Word-document - Multatuli

advertisement
___________________________________
___________________________________
MULTATULI-LEZING 1999:
Hoe bouwen we de internationale gemeenschap het best uit?
Michael Walzer
Elke twee jaar organiseert het Overlegcentrum de
Multatuli-lezing in samenwerking met de Multatuli-stichting Nederland, de stad Leuven, de Provincie
Vlaams-Brabant en de Vlaamse Regering. Dit jaar
was de internationaal gewaardeerde politieke
filosoof Michael Walzer onze gast. In zijn inleiding
op de Multatuli-lezing verwees Herman De Dijn
naar de omstandigheden die de lezing brandend
actueel maakte. Hij zei: “De oorlog in Kosovo
hangt als een donkere, zwijgende schaduw over
alles wat we thans doen en laten. Fysieke uitdrijvingen, deportaties, moorden en bombardementen...
het betreft een nachtmerrie waaruit we hadden gehoopt voorgoed te zijn ontwaakt. Wie de draagwijdte van deze crisis tot zich laat doordringen zou
willen beschikken over een middel om aan deze
onrechtvaardigheid voorgoed een einde te maken.”
Meteen lichtte hij ook de zin van de lezing toe:
“Naast solidariteitscampagnes waarin emotioneel
wordt ingespeeld op de schrijnende situaties van
slachtoffers moet er ook op een ander domein,
binnen een ander kader en in een ander soort
taalgebruik werk gemaakt worden van een nuchtere
bezinning, een klare analyse. Ik weet dat het zo goed
als onmogelijk is om een juist oordeel te vellen over
hoe men de situatie in Kosovo zo rechtvaardig
mogelijk tot een goed einde kan brengen. Nu de
wonde verregaand ontstoken is, lijkt om het even
welke remedie bijzonder pijnlijk. Wat ons als
wereldburgers verstandelijk moet bezighouden is
hoe die ellende kon voorkomen worden. Kosovo
vormt immers geen uitzondering. Ongetwijfeld
zullen er vroeg of laat soortgelijke brandhaarden
ontstaan. Na de ellende van de Tweede
Wereldoorlog werden multilaterale organisaties
opgericht om dit soort irrationele onmenselijkheid
in te dijken. Wat is er fout gelopen dat deze organi-
saties niet hebben kunnen verhinderen wat in
Rwanda en Joegoslavië is gebeurd en gebeurt?
Daarover moeten we nadenken, dit moeten we
proberen te verhelpen. De ruimte en het kader voor
een weloverwogen bezinning over hoe het in de
toekomst verder moet, wordt ons vandaag
geboden.”
(De Multatuli-lezing werd mogelijk gemaakt
door de stad Leuven, de Vlaamse Regering, de
provincie Vlaams-Brabant, de Boekhandel Peeters,
de Corporate Ethics Group en de COMECE)
Ik was klaar met de eerste versie van deze lezingi
voordat de NAVO haar bommencampagne tegen
Servië begon — een campagne die naar mijn mening
een schoolvoorbeeld is van het falen van de internationale gemeenschap. Een tweevoudig falen zelfs:
vooreerst waren de internationale politieke instellingen niet in staat om tijdig te reageren op de
catastrofe in ex-Joegoslavië, en ten tweede is men er
niet in geslaagd om een meer doeltreffende vorm
van militaire interventie uit te werken. In beide
gevallen ging het niet om een organisatorisch probleem, maar om een gebrek aan politieke wil, en ik
vrees dat ik daarvoor in deze lezing geen remedies
kan suggereren. Er zijn inderdaad internationale
instanties denkbaar die zich zouden lenen tot
snellere en doortastender acties in crisistijd, maar
die instanties zouden zowel roekeloze en wrede
daden kunnen genereren als weloverwogen
interventies, en dus moeten we de macht van
dergelijke instanties aan banden leggen. Wanneer
we hen op een correcte manier beperkingen
opleggen, bestaat echter de kans dat ze moeizaam of
zelfs helemaal niet meer functioneren. We staan
hier voor een aloud dilemma. De manier waarop ik
dit probleem benader — u zal merken dat ik het
_______________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.74
___________________________________
aantal structuren en actoren zal opdrijven in de hoop
dat ergens, iemand, op een of andere manier, de
juiste beslissing zal nemen — zal wellicht onbevredigend overkomen. Ik geef onmiddellijk toe dat
ik geen organisatorisch patroon kan voorleggen
waaruit moet blijken hoe een internationale gemeenschap het eens kan worden over een actieplan
en hoe het dat plan nadien resoluut kan doen uitvoeren. Een dergelijke procedurale of organisatorische oplossing bestaat niet. Het lijkt me belangrijk
dat we nagaan welke politieke strategie crisissen het
hoofd kan bieden en onderzoeken welke instanties
dat het meest adequaat kunnen. Dat is het doel van
mijn betoog; het is geen antwoord op de urgentie
van de dagelijkse berichtgeving. Er zijn in deze
tijden trouwens geen pasklare antwoorden.
I
Laat ons alle mogelijke modellen van internationale
politiek, langs een continuum ordenen in functie
van de mate waarin ze centralisering
veronderstellen. Het spreekt voor zich dat er ook
andere manieren zijn waarop we deze modellen
kunnen ordenen. Zo kunnen we ze net zo goed
rangschikken in functie van de manier waarop ze de
mensenrechten voorstaan of in functie van de
democratisering, de economische laissez-faire
politiek, de welzijnszorg of het pluralisme dat ze
impliceren. Ik ben er echter van overtuigd dat de
mate waarin ze centralisering veronderstellen het
meest geschikte uitgangspunt vormt om een discussie rond internationale politiek op gang te
brengen, en dat het de snelste manier is om andere
politieke en ethische vragen ter sprake te brengen,
met op de eerste plaats de klassieke vraag: wat is de
beste of de best mogelijke bestuursvorm? Welke
constitutionele doelstellingen moeten we onszelf
opleggen in een tijdperk van globalisering?
Het is mijn bedoeling om zeven mogelijke
bestuursvormen of grondwettelijke structuren of
politieke organisatiemodellen voor te stellen. Ik zal
dat op een discursieve manier doen, zonder op
voorhand een lijst voor te leggen. Ik wil echter wel
de criteria opsommen in functie waarvan deze zeven
organisatietypes moeten geëvalueerd worden. Dat
___________________________________
zijn: hun capaciteit om vrede, distributieve
rechtvaardigheid, cultureel pluralisme en individuele vrijheid te bevorderen. Het spreekt voor
zich dat ik binnen het bestek van één enkele lezing
sommige organisaties en sommige criteria veel te
bondig zal moeten behandelen. Dat is in het bijzonder betreurenswaardig omdat de criteria
inconsistent blijken te zijn met elkaar, of minstens
in een gespannen verhouding tot elkaar blijken te
staan. Mijn argumentatie zal dus gecompliceerd
zijn, en zou nog veel gecompliceerder kunnen en
waarschijnlijk zelfs moeten zijn.
