___________________________________ ___________________________________ MULTATULI-LEZING 1999: Hoe bouwen we de internationale gemeenschap het best uit? Michael Walzer Elke twee jaar organiseert het Overlegcentrum de Multatuli-lezing in samenwerking met de Multatuli-stichting Nederland, de stad Leuven, de Provincie Vlaams-Brabant en de Vlaamse Regering. Dit jaar was de internationaal gewaardeerde politieke filosoof Michael Walzer onze gast. In zijn inleiding op de Multatuli-lezing verwees Herman De Dijn naar de omstandigheden die de lezing brandend actueel maakte. Hij zei: “De oorlog in Kosovo hangt als een donkere, zwijgende schaduw over alles wat we thans doen en laten. Fysieke uitdrijvingen, deportaties, moorden en bombardementen... het betreft een nachtmerrie waaruit we hadden gehoopt voorgoed te zijn ontwaakt. Wie de draagwijdte van deze crisis tot zich laat doordringen zou willen beschikken over een middel om aan deze onrechtvaardigheid voorgoed een einde te maken.” Meteen lichtte hij ook de zin van de lezing toe: “Naast solidariteitscampagnes waarin emotioneel wordt ingespeeld op de schrijnende situaties van slachtoffers moet er ook op een ander domein, binnen een ander kader en in een ander soort taalgebruik werk gemaakt worden van een nuchtere bezinning, een klare analyse. Ik weet dat het zo goed als onmogelijk is om een juist oordeel te vellen over hoe men de situatie in Kosovo zo rechtvaardig mogelijk tot een goed einde kan brengen. Nu de wonde verregaand ontstoken is, lijkt om het even welke remedie bijzonder pijnlijk. Wat ons als wereldburgers verstandelijk moet bezighouden is hoe die ellende kon voorkomen worden. Kosovo vormt immers geen uitzondering. Ongetwijfeld zullen er vroeg of laat soortgelijke brandhaarden ontstaan. Na de ellende van de Tweede Wereldoorlog werden multilaterale organisaties opgericht om dit soort irrationele onmenselijkheid in te dijken. Wat is er fout gelopen dat deze organi- saties niet hebben kunnen verhinderen wat in Rwanda en Joegoslavië is gebeurd en gebeurt? Daarover moeten we nadenken, dit moeten we proberen te verhelpen. De ruimte en het kader voor een weloverwogen bezinning over hoe het in de toekomst verder moet, wordt ons vandaag geboden.” (De Multatuli-lezing werd mogelijk gemaakt door de stad Leuven, de Vlaamse Regering, de provincie Vlaams-Brabant, de Boekhandel Peeters, de Corporate Ethics Group en de COMECE) Ik was klaar met de eerste versie van deze lezingi voordat de NAVO haar bommencampagne tegen Servië begon — een campagne die naar mijn mening een schoolvoorbeeld is van het falen van de internationale gemeenschap. Een tweevoudig falen zelfs: vooreerst waren de internationale politieke instellingen niet in staat om tijdig te reageren op de catastrofe in ex-Joegoslavië, en ten tweede is men er niet in geslaagd om een meer doeltreffende vorm van militaire interventie uit te werken. In beide gevallen ging het niet om een organisatorisch probleem, maar om een gebrek aan politieke wil, en ik vrees dat ik daarvoor in deze lezing geen remedies kan suggereren. Er zijn inderdaad internationale instanties denkbaar die zich zouden lenen tot snellere en doortastender acties in crisistijd, maar die instanties zouden zowel roekeloze en wrede daden kunnen genereren als weloverwogen interventies, en dus moeten we de macht van dergelijke instanties aan banden leggen. Wanneer we hen op een correcte manier beperkingen opleggen, bestaat echter de kans dat ze moeizaam of zelfs helemaal niet meer functioneren. We staan hier voor een aloud dilemma. De manier waarop ik dit probleem benader — u zal merken dat ik het _______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.74 ___________________________________ aantal structuren en actoren zal opdrijven in de hoop dat ergens, iemand, op een of andere manier, de juiste beslissing zal nemen — zal wellicht onbevredigend overkomen. Ik geef onmiddellijk toe dat ik geen organisatorisch patroon kan voorleggen waaruit moet blijken hoe een internationale gemeenschap het eens kan worden over een actieplan en hoe het dat plan nadien resoluut kan doen uitvoeren. Een dergelijke procedurale of organisatorische oplossing bestaat niet. Het lijkt me belangrijk dat we nagaan welke politieke strategie crisissen het hoofd kan bieden en onderzoeken welke instanties dat het meest adequaat kunnen. Dat is het doel van mijn betoog; het is geen antwoord op de urgentie van de dagelijkse berichtgeving. Er zijn in deze tijden trouwens geen pasklare antwoorden. I Laat ons alle mogelijke modellen van internationale politiek, langs een continuum ordenen in functie van de mate waarin ze centralisering veronderstellen. Het spreekt voor zich dat er ook andere manieren zijn waarop we deze modellen kunnen ordenen. Zo kunnen we ze net zo goed rangschikken in functie van de manier waarop ze de mensenrechten voorstaan of in functie van de democratisering, de economische laissez-faire politiek, de welzijnszorg of het pluralisme dat ze impliceren. Ik ben er echter van overtuigd dat de mate waarin ze centralisering veronderstellen het meest geschikte uitgangspunt vormt om een discussie rond internationale politiek op gang te brengen, en dat het de snelste manier is om andere politieke en ethische vragen ter sprake te brengen, met op de eerste plaats de klassieke vraag: wat is de beste of de best mogelijke bestuursvorm? Welke constitutionele doelstellingen moeten we onszelf opleggen in een tijdperk van globalisering? Het is mijn bedoeling om zeven mogelijke bestuursvormen of grondwettelijke structuren of politieke organisatiemodellen voor te stellen. Ik zal dat op een discursieve manier doen, zonder op voorhand een lijst voor te leggen. Ik wil echter wel de criteria opsommen in functie waarvan deze zeven organisatietypes moeten geëvalueerd worden. Dat ___________________________________ zijn: hun capaciteit om vrede, distributieve rechtvaardigheid, cultureel pluralisme en individuele vrijheid te bevorderen. Het spreekt voor zich dat ik binnen het bestek van één enkele lezing sommige organisaties en sommige criteria veel te bondig zal moeten behandelen. Dat is in het bijzonder betreurenswaardig omdat de criteria inconsistent blijken te zijn met elkaar, of minstens in een gespannen verhouding tot elkaar blijken te staan. Mijn argumentatie zal dus