Moderne Geschiedenis door: Martin Smith Uitwerking begrippen week I Paragraaf 94, 95, 96, 103 en 104 Stalin: Wist na de dood in 1924 van Lenin in 1927 met een grote meerderheid gekozen te worden door het Centraal Comité i.p.v. Trotsky. Lenin had al tegen hem gewaarschuwd maar Stalin wist achter de schermen veel macht naar zich toe te trekken. Dictator van de USSR tot 1953 Trotsky: Verzette zich openlijk tegen de weg die het communisme op was gegaan met de NEP en de tolerantie van de bourgeoisie en koelakken. Hij stond voor permanente revolutie en internationale revolutie. Hij wilde meer gedwongen ontwikkeling en een groot centraal planvoor de economie. Hij bleef kritiek houden en stierf onder verdachte omstandigheden. NEP: 1921-1927. Een versoepeling van het beleid onder Lenin. Privé handel en winst was toegestaan. Tussen handelhandelaren waren ook toegestaan. Koelakken waren in het voordeel en huurde andere kleine boeren in. Grote schade van de oorlog was verholpen maar geen echte vooruitgang. Collectivisatie: Plan waarbij het eigendom van boeren samen werd gevoegd om collectieve staatsboerderijen op te ze zetten. Collectivisatie ging gepaard met grote verliezen van dieren en voorraden. Die de boeren liever vernietigden dan gaven aan de nieuwe boerderijen. De output van de landbouw werd niet vergroot door dit plan. Koelakken: (Rijke) Boeren in het bezit van land, verzette zich hevig tegen de collectivisatie boerderijen en vele werden vermoord of naar werkkampen gestuurd. Kautsky: Had zich verzet tegen de herziening van het marxisme door Bernstein maar keek met angst naar de bolsjewistische revolutie vanwege de methodes van Lenin. Lieberknecht en Rosa Luxemburg: De Spartanen probeerden in januari 1919 een proletarische revolutie zoals in Rusland had plaatsgevonden in Duitsland te ontketenen met hulp van Russische bolsjewieken. Deze werd de kop in gedrukt door de provisionele regering. Komintern: De 3e internationale opgericht in 1919 waarin de Russen de grootste invloed hadden. De 2e was geworden tot een representatie van socialisten en vakbonden waar de eis voor revolutie geen gehoor vond. Via dit apparaat wist de USSR grote invloed uit te oefenen Riep eerst op tot internationale revolutie op maar onder Stalin en de opkomst van fascisten tot coalities met socialisten en gevorderde (advanced) liberalen in de 2e WO tegen fascisten. Planeconomie: Centraal geleide economie. Door 5 jaren plan die doelen stelden voor de economie in de komende 5 jaar. Berekeningen gingen van laag niveau heel hoog waar alles gepland werd. Soms was er onderproductie soms onderproductie. Vele bureaucraten nodig om het plan uit te voeren vanwegen checks en controles. Mussolini: Dictator van Italië sinds 1922. Wist door onvrede en chaos ontstaan door depressie en werkeloosheid aan de macht te komen. Voerde officieel het een corparatieve staat in. Zwarthemden: Groepen jonge mannen die vochten met communisten, gematigde socialisten en vakbondsleiders. Ondernamen de mars op Rome. Musolinni werd benoemd tot premier benoemd door het kabinet. Corparatisme: Per economisch gebied werden afspraken gemaakt tussen vakbonden, ondernemers en overheid over prijzen, beleid en lonen. Deze tezamen bepaalden het beleid voor Italië. In werkelijkheid was het de staat die de doorslaggevende stem had. Bierhalle Putsch: Gepoogde revolutie door Hitler in Munchen in 1923 met een aanhang van de Nationaal Socialisten met Musolini’s mars op Rome als voorbeeld. Werd onderdrukt door de politie. Mein Kampf: Geschreven in gevangenschap met theorieën, racisme, collectivisme nationalisme, persoonlijke ervaringen (recollection). Werd door de putsch in de aandacht gebracht en veel verkocht. Hindenburg: President van Duitsland en benoemde in op 20 januari 1933 Hitler tot premier op een democratische manier. Von Sleicher: Hoofd van een kabinet in december 1932, trad echter snel af werd opgevolgd door Hitler als premier. Rijksdagbrand: Een week voor de verkiezingen die Hitler wilde brak er brand uit in de Reichstag. Hitler gaf de schuld aan communisten. De nazis wonnen niet de meerderheid maar 44% van de stemmen. Hitler beriep zich op een nationale nood (emergency) en kreeg met stemming (zonder de communisten) dictoriale rechten toegekend. Derde Reich: Duitsland onder Hitler. 1933- 1945 Neurenburg wetten: Wetten van 1935 waarin de joden burgerschap werd ontzegd en huwelijken tussen Duitsers en joden verboden werd. NSDAP: National Sozialistische Deutsche Arbeiders Partei Goering: Hoofd van luftwaffe. Goebels: Propaganda maker. Sudeten-Duitsers: Duitsers die in Tsjecho-Slowakije woonde. Dolfuss: Vermoord door een gepoogde putsch georganiseerd door Duitse nazi’s Schussnigg: Premier tijdens de Anslusch van Oostenrijk. Anschluss: Annexatie van Oostenrijk bij Duitsland in 1938. As-mogendheden: Niet letterlijk uit boek maar zover ik weet, Japan, Italië en Duitsland. Neville Chamberlain: Premier van Engeland die sterk aanstuurde op appeasement politiek. Mede uit angts voor oorlog, aangezien de Duitsers die een beter op orde leger hadden. Bij onderhandelingen in Munchen kreeg Duitsland Sudetenland toebedeeld op gronden van zelfbeschikkingsrecht en met voorwaarden dat Hitler geen verdere eisen zou stellen over gebiedsuitbreiding. Franco: Leidde een opstand tegen de linkse winnaars van de verkiezingen in februari 1926. Hij kwam naar 3 jaar oorlog aan de macht. De Spaanse oorlog was een voorbode van de 2e WO. In Spanje streden al vele ideologieën tegen elkaar. Namelijk hulp van Facisten uit Italië en Duitsland aan Frankrijk en van de USSR aan de communisten. Falangisten: Spaanse fascisten Volksfront: De samenwerking van Linkse republikeinen, socialisten, syndicalisten, anarchisten en communisten tegenover monarchisten, geestelijken, legerofficieren en aanhangers van het oude systeem. In 1936 in Spanje. Endlösung: De oplossing van het ‘joodse probleem’. In januari 1942 werd over het vernietingsbeleid besloten tijdens een hoog Nazi-oveleg.. De genocide die plaatsvond onder de Duitsers was en is de grootste en meest efficiënte ooit uitgevoerd. Vooral het feit dat gewone mensen en bureaucraten de genocide uitvoerden riep de vraag op van individuele en collectieve verantwoordelijkheid bij dodelijke overheidsbesluiten. Het dodelijke effect van misbruikte technologieën in combinatie met racistische ideologie heeft hier in zijn meeste beangstigde vorm plaatsgevonden. Vichy-Frankrijk: Het 3e van Frankrijk dat niet veroverd werd tijdens de 2e WO. Petain (en Laval): kwamen hier aan de macht. Vichy-Frankrijk werkte mee met Duitsland en zond vele als slaafarbeiders naar Duitsland en werkte op eigen initiatief mee aan het opsporen van joden. Festung Europa: Het bezetten van de veroverde gebieden met allerlei vestingen. Ze gebruikte buitenlanders als dwangarbeiders en namen miljoenen krijgsgevangen. Ze stichtte ook groepen van sympathisanten. Lend-Lease: Systeem waarbij de Amerikanen middelen gaven aan de Britten die in ruil daarvoor Amerikaanse legerbasissen op Brits grondgebied toe stonden. Later door de Amerikanen uitgebreid zodat in 1943 hulp geboden kon worden aan de USSR. Churchill: Kwam in mei 1940 aan de macht in Engeland. Hij beloofde: ‘blood, toil, tears and sweat. Vroeg om hulp van Amerika in de vorm van middelen om zo de Duitsers te verslaan. Churchill was later een belangrijke gesprekspartner in verschillende overleggen. (Jalta etc.) Batlle of Britain: Dit was een luchtoorlog tussen de Duitsers en de Engelsen die in de herfst van 1940 zijn climax bereikte. Deze moest gewonnen wonnen wilde de Duitsers Engeland kunnen binnen vallen. De Engelse wisten steeds beter de luchtmacht van de Duitsers te weren. El Alamein: Plek waar de Britten lang stand wisten te houden en in juni 1942 een beslissend tegenoffensief waren begonnen. In mei 1943 waren de Duitsers verdreven uit Afrika. Pearl Harbor: Een verrassingsaanval op de Amerikaanse legerbasis Pearl Habor en tegelijk werd er een begin gemaakt van een militaire campagne in Azië.. Hierdoor was de vloot veel schade toe gedaan. Waardoor de Japanners vrij waren te doen wat ze wilden in de Stille Oceaan. Stalingrad: Stad augustus 1942 bijna veroverd door de Duitsers maar de Duitse troepen moesten zich overgeven in februari 1943. Het was het begin van een bijna onafgebroken opmars van de USSR. D-Day: 6 juni 1944, een grote invasie in Normandië. Waarbij 130.000 mannen in de eerste dag en 1 miljoen in de eerste maand op Frans grondgebied werden gezet. Begin van een offensief dat met enige tegenslagen op Duits grondgebied wist te komen. 