen: Psychische verwerking. Geraadpleegd
op 8 januari 2013 via http://plazilla.com/verwerking-trauma-trauma-bij-kinderenjeugdtrauma
Plazilla.(2012). Onze 5 basisemoties. Geraadpleegd op 4 maart 2013 via
http://plazilla.com/onze-5-basisemoties
Preventie.(z.j.).Voel jij wat ik voel?. Geraadpleegd op 23 januari 2013 via
http://www.expoo.be/
sites/default/files/kennisdocument/praten_over_gevoelens_met_kinderen_en_jongeren
.pdf
Preventie. (z.j.). Agressie bij kinderen, oorzaken, aanpak en preventie. Geraadpleegd op 12
december 2012 via
http://www.expoo.be/sites/default/files/kennisdocument/agressie.pdf
Semmie.(z.j.).Sprekend spel & training. Geraadpleegd op 6 maart 2013 via http://
www.semmie.net/webwinkel
105
Stichting Leerplanontwikkeling.(z.j.). Sociaal – emotionele ontwikkeling. Geraadpleegd op 11
november 2012 via http://sociaalemotioneel.slo.nl/thema/algemeen/onderwerpen/
UNAIDS. (2011). HIV en AIDS – Afrika. Geraadpleegd op 6 december 2012 via
http://www.kwasa.nl/afrika/hiv-en-aids
Verdult, R. (z.j.). Hechting: Risico of bescherming?. Geraadpleegd op 5 december 2012 via
http://www.stroeckenverdult.be/site/upload/docs/HECHTING%20EN%20HECHTIN
GSSTOORNISSEN.pdf
Artikels
Bangirana, P., Nakasujja, N. & …(2009).Reliability of the Luganda of the Child Behaviour
Checklist in measuring behavioural problems after cerebral malaria.Geraadpleegd op
30 maart 2013 via http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC2799377/
Deboutte, D., Janssens, A. & Wouters, S.(2008). Prevalentie van psychopathologie bij
kinderen en jongeren in de Bijzondere Jeugdbijstand: een vergelijking van
werkvormen. Geraadpleegd op 26 april 2013 via http://www.acco.be/download/nl/
10047442/file/tokk_2008-jg33-1_prevalentie_van_psychopathologie_bij_kinderen_
en_jongeren_in_de_bijzondere_jeugdbijstand_een_vergelijking_van_werkvormen.pdf
HIV(z.j.). Geraadpleegd op 19 februari 2013 via http://mens-engezondheid.infonu.nl/diversen/95253-gevolgen-van-hivaids-in-afrika.html
Engels, R. & Goossens, L.(2013). Low Self-Esteem as a Risk Factor for loneliness in
Adolescence: Perceived- but not Actual – Social acceptance as an Underlying
Mechanism. Geraadpleegd op 27 april 2013 via
http://link.springer.com/journal/10802#page-1
Gedragsproblemen(z.j.).Geraadpleegd op 19 februari 2013 via
http://www.gedragsproblemenkinderen.info
Goodman, R. & Scott, S. (1999). Comparing the strengths and difficulties Questionnaire and
the child behavior checklist: Is small beautiful. Geraadpleegd op 8 mei 2013 via
http://link.springer.com/article/10.1023/A%3A1022658222914#page-1
Jessurum, J.H. & Verhagen-Redtenbacher, C. (1996). Het Asperger-syndroom in de DSM-IV.
Geraadpleegd op 25 maart 2013 via
http://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/assets/articles/ articles_929pdf.pdf
Kaldenbach, Y.(2006).Een voorstel tot eenduidige en hiërarchische analyse, interpretatie en
rapportage. Geraadpleegd op 14 mei 2013 via http://www2.bsl.nl/secties/kind-enadolescent/kap/wisc-iii/wisc-iii_kaldenbach_-_artikel_2006.pdf
Van Leeuwen, L. & Aarsen, R.J.(1994). Sociale incompetentie: Pleidooi voor een
gedifferentieerd behandelaanbod. Geraadpleegd op 30 maart 2013 via
http://link.springer.com/ article/10.1007/BF03060545#page-2
106
Venema, U.(2005).Rouw bij kinderen. Geraadpleegd op 15 mei 2013 via
http://link.springer.com/article/10.1007%2FBF03059823?LI=true#page-2
Persoonlijke communicatie
Boelens, N.(23 maart 2013).Voorzitter Christ’s hope.(informatie over het
weeshuis).’persoonlijke communicatie’[e-mail].