II
Het lijkt aangewezen om met de twee uiteinden van
het continuum te beginnen. Aan de ene kant, zeg
maar de `linkerkant' (een term die ik verderop zal
moeten bijstellen), is er een eengemaakte globale
staat, iets in de aard van Kants 'wereldrepubliek',
met één enkele ongedifferentieerde groep burgers,
die identiek is aan de groep volwassen mensen die
allemaal dezelfde rechten en plichten hebben.ii Dit
is de vorm die een maximale centralisatie zou
aannemen: elk individu, elke persoon in de wereld
zou direct verbonden zijn met het centrum. Een
globaal imperium waarin één natie over alle andere
zou heersen, zou ook vanuit één enkel centrum
opereren. Maar in de mate dat de machthebbers een
onderscheid zouden maken tussen de dominante
natie en alle andere naties, zou hun bewind noodzakelijkerwijs via tussenpersonen moeten verlopen,
iets wat een nuance zou betekenen van het
gecentraliseerd karakter van dat bewind. In navolging van Hobbes' argumentatie in Leviathan, zou ik
willen beweren dat deze globale staat een
monarchie, een oligarchie of een democratie zou
kunnen zijn; de graad van centralisatie wordt niet
beïnvloed door het politieke karakter van het
centrum. In tegenstelling hiermee wordt
centralisatie wel degelijk beïnvloed door eender
welke raciale, religieuze of etnische opdeling, of die
nu hiërarchisch van aard is — zoals dat het geval is
in het imperialisme, dat significante ongelijkheid
sticht tussen groepen — of louter functioneel of
regionaal. Eender welk soort opdeling beweegt ons
_______________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.75
___________________________________
naar de rechterkant van het continuum zoals het mij
voor de geest staat.
Aan het uiteinde van die rechterkant is er de
bestuursvorm of de afwezigheid-van-bestuursvorm
die door politologen `internationale anarchie'
genoemd wordt. Deze frase beschrijft een in feite
hoogst georganiseerde wereld, maar één die radicaal
gedecentraliseerd is. De organisaties zijn
individuele soevereine staten, en er is geen enkele
effectieve wet die hen bindt. Er is geen globale
autoriteit of procedure voor beleidsbeslissingen en
er is geen omvattende wettelijke jurisdictie. Vermits
het mijn bedoeling is om een extreme situatie te
beschrijven, is er bovendien geen groepering van
staten die een gemeenschappelijke wetgeving
geaccepteerd hebben en zich onderworpen hebben
aan de afdwingbaarheid ervan door internationale
instanties; er zijn geen stabiele organisaties van
staten die zich inspannen om een gemeenschappelijke beleid te ontwikkelen in verband
met, zeg maar milieuvraagstukken of bewapeningscontrole of financiële speculaties of eender
welk onderwerp van algemeen belang. Soevereine
staten onderhandelen met elkaar op basis van hun
`nationale belangen', bereiken akkoorden en
tekenen verdragen, al zijn die verdragen niet
afdwingbaar door derden. De leiders van deze staten
houden elkaar nerveus in de gaten, en reageren op
elkaars beleid, maar in elk ander opzicht zijn de
centra van politieke besluitvorming volledig
onafhankelijk; elke staat handelt geïsoleerd. Ik wil
niet zeggen dat dit een voorstelling is van onze
eigen situatie; ik ben geen beschrijving aan het
geven van de wereld anno 1999. Maar we staan
klaarblijkelijk dichter bij het rechtereinde van het
continuum dan bij het linker.
De strategie van deze lezing zal er in bestaan om
vanuit beide kanten op het centrum in te zoomen. Ik
zal naar het midden toe bewegen, maar vanuit
tegengestelde richtingen, waarmee ik wil
suggereren dat het niet mijn bedoeling is om een
ontwikkelingsgeschiedenis of een doelgerichte
geschiedenis te beschrijven. De verschillende
bestuursvormen en organisaties zijn prototypes,
geen historische voorbeelden. En ik ga er niet op
___________________________________
voorhand van uit dat de beste bestuursvorm zich in
het midden bevindt, wel dat hij niet aan de uiteinden
gesitueerd is. Maar ook deze presumptie dient
gerechtvaardigd; ze ligt niet direct voor de hand.
Vandaar dat ik beter onmiddellijk kan overgaan
naar de dubbele vraag: wat is er mis met radicale
centralisatie? Wat is er mis met anarchie? De laatste
vraag is het meest gemakkelijk te beantwoorden
omdat ze nauwer aansluit bij onze eigen ervaring.
Anarchie leidt vaak tot oorlog; en oorlog tot
verovering; verovering tot heerschappij; heerschappij tot verdrukking; verdrukking tot opstand,
burgeroorlog en secessie; en secessie leidt opnieuw
tot anarchie en oorlog. Het vicieuze van deze
cirkelredenering wordt doorlopend versterkt door
de ongelijke verdeling van rijkdom en macht tussen
de staten onderling, en door de wisselende aard van
deze ongelijkheid (die afhangt van handelspatronen,
technologische ontwikkeling, militaire allianties,
enzovoort). Dit alles zorgt voor onzekerheid en
angst, niet alleen onderling tussen de leiders van de
staten, maar ook tussen de inwoners ervan, en
onzekerheid en angst zijn, zoals Hobbes ons geleerd
heeft, de hoofdoorzaak van oorlog.
Maar zou een internationale gemeenschap, hoe
anarchistisch ze ook moge zijn, waarvan constituerende staten stuk voor stuk republieken waren, zich
in dezelfde mallemolen laten meeslepen? Kant
argumenteerde dat de burgers van een republiek
veel minder bereid zouden zijn om de risico's van
een oorlog te accepteren dan dat koningen bereid
zouden zijn om die risico's aan hun onderdanen op
te dringen — iets waardoor ze een minder grote
bedreiging vormen voor hun buren. iii We zien
ongetwijfeld tekenen van die onwil in de
hedendaagse democratieën, al is hij niet altijd even
uitgesproken geweest als vandaag. Tegelijkertijd
wordt die onwil vandaag gekenmerkt door het
bereidwillig gebruik van de meest geavanceerde
militaire technologieën, die hun gebruikers
inderdaad niet aan risico's blootstellen, maar die
enorme schade veroorzaken aan hun doelwit. Het
zou dus kunnen — zoals de oorlog in Kosovo
suggereert — dat de moderne democratieën niet
beantwoorden aan Kants vredelievende verwach-
_______________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.76
___________________________________
tingen: ze vechten, maar niet op de grond.