6 augustus 1945: Voor het eerst werd een atoomwapen gebruikt en gegooid op Hiroshima. De stad werd verwoest en 78.000 van de 200.000 mensen kwamen om. Op 9 augustus werd er nog een gegooid op Nagasaki. De Japanners sloten meteen vrede. Op 8 augustus had de USSR Manchurije binnen gevallen en wilde zich toeleggen op de oorlog in het oosten. Dit is wellicht te zien als een overweging die meespeelde bij het gebruikt van de atoombom. Atlantic Charter: Opgesteld in 1941 door Churchill en Roosevelt in de lijn van de 14 punten van Woodrow Wilson. Deze besloeg vooral het recht op zelfbeschikking en vrijheid van handel en economische zekerheid. Zelfbestuur zou hersteld worden aan ieder van wie het met dwang ontdaan was. Het einde van ‘force’ in internationale betrekkingen en dus ook van agressie. In zowel Jalta als Postdam werd in grote mate gedacht in de lijn van de Charter. Conferentie van Jalta: De overwinnaars Churchill, Roosevelt en Stalin. Er werd overeengekomen dat alle landen op een democratische manier verkiezingen moesten hebben. Polen schoof meer op naar het westen ten gunste van de USSR. Er werd ook besloten de verenigde naties op te richten met een grote rol voor de 5 grootmachten in de security council. De Sovjets zouden deel gaan nemen in de oorlog in Azië als de Duitsers verslagen waren. De USSR zou in ruil gebieden terug krijgen die ze voor de oorlog tegen Japan van 1904-1905 verloren had. Conferentie van Postdam: Conferentie tussen Churrchil en later Attlee (die met labour de verkiezingen gewonnen had), Truman en Stalin. Overeen werd gekomen oorlogsmisdadigers te straffen. Duitsland te delen in verschillende bezette gebieden. De machten konden herstelbetalingen nemen van de bezette zones. De USSR kreeg nog extra betalingen uit de westerse zondes om eerder eisen bijna tegemoet te komen (10 miljard dollar). Polen kreeg veel grondgebied erbij wat eerder Duits was en schoof op naar het westen. De verplaatsing van Duitsers uit Oost-Europa had ordelijk moeten gaan maar vele werden uit hun huizen gedreven en moesten vluchtten. Truman: Opvolger van Roosevelt als president. D. Het Nieuwe Realisme en de vorming van nationale staten 1848-1871 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 1848 staat tegelijk voor de opkomst van het nieuwe Realisme en de afsluiting van het Romantisme van de voorgaande jaren. Dat ‘nieuwe Realisme’ kreeg politiek vorm in de wetenschappelijke, ‘realistische’ benadering van Marx maar ook in de Realpolitik van o.a Bismarck. Dit alles in tegenstelling tot de romantisch democratische idealen van daarvoor. Cultureel ontstaat ook –iets later- een ontwikkeling van Romantiek naar Realisme. Door de Krimoorlog (1854-1856) verloren Oostenrijk (Habsburgse Monarchie) en Rusland een belangrijk deel van hun macht, Frankrijk en Italië waren de overwinnaars. Het nationalisme vormde een bindende kracht in Duitsland en Italië. In Griekenland vormde het echter een ontbindende kracht, net als bij de Roemenen in het Ottomaanse rijk en later ook de Koerden en Armenen. Natievorming is het creëren van een gemeenschappelijk zelfbewustzijn, eenheidsgevoel. Een voorbeeld hiervan zijn de Koerden in Turkije die zich willen afscheiden van de Turken. Staatsvorming is het creëren van een bestuursapparaat, een staat. Dit was het geval in Oostenrijk-Hongarije. Napoleon III gold als een pseudo-socialist. Hij was aan de ene kant repressief met censuur etc., aan de andere kant presenteerde hij zichzelf als een economisch en liberaal en democraat. Hij zei dus het ene en deed het andere. Mazzini was een ‘nationalist philosopher’. Hij schreef nationalistische en revolutionaire stukken als moraal filosoof en wakkerde zo de Italiaanse ‘Volksgeist’ aan. Cavour was de premier van Piedmont en zijn belanrijkste bijdrage aan de eenwording van Italië is geweest dat hij in de Krimoorlog troepen heeft gestuurd en zo een plekje bij de vredesbesprekingen heeft verworven als overwinnaar. Hij bedreef onbeschaamde Realpolitik, zo spande hij later Frankrijk voor zijn karretje tegen Oostenrijk-Hongarije. Garibaldi is vanuit Piedmont met een leger richting het zuidelijk koninkrijk in Italië (van de Bourbons), krijgt hulp van de revolutionairen daar waardoor de regering valt en de weg vrij is voor een eenwording van Italië. Bismarck zag de Duitse eenwording als dé manier om Pruisen en haar koning meer macht te geven. Eerder dan één Duitsland wilde hij een sterk Pruisen. De problemen van 1848 loste hij op door het instellen van kamer: een eerste kamer en een Reichstag. Hij stelde hier de democratische en socialistische elementen in de samenleving gerust. In de praktijk negeerde hij de kamers echter. Meerdere naties binnen een land: de Magyaren en de Germanen. In 1876 ontstaat dan de Dubbel-monarchie, waarbij de Magyaren en Germanen er goed van af komen, maar waar de Slavische volken in het rijk buiten de boot vallen. Alexander voelde de druk van de intelligentsia en de sociale onrust bij de ‘peasants’. Hij wist dat er iets moest gebeuren en ging Europa, zijn grote voorbeeld, achterna. Deze hervormingen (Emancipatie-acte) gingen over de landverdeling tussen de adel en de horige peasants. Door zijn hervormingen kwam de helft van het land in handen van deze peasants, maar het was niet een grote slag voor de aristocratie. De horigen moesten betalen voor het land en de landadel had nu helemaal geen plichten meer naar de peasants. Dé oorzaak van de burgeroorlog was de vervreemding tussen Noord en Zuid. Het Zuiden was van oudsher een agrarisch gebied, gericht op de katoenproductie, terwijl het Noorden steeds verder industrialiseerde. Hierdoor ontstonden er verschillen. Een voorbeeld is dat het Noorden wel hoge invoertarieven wilde, ter bescherming tegen de concurrerende invoer vanuit Europa, terwijl het Zuiden dit niet wilde. Ook voelde men een verschil in status door de slaven in het Zuiden en de vrije arbeiders en ondernemers in het Noorden. Realpolitik: Manier van politiek voeren waarbij men probeert in alle voorkomende situaties het eigen belang het beste te behartigen, ongeacht principes en ‘natuurlijke’ vrienden of vijanden. Het Tweede Keizerrijk: Frans Rijk van Lodewijk Napoleon Bonaparte, van 1852-1870. Napoleon III: zie boven, in 1848 na de juni-dagen eerst gekozen tot president van Frankrijk, later keizer. Krimoorlog: Oorlog van 1854-1856. Rusland valt Turkije binnen, Frankrijk, G.B en Piedmont steunen Turkije. Ook Oostenrijk gaat zich er mee bemoeien, en Rusland trekt zich terug. Na de dood van Nicholas I wil zijn zoon Alexander II vrede. Bismarck: 1815-1898 Premier van Pruissen, onder hem wordt Duitsland een, Realpolitiker bij uitstek. Junkers: Duits/Pruissische landadel. Noord-Duitse Bond: Eerste stap in het proces van eenwording van Duitsland onder Bismarck in 1867 Cavour/ Garibaldi: zie hierboven. Risorgimento: Italiaans streven naar één staat, letterlijk: ‘opstand’ , uit onvrede over de verdeelde situatie. Frans Jozef: Keizer van Oostenrijk van 1848-1916. Dubbel-monarchie: ontstaat in 1867 bij de Ausgleich, is opsplitsing van oude Habsburgse rijk in twee verschillende staten, beide onder gezag van een Habsburgse keizer. Alexander II: Tsaar van Rusland van 1855-1881. Slavofielen: Mensen die vonden dat Rusland een eigen weg moest gaan, los van de ontwikkelingen in Europa, ideologische tegenhangers van Alexander II. Emancipatie-akte: Akte van Alexander II in 1861 waarin hij de horigheid (serfdom) in Rusland opheft. Mir: Vergadering in collectieve dorpjes in Rusland, die gezamenlijk belasting moesten afdragen aan de overheid. Intelligentsia: Intellectuele beweging binnen een samenleving, in dit geval in TsarenRusland. Missouri-compromis: Afspraak in de VS waardoor nieuwe staten werden ingelijfd in paren (zie Palmer 537). Abolitionisten: Wilden directe compromisloze afschaffing van de slavernij. Lincoln: 1809-1865, president van Amerika vanaf 1860 onder wie de burgeroorlog werd uitgevochten. Werd zelf vermoord door radicale republikein in 1865. Gettysburg address: Korte Speech van Lincoln bij de begrafenis na de verwoestende slag bij Gettysbur. Veertiende Amendement: Verwoordde dat elke burger in Amerika niet alleen burger is van zijn staat, maar ook van ‘The United States’, en dit wilde een einde maken aan alle afscheidingsbewegingen en zo één sterke staat creëren. Week E: Natievorming en modernisering in West-Europa en Rusland, 1870-1914 Palmer : hfdst. XIV par. 74 ; hfdst. XV par. 75,76,77 ; hfdst. XVII par. 91, 92. Commune van 1871 Op 19 juli 1870 verklaarde de Franse regering Pruisen de oorlog, nadat in Spanje het Pruisische koningshuis de troon was aangeboden wat de Franse regering wilde voorkomen en een diplomaat naar de Pruisische koning stuurde om te onderhandelen dat er nooit een Pruisische koning op de Spaanse troon mocht komen. De Pruisische koning stuurde een telegram van de gehele conversatie naar Bismarck (Ems dispatch), die van de gelegenheid gebruik maakt om de bevolking van zowel Pruisen als Frankrijk op te stoken. Hij liet het telegram zo kort en bondig publiceren dat het Pruisische volk het gesprek opvatte als een belediging voor Pruisen en de Fransen vonden dat hun diplomaat de mond was gesnoerd. Binnen Frankrijk was al veel kritiek op de buitenlandse politiek van Napoleon III, die had toegelaten dat er een verenigd Italië en een sterke onafhankelijke macht in geheel Duitsland was ontstaan. Na het politieke gekonkel van