Naert, R.(26 maart 2013).Ministrie Coördinator Christ’s hope.(Informatie over de
kinderen).’persoonlijke communicatie’[gesprek].
107
Bijlage
Bijlage 1: Child Behavior Checklist 6-18 jaar
Bijlage 2: Strenghts and Difficulties Questionnaires
Bijlage 3: Handleiding gevoelensspel
Bijlage 4: De 4 thema’s (speelkaarten)
Bijlage 5: Beloningssysteem (kaart + certificaat)
108
Bijlage 1: Child Behavior Checklist 6-18 jaar
109
110
111
112
113
114
Bijlage 3: Handleiding gevoelensspel
115
116
Bijlage 4: De 4 thema’s (speelkaarten)
Thema 1: inschatten van een reactie in een situatie
Ruben en Sem sit langs mekaar in die klas.
Ruben gooi 'n papierprop in die rigting van die
juf. Die juf dink dat dit Sem is en waarsku hom.
Wanneer die juf nie meer kyk, gooi Ruben nog 'n
papierprop na die juf!
Hoe kyk Sem nou? Wat voel hy nou?
Jan speel op die speelgrond met sy klasmaats.
Plots stoot 'n groter seuntjie Jan op die grond. Jan
kyk die seuntjie aan, wat baie kwaad kyk na
hom. Hy wil Jan beslis pyn doen.
Hoe kyk Jan? Hoe hy voel? Het jy al so iets
ervaar?
Piet het 'n slegte verslag. Wat sal sy ouers
daarvan sê? Miskien word hulle baie kwaad! Piet
kyk na mama terwyl hulle dit ten op die tafel sit.
Hy verstop sy verslag agter sy rug. Sal hy die
toon ... of tog maar nie?
Hoe voel Piet sig? Wat sou julle doen in
hierdie situasie?
Die ouma van Laura kom by haar op besoek. Die
ouma roep Laura om even te kom.
Wanneer Laura by haar is, verskyn daar 'n einde
van agter ouma's rug.
Hoe voel Laura hom?
Lies moet na 'n ander skool omdat hulle verhuis
sy. Hulle kom op haar nuwe skool toe. Sy is 'n
bietjie later as alle ander kinders want hierdie sit
al in die klas. Lies moet binne gaan in 'n volle
klas.
Hoe voel Lies hom? Sou jy jou ook so voel?
Die son skyn. Rosa speel saam met haar
vriendinne met die springtouw. Daar is baie pret
onder die vriendinne.
Hoe voel Rosa homself? Waar het jy baie pret
in?
117
Fien en Tim werk saam aan 'n taak vir taal. Hulle
soek by elkeen e prent die regte woord. Fien en
Tim kan baie goed saam werk. Met twee gaan dit
beter as alleen. Die meester steek sy duim
omhoog.
Hoe voel Fien en Tim hom? Hoe voel die
meester homself? Sou jy weet hoe dit kom?
Marie speel saam met Fien met die bal. "En nou
wil ek net speel met die bal!" Sê Fien. Marie mag
nie meer meespelen. Dit vind Marie baie jammer.
Hulle gaan net op 'n bank gaan sit.
Hoe voel Marie homself? Hoe kom dit? Indien
jy ook eens nie meespelen met iemand?
Brecht het vir sy verjaardag 'n nuwe kitaar. Hy
wil daar dadelik op speel as hy van skool kom.
Wanneer Brecht na sy kamer loop, roep sy
moeder hom terug. Hulle vra wat hy gaan doen?
Brecht: "ek gaan op my kitaar speel." Maar van
sy moeder moet hy eers sy huiswerk maak. Dit
vind Brecht glad nie leuk.
Hoe voel Brecht hom? Sou jy ook so reageer?
Lisa en Sofie sit saam op die kamer. Sofie begin
Lisa oral te kieteling. En wat doen Lisa? Die
kietelt Sofie terug. Beide meisies het dolle pret!
Hoe voel die 2 meisies hulself? Wat doen jy as
jy gekieteld word?
Cindy het tuis 'n mooi wit haas. Sy hou daar baie
van. Hulle het alles gedoen met haar haas soos
wandel. Nou is haar haas dood. Dit huppelt nie
meer rond. Cindy gaan haar haas begrawe. Hulle
grawe 'n diep put in die tuin en lê haar voël
daarin.
Hoe sal Cindy kyk? Hoe voel hulle nou?