Een enigszins ander argument werd naar voor
gebracht door enkele hedendaagse politieke wetenschappers: dat democratische republieken, in de
moderne tijd tenminste, niet elkaar bevechten. Maar
als dat waar is — en ook hier lijkt de oorlog in
Kosovo een tegenvoorbeeld — dan is dat voor een
stuk omdat ze gemeenschappelijke vijanden gehad
hebben, en multilaterale vormen van coöperatie en
coördinatie
hebben
opgezet
zowel
als
bondgenootschappen met het oog op wederzijdse
veiligheid, wat de anarchie van hun relaties
gemilderd heeft. Ze zijn als het ware naar de
linkerkant van het continuum opgeschoven.
Nu wil ik de internationale anarchie niet naar af
verwijzen zonder iets te zeggen over de voordelen
ervan. Ondanks de gevaren van ongelijkheid en
oorlog, is het principe van de soevereine staat een
manier om verschillende historische culturen te
beschermen, met name het nationale of
etnisch-religieuze. De passie waarmee staatloze
naties hun onafhankelijkheid betrachten, en de
gedrevenheid van nationale bevrijdingsbewegingen,
weerspiegelen de sombere realiteit van de
twintigste-eeuwse internationale politiek, waaruit
we noodzakelijkerwijs morele en politieke conclusies moeten trekken. Soevereiniteit is een middel
voor zelfbescherming en het is zeer gevaarlijk om
van dat middel beroofd te worden. Dat wil zeggen
dat op moreel vlak de meest verregaande vorm van
decentralisatie een gemeenschap zou zijn waarin
elke nationale of etnisch-religieuze groep die
bescherming behoeft effectief ook over
soevereiniteit beschikt. Maar om welbekende
redenen die te maken hebben met de noodzakelijke
territoriale extensie van soevereiniteit, met de
vermenging van bevolkingsgroepen op het terrein,
en met de ongelijke distributie van zowel boven- als
ondergrondse natuurlijke rijkdommen, zou het
opdelen van de wereld op de voornoemde manier
een bloedige aangelegenheid worden (en is het dat
al geweest). En eens de oorlogen begonnen zijn, is
er weinig kans dat de verdelingen die daaruit
resulteren billijk of stabiel zijn.
___________________________________
De problemen aan de andere kant van het
continuum zijn van een andere aard. Oorlogsvoering zoals we die kennen zou onmogelijk zijn in een
radicaal gecentraliseerd globaal regime, want geen
enkel motief om een oorlog te beginnen zou daar
nog van toepassing zijn: etnische en religieuze
verschillen en divergerende nationale belangen —
elk type groepsbelang trouwens — zouden
eenvoudigweg ophouden te bestaan. Diversiteit zou
uitsluitend een privé-aangelegenheid worden. De
globale staat zou, tenminste in principe, louter en in
zijn totaliteit geconstitueerd zijn uit autonome
individuen, die binnen de beperkingen van de
strafwetgeving de vrijheid hebben om hun eigen
leven te plannen.
In de praktijk is het echter erg onwaarschijnlijk
dat dit constitutief principe courant zou voorkomen.
Prototypes mogen geen gefingeerde types zijn; ze
moeten passen in een voorstelbare realiteit. Het is
nu eenmaal niet plausibel dat de burgers van een
globale staat, op de vrije keuzes die ze maken na,
exacte kopieën van elkaar zouden zijn, en dat alle
collectieve en overgerfde verschillen waarmee we
nu leven zouden verdwenen zijn tijdens de formatie
van die staat. Neem nu alleen nog maar de cultuur:
er zouden ongetwijfeld meningsverschillen of
minstens diverse interpretaties blijven bestaan
omtrent de manier waarop we moeten leven; en die
zouden blijven belichaamd worden in feitelijke
levenswijzen, in historische culturen en religies, die
hechte banden verordenen en publieke expressie
nastreven. Laat ik die globale staat dan maar
herbeschrijven. Verschillende soorten groepen
zouden blijven bestaan en zouden het leven van hun
leden op een significante manier vorm geven, maar
hun bestaan zou genegeerd worden door de centrale
autoriteiten; particularistische belangen zouden
opzij geschoven worden; de publieke expressie van
culturele divergentie zou onderdrukt worden.
_______________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.77
___________________________________
De reden voor die onderdrukking is vlug achterhaald: de globale staat zou erg lijken op de staten
van vandaag, alleen veel grootschaliger. Als hij
zichzelf doorheen de tijd zou willen in stand
houden, dan zou hij evenzeer op de loyauteit van
zijn burgers moeten kunnen rekenen en uitdrukking
geven aan zijn hoogst eigen politieke cultuur.
Gezien deze noodzakelijkheid zie ik niet goed in
hoe hij hoe dan ook het scala van culturele en
religieuze verschillen zou kunnen herbergen die we
vandaag in de wereld zien. Zelfs een globale staat
die zich inzet voor tolerantie zou beperkt zijn in zijn
accomodatiemogelijkheden omwille van zijn
verbintenis tot wat ik 'globalisme' zal noemen, i.e.
een gecentraliseerd bewind over de hele wereld.
Sommige culturen en religies kunnen nu eenmaal
alleen overleven wanneer hen een mate van
afzondering toegestaan wordt die incompatibel is
met globalisme. Daarom zou het voortbestaan van
deze groepen in gevaar komen; ze zouden niet in
staat zijn om onder het bewind van de globale staat
hun levenswijze over de generaties heen in stand te
houden. Dit is de betekenis die ik zou geven aan
Kants waarschuwing dat een cosmopolitische
staatsstructuur
zou
kunnen
leiden
tot
'angstaanjagend despotisme'iv — al lijkt het gevaar
mij minder groot voor individuen dan voor groepen.
Een meer authentieke bestuursvorm van globale
tolerantie zou moeten plaats maken voor culturele
en religieuze autonomie, al zou dat een beweging
naar rechts op het continuum met zich meebrengen.
Ik wil echter opnieuw de voordelen erkennen die
zich op het uiterste linkereinde van het continuum
bevinden, al zijn ze in dit geval meer hypothetisch
dan feitelijk, aangezien we veel minder ervaring
hebben met centralisering dan met anarchie. We
kunnen echter op basis van de geschiedenis van
gecentraliseerde staten generalisaties doorvoeren en
suggereren dat globale distributieve rechtvaardigheid beter zou kunnen gediend zijn met een
sterke regering die in staat is om de rijkdommen van
alle landen en regio's ter wereld te mobiliseren en
onderling te distribueren. Natuurlijk kan de wil om
egalitaristische hervormingen op touw te zetten
helemaal afwezig zijn in de wereldrepubliek, net
___________________________________
zoals dat vandaag het geval is in de meeste
soevereine staten. Maar dan zou tenminste de
mogelijkheid bestaan, de bevoegdheid om de macht
van de markt aan banden te leggen. De Europese
Unie zorgt voor enkele bescheiden maar
significante voorbeelden van herverdelingen die
door een gecentraliseerd gezag mogelijk worden.