Bismarck leek een oorlog onvermijdelijk en dit was ook de intentie van Bismarck, omdat hij meende dat een dergelijke oorlog de zuid Duitse staten in de armen van Pruisen zou drijven. Het Franse leger bleek geen partij voor het Pruisische, en bovendien had Frankrijk geen bondgenoten. Op 2 september werd het Franse leger verslagen en werd Napoleon III gevangen genomen. Twee dagen later riepen opstandelingen in Parijs de Derde Republiek uit, waarna de Pruisische en Duitse troepen de stad belegerden. Op 18 januari 1871 liet Bismarck het Duitse keizerrijk proclameren, Tien dagen later staakte Parijs haar verzet, maar Frankrijk had geen regering meer om mee te onderhandelen over vrede. Bismarck stond erop dat er een constitutionele vergadering werd gekozen volgens algemeen kiesrecht. De Nationale vergadering die werd gekozen bestond voor twee derde uit monarchisten. De Parijse republikeinen, die Frankrijk hadden verdedigd toen Napoleon III faalde, erkenden de Nationale Vergadering niet en richtten een revolutionaire gemeenteraad (Commune) op. Een burgeroorlog tussen de Nationale Vergadering en de Stad Parijs was het gevolg. De Parijse Commune was een herleving van de Jacobijnen. Toen na twee maanden de Nationale Vergadering zegevierden, probeerde men de Parijse revolutiedrang met wortel en tak uit te roeien. Enorm veel deportaties en terechtstellingen waren het gevolg. Doordat de monarchisten onderling sterk verdeeld waren onder Bourbon- en Orleansaanhangers, kreeg Frankrijk toch een president met een parlement bestaande uit twee kamers en een ministerraad. Boulanger Door de gruwelijke onderdrukking van de Commune ontstond er een groeiende sympathie voor de republikeinen. Het wraakgevoel tegenover Duitsland laaide opnieuw op. Generaal Boulanger kreeg een grote aanhang in de periode 1886-1889 van monarchisten, bonapartisten, aristocraten, en radicale republikeinen. Ondertussen speelden zich een aantal schandalen af in de hoogste republikeinse kringen, zoals de Dreyfusaffaire, waardoor ze de populariteit van de republikeinen konden aanvallen en de beweging van generaal Boulanger niet de macht kon grijpen. Dreyfusaffaire In 1894 werd kapitein Dreyfus, een Joodse legerofficier, schuldig bevonden aan verraad door de militaire rechtbank en gedeporteerd naar Devil’s Island. Steeds meer bewijsmateriaal werd er echter gevonden dat aantoonde dat Dreyfus onschuldig zou zijn en de schuld bij een andere officier zou liggen.Het leger weigerde echter de zaak te heropenen, omdat ze dan hun fout moesten toegeven. Er werden zelfs documenten vervalst om Dreyfus’ schuld toch nog te bewijzen. Anti-semieten, royalisten, militaristen en traditionalisten vochten tegen de heropening van de zaak, omdat ze het vertrouwen van de natie in het leger niet wilden beschamen en omdat ze het republikeinse regime wilden onteren. De voorstanders van Dreyfus steunden hem omdat ze geloofden in rechtvaardigheid en omdat ze het anti- republikeinse regime in diskrediet wilden brengen. Het land was sterk verdeeld over de Dreyfusaffaire. In 1899 kreeg Dreyfus amnestie en werd hij vrijgelaten, maar pas in 1906 werd Dreyfus helemaal vrijgesproken. De affaire nam de politiek in Frankrijk voor lange tijd in beslag. Niet alleen omdat er sprake was van antisemitisme tegen de vele Joden in het Franse leger, maar ook omdat er ontevredenheid uit sprak over het Franse politieke regime. Anti-semitisme en nationalisme werden door de machthebbers ingezet om de publieke opinie tegen de Dreyfusards in te nemen. Één van de gevolgen van deze haatcampagne is de aanslag op Dreyfus geweest, in 1908 werd hij door Grégori in Parijs neergeschoten. De affaire had belangrijke, politieke gevolgen. De positie van de linkse partijen, die Dreyfus gesteund hadden, werd sterker. De rechtse, nationalistische monarchisten en kerkelijke partijen, die de monarchie in ere wilden herstellen, hadden de kant van het leger gekozen en verloren aan invloed. Daarmee werd de positie van de Derde Republiek enorm versterkt. Gladstone Gladstone, een liberaal die vier keer minister president was in de periode 1868-1894 wist veel nieuws tot stand te brengen, zoals door de staat betaald openbaar onderwijs, legalisatie van de vakbonden, toelatingsexamens voor ambtenaren en reorganisatie van de hoge rechtspraak. Ook in de Ierse kwestie heeft Gladstone een belangrijke rol gespeeld. In 1801 was Ierland in Groot-Brittannië geïncorporeerd, waardoor de Ieren werden onderdrukt. De Ierse pachtboeren waren volkomen weerloos tegen hun niet-aanwezige Engelse landheren en bovendien waren de in grote meerderheid katholieke Ieren verplicht belasting te betalen aan de Anglicaanse Church of Ireland, die ook nog eens grondbezitter was. Gladstone, ontmantelde in 1870 de Church of Ireland en nam maatregelen om de pachtboeren te beschermen. Pas in 1900 zouden de pachtboeren zich uit kunnen kopen van hun landheren met behulp van een Conservatieve regering. Na de maatregelen van Gladstone wilden de Ieren ook zelfbestuur. Na een mislukte poging in 1886 van Gladstone, kregen de Ieren dit pas in 1914 waarna de protestantse Noord-Ieren zich geïncorporeerd voelden door de katholieke Ieren. Disraeli Na het eerste kabinet van Gladstone, werd in 1874 de conservatieve Disraeli minister president. De conservatieve partij, minder gevoelig voor druk van bedrijfsbelangen voor een laissez-fairebeleid in economische kwesties, en het voortzetten van de traditie van de vroege hervormers van Tory, nam het initiatief in de verdere arbeidswetgeving. Onder Disraeli werd openbare hygiëne verbeterd en de veiligheidsmaatregelen in mijnen en fabrieken uitgebreid en vastgelegd. Bovendien werden er veiligheidsmaatregelen ingesteld om zeelieden te beschermen, en er werden huisvestingsvoorwaarden voor de armste klassen geregeld in werking gesteld. Reform Bills 1867 en 1884 In 1867 werd een tweede Reform Bill uitgevaardigd, na een voortdurende vraag van het volk naar een breder kiesrecht. Zowel Conservatieven als Liberalen wilden het land tevredenstellen en nieuwe politieke stemmen winnen voor hun partij. De Reform Bill werd onder het conservatieve bewind van Disraeli goedgekeurd. Het kiesrecht werd uitgebreid van ongeveer 1 miljoen kiezers, tot 2 miljoen kiezers, zodat meer dan een derde van de mannen in Groot-Brittannië kiesrecht kreeg en de meeste arbeiders in de steden konden stemmen. In 1884 werd een derde Reform Bill uitgevaardigd onder Lord Derby. Het stemrecht werd opnieuw verbreed door 2 miljoen kiezers stemrecht te geven, waardoor drie vierde van alle mannen stemrecht kregen. In 1918 werd pas een algemeen kiesrecht ingevoerd in Engeland. Lloyd George In de jaren 1906 tot 1916 voerden de Liberalen onder leiding van premier Asquith en minister van Financien Lloyd George, een groot pakket sociale maatregelen door: verzekering tegen ziekte, ongevallen, ouderdom en werkloosheid zagen het licht, evenals een wet op een gematigd minimum loon. Overal in het land werden arbeidsbureaus opgericht. Beperkingen met betrekkingen op stakingsrecht en andere vakbondsactiviteiten werden opgeheven. Ter financiering van dit alles werd in 1909 een progressieve inkomensafhankelijke inkomsten- en successiebelasting ingevoerd door Lloyd George. Hij noemde het een oorlogsbudget, een oorlog tegen armoede. De nieuwe belastingen stuitten op veel verzet in het Hogerhuis. Het gevolg was dat slechts de constitutionele macht van het Hogerhuis ingeperkt werd. Kulturkampf (1871-1878) In 1870 kwam Bismarck in conflict met de katholieke kerk. In dit jaar was een pauselijke dogma uitgevaardigd van pauselijke onfeilbaarheid die de katholieken in Duitsland verhinderde onvoorwaardelijk loyaal te zijn aan het keizerrijk. Bismarck lanceerde daarop de Kulturkampf. Dit was een campagne gericht op het terugdringen van de invloed van kerken op het publieke en private leven. Dit was in zijn ogen "een preventieve oorlog tegen een interne vijand". Hij was bang dat de katholieke Centrumpartij, die haar aanhang vooral in het meest katholieke Zuiden van Duitsland had, een bedreiging zou gaan vormen voor het door de protestants-Pruisische elite gedomineerde keizerrijk. Hij vreesde dat katholieken samen zouden spannen met Franse en Oostenrijkse katholieken in een supranationale organisatie. In 1873 werd het hen verboden om voor de kerk te trouwen. Ook werden priesters en bisschoppen gevangen genomen of het land uit gezet. Bismarck probeerde zo de invloed van het katholicisme in Duitsland terug te dringen. De katholieke journalist Kullmann reageerde hierop door een - mislukte - aanslag op Bismarck te plegen. In 1875 escaleerde de Kulturkampf. Paus Pius IX verklaarde de anti-katholieke wetten van Bismarck - die met steun van de Nationaal-liberale partijen de Conservatieven aangenomen waren - voor ongeldig. Het verzet onder de katholieken nam daarop toe. Bismarck zag in dat hij de vasthoudendheid van de katholieken had onderschat en zwakte de Kulturkampf af. In de jaren tachtig werden de meeste anti-katholieke