Kevin en Rita doen 'n wedstrijdje loop. Kevin is
daar van oortuig dat hy die beste is en die
wedstryd natuurlik sal wen. Tog laat Rita haar
nie doen nie. Hulle begin die wedstryd. Dit is
baie erg opwindend. Maar Rita doen nog 'n flinke
spurt en wen die wedstryd. Kevin kan daar glad
nie om lag en kan glad nie teen sy verlies!
Hoe voel Rita homself? Hoe voel Kevin
homself?
Tom saam met sy teddiebeer in die buggy. Hy
gooi sy beer in die lug en vang hierdie op. Plots
werd Tom afgelei terwyl hy sy teddiebeer in die
lug gegooi. Die teddiebeer val langs die karretjie
op die grond. Tom kon nie aan sy teddiebeer?
Hoe voel Tom homself?
Loes speel op die strand. Sy maak 'n groot
kasteel. As die kasteel af is dan spring daar 2
ouens op haar kasteel. Die kasteel van Loes is
heeltemal kapot.
Hoe voel Loes hom? Hoe sou julle reageer op
die 2 ouens?
Annelies het enkele dae gelede haar been
gebreek en loop nou dus met krukke oor die
speelgrond. Max wat in haar klas sit en 'n groot
deugniet is neem plots tydens 'n breek, 'n kruk af
van Annelies. Annelies schrikt maar lag nie met
die grap van Max.
Hoe voel Annelies hom? Vind jy Max sy
gedrag goed of fout?
118
Luc speel in die tuin met sy bal. Hy skop en gooi
met die bal. Op 'n bepaalde oomblik skop Luc
iets te hard waardeur die bal oor die haag vlieg
en 'n ruit van die buurman vernietig. Luc is baie
erg bang en hoor die buurman buite kom.
Bijbelverhaal:
Adam en Eva (die verbode vrug)
Bijbelverhaal:
Twee seuns Kain en Abel
Hoe gaan die buurman reageer? Hoe voel die
buurman hom?
Bijbelverhaal:
Moses (Die plae/ die plaag )
Bijbelverhaal:
Die kinders in Israel
Bijbelverhaal:
Die hewige storm op die meer
Bijbelverhaal:
Die beloofde land
Bijbelverhaal:
Dawid en Goliat
Bijbelverhaal:
Die boodskap van die Engel dat Jesus gebore sal
wees
119
Bijbelverhaal:
Die verlore seun
Bijbelverhaal:
Die hoogste toring
Bijbelverhaal:
Die barmhartige Samaritaan
Bijbelverhaal:
Jesus sterf aan die kruis
120
Thema 2: Doe-opdrachten
Memory
Memory
Memory
Gevoelens klok
Gevoelens klok
Gevoelens klok
Uitbeelding van emosies:
(Bly, hartseer, boos, bang, skaam, verveling)
Emosie rugsak
Emosie rugsak
121
Emosie rugsak
Emosie rugsak
emosiemeter
emosiemeter
emosiemeter
emosiemeter
Waar sit die volgende emosies?
Waar sit die volgende emosies?
Doen asof jy hartseer is?
122
Doen asof jy 'n verpleegster is?
Doen asof jy 'n polisieman is?
Doen 'n hoender na!
Doen 'n hond na!
Wat doen jy as jy bang is?
Wat doen jy as jy bly is?
Wat doen jy as jy kwaad is?
Wat doen jy as jy hartseer is?
123
Thema 3: Complimenten geven
… goeie danser (es)!
... kan goed luister!
... help ander!
... kan goed musiek speel!
... kan goed sokker!
... het mooi oë!
... is heel geduldig!
... is heel moedig!
... is heel speels!
124
... kan goed mopjes vertel!
... is altyd vrolik!
... is altyd vriendelik!
... kan goed knutselen (kreatiewe)!
... is 'n aktiewe persoon!
Gee 'n kompliment aan jou linker buur!
Gee 'n kompliment aan jou regter buur!
Ek is goed in ....!
Ek is geïnteresseerd in ....!
125
Gee 2 goeie eienskappe oor jouself.
Gee 2 minder goeie kante van jouself.
Ek is goed in .... (sport)!
Ek is goed in ... (vak op skool)!
Wat het ek vandag goed gedoen?
Ek vind dit die mooiste ... (liggaamsdeel) aan
myself.
126
Thema 4: Pictogrammen (emoties)
127
128
129
Bijlage 5: Beloningssysteem
1. Beloningskaart
2. Certificaat
130
Download