gecompliceerd zijn, en zou nog veel gecompliceerder kunnen en waarschijnlijk zelfs moeten zijn. II Het lijkt aangewezen om met de twee uiteinden van het continuum te beginnen. Aan de ene kant, zeg maar de `linkerkant' (een term die ik verderop zal moeten bijstellen), is er een eengemaakte globale staat, iets in de aard van Kants 'wereldrepubliek', met één enkele ongedifferentieerde groep burgers, die identiek is aan de groep volwassen mensen die allemaal dezelfde rechten en plichten hebben.ii Dit is de vorm die een maximale centralisatie zou aannemen: elk individu, elke persoon in de wereld zou direct verbonden zijn met het centrum. Een globaal imperium waarin één natie over alle andere zou heersen, zou ook vanuit één enkel centrum opereren. Maar in de mate dat de machthebbers een onderscheid zouden maken tussen de dominante natie en alle andere naties, zou hun bewind noodzakelijkerwijs via tussenpersonen moeten verlopen, iets wat een nuance zou betekenen van het gecentraliseerd karakter van dat bewind. In navolging van Hobbes' argumentatie in Leviathan, zou ik willen beweren dat deze globale staat een monarchie, een oligarchie of een democratie zou kunnen zijn; de graad van centralisatie wordt niet beïnvloed door het politieke karakter van het centrum. In tegenstelling hiermee wordt centralisatie wel degelijk beïnvloed door eender welke raciale, religieuze of etnische opdeling, of die nu hiërarchisch van aard is — zoals dat het geval is in het imperialisme, dat significante ongelijkheid sticht tussen groepen — of louter functioneel of regionaal. Eender welk soort opdeling beweegt ons _______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.75 ___________________________________ naar de rechterkant van het continuum zoals het mij voor de geest staat. Aan het uiteinde van die rechterkant is er de bestuursvorm of de afwezigheid-van-bestuursvorm die door politologen `internationale anarchie' genoemd wordt. Deze frase beschrijft een in feite hoogst georganiseerde wereld, maar één die radicaal gedecentraliseerd is. De organisaties zijn individuele soevereine staten, en er is geen enkele effectieve wet die hen bindt. Er is geen globale autoriteit of procedure voor beleidsbeslissingen en er is geen omvattende wettelijke jurisdictie. Vermits het mijn bedoeling is om een extreme situatie te beschrijven, is er bovendien geen groepering van staten die een gemeenschappelijke wetgeving geaccepteerd hebben en zich onderworpen hebben aan de afdwingbaarheid ervan door internationale instanties; er zijn geen stabiele organisaties van staten die zich inspannen om een gemeenschappelijke beleid te ontwikkelen in verband met, zeg maar milieuvraagstukken of bewapeningscontrole of financiële speculaties of eender welk onderwerp van algemeen belang. Soevereine staten onderhandelen met elkaar op basis van hun `nationale belangen', bereiken akkoorden en tekenen verdragen, al zijn die verdragen niet afdwingbaar door derden. De leiders van deze staten houden elkaar nerveus in de gaten, en reageren op elkaars beleid, maar in elk ander opzicht zijn de centra van politieke besluitvorming volledig onafhankelijk; elke staat handelt geïsoleerd. Ik wil niet zeggen dat dit een voorstelling is van onze eigen situatie; ik ben geen beschrijving aan het geven van de wereld anno 1999. Maar we staan klaarblijkelijk dichter bij het rechtereinde van het continuum dan bij het linker. De strategie van deze lezing zal er in bestaan om vanuit beide kanten op het centrum in te zoomen. Ik zal naar het midden toe bewegen, maar vanuit tegengestelde richtingen, waarmee ik wil suggereren dat het niet mijn bedoeling is om een ontwikkelingsgeschiedenis of een doelgerichte geschiedenis te beschrijven. De verschillende bestuursvormen en organisaties zijn prototypes, geen historische voorbeelden. En ik ga er niet op ___________________________________ voorhand van uit dat de beste bestuursvorm zich in het midden bevindt, wel dat hij niet aan de uiteinden gesitueerd is. Maar ook deze presumptie dient gerechtvaardigd; ze ligt niet direct voor de hand. Vandaar dat ik beter onmiddellijk kan overgaan naar de dubbele vraag: wat is er mis met radicale centralisatie? Wat is er mis met anarchie? De laatste vraag is het meest gemakkelijk te beantwoorden omdat ze nauwer aansluit bij onze eigen ervaring. Anarchie leidt vaak tot oorlog; en oorlog tot verovering; verovering tot heerschappij; heerschappij tot verdrukking; verdrukking tot opstand, burgeroorlog en secessie; en secessie leidt opnieuw tot anarchie en oorlog. Het vicieuze van deze cirkelredenering wordt doorlopend versterkt door de ongelijke verdeling van rijkdom en macht tussen de staten onderling, en door de wisselende aard van deze ongelijkheid (die afhangt van handelspatronen, technologische ontwikkeling, militaire allianties, enzovoort). Dit alles zorgt voor onzekerheid en angst, niet alleen onderling tussen de leiders van de staten, maar ook tussen de inwoners ervan, en onzekerheid en angst zijn, zoals Hobbes ons geleerd heeft, de hoofdoorzaak van oorlog. Maar zou een internationale gemeenschap, hoe anarchistisch ze ook moge zijn, waarvan constituerende staten stuk voor stuk republieken waren, zich in dezelfde mallemolen laten meeslepen? Kant argumenteerde dat de burgers van een republiek veel minder bereid zouden zijn om de risico's van een oorlog te accepteren dan dat koningen bereid zouden zijn om die risico's aan hun onderdanen op te dringen — iets waardoor ze een minder grote bedreiging vormen voor hun buren. iii We zien ongetwijfeld tekenen van die onwil in de hedendaagse democratieën, al is hij niet altijd even uitgesproken geweest als vandaag. Tegelijkertijd wordt die onwil vandaag gekenmerkt door het bereidwillig gebruik van de meest geavanceerde militaire technologieën, die hun gebruikers inderdaad niet aan risico's blootstellen, maar die enorme schade veroorzaken aan hun doelwit. Het zou dus kunnen — zoals de oorlog in Kosovo suggereert — dat de moderne democratieën niet beantwoorden aan Kants vredelievende verwach- _______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.76 ___________________________________ tingen: ze vechten, maar niet op de grond. Een enigszins ander argument werd naar voor gebracht door enkele hedendaagse politieke wetenschappers: dat democratische republieken, in de moderne tijd tenminste, niet elkaar bevechten. Maar als dat waar is — en ook hier lijkt de oorlog in Kosovo een tegenvoorbeeld — dan is dat voor een stuk omdat ze gemeenschappelijke vijanden gehad hebben, en multilaterale vormen van coöperatie en coördinatie hebben opgezet zowel als bondgenootschappen met het oog op wederzijdse veiligheid, wat de anarchie van hun relaties gemilderd heeft. Ze zijn als het ware naar de linkerkant van het continuum opgeschoven. Nu wil ik de internationale anarchie niet naar af verwijzen zonder iets te zeggen over de voordelen ervan. Ondanks de gevaren van ongelijkheid en oorlog, is het principe van de soevereine staat een manier om verschillende historische culturen te beschermen, met name het nationale of etnisch-religieuze. De passie waarmee staatloze naties hun onafhankelijkheid betrachten, en de gedrevenheid van nationale bevrijdingsbewegingen, weerspiegelen de sombere realiteit van de twintigste-eeuwse internationale politiek, waaruit we noodzakelijkerwijs morele en politieke conclusies moeten trekken. Soevereiniteit is een middel voor zelfbescherming en het is zeer gevaarlijk om van dat middel beroofd te worden. Dat wil zeggen dat op moreel vlak de meest verregaande vorm van decentralisatie een gemeenschap zou zijn waarin elke nationale of etnisch-religieuze groep die bescherming behoeft effectief ook over soevereiniteit beschikt. Maar om welbekende redenen die te maken hebben met de noodzakelijke territoriale extensie van soevereiniteit, met de vermenging van bevolkingsgroepen op het terrein, en met de ongelijke distributie van zowel boven- als ondergrondse natuurlijke rijkdommen, zou het opdelen van de wereld op de voornoemde manier een bloedige aangelegenheid worden (en is het dat al geweest). En eens de oorlogen begonnen zijn, is er weinig kans dat de verdelingen die daaruit resulteren billijk of stabiel zijn. ___________________________________ De problemen aan de andere kant van het continuum zijn van een andere aard. Oorlogsvoering zoals we die kennen zou onmogelijk zijn in een radicaal gecentraliseerd globaal regime, want geen enkel motief om een oorlog te beginnen zou daar nog van toepassing zijn: etnische en religieuze verschillen en divergerende nationale belangen — elk type groepsbelang trouwens — zouden eenvoudigweg ophouden te bestaan. Diversiteit zou uitsluitend een privé-aangelegenheid worden. De globale staat zou, tenminste in principe, louter en in zijn totaliteit geconstitueerd zijn uit autonome individuen, die binnen de beperkingen van de strafwetgeving de vrijheid hebben om hun eigen leven te plannen. In de praktijk is het echter erg onwaarschijnlijk dat dit constitutief principe courant zou voorkomen. Prototypes mogen geen gefingeerde types zijn; ze moeten passen in een voorstelbare realiteit. Het is nu eenmaal niet plausibel dat de burgers van een globale staat, op de vrije keuzes die ze maken na, exacte kopieën van elkaar zouden zijn, en dat alle collectieve en overgerfde verschillen waarmee we nu leven zouden verdwenen zijn tijdens de formatie van die staat. Neem nu alleen nog maar de cultuur: er zouden ongetwijfeld meningsverschillen of minstens diverse interpretaties blijven bestaan omtrent de manier waarop we moeten leven; en die zouden blijven belichaamd worden in feitelijke levenswijzen, in historische culturen en religies, die hechte banden verordenen en publieke expressie nastreven. Laat ik die globale staat dan maar herbeschrijven. Verschillende soorten groepen zouden blijven bestaan en zouden het leven van hun leden op een significante manier vorm geven, maar hun bestaan zou genegeerd worden door de centrale autoriteiten; particularistische belangen zouden opzij geschoven worden; de publieke expressie van culturele divergentie zou onderdrukt worden. _______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.77 ___________________________________ De reden voor die onderdrukking is vlug achterhaald: de globale staat zou erg lijken op de staten van vandaag, alleen veel grootschaliger. Als hij zichzelf doorheen de tijd zou willen in stand houden, dan zou hij evenzeer op de loyauteit van zijn burgers moeten kunnen rekenen en uitdrukking geven aan zijn hoogst eigen politieke cultuur. Gezien deze noodzakelijkheid zie ik niet goed in hoe hij hoe dan ook het scala van culturele en religieuze verschillen zou kunnen herbergen die we vandaag in de wereld zien. Zelfs een globale staat die zich inzet voor tolerantie zou beperkt zijn in zijn accomodatiemogelijkheden omwille van zijn verbintenis tot wat ik 'globalisme' zal noemen, i.e. een gecentraliseerd bewind over de hele wereld. Sommige culturen en religies kunnen nu eenmaal alleen overleven wanneer hen een mate van afzondering toegestaan wordt die incompatibel is met globalisme. Daarom zou het voortbestaan van deze groepen in gevaar komen; ze zouden niet in staat zijn om onder het bewind van de globale staat hun levenswijze over de generaties heen in stand te houden. Dit is de betekenis die ik zou geven aan Kants waarschuwing dat een cosmopolitische staatsstructuur zou kunnen leiden tot 'angstaanjagend despotisme'iv — al lijkt het gevaar mij minder groot voor individuen dan voor groepen. Een meer authentieke bestuursvorm van globale tolerantie zou moeten plaats maken voor culturele en religieuze autonomie, al zou dat een beweging naar rechts op het continuum met zich meebrengen. Ik wil echter opnieuw de voordelen erkennen die zich op het uiterste linkereinde van het continuum bevinden, al zijn ze in dit geval meer hypothetisch dan feitelijk, aangezien we veel minder ervaring hebben met centralisering dan met anarchie. We kunnen echter op basis van de geschiedenis van gecentraliseerde staten generalisaties doorvoeren en suggereren dat globale distributieve rechtvaardigheid beter zou kunnen gediend zijn met een sterke regering die in staat is om de rijkdommen van alle landen en regio's ter wereld te mobiliseren en onderling te distribueren. Natuurlijk kan de wil om egalitaristische hervormingen op touw te zetten helemaal afwezig zijn in de wereldrepubliek, net ___________________________________ zoals dat vandaag het geval is in de meeste soevereine staten. Maar dan zou tenminste de mogelijkheid bestaan, de bevoegdheid om de macht van de markt aan banden te leggen. De Europese