maatregelen teruggedraaid en werkte Bismarck zelfs met de Centrumpartij samen. De manier waarop Bismarck met de katholieke kwestie omging is een typisch voorbeeld van zijn Realpolitik. Wilhelm II (1888-1918) De laatste koning van Pruisen en de laatste keizer Duitse keizer. Bismarck werd met pensioen gestuurd door Wilhelm II in 1890 na een conflict. Bismarck verbood de ministers de keizer te ontmoeten zonder dat hij daarbij was. Wilhelm vond dat hij, en niet Bismarck het land moest regeren en stuurde Bismarck weg. Na 1890 voerde Duitsland een nieuwe politiek, de ‘Nieuwe Koers’ genoemd. In de buitenlandse politiek betekende dit een agressieve en ambitieuze koloniale, op zee gerichte, diplomatische politiek. In de binnenlandse politiek betekende de Nieuwe Koers een verzoenende politiek naar het Duitse volk toe. De antisocialistische wetten werden opgeheven en er werd een systeem van socialezekerheidswetten aangenomen. Volledige democratie werd niet ingevoerd, omdat Wilhelm II geloofde in de goddelijke voorrechten van de Hohonzollern dynatie. In het keizerrijk bleven de Junkers , het leger en de prinsen de hoogste macht behouden.Maar de Sociaal Democraten, de Progressieve Partij en andere democratische partijen groeiden in aantal en kracht. Ze vroegen om een hervorming van de onliberale constitutie van 1850, en voor het Rijk echte controle over de kanselier van de grootste partij in de Bondsdag. De democratische partijen bleven echter uitgesloten van regeringsverantwoordelijkheid ook al behaalden ze een meerderheid van de stemmen. Als er geen WO I was gekomen in 1914 was Duitsland vrijwel zeker afgestormd op een constitutionele crisis. Socialistenwetten In 1848 ontstond een sterke beweging onder de arbeidersklasse voor een sociale republiek. De arbeidersklasse had het opkomende kapitalisme of bourgeoisliberalisme nooit gesteund. Hoewel deze socialistische revolutie mislukte, werd de filosofie van Marx wijdverspreid. Socialisme betekende het uitsterven van de private bezitter als zodanig. Al het bezit moest van het volk zijn. In Engeland uitte het socialisme zich in de politiek onder Gladstone en Disraeli die zich bezighielden met sociale wetgeving. De Reform Bills van 1867 en 1884 zijn hier een voorbeeld van. In 1851 kwam er een nieuw beleid in Engeland, het unionisme, die het idee van het semisocialisme verving. In allerlei bedrijfstakken vormden zich unies, die opkwamen voor hun rechten en arbeidsvoorwaarden. Dit resulteerde in de Reform Bill van 1867 die meer arbeiders uit de steden stemrecht gaf. Het socialisme breidde zich uit naar de rest van Europa. In 1880 zaten er socialisten in de Belgische, Franse en Duitse parlementen. Wat ook hier leidde tot sociale wetgeving. Protectionisme Het beschermen van de eigen economie is geen liberaal idee. Het regelen van de economie door de overheid is socialistisch. Het laissez-faire beleid is liberaal. Hierin laat de regering de economie over aan de vrijemarkt. Marx/ Engels Hoewel het socialisme de midden- en opperklasse in 1848 had opgeschrikt, leek het socialisme in 1850 krachteloos te worden. In 1848 publiceerde Karl Marx samen met Engels het Communistisch manifest. In 1867 publiceerde hij in Engeland Das Kapital. Dit werk was een versterking van en argumentering bij het Communistisch manifest. In Engeland heeft Marx meer dan dertig jaar geholpen met het opzetten van de Engelse unies. In Engeland werd das Kapital pas na zijn dood gepubliceerd. In 1864 werd in Londen de Eerste Internationale gehouden die bestond uit een heterogene groep: de secretaris van de Britse timmerunie, Robert Applegarth; de Italiaanse revolutionair Mazzini; en Karl Marx. Het leiderschap kwam toe aan Marx. Volgens Marx was het niet de taak van de socialisten om samen te werken met regeringen maar om zich van de staat meester te maken. Met de Russische Bakunin raakte Marx over dit punt in conflict, en verwijderde hem uit de Internationale in 1872. De leden van de Internationale hoopten dat de Parijse Commune van 1871 voor hen de manier zou zijn om een Europese arbeidersopstand tot stand te brengen. Leden infiltreerden dan ook in de Commune. Deze infiltratie was een belangrijke reden van de Nationale Vergadering om de Commune wreed neer te slaan. Maar in feite bracht de gewelddadige Commune de Eerste Internationale neer. Marx had de Commune een fase van de communistische revolutie genoemd, het dictatorschap van het proletariaat. Maar met deze bloedige en gewelddadige rechtvaardiging joeg hij aanhangers weg. Na 1872 hield de Eerste Internationale dan ook op te bestaan. De nieuwe partijen van 1880 waren allemaal geïnspireerd door het Marxisme. Slechts in Italie en Spanje was het Marxisme onsuccesvol omdat de arbeidersklasse daar minder geïndustrialiseerd was en minder geletterd. In Engeland sloeg het Marxisme niet aan omdat het al een behoorlijke sociale wetgeving had. Op het continent groeiden het aantal Marxistische en Sociaal Democratische partijen snel. Het marxisme werd hier een minder revolutionaire parlementair socialisme. Das Kapital 1867 In 1848 publiceerde Karl Marx samen met Engels het Communistisch manifest. In 1867 publiceerde hij in Engeland Das Kapital. Dit werk was een versterking van en argumentering bij het Communistisch manifest. In Engeland heeft Marx meer dan dertig jaar geholpen met het opzetten van de Engelse unies. In Engeland werd das Kapital pas na zijn dood gepubliceerd. Lenin De Russische Sociaal-democratische Arbeiderspartij was in 1903 uit elkaar gevallen. De Bolsjewieken, die werden geleid door Lenin, pleitte voor vrede, landverdelingen onder de boeren, bezit van fabrieken, mijnen en andere industriële bedrijven moest van kapitalisten naar de arbeiderspartijen gaan en ten vierde de erkenning van de hoogste macht aan de sovjets. De mensjewieken, hadden over het algemeen gematigder standpunten. De bolsjewieken grepen in 1917 uit naam van de arbeiderssovjets de macht. Lenin kreeg steun van Trotsky en Stalin. Toen Lenin in 1924 stierf wist Stalin in 1927 de meeste stemmen voor zich te winnen om als nieuwe communistische leider de Sovjet Unie te leiden. Revolutie van 1905 Arbeiders in Petrograd kwamen in 1905 in opstand. Ze staakten, waardoor de economie en het bestuur van Rusland stilgelegd werd. Ze richtten Sovjets op, dit was een soort volksparlement. De radicalisering van de arbeidersklasse was deels een gevolg van de omstandigheden waaronder ze moesten wonen en werken, en deels een resultaat van de propaganda van marxistische revolutionaire activisten. Jean Jaurès 1859-1914 Het Marxisme begon in de jaren 1890 een verandering door te maken er kwam een beweging van revisionisme, deze beweging werd in Frankrijk geleidt door Jean Jaurès. Hij was de socialisten leider in de kamer van afgevaardigden. Bakoenin, Michael 1814-1876 Hij was een anarchist. Samen met zijn volgeling Nechaiev hebben zij het werk ‘People’s Justice’ geschreven. De twee riepen om terrorisme, niet alleen tegen de tsaristische ambtenaren, maar ook tegen de liberalen. Er waren groepen die meegingen met deze ideeën. Zij begonnen geheime terroristische organisaties te vormen. Een van deze was de ‘People’s Will’, zij waren er op uit om de tsaar te vermoorden. In een autocratische staat was naar hun inziens geen andere weg naar gerechtigheid en vrede. Het tweetal heeft verder ‘Catechism of a Revolusionist’ geschreven. Daarin wordt beweerd dat alles wat de revolutie promoot moreel is en alles wat het tegenwerkt immoreel is. Utopisch en wetenschappelijk socialisme Karl Marx en Engels waren van mening dat hun socialisme wetenschappelijk gegrond was en maakten zo met hun socialisme onderscheid met zij die er een meer utopisch beeld op na hielden als Saint-Simon, Fourier en Owen. Revisionisme Het revisionisme was een beweging in de jaren 1890. De revisionisten hadden de gedachte dat het klassenconflict niet per definitie onvermijdbaar was. Het kapitalisme kon gradueel veranderd worden in het belang van de arbeider. Dankzij het feit dat de arbeiders een stem hadden en een politieke partij konden zij, aldus volgens de revisionisten, hun doelen bereiken via democratische wegen. Dit alles zonder revolutie en zonder het dictatorschap van het proletariaat. De meeste socialisten of sociaal democraten hingen het revisionisme aan. Stolypin, Peter 1863-1911 Sommige regeringsfunctionarissen meenden dat het beter was de revolutionairen de voet dwars te zetten door de steun van de meer gematigde elementen te verwerven middels een programma van hervormingen. Stolypin, Nicolaas, eerste minister van 1906 tot 1911, stelde zich ten doel de bezittende klassen tot vrienden van de staat te maken. Zijn hervormingsprogramma behelsde onder meer de uitbreiding van de bevoegdheden van de provinciale zemstvo’s, waar de locale grotere landeigenaren zeggenschap kregen en de mogelijkheid voor boeren om land aan de mir te verkopen (en dus hun dorp te verlaten) of om juist land van de mir of de landadel aan te kopen. Stolypin’s politiek