Categorie 1: Kinderen met een visuele beperking Omschrijving: Er zijn 350.000 blinde en slechtziende mensen; het aantal neemt toe door vergrijzing en diabetes. Er is verschil in gradatie: - Matige visusdaling: een gezichtsvermindering tot 30-10% - Ernstige visusdaling: een gezichtsvermindering tot 10-5% - Zeer ernstige visusdaling: een gezichtsvermindering tot 4-2% Als een kind minder dan 10% ziet, wordt hij blind genoemd. (Sommigen hanteren een grens van 5%). Kinderen die blind zijn, kunnen vaak nog wel het verschil zien tussen licht en donker. Bij een gezichtsvermindering tot 30% kan een bril nog voldoende corrigerend fungeren; van 30-10% spreekt men van slechtziende kinderen. Het zeer slechtziende kind kan zich de ziende wereld niet (volledig) eigen maken. Hij kan daardoor niet volledig participeren in het onderwijsleerproces. Daarnaast speelt ook de sociaal-emotionele component een rol. Er is veelal een beperkt voorstellingsvermogen bij abstracte begrippen, en er bestaat het verschijnsel van ‘lege’ taal (ongevulde begrippen). Ondersteuningsbehoefte: - Het kind heeft veel behoefte aan concreet materiaal. - Het onderwijs dient ook gericht te zijn op maatschappelijke participatie: zelfstandigheid, zelfredzaamheid en de sociale component. - Het kind heeft behoefte aan betekenisvol onderwijs. - Het kind heeft behoefte aan concreet, werkelijkheidsgetrouw materiaal en een werkelijkheidsgetrouwe situatie. - Het kind heeft behoefte aan passende optische (brillen en kijkers), vergrotingen, digitale hulpmiddelen en hulpmiddelen/ aanpassingen bij het bewegingsonderwijs. - Het kind heeft behoefte aan contrastvergrotende maatregelen (licht). - Het kind heeft behoefte aan een voorspelbare, geordende, rijke leeromgeving. - Het kind heeft behoefte aan de versterking van compenserende vaardigheden. - Het kind heeft behoeft een vaste plaats voor in de klas. - Het kind heeft behoefte aan extra tijd, bijvoorbeeld om iets te bekijken, of tactiel te verkennen. - Het kind heeft behoefte aan ondersteuning in het leggen en onderhouden van contacten met leeftijdsgenoten. - Het kind heeft behoefte aan ‘ondertiteling’ van interacties in de klas, zodat hij begrijpt wat er op afstand gebeurt. Leerkrachtvaardigheden: - De leerkracht kan beschrijvend en beeldend uitleggen. De leerkracht kan de transfer abstract - concreet maken. De leerkracht is in zijn gedrag voorspelbaar. De leerkracht kan adaptief en uitdagend onderwijzen. De leerkracht kan de juiste ondersteuning geven. De leerkracht kan divergent differentiëren naar de individuele leerbehoefte. De leerkracht kan de wereld dicht bij het kind brengen, d.w.z. instructie en materialen dicht bij het kind aanbieden. Overige aandachtspunten: Ongeveer 25% van de kinderen met een visuele beperking bezoekt de cluster 1 school. De rest (voornamelijk slechtziende kinderen) volgt thuisnabij onderwijs met hulp vanuit de cluster 1 school. Blinde kinderen volgen veelal het onderwijs in een cluster 1 voorziening (in dat geval meestal in combinatie met een andere beperking). Het is belangrijk om te weten dat onderwijstaken zoals lezen en het opzoeken van informatie veel tijd en energie vragen van iemand die een visuele beperking heeft. Deze kinderen hebben daarom recht op extra tijd bij alle toetsen. Samenwerking: Indien mogelijk een maatje naast het kind (herhalen van instructie, bijwijzen bij klassikale instructie, bij klassikaal lezen, enz.). Kinderen moeten wel zoveel mogelijk zelfstandig doen. Bij nieuwe situaties is dit wel een goede oplossing. Samenwerken met de ambulant begeleider van cluster 1. Aandacht en tijd: Intensieve aandacht en instructie, evenals extra oefen- en verwerkingstijd. Ondersteuning door een ambulant begeleider uit Cluster 1 is gewenst/noodzakelijk. Gebouw/voorzieningen: - Het gebouw moet obstakelvrij zijn. - Markeer glazen deuren. - Trappen en afstapjes gemarkeerd met contrasterende kleuren, indien lichtperceptie aanwezig zijn. - Optimale verlichting, indien lichtperceptie aanwezig zijn. - De mogelijkheid om direct zonlicht uit de klas te weren. - Aangepaste optische en digitale voorzieningen. - Een ‘vaste’ inrichting op het plein. Literatuur/sites: www.visio.org www.bartimeus.nl www.dedicon.nl Categorie 2: Kinderen met een auditieve beperking Omschrijving: Het betreft kinderen die permanent slechthorend of doof zijn en gehoorapparaten of een CI (= cochleair implantaat) dragen vanwege een gehoorverlies. De oorzaak en de ernst van het gehoorverlies kunnen verschillen. Apparatuur kan het gehoorverlies nooit volledig compenseren. Ze horen geluiden en spraak niet alleen zachter maar ook anders. Ze moeten zich inspannen om te luisteren, het vraagt veel concentratie. In een rustige situatie komen ze dan vaak nog wel tot redelijk goed spraak-verstaan in combinatie met spraak-afzien, maar in een meer rumoerige situatie is dat vaak heel moeilijk voor ze en missen ze veel informatie. Incidenteel leren is over het algemeen niet mogelijk. Dit heeft gevolgen voor de spraak- taalontwikkeling, voor het leerproces en voor de sociaal-emotionele ontwikkeling. Ondersteuningsbehoefte: Het kind heeft behoefte aan ondersteuning bij zijn communicatieve redzaamheid: o optimaliseren van voorwaarden voor het goed verstaan en begrijpen van de instructie, van wat er wordt gezegd: o.a. door visuele ondersteuning, extra afstemming tussen leerkracht en leerling, meer tijd voor informatieverwerking; o optimaliseren van mondelinge taalvaardigheid: verstaanbaarheid, woordenschat, zinsvorming/grammatica, verhaalopbouw, begrip van figuurlijk taalgebruik, grapjes o aandacht voor verbale weerbaarheid, o.a. in conflicten; o omgaan met apparatuur begeleiden. Het kind heeft behoefte aan het stimuleren van de sociaal-emotionele ontwikkeling: o interactie/contact met klasgenoten(samenspelen, samenwerken); o omgaan met en uiten van gevoelens; o hulp bij ontwikkelen positief zelfbeeld en ondersteuning bieden bij het omgaan met de beperking, o.a. assertiviteit in vragen om herhaling en uitleg. Het kind heeft behoefte aan het optimaliseren van leermogelijkheden: o instructie in een rustige setting geven, evt. herhaalde en/of verlengde instructie geven; o pre-teaching bij verhalen, van klassikale instructielessen, bij zaakvakken, en dergelijke; o extra oefening en herhaling bieden in een rustige omgeving; o aandacht voor leren lezen, begrijpend lezen, spelling, en taal-gerelateerde vakken, Engels. Leerkrachtvaardigheden: De leerkracht trekt voordat de instructie begint de aandacht. (Hij noemt bijv. de naam of geeft een attentiesignaal.) De leerkracht geeft korte en duidelijke instructie, waarbij zoveel mogelijk visuele ondersteuning wordt geboden: software, ondersteunende gebaren, tekenen / verbeelden / pictogrammen. De leerkracht werkt zoveel mogelijk met concreet materiaal. Hij controleert extra of het kind het begrijpt. De leerkracht spreekt rustig en duidelijk en kijkt het kind aan. Tijdens het spreken staat hij stil. Hij gebruikt lichaamstaal en spreekt/schrijft niet tegelijkertijd. De leerkracht noemt bij kring-/klassengesprekken de naam van degene die de beurt krijgt, hij vat kort samen of herhaalt wat is gezegd door klasgenoten. De leerkracht zorgt voor een rustige werk-/leeromgeving. (Minder/geen omgevingslawaai) De leerkracht schept mogelijkheden voor betekenisvolle contacten met klasgenoten, juist ook in informele situaties (op de gang, op het plein, enz.) De leerkracht geeft regelmatig positieve feedback. De leerkracht biedt structuur: hij werkt overzichtelijk, zorgt voor een voorspelbare omgeving en vertoont voorspelbaar gedrag. De leerkracht is bereid om apparatuur te dragen en te gebruiken of een gebaren/schrijftolk in de klas te ontvangen bij zwaarder beperkte leerlingen. Overige aandachtspunten: Kinderen met gehoorproblemen kunnen ook problemen hebben met het evenwichtsorgaan. Door de extra inspanning die kinderen met gehoorproblemen moeten leveren om alles te kunnen volgen, zijn ze eerder vermoeid. Zorg voor afwisseling van de activiteiten. Samenwerking: Indien mogelijk een maatje naast het kind (herhalen van instructie, bijwijzen bij klassikale instructie, bij klassikaal lezen, enz.). Samenwerken met de ambulant begeleider van cluster 2. Aandacht en tijd: Intensieve aandacht en instructie, evenals extra oefen- en verwerkingstijd. Ondersteuning door een ambulant begeleider uit Cluster 2 is gewenst/noodzakelijk. Gebouw/voorzieningen: Om stoorgeluiden te vermijden: o De ligging van het lokaal is belangrijk: liever niet aan het (kleuter-)plein of langs een drukke straat. o Zorg voor een goede akoestiek in het lokaal (vloerbedekking, gordijnen, open kasten, prikborden langs de achterwand, viltjes onder de stoelen, enz.). Zoemgeluiden van ventilatie, beamer en/of computers zoveel mogelijk vermijden. Literatuur/sites: www.kentalis.nl