Psychologie van de beweging: afspraken • Lessen: maandag 11u45-12u45 • Cursus: aantal hoofstukken uit M. Jarvis (1999), leerpsychologie (open universiteit) • Transparanten: op website van vakgroep “Gedragstherapie en Psychologische Begeleiding” • Examen: gesloten boek, schriftelijk, 3 vragen • Voorbeeldvragen • Vragenles Doelstellingen • Inzicht in de theoretische basis van een aantal psychologische concepten • Illustratie van de praktische relevantie van deze concepten voor beweging Inhoud • Leren (habituatie, klassieke en operante conditionering – Aandachtsafleiding, exposure, straf • • • • Persoonlijkheid Attitudes Sociale invloed Emotie en stress: angst en agressie Leerpsychologie • Niet-Associatief leren – Habituatie • Associatief leren – Klassieke conditioring • Leren van voorspelbaarheid – Operante conditionering • Leren van controleerbaarheid Habituatie = gewenning of afname van respons op stimulus door herhaalde aanbieding • Alle dieren • Korte-termijn en lange-termijn habituatie • Cognitieve representatie van stimulus en omgeving • Aandacht en habituatie: negeren van irrelevantie informatie Relevantie van stimulus Aandacht • • • Wat? Selectie van informatie Waarom? We kunnen niet op alles terzelfdertijd reageren Functie? 1. Beschermen van gedrag waarmee we bezig zijn 2. Onderbreken van gedrag wanneer iets belangrijks gebeurt Belangrijke variabelen 1. Bottom-up processen 2. Top-down processen 3. Omgevingsvariabelen Oefening 1: Aandacht Albert, een veertigjarige arbeider, klaagt reeds jaren over schietende en branderige rugpijn. Hij is ervan overtuigd dat een ernstig letsel de oorzaak van zijn pijn is, maar artsen vinden hiervoor geen aanwijzingen. De huisarts vermoedt dat Albert voordeel haalt uit zijn klachten. Albert is altijd een zenuwachtig iemand geweest. Er is daarenboven een reorganisatie op het werk van Albert, en veel werknemers dreigen ontslagen te worden. Door de rugpijn is Albert verzekerd van een vervangingsinkomen. Albert vreest dat door rugbelastende activiteiten het letsel zal toenemen, en vermijdt deze zoveel mogelijk. Toch heeft hij het gevoel dat hij weinig kan doen om de intensiteit van de pijn te verminderen. Ongeacht waarmee hij bezig is, merkt hij de minste verandering in zijn pijn op. Hij kan zijn gedachten moeilijk op iets anders dan de pijn richten. Hij klaagt dat hij zich door de pijn niet goed meer kan concentreren. Enkel als hij met zijn postzegelverzameling bezig is, voelt hij de pijn minder. Hij vertelt dit niet graag aan anderen omdat hij bang is dat ze zullen zeggen dat zijn pijn ingebeeld is. Aandacht 1. Bottom-up karakteristieken • • Intensiteit van de pijn Veranderingen in pijn 2. Top-down karakteristieken • • Betekenis van de pijn (relevantie) Catastrofale gedachten over pijn 3. Omgeving • Prikkelarme omgeving Aandachtsafleiding • Wat? Intentioneel aandacht wegrichten van iets • Hoe? Iets plezant denken, mentaal tellen, ontspannen,… • Effectief? – – – – – – Volgens man in de straat Inspannend en na-effecten: vermoeidheid Paradox van niet-denken Niet voor iedereen effectief Omgeving zoeken die voldoende afleidt Sensorische monitoring