was een succes. Alhoewel in 1916 nog altijd een grote meerderheid van de plattelandsbevolking deel uitmaakte van het collectieve systeem, hadden inmiddels wel ruim 6 miljoen families geopteerd voor uittreding uit hun mir. Daar stond tegenover dat de landadel nog altijd de meeste grond bezat. Stolypin’s succes bracht hem vijanden ter rechter- en ter linkerzijde. Reactionairen vonden zijn Westerse, liberale oriëntatie onverteerbaar, terwijl de sociaal revolutionairen moord en brand schreeuwden over de ontbinding van de communes. In 1911 werd Stolypin vermoord. Bolsjewieken en mensjewieken Op een partijcongres in 1903 te Brussel en Londen, waar het de bedoeling was het Russische Marxisme te verenigen, kwam het juist tot een scheiding der geesten tussen enerzijds de Bolsjewieken (meerderheid) en Mensjewieken (minderheid). Het verschil tussen Bolsjewisme of Leninisme en Mensjewisme was als eerste vooral een zaak van organisatie en tactiek. Lenin geloofde heilig in een partij die uit een kleine revolutionaire elite bestond, terwijl zijn tegenstanders voorstander waren van een meer open volkspartij. Voor Lenin moest er een strak geleide gecentraliseerde partij zijn, geleid door een centraal comité dat de leer vaststelde en controle uitoefende over alle personen op alle niveaus binnen de partij. Samenwerking met liberalen, progressieven en anderen, zoals de Mensjewieken voorstonden, zag Lenin uitsluitend als een puur tijdelijke tactische optie. De dictatuur van het proletariaat was te alle tijde het einddoel. Dialectisch materialisme Met dialectisch bedoelde Marx wat de Duitse filosoof Hegel had bedoeld, dat alle dingen in beweging zijn en in evolutie en dat alle veranderingen komen door de botsing van tegenwerkende elementen. Na these volgt een antithese en daarna synthese. De implicatie van het dialectische voor zowel Hegel als Marx waren dat alle geschiedenis en zelfs de gehele werkelijkheid een proces van ontwikkeling door tijd is, een enkele en betekenis volle ontvouwing van gebeurtenissen in een duidelijke historische richting; elke gebeurtenis vind plaats met een reden; en dat historie, alhoewel niet geheel voorbestemd, altijd gevormd wordt door onpersoonlijke krachten en diepe structurele veranderingen meer dan door individuen of toevalligheden. Marx verschilde op een punt heel sterk met Hegel. Hegel benadrukte het belang van ideeën in sociale verandering, Marx benadrukte het belang van materiele condities. Marx draait Hegels filosofie om. Communistisch manifest 1848 Geschreven door Marx en Engels als een roep om actie, het communistisch manifest was bedoeld om opwinding te veroorzaken. het zei dat arbeiders ontzegt waren van welvaart die zij zelf gecreëerd hadden. Het noemde de staat een comité van de bourgeoisie voor de uitbuiting van mensen. Religie was een drugs om de arbeider stil te houden met de belofte van hemelse beloning. Het leek voor Marx en Engels die ontwortelde arbeiders tegenover niemand loyaal hoefden te zijn behalve hun eigen klasse. Zelfs het idee van een land was betekenisloos. Het proletariaat had geen land. Arbeiders hadden overal dezelfde problemen en dezelfde vijanden. Er werd geroepen tot een communistische revolutie. De proletariërs hadden niets te verliezen. Het manifest werd gesloten met de woorden, arbeiders alle landen verenigd u. P 70 H 13, week f Tokugawa shogunaat De Japanse geschiedenis heeft een opmerkelijke parallel met de Europese; een periode van feodale strijd werd gevolgd door een periode van absolutisme, waarna de rijkere bourgeoisie haar rechten begon op te eisen. In 1603 kwam er een eind aan de feodale clanoorlogen toen de Tokugawa clan het shogunaat in handen kreeg en dit tot 1967 wist te behouden. Een shogun is een militair leider die in de naam van de keizer regeert. Tijdens het shogunaat van tokugawa heerste in Japan een lange periode van vrede onder een militairbureaucratische dictatuur. Extrateritorialiteit In 1854 tekende de shogun een handelsverdrag met de VS. die spoedig gevolgd werd door soortgelijke verdragen met de Europeanen. De japanners kwamen erachter dat de voorwaarden in deze verdragen anders waren dan die van westerlingen onderling. Een van die verschillen was dat de aanwezige buitenlanders niet onder de Japanse wet vielen maar onder die van het thuisland. Dit noemen we extrateritorialiteit. Na 1853 ontwikkelde zich een anti westerse reactie geleid door de hoge adel van de westelijke landen die uit waren op de omverwerping van het Tokugawa shogunaat. Het Meiji tijdperk (1868- 1912) In 1867 forceerde de adellijke oppositie het vertrek van de laatste shogun en herstelden de keizer in zijn oude gezag. In 1868 erfde een nieuwe keizer de troon. Men noemde hem Meiji wat verlichtte reden betekent. Onder Meiji werd een groot aantal, naar westers voorbeeld, hervormingen doorgevoerd. - afschaffing van de clans en de invoering van prefecturen - reorganisatie van het rechtssysteem en invoering van gelijkheid voor de wet - oprichting van een leger en marine naar Pruisisch resp. Brits model - invoering van een nationale munt met decimaal stelsel - confiscatie van de eigendommen van de boeddhistische kloosters In 1889 werd een constitutie afgekondigd met burgerlijke vrijheden naar westers model en een parlement met twee kamers terwijl de autoriteit in stand bleef hoewel de keizer zich in het algemeen niet met het bestuur bemoeide. Ook een grote modernisering van de financiën en de industrie kwamen tot stand. Protectoraat Een protectoraat houdt in dat de inheemse heerser binnen een overheersing zijn positie behoud en geadviseerd word door een Europese gevolmachtigde. Nieuw imperialisme Protectoraten maken een deel uit van het nieuwe imperialisme waarbij de Europeanen investeerden in de achterlijke landen in de vorm van mijnen, plantages, havens, fabrieken etc. en maakten de inheemse bevolking loontrekkers van de buitenlandse bedrijfseigenaren. Tevens leenden zij grote sommen geld aan de lokale heersers die op deze manier afhankelijk werden van de Europese overheersers. Neo-mercantilisme Door de grote behoefte aan tropische producten in Europa zoals thee en koffie, maar ook rubber en aardolie hadden de westerse industrieën dringend behoefte aan nieuwe markten voor de sterk gestegen productie. Door de toenemende concurrentie ontstond een soort neomercantilisme waar bij industrielanden door middel van tarieven elkaars producten weerden en op die manier de koloniën en protectoraten tot beschermde markten maakten. De Monroe doctrine De Monroe doctrine werd in 1823 door president James Monroe uitgevaardigd en hield in dat wanneer Europese krachten gedeelten van Amerika wilden terugbrengen naar kolonialisatie dat Amerika deze daad als een onvriendelijke jegens de verenigde staten zou beschouwen. Naar mate de VS sterker werden werd de Monroe doctrine een effectievere barrière tegen Europese territoriale ambities. Roosevelts herbevestiging van de Monroe doctrine Roosevelt klopte in 1904 de Amerikaanse imperialistische macht nog eens extra op door te verkondigen dat de Monroe doctrine de VS ertoe zou brengen op te treden als een internationale politiemacht. Hij verklaarde ook dat de VS omdat zij Europese staten niet toestonden in Amerika te interveniëren ter inning van hun vorderingen, zelf de taak van interventie op zich moest nemen om de veiligheid van investeringen van de geciviliseerde wereld te garanderen. Amerikaans Spaanse oorlog Toen het imperialisme van de VS rond de eeuwwisseling hoogtij vierde verplichtte president Cleveland de Britten tot het aanvaarden van internationale arbitrage bij een grensconflict tussen Venezuela en Brits Guyana. Cleveland maakte gebruik van een Panamese opstand tegen Colombia om van panama een onafhankelijke, protectoraat, republiek te maken waar de VS het panama kanaal kon bouwen. Opstanden laaiden op in de laatste restanten van het Spaanse rijk, Cuba en Puerto Rico. De sympathie van de VS lag bij de opstandelingen vanwege de barbaarse methoden die de Spanjaarden hanteerden maar ook zeker vanwege de strategische ligging van Cuba in het Caribische gebied. Toen in 1898 in de haven van Havana een Amerikaans oorlogschip tot ontploffing werd gebracht vormde dat de aanleiding tot de Spaans Amerikaanse oorlog. De VS wonnen en annexeerden Puerto Rico en verkregen het recht op toezicht op de Cubaanse buitenlandse betrekkingen en het recht op interventie in de onafhankelijke Cubaanse republiek, protectoraat. Hat- i – Humayun Het Hat- i – Humayun hield een edict in dat aanstuurde tot een nationaal ottomaans burgerschap hervorming voor alle inwonende. Pan-Slavisme Sinds Catharina de Grote droomden velen in Rusland van het verwerven van de kusten van de Bosperus. In het imperialistische tijdperk dat we bespreken werden deze ideeën nieuw leven in geblazen door de doctrine van het Pan-Slavisme. Dat hield in de vorming van een grote federatie in het oostelijk deel van Europa van niet alleen Slaven maar ook Grieken Hongaren en delen van Aziatisch Turkije