Unie zorgt voor enkele bescheiden maar significante voorbeelden van herverdelingen die door een gecentraliseerd gezag mogelijk worden. Tegelijkertijd echter heeft juist de sterkte van het centrum tot gevolg dat geen enkel land of geen enkele regio er werkelijk onafhankelijk van zou kunnen worden, ook al zouden ze die onafhankelijkheid niet nastreven om verschillen te handhaven die hun ten goede komen, maar eerder om hun culturele tradities in stand te houden. En opnieuw brengt centralisatie de dreiging van tirannie met zich mee. III Laat ons nu één stap naar binnen zetten vanaf het linkereinde van het continuum. (Ik geef op voorhand toe dat mijn verschillende 'stappen' bij wijze van spreken niet allemaal even groot zijn: de preciese locatie vaststellen van verschillende politieke organisatievormen is geen eenvoudige aangelegenheid.) Een eerste stap brengt ons bij een globaal regime dat de vorm heeft van een pax Romana. Het is gecentraliseerd door middel van de hegemonie van één enkele grote macht over al de minder grote machten van de internationale gemeenschap. Deze hegemonie schraagt de wereldvrede — ook al zijn er periodieke rebellieën — en laat tegelijkertijd toch een zekere graad van culturele onafhankelijk toe, bijvoorbeeld onder de vorm van het Ottomaanse millet-systeem dat verschillende religieuze gemeenschappen (gedeeltelijke) wettelijke autonomie verleende. De autonomie is niet gewaarborgd omdat het centrum steeds in staat is ze te herroepen; ze zal ook niet noodzakelijkerwijs de door een bepaalde groep meest gewenste vorm aannemen. Het is geen autonomie die onder gelijken bedongen werd, maar die door de machtigen aan de zwakken wordt opgelegd, niettemin representeren dit soort organisaties, zoals ik ook elders beweerde, de meest stabiele tolerantie-regimes uit de wereldge- _______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.78 ___________________________________ schiedenis. De heersers van het imperium erkennen de waarde (of minstens de prudentiële waarde) van groepsautonomie, en deze erkenning heeft de overlevingskansen van de groep sterk beïnvloed. Maar de heersers erkennen vanzelfsprekend niet de individuele burgers als participanten in het bestuur van het imperium, ze beschermen niet de individuele rechten, en ze beogen geen billijke distributie van rijkdommen tussen hetzij groepen, hetzij individuen. Wereldhegemonie is een vorm van politieke ongelijkheid die gewoonlijk verdere ongelijkheid bevordert op economisch vlak en in het sociale leven in het algemeen. Ik moet voorzichtig zijn wanneer ik over wereldheerschappij schrijf, omdat ik een burger ben van de enige staat ter wereld die vandaag in staat is om een dergelijke heerschappij te ambiren. Dat is niet de ambitie die ik zelf voor mijn land koester — en ik geloof trouwens ook niet dat het zou mogelijk zijn — maar ik pretendeer evenmin te geloven dat een pax Americana, hoe onwenselijk ze ook moge wezen, het ergste is wat de wereld vandaag zou kunnen overkomen, en ik ben altijd voorstander geweest van een meer activistische Amerikaanse politiek-militaire rol in oorden als Rwanda en Kosovo. Maar een dergelijke rol staat nog ver van een wereldhegemonie die zeker niet één van de geprefereerde regimes is, al zouden we ze kunnen waarderen voor de vrede die ze zou brengen (of enkel maar voor het einde dat ze zou maken aan de afslachtingen). Een wereldhegemonie zou sommige risico's van de globale staat kunnen beperken, maar niet op een stabiele manier, omdat wereldmacht vaak arbitrair en wispelturig is. En zelfs wanneer het imperium de groepsautonomie beschermt — wat het niet altijd doet — dan kan het erg gevaarlijk zijn voor individuen. Laat ons nu eens wat opschuiven vanaf de rechterkant van het continuum: één stap weg van de anarchie brengt ons denk ik bij iets dat lijkt op de hedendaagse organisatie van de internationale gemeenschap — vandaar dat dit het minst geïdealiseerde van mijn prototypes is. We zien vandaag in de wereld een serie globale organisaties van politieke, economische en juridische aard — de ___________________________________ Verenigde Naties, de wereldbank, het Internationaal Muntfonds, het Internationaal Gerechtshof, enzovoort — die tot doel hebben de staatssoevereiniteit te modifiëren. Geen enkele staat bezit het soort absolute soevereiniteit die beschreven werd door vroege moderne politologen zoals Bodin of Hobbes, het soort soevereiniteit die de anarchie in haar meest uitgesproken verschijningsvorm bevordert. Anderzijds zijn globale organisaties zwak; hun beslissingsmechanismen zijn onzeker en traag; hun autoriteit om de wet te laten naleven kan zich niet gemakkelijk laten gelden en is, in het beste geval, slechts gedeeltelijk doeltreffend. Er is minder oorlog tussen of binnen staten, maar het geweld in zijn totaliteit werd niet gereduceerd. Er zijn veel zwakke staten in de wereld vandaag, en het globale bewind heeft gefaald bij het voorkomen van burgeroorlogen, militaire interventies, barbaarse repressie van politieke vijanden, bloedbaden en 'etnische zuivering' van minderheden. Ook de globale ongelijkheid werd niet gereduceerd, al is het versassen van geld over de grenzen heen (en werkmobiliteit ook, denk ik) nog nooit zo eenvoudig geweest en volgens de theoretici van de vrije markt zou dit egalitaristische effecten moeten hebben. Al bij al kunnen we niet gelukkig zijn met de huidige stand van zaken in de wereld; uit de combinatie van (veel) zwakke staten met zwakke globale organisaties spruiten inderdaad nadelen voort vanuit zeg maar beide richtingen: er is geen adequate bescherming van culturele verschillen, noch van individuele rechten, en ook qua bevordering van gelijkheid staan we nog nergens. Laat ons vanuit dezelfde kant nog een stap meer naar binnen nemen, naar steeds grotere centralisatie. Ik denk niet dat dit ons brengt bij zoiets als de Verenigde Naties met een eigen leger en politiemacht, of een soort wereldbank met één enkele munt. In termen van intellectuele strategie zouden we waarschijnlijk beter vanuit de andere kant tot dergelijke organisaties komen. Plaats daartegenover dezelfde 'constitutionele' organisaties die we nu hebben, maar versterkt door een veel sterkere internationale burgergemeenschap. Hedendaagse politologen hebben beweerd dat de _______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.79 ___________________________________ burgergemeenschap, niet alleen in theorie maar ook in de praktijk, kan helpen om de democratische staat te versterken. Het is zeker zo dat verenigingen die gewone mannen en vrouwen engageren, trainen en machtigen, eerder de democratie op een doeltreffende manier vooruithelpen dan andere beleidsvormen, maar in feite versterken ze waarschijnlijk eender welke staat die het verenigingsleven eerder aanmoedigt dan onderdrukt. Zouden die verenigingen ook de internationale semi-bestuursorganisaties versterken die nu bestaan? Ik ben geneigd te denken dat ze dat al op een discrete manier doen, en dat ze dat op veel grotere schaal zouden kunnen. Stelt u zich een brede waaier burgerverenigingen voor — voor onderlinge hulpverlening, voor de verdediging van mensenrechten, voor bescherming van minderheden, voor het bereiken van gelijkheid tussen de geslachten, voor de bescherming van het milieu, voor werkverbetering, enzovoort — die op veel grotere schaal zouden georganiseerd zijn dan nu het geval is. Al deze groepen zouden centra hebben die niet verbonden zijn aan de centra van particuliere staten; ze zouden allemaal opereren over de staatsgrenzen heen; ze zouden allemaal hun activisten en voorvechters recruteren zonder rekening te houden met hun nationaliteit. En ze zouden allemaal geëngageerd zijn in het soort activiteiten waarmee ook regeringen zich zouden moeten inlaten — en waarbij een regeringsengagement doeltreffender is wanneer het ondersteund wordt (en soms zelfs gestart) door burger-vrijwilligers. Wanneer deze vrijwilligers talrijk genoeg zouden zijn, dan zouden ze druk kunnen uitoefenen op particuliere staten om hen te doen samenwerken met elkaar en met de instellingen van de VN; en het werk dat ze zelf verrichten zou de doeltreffendheid van de coöperatie versterken. ___________________________________ Het is echter een karakteristiek van de verenigingen van burgergemeenschap dat ze achter de problemen aanhollen; ze reageren op crisissituaties. Hun bekwaamheid om te anticiperen, te plannen en te voorkomen kan geen gelijke tred houden met die van de staat. Hun activisten zullen eerder heldhaftig hulp verlenen aan slachtoffers van een plaag, dan op voorhand maatregelen te treffen in verband met volksgezondheid. Ze arriveren op het slagveld net op tijd om de gewonden bij te staan en de vluchtelingen onderdak te verlenen. Ze protesteren tegen milieurampen die al rampzalig zijn. Zelfs wanneer ze aankomende moeilijkheden voorspellen, hebben ze te weinig macht om er doeltreffend aan te verhelpen. Dergelijke instanties dragen zelf geen verantwoordelijkheid en precies daarom worden hun waarschuwingen vaak over het hoofd gezien. Voor wat de onderliggende lange-termijn problemen van de internationale gemeenschap betreft — met onzekerheid en ongelijkheid aan de top — zijn de burgerverenigingen in het beste geval verlichting brengende factoren: hun activisten kunnen veel goed doen, maar ze kunnen geen vrede brengen in een land dat verscheurd wordt door burgeroorlog, of ze kunnen de natuurlijke rijkdommen niet herverdelen op een significante schaal. IV Ik wil zo meteen nog een stap naar binnen zetten vanuit de linkerkant van het continuum, maar het zou misschien nuttig zijn om voordien de stappen tot nu toe nog even samen te vatten. Vermits de volgende stap, en de daaropvolgende, ons loodsen naar wat voor mij de meest aantrekkelijke mogelijkheden lijken, moet ik de minder attractieve alternatieven die we tot dusver onder de loep namen, karakteriseren en misschien trachten te benoemen. Bedenk eerst en vooral dat de rechterkant van het continuum een wereld is van pluralisme en de linkerkant een wereld van eenheid. _______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.80 ___________________________________ Ik ben niet gelukkig met die beschrijving van links en rechts; er zijn pluralistische tendensen geweest aan de linkerkant, en dat zijn de tendensen waarmee ik me identificeer. Toch is het waarschijnlijk waar dat eenheid de meest dominante ambitie geweest is van links denkende partijen en bewegingen, dus heeft het, ter gelegenheid van deze lezing, niet veel zin om te spelen met de rechtsheid en de linksheid van het continuum. Vertrekkend aan de rechterkant heb ik dus drie organisatievormen geëtaleerd die steeds meer in de richting van centralisatie opschuiven, maar paradoxaal genoeg gaat deze beweging gepaard met het verhogen van het pluralisme van de actoren. Eerst is er de anarchie van staten, waarin er geen effectieve actoren zijn, behalve de regeringen die handelen in naam van staatssoevereiniteit. Daarna voegen we bij deze staten een pluraliteit van internationale politieke en financiële organisaties, die over een soort autoriteit beschikken die de soevereiniteit aan banden legt maar niet opheft. En dan voegen we er een pluraliteit van internationale verenigingen bij die over de grenzen heen opereren en dienst doen om de beperkingen op staatsacties kracht bij te zetten. We hebben dus internationale anarchie en daarna twee graden van globaal pluralisme. Aan de linkerkant heb ik totnogtoe slechts twee organisatievormen geëtaleerd die zich bewegen in de richting van grotere onderverdeling, maar toch de idee van één enkel centrum behouden. De eerste is de globale staat, de minst onderverdeelde bestuursvorm die men zich kan inbeelden, waarvan de leden individuele mannen en vrouwen zijn. De tweede is het globale imperium waarvan de leden de ondergeschikte naties zijn. De hegemonie van de wereldnatie scheidt deze af van alle andere, zonder de andere te vernietigen. De volgende stap binnenwaarts aan de linkerzijde brengt het einde van de onderwerping met zich mee: de nieuwe organisatievorm is een federatie van nationale staten. De sterkte van het centrum, van de federale regering, zal afhangen van de rechten die de lidstaten er in alle vrijheid aan overgedragen hebben, en van het directe of indirecte karakter van ___________________________________ haar rechtspraak over individuele burgers. Verdedigers van wat de Amerikanen `de rechten van de afzonderlijke staten' noemen zullen een bemiddelde jurisdictie bepleiten. Het is duidelijk dat hoe groter de bemiddeling wordt, des te meer deze organisatievorm naar de rechterkant van het continuum