www.auris.nl www.signaleraar.nl http://speciaalonderwijs.kennisnet.nl/zoekenindeorthotheek/handicaps/gehoor http://www.educatie.onderzoek.hu.nl/Data/Lectoraten/~/media/KENNISCENTRA/Doc uments/FE/Lectoraat%20Dovenstudies/Slechthorendheid%20op%20de%20basisschool %20LDS%202010.ashx brochure: ‘Een slechthorenhet kind in het reguliere onderwijs’, Fenac (www.fenac.nl) verdere informatie via de ambulante begeleider te verkrijgen Categorie 3: Kinderen met een communicatieve beperking (w.o. ESM) Omschrijving: Het kind heeft een informatieverwerkingsprobleem. Hij kan zich dan ook de wereld van communicatie niet (volledig) eigen maken. Hij kan daarom niet volledig participeren. Er is ook een sociaal-emotionele component aanwezig. Deze beperking komt veelal minder duidelijk naar voren. Het kind kan als gevolg hiervan een probleem ontwikkelen, zoals frustratie, faalangst, teruggetrokkenheid en onzekerheid. Spraak- en taalproblemen kunnen veel oorzaken hebben. Voorbeelden zijn: motorische vaardigheid, erfelijkheid en neurologische processen. Deze spelen een rol bij de ontwikkeling van spraak en taal. Vaak kan de oorzaak van een spraak- of taalprobleem niet eenvoudig aangetoond worden. De oorzaak is niet toe te schrijven aan een laag IQ. Behandeling van spraak- en taalproblemen leidt in veel gevallen tot een betere communicatie. De kans op succes wordt groter als de problemen op jonge leeftijd worden onderkend en behandeld. Ondersteuningsbehoefte: Het kind heeft behoefte aan een duidelijke, korte instructie, waar nodig herhaald. Het kind heeft behoefte aan visuele ondersteuning en concreet lesmateriaal. Het kind heeft behoefte aan een plek in de klas dicht bij de leerkracht. Het kind heeft behoefte aan extra ondersteuning bij het ontwikkelen van de communicatieve en sociale vaardigheden, het ontwikkelen van de woordenschat, leesbegrip, figuurlijk taalgebruik, stelvaardigheden, zinsbouw- en grammatica en uitdrukking van emoties. Het kind heeft behoefte aan extra ondersteuning bij zelfreflectie. Leerkrachtvaardigheden: De leerkracht is extra alert op de ondersteuningsbehoefte van het kind, omdat deze vaak door het kind niet goed aangegeven kan worden. De leerkracht checkt of het kind de opdrachten begrijpt. De leerkracht zorgt voor beeldmateriaal. De leerkracht zorgt voor eenduidige termen. De leerkracht zorgt ervoor dat de groep op de hoogte is en begrip heeft voor wat ESM voor het kind inhoudt. De leerkracht heeft begrip en oog voor de problematiek van het kind. Overige aandachtspunten: Kinderen met Ernstige Spraak/taal Moeilijkheden (ESM) hebben moeite om de belevingswereld en communicatie tussen medeleerlingen te begrijpen, hierdoor is sociale isolatie een risico. Kinderen met ESM hebben regelmatig ook een stoornis in het autismespectrum. Samenwerking: Indien mogelijk een maatje. Regelmatig wisselen met maatjes. Aandacht en tijd: Extra instructie is noodzakelijk. Gebouw/voorzieningen: Geen opmerkingen. Literatuur/sites: www.kentalis.nl; www.kletsniet.nl www.foss-info.nl http:www.simea.nl/vhz/artikelen/2010/2010-3-artikel-1.pdf www.auris.nl Categorie 4: Kinderen met een verstandelijke beperking – w.o. Down Omschrijving: Zwakbegaafdheid (70<IQ<90): Lichte belemmering van de ontwikkeling op verschillende niveaus (intellectueel, emotioneel, sociaal, motorisch), maar op school het meest zichtbaar in het achterblijven van de opname en verwerking van de lesstof; minder snel beklijven van informatie, een onder gemiddeld begripsniveau en een vertraagde informatieverwerkingssnelheid. Het leerrendement is ca. 75%. Er is ook sprake van een onder gemiddeld vermogen tot reflecteren op eigen gedrag en dat van een ander. Sociaal inzicht en leerbaarheid is licht belemmerd en leidt, samen met een beperktere emotionele inhibitie (remming), vaker tot conflicten. Onder gemiddelde zelfredzaamheid. Licht verstandelijke beperking (50<IQ<70): Idem als hierboven, maar op alle gebieden een sterkere belemmering en een disharmonischer ontwikkelingsprofiel, resulterend in een leerrendement van ca. 50%, maar met een grotere spreiding over de vakgebieden. Vormgeven van relaties en vriendschappen is sterker beperkt, waardoor de sociale en maatschappelijke wereld is verkleind (isolatie is een groot risico), met psychische problemen als gevolg. Ondersteuningsbehoefte: Zwakbegaafdheid (70<IQ<90): - Het kind heeft behoefte aan meer instructie- en verwerkingstijd - Het kind heeft behoefte aan herhaling en uitleg. - Het kind heeft grotere behoefte aan het concreet en praktisch maken van de lesstof, eenduidigheid en kortere, minder samengestelde boodschappen. - Het kind heeft behoefte aan visuele ondersteuning van de communicatie. - Overschatting is een risico. - Het kind heeft behoefte aan heldere omgangsregels - Het kind heeft behoefte aan externe sturing en toelichting op het eigen gedrag en dat van de ander. - Het kind heeft behoefte aan meer en explicieter oefenen van sociale vaardigheden en redzaamheid. Licht verstandelijke beperking (50<IQ<70): - Idem als hierboven, maar met een sterkere behoefte op alle gebieden. - Het kind wordt snel overschat, door verbale aanpassing. - De focus van het onderwijs verschuift naar het vergroten van de sociale en praktische zelfredzaamheid en toepasbaarheid van de verworven kennis en vaardigheden. - Het kind heeft behoefte aan trainen, inslijpen en toepassen van de lesinhoud, met een minimale gerichtheid op begrip en inzicht. - Het kind heeft behoefte aan begrenzing van zichzelf. - Het kind heeft behoefte aan hulp bij het zoeken naar voorkeur en toekomstbeeld. Leerkrachtvaardigheden: Aanpassen c.q. verlagen van aanspreekniveau (en hier soepel en snel in kunnen wisselen); korte, bondige uitleg en extra controleren op begrip bij het kind. Geduld. Het kind leert langzamer en heeft meer herhaling nodig. Besef dat dit geen onwil is, maar onkunde. Lesstof concreet kunnen maken; abstractieniveau kunnen verlagen en lesstof in kleinere deelstappen kunnen opdelen. Hoe lager het niveau, hoe meer een leerkracht met een disharmonisch leer- en ontwikkelingsprofiel moet kunnen omgaan. Progressie op het ene gebied, betekent niet automatisch ook vooruitgang op het andere. Isolatie van het kind is een risico; de leerkracht moet het kind betrekken in het klassenproces én het kind kunnen begeleiden in de groep. Overige aandachtspunten: Co-morbiditeit met ADHD en ASS is erg groot. Dit leidt sneller tot gedragsproblemen en een disharmonisch vaardigheids- en ontwikkelingsprofiel. De elementen om het ontwikkelperspectief voor een kind te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief Samenwerking: Indien mogelijk een maatje. Misschien ook wisselen van verantwoordelijkheid erg groot kan zijn (of voelen). Regelmatige afstemming met alle betrokkenen. De Stichting Downsyndroom en/of Cluster 3 bieden ondersteuning. maatjes, omdat de Aandacht en tijd: Intensieve aandacht en instructie, evenals extra oefen- en verwerkingstijd. Leerlingen met het downsyndroom Extra hulp van onderwijsassistent voor aanbieden in 1 op 1 situaties, voor begeleiding bij gym/buitenspelen, voor hulp bij aan-uitkleden, voor eventuele persoonlijke verzorging. Gebouw / voorzieningen: Indien nodig een veilig afgebakende speelruimte, en zo nodig een aparte plaats voor persoonlijke verzorging en passend meubilair. Literatuur/sites: ‘Kleine Stapjes’ een early intervention-programma ontwikkelingsachterstand. ISBN 9075704070. Stichting Downsyndroom (SDS) [email protected] www.verstandelijkbeperkt.nl www.verstandelijk-gehandicapten.startkabel.nl voor kinderen met Categorie 5: Kinderen met een lichamelijke beperking (w.o. Mytyl) Omschrijving: De kenmerken van kinderen met een lichamelijke beperking zijn zeer divers. Veel van deze kinderen zijn goed of redelijk in staat om een onafhankelijk en actief leven te leiden. Bij anderen is er echter sprake van problemen c.q. belemmeringen, zoals bijvoorbeeld: - beperkt spraak- of communicatievermogen; - problemen met de basismobiliteit (zitten, lopen, bewegen); - de behoefte aan hulp bij dagelijkse activiteiten (eten, wassen, aankleden, toiletgang); - de neiging om vaardigheden die enige tijd niet worden gebruikt te verleren; - gedragsproblemen, zoals agressiviteit. Ondersteuningsbehoefte: De onderwijsbehoeften moeten, afhankelijk van de beperking, voor ieder individu apart worden bepaald. In zijn algemeenheid is te denken aan de ontwikkeling van sociale vaardigheden, taal, functionele vaardigheden (dat wil zeggen: vaardigheden ter bevordering van de zelfstandigheid) e.d. Leerkrachtvaardigheden: - De leerkracht heeft oog voor en werkt aan optimale integratie met niet-gehandicapte leeftijdgenoten. De leerkracht treft in de klas speciale regelingen, zoals bijvoorbeeld aanpassingen aan stoel/tafel van het kind, het toe (laten) dienen van medicijnen, en het (doen) geven van persoonlijke verzorging en eventueel een speciaal dieet. Overige aandachtspunten: Ook bij/na tijdelijke afwezigheid van het kind wordt de doorgaande ontwikkelingslijn in het oog gehouden, en de essentiële leervaardigheden daarvoor aangeboden. Samenwerking: Indien mogelijk wordt gebruik gemaakt van een maatje. Aandacht en tijd: Een goede afstemming qua belasting en belastbaarheid is noodzakelijk. Het verdient aanbeveling om tijdens de gymlessen zoveel mogelijk te integreren. Waar dat echt nodig is wordt bewust en gericht gecompenseerd en gedispenseerd. Gebouw/voorzieningen: Het gebouw is in voorkomende gevallen rolstoeltoegankelijk. Ook is er een gehandicaptentoilet aanwezig, en soms een natte cel. Op het schoolterrein en het aansluitende straatterrein zijn soms aanpassingen nodig (trottoir). Behalve aangepaste middelen kan er soms sprake zijn van speciale apparatuur, die nodig is om het functioneren van het kind te vergemakkelijken. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld computers, alternatieve communicatiesystemen, communicatiekaarten, en aangepaste bedieningsinstrumenten waarmee leerlingen met ernstige handicaps kunnen deelnemen in een geïntegreerde omgeving. Literatuur/sites: www.bosk.nl; www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief Categorie 6: Leerlingen met epilepsie Omschrijving: Epilepsie is een aandoening die zich uit in de vorm van aanvallen. Aanvallen ontstaan door een plotselinge, tijdelijke verstoring van de elektrische prikkeloverdracht in de hersenen. Aanvallen verschillen van persoon tot persoon. Dat komt doordat er vele verschillende oorzaken zijn voor epilepsie. Die oorzaken bepalen de soort aanvallen en hoe vaak de aanvallen voorkomen. Een aanval kan zich op verschillende manieren uiten. Dit is afhankelijk van het gebied van de hersenen waar op dat moment de overmatige ontlading plaatsvindt en hoe groot dat gebied is. Iemand kan vallen, schokken, vreemde bewegingen maken, iets vreemds ruiken of even afwezig zijn (absences). Er zijn veel verschillende soorten epileptische aanvallen. Wanneer er geen aanval is, functioneren de hersenen van iemand met epilepsie meestal net zoals die van ieder ander. Er is dan niets aan hem of haar te merken. Epilepsie is primair een functiestoornis van de hersenen. Dat kan betekenen dat de hersenen soms minder goed functioneren. Wanneer er leerproblemen optreden (alhoewel dit weinig voorkomt), zijn die vooral het gevolg van: Geheugenstoornissen (waardoor er minder leerrendement is). Aandachtsstoornissen (vooral 'minder alert zijn'). Tempostoornissen (trager reageren en trager opnemen van informatie). Ondersteuningsbehoefte: Een kind met epilepsie is niet gebaat bij een uitzonderingspositie. Vaak heeft epilepsie geen gevolg op het leervermogen van het kind. De groep heeft behoefte aan enige kennis van de (bij dit kind) concrete verschijningsvorm van epilepsie. Bij vóórkomende absences of aanvallen moet de groep op de hoogte zijn van de verschijnselen. Laat zo mogelijk het kind zelf uitleg geven. Leerkrachtvaardigheden: De leerkracht zorgt tijdens gymmen/sportactiviteiten voor een geleidelijke overgang van actie naar rust. De leerkracht maakt afspraken voor zwem- en wateruitjes en fietsactiviteiten en dergelijke. De leerkracht maakt afspraken maken voor schoolreisjes, schoolkampen en werkweken (medicijnen, noodmedicatie). De leerkracht heeft een positieve houding met betrekking tot wat wel en niet mogelijk is voor een kind met epilepsie. De leerkracht stimuleert een actieve kijk- en luisterhouding en geeft zelfvertrouwen. De leerkracht geeft het kind een gevoel van eigenwaarde en zelfbewustzijn. De leerkracht schept een toekomstperspectief; wat kan ik wel met epilepsie. De leerkracht geeft het kind geen uitzonderingspositie. De leerkracht zorgt er (in overleg met de ouders en het kind zelf) voor dat leerlingen in de klas op de hoogte zijn van wat epilepsie inhoudt en hoe ze kunnen reageren tijdens een eventuele aanval. Overige aandachtspunten: Van belang is een goede informatieoverdracht over de epilepsie van de ouders naar de leerkracht. De leerkracht moet weten hoe te handelen bij een aanval. De kinderen uit de groep, de ouders en de andere leerkrachten moeten geïnformeerd worden over het kind met epilepsie. Er moeten afspraken worden gemaakt wie na een aanval van een leerling verantwoordelijk is voor opvang van de groep en wie met het kind meegaat. Samenwerking: Goed contact met de ouders en eventuele behandelaars. Aandacht en tijd: Omdat het kind veelal of soms traag is in denken en handelen is het goed dat hij kan werken op eigen tempo. Herhalen van informatie. Visuele ondersteuning van mondelinge informatie is nuttig. Gebouw/voorzieningen: Er is een fysieke ruimte in de school aanwezig om na een aanval wat bij te komen. Literatuur/sites: www.lwoe.nl (landelijk werkverband onderwijs en epilepsie) www.epilepsie.nl www.epilepsiefonds.nl voor handige lespakketten en de brochure “schoolkinderen met epilepsie” http://www.leraar24.nl/video/1279 Categorie 7: Kinderen met psychiatrische problemen: ADHD Omschrijving: Het woord ADHD staat voor Attention Deficit Hyperactivity Disorder. Dit is een aandachtstekort stoornis die begint in de kinderleeftijd. Er is sprake van een afwijking in het functioneren van de hersenen. Er zijn drie typen: Type 1; niet oplettende type; kenmerken aandacht en concentratie zwak Type 2: het hyperactieve type; kenmerken druk, overbeweeglijk, motorische onrust Type 3; het gemengde type Tekorten in: Regelfuncties (nodig voor het coördineren en organiseren van nieuwe complexe informatie) Innerlijke spraak (middel om gedrag te reguleren) Inhibitie (remming) Ondersteuningsbehoefte: - Het kind heeft behoefte aan structuur in dag en tijd. Het kind heeft behoefte aan voorbereiding op (vrije) situaties en veranderingen. Het kind heeft behoefte aan herhaling van regels en afspraken. Het kind heeft behoefte aan hulp bij het plannen. Het kind heeft behoefte aan duidelijke, concrete, korte en enkelvoudige instructies. Zo mogelijk ondersteuning d.m.v. schema’s en beeldmateriaal. Het kind heeft behoefte aan herhaling van lesstof en instructie. Het kind heeft behoefte aan een afwisselend programma, tussen denken en doen, tussen uitdaging en variatie. Het kind heeft behoefte aan een rustige plaats/werkplek. Het kind heeft behoefte aan aanleren: eerst stoppen, dan denken en daarna handelen. Leerkrachtvaardigheden: Zie ook kolom ondersteuningsbehoefte. Daarnaast: - De leerkracht werkt met geheugensteuntjes en alternatieve studiestrategieën. - De leerkracht stimuleert het kind telkens zijn werk na te kijken om zoveel mogelijk slordigheidsfouten te voorkomen. - De leerkracht maakt een onderscheid tussen kennis en de presentatie (handschrift, verzorging, grammatica, interpunctie). - De leerkracht geeft het kind keuze in volgorde van werkzaamheden. - De leerkracht geeft alternatieven bij ongewenst gedrag. - De leerkracht benoemt het gewenste gedrag, en beloont en complimenteert vaak. - De leerkracht plant rust- en ontspanningsmomenten gedurende de les. - De leerkracht toont begrip dat het kind het niet expres fout doet, het overkomt hem! - De leerkracht blijft het pittige, energieke en creatieve kind zien achter de druktemaker. - De leerkracht probeert tijdens de klassikale les zoveel mogelijk oogcontact te houden om signalen tijdig op te vangen en gooit het programma om als de onrust te groot wordt. - De leerkracht begrijpt dat oppositioneel gedrag bij ADHD principieel niet is gericht tegen de ander. Het conflict is nooit persoonlijk. Dit besef voorkomt een negatieve spiraal. Overige aandachtspunten: - Laat deze kinderen niet zonder begeleiding samenwerken. - Zet ze niet bij een raam of deur. - Medicatie kan goed helpen tegen de symptomen. Er kan echter bijwerking optreden zoals slapeloosheid, sterk verminderde eetlust en boosheid. - Psycho-educatie en gedragstherapie kunnen goed werken. - Ouders kunnen behoefte hebben aan ondersteuning. Aandacht en tijd: Structureer het werk in kleine onderdelen. Geef directe feedback. Maak gebruik van een time-outplaats. Gebouw/voorzieningen: Prikkelarme werkplek en time-outplek. Zie: www.eigenwerkplekje.nl Literatuur en sites: -Arga Paternotte en Jan Buitelaar: “Het is ADHD” (ISBN:9789031345649) -Monique Baard en Desirée v.d Elst: “Ongewild lastig, inzicht in veelvoorkomende (ontwikkelings) stoornissen bij kinderen”. (ISBN:9789077671320) www.balansdigitaal.nl www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief Taalfontein ontwikkelt een Zorgversie bij de methode. ( overzichtelijke, duidelijke, rustige bladspiegel) www.groeneducatief.nl Categorie 8: Kinderen met psychiatrische problemen: Stoornissen in het autistisch spectrum. Omschrijving: Een autistische stoornis is een van de ernstige pervasieve ontwikkelingsstoornissen. De