Tegelijkertijd echter heeft juist de sterkte van het
centrum tot gevolg dat geen enkel land of geen
enkele regio er werkelijk onafhankelijk van zou
kunnen worden, ook al zouden ze die
onafhankelijkheid niet nastreven om verschillen te
handhaven die hun ten goede komen, maar eerder
om hun culturele tradities in stand te houden. En
opnieuw brengt centralisatie de dreiging van
tirannie met zich mee.
III
Laat ons nu één stap naar binnen zetten vanaf het
linkereinde van het continuum. (Ik geef op voorhand toe dat mijn verschillende 'stappen' bij wijze
van spreken niet allemaal even groot zijn: de
preciese locatie vaststellen van verschillende
politieke organisatievormen is geen eenvoudige
aangelegenheid.) Een eerste stap brengt ons bij een
globaal regime dat de vorm heeft van een pax
Romana. Het is gecentraliseerd door middel van de
hegemonie van één enkele grote macht over al de
minder grote machten van de internationale
gemeenschap. Deze hegemonie schraagt de wereldvrede — ook al zijn er periodieke rebellieën —
en laat tegelijkertijd toch een zekere graad van
culturele onafhankelijk toe, bijvoorbeeld onder de
vorm van het Ottomaanse millet-systeem dat
verschillende religieuze gemeenschappen (gedeeltelijke) wettelijke autonomie verleende. De autonomie is niet gewaarborgd omdat het centrum
steeds in staat is ze te herroepen; ze zal ook niet
noodzakelijkerwijs de door een bepaalde groep
meest gewenste vorm aannemen. Het is geen
autonomie die onder gelijken bedongen werd, maar
die door de machtigen aan de zwakken wordt
opgelegd, niettemin representeren dit soort
organisaties, zoals ik ook elders beweerde, de meest
stabiele tolerantie-regimes uit de wereldge-
_______________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.78
___________________________________
schiedenis. De heersers van het imperium erkennen
de waarde (of minstens de prudentiële waarde) van
groepsautonomie, en deze erkenning heeft de
overlevingskansen van de groep sterk beïnvloed.
Maar de heersers erkennen vanzelfsprekend niet de
individuele burgers als participanten in het bestuur
van het imperium, ze beschermen niet de
individuele rechten, en ze beogen geen billijke
distributie van rijkdommen tussen hetzij groepen,
hetzij individuen. Wereldhegemonie is een vorm
van politieke ongelijkheid die gewoonlijk verdere
ongelijkheid bevordert op economisch vlak en in het
sociale leven in het algemeen.
Ik moet voorzichtig zijn wanneer ik over
wereldheerschappij schrijf, omdat ik een burger ben
van de enige staat ter wereld die vandaag in staat is
om een dergelijke heerschappij te ambiren. Dat is
niet de ambitie die ik zelf voor mijn land koester —
en ik geloof trouwens ook niet dat het zou mogelijk
zijn — maar ik pretendeer evenmin te geloven dat
een pax Americana, hoe onwenselijk ze ook moge
wezen, het ergste is wat de wereld vandaag zou
kunnen overkomen, en ik ben altijd voorstander
geweest van een meer activistische Amerikaanse
politiek-militaire rol in oorden als Rwanda en
Kosovo. Maar een dergelijke rol staat nog ver van
een wereldhegemonie die zeker niet één van de
geprefereerde regimes is, al zouden we ze kunnen
waarderen voor de vrede die ze zou brengen (of
enkel maar voor het einde dat ze zou maken aan de
afslachtingen). Een wereldhegemonie zou sommige
risico's van de globale staat kunnen beperken, maar
niet op een stabiele manier, omdat wereldmacht
vaak arbitrair en wispelturig is. En zelfs wanneer het
imperium de groepsautonomie beschermt — wat het
niet altijd doet — dan kan het erg gevaarlijk zijn
voor individuen.
Laat ons nu eens wat opschuiven vanaf de
rechterkant van het continuum: één stap weg van de
anarchie brengt ons denk ik bij iets dat lijkt op de
hedendaagse organisatie van de internationale
gemeenschap — vandaar dat dit het minst geïdealiseerde van mijn prototypes is. We zien vandaag in
de wereld een serie globale organisaties van
politieke, economische en juridische aard — de
___________________________________
Verenigde Naties, de wereldbank, het Internationaal
Muntfonds, het Internationaal Gerechtshof,
enzovoort — die tot doel hebben de staatssoevereiniteit te modifiëren. Geen enkele staat bezit het
soort absolute soevereiniteit die beschreven werd
door vroege moderne politologen zoals Bodin of
Hobbes, het soort soevereiniteit die de anarchie in
haar meest uitgesproken verschijningsvorm bevordert. Anderzijds zijn globale organisaties zwak; hun
beslissingsmechanismen zijn onzeker en traag; hun
autoriteit om de wet te laten naleven kan zich niet
gemakkelijk laten gelden en is, in het beste geval,
slechts gedeeltelijk doeltreffend. Er is minder
oorlog tussen of binnen staten, maar het geweld in
zijn totaliteit werd niet gereduceerd. Er zijn veel
zwakke staten in de wereld vandaag, en het globale
bewind heeft gefaald bij het voorkomen van
burgeroorlogen, militaire interventies, barbaarse
repressie van politieke vijanden, bloedbaden en
'etnische zuivering' van minderheden. Ook de
globale ongelijkheid werd niet gereduceerd, al is het
versassen van geld over de grenzen heen (en
werkmobiliteit ook, denk ik) nog nooit zo
eenvoudig geweest en volgens de theoretici van de
vrije markt zou dit egalitaristische effecten moeten
hebben. Al bij al kunnen we niet gelukkig zijn met
de huidige stand van zaken in de wereld; uit de
combinatie van (veel) zwakke staten met zwakke
globale organisaties spruiten inderdaad nadelen
voort vanuit zeg maar beide richtingen: er is geen
adequate bescherming van culturele verschillen,
noch van individuele rechten, en ook qua
bevordering van gelijkheid staan we nog nergens.
Laat ons vanuit dezelfde kant nog een stap meer
naar binnen nemen, naar steeds grotere centralisatie.