opschuift; als de bemiddeling helemaal verdwijnt zitten we terug aan het uiteinde van de linkerkant, in de globale staat. Om ons een juist beeld te kunnen vormen van deze federale bestuursvorm moeten we ons een overdracht van soevereiniteit voorstellen vanwege de particuliere staten. Vervolgens wordt de macht op een constitutioneel gewaarborgde, functionele manier verdeeld, waarbij de staten significante verantwoordelijkheden behouden en de middelen om die op zich te nemen. Men zou dit kunnen beschouwen als een internationaal uitvergrote versie van het Amerikaans systeem (en ongetwijfeld verschilt het er in vele opzichten van). Een zwaar versterkte Verenigde Naties, die de wereldbank en het Internationaal Gerechtshof mee incorporeert, zou dit model kunnen benaderen, zo lang ze maar de macht heeft om dwang uit te oefenen op de lidstaten die zich weigeren neer te leggen bij haar resoluties en vonnissen. Mocht de VN haar huidige structuur behouden, met de Veiligheidsraad zoals hij nu samengesteld is, dan zou de globale federatie een oligarchie zijn of misschien een gemengde bestuursvorm, vermits de Algemene Vergadering een soort democratie vertegenwoordigt. Het is niet eenvoudig om zich een ander genre federatie voor te stellen gezien de huidige ongelijke verdeling van rijkdom en macht tussen de staten onderling. Die ongelijkheid is waarschijnlijk nog moeilijker om aan te pakken dan eender welk ander politiek verschil tussen de staten onderling. Zelfs indien alle staten republieken zouden zijn, zoals Kant hoopte, dan zou de federatie nog in haar totaliteit of gedeeltelijk oligarchisch zijn, zolang de distributie van rijkdommen ongewijzigd bleef. En oligarchie staat hier voor verdeeldheid; ze betekent een drastische inperking van de macht van het centrum. In tegenstelling hiermee zou het politiek karakter van de deelstaten de neiging vertonen om steeds _______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.81 ___________________________________ meer gelijkaardig te worden; op dit vlak zou er een beweging zijn naar eenheid, of minstens naar uniformiteit. Alle staten zouden namelijk geïncorporeerd zijn in dezelfde constitutionele structuur, en verbonden door bijvoorbeeld dezelfde codes van sociale en politieke rechten. En ze zouden veel minder gemakkelijk dan vandaag in staat zijn om die rechten te veronachtzamen; burgers die zich onderdrukt voelen zouden zich snel tot de federale (globale) rechtbanken wenden en zich vermoedelijk snel in hun rechten hersteld zien. Zelfs al zouden de lidstaten niet van in den beginne democratieën zijn, ze zouden eenvormig democratisch worden na verloop van tijd. Als democraat zou ik deze uitkomst aantrekkelijker moeten vinden dan het geval is; het probleem is dat er meer kans is dat ze bereikt en behouden wordt door druk vanuit het centrum dan door democratisch activisme vanuit de achterban. Mijn eigen preferentie voor democratie reikt niet zo ver dat ik ze uniform opgedrongen wil zien aan elke politieke gemeenschap. Democratie moet bereikt worden door een politiek proces dat wezenlijk ook verschillende resultaten kan voortbrengen. Wanneer die resultaten het menselijk leven en de menselijke vrijheid bedreigen, dan moet er noodzakelijkerwijs op een of andere manier ingegrepen worden. Maar die bedreiging is er lang niet altijd, en in die gevallen moeten de verschillende politieke formaties die boven water komen ruimte krijgen om zich te ontwikkelen (en te veranderen). Maar zou een globale federatie vrede kunnen nemen met politiek pluralisme? Het ligt meer voor de hand dat ze vrede neemt met materiële ongelijkheid. Een federaal bestuur zou naar alle waarschijnlijkheid de rijkdommen herverdelen, maar louter binnen de grenzen die haar oligarchen bepalen (ook wat dit betreft levert de Europese Unie voorbeelden). Het is evident dat hoe meer macht de centrale regering verworven heeft, des te meer herverdeling er waarschijnlijk zal zijn. Maar dit soort macht zou een gevaar betekenen voor alle lidstaten, en niet alleen voor de rijkste. Het is niet duidelijk hoe een evenwicht te vinden; dat zou vermoedelijk een van de centrale bekommernissen ___________________________________ van de interne politiek van de federatie zijn. (Er zou trouwens geen andere politiek zijn omdat niets per definitie buiten de federatie valt.) Constitutionele waarborgen zouden nationale en etnisch-religieuze groepen helpen beschermen. Dit lijkt wat Kant vooropstelt: “In een dergelijke alliantie, kan elke natie, zelfs de kleinste, verwachten dat ze waarborgen en rechten heeft...” v Nochtans zouden in feite enkel die groepen die soevereiniteit verwierven voor de vorming van de federatie, er een verzekerde plaats in hebben. (Dit zou een argument kunnen zijn voor een maximale ontwikkeling van internationale anarchie vooraleer er enige poging ondernomen wordt om een federatie te vormen, ware het niet dat niemand het juiste tijdstip van federale kansen kan vaststellen.) Er zouden dus bepaalde procedures moeten zijn om de rechten van nieuwe groepen te erkennen en veilig te stellen, net zoals er een wetgeving zou moeten zijn omtrent de rechten van het individu, los van de groep waartoe hij behoort. Mogelijkerwijs zou het federale bestuur een vurige beschermengel blijken te zijn van excentrieke groepen en dito individuen — zoals in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, waar gevechtsklare minderheden en eigenzinnige enkelingen allebei beroep doen op de centrale regering wanneer ze verkeerd behandeld worden door plaatselijke autoriteiten. Wanneer een dergelijk beroep echter niet werkt, hebben de Amerikanen opties waarover de burgers van een globale unie niet zouden beschikken: ze kunnen beroep aantekenen bij de VN of het Internationaal Gerechtshof, of ze kunnen naar een ander land verhuizen. Er valt altijd nog wat te zeggen voor verdeling en pluralisme. Laat ons nog een stap binnenwaarts nemen vanaf de rechterkant en ons het onmogelijke trachten voor te stellen, namelijk een coherente vorm van verdeling. Ik denk hier aan de vertrouwde anarchie van staten die getemperd en gecontroleerd wordt door een drievoudige set actoren die zelf geen staat zijn: organisaties zoals de VN, de verenigingen van de internationale burgergemeenschap en ook de regionale unies zoals de Europese Unie. Dit is de derde graad van globaal pluralisme, en in zijn _______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.82 ___________________________________ volledig ontwikkelde (ideale) versie zou het wel eens het grootste aantal kansen kunnen bieden op politieke actie die ijvert voor vrede, rechtvaardigheid, culturele differentie en individuele rechten; en tegelijkertijd zou dit het minste risico op globale tirannie inhouden. Kansen op actie zijn natuurlijk ook maar wat ze zijn; ze bieden geen enkele garantie, en tussen de mannen en vrouwen die deze verschillende waarden nastreven zullen zo goed als zeker conflicten ontstaan. Ik stel me van deze laatste bestuursvorm voor dat hij een context schept voor politiek in de meest volle zin van het woord — en conflicten zijn in die volheid inbegrepen — en voor het meest brede engagement van gewone staatsburgers, waarbij ik staatsburgerschap begrijp in de hoogst mogelijk gedifferentieerde zin. Laten we de problemen die zich bij de eerste zes bestuursvormen stelden eens opnieuw bekijken: in sommige gevallen is het de gedecentreerde wereld en de op zichzelf geconcentreerde staten die die wereld bevolken — het maakt niet uit of die staten nu zwak dan wel sterk zijn — die onze waarden bedreigen; in andere gevallen levert het tiranniek potentieel van het nieuwbakken centrum gevaar op. Het probleem is dus dat de radicale decentralisatie van soevereine staten moet overwonnen worden zonder een unieke almachtige centrale bestuursvorm te creëren. En de oplossing die ik wil verdedigen — het derdegraads globaal pluralisme — kan je ruwweg als volgt voorstellen: roep een set alternatieve centra in het leven en een alsmaar dichter web van sociale banden die de staatsgrenzen overschrijden. De oplossing bestaat erin om voort te bouwen op de institutionele structuren die nu al bestaan of die met mondjesmaat in het leven geroepen worden, en om ze allemaal te versterken, zelfs al concurreren ze onderling met elkaar. ___________________________________ Het derdegraads globaal pluralisme heeft dus een Verenigde Naties nodig met een eigen militaire eenheid die humanitaire interventies en een duurzame versie van vredeshandhaving aankan — maar toch een eenheid blijft die alleen kan ingeschakeld worden mits de goedkeuring van de Veiligheidsraad of een zeer grote meerderheid van de Algemene Vergadering. Vervolgens heeft het een wereldbank en een IMF nodig die sterk genoeg zijn om de geldstromen en de vormen van internationale investeringen te controleren — al moeten die onafhankelijk bestuurd worden en niet in nauwe samenwerking met de VN. Er is een Internationaal Gerechtshof nodig met een zekere bevoegdheid om zijn eigen vonnissen te vellen, maar dat noodzakelijkerwijs VN-steun moet zoeken wanneer het geconfronteerd wordt met oppositie van eender welke (op dat ogenblik semi-soevereine) staat van de internationale gemeenschap. Voeg bij deze organisaties een zeer groot aantal burgerverenigingen die internationaal opereren, zoals politieke partijen waarvan de kandidaten in verschillende landen aan de verkiezingen deelnemen, en zoals bewegingen-met-één-enkel-doel die het beleid van de VN en haar instellingen en dat van de verschillende staten tegelijkertijd willen benvloeden. Hoe meer leden deze verenigingen tellen en hoe groter hun reikwijdte is over de landsgrenzen heen, des te beter zouden ze de politiek van de internationale gemeenschap kunnen aaneensmeden. Maar ze zouden nooit één enkel centrum vormen; ze zouden altijd diverse bronnen van politieke energie vertegenwoordigen; ze zouden zich altijd met uiteenlopende zaken bezighouden. Voeg daar nog een bijkomende laag bestuursorganisatie aan toe — de regionale federatie, met de Europese Unie als slechts één van de mogelijke modellen hiervoor. _______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.83 ___________________________________ Het is noodzakelijk om zich zowel hechtere als lossere structuren in te denken die kriskras over de wereld gedistribueerd zijn, en waarvan de ledenaanhang misschien zelfs overlappingen vertoont: op verschillende manieren geconstitueerde federale unies in verschillende delen van de wereld. Dit soort constructie zou veel voordelen van een globale federatie met zich meebrengen en toch het risico op tirannie vanuit het centrum drastisch inperken. Het is nu eenmaal een cruciale karakteristiek van regionalisme dat er veel centra zijn. V Om de schoonheid van dit soort pluralistische organisaties naar waarde te schatten, moet men een grotere betekenis verlenen aan de politieke mogelijkheden en het activisme dat daaruit voortspruit, dan aan de zekerheid van politiek succes. Zekerheid is mijns inziens altijd een illusie, al wil ik niet ontkennen dat er iets kostbaars verloren gaat wanneer de meer unitaire versies van het globalisme opgegeven worden. Wat verloren gaat is de hoop om met één pennetrek een meer egalitaire wereld te kunnen creëren — één enkele legislatieve daad die opgedrongen wordt vanuit één enkel centrum. Wat verloren gaat is de hoop om een eeuwige vrede te kunnen stichten, waarmee bedoeld wordt het einde van conflict en geweld, overal en voor altijd. Wat verloren gaat is de hoop op een uniek burgerschap en een unieke identiteit voor alle individuen — zodat alle mensen autonome mannen en vrouwen zouden zijn en niets anders. Laat ik vlug ontkennen wat mijn argumentatie tot dusverre zou kunnen oproepen bij veel toehoorders: ik wil al deze verwachtingen niet opofferen enkel en alleen in het belang van wat vandaag 'communitarisme' genoemd wordt — dat wil zeggen in het belang van culturele en religieuze differentie. Dat laatste is een belangrijke waarde die zonder twijfel goed gediend is met het derde-graads pluralisme. (De verschillende regeringsniveau's scheppen inderdaad nieuwe kansen op zelf-expressie en autonomie voor minderheidsgroepen die totnogtoe ondergeschikt waren binnen de nationale ___________________________________ staat.) Maar differentie bestaat naast gelijkheid, vrede en autonomie; ze heeft geen voorrang. Ik verdedig de visie dat al deze waarden politiek het best kunnen nagestreefd worden wanneer er veel wegen kunnen bewandeld worden en wanneer er veel actoren op weg zijn. De droom van de unieke actor — de verlichte despoot, het beschavend imperium, de communistische pionier, de globale