aandoening begint voor de leeftijd van drie jaar en kenmerkt zich door een achterblijvende ontwikkeling op drie terreinen: - sociale en empatische contacten; - ontwikkeling van communicatie en taal; - gedragsontwikkeling. In ongeveer 90% van de gevallen doet zich een mentale retardatie voor. Als een kind niet aan alle gestelde eisen voldoet, spreekt men van atypisch autisme of aan een aan autisme verwante contactstoornis. In de DSM-V wordt gesproken van Autismespectrumstoornissen, die weer zijn onderverdeeld in: - klassiek Autisme; - het syndroom van Asperge; - PDD-NOS; - atypisch autisme; - MCDD; - het syndroom van Rett; - desintegratiestoornis van de kinderleeftijd. Gedragskenmerken: * Zwakke sociale en empatische contacten. (Het ontbreekt ze niet aan de wil om sociaal te zijn, wel aan de kennis en vaardigheden om soepel te navigeren in het sociale verkeer.) - Gebrekkige wederkerigheid. - Invoelen en aanvoelen. * Ontwikkeling van communicatie en taal - Sociale aspecten van taal. - Wat we bedoelen en zeggen is vaak niet hetzelfde: “Dat is mooi zeg!” - Letterlijk opvatten van taal. * Gedragsontwikkeling - Starheid, stereotiep gedrag, rituelen, gewoontes ( weerstand tegen veranderingen). - Beperkte, specifieke interesses. * En ook nog: - Zintuigelijk prikkels: over- of ondergevoelig. - Afwijkende houterige motoriek. - Extreme onlogische angsten. - Generalisatieprobleem. - Ongelijk presteren-> alles vergeten en toch een fenomenaal geheugen. - Sterk gericht zijn op details, moeite met centrale coherentie. Ondersteuningsbehoefte: - Het kind heeft behoefte aan structuur in: - Tijd: dagritmekaarten, weekplanning, time-timer. - Ruimte: een eigen werkplek, opbergvakjes. - Activiteit: op het plein, in de gymzaal, afgebakend deel van de zaal - Interactie: gewenst gedrag aangeven. Voor de leerkracht geldt: o eis geen oogcontact o benoem deelstappen o vermijd beeldspraak o vermijd woorden als ‘misschien’ en ‘straks’ - Het kind heeft er behoefte aan dat regels en afspraken strak gehanteerd worden. - Het kind heeft er behoefte aan dat veranderingen worden voorbereid / voorbesproken. - Het kind heeft behoefte aan begeleiding bij sociale interacties/afstemming op anderen. - Het kind heeft behoefte aan een eigen plekje en gelegenheid om zich terug te trekken bij overprikkeling. Leerkrachtvaardigheden: Zie de hierboven beschreven punten, en - De leerkracht gebruikt een vaste lesopbouw. - De leerkracht geeft duidelijk de overgang aan tussen de ene en andere les/activiteit. - De leerkracht probeert inzicht te krijgen in de factoren die de gedragingen uitlokken, en probeert deze te vermijden. - De leerkracht kent de interesse van het kind en sluit hier waar mogelijk op aan. - De leerkracht houdt rekening met een langere verwerkingstijd (trager werktempo) en geeft waar nodig stofvermindering om daarmee overbelasting en frustratie te voorkomen. - De leerkracht geeft pre-teaching op vrije situaties en bijzondere momenten, zoals gymlessen, schoolreisjes, bijzondere dagen. - De leerkracht houdt toezicht in moeilijke situaties. - De leerkracht bespreekt conflictsituaties na. (Uittekenen van de situatie kan helpen). - De leerkracht zoekt naar de aanleiding van het probleem, ook als dit veel tijd kan kosten. - De leerkracht helpt het kind met zijn sociale problemen. - De leerkracht vermijdt of begeleidt situaties die dit probleem benadrukken, zoals het kiezen van teams. - De leerkracht probeert het kind te betrekken in groepsactiviteiten. - De leerkracht zoekt naar de sterke kanten van elk kind. Het is belangrijk die op te zoeken, want die kunnen als compensatie gebruikt worden. - De leerkracht houdt er rekening mee dat de relationele groei meestal achterloopt bij de didactische leeftijd. - De leerkracht vat moeilijk gedrag niet persoonlijk op, maar beseft dat dat gedrag voortkomt uit onmacht en niet uit onwil. Overige aandachtspunten: De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief Psycho-educatie kan zinvol zijn. Deze kinderen kunnen slachtoffer van pestgedrag worden. Samenwerking: Ondersteun het kind bij samenwerkingsopdrachten. Verplicht het kind niet tot deelname aan bijzondere activiteiten Ondersteuning vanuit het cluster 4 onderwijs is soms nodig. Aandacht en tijd: Geef ruim de tijd om informatie te verwerken. Help de kinderen met plannen/organiseren. Het kind kan veel tijd nodig hebben om bij te komen uit een situatie waarin het mis is gegaan. Gebouw/voorzieningen: Er moet een veilige time-out plaats beschikbaar zijn waar het kind zich kan terugtrekken, en waar geplande en ongeplande gesprekken plaats vinden. Het lokaal moet voor het kind geordend en gestructureerd zijn. Materialen op vaste, gemarkeerde plekken opbergen. Literatuur/sites: ´Geef me de 5´, geschreven door Colette de Bruin ´De wereld van Luuk´, geschreven door Martine Delfos ´Ik en autisme´, geschreven door Nathalie van Kordelaar en Mirjam Zwaan www.autisme.startpagina.nl www.landelijknetwerkautisme.nl www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief www.centrumvoorautisme.nl www.autisme-nva.nl Categorie 9: Kinderen met psychiatrische problemen: (reactieve) hechtingsstoornis Omschrijving: De reactieve hechtingsstoornis (RHS) is een psychische aandoening die in het DSM-IV is ingedeeld bij de ontwikkelingsstoornissen. De aandoening ontwikkelt zich in de eerste vijf levensjaren. Het DSM-IV maakt onderscheid in het geremde type (waakzaam, terughoudend) en het ongeremde type (gebrek aan onderscheid). In het ICD-10 is het ontremde type afzonderlijk beschreven (F94.2). Kinderen die aan deze stoornis lijden, slagen er niet in om zich op een gepaste wijze emotioneel te hechten aan hun ouders of anderen die voor hen zorgen. De oorzaak kan liggen in verwaarlozing of mishandeling (geestelijk of lichamelijk), maar kan ook ontstaan als het kind niet voldoende gelegenheid krijgt om emotionele banden te vormen, bijvoorbeeld als het regelmatig andere verzorgers krijgt. Emotioneel zijn de relaties die het kind aangaat korter en oppervlakkiger dan normaal. Het reageert op jongere leeftijd teruggetrokken of overdreven waakzaam. Ook zijn de reacties vaak onvoorspelbaar: het kind wijst soms toenadering van verzorgers af, is vaak overdreven waakzaam of verzet zich tegen troosten, gedraagt zich teruggetrokken en kan sociaal geïsoleerd raken (geremde type). Op wat oudere leeftijd maakt het kind vaak te weinig onderscheid tussen vertrouwde en onbekende personen (ontremde type). Soms slaat het gedrag om in een korte, maar zeer sterke aanhankelijkheid, het claimen van alle aandacht en jaloers gedrag, ook bij relatief onbekenden. Het kind is verminderd gevoelig voor straf of pogingen het gedrag te corrigeren. De ernst en duur van de aandoening is afhankelijk van een aantal factoren, maar over het algemeen treedt sterke verbetering of genezing op als het kind in een veilige en verzorgende omgeving wordt ondergebracht. De reactieve hechtingsstoornis is gevoelig voor comorbiditeit (meerdere aandoeningen tegelijkertijd). Zo kunnen groei-, leer- en eetstoornissen (bv. pica) optreden, maar ook depressieve gedachten en een posttraumatische stress stoornis (PSS). Een verleden van RHS speelt op latere leeftijd soms een rol bij het ontstaan van angst- of gedragsstoornissen. Ondersteuningsbehoefte: - Het kind heeft behoefte aan een warme, veilige en verzorgende omgeving. Het kind heeft behoefte aan duidelijke structuur in en buiten de groep. Het kind heeft behoefte aan een stabiele leerkracht die duidelijke grenzen aangeven. Het kind heeft aanvankelijk behoefte aan een afstandelijke benadering, omdat hij ten diepste bang is voor diepgaande relaties. Het kind heeft veel behoefte aan emotionele ondersteuning. Leerkrachtvaardigheden: - - - De leerkracht heeft behoefte aan handelingsgerichte informatie over dit orthobeeld. De leerkracht heeft behoefte aan concrete handelingssuggesties. Het kind mist een goed ontwikkeld geweten, daarom is het aanspreken op geweten zinloos. Het kind weet hier niet mee om te gaan en het werkt averechts. Het is belangrijk dat het kind leert dat je er voor hem bent en dat je te vertrouwen bent. Dreig daarom nooit met straffen die je niet kunt nakomen. Probeer juist om complimentjes te geven, zodat het kind meer zelfvertrouwen krijgt. Doordat het kind snel is afgeleid, onthoudt hij niet alles wat je zegt. Blijf hem daarom duidelijk vertellen wat je van hem wilt. Het kind kan in de war raken als dingen niet goed zijn uitgelegd. Bereid daarom ook onverwachte verrassingen of gebeurtenissen goed voor. Geef het kind nooit het voordeel van de twijfel. Hij zal veel rare gedachten hebben en die ook vertellen. Vaak lijken ze onschuldig, maar pas daarvoor op! Hij kan die gedachte zomaar tot uitvoer brengen. Zorg ervoor dat je elke strijd wint. Het kind zal altijd overal de controle over willen houden. Bedenk iets waardoor je elke situatie wint. Overige aandachtspunten: Er zijn zeven gedragspatronen, die ook in combinatie met elkaar kunnen voorkomen, waarmee kinderen met een hechtingsstoornis/ vorm van onveilige hechting zichzelf handhaven: 1. Het kind dat druk en chaotisch gedrag vertoont. Het wil zijn behoeften direct bevredigen, kan zich niet goed aan afspraken houden. Merkt dat de wereld geen begrip heeft voor zijn gedrag, maar slaagt er nauwelijks in het gedrag te veranderen. 