Ik denk niet dat dit ons brengt bij zoiets als de Verenigde Naties met een eigen leger en politiemacht,
of een soort wereldbank met één enkele munt. In
termen van intellectuele strategie zouden we
waarschijnlijk beter vanuit de andere kant tot
dergelijke organisaties komen. Plaats daartegenover
dezelfde 'constitutionele' organisaties die we nu
hebben, maar versterkt door een veel sterkere
internationale burgergemeenschap. Hedendaagse
politologen
hebben
beweerd
dat
de
_______________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.79
___________________________________
burgergemeenschap, niet alleen in theorie maar ook
in de praktijk, kan helpen om de democratische staat
te versterken. Het is zeker zo dat verenigingen die
gewone mannen en vrouwen engageren, trainen en
machtigen, eerder de democratie op een
doeltreffende manier vooruithelpen dan andere
beleidsvormen, maar in feite versterken ze
waarschijnlijk eender welke staat die het verenigingsleven eerder aanmoedigt dan onderdrukt.
Zouden die verenigingen ook de internationale
semi-bestuursorganisaties versterken die nu bestaan? Ik ben geneigd te denken dat ze dat al op een
discrete manier doen, en dat ze dat op veel grotere
schaal zouden kunnen.
Stelt u zich een brede waaier burgerverenigingen
voor — voor onderlinge hulpverlening, voor de
verdediging van mensenrechten, voor bescherming
van minderheden, voor het bereiken van gelijkheid
tussen de geslachten, voor de bescherming van het
milieu, voor werkverbetering, enzovoort — die op
veel grotere schaal zouden georganiseerd zijn dan
nu het geval is. Al deze groepen zouden centra
hebben die niet verbonden zijn aan de centra van
particuliere staten; ze zouden allemaal opereren
over de staatsgrenzen heen; ze zouden allemaal hun
activisten en voorvechters recruteren zonder
rekening te houden met hun nationaliteit. En ze
zouden allemaal geëngageerd zijn in het soort
activiteiten waarmee ook regeringen zich zouden
moeten
inlaten
—
en
waarbij
een
regeringsengagement doeltreffender is wanneer het
ondersteund wordt (en soms zelfs gestart) door
burger-vrijwilligers. Wanneer deze vrijwilligers
talrijk genoeg zouden zijn, dan zouden ze druk
kunnen uitoefenen op particuliere staten om hen te
doen samenwerken met elkaar en met de
instellingen van de VN; en het werk dat ze zelf
verrichten zou de doeltreffendheid van de coöperatie versterken.
___________________________________
Het is echter een karakteristiek van de verenigingen van burgergemeenschap dat ze achter de
problemen aanhollen; ze reageren op crisissituaties.
Hun bekwaamheid om te anticiperen, te plannen en
te voorkomen kan geen gelijke tred houden met die
van de staat. Hun activisten zullen eerder heldhaftig
hulp verlenen aan slachtoffers van een plaag, dan op
voorhand maatregelen te treffen in verband met
volksgezondheid. Ze arriveren op het slagveld net
op tijd om de gewonden bij te staan en de
vluchtelingen onderdak te verlenen. Ze protesteren
tegen milieurampen die al rampzalig zijn. Zelfs
wanneer
ze
aankomende
moeilijkheden
voorspellen, hebben ze te weinig macht om er
doeltreffend aan te verhelpen. Dergelijke instanties
dragen zelf geen verantwoordelijkheid en precies
daarom worden hun waarschuwingen vaak over het
hoofd gezien. Voor wat de onderliggende
lange-termijn problemen van de internationale
gemeenschap betreft — met onzekerheid en
ongelijkheid aan de top — zijn de
burgerverenigingen in het beste geval verlichting
brengende factoren: hun activisten kunnen veel
goed doen, maar ze kunnen geen vrede brengen in
een land dat verscheurd wordt door burgeroorlog, of
ze kunnen de natuurlijke rijkdommen niet
herverdelen op een significante schaal.
IV
Ik wil zo meteen nog een stap naar binnen zetten
vanuit de linkerkant van het continuum, maar het
zou misschien nuttig zijn om voordien de stappen
tot nu toe nog even samen te vatten. Vermits de
volgende stap, en de daaropvolgende, ons loodsen
naar wat voor mij de meest aantrekkelijke mogelijkheden lijken, moet ik de minder attractieve
alternatieven die we tot dusver onder de loep
namen, karakteriseren en misschien trachten te
benoemen. Bedenk eerst en vooral dat de rechterkant van het continuum een wereld is van pluralisme en de linkerkant een wereld van eenheid.
_______________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.80
___________________________________
Ik ben niet gelukkig met die beschrijving van links
en rechts; er zijn pluralistische tendensen geweest
aan de linkerkant, en dat zijn de tendensen waarmee
ik me identificeer. Toch is het waarschijnlijk waar
dat eenheid de meest dominante ambitie geweest is
van links denkende partijen en bewegingen, dus
heeft het, ter gelegenheid van deze lezing, niet veel
zin om te spelen met de rechtsheid en de linksheid
van het continuum.
Vertrekkend aan de rechterkant heb ik dus drie
organisatievormen geëtaleerd die steeds meer in de
richting van centralisatie opschuiven, maar
paradoxaal genoeg gaat deze beweging gepaard met
het verhogen van het pluralisme van de actoren.
Eerst is er de anarchie van staten, waarin er geen
effectieve actoren zijn, behalve de regeringen die
handelen in naam van staatssoevereiniteit. Daarna
voegen we bij deze staten een pluraliteit van
internationale politieke en financiële organisaties,
die over een soort autoriteit beschikken die de
soevereiniteit aan banden legt maar niet opheft. En
dan voegen we er een pluraliteit van internationale
verenigingen bij die over de grenzen heen opereren
en dienst doen om de beperkingen op staatsacties
kracht bij te zetten. We hebben dus internationale
anarchie en daarna twee graden van globaal
pluralisme.
Aan de linkerkant heb ik totnogtoe slechts twee
organisatievormen geëtaleerd die zich bewegen in
de richting van grotere onderverdeling, maar toch de
idee van één enkel centrum behouden. De eerste is
de globale staat, de minst onderverdeelde
bestuursvorm die men zich kan inbeelden, waarvan
de leden individuele mannen en vrouwen zijn. De
tweede is het globale imperium waarvan de leden de
ondergeschikte naties zijn. De hegemonie van de
wereldnatie scheidt deze af van alle andere, zonder
de andere te vernietigen.
De volgende stap binnenwaarts aan de linkerzijde brengt het einde van de onderwerping met zich
mee: de nieuwe organisatievorm is een federatie van
nationale staten. De sterkte van het centrum, van de
federale regering, zal afhangen van de rechten die
de lidstaten er in alle vrijheid aan overgedragen
hebben, en van het directe of indirecte karakter van
___________________________________
haar rechtspraak over individuele burgers.
Verdedigers van wat de Amerikanen `de rechten
van de afzonderlijke staten' noemen zullen een
bemiddelde jurisdictie bepleiten. Het is duidelijk
dat hoe groter de bemiddeling wordt, des te meer
deze organisatievorm naar de rechterkant van het
continuum opschuift; als de bemiddeling helemaal
verdwijnt zitten we terug aan het uiteinde van de
linkerkant, in de globale staat. Om ons een juist
beeld te kunnen vormen van deze federale
bestuursvorm moeten we ons een overdracht van
soevereiniteit voorstellen vanwege de particuliere
staten. Vervolgens wordt de macht op een
constitutioneel gewaarborgde, functionele manier
verdeeld, waarbij de staten significante
verantwoordelijkheden behouden en de middelen
om die op zich te nemen. Men zou dit kunnen
beschouwen als een internationaal uitvergrote
versie van het Amerikaans systeem (en ongetwijfeld
verschilt het er in vele opzichten van). Een zwaar
versterkte Verenigde Naties, die de wereldbank en
het Internationaal Gerechtshof mee incorporeert,
zou dit model kunnen benaderen, zo lang ze maar de
macht heeft om dwang uit te oefenen op de lidstaten
die zich weigeren neer te leggen bij haar resoluties
en vonnissen. Mocht de VN haar huidige structuur
behouden, met de Veiligheidsraad zoals hij nu
samengesteld is, dan zou de globale federatie een
oligarchie zijn of misschien een gemengde bestuursvorm, vermits de Algemene Vergadering een
soort democratie vertegenwoordigt. Het is niet
eenvoudig om zich een ander genre federatie voor te
stellen gezien de huidige ongelijke verdeling van
rijkdom en macht tussen de staten onderling.
Die ongelijkheid is waarschijnlijk nog moeilijker om aan te pakken dan eender welk ander politiek
verschil tussen de staten onderling. Zelfs indien alle
staten republieken zouden zijn, zoals Kant hoopte,
dan zou de federatie nog in haar totaliteit of
gedeeltelijk oligarchisch zijn, zolang de distributie
van rijkdommen ongewijzigd bleef. En oligarchie
staat hier voor verdeeldheid; ze betekent een
drastische inperking van de macht van het centrum.
In tegenstelling hiermee zou het politiek karakter
van de deelstaten de neiging vertonen om steeds
_______________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.81
___________________________________
meer gelijkaardig te worden; op dit vlak zou er een
beweging zijn naar eenheid, of minstens naar
uniformiteit. Alle staten zouden namelijk
geïncorporeerd zijn in dezelfde constitutionele
structuur, en verbonden door bijvoorbeeld dezelfde
codes van sociale en politieke rechten. En ze zouden
veel minder gemakkelijk dan vandaag in staat zijn
om die rechten te veronachtzamen; burgers die zich
onderdrukt voelen zouden zich snel tot de federale
(globale) rechtbanken wenden en zich vermoedelijk
snel in hun rechten hersteld zien. Zelfs al zouden de
lidstaten niet van in den beginne democratieën zijn,
ze zouden eenvormig democratisch worden na verloop van tijd.
Als democraat zou ik deze uitkomst aantrekkelijker moeten vinden dan het geval is; het probleem
is dat er meer kans is dat ze bereikt en behouden
wordt door druk vanuit het centrum dan door
democratisch activisme vanuit de achterban. Mijn
eigen preferentie voor democratie reikt niet zo ver
dat ik ze uniform opgedrongen wil zien aan elke
politieke gemeenschap. Democratie moet bereikt
worden door een politiek proces dat wezenlijk ook
verschillende resultaten kan voortbrengen. Wanneer
die resultaten het menselijk leven en de menselijke
vrijheid bedreigen, dan moet er noodzakelijkerwijs
op een of andere manier ingegrepen worden. Maar
die bedreiging is er lang niet altijd, en in die
gevallen moeten de verschillende politieke formaties die boven water komen ruimte krijgen om zich
te ontwikkelen (en te veranderen).
Maar zou een globale federatie vrede kunnen
nemen met politiek pluralisme? Het ligt meer voor
de hand dat ze vrede neemt met materiële ongelijkheid. Een federaal bestuur zou naar alle waarschijnlijkheid de rijkdommen herverdelen, maar
louter binnen de grenzen die haar oligarchen
bepalen (ook wat dit betreft levert de Europese Unie
voorbeelden). Het is evident dat hoe meer macht de
centrale regering verworven heeft, des te meer
herverdeling er waarschijnlijk zal zijn. Maar dit
soort macht zou een gevaar betekenen voor alle
lidstaten, en niet alleen voor de rijkste. Het is niet
duidelijk hoe een evenwicht te vinden; dat zou
vermoedelijk een van de centrale bekommernissen
___________________________________
van de interne politiek van de federatie zijn. (Er zou
trouwens geen andere politiek zijn omdat niets per
definitie buiten de federatie valt.)
Constitutionele waarborgen zouden nationale en
etnisch-religieuze groepen helpen beschermen. Dit
lijkt wat Kant vooropstelt: “In een dergelijke
alliantie, kan elke natie, zelfs de kleinste, verwachten dat ze waarborgen en rechten heeft...” v
Nochtans zouden in feite enkel die groepen die
soevereiniteit verwierven voor de vorming van de
federatie, er een verzekerde plaats in hebben. (Dit
zou een argument kunnen zijn voor een maximale
ontwikkeling van internationale anarchie vooraleer
er enige poging ondernomen wordt om een federatie
te vormen, ware het niet dat niemand het juiste
tijdstip van federale kansen kan vaststellen.) Er
zouden dus bepaalde procedures moeten zijn om de
rechten van nieuwe groepen te erkennen en veilig te
stellen, net zoals er een wetgeving zou moeten zijn
omtrent de rechten van het individu, los van de
groep waartoe hij behoort. Mogelijkerwijs zou het
federale bestuur een vurige beschermengel blijken
te zijn van excentrieke groepen en dito individuen
— zoals in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, waar
gevechtsklare minderheden en eigenzinnige
enkelingen allebei beroep doen op de centrale
regering wanneer ze verkeerd behandeld worden
door plaatselijke autoriteiten. Wanneer een
dergelijk beroep echter niet werkt, hebben de
Amerikanen opties waarover de burgers van een
globale unie niet zouden beschikken: ze kunnen
beroep aantekenen bij de VN of het Internationaal
Gerechtshof, of ze kunnen naar een ander land
verhuizen. Er valt altijd nog wat te zeggen voor
verdeling en pluralisme.
Laat ons nog een stap binnenwaarts nemen vanaf
de rechterkant en ons het onmogelijke trachten voor
te stellen, namelijk een coherente vorm van
verdeling. Ik denk hier aan de vertrouwde anarchie
van staten die getemperd en gecontroleerd wordt
door een drievoudige set actoren die zelf geen staat
zijn: organisaties zoals de VN, de verenigingen van
de internationale burgergemeenschap en ook de
regionale unies zoals de Europese Unie. Dit is de
derde graad van globaal pluralisme, en in zijn
_______________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.82
___________________________________
volledig ontwikkelde (ideale) versie zou het wel
eens het grootste aantal kansen kunnen bieden op
politieke actie die ijvert voor vrede,
rechtvaardigheid, culturele differentie en individuele rechten; en tegelijkertijd zou dit het minste
risico op globale tirannie inhouden. Kansen op actie
zijn natuurlijk ook maar wat ze zijn; ze bieden geen
enkele garantie, en tussen de mannen en vrouwen
die deze verschillende waarden nastreven zullen zo
goed als zeker conflicten ontstaan. Ik stel me van
deze laatste bestuursvorm voor dat hij een context
schept voor politiek in de meest volle zin van het
woord — en conflicten zijn in die volheid inbegrepen — en voor het meest brede engagement van
gewone staatsburgers, waarbij ik staatsburgerschap
begrijp in de hoogst mogelijk gedifferentieerde zin.
Laten we de problemen die zich bij de eerste zes
bestuursvormen stelden eens opnieuw bekijken: in
sommige gevallen is het de gedecentreerde wereld
en de op zichzelf geconcentreerde staten die die
wereld bevolken — het maakt niet uit of die staten
nu zwak dan wel sterk zijn — die onze waarden
bedreigen; in andere gevallen levert het tiranniek
potentieel van het nieuwbakken centrum gevaar op.
Het probleem is dus dat de radicale decentralisatie
van soevereine staten moet overwonnen worden
zonder
een
unieke
almachtige
centrale
bestuursvorm te creëren. En de oplossing die ik wil
verdedigen — het derdegraads globaal pluralisme —
kan je ruwweg als volgt voorstellen: roep een set
alternatieve centra in het leven en een alsmaar
dichter web van sociale banden die de staatsgrenzen
overschrijden. De oplossing bestaat erin om voort te
bouwen op de institutionele structuren die nu al
bestaan of die met mondjesmaat in het leven
geroepen worden, en om ze allemaal te versterken,
zelfs al concurreren ze onderling met elkaar.
___________________________________
Het derdegraads globaal pluralisme heeft dus
een Verenigde Naties nodig met een eigen militaire
eenheid die humanitaire interventies en een
duurzame versie van vredeshandhaving aankan —
maar toch een eenheid blijft die alleen kan ingeschakeld worden mits de goedkeuring van de
Veiligheidsraad of een zeer grote meerderheid van
de Algemene Vergadering. Vervolgens heeft het
een wereldbank en een IMF nodig die sterk genoeg
zijn om de geldstromen en de vormen van
internationale investeringen te controleren — al
moeten die onafhankelijk bestuurd worden en niet
in nauwe samenwerking met de VN. Er is een
Internationaal Gerechtshof nodig met een zekere
bevoegdheid om zijn eigen vonnissen te vellen,
maar dat noodzakelijkerwijs VN-steun moet zoeken
wanneer het geconfronteerd wordt met oppositie
van eender welke (op dat ogenblik semi-soevereine)
staat van de internationale gemeenschap. Voeg bij
deze organisaties een zeer groot aantal
burgerverenigingen die internationaal opereren,
zoals politieke partijen waarvan de kandidaten in
verschillende landen aan de verkiezingen
deelnemen,
en
zoals
bewegingen-met-één-enkel-doel die het beleid van
de VN en haar instellingen en dat van de
verschillende staten tegelijkertijd willen benvloeden. Hoe meer leden deze verenigingen tellen
en hoe groter hun reikwijdte is over de landsgrenzen
heen, des te beter zouden ze de politiek van de
internationale gemeenschap kunnen aaneensmeden.
Maar ze zouden nooit één enkel centrum vormen; ze
zouden altijd diverse bronnen van politieke energie
vertegenwoordigen; ze zouden zich altijd met
uiteenlopende zaken bezighouden.
Voeg daar nog een bijkomende laag bestuursorganisatie aan toe — de regionale federatie, met de
Europese Unie als slechts één van de mogelijke
modellen hiervoor.
_______________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.83
___________________________________
Het is noodzakelijk om zich zowel hechtere als
lossere structuren in te denken die kriskras over de
wereld gedistribueerd zijn, en waarvan de
ledenaanhang misschien zelfs overlappingen
vertoont:
op
verschillende
manieren
geconstitueerde federale unies in verschillende
delen van de wereld. Dit soort constructie zou veel
voordelen van een globale federatie met zich
meebrengen en toch het risico op tirannie vanuit het
centrum drastisch inperken. Het is nu eenmaal een
cruciale karakteristiek van regionalisme dat er veel
centra zijn.
V
Om de schoonheid van dit soort pluralistische
organisaties naar waarde te schatten, moet men een
grotere betekenis verlenen aan de politieke
mogelijkheden en het activisme dat daaruit voortspruit, dan aan de zekerheid van politiek succes.
Zekerheid is mijns inziens altijd een illusie, al wil ik
niet ontkennen dat er iets kostbaars verloren gaat
wanneer de meer unitaire versies van het globalisme
opgegeven worden. Wat verloren gaat is de hoop
om met één pennetrek een meer egalitaire wereld te
kunnen creëren — één enkele legislatieve daad die
opgedrongen wordt vanuit één enkel centrum. Wat
verloren gaat is de hoop om een eeuwige vrede te
kunnen stichten, waarmee bedoeld wordt het einde
van conflict en geweld, overal en voor altijd. Wat
verloren gaat is de hoop op een uniek burgerschap
en een unieke identiteit voor alle individuen —
zodat alle mensen autonome mannen en vrouwen
zouden zijn en niets anders.
Laat ik vlug ontkennen wat mijn argumentatie
tot dusverre zou kunnen oproepen bij veel toehoorders: ik wil al deze verwachtingen niet opofferen enkel en alleen in het belang van wat vandaag
'communitarisme' genoemd wordt — dat wil zeggen
in het belang van culturele en religieuze differentie.
Dat laatste is een belangrijke waarde die zonder
twijfel goed gediend is met het derde-graads
pluralisme. (De verschillende regeringsniveau's
scheppen inderdaad nieuwe kansen op zelf-expressie en autonomie voor minderheidsgroepen die
totnogtoe ondergeschikt waren binnen de nationale
___________________________________
staat.) Maar differentie bestaat naast gelijkheid,
vrede en autonomie; ze heeft geen voorrang. Ik
verdedig de visie dat al deze waarden politiek het
best kunnen nagestreefd worden wanneer er veel
wegen kunnen bewandeld worden en wanneer er
veel actoren op weg zijn. De droom van de unieke
actor — de verlichte despoot, het beschavend
imperium, de communistische pionier, de globale
staat — is een hersenschim. We hebben veel actoren
nodig, veel arena's van activiteit en besluitvorming.