staat — is een hersenschim. We hebben veel actoren nodig, veel arena's van activiteit en besluitvorming. Politieke waarden moeten op verschillende plaatsen verdedigd worden, zodat een mislukking hier een stimulans kan betekenen voor een actie daar, en zodat succes daar model kan staan voor imitatie of revisie hier. Er zullen echter zowel mislukkingen als successen zijn, en vooraleer ik deze lezing afrond, moet ik drie mogelijke mislukkingen vermelden en er minstens summier mijn bezorgdheid over uiten. Ik wil hiermee benadrukken dat alle organisaties, degene die ik prefereer incluis, hun gevaren en hun nadelen hebben. Een eerste mogelijke mislukking betreft de handhaving van de vrede, wat vandaag ook meteen een falen is om culturele differentie te vrijwaren. Oorlogen tussen staten en interne oorlogen binnen de staten zullen zeldzaam zijn in een innig verstrengelde internationale gemeenschap. Maar het succes van een differentiepolitiek bevordert juist interne conflicten die neigen naar en soms leiden tot 'etnische zuivering', en zelfs tot genocide-burgeroorlog. Alle uitgesproken gecentreerde bestuursvormen beweren dat ze aan dit soort verschrikkingen een halt zullen toeroepen, al is de prijs die daarvoor en voor het in stand houden van de mogelijkheden om te interveniëren betaald wordt, zeer hoog. Het gevaar van alle gedecentreerde en multigecentreerde bestuursvormen is dat niemand de verschrikkingen zal doen ophouden. Het derdegraads pluralisme maximeert het aantal actoren die dergelijke verschrikkingen zouden kunnen beëindigen of die minstens de effecten ervan zouden kunnen verzachten: individuele staten die unilateraal optreden, allianties en unies van staten (zoals de NAVO in de oorlog in Kosovo), _______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.84 ___________________________________ globale organisaties zoals de VN, vrijwilligers van de internationale burgergemeenschap. Maar er is geen afgevaardigde actor, geen ongedeelde verantwoordelijkheid; alles wacht op het politiek debat en de politieke besluitvorming — en dat wachten zou te lang kunnen duren. Een tweede mogelijke mislukking betreft de promotie van gelijkheid. Ook hier zou het derdegraads pluralisme veel kansen kunnen bieden voor egalitaristische hervormingen, en er zal zonder twijfel veel geëxperimenteerd worden binnen verschillende gemeenschappen of op verschillende regeringsniveaus. (Voorbeelden hiervan zijn de Israëlische kibboets of de Scandinavische welvaartsstaat.) Maar de krachten die zich verzetten tegen gelijkheid zullen het nooit moeten opnemen tegen de samengevoegde macht van alle berooiden van de hele wereld, want er zal geen globale arena zijn waar deze macht kan samengebracht worden. Wat er wel zal zijn, of zou kunnen zijn, is iets totaal anders: een hoop organisaties die de berooiden tracht te mobiliseren, en hun aspiraties tracht onder woorden te brengen, en die soms met elkaar samenwerken, soms elkaar bekampen. Een derde mogelijke mislukking betreft de verdediging van de individuele vrijheid. Ik herhaal dat het pluralisme van staten, culturen en religies — ook al bestaat een onaangetaste soevereiniteit nergens meer — betekent dat individuen in verschillende contexten verschillende rechten en mogelijkheden hebben. Nu kunnen (en moeten) we een minimale invulling van mensenrechten verdedigen en daar universeel respect voor trachten af te dwingen, maar dat afdwingen zou in het derdegraads pluralisme noodzakelijkerwijs veel verschillende actoren impliceren, en daarom ook veel argumentaties en beslissingen, wat onvermijdelijk leidt tot ongelijke resultaten. ___________________________________ Is het enigszins mogelijk dat een bestuursvorm die open staat voor dergelijke mislukkingen, toch de meest rechtvaardige is? Ik wil alleen argumenteren dat het de politieke organisatie is die het dagdagelijks streven naar rechtvaardigheid het meest vergemakkelijkt onder omstandigheden die zo weinig mogelijk gevaar opleveren voor het algemene streven naar rechtvaardigheid. Alle andere bestuursvormen zijn slechter, die aan het uiterste linkereinde van het continuum, waarop maar al te vaak de hoogste verwachtingen gesteld werden, incluis. Het is namelijk een vergissing om zich voor te stellen dat Redelijkheid aan de macht zal komen in de globale staat — een even grote vergissing (en een van dezelfde orde) als zich een toekomstige wereldorde voor te stellen als een duizendjarig rijk waarin God koning is. De machthebbers die voor dit soort bestuursvormen vereist zijn, bestaan niet, of manifesteren zich tenminste niet op een politieke manier. De beweging naar pluralisme, daarentegen, bevalt mensen zoals wij, mensen die maar al te reëel zijn en niet meer dan af en toe redelijk, mensen voor wie politiek iets 'natuurlijks' is. Tot besluit moet ik er op aandringen dat de beweging naar pluralisme werkelijk een beweging is. We zijn er nog lang niet; we hebben, met de woorden van de Amerikaanse dichter Robert Frost, nog “vele mijlen te lopen voor we rusten”. Het soort regeringsinstellingen die nodig zijn in een tijdperk van globalisatie zijn nog niet ontworpen; het niveau van participatie in de internationale burgergemeenschap is veel te laag; regionale federaties staan nog maar in hun kinderschoenen. Hervormingen in deze institutionele domeinen worden echter zelden nagestreefd omwille van zichzelf. Niemand is daar voldoende in geïnteresseerd. _______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.85 ___________________________________ We zullen het globaal pluralisme alleen maar verstevigen door het te gebruiken, door de kansen te grijpen die het biedt. ___________________________________ Er zal nooit een vooruitgang zijn op eender welk institutioneel niveau, tenzij binnen de context van een campagne of liever, een serie campagnes voor meer gelijkheid en meer veiligheid voor groepen en individuen overal ter wereld. Noten 1. Vertaling Klaartje Verbelen. 2. Immanuel KANT, Zum ewigen Frieden. Ein philosophischer Entwurf. Stuttgart, Reclam, 1983: Zweiter Definitivartikel. 3. Ibid. 4. Immanuel KANT, Kritik der praktischen Vernunft. Deel III, Erlangen, Fischer, 1984. 5. Immanuel, KANT, De idee der geschiedenis, Bernard Delfgaauw (vert), Kok Agora Kampen, 1988. _______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 9 (1999)2, p.86