2. Het kind dat agressief gedrag vertoont. Dit kind daagt iedereen voortdurend uit met zijn gedrag. Het is hiermee meer provocerend dan het drukke chaotische kind. 3. Het kind dat aangepast gedrag vertoont, maar het niet is (schijnaanpassing). Dit kind is lief en volgzaam naar anderen. Dit kind wil het iedereen naar de zin maken. Er is echter geen werkelijk diepgaand contact. 4. Het kind met ‘twee gezichten’. Thuis moeilijk te handhaven en op school voorbeeldig. Of andersom. 5.Het kind dat lichamelijke aanhankelijkheid zoekt. Dit kind gedraagt zich poeslief, het zoekt lichamelijke aanraking van mensen in de omgeving en is daarin onverzadigbaar. 6. Het teruggetrokken kind. Dit kind trekt zich terug uit de omgeving en vindt zichzelf waardeloos. Al de energie gaat zitten in het vermijden van contact en terugtrekking in isolement. 7. Het kind dat schijnbaar normaal is. Dit kind heeft vaak goede intellectuele mogelijkheden en lost alle problemen verstandelijk op. Sociale aansluiting is soms lastig. Samenwerking: Eventueel kan de sbd ondersteunende diensten verrichten: informatie, gesprekjes, praktische adviezen, observatie, onderzoek e.d. Het Boddaertcentrum (naschoolse dagbehandeling) is bedoeld voor kinderen van 5 tot 13 jaar bij wie de ontwikkeling minder evenwichtig verloopt. Ze worden drie keer per week na schooltijd opgevangen en geholpen. Ook de ouders krijgen hulp en begeleiding. De hulp van het Boddaertcentrum duurt in de regel 12 maanden. Aandacht en tijd: Deze kinderen vragen extra aandacht, die echter gevraagd wordt in de normale klassensituatie. Daarnaast is het nodig om tijd te reserveren voor gesprekken. Gebouw/voorzieningen: Een aparte ruimte voor regelmatige gesprekjes. Literatuur/sites: - www.hechtingsstoornis.nl - www.gedragsprobleminindeklas.nl (veel praktische adviezen) - Trix van Lieshout: Pedagogische adviezen voor speciale kinderen; een praktisch handboek voor professionele opvoeders, begeleiders en leerkrachten. - Pieternel Dijkstra: Omgaan met hechtingsproblemen. Categorie 10: Kinderen met psychiatrische problemen: depressief gedrag Omschrijving: DSM-V geeft aan dat er verschillende classificaties zijn. Het gaat om de groep van de stemmingsstoornissen, zoals de bipolaire stoornis, de depressieve stoornis en de dysthyme stoornis. Het is (naar internationale criteria) een psychiatrische ziekte waarbij minstens twee weken lang een depressieve stemming bestaat, die het normale dagelijkse leven verstoort en waarbij nog ten minste vijf andere verschijnselen aanwezig zijn, zoals: - somberheid en verminderde belangstelling; - motivatie-en concentratieproblemen; - verlies van interesses en plezier; - prikkelbare stemming; - boos en soms agressief; - eet- en/of slaapproblemen; - gespannenheid, angsten, schuldgevoel; - concentratieproblemen; - vermoeidheid, extreem sloom, futloos of rusteloos; - lage zelfwaardering en negatief zelfbeeld; - denken aan de dood, suïcidegedachten en/of plannen Ondersteuningsbehoefte: - Het kind heeft behoefte aan - Het kind heeft behoefte aan - Het kind heeft behoefte aan - Het kind heeft behoefte aan depressieve leerling. - Het kind heeft behoefte aan deskundigen. een veilig werkklimaat in de klas. een positieve werksfeer met zo min mogelijk stress. ruimte voor emoties. een leerkracht met kennis van en begrip voor de een goede samenwerking van ouders, school en Leerkrachtvaardigheden: Zie ook de bovenbeschreven ondersteuningsbehoefte. Daarnaast: - De leerkracht toont positieve aandacht en begrip. - De leerkracht zorgt voor een veilig omgeving. - De leerkracht stelt niet te hoge eisen en vraagt wat haalbaar is. - De leerkracht stelt reële eisen, zowel wat betreft werk als wat betreft gedrag. - De leerkracht zoekt de sterke kanten van het kind en benoemt deze. - De leerkracht probeert het kind te activeren, betrekt bij de les en biedt structuur. - De leerkracht biedt alleen hulp als het nodig is. - De leerkracht reageert voorspelbaar en kalm en communiceert positief. - De leerkracht stimuleert het kind mee te doen aan gym: lichamelijke activiteiten zijn belangrijk! Overige aandachtspunten: - negeer het kind niet geef hem/haar geen uitzonderingspositie reageer niet sarcastisch en maak depressiviteit niet belachelijk Samenwerking: - Nauw contact met ouders en eventueel met behandelaars. - Beloof geen geheimhouding in deze contacten, Ga secuur met informatie om. Vertel aan wie je het vertelt en waarom je het vertel. Probeer het kind een ‘maatje’ te geven. Aandacht en tijd: Deze leerlingen vragen om extra aandacht en tijd, het is nodig om tijd te reserveren voor gesprekken. Voorzieningen en gebouw: Een aparte ruimte voor het voeren van gesprekken. De privacy van het kind moet bewaakt worden. Literatuur en website: -Monique Baard, Desirée v.d Elst en Marieke van Leijenhorst : ‘Ongewild lastig in puberteit en adolescentie’ ( ISBN; 9789077671115) -Willem de Jong: ‘Angst en Depressie’ (ISBN 9789077671375) Categorie 11: Kinderen met psychiatrische problemen: angststoornissen Omschrijving: Angst is een verzamelbegrip voor een onplezierige gemoedstoestand: je niet op je gemak voelen, onrust en paniek. Er zijn verschillende typen angststoornissen: - Gegeneraliseerde angststoornis: een buitengewone angst en bezorgdheid voor van alles en nog wat. - Separatie-angst, ook wel scheidingsangst genoemd. Heftige, niet bij de ontwikkelingsfase passende angst bij scheiding van personen aan wie het kind sterk gehecht is. - Sociale angststoornis: angst voor contacten met volwassenen en leeftijdgenoten. - Paniekstoornis, al dan niet gecombineerd met agorafobie (pleinvrees): onverwacht optreden van heftige angst. - Enkelvoudige fobie: een overdreven angst voor een bepaalde situatie (bijvoorbeeld hoogtevrees) of angst voor een bepaald beest of bepaalde verschijning (bijvoorbeeld een spin of een spookverschijning). - Dwangstoornis/obsessieve-compulsieve stoornis (ocs). De dwangstoornis kenmerkt zich door steeds terugkerende dwanghandelingen en/of dwanggedachten, die ongewenst zijn en onvrijwillig beleefd worden. Deze moeten bescherming bieden tegen een enorme angst, onrust en het gevoel dat er iets vreselijks gaat gebeuren. Angst leidt bij kinderen regelmatig tot schoolweigering. Dit is geen aparte stoornis. Angststoornissen komen betrekkelijk vaak voor bij kinderen en jongeren. Volgens onderzoek naar het vóórkomen is dat bij 2% tot 6% het geval. Kinderen en jeugdigen met angststoornissen hebben ook vaak last van een stemmingsstoornis; zij hebben dan vaak sombere gevoelens. De stemmingsstoornis treedt meestal later op in de tijd dan de angststoornis(sen). Angststoornissen komen bij kinderen en jeugdigen veel vaker voor in combinatie met ADHD en gedragsstoornissen dan enige jaren geleden nog werd gedacht. Ondersteuningsbehoefte - Het Het Het Het Het Het kind kind kind kind kind kind heeft heeft heeft heeft heeft heeft behoefte behoefte behoefte behoefte behoefte behoefte aan aan aan aan aan aan structuur, voorspelbaarheid en consequent gedrag. opdrachten op niveau. positieve verwachtingen. Benadruk vooral wat goed gaat. motiverende opdrachten. het erkennen van zijn angstgevoelens. het beleven van succeservaringen Leerkrachtvaardigheden Hulp aan sociaal angstige kinderen begint met het winnen van hun vertrouwen. Ze moeten de aanwezigheid en belangstelling van de leerkracht ervaren als waardevol, natuurlijk, en niet opdringerig. Dat proces kost tijd en vraagt veel inlevingsvermogen. De leerkracht creëert in de groep regelmatig situaties waarin hij direct contact heeft met het kind. De leerkracht stelt vragen waarvan hij weet dat het kind het antwoord weet. De leerkracht vraagt aanvankelijk nog niet naar de mening van het kind. Hierdoor kan het kind dichtklappen. Sommige kinderen zijn zo gesloten dat zij alleen maar ja en nee durven te zeggen. De leerkracht laat het kind in kringgesprekken niet als eerste of laatste aan bod komen. Hij slaat het kind niet over. De leerkracht laat merken dat hij blij is met kleine vorderingen. - De leerkracht zorgt voor voorspelbaarheid en structuur in de klas. - De leerkracht bereidt het kind voor op veranderingen. - De leerkracht stimuleert het kind om de dingen die hij vermijdt geleidelijk toch te doen. - De leerkracht stimuleert het kind om zelf oplossingen te bedenken. - De leerkracht zorgt voor een veilige omgeving waarin het kind zich geaccepteerd voelt en zichzelf kan zijn met al zijn gevoelens van onzekerheid. Overige aandachtspunten Angst wordt vaak niet als zodanig herkend bij kinderen, omdat het er vaak uit ziet als ADHD of een gedragsprobleem. Samenwerking Geen opmerkingen. Aandacht en tijd Tijd voor regelmatige gesprekjes en contact met het kind. Gebouw / voorzieningen Geen opmerkingen Literatuur / sites www.kenniscentrum-kjp.nl www.sociaalemotioneel.slo.nl www.leraar24.nl/video/1976 (Kind in de klas met een angststoornis) Categorie 12: Kinderen met werkhoudingsproblemen: (faal)angst Omschrijving: Angst is een verzamelbegrip voor een onplezierige gemoedstoestand: je niet op je gemak voelen, onrust en paniek. Er zijn verschillende typen angststoornissen te onderscheiden: Gegeneraliseerde angststoornis: een buitengewone angst en bezorgdheid voor van alles. Separatie-angst, ook wel scheidingsangst genoemd. Sociale angststoornis: angst voor contacten met volwassenen en leeftijdgenoten. Paniekstoornis al dan niet gecombineerd met agorafobie (pleinvrees): onverwacht optreden van heftige angst. Enkelvoudige fobie: een overdreven angst voor een bepaalde situatie (bijvoorbeeld hoogtevrees) of angst voor een bepaald beest of bepaalde verschijning (bijvoorbeeld een spin of een spookverschijning). Faalangst: angst die opkomt wanneer er iets van iemand wordt verwacht. Het kan zijn dat een kind bang is om het lichaam te gebruiken (motorische faalangst), bang is om iets in een groep te doen (verwant aan sociale angst) of dat een kind denkt dat het te dom is om het huiswerk of een proefwerk te maken (cognitieve faalangst). Angst leidt bij kinderen regelmatig tot schoolweigering. Dit is geen aparte stoornis. Angststoornissen komen betrekkelijk vaak voor bij kinderen en jongeren. Volgens onderzoek naar het vóórkomen is dat bij 2% tot 6% het geval. Kinderen en jeugdigen met angststoornissen hebben ook vaak last van een stemmingsstoornis; zij hebben dan vaak sombere gevoelens. De stemmingsstoornis treedt meestal later op in de tijd dan de angststoornis(sen). Angststoornissen komen bij kinderen en jeugdigen veel vaker voor in combinatie met ADHD en gedragsstoornissen dan enige jaren geleden nog werd gedacht. Ondersteuningsbehoefte: Het Het Het Het kind kind kind kind heeft heeft heeft heeft behoefte behoefte behoefte behoefte aan aan aan aan structuur en voorspelbaarheid, naast consequent gedrag. opdrachten op niveau. positieve verwachtingen. Benadruk vooral wat goed gaat. motiverende opdrachten. Leerkrachtvaardigheden: Sociaal angstige kinderen: Hulp aan sociaal angstige kinderen begint met het winnen van hun vertrouwen. Ze moeten uw aanwezigheid en belangstelling als waardevol, natuurlijk en niet te opdringerig ervaren. Dat proces kost tijd en vraagt veel van uw inlevingsvermogen. Creëer in de groep regelmatig situaties waarin u direct contact heeft met het kind. Stel vragen waarvan u weet dat het kind het antwoord weet. Vraag nog niet naar de mening van een kind. Hierdoor kan het kind dichtklappen. Sommige kinderen zijn zo gesloten dat zij alleen maar ja en nee durven te zeggen Laat in kringgesprekken het kind niet als laatste of als eerste aan bod komen. Sla het niet over. Laat merken dat u blij bent met kleine vorderingen. Zorg voor voorspelbaarheid en structuur in de klas. Voorbereiden op veranderingen. Faalangstige kinderen: Maak gebruik van theorieën uit de gedragstherapieën. Het kind belonen voor gedrag dat niet faalangstig is. Stimuleer kleine stapjes in verbeterproces. Leer het kind rationeel te denken. Geef veel informatie over hun werk. Een kind met faalangst heeft veel behoefte aan (zo mogelijk positieve) feedback. Heb positieve verwachtingen ten aanzien van hun werk en spreek dat uit. Zorg voor helderheid en structuur. Door een duidelijke structuur te geven aan een bepaalde situatie, worden faalangstige kinderen minder onzeker. Het kind krijgt daardoor het gevoel dat het meer grip heeft op de situatie. Zorg voor een veilige omgeving. Een veilige omgeving is een omgeving waarin het kind zich geaccepteerd voelt en zichzelf kan zijn met al zijn gevoelens van onzekerheid. Overige aandachtspunten: Angst wordt vaak niet als zodanig herkend bij kinderen, omdat het er vaak uit ziet als ADHD of een gedragsprobleem. Samenwerking: Geen opmerkingen. Aandacht en tijd: Kondig toetsen ruim van te voren aan. Voorkom onnodige angst door onverwachts te toetsen. Leg goed uit wat getoetst gaat worden en hoe (geef voorbeeldvragen). Geef ook voldoende tijd voor een toets. Kijk de toets snel na; dat voorkomt oplopende stress. Bespreek een toets na (zo nodig individueel). Schrijf positieve opmerkingen en aanmoedigingen onder het nagekeken werk. Lees cijfers niet voor in op- of aflopende volgorde. Gebouw/voorzieningen: Geen opmerkingen Literatuur/sites: http://www.kenniscentrum-kjp.nl/ http://sociaalemotioneel.slo.nl/probleem/faalangst/aanpak/ http://www.leraar24.nl/video/1976 M. van der Zalm Grisnich (2009): Je bibbers de baas: faalangsttraining voor kinderen. Houten: Bohn, Stafleu van Loghum. Categorie 13: concentratie Kinderen met werkhoudingsproblemen: onrust en Omschrijving: Er wordt onderscheid gemaakt tussen concentratieproblemen en concentratiestoornissen. Het laatste komt voor bij AD(H)D, ODD en/of CD. De symptomen komen veel overeen, maar de mate en leerbaarheid is verschillend. Verklaringen voor concentratieproblemen kunnen gezocht worden in lichamelijke oorzaken, tekorten/problemen in de voorschoolse periode, een ontoereikend cognitief functioneren, emotionele problemen, motivatie, werkhouding en maatschappelijke ontwikkelingen. Ondersteuningsbehoefte: Deze kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid: - In de ruimte: zo min mogelijk afleidende prikkels; voldoende stimulerende prikkels; een gestructureerde en overzichtelijke werkplek; een juiste stoel- en tafelmaat. - In de tijd: zichtbaarheid van tijd; afwisseling van intensieve/minder intensieve taken. - In activiteit: overzichtelijkheid van taken (gestructureerd); zich verantwoordelijk weten voor een taak; korte, duidelijke en inspirerende instructiemomenten; deze kinderen moeten gestimuleerd worden eerst te denken, dan te vragen; vrije situaties invullen; belonen; uitstapjes en anders dan andere situaties voorbereiden; voorspelbaar en/of consequent handelen. - In sociale situaties: Spreek positief over de kinderen; benoem positief gedrag; beloon direct gewenst gedrag; stel duidelijke regels en afspraken; probeer het kind bewust te maken van zijn gedrag. Leerkrachtvaardigheden: (zie ook ondersteuningsbehoefte) - Deze kinderen vragen om aandacht en erkenning; plan daarom geregeld een gesprekje met hen, zodat ze zich gehoord weten/voelen. - Kinderen met motorische onrust moeten regelmatig gelegenheid krijgen voor een motorische activiteit. Las tussen het werk een pauze in voor een motorische activiteit. Maak ook afspraken met het kind wanneer onrust niet gewenst is. T.a.v. kinderen met concentratieproblemen: - Probeer regelmatig even oogcontact met hen te zoeken. - Geef één opdracht tegelijk. - Geef regelmatig een complimentje na elke (deel-)taak. - Stel korte termijn doelen die bereikbaar zijn. - Geef hen extra verwerkingstijd. - Laat de instructie herhalen door het kind. Overige aandachtspunten: Deze categorie leerlingen kunnen ook benoemd worden als ‘niet taak-gerichte kinderen’. Zie ook kinderen met ADHD. Samenwerking: Geen opmerkingen Aandacht en tijd: Gesprekjes zijn zeer nuttig, maar vragen wel enige tijd. Dit kan ook uitbesteed worden naar bijvoorbeeld de sbd. Toch is het belangrijk dat de leerkracht (die de hele dag met het kind omgaat) eigenaar blijft van het proces. Gebouw/voorzieningen: Een prikkelarme ruimte waar een kind zich kan ‘terugtrekken’. Zie ook de site: www.eigenwerkplekje.nl Literatuur/sites: - Zie ook kinderen met ADHD Kinderen en ….rust, aandacht en concentratie (H. Algra en I. Dolfsma-Troost) Gedragsproblemen van A t/m Z (L. Koning) Categorie 14: Kinderen met werkhoudingsproblemen: motivatie Omschrijving: Bij motivatie gaat het om het al dan niet aanwezig zijn van enthousiasme voor een taak en de bereidheid om zich in te zetten voor de realisatie van vooraf gestelde doelstellingen. Daardoor komt het kind tot zekere activiteiten. Motivatie is een inwendige factor: een innerlijke/persoonlijke) drijfveer om iets te doen of na te streven. Motivatie is van invloed op de initiatie, richting, intensiteit en volharding in het menselijk gedrag. Motivatie ontstaat uit een samenspel tussen de biologische (aangeboren) en cultuurafhankelijke (aangeleerde) eigenschappen van een kind en de omgeving van dat kind. Het al dan niet komen tot leren, werken en presteren hangt voor een belangrijk deel af van de motivatie. Ondersteuningsbehoefte: - Het kind heeft behoefte aan een leerkracht die aansluit bij zijn interesses. - Het kind heeft behoefte aan extra uitleg/bijles. Het kind heeft behoefte aan veiligheid. Het hoogbegaafde kind heeft behoefte aan nieuwe onderwerpen. Het kind heeft behoefte aan uitdaging. Het kind heeft behoefte aan het krijgen van een kans om zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen en zijn eigen oplossing te vinden. - Het kind heeft er behoefte aan om zelf eigenaar te zijn van een taak/opdracht. - Het kind heeft behoefte aan positieve feedback en inspiratie. - Het kind heeft behoefte aan uitdagende activiteiten. - Het kind heeft behoefte aan begrip voor wat ze leren en waarom. - Het kind wil weten waarvoor hij het doet. - Het kind heeft behoefte aan leerkrachten/opvoeders die aansluiten bij zijn interessewereld. Leerkrachtvaardigheden: (Zie ook onder ondersteuningsbehoefte.) - De leerkracht is in staat om overzicht voor zichzelf te scheppen. - De leerkracht heeft zicht op de reden van de opgetreden demotivatie. Kán het kind het wel, maar wíl hij het niet? Of is het een leerling die wel wíl, maar niet kán. Beide groepen hebben eigen aanpak nodig. - De leerkracht gaat in een gesprek met het kind (de klas) na wat de reden is van de demotivatie. - De leerkracht spreekt de kinderen aan op eigen niveau en biedt hulp om te reflecteren op hun eigen gedrag. - De leerkracht heeft oog voor de hoogbegaafde kinderen. Zij kunnen gedemotiveerd worden omdat ze niet genoeg geprikkeld worden. - De leerkracht verliest zich niet in regeltjes. Betuttelen/machtsstrijd aangaan helpt niet. Hij geeft wel duidelijke grenzen aan, en biedt de helpende hand, en coacht. - De leerkracht geeft de kinderen zelf verantwoordelijkheid. Hij geeft keuzemogelijkheden en een gevoel van controle over hun leeruitkomsten. - De leerkracht organiseert succesmomenten. - De leerkracht stelt doelen en maakt de kinderen zelf mede verantwoordelijk voor succes. - De leerkracht laat het kind het nut zien van school en leren. - De leerkracht sluit waar mogelijk aan bij de interesses van de kinderen. (Bijvoorbeeld d.m.v. een werkstuk, een tentoonstelling, een presentatie of een hobby. - De leerkracht is creatief in zijn werkvormen, of sluit aan bij de actualiteit. (www.lenigdenken.com). Overige aandachtspunten: Zorg dat je er niet alleen voor staat. Zo’n groep hangerige leerlingen kan voor jou en de klas een groot ‘energielek’ zijn. Vraag andere docenten of ze ook met deze klas worstelen. Wat helpt bij hen? Betrek ook de intern begeleider en directeur erbij en maak samen een actieplan. Samenwerking: Het werken in kleine heterogene groepjes beïnvloedt de motivatie van kinderen die laag presteren gunstig, bovendien heeft het een positief effect op de leerprestaties. Ook beloningen voor prestaties op groepsniveau geeft kinderen positieve feedback, waardoor de motivatie toeneemt. Ze krijgen meer verantwoordelijkheid over hun leren, wat de motivatie positief beïnvloedt. De kinderen worden immers beloond voor hun individuele inspanning binnen de groep. Het is belangrijk dat binnen de groep geen competitie-sfeer is, maar een coöperatieve sfeer, zodat ieder leert van het samen-werken. Aandacht en tijd: Let op: motivatieproblemen kunnen het gevolg zijn van andere problemen. Denk bijvoorbeeld aan de hoeveelheid werk, de snelheid van de instructie en de tijd waarin men werk moeten afronden. Het moet wel haalbaar zijn voor de kinderen. Ook moet er rekening gehouden worden met individuele verschillen. Een eigen keuze van het kinden bevordert ook hier de motivatie. Gebouw/voorzieningen: Zorg dat de school/klas er opgeruimd en schoon/fris uitziet. Literatuur/sites: Nelleke Bokhove: Motivatie in de klas (Kwintessens) Variatie in werkvormen: www. lenigdenken.com www.motivatieproblemenopschool.nl www.onderwijsmaakjesamen.nl Categorie 15: Kinderen met maatschappelijke problemen Omschrijving: Maatschappelijke problemen is een breed begrip. Deze kinderen ontbreekt het aan zaken die voor veel kinderen vanzelfsprekend zijn. We denken hierbij aan kinderen die opgroeien in een omgeving met geldproblemen, overmatig alcoholgebruik, gescheiden ouders, mishandeling, overlijden van ouders etc. Daarnaast zijn er veel kinderen die opgroeien in pleeggezinnen. De ouder schiet hier vaak als ‘opvoeder’ tekort. De gezinssituatie kan niet de veiligheid bieden die noodzakelijk is voor een goede ontwikkeling. Deze kinderen staan maatschappelijk gezien aan de zijlijn. Samenvattend zou je kunnen zeggen dat deze kinderen niet krijgen waar een kind vanuit zijn kind-zijn om vraagt. Deze kinderen ontbreekt het vaak aan rust, regelmaat en/ of reinheid. Ondersteuningsbehoefte: - Het kind heeft behoefte Het kind heeft behoefte Het kind heeft behoefte Het kind heeft behoefte Het kind heeft behoefte (vertrouwenspersoon). aan aan aan aan aan voorspelbaarheid. begeleiding van een vast persoon binnen de school. warmte en veiligheid. een stabiele omgeving. een luisterend oor, bij voorkeur van een vast persoon Leerkrachtvaardigheden: - De De De De De De leerkracht leerkracht leerkracht leerkracht leerkracht leerkracht kan goed luisteren. kan zijn grenzen duidelijk aangeven. is in staat om emotioneel ‘afstand’ te nemen. moet bijtijds hulp inschakelen. gaat niet mee in de emotie. is een ‘stabiele factor’ voor dit kind. Overige aandachtspunten: - In het VO zijn vertrouwenspersonen aangesteld. Zij zijn hiervoor opgeleid. Dit is ook in het basisonderwijs aan te bevelen. Samenwerking: - School Maatschappelijk Werk - Bureau Jeugdzorg - SGJ, Eleos etc. Aandacht en tijd: - Deze kinderen vragen met name regelmaat in aandacht en tijd. Daarnaast moet de leerlingen merken dat je zijn ‘probleem’ ziet. Soms moet je dit benoemen. Gebouw/voorzieningen: - Een ruimte waar vertrouwelijke gesprekken kunnen plaatsvinden. - Een ruimte waar het kind zich kan terugtrekken (time-outvoorziening). Literatuur/sites: www.kinderhulp.nl www.bureaujeugdzorg.info/ Categorie 16: Kinderen met rekenproblemen - dyscalculie Omschrijving: Het gaat hier om een rekenstoornis waarbij het rekenniveau aanzienlijk ligt onder het niveau dat hoort bij de leeftijd, de intellectuele ontwikkeling en de bij de leeftijd passende opleiding. Dit heeft een significante invloed op de schoolresultaten of dagelijkse bezigheden waarbij rekenvaardigheid nodig is. De volgende kenmerken gelden: het kind… - blijft achter met rekenen t.o.v. zijn andere schoolresultaten; - komt niet op gang met de automatisering (problemen met tellen, cijferreeksen, breuken, waarde van de getallen, verbanden tussen de getallen); - gebruikt simpele procedures (het blijft bijv. met zijn vingers tellen); - maakt fouten in een stapsgewijze aanpak; - heeft problemen met de volgorde van te nemen stappen bij het aanbieden van een bepaalde strategie; - heeft problemen met ruimtelijke oriëntatie en ruimtelijk inzicht (links/rechts, lezen en interpreteren van kaarten en tabellen; - kan sommen niet goed onder elkaar zetten; - heeft moeite met de plaats van het getal, afkeer van strategiespelletjes en speelgoed); - heeft vaak een minder gestructureerd lange termijn geheugen en heeft vaak een minder goed werkend korte termijn geheugen; - heeft problemen met het vasthouden van instructie (het geleerde wordt weer vergeten, of beklijft niet; - heeft problemen om de essentie van de opdracht te doorzien; - heeft moeite om eigen werk te controleren en te reflecteren op eigen werk; - kan emotionele problemen hebben, zoals faalangst/frustraties; - heeft een passieve of impulsieve aanpak/gedrag; er kunnen werkhoudingsproblemen ontstaan. Ondersteuningsbehoefte: - Het kind heeft behoefte aan veel extra oefening en herhaling vanwege de moeite met automatiseren (bv. tafels en vermenigvuldiging). Het kind moet niet te veel informatie overschrijven van bord of leerboek. Het kind is gebaat bij voorbedrukte rekenbladen, het inoefenen van deelvaardig-heden en automatiseringsoefeningen. Het kind heeft behoefte aan handige oplossingen. Het kind heeft behoefte aan het gebruik van telstrategieën. Het kind heeft behoefte aan extra tijd of minder stof. Het kind heeft behoefte het duidelijk aangeven van de noodzaak van strategieverandering (bijv. rood voor plussommen en blauw voor minsommen). Het kind heeft behoefte aan mondelinge uitleg en/of overhoring. Het kind heeft behoefte aan het leren omgaan met een rekenmachine. Sta het gebruik hiervan toe. Leerkrachtvaardigheden: - - De leerkracht geeft bondige adviezen en een sturende instructie (hij laat zien hoe materiaal gestructureerd kan worden, opdat het probleem makkelijker kan worden opgelost). De leerkracht biedt gestructureerd onderwijs aan. De leerkracht werkt met meerdere oplossingsstrategieën (bv. zowel verbaal als op handelingsniveau). De leerkracht biedt opgaven stap voor stap aan. De leerkracht besteedt aandacht aan emotionele ondersteuning. De leerkracht stimuleert de denkvaardigheid van de kinderen en laat ze met elkaar praten over hoe ze iets oplossen. De leerkracht werkt aan het zelfvertrouwen van het kind. Overige aandachtspunten: Als er bij een kind sprake is van een zintuigelijk defect, zijn de rekenproblemen ernstiger dan die welke hier gewoonlijk bij horen. Ook hier kan dus sprake zijn van co-morbiditeit (het zich voordoen van meer dan één stoornis). Er doen zich ernstige en hardnekkige reken/wiskunde-problemen voor. Deze zijn in principe te begeleiden binnen de school, maar daarbij is mogelijk externe ondersteuning gewenst. De specifieke onderwijsbehoeften op het gebied van rekenen/wiskunde zijn structureel. Samenwerking: De leerkracht kan bij het begeleiden van individuele leerlingen die óf ernstige óf ernstige en hardnekkige reken/wiskunde-problemen ervaren ondersteuning op maat ontvangen van: - de rekenexpert binnen de school - externe deskundigen Aandacht en tijd: De begeleiding van deze kinderen kost veel tijd. De leerkracht geeft het kind specifiek op hem afgestemde begeleiding o.b.v. individuele handelingsplannen. Gebouw/voorzieningen: Bied veel/gevarieerde materialen aan, passend bij de opdracht. Literatuur/sites: Relevante informatie (website, filmpjes, literatuur): www.dyscalculie.org protocol Ernstige Reken- Wiskundeproblemen en Dyscalculie, mei 2011 www.rekenstoornis.nl Rekenhulp voor kleuters (Van Luit & Van der Rijt, 1995) Speciaal rekenhulpprogramma vermenigvuldigen en verdelen (Van Luit, Kaskens & van der Krol) De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief Categorie 17: Kinderen met lees- en spellingproblemen - dyslexie Omschrijving: Dyslexie is een leesstoornis waarbij het leesniveau aanzienlijk onder het niveau ligt dat je verwacht bij de leeftijd, de intellectuele ontwikkeling en de opleiding van het kind. Dyslexie heeft een significante invloed op de schoolresultaten of die dagelijkse bezigheden waarvoor leesvaardigheid nodig is. Het technisch lezen en/of spelling en het zelf schrijven gaat veel moeizamer dan de andere onderwijsvakken (automatiseringsprobleem op deze deelgebieden). Ook is er sprake van een lage leessnelheid. Bij dyslexie zijn er problemen met het begrijpen van de tekst, als deze zelf wordt gelezen. Daarnaast zijn er problemen met correct lezen (woorden worden weggelaten, letters worden omgedraaid; de betekenis van hetgeen is gelezen wordt vervormd). Vaak zijn er problemen met spelling (het spellen is fonetisch en inconsequent), soms zijn er ook problemen met grammatica. Dyslectische kinderen hebben vaak een tragere verwerking van klanken bij het spreken en kunnen een wisselend of onleesbaar handschrift hebben. Ze verwisselen vaak rechts en links en hebben moeite om hun aandacht te richten. Kinderen met dyslexie kunnen gefrustreerd of emotioneel raken over school/lezen/toetsen. Ondersteuningsbehoeften - Het kind heeft behoefte aan extra tijd bij lezen. Het kind heeft behoefte aan extra inoefening bij dictees. Het kind heeft behoefte aan stimulering van het klankaspect van taal. Het kind heeft behoefte aan hulp bij het corrigeren van eigen werk. (Laat het kind niet zelf zijn taalwerk corrigeren.) Leerkrachtvaardigheden - De leerkracht laat soms een andere leerling de tekst of opdracht voorlezen. De leerkracht laat het kind beschikbare software en hardware gebruiken. De leerkracht laat het kind met spellingscorrectie werken. De leerkracht praat en schrijft duidelijk. De leerkracht laat het het kind niet te veel van het bord overschrijven. (Geef kopieën.) De leerkracht observeert de leerontwikkeling op het gebied van lezen en spelling. De leerkracht leert geheugensteuntjes aan om nieuwe afspraken te onthouden. De leerkracht maakt gebruik van kleine tussenstapjes. De leerkracht kijkt door spellingsfouten heen naar de kwaliteit van de taal. De leerkracht gebruikt dyslexie-vriendelijk lettertypes zoals Comic sans, Times New Roman, Verdana. De leerkracht rekent taalfouten en spellingsfouten niet aan bij andere vakken. De leerkracht laat het kind werkstukken mondeling toelichten. De leerkracht staat extra gebruik van beeldmateriaal toe. Overige aandachtspunten Als er sprake is van een zintuigelijk defect, zijn de leesproblemen ernstiger. Dyslexie gaat dikwijls gepaard met andere stoornissen zoals aandachtstoornissen, motorische stoornissen of spraak/taalstoornissen. In de kleutertijd heeft het kind moeite met het onthouden van versjes, met rijm, het aanleren van de kleuren, links/rechts en het heeft een algemeen zwak taalniveau. In groep 3 valt het kind met dyslexie op als spellende of radende lezer. Het kind heeft moeite met verbale informatie en de verschillen tussen m/n, t/k, ba/da. Het ziet geen verschil tussen p/q en b/d en heeft moeite met reeksen zoals tafels. Ook heeft het moeite met het onthouden van woordcombinaties, uitdrukkingen en gezegdes. Samenwerking Indien mogelijk kan er gewerkt worden met een leesmaatje (werken in duo’s). De ouders zijn een belangrijke partner in het helpen van deze leerlingen. Gebouw/voorzieningen Ondersteunende computersoftware en/of hulpmiddelen. Zie ook: www.lexima.nl Literatuur/sites: www.masterplandyslexie.nl Diverse protocollen leesproblemen en dyslexie www.expertisecentrumnederlands.nl www.steunpuntdyslexie.nl www.dyslexie.nl www.stichtingdyslexienederland.nl www.dedicon.nl (voorheen Federatie Nederlandse Blindenbibliotheken, voor het bestellen van aangepaste leermiddelen) De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief Categorie 18: Hoogbegaafde kinderen (w.o. gedragsproblemen) Omschrijving: De grens van hoogbegaafdheid wordt verschillend getrokken. Een totaal-IQ van >130 wordt veel gebruikt. Deze leerlingen hebben een voorkeur voor zelfstandig werken, en vinden samenwerken met leerlingen met een gewoon IQ niet prettig. Vaak streven ze naar een zekere perfectie en leggen zichzelf hoge persoonlijke normen op. Daarmee ligt het gevaar van faalangst op de loer. Het komt regelmatig voor dat ze zeer specifieke interesses hebben (ruimtevaart). Ze beschikken over een grote algemene kennis en een uitgebreide woordenschat. Verbaal zijn ze sterk; soms komt hun verbale of schriftelijke uitdrukkingswijze wat chaotisch over voor een ander door de grote gedachten-sprongen en gelegde verbanden. Ze redeneren veel op een hoog abstractieniveau. Ook is het creatief denken rijk ontwikkeld. Kenmerken van hoogbegaafhet kinden zijn: 1. Hoge intelligentie 2. Vroege ontwikkeling 3. Uitblinken op één of meerdere gebieden 4. Gemakkelijk kunnen leren 5. Goed leggen van (causale) verbanden 6. Het makkelijk kunnen analyseren van problemen 7. Het maken van grote denksprongen 8. Voorkeur voor abstractie 9. Hoge mate van zelfstandigheid 10. Brede of juist specifieke interesse/ hoge motivatie/ veel energie 11. Creatief/ origineel 12. Perfectionistisch 13. Apart gevoel voor humor 14. Hoge mate van concentratie Ondersteuningsbehoefte: - Het kind heeft doorgaans minder behoefte aan instructie; het kan echter een valkuil zijn dat deze leerlingen geen instructie nodig hebben en ‘het wel snappen’. Hetzelfde geldt voor oefentijd; te veel oefenen werkt demotiverend. Ook hier dezelfde valkuil. Het kind heeft behoefte aan uitdaging c.q. uitdagende taken. Het kind heeft behoefte aan een gedifferentieerd aanbod. Leerkrachtvaardigheden: - De leerkracht is alert op hoogbegaafde kinderen in zijn groep De leerkracht signaleert tijdig eventueel onderpresteren. De leerkracht past het onderwijs aan op de leerstijl van deze leerling. De leerkracht speelt in op de specifieke mogelijkheden en de creativiteit van de individuele leerling. De leerkracht erkent ongelijkheid; en schept een goed/positief pedagogisch klimaat. De leerkracht zorgt voor stimulerende, verrijkende (extra) opdrachten (bijvoorbeeld filosofie, informatiekunde, etc.) Overige aandachtspunten: Wees alert op de sociaal-emotionele ontwikkeling. Het Zwols Model is een differentiatie-model waarbij ook veel aandacht wordt gegeven aan (hoog)begaafhet kinden. We verwijzen daarom naar deze map, het vijfde niveau. Hierin wordt uitgebreid geschreven over deze leerlingen en de voor hen benodigde aanpak. Samenwerking: Het is goed om hen om te laten gaan met gelijkgestemden; een verrijkingsgroepje is een goede gelegenheid hiervoor. Ook is intensief contact met de ouders zeer nuttig. Aandacht en tijd: Structureel aandacht voor instructie en evaluatie bij de hun gegeven verrijkingsstof. Gebouw/voorzieningen: Bij bepaalde opdrachten moet er aparte ruimte voor deze leerlingen zijn. Literatuur/sites: ‘Omgaan met (hoog)begaafde kinderen’ , ISBN: 90-5574-274-0 ‘Hoogbegaafhet kinden’ , ISBN: 90-5352-279-4 ‘Misdiagnose van hoogbegaafden’ (Handreiking voor passende 9789023250333 www.matildafonds.nl www.hoogbegaafdheid.slo.nl www.talentstimuleren.nl/thema/begaafdheid hulp) , ISBN