Politieke waarden moeten op verschillende plaatsen
verdedigd worden, zodat een mislukking hier een
stimulans kan betekenen voor een actie daar, en
zodat succes daar model kan staan voor imitatie of
revisie hier.
Er zullen echter zowel mislukkingen als successen zijn, en vooraleer ik deze lezing afrond, moet ik
drie mogelijke mislukkingen vermelden en er
minstens summier mijn bezorgdheid over uiten. Ik
wil hiermee benadrukken dat alle organisaties,
degene die ik prefereer incluis, hun gevaren en hun
nadelen hebben.
Een eerste mogelijke mislukking betreft de
handhaving van de vrede, wat vandaag ook meteen
een falen is om culturele differentie te vrijwaren.
Oorlogen tussen staten en interne oorlogen binnen
de staten zullen zeldzaam zijn in een innig
verstrengelde internationale gemeenschap. Maar het
succes van een differentiepolitiek bevordert juist
interne conflicten die neigen naar en soms leiden tot
'etnische zuivering', en zelfs tot genocide-burgeroorlog. Alle uitgesproken gecentreerde
bestuursvormen beweren dat ze aan dit soort
verschrikkingen een halt zullen toeroepen, al is de
prijs die daarvoor en voor het in stand houden van
de mogelijkheden om te interveniëren betaald
wordt, zeer hoog. Het gevaar van alle gedecentreerde en multigecentreerde bestuursvormen is dat
niemand de verschrikkingen zal doen ophouden.
Het derdegraads pluralisme maximeert het aantal
actoren die dergelijke verschrikkingen zouden
kunnen beëindigen of die minstens de effecten
ervan zouden kunnen verzachten: individuele staten
die unilateraal optreden, allianties en unies van
staten (zoals de NAVO in de oorlog in Kosovo),
_______________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.84
___________________________________
globale organisaties zoals de VN, vrijwilligers van
de internationale burgergemeenschap. Maar er is
geen afgevaardigde actor, geen ongedeelde
verantwoordelijkheid; alles wacht op het politiek
debat en de politieke besluitvorming — en dat
wachten zou te lang kunnen duren.
Een tweede mogelijke mislukking betreft de
promotie van gelijkheid. Ook hier zou het derdegraads pluralisme veel kansen kunnen bieden voor
egalitaristische hervormingen, en er zal zonder
twijfel veel geëxperimenteerd worden binnen
verschillende gemeenschappen of op verschillende
regeringsniveaus. (Voorbeelden hiervan zijn de
Israëlische kibboets of de Scandinavische
welvaartsstaat.) Maar de krachten die zich verzetten
tegen gelijkheid zullen het nooit moeten opnemen
tegen de samengevoegde macht van alle berooiden
van de hele wereld, want er zal geen globale arena
zijn waar deze macht kan samengebracht worden.
Wat er wel zal zijn, of zou kunnen zijn, is iets totaal
anders: een hoop organisaties die de berooiden
tracht te mobiliseren, en hun aspiraties tracht onder
woorden te brengen, en die soms met elkaar
samenwerken, soms elkaar bekampen.
Een derde mogelijke mislukking betreft de
verdediging van de individuele vrijheid. Ik herhaal
dat het pluralisme van staten, culturen en religies —
ook al bestaat een onaangetaste soevereiniteit
nergens meer — betekent dat individuen in
verschillende contexten verschillende rechten en
mogelijkheden hebben. Nu kunnen (en moeten) we
een minimale invulling van mensenrechten
verdedigen en daar universeel respect voor trachten
af te dwingen, maar dat afdwingen zou in het
derdegraads pluralisme noodzakelijkerwijs veel
verschillende actoren impliceren, en daarom ook
veel argumentaties en beslissingen, wat onvermijdelijk leidt tot ongelijke resultaten.
___________________________________
Is het enigszins mogelijk dat een bestuursvorm
die open staat voor dergelijke mislukkingen, toch de
meest rechtvaardige is? Ik wil alleen argumenteren
dat het de politieke organisatie is die het
dagdagelijks streven naar rechtvaardigheid het
meest vergemakkelijkt onder omstandigheden die
zo weinig mogelijk gevaar opleveren voor het
algemene streven naar rechtvaardigheid. Alle
andere bestuursvormen zijn slechter, die aan het
uiterste linkereinde van het continuum, waarop
maar al te vaak de hoogste verwachtingen gesteld
werden, incluis. Het is namelijk een vergissing om
zich voor te stellen dat Redelijkheid aan de macht
zal komen in de globale staat — een even grote
vergissing (en een van dezelfde orde) als zich een
toekomstige wereldorde voor te stellen als een duizendjarig rijk waarin God koning is. De
machthebbers die voor dit soort bestuursvormen
vereist zijn, bestaan niet, of manifesteren zich
tenminste niet op een politieke manier. De beweging naar pluralisme, daarentegen, bevalt mensen
zoals wij, mensen die maar al te reëel zijn en niet
meer dan af en toe redelijk, mensen voor wie
politiek iets 'natuurlijks' is.
Tot besluit moet ik er op aandringen dat de
beweging naar pluralisme werkelijk een beweging
is. We zijn er nog lang niet; we hebben, met de
woorden van de Amerikaanse dichter Robert Frost,
nog “vele mijlen te lopen voor we rusten”. Het soort
regeringsinstellingen die nodig zijn in een tijdperk
van globalisatie zijn nog niet ontworpen; het niveau
van
participatie
in
de
internationale
burgergemeenschap is veel te laag; regionale
federaties staan nog maar in hun kinderschoenen.
Hervormingen in deze institutionele domeinen
worden echter zelden nagestreefd omwille van
zichzelf. Niemand is daar voldoende in geïnteresseerd.
_______________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.85
___________________________________
We zullen het globaal pluralisme alleen maar
verstevigen door het te gebruiken, door de kansen te
grijpen die het biedt.
___________________________________
Er zal nooit een vooruitgang zijn op eender welk
institutioneel niveau, tenzij binnen de context van
een campagne of liever, een serie campagnes voor
meer gelijkheid en meer veiligheid voor groepen en
individuen overal ter wereld.
Noten
1. Vertaling Klaartje Verbelen.
2. Immanuel KANT, Zum ewigen Frieden. Ein philosophischer Entwurf. Stuttgart, Reclam, 1983: Zweiter Definitivartikel.
3. Ibid.
4. Immanuel KANT, Kritik der praktischen Vernunft. Deel III, Erlangen, Fischer, 1984.
5. Immanuel, KANT, De idee der geschiedenis, Bernard Delfgaauw (vert), Kok Agora Kampen, 1988.
_______________________________________________________________________________________
Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.86
Download