onder Russisch leiderschap. De Slavische volkeren onder het Ottomaanse bewind maakten van dit Russisch Pan-Slavisme gebruik ter bestrijding van hun overheersers. Dit leidde uiteinde lijk tot de Russich-Turkse oorlog en het verdrag van San Stefano in 1878 waarbij Servie en Roemenie volledige onafhankelijkheid verkregen een enige gebieden ten zuiden van de Kaukasus afgestaan werden door Turkije. Conferentie van Berlijn 1878 Bismarck wist met diplomatie een oorlog tussen de Britten, ontevreden over de gang van zaken met Rusland en Turkije, een oorlog te voorkomen tussen Rusland en Groot Brittanie. De Balkan werd heringedeeld, de Britten verkregen Cyprus en Frankrijk mocht zijn gan gaan in Noord West Afrika. De machtsbalans was hersteld. Leopold II Leopold was de eerste die de met enkele finaciers een privé onderneming ter exploitatie van de Kongo ondernam. Gevolgd door de Duitsers deFransen en de Portugezen. Hij was zelfbesloten er een eigen gewin uit te halen en schroomde niet op grote schaal gebruik te maken van dwangarbeid op de plantages en roofbouw te plegen op de hulpbronnen tot er internationaal commotie ontstond over de gang van zaken en leopold het land werd afgenomen en er een kolonie van gemaakt werd. De Kongo conferentie van Berlijn In 1885 riep Bismarck een conferentie bijeen te Berlijn om de Afrikaanse kwestie te bespreken. De doelen waren de stichting van een internationale staat in Kongo en het opstellen van een gedragscode voor euopese machten die Afrikaans gebied verwierven. In 1889 volgde te Brussel een tweede conferentie op initiatief van Leopold die zich richtte op het uitbannen van slavernij. Indirect bestuur en direct bestuur Toen na 1885 een wilde wedloop, als gevolg van de conferentie van Berlijn, op echte bezetting van start ging op de Afrikaanse gebieden hadden de europesen gekozen voor het indirect besturen. Dat houd in dat de positie van het locale stamhoofd in stand en verstevigd gehouden werd vanwege zijn invloed op de bevolking. Direct bestuur is dus zonder stroman. Fashoda Crisis Een crisis ontstaan uit de verschillende belangen van de Britten en de Fransen binnen het gebied Afrika. De Duitsers hadden bezit genomen van Togo Kameroen en Duits Oost Afrika en droomden ervan deze gebieden te koppelen. De Franse plannen hielden een solide gordel van Dakar naar de Golf van Aden in. De Britse ambities liepen van een Brits Afrika tot Cairo tot Kaapstad. Zij troffen elkaar in Fashoda, Zuid Soedan, in 1898. de Fransen bonden uiteindelijk in. Boeren oorlog In zuid Afrika stuitten de Britten op verzet van twee kleine onafhankelijke republieken, Transvaal en Oranje Vrijstaat gesticht na de verovering van Kaap de Goede Hoop door de Boeren, afstammelingen van Nederlandse kolonisten die naar het noorden waren getrokken. De ontdekking van Diamant in Transvaal leidde tot een grote toevloed van Britse kapitalen en Britten, iets waar de Boeren niet op zaten te wachten. Na een mislukte overval in 1896 verklaarde het Britse rijk in 1899 Transvaal en Oranje Vrijstaat de oorlog. Wat de Britten met grof geweld in 1902 tot een einde brachten. Deze en de Fashoda crisis maakten de Britten erg impopulair. Het cultuurstelsel Het cultuurstelsel is een systeem van gedwongen leveranties door locale boeren van suiker en koffie, door het Nederlandse beleid om het locale onderwijs in het Maleis en het Javaans te laten plaatsvinden bleef veel van de inheemse cultuur in stand en weerhield hen ervan in aanraking te komen met westerse ideeën over democratie en nationalisme. Indian mutiny Toen in 1857 de voor de Britten uiterst gevaarlijke Indiase Muiterij , van in India geboren soldaten van het Britse leger, plaatsvond was dat een voedingsbodem voor decennia oude ontevredenheid over het Britse beleid. De Britten sloegen de opstand met harde hand neer maar wijzigden ook radicaal de koers van het beleid door India te besturen door en ten behoeve van de Indiërs zelf. Dit betekende een coalitie van de imperiale macht en de Indiase bovenlaag. Men werd op de troon gelaten en aan de top werd koningin Victoria uitgeroepen tot keizerin van India in 1877. De opium oorlogen De opium oorlog van 1839 tot 1841 markeerde het begin van een nieuwe fase in de betrekkingen tussen China en het westen. Toen de Chinese regering de invoer van opium aan banden probeerde te leggen verklaarden de Britten hen de oorlog. In 1857 trokken Frankrijk en Engeland gezamenlijk ten strijde om China te dwingen hun diplomaten te ontvangen en zaken te doen met hun handelaren. Open deur politiek De open deur politiek hield in dat het Chinese territoir intact bleef en dat de handel in de invloedssferen en andere concessies op zou staan voor handelaren van alle staten, de politiek van de VS De Japans Russische oorlog Japan en Rusland bleven elkaar met de eigen belangen tegenkomen bij Mantsjoerije. Een aanval van de Japanse vloot op de Russische haveninstallaties in Port Arthur betekende in 1904 het begin van de oorlog. De Russen bleken geen partij. Te land en ter zee werden ze verslagen. In 1905 kwam het verdrag van Portsmouth onder bemiddeling van Roosevelt. Japan verkreeg weer de zuidpunt van Mantsjoerije, inclusief Port Arthur, een bevoorrechte positie in het in naam nog altijd Chinese Mantsjoerije en Korea als Protectoraat. Begrippen onderdeel G De eerste Wereldoorlog en Russische revolutie. Driebond: Een militaire alliantie tussen Duitsland, Oostenrijk - Hongarije en Italië. Geïnitieerd door Bismarck. Hield in dat als een van de staten in oorlog kwam met twee staten of meer de andere twee militaire steun zouden geven. Het verdrag duurde van 1789 tot aan de eerste Wereldoorlog. Palmer spreekt van de tripple alliance. Entente cordiale: Was een verstandhouding die Engeland en Frankrijk met elkaar kregen vanaf 1904. Ze verzoenden zich met elkaar en vergaten het Fashoda incident. Ook regelden ze nog een aantal koloniale kwesties. Er was geen sprake van een alliantie, want er was niet afgesproken wat er zou gebeuren wanneer een van de twee in oorlog zou komen met een andere staat. Triple Entente: Was eigenlijk een vervolg op de entente cordiale. Frankrijk wilde graag dat Engeland net als zij een alliantie aanging met Rusland. Beide staten voelden daar wel voor, en in 1907 werden een aantal Engels - Russische geschillen opgelost en ontstond de triple entente. Een alliantie die min of meer tegenover de driebond stond. Het was echter een losser verdrag omdat Engeland geen militaire verplichtingen aan wilde gaan. Splendid isolation: Deze term geeft de situatie weer waarin Engeland zich bevond eind 19e eeuw. Als enige grote Europese macht zonder een bondgenoot. Dat vonden de Engelsen wel prima want dat bracht ook geen afhankelijkheid van andere staten met zich mee. Engeland kon er echter ook niet al te veel aan doen omdat bijna ieder land tegen ze was in verband met het Fashoda incident en de Boerenoorlog in Zuid - Afrika. Jong Turkse revolutie: Een revolte in 1908 tegen de toenmalige Ottomaanse sultan Abdul Hamid. Door de revolte was hij genoodzaakt om de liberale parlementaire constitutie van 1876 weer te accepteren. Ook wilde de revolutionairen het uiteenvallen van het Ottomaanse rijk tegengaan door afgezanten van Bosnië en Bulgarije in het parlement op te nemen. Annexatie van Bosnië: Oostenrijk - Hongarije wilde graag Bosnië annexeren om zo de Slaven dwars te liggen met hun eenheidsplannen. In 1908 spraken Rusland en Oostenrijk - Hongarije af dat ze elkaar zouden steunen in hun plannen voor annexatie van verschillende delen van de Balkan tijdens een nog te houden conferentie. OH wachtte echter niet tot die conferentie en nam Bosnië direct in. Dit leidde tot furieuze reacties van de Serviërs en ook de Russen waren er niet blij mee maar accepteerden het toch. 1e en 2e Balkanoorlog: Breekt uit als Italië Turkije in 1911 vrij gemakkelijk verslaat in een oorlog. Bulgarije Servië en Griekenland zien in 1912 dan hun kans schoon om samen in een oorlog tegen Turkije een aantal stukken land waar ze recht op denken te hebben te kunnen annexeren(1e Balkanoorlog). Dat lukt, maar vervolgens krijgen ze onderling ruzie over een aantal gewonnen stukken land. Daardoor breekt de 2e Balkanoorlog uit In 1913. Sarajevo: Hoofdstad van Bosnië in het Oostenrijks - Habsburgse rijk. Daar wordt op 28 juni 1914 de Habsburgse troonopvolger Franz - Ferdinand vermoord door Garvillo Princip. Hij is lid van een geheim Servisch genootschap genaamd de ‘Black hand’. Deze daad wordt vaak gezien als de meest directe aanleiding voor de eerste Wereldoorlog. Oostenrijks ultimatum: Was een maatregel van de Oostenrijkers om het separatisme van de Slavische volkeren zo veel mogelijk in te dammen. In het ultimatum stond onder andere dat Oostenrijkse officials mee mochten werken aan het onderzoek rondom de moord op Franz - Fredinand. En ook wilden ze zelf graag de daders vervolgen en straffen. Blanco volmacht: Het blanco volmacht was een volmacht die Duitsland aan Oostenrijk - Hongarije gaf. Het hield in dat de Duitsers altijd achter de Oostenrijkers zouden staan in het conflict rond de Balkan. Ze moedigden Oostenrijk zelfs aan om harde maatregelen te nemen, en zo het conflict op te lossen. Centralen: In de eerste wereldoorlog waren de centralen Duitsland en haar bondgenoten. Ze heetten de centralen omdat Duitsland centraal in Europa ligt, geografisch. Geallieerden: De geallieerden waren de tegenstanders van de centralen in de oorlog. Belangrijkste leden, Frankrijk Engeland Rusland en later ook de VS. Balfourverklaring: Tijdens de eerste wereldoorlog waren er veel etnische groeperingen die een eigen soevereine staat wilden. In het kader van bondgenootschappen sluiten deden zowel de centralen als de geallieerden allerlei beloften daartoe. In de balfourverklaring verklaarden de Britten dat ze het idee van een Joodse staat in Palestina steunden. Dit was echter in conflict met de Britse plannen om ook Arabische nationalisten te steunen. Vrede van Brest - Litovsk: Op drie maart 1918 werd deze vrede tussen Rusland en Duitsland getekend. Hij werd mogelijk gemaakt door de Russische revolutie van 1917 en het aan de macht komen van de bolsjewieken. Lenin was met Duitse hulp teruggekeerd uit ballingschap en nadat hij de macht had gegrepen sloot hij vrede mat Duitsland. Dit was zeer in het voordeel van de Duitsers omdat ze niet langer een oorlog aan twee fronten hoefden te voeren. Cemenceau: Nam namens Frankrijk deel aan de vredesbesprekingen in Parijs in 1919. Hij wilde dat Duitsland zou boeten voor de oorlog. Was al oud in die tijd, had zelf de Frans - Pruisische oorlog nog meegemaakt. Werd de tijger van Frankrijk genoemd om zijn patriottische mening. Wilson: President van de VS ten tijde van de eerste wereldoorlog. Zag lange tij kans om Amerika buiten de oorlog te houden. Nadat Duitsland de onderzeeboten oorlog begint en Amerikaanse schepen zinkt, raakt Wilson toch bij de oorlog betrokken. Is na de oorlog vooral de grote idealist die aan de hand van zijn 14 punten Europa weer tot een veilig en democratisch gebied maken. Dit lukt hem echter maar half. De 14 punten: Paradepaardje van de politiek van Wilson tijdens de vredesbesprekingen in Parijs. Moest in de besprekingen echter verschillende concessies doen aan Clemeceau, Lloyd George, Orlando van Italië en de Japanners. De veertien punten waren: 1. Afschaffing geheime diplomatie 2. Vrije zeevaart 3. Vrije wereldhandel 4. Bewapeningsbeperking 5. Regeling van alle koloniale aanspraken met inachtneming van het zelfbeschikkingsrecht en de belangen van koloniale machten 6. Ontruiming van Rusland door Duitsland 7. Herstel van België 8. Teruggave van Elzas-Lotharingen aan Frankrijk 9. Vaststelling van de grenzen van Italië volgens het nationaliteiten principe 10. –12 zelfbeschikkingsrecht voor de volkeren van OH de Balkan en de niet-Turkse volken van het Turkse rijk. 13 Stichting van een onafhankelijke Poolse staat 14 oprichting van een volkenbond!! Vrede van Parijs: Na de eerste wereldoorlog werden hier alle vredesbesprekingen gedaan. Er waren 27 landen bij aanwezig, maar de meeste besprekingen gingen tussen Engeland Frankrijk Italië en de VS. Elk verdrag kreeg de naam van een deel van Parijs. St. Germain - Oostenrijk, Trianon Hongarije, Neuilly - Bulgarije, Sèvres - Turkije (1920) en de belangrijkste van allemaal, het verdrag van Versailles dat met Duitsland werd afgesloten. Hierin werd Duitsland hard aangepakt en lag een van de kiemen voor de 2e wereldoorlog. Herstelbetalingen: Frankrijk eiste dat Duitsland alle schade moest betalen die hun berokkend was in de oorlog. Andere geallieerde landen steunden dit idee. Er werden echter zulke hoge bedragen van de Duitsers geëist dat het vrijwel onmogelijk was om er aan te voldoen. In ieder geval zou Duitsland er nog vele jaren aan vast zitten. De geallieerden hadden eigenlijk ook niet veel economisch voordeel bij deze herstelbetalingen. Het lijkt voornamelijk een soort wraakactie te zijn geweest. Oorlogsschuld - clausule: Om de herstelbetalingen te rechtvaardigen werd in het verdrag van Versailles ook de oorlogsschuld clausule opgenomen. Hierin stond dat Duitsland de volledige verantwoordelijkheid op zich nam voor de toegebrachte schade aan de geallieerden. In werkelijkheid vonden de Duitsers dat ze die verantwoordelijk helemaal niet hadden, en deze clausule is voornamelijk reden geweest voor veel Duitse ontevredenheid en boosheid. Denk hierbij aan Adolf Hitler die het verdrag van Versailles het ‘verraad’van Versailles noemde. Cordon sanitaire: Was een strook van landen die liep van Finland in Noord - Europa tot aan Roemenië op de Balkan. Deze strook was bedoeld om eventuele communistische invloed vanuit Rusland niet te laten overwaaien naar Europa. Het was een bufferzone tegen het communisme. Zelfbeschikkingsrecht: Betekend dat elk volk of elke natie in principe een eigen soevereine staat mocht oprichten. (dit werkte in de praktijk lang niet altijd) Het was een van Wilsons 14 punten en een belangrijk punt tijdens de besprekingen in Parijs. Vooral in het oplossen van de geschillen op de Balkan. Kerensky: Alexander Kerensky was de enige socialist in de nieuwe regering die werd gevormd na het opstappen van de Tsaar. Later wordt hij zelfs hoofd van deze regering om de steun van het volk te winnen. Krijgt de schuld van de poging van Kornilov om de orde weer te herstellen, zowel de socialisten als de liberalen verlaten zijn regering waarna hij een nieuwe moet vormen met weinig draagvlak. Moet voor de bolsjewieken vluchten en leeft tot zijn dood in 1970 in de VS. Lenin: Vladimir Iljits Lenin is de uiteindelijke leider van de bolsjewieken in Rusland. Komt tijdens de revolutie met behulp van de Duitser terug in Rusland. Weet het volk voor een groot deel achter zich te krijgen met de belofte ‘vrede land en brood’. Overlijdt in 1924 als communistische partijleider en wordt opgevolgd door Jozef Stalin. Bolsjewistische revolutie: De bolsjewieken wilden in het chaotische Rusland zelf de macht grijpen, daarvoor moeten ze de regering van Kerensky omver werpen. Ze slagen daarin door in de nacht van 6/7 november verschillende strategische punten in Petrograd in te nemen. Een oorlogsschip richt zijn kanonnen op het winterpaleis waar de regering van Kerensky zit. Hij vlucht en dan is macht in handen van Lenin en zijn bolsjewieken. Witten: In de Russische burgeroorlog van 1918 tot 1922 werden de tegenstanders van de bolsjewisten ‘witten’ genoemd. Palmer spreekt over de counterrevolutionaries. Romanows: Dat is de achternaam van de Russische Tsaren familie. Deze hele familie wordt door de Bolsjewieken uitgemoord. Volgens de legende blijft slecht een dochter in leven. Anastsia. Sovjets: In de Sovjet Unie bestonden raden voor allerlei groepen werkenden zoals boeren soldaten en arbeiders. Deze raden werden Sovjets genoemd. Het is ook een verzamel naar voor de drie eerder genoemde beroepsgroepen, hierop was de hele Sovjet Unie gestoeld, althans zo was de leer. Begrippen Moderne Geschiedenis week H: 1. Republiek van de Weimar: Vlak na de opstand van de spartakisten werden er verkiezingen gehouden voor de Nationale Grondwet Vergadering. Geen van de partijen had een meerderheid maar de Sociaal-democraten waren de leidende partij. Een coalitie van Sociaal-democraten, liberaal democraten en de Middenpartij domineerde de Vergadering. In juli 1919 kwam er een grondwet en een democratische Republiek. De Weimar-republiek werd bedreigd door een putsch van boze legerofficieren. Deze opstand werd tegen gehouden door Berlijnse arbeiders. De republiek nam geen strenge maatregelen tegen kleine privé-legers. De republiek, was niet democratisch of liberaal, de mensen hadden het recht om te kiezen voor de Rijksdag, en vrijheid van meningsuiting in de Rijksdag en in het openbaar, ook de communisten en de antidemocraten mochten dit. Ze hadden kiesrecht voor iedereen, gelijke vertegenwoordiging, recht van initiatief, referendum en herroepen. Kwamen niet met echt socialistische ideeën. Geen industrieën werden genationaliseerd, kwamen geen landwetten, geen confiscatie van gebied. Veel bleef hetzelfde. De republiek accepteerde Vrede van Versailles niet. Republiek keek naar Rusland voor help. Verdrag van Rapallo in 1922. Duitsland stuurde troepen naar Rusland om daar te trainen, stuurde officieren om Rode Leger te trainen. De regering begon de arbeiders uitkeringen te betalen, om dit te kunnen betalen drukten ze veel papiergeld, waardoor inflatie omhoog ging. De republiek kwam ten einde in 1933 na de machtsgreep van Hitler. (Blz 749-751) 2. Spartakistenopstand: Deze opstaand was in januari 1919 en werd geleid door Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg. Het doel was om een proletarische revolutie te starten in Duitsland net zoals in Rusland. Ze werden gesteund door Lenin en de Russische Bolsjewieken. De Sociale Democratische Tijdelijke Regering die op dat moment regeerde sloeg de opstand neer met behulp van gedemobiliseerde legerofficieren en vrijwilligers van het oude leger. Liebknecht en Luxemburg werden gearresteerd en doodgeschoten. Door de opstand werd de afstand tussen de Sociaal-Democraten en de Communisten groter. (Blz. 748) 3. Ruhrbezetting: Dit was de bezetting van het Ruhrgebied door de Fransen in 1923. Ze deden dit omdat ze geen herstelbetalingen kregen. De Duitsers reageerden met stakingen en passieve weerstand. (Blz 751) 4. Dolkstootlegende: 5. Dawes-plan: De VS begon in de jaren van de inflatie in Duitsland, hun leningen op te eisen. De Geallieerde landen (Eng, Fra, Belg) zeiden dat ze niet konden betalen aan de VS totdat ze de herstelbetalingen van Duitsland op konden eisen. Daarom kwam in 1924 de VS met het Dawes-plan. De Fransen zouden het Ruhrgebied verlaten, de herstelbetalingen werden naar beneden gehaald, en afspraken gemaakt om Duitsland te kunnen laten lenen van het buitenland. Leidde tot vooruitgang van de Duitse economie tot de beurskrach. (Blz 751) 6. Stresemann: Behoorde tot een groep mannen die vooral vrede wilden en zo de buitenlandse politiek bepaalden. Tot deze mannen hoorden Gustav Stresemann in Duitsland, Édouard Herriot en Arstide Briand in Frankrijk, en Ramsay MacDonald in Engeland. (Blz 752) 7. 8. Verdrag van Locarno: Dit verdrag kun je zien als kenmerkend voor de vredespolitiek van die tijd. Het verdrag werd in 1925 gesloten. Duitsland tekende een verdrag met Frankrijk en België dat hun bestaande grenzen nu onvoorwaardelijk waren vastgesteld. Ook tekende Duitsland verdragen met Polen en Tsjecho-Slowakije. De grenzen weren nog niet als vast gezien, maar er zouden veranderingen ondernomen worden in de grenzen alleen door internationale discussie, toestemming, of als scheidsrechter op treden. Frankrijk tekende verdragen met Polen en Tsjecho-Slowakije, waarin Frankrijk hun militaire bescherming zou bieden wanneer ze aangevallen zouden worden door Duitsland. Hiermee versterkte Frankrijk hun beleid van het in evenwicht houden van de macht van Duitsland, door zijn eigen allianties te sluiten en door de ‘Little Entente’ (Tsjecho-Slowakije, Joegoslavië, en Roemenië) te steunen. Groot-Brittannië beloofde de grenzen van Frankrijk en België te beschermen tegen Duitsland. Dit beloofde GrootBrittannië niet aan Tsjecho-Slowakije of Polen. Ze dachten dat hun veiligheid alleen in gevaar kwam van Duitse expansie naar het Westen en niet naar het Oosten. (Blz 752) Briand: (Zie ook Stresemann) 9. MacDonald: (Zie ook Stresemann) Regeerde in 1924 en 1926 als minister-president met de Labour Party als een coalitieregering. 10. Kemal Atatürk: In 1908 waren de Young Turks die als eerste in opstand kwamen om ervoor te zorgen dat het Ottomaanse Rijk niet verder uit elkaar zou vallen. Bleek moeilijk te zijn. In de Balkan Oorlogen (1912-13) hadden ze niks te zeggen. In de Wereldoorlog kozen ze de verkeerde kant. Griekenland viel in 1921 Anatolische peninsula binnen. In 1915 besloten de geallieerden om Turkije te gaan verdelen, en steunden de Grieken. In deze omstandigheden kwam Mustapha Kemal op, hij was een machtige legerleider, en stimuleerde Turkse nationalistische opstanden. Binnen versloeg Kemal met hulp van de Sovjet-Unie de Grieken met hun Westerse bondgenoten. De nationalisten kwamen toen op onder leiderschap van Kemal. Ze schaften het sultanaat en kalifaat af. De Turkse Republiek kwam op in 1923. Universeel stemrecht werd geïntroduceerd, samen met een parlement, een ministerie, en een president met sterke krachten. Niet-Turken vluchten of werden getransporteerd. In Turkije kwam ook een sterke scheiding op van kerk en staat. Polygamie werd verboden, Kemal was tegen de Fez. Hij wilde er een Westerse staat van maken. (Blz 756) 11. Ghandi: In 1919 in India leidde hij een beweging die voor een eigen regering was, voor economische en spirituele onafhankelijkheid van Groot-Brittannië, en voor een grotere tolerantie in India tussen Hindoes en Moslims en tussen hogere-kaste Hindoes en de onderdrukte ‘outcasts’ en de ‘untouchables’. Hij was tegen geweld, voor passieve opstand, burgerlijke ongehoorzaamheid, en de boycot. Ghandi en zijn meest loyale volgelingen weigerden verkozen te worden of deel te nemen aan de gedeeltelijke representatieve instituties die de Britten hadden geïntroduceerd en ze boycotten de Britse economische positie in Engeland, door goederen die uit Engeland waren geïmporteerd niet te kopen of te gebruiken. Ghandi was tegen industrialisatie. Ghandi werd vermoord in 1948. Zijn meest loyale opvolger Jawaharlal Nehru ging door met de politiek van Ghandi. (Blz 758-759) 12. Sun Yat-sen: De Chinese Revolutie had er voor gezorgd dat de Manchu (Qing) dynastie was omvergegooid. De Chinese republiek werd uitgeroepen maar het gevolg was dat er in Peking een militair dictatorschap kwam geleid door generaal Yüan Shih-kai. Sun Yat-sen had in het Zuiden de Kuomintang gereorganiseerd. Sun werd tot president van de republiek gekozen door een tijdelijke revolutionaire vergadering. Hij trad af te gunste van generaal Yuan, waarvan Sun dacht dat die het land zou verenigen onder een parlementair regime. Na de gevechten in 1916 na de dood van Yuan, was Sun tot president benoemd van een regering in Canton die macht uitoefende over de Zuidelijke provincies. Pas rond 1928 kon de regering macht uitoefenen over China met nog steeds een paar uitzonderingen. Sun kwam met drie principes: democracy, nationalisme en levensonderhoud. Levensonderhoud bedoelde hij mee dat er sociale welzijn en economische hervormingen moesten zijn: een meer gelijke verdeling van welvaart en land, een geleidelijk einde aan armoede en onjuiste economische exploitatie. Met Nationalisme bedoelde hij dat de Chinezen het belang moesten leren van de natie en staat. Met democratie bedoelde hij de soevereiniteit van het volk. Degenen die konden regeren zouden het moeten doen, gaf weinig aandacht aan stemmen, verkiezingen of het parlementaire proces. Had een warm hart voor Lenin. Hij vond dat de Chinezen Marxistische ideeën moesten gebruiken naar hun situatie. Zat met het probleem dat er geen echte kapitalisten waren, deze hadden veel land in hadden. Daarom staat sterk worden. Suns eerste doel was het afschudden van het “treaty system” dat China tegenhield in buitenlandse interesses vanaf 1842. Daarom was de vredesconferentie van Parijs een teleurstelling. De Westerse privileges en de extraterritoriale rechten bleven bestaan, en konden niet de gebieden terugkrijgen die de Japanners hadden overgenomen tijdens de oorlog. Daarom opstanden en keek China voor hulp naar Rusland. Verklaarden dat de Russische en Chinese ostanden twee aspecten waren van de wereldwijde beweging voor vrijheid. (Blz 758-761) 13. Kuomintang: 14. Chiang Kai-shek: 15. Mao Ze-Dong: 16. Lange Mars: 17. 18. 19. Invasie in Mantsjoerije: In 1931 Japanse troepen gestationeerd in Zuid-Mantsjoerije (waren hier al vanaf 1905 na verslaan van Russen) gingen na de moord op ene Japanse officier, zich over heel Mantsjoerije verspreiden. In 1932 na een economische boycot van de Chinezen, vielen 70000 troepen Shanghai binnen. Ze trokken zich al snel terug. Ze verklaarden Mantsjoerije een onafhankelijke staat en plaatsten het onder een door hun gekozen keizer en noemden de staat Machukuo. China vroeg Verenigde Naties om hulp. Deze bevond Japan schuldig en vond dat die zich moest terugtrekken. Japan ging daarop weg uit de Verenigde Naties. De Grote Mogendheden wilden niet ingrijpen en zagen geen problemen voor hun eigen veiligheid. Daarom bleef Mantsjoerije bezet (Blz 764) Beurskrach: 1929 Depressie: De grote depressie begon in 1929 na de Beurskrach. Werd versterkt door de agrarische moeilijkheden van dat moment. 20. Keynes: Anti-cyclisch begrotingsbeleid investeren in moeilijke tijden en besparen in goede tijden. Lat 21. New Deal 22. F.D. Roosevelt: 23. Labourparty: Na de verkiezingen van 1922 verving de Labour Party de Liberal Party als tweede van de twee grootste partijen en kreeg tegen over zich de conservatieven als oppositie. Pakte de werklegalisering aan en nam maatregelen om de in de problemen zittende Britse economie op been te helpen. De Labour Party was eerst niet meer dan een federatie van vakbonden en socialistische organisaties voor de oorlog. Zorgden voor een betere organisatie om het gat tussen de vakbonden en de sociale organisaties te verkleinen. Ook begonnen ze aan een socialistisch programma. In 1924 liet de Labour Party hun gematigde kant zien. De partij deed niet meer dan de werkloosheid verzachten en kwam met huizenbouw en publieke werken, het reageerde sterk op de stakingen die uitbraken. Maar kreeg problemen toen het de Sovjet-Unie erkende en leningen beloofde aan de Russen voor het kopen van Britse goederen. In 1929 weer de machtigste partij, kreeg dus te maken met de depressie. De regering trok veel geld uit om de uitkeringen te betalen. Goud ging het land uit,belastingsinkomsten daalden, en de schulden groeiden. 24. Statuut van Westminister: 25. Commonwealth: 26. Action Française: 27. Poincaré: 28. Blum: 29. Volksfront: