Categorie 1: Kinderen met een visuele beperking Omschrijving: Er

advertisement
Categorie 1: Kinderen met een visuele beperking
Omschrijving:
Er zijn 350.000 blinde en slechtziende mensen; het aantal neemt toe door vergrijzing en
diabetes. Er is verschil in gradatie:
- Matige visusdaling: een gezichtsvermindering tot 30-10%
- Ernstige visusdaling: een gezichtsvermindering tot 10-5%
- Zeer ernstige visusdaling: een gezichtsvermindering tot 4-2%
Als een kind minder dan 10% ziet, wordt hij blind genoemd. (Sommigen hanteren een grens
van 5%). Kinderen die blind zijn, kunnen vaak nog wel het verschil zien tussen licht en
donker. Bij een gezichtsvermindering tot 30% kan een bril nog voldoende corrigerend
fungeren; van 30-10% spreekt men van slechtziende kinderen. Het zeer slechtziende kind
kan zich de ziende wereld niet (volledig) eigen maken. Hij kan daardoor niet volledig
participeren in het onderwijsleerproces. Daarnaast speelt ook de sociaal-emotionele
component een rol. Er is veelal een beperkt voorstellingsvermogen bij abstracte begrippen,
en er bestaat het verschijnsel van ‘lege’ taal (ongevulde begrippen).
Ondersteuningsbehoefte:
- Het kind heeft veel behoefte aan concreet materiaal.
- Het onderwijs dient ook gericht te zijn op maatschappelijke participatie: zelfstandigheid,
zelfredzaamheid en de sociale component.
- Het kind heeft behoefte aan betekenisvol onderwijs.
- Het kind heeft behoefte aan concreet, werkelijkheidsgetrouw materiaal en een
werkelijkheidsgetrouwe situatie.
- Het kind heeft behoefte aan passende optische (brillen en kijkers), vergrotingen,
digitale hulpmiddelen en hulpmiddelen/ aanpassingen bij het bewegingsonderwijs.
- Het kind heeft behoefte aan contrastvergrotende maatregelen (licht).
- Het kind heeft behoefte aan een voorspelbare, geordende, rijke leeromgeving.
- Het kind heeft behoefte aan de versterking van compenserende vaardigheden.
- Het kind heeft behoeft een vaste plaats voor in de klas.
- Het kind heeft behoefte aan extra tijd, bijvoorbeeld om iets te bekijken, of tactiel te
verkennen.
- Het kind heeft behoefte aan ondersteuning in het leggen en onderhouden van contacten
met leeftijdsgenoten.
- Het kind heeft behoefte aan ‘ondertiteling’ van interacties in de klas, zodat hij begrijpt
wat er op afstand gebeurt.
Leerkrachtvaardigheden:
-
De leerkracht kan beschrijvend en beeldend uitleggen.
De leerkracht kan de transfer abstract - concreet maken.
De leerkracht is in zijn gedrag voorspelbaar.
De leerkracht kan adaptief en uitdagend onderwijzen.
De leerkracht kan de juiste ondersteuning geven.
De leerkracht kan divergent differentiëren naar de individuele leerbehoefte.
De leerkracht kan de wereld dicht bij het kind brengen, d.w.z. instructie en materialen
dicht bij het kind aanbieden.
Overige aandachtspunten:
Ongeveer 25% van de kinderen met een visuele beperking bezoekt de cluster 1 school. De
rest (voornamelijk slechtziende kinderen) volgt thuisnabij onderwijs met hulp vanuit de
cluster 1 school. Blinde kinderen volgen veelal het onderwijs in een cluster 1 voorziening (in
dat geval meestal in combinatie met een andere beperking).
Het is belangrijk om te weten dat onderwijstaken zoals lezen en het opzoeken van
informatie veel tijd en energie vragen van iemand die een visuele beperking heeft. Deze
kinderen hebben daarom recht op extra tijd bij alle toetsen.
Samenwerking:


Indien mogelijk een maatje naast het kind (herhalen van instructie, bijwijzen bij
klassikale instructie, bij klassikaal lezen, enz.). Kinderen moeten wel zoveel mogelijk
zelfstandig doen. Bij nieuwe situaties is dit wel een goede oplossing.
Samenwerken met de ambulant begeleider van cluster 1.
Aandacht en tijd:


Intensieve aandacht en instructie, evenals extra oefen- en verwerkingstijd.
Ondersteuning door een ambulant begeleider uit Cluster 1 is gewenst/noodzakelijk.
Gebouw/voorzieningen:
- Het gebouw moet obstakelvrij zijn.
- Markeer glazen deuren.
- Trappen en afstapjes gemarkeerd met contrasterende kleuren, indien lichtperceptie
aanwezig zijn.
- Optimale verlichting, indien lichtperceptie aanwezig zijn.
- De mogelijkheid om direct zonlicht uit de klas te weren.
- Aangepaste optische en digitale voorzieningen.
- Een ‘vaste’ inrichting op het plein.
Literatuur/sites:
www.visio.org
www.bartimeus.nl
www.dedicon.nl
Categorie 2: Kinderen met een auditieve beperking
Omschrijving:
Het betreft kinderen die permanent slechthorend of doof zijn en gehoorapparaten of een CI
(= cochleair implantaat) dragen vanwege een gehoorverlies. De oorzaak en de ernst van het
gehoorverlies kunnen verschillen. Apparatuur kan het gehoorverlies nooit volledig
compenseren. Ze horen geluiden en spraak niet alleen zachter maar ook anders. Ze moeten
zich inspannen om te luisteren, het vraagt veel concentratie. In een rustige situatie komen
ze dan vaak nog wel tot redelijk goed spraak-verstaan in combinatie met spraak-afzien,
maar in een meer rumoerige situatie is dat vaak heel moeilijk voor ze en missen ze veel
informatie. Incidenteel leren is over het algemeen niet mogelijk. Dit heeft gevolgen voor de
spraak- taalontwikkeling, voor het leerproces en voor de sociaal-emotionele ontwikkeling.
Ondersteuningsbehoefte:



Het kind heeft behoefte aan ondersteuning bij zijn communicatieve redzaamheid:
o optimaliseren van voorwaarden voor het goed verstaan en begrijpen van de
instructie, van wat er wordt gezegd: o.a. door visuele ondersteuning, extra
afstemming tussen leerkracht en leerling, meer tijd voor informatieverwerking;
o optimaliseren van mondelinge taalvaardigheid: verstaanbaarheid, woordenschat,
zinsvorming/grammatica, verhaalopbouw, begrip van figuurlijk taalgebruik, grapjes
o aandacht voor verbale weerbaarheid, o.a. in conflicten;
o omgaan met apparatuur begeleiden.
Het kind heeft behoefte aan het stimuleren van de sociaal-emotionele ontwikkeling:
o interactie/contact met klasgenoten(samenspelen, samenwerken);
o omgaan met en uiten van gevoelens;
o hulp bij ontwikkelen positief zelfbeeld en ondersteuning bieden bij het omgaan met
de beperking, o.a. assertiviteit in vragen om herhaling en uitleg.
Het kind heeft behoefte aan het optimaliseren van leermogelijkheden:
o instructie in een rustige setting geven, evt. herhaalde en/of verlengde instructie
geven;
o pre-teaching bij verhalen, van klassikale instructielessen, bij zaakvakken, en
dergelijke;
o extra oefening en herhaling bieden in een rustige omgeving;
o aandacht voor leren lezen, begrijpend lezen, spelling, en taal-gerelateerde vakken,
Engels.
Leerkrachtvaardigheden:










De leerkracht trekt voordat de instructie begint de aandacht. (Hij noemt bijv. de naam of
geeft een attentiesignaal.)
De leerkracht geeft korte en duidelijke instructie, waarbij zoveel mogelijk visuele
ondersteuning wordt geboden: software, ondersteunende gebaren, tekenen / verbeelden
/ pictogrammen.
De leerkracht werkt zoveel mogelijk met concreet materiaal. Hij controleert extra of het
kind het begrijpt.
De leerkracht spreekt rustig en duidelijk en kijkt het kind aan. Tijdens het spreken staat
hij stil. Hij gebruikt lichaamstaal en spreekt/schrijft niet tegelijkertijd.
De leerkracht noemt bij kring-/klassengesprekken de naam van degene die de beurt
krijgt, hij vat kort samen of herhaalt wat is gezegd door klasgenoten.
De leerkracht zorgt voor een rustige werk-/leeromgeving. (Minder/geen omgevingslawaai)
De leerkracht schept mogelijkheden voor betekenisvolle contacten met klasgenoten, juist
ook in informele situaties (op de gang, op het plein, enz.)
De leerkracht geeft regelmatig positieve feedback.
De leerkracht biedt structuur: hij werkt overzichtelijk, zorgt voor een voorspelbare
omgeving en vertoont voorspelbaar gedrag.
De leerkracht is bereid om apparatuur te dragen en te gebruiken of een gebaren/schrijftolk in de klas te ontvangen bij zwaarder beperkte leerlingen.
Overige aandachtspunten:


Kinderen met gehoorproblemen kunnen ook problemen hebben met het
evenwichtsorgaan.
Door de extra inspanning die kinderen met gehoorproblemen moeten leveren om alles te
kunnen volgen, zijn ze eerder vermoeid. Zorg voor afwisseling van de activiteiten.
Samenwerking:


Indien mogelijk een maatje naast het kind (herhalen van instructie, bijwijzen bij
klassikale instructie, bij klassikaal lezen, enz.).
Samenwerken met de ambulant begeleider van cluster 2.
Aandacht en tijd:


Intensieve aandacht en instructie, evenals extra oefen- en verwerkingstijd.
Ondersteuning door een ambulant begeleider uit Cluster 2 is gewenst/noodzakelijk.
Gebouw/voorzieningen:


Om stoorgeluiden te vermijden:
o De ligging van het lokaal is belangrijk: liever niet aan het (kleuter-)plein of langs
een drukke straat.
o Zorg voor een goede akoestiek in het lokaal (vloerbedekking, gordijnen, open
kasten, prikborden langs de achterwand, viltjes onder de stoelen, enz.).
Zoemgeluiden van ventilatie, beamer en/of computers zoveel mogelijk vermijden.
Literatuur/sites:







www.kentalis.nl
www.auris.nl
www.signaleraar.nl
http://speciaalonderwijs.kennisnet.nl/zoekenindeorthotheek/handicaps/gehoor
http://www.educatie.onderzoek.hu.nl/Data/Lectoraten/~/media/KENNISCENTRA/Doc
uments/FE/Lectoraat%20Dovenstudies/Slechthorendheid%20op%20de%20basisschool
%20LDS%202010.ashx
brochure: ‘Een slechthorenhet kind in het reguliere onderwijs’, Fenac (www.fenac.nl)
verdere informatie via de ambulante begeleider te verkrijgen
Categorie 3: Kinderen met een communicatieve beperking (w.o. ESM)
Omschrijving:
Het kind heeft een informatieverwerkingsprobleem. Hij kan zich dan ook de wereld van
communicatie niet (volledig) eigen maken. Hij kan daarom niet volledig participeren. Er is
ook een sociaal-emotionele component aanwezig. Deze beperking komt veelal minder
duidelijk naar voren. Het kind kan als gevolg hiervan een probleem ontwikkelen, zoals
frustratie, faalangst, teruggetrokkenheid en onzekerheid.
Spraak- en taalproblemen kunnen veel oorzaken hebben. Voorbeelden zijn: motorische
vaardigheid, erfelijkheid en neurologische processen. Deze spelen een rol bij de
ontwikkeling van spraak en taal. Vaak kan de oorzaak van een spraak- of taalprobleem niet
eenvoudig aangetoond worden. De oorzaak is niet toe te schrijven aan een laag IQ.
Behandeling van spraak- en taalproblemen leidt in veel gevallen tot een betere
communicatie. De kans op succes wordt groter als de problemen op jonge leeftijd worden
onderkend en behandeld.
Ondersteuningsbehoefte:





Het kind heeft behoefte aan een duidelijke, korte instructie, waar nodig herhaald.
Het kind heeft behoefte aan visuele ondersteuning en concreet lesmateriaal.
Het kind heeft behoefte aan een plek in de klas dicht bij de leerkracht.
Het kind heeft behoefte aan extra ondersteuning bij het ontwikkelen van de
communicatieve en sociale vaardigheden, het ontwikkelen van de woordenschat,
leesbegrip, figuurlijk taalgebruik, stelvaardigheden, zinsbouw- en grammatica en
uitdrukking van emoties.
Het kind heeft behoefte aan extra ondersteuning bij zelfreflectie.
Leerkrachtvaardigheden:






De leerkracht is extra alert op de ondersteuningsbehoefte van het kind, omdat deze
vaak door het kind niet goed aangegeven kan worden.
De leerkracht checkt of het kind de opdrachten begrijpt.
De leerkracht zorgt voor beeldmateriaal.
De leerkracht zorgt voor eenduidige termen.
De leerkracht zorgt ervoor dat de groep op de hoogte is en begrip heeft voor wat ESM
voor het kind inhoudt.
De leerkracht heeft begrip en oog voor de problematiek van het kind.
Overige aandachtspunten:


Kinderen met Ernstige Spraak/taal Moeilijkheden (ESM) hebben moeite om de
belevingswereld en communicatie tussen medeleerlingen te begrijpen, hierdoor is sociale
isolatie een risico.
Kinderen met ESM hebben regelmatig ook een stoornis in het autismespectrum.
Samenwerking:
Indien mogelijk een maatje. Regelmatig wisselen met maatjes.
Aandacht en tijd:
Extra instructie is noodzakelijk.
Gebouw/voorzieningen:
Geen opmerkingen.
Literatuur/sites:
www.kentalis.nl;
www.kletsniet.nl
www.foss-info.nl
http:www.simea.nl/vhz/artikelen/2010/2010-3-artikel-1.pdf
www.auris.nl
Categorie 4: Kinderen met een verstandelijke beperking – w.o. Down
Omschrijving:
Zwakbegaafdheid (70<IQ<90):
Lichte belemmering van de ontwikkeling op verschillende niveaus (intellectueel, emotioneel,
sociaal, motorisch), maar op school het meest zichtbaar in het achterblijven van de opname
en verwerking van de lesstof; minder snel beklijven van informatie, een onder gemiddeld
begripsniveau en een vertraagde informatieverwerkingssnelheid. Het leerrendement is ca.
75%. Er is ook sprake van een onder gemiddeld vermogen tot reflecteren op eigen gedrag en
dat van een ander. Sociaal inzicht en leerbaarheid is licht belemmerd en leidt, samen met
een beperktere emotionele inhibitie (remming), vaker tot conflicten. Onder gemiddelde
zelfredzaamheid.
Licht verstandelijke beperking (50<IQ<70):
Idem als hierboven, maar op alle gebieden een sterkere belemmering en een
disharmonischer ontwikkelingsprofiel, resulterend in een leerrendement van ca. 50%, maar
met een grotere spreiding over de vakgebieden.
Vormgeven van relaties en vriendschappen is sterker beperkt, waardoor de sociale en
maatschappelijke wereld is verkleind (isolatie is een groot risico), met psychische
problemen als gevolg.
Ondersteuningsbehoefte:
Zwakbegaafdheid (70<IQ<90):
- Het kind heeft behoefte aan meer instructie- en verwerkingstijd
- Het kind heeft behoefte aan herhaling en uitleg.
- Het kind heeft grotere behoefte aan het concreet en praktisch maken van de lesstof,
eenduidigheid en kortere, minder samengestelde boodschappen.
- Het kind heeft behoefte aan visuele ondersteuning van de communicatie.
- Overschatting is een risico.
- Het kind heeft behoefte aan heldere omgangsregels
- Het kind heeft behoefte aan externe sturing en toelichting op het eigen gedrag en dat
van de ander.
- Het kind heeft behoefte aan meer en explicieter oefenen van sociale vaardigheden en
redzaamheid.
Licht verstandelijke beperking (50<IQ<70):
- Idem als hierboven, maar met een sterkere behoefte op alle gebieden.
- Het kind wordt snel overschat, door verbale aanpassing.
- De focus van het onderwijs verschuift naar het vergroten van de sociale en praktische
zelfredzaamheid en toepasbaarheid van de verworven kennis en vaardigheden.
- Het kind heeft behoefte aan trainen, inslijpen en toepassen van de lesinhoud, met een
minimale gerichtheid op begrip en inzicht.
- Het kind heeft behoefte aan begrenzing van zichzelf.
- Het kind heeft behoefte aan hulp bij het zoeken naar voorkeur en toekomstbeeld.
Leerkrachtvaardigheden:
Aanpassen c.q. verlagen van aanspreekniveau (en hier soepel en snel in kunnen wisselen);
korte, bondige uitleg en extra controleren op begrip bij het kind. Geduld. Het kind leert
langzamer en heeft meer herhaling nodig. Besef dat dit geen onwil is, maar onkunde.
Lesstof concreet kunnen maken; abstractieniveau kunnen verlagen en lesstof in kleinere
deelstappen kunnen opdelen.
Hoe lager het niveau, hoe meer een leerkracht met een disharmonisch leer- en
ontwikkelingsprofiel moet kunnen omgaan. Progressie op het ene gebied, betekent niet
automatisch ook vooruitgang op het andere.
Isolatie van het kind is een risico; de leerkracht moet het kind betrekken in het
klassenproces én het kind kunnen begeleiden in de groep.
Overige aandachtspunten:
Co-morbiditeit met ADHD en ASS is erg groot. Dit leidt sneller tot gedragsproblemen en een
disharmonisch vaardigheids- en ontwikkelingsprofiel.
De elementen om het ontwikkelperspectief voor een kind te kunnen opstellen vanuit de
ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de
link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
Samenwerking:
Indien mogelijk een maatje. Misschien ook wisselen van
verantwoordelijkheid erg groot kan zijn (of voelen).
Regelmatige afstemming met alle betrokkenen.
De Stichting Downsyndroom en/of Cluster 3 bieden ondersteuning.
maatjes,
omdat
de
Aandacht en tijd:
Intensieve aandacht en instructie, evenals extra oefen- en verwerkingstijd.
Leerlingen met het downsyndroom
Extra hulp van onderwijsassistent voor aanbieden in 1 op 1 situaties, voor begeleiding bij
gym/buitenspelen, voor hulp bij aan-uitkleden, voor eventuele persoonlijke verzorging.
Gebouw / voorzieningen:
Indien nodig een veilig afgebakende speelruimte, en zo nodig een aparte plaats voor
persoonlijke verzorging en passend meubilair.
Literatuur/sites:
‘Kleine
Stapjes’
een
early
intervention-programma
ontwikkelingsachterstand. ISBN 9075704070.
Stichting Downsyndroom (SDS) [email protected]
www.verstandelijkbeperkt.nl
www.verstandelijk-gehandicapten.startkabel.nl
voor
kinderen
met
Categorie 5: Kinderen met een lichamelijke beperking (w.o. Mytyl)
Omschrijving:
De kenmerken van kinderen met een lichamelijke beperking zijn zeer divers. Veel van deze
kinderen zijn goed of redelijk in staat om een onafhankelijk en actief leven te leiden. Bij
anderen is er echter sprake van problemen c.q. belemmeringen, zoals bijvoorbeeld:
- beperkt spraak- of communicatievermogen;
- problemen met de basismobiliteit (zitten, lopen, bewegen);
- de behoefte aan hulp bij dagelijkse activiteiten (eten, wassen, aankleden, toiletgang);
- de neiging om vaardigheden die enige tijd niet worden gebruikt te verleren;
- gedragsproblemen, zoals agressiviteit.
Ondersteuningsbehoefte:
De onderwijsbehoeften moeten, afhankelijk van de beperking, voor ieder individu apart
worden bepaald. In zijn algemeenheid is te denken aan de ontwikkeling van sociale
vaardigheden, taal, functionele vaardigheden (dat wil zeggen: vaardigheden ter bevordering
van de zelfstandigheid) e.d.
Leerkrachtvaardigheden:
-
De leerkracht heeft oog voor en werkt aan optimale integratie met niet-gehandicapte
leeftijdgenoten.
De leerkracht treft in de klas speciale regelingen, zoals bijvoorbeeld aanpassingen aan
stoel/tafel van het kind, het toe (laten) dienen van medicijnen, en het (doen) geven van
persoonlijke verzorging en eventueel een speciaal dieet.
Overige aandachtspunten:
Ook bij/na tijdelijke afwezigheid van het kind wordt de doorgaande ontwikkelingslijn in het
oog gehouden, en de essentiële leervaardigheden daarvoor aangeboden.
Samenwerking:
Indien mogelijk wordt gebruik gemaakt van een maatje.
Aandacht en tijd:
Een goede afstemming qua belasting en belastbaarheid is noodzakelijk. Het verdient
aanbeveling om tijdens de gymlessen zoveel mogelijk te integreren. Waar dat echt nodig is
wordt bewust en gericht gecompenseerd en gedispenseerd.
Gebouw/voorzieningen:
Het gebouw is in voorkomende gevallen rolstoeltoegankelijk. Ook is er een gehandicaptentoilet aanwezig, en soms een natte cel. Op het schoolterrein en het aansluitende
straatterrein zijn soms aanpassingen nodig (trottoir).
Behalve aangepaste middelen kan er soms sprake zijn van speciale apparatuur, die nodig is
om het functioneren van het kind te vergemakkelijken. Hierbij kan gedacht worden aan
bijvoorbeeld computers, alternatieve communicatiesystemen, communicatiekaarten, en
aangepaste bedieningsinstrumenten waarmee leerlingen met ernstige handicaps kunnen
deelnemen in een geïntegreerde omgeving.
Literatuur/sites:
www.bosk.nl;
www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
Categorie 6: Leerlingen met epilepsie
Omschrijving:
Epilepsie is een aandoening die zich uit in de vorm van aanvallen. Aanvallen ontstaan door
een plotselinge, tijdelijke verstoring van de elektrische prikkeloverdracht in de hersenen.
Aanvallen verschillen van persoon tot persoon. Dat komt doordat er vele verschillende
oorzaken zijn voor epilepsie. Die oorzaken bepalen de soort aanvallen en hoe vaak de
aanvallen voorkomen. Een aanval kan zich op verschillende manieren uiten. Dit is
afhankelijk van het gebied van de hersenen waar op dat moment de overmatige ontlading
plaatsvindt en hoe groot dat gebied is. Iemand kan vallen, schokken, vreemde bewegingen
maken, iets vreemds ruiken of even afwezig zijn (absences). Er zijn veel verschillende
soorten epileptische aanvallen. Wanneer er geen aanval is, functioneren de hersenen van
iemand met epilepsie meestal net zoals die van ieder ander. Er is dan niets aan hem of haar
te merken.
Epilepsie is primair een functiestoornis van de hersenen. Dat kan betekenen dat de
hersenen soms minder goed functioneren. Wanneer er leerproblemen optreden (alhoewel dit
weinig voorkomt), zijn die vooral het gevolg van:
 Geheugenstoornissen (waardoor er minder leerrendement is).
 Aandachtsstoornissen (vooral 'minder alert zijn').
 Tempostoornissen (trager reageren en trager opnemen van informatie).
Ondersteuningsbehoefte:



Een kind met epilepsie is niet gebaat bij een uitzonderingspositie.
Vaak heeft epilepsie geen gevolg op het leervermogen van het kind.
De groep heeft behoefte aan enige kennis van de (bij dit kind) concrete verschijningsvorm van epilepsie. Bij vóórkomende absences of aanvallen moet de groep op de hoogte
zijn van de verschijnselen. Laat zo mogelijk het kind zelf uitleg geven.
Leerkrachtvaardigheden:









De leerkracht zorgt tijdens gymmen/sportactiviteiten voor een geleidelijke overgang van
actie naar rust.
De leerkracht maakt afspraken voor zwem- en wateruitjes en fietsactiviteiten en
dergelijke.
De leerkracht maakt afspraken maken voor schoolreisjes, schoolkampen en werkweken
(medicijnen, noodmedicatie).
De leerkracht heeft een positieve houding met betrekking tot wat wel en niet mogelijk is
voor een kind met epilepsie.
De leerkracht stimuleert een actieve kijk- en luisterhouding en geeft zelfvertrouwen.
De leerkracht geeft het kind een gevoel van eigenwaarde en zelfbewustzijn.
De leerkracht schept een toekomstperspectief; wat kan ik wel met epilepsie.
De leerkracht geeft het kind geen uitzonderingspositie.
De leerkracht zorgt er (in overleg met de ouders en het kind zelf) voor dat leerlingen in
de klas op de hoogte zijn van wat epilepsie inhoudt en hoe ze kunnen reageren tijdens
een eventuele aanval.
Overige aandachtspunten:




Van belang is een goede informatieoverdracht over de epilepsie van de ouders naar de
leerkracht.
De leerkracht moet weten hoe te handelen bij een aanval.
De kinderen uit de groep, de ouders en de andere leerkrachten moeten geïnformeerd
worden over het kind met epilepsie.
Er moeten afspraken worden gemaakt wie na een aanval van een leerling
verantwoordelijk is voor opvang van de groep en wie met het kind meegaat.
Samenwerking:
Goed contact met de ouders en eventuele behandelaars.
Aandacht en tijd:
Omdat het kind veelal of soms traag is in denken en handelen is het goed dat hij kan
werken op eigen tempo. Herhalen van informatie. Visuele ondersteuning van mondelinge
informatie is nuttig.
Gebouw/voorzieningen:
Er is een fysieke ruimte in de school aanwezig om na een aanval wat bij te komen.
Literatuur/sites:




www.lwoe.nl (landelijk werkverband onderwijs en epilepsie)
www.epilepsie.nl
www.epilepsiefonds.nl voor handige lespakketten en de brochure “schoolkinderen met
epilepsie”
http://www.leraar24.nl/video/1279
Categorie 7: Kinderen met psychiatrische problemen: ADHD
Omschrijving:
Het woord ADHD staat voor Attention Deficit Hyperactivity Disorder. Dit is een aandachtstekort stoornis die begint in de kinderleeftijd. Er is sprake van een afwijking in het
functioneren van de hersenen.
Er zijn drie typen:
Type 1; niet oplettende type; kenmerken aandacht en concentratie zwak
Type 2: het hyperactieve type; kenmerken  druk, overbeweeglijk, motorische onrust
Type 3; het gemengde type
Tekorten in:
 Regelfuncties (nodig voor het coördineren en organiseren van nieuwe complexe
informatie)
 Innerlijke spraak (middel om gedrag te reguleren)
 Inhibitie (remming)
Ondersteuningsbehoefte:
-
Het kind heeft behoefte aan structuur in dag en tijd.
Het kind heeft behoefte aan voorbereiding op (vrije) situaties en veranderingen.
Het kind heeft behoefte aan herhaling van regels en afspraken.
Het kind heeft behoefte aan hulp bij het plannen.
Het kind heeft behoefte aan duidelijke, concrete, korte en enkelvoudige instructies. Zo
mogelijk ondersteuning d.m.v. schema’s en beeldmateriaal.
Het kind heeft behoefte aan herhaling van lesstof en instructie.
Het kind heeft behoefte aan een afwisselend programma, tussen denken en doen, tussen
uitdaging en variatie.
Het kind heeft behoefte aan een rustige plaats/werkplek.
Het kind heeft behoefte aan aanleren: eerst stoppen, dan denken en daarna handelen.
Leerkrachtvaardigheden:
Zie ook kolom ondersteuningsbehoefte. Daarnaast:
- De leerkracht werkt met geheugensteuntjes en alternatieve studiestrategieën.
- De leerkracht stimuleert het kind telkens zijn werk na te kijken om zoveel mogelijk
slordigheidsfouten te voorkomen.
- De leerkracht maakt een onderscheid tussen kennis en de presentatie (handschrift,
verzorging, grammatica, interpunctie).
- De leerkracht geeft het kind keuze in volgorde van werkzaamheden.
- De leerkracht geeft alternatieven bij ongewenst gedrag.
- De leerkracht benoemt het gewenste gedrag, en beloont en complimenteert vaak.
- De leerkracht plant rust- en ontspanningsmomenten gedurende de les.
- De leerkracht toont begrip dat het kind het niet expres fout doet, het overkomt hem!
- De leerkracht blijft het pittige, energieke en creatieve kind zien achter de druktemaker.
- De leerkracht probeert tijdens de klassikale les zoveel mogelijk oogcontact te houden om
signalen tijdig op te vangen en gooit het programma om als de onrust te groot wordt.
- De leerkracht begrijpt dat oppositioneel gedrag bij ADHD principieel niet is gericht tegen
de ander. Het conflict is nooit persoonlijk. Dit besef voorkomt een negatieve spiraal.
Overige aandachtspunten:
- Laat deze kinderen niet zonder begeleiding samenwerken.
- Zet ze niet bij een raam of deur.
- Medicatie kan goed helpen tegen de symptomen. Er kan echter bijwerking optreden zoals
slapeloosheid, sterk verminderde eetlust en boosheid.
- Psycho-educatie en gedragstherapie kunnen goed werken.
- Ouders kunnen behoefte hebben aan ondersteuning.
Aandacht en tijd:
Structureer het werk in kleine onderdelen. Geef directe feedback. Maak gebruik van een
time-outplaats.
Gebouw/voorzieningen:
Prikkelarme werkplek en time-outplek. Zie: www.eigenwerkplekje.nl
Literatuur en sites:
-Arga Paternotte en Jan Buitelaar: “Het is ADHD” (ISBN:9789031345649)
-Monique Baard en Desirée v.d Elst: “Ongewild lastig, inzicht in veelvoorkomende
(ontwikkelings) stoornissen bij kinderen”. (ISBN:9789077671320)
www.balansdigitaal.nl
www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
Taalfontein ontwikkelt een Zorgversie bij de methode. ( overzichtelijke, duidelijke, rustige
bladspiegel)
www.groeneducatief.nl
Categorie 8: Kinderen met psychiatrische problemen:
Stoornissen in het autistisch spectrum.
Omschrijving:
Een autistische stoornis is een van de ernstige pervasieve ontwikkelingsstoornissen.
De aandoening begint voor de leeftijd van drie jaar en kenmerkt zich door een
achterblijvende ontwikkeling op drie terreinen:
- sociale en empatische contacten;
- ontwikkeling van communicatie en taal;
- gedragsontwikkeling.
In ongeveer 90% van de gevallen doet zich een mentale retardatie voor. Als een kind niet
aan alle gestelde eisen voldoet, spreekt men van atypisch autisme of aan een aan autisme
verwante contactstoornis.
In de DSM-V wordt gesproken van Autismespectrumstoornissen, die weer zijn
onderverdeeld in:
- klassiek Autisme;
- het syndroom van Asperge;
- PDD-NOS;
- atypisch autisme;
- MCDD;
- het syndroom van Rett;
- desintegratiestoornis van de kinderleeftijd.
Gedragskenmerken:
* Zwakke sociale en empatische contacten. (Het ontbreekt ze niet aan de wil om sociaal te
zijn, wel aan de kennis en vaardigheden om soepel te navigeren in het sociale verkeer.)
- Gebrekkige wederkerigheid.
- Invoelen en aanvoelen.
* Ontwikkeling van communicatie en taal
- Sociale aspecten van taal.
- Wat we bedoelen en zeggen is vaak niet hetzelfde: “Dat is mooi zeg!”
- Letterlijk opvatten van taal.
* Gedragsontwikkeling
- Starheid, stereotiep gedrag, rituelen, gewoontes ( weerstand tegen veranderingen).
- Beperkte, specifieke interesses.
* En ook nog:
- Zintuigelijk prikkels: over- of ondergevoelig.
- Afwijkende houterige motoriek.
- Extreme onlogische angsten.
- Generalisatieprobleem.
- Ongelijk presteren-> alles vergeten en toch een fenomenaal geheugen.
- Sterk gericht zijn op details, moeite met centrale coherentie.
Ondersteuningsbehoefte:
- Het kind heeft behoefte aan structuur in:
- Tijd: dagritmekaarten, weekplanning, time-timer.
- Ruimte: een eigen werkplek, opbergvakjes.
- Activiteit: op het plein, in de gymzaal, afgebakend deel van de zaal
- Interactie: gewenst gedrag aangeven. Voor de leerkracht geldt:
o eis geen oogcontact
o benoem deelstappen
o vermijd beeldspraak
o vermijd woorden als ‘misschien’ en ‘straks’
- Het kind heeft er behoefte aan dat regels en afspraken strak gehanteerd worden.
- Het kind heeft er behoefte aan dat veranderingen worden voorbereid / voorbesproken.
- Het kind heeft behoefte aan begeleiding bij sociale interacties/afstemming op anderen.
- Het kind heeft behoefte aan een eigen plekje en gelegenheid om zich terug te trekken bij
overprikkeling.
Leerkrachtvaardigheden:
Zie de hierboven beschreven punten, en
- De leerkracht gebruikt een vaste lesopbouw.
- De leerkracht geeft duidelijk de overgang aan tussen de ene en andere les/activiteit.
- De leerkracht probeert inzicht te krijgen in de factoren die de gedragingen uitlokken, en
probeert deze te vermijden.
- De leerkracht kent de interesse van het kind en sluit hier waar mogelijk op aan.
- De leerkracht houdt rekening met een langere verwerkingstijd (trager werktempo) en
geeft waar nodig stofvermindering om daarmee overbelasting en frustratie te voorkomen.
- De leerkracht geeft pre-teaching op vrije situaties en bijzondere momenten, zoals
gymlessen, schoolreisjes, bijzondere dagen.
- De leerkracht houdt toezicht in moeilijke situaties.
- De leerkracht bespreekt conflictsituaties na. (Uittekenen van de situatie kan helpen).
- De leerkracht zoekt naar de aanleiding van het probleem, ook als dit veel tijd kan
kosten.
- De leerkracht helpt het kind met zijn sociale problemen.
- De leerkracht vermijdt of begeleidt situaties die dit probleem benadrukken, zoals het
kiezen van teams.
- De leerkracht probeert het kind te betrekken in groepsactiviteiten.
- De leerkracht zoekt naar de sterke kanten van elk kind. Het is belangrijk die op te
zoeken, want die kunnen als compensatie gebruikt worden.
- De leerkracht houdt er rekening mee dat de relationele groei meestal achterloopt bij de
didactische leeftijd.
- De leerkracht vat moeilijk gedrag niet persoonlijk op, maar beseft dat dat gedrag
voortkomt uit onmacht en niet uit onwil.
Overige aandachtspunten:
De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de
ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de
link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
Psycho-educatie kan zinvol zijn.
Deze kinderen kunnen slachtoffer van pestgedrag worden.
Samenwerking:
Ondersteun het kind bij samenwerkingsopdrachten.
Verplicht het kind niet tot deelname aan bijzondere activiteiten
Ondersteuning vanuit het cluster 4 onderwijs is soms nodig.
Aandacht en tijd:
Geef ruim de tijd om informatie te verwerken.
Help de kinderen met plannen/organiseren.
Het kind kan veel tijd nodig hebben om bij te komen uit een situatie waarin het mis is
gegaan.
Gebouw/voorzieningen:
Er moet een veilige time-out plaats beschikbaar zijn waar het kind zich kan terugtrekken,
en waar geplande en ongeplande gesprekken plaats vinden.
Het lokaal moet voor het kind geordend en gestructureerd zijn.
Materialen op vaste, gemarkeerde plekken opbergen.
Literatuur/sites:
´Geef me de 5´, geschreven door Colette de Bruin
´De wereld van Luuk´, geschreven door Martine Delfos
´Ik en autisme´, geschreven door Nathalie van Kordelaar en Mirjam Zwaan
www.autisme.startpagina.nl
www.landelijknetwerkautisme.nl
www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
www.centrumvoorautisme.nl
www.autisme-nva.nl
Categorie 9: Kinderen met psychiatrische problemen:
(reactieve) hechtingsstoornis
Omschrijving:
De reactieve hechtingsstoornis (RHS) is een psychische aandoening die in het DSM-IV is
ingedeeld bij de ontwikkelingsstoornissen. De aandoening ontwikkelt zich in de eerste vijf
levensjaren. Het DSM-IV maakt onderscheid in het geremde type (waakzaam,
terughoudend) en het ongeremde type (gebrek aan onderscheid). In het ICD-10 is het
ontremde type afzonderlijk beschreven (F94.2).
Kinderen die aan deze stoornis lijden, slagen er niet in om zich op een gepaste wijze
emotioneel te hechten aan hun ouders of anderen die voor hen zorgen. De oorzaak kan
liggen in verwaarlozing of mishandeling (geestelijk of lichamelijk), maar kan ook ontstaan
als het kind niet voldoende gelegenheid krijgt om emotionele banden te vormen,
bijvoorbeeld als het regelmatig andere verzorgers krijgt.
Emotioneel zijn de relaties die het kind aangaat korter en oppervlakkiger dan normaal. Het
reageert op jongere leeftijd teruggetrokken of overdreven waakzaam. Ook zijn de reacties
vaak onvoorspelbaar: het kind wijst soms toenadering van verzorgers af, is vaak overdreven
waakzaam of verzet zich tegen troosten, gedraagt zich teruggetrokken en kan sociaal
geïsoleerd raken (geremde type). Op wat oudere leeftijd maakt het kind vaak te weinig
onderscheid tussen vertrouwde en onbekende personen (ontremde type). Soms slaat het
gedrag om in een korte, maar zeer sterke aanhankelijkheid, het claimen van alle aandacht
en jaloers gedrag, ook bij relatief onbekenden. Het kind is verminderd gevoelig voor straf of
pogingen het gedrag te corrigeren.
De ernst en duur van de aandoening is afhankelijk van een aantal factoren, maar over het
algemeen treedt sterke verbetering of genezing op als het kind in een veilige en verzorgende
omgeving wordt ondergebracht. De reactieve hechtingsstoornis is gevoelig voor comorbiditeit (meerdere aandoeningen tegelijkertijd). Zo kunnen groei-, leer- en
eetstoornissen (bv. pica) optreden, maar ook depressieve gedachten en een
posttraumatische stress stoornis (PSS). Een verleden van RHS speelt op latere leeftijd soms
een rol bij het ontstaan van angst- of gedragsstoornissen.
Ondersteuningsbehoefte:
-
Het kind heeft behoefte aan een warme, veilige en verzorgende omgeving.
Het kind heeft behoefte aan duidelijke structuur in en buiten de groep.
Het kind heeft behoefte aan een stabiele leerkracht die duidelijke grenzen aangeven.
Het kind heeft aanvankelijk behoefte aan een afstandelijke benadering, omdat hij ten
diepste bang is voor diepgaande relaties.
Het kind heeft veel behoefte aan emotionele ondersteuning.
Leerkrachtvaardigheden:
-
-
-
De leerkracht heeft behoefte aan handelingsgerichte informatie over dit orthobeeld.
De leerkracht heeft behoefte aan concrete handelingssuggesties.
Het kind mist een goed ontwikkeld geweten, daarom is het aanspreken op geweten
zinloos. Het kind weet hier niet mee om te gaan en het werkt averechts.
Het is belangrijk dat het kind leert dat je er voor hem bent en dat je te vertrouwen bent.
Dreig daarom nooit met straffen die je niet kunt nakomen. Probeer juist om
complimentjes te geven, zodat het kind meer zelfvertrouwen krijgt.
Doordat het kind snel is afgeleid, onthoudt hij niet alles wat je zegt. Blijf hem daarom
duidelijk vertellen wat je van hem wilt.
Het kind kan in de war raken als dingen niet goed zijn uitgelegd. Bereid daarom ook
onverwachte verrassingen of gebeurtenissen goed voor.
Geef het kind nooit het voordeel van de twijfel. Hij zal veel rare gedachten hebben en die
ook vertellen. Vaak lijken ze onschuldig, maar pas daarvoor op! Hij kan die gedachte
zomaar tot uitvoer brengen.
Zorg ervoor dat je elke strijd wint. Het kind zal altijd overal de controle over willen
houden. Bedenk iets waardoor je elke situatie wint.
Overige aandachtspunten:
Er zijn zeven gedragspatronen, die ook in combinatie met elkaar kunnen voorkomen,
waarmee kinderen met een hechtingsstoornis/ vorm van onveilige hechting zichzelf
handhaven:
1. Het kind dat druk en chaotisch gedrag vertoont. Het wil zijn behoeften direct bevredigen,
kan zich niet goed aan afspraken houden. Merkt dat de wereld geen begrip heeft voor zijn
gedrag, maar slaagt er nauwelijks in het gedrag te veranderen.
2. Het kind dat agressief gedrag vertoont. Dit kind daagt iedereen voortdurend uit met zijn
gedrag. Het is hiermee meer provocerend dan het drukke chaotische kind.
3. Het kind dat aangepast gedrag vertoont, maar het niet is (schijnaanpassing). Dit kind is
lief en volgzaam naar anderen. Dit kind wil het iedereen naar de zin maken. Er is echter geen
werkelijk diepgaand contact.
4. Het kind met ‘twee gezichten’. Thuis moeilijk te handhaven en op school voorbeeldig. Of
andersom.
5.Het kind dat lichamelijke aanhankelijkheid zoekt. Dit kind gedraagt zich poeslief, het
zoekt lichamelijke aanraking van mensen in de omgeving en is daarin onverzadigbaar.
6. Het teruggetrokken kind. Dit kind trekt zich terug uit de omgeving en vindt zichzelf
waardeloos. Al de energie gaat zitten in het vermijden van contact en terugtrekking in
isolement.
7. Het kind dat schijnbaar normaal is. Dit kind heeft vaak goede intellectuele mogelijkheden
en lost alle problemen verstandelijk op. Sociale aansluiting is soms lastig.
Samenwerking:
Eventueel kan de sbd ondersteunende diensten verrichten: informatie, gesprekjes,
praktische adviezen, observatie, onderzoek e.d.
Het Boddaertcentrum (naschoolse dagbehandeling) is bedoeld voor kinderen van 5 tot 13
jaar bij wie de ontwikkeling minder evenwichtig verloopt. Ze worden drie keer per week na
schooltijd opgevangen en geholpen. Ook de ouders krijgen hulp en begeleiding. De hulp van
het Boddaertcentrum duurt in de regel 12 maanden.
Aandacht en tijd:
Deze kinderen vragen extra aandacht, die echter gevraagd wordt in de normale
klassensituatie. Daarnaast is het nodig om tijd te reserveren voor gesprekken.
Gebouw/voorzieningen:
Een aparte ruimte voor regelmatige gesprekjes.
Literatuur/sites:
- www.hechtingsstoornis.nl
- www.gedragsprobleminindeklas.nl (veel praktische adviezen)
- Trix van Lieshout: Pedagogische adviezen voor speciale kinderen; een praktisch handboek
voor professionele opvoeders, begeleiders en leerkrachten.
- Pieternel Dijkstra: Omgaan met hechtingsproblemen.
Categorie 10: Kinderen met psychiatrische problemen:
depressief gedrag
Omschrijving:
DSM-V geeft aan dat er verschillende classificaties zijn. Het gaat om de groep van de
stemmingsstoornissen, zoals de bipolaire stoornis, de depressieve stoornis en de dysthyme
stoornis.
Het is (naar internationale criteria) een psychiatrische ziekte waarbij minstens twee weken
lang een depressieve stemming bestaat, die het normale dagelijkse leven verstoort en
waarbij nog ten minste vijf andere verschijnselen aanwezig zijn, zoals:
- somberheid en verminderde belangstelling;
- motivatie-en concentratieproblemen;
- verlies van interesses en plezier;
- prikkelbare stemming;
- boos en soms agressief;
- eet- en/of slaapproblemen;
- gespannenheid, angsten, schuldgevoel;
- concentratieproblemen;
- vermoeidheid, extreem sloom, futloos of rusteloos;
- lage zelfwaardering en negatief zelfbeeld;
- denken aan de dood, suïcidegedachten en/of plannen
Ondersteuningsbehoefte:
- Het kind heeft behoefte aan
- Het kind heeft behoefte aan
- Het kind heeft behoefte aan
- Het kind heeft behoefte aan
depressieve leerling.
- Het kind heeft behoefte aan
deskundigen.
een veilig werkklimaat in de klas.
een positieve werksfeer met zo min mogelijk stress.
ruimte voor emoties.
een leerkracht met kennis van en begrip voor de
een goede samenwerking van ouders, school en
Leerkrachtvaardigheden:
Zie ook de bovenbeschreven ondersteuningsbehoefte. Daarnaast:
- De leerkracht toont positieve aandacht en begrip.
- De leerkracht zorgt voor een veilig omgeving.
- De leerkracht stelt niet te hoge eisen en vraagt wat haalbaar is.
- De leerkracht stelt reële eisen, zowel wat betreft werk als wat betreft gedrag.
- De leerkracht zoekt de sterke kanten van het kind en benoemt deze.
- De leerkracht probeert het kind te activeren, betrekt bij de les en biedt structuur.
- De leerkracht biedt alleen hulp als het nodig is.
- De leerkracht reageert voorspelbaar en kalm en communiceert positief.
- De leerkracht stimuleert het kind mee te doen aan gym: lichamelijke activiteiten zijn
belangrijk!
Overige aandachtspunten:
-
negeer het kind niet
geef hem/haar geen uitzonderingspositie
reageer niet sarcastisch en maak depressiviteit niet belachelijk
Samenwerking:
- Nauw contact met ouders en eventueel met behandelaars.
-
Beloof geen geheimhouding in deze contacten, Ga secuur met informatie om. Vertel
aan wie je het vertelt en waarom je het vertel.
Probeer het kind een ‘maatje’ te geven.
Aandacht en tijd:
Deze leerlingen vragen om extra aandacht en tijd, het is nodig om tijd te reserveren voor
gesprekken.
Voorzieningen en gebouw:
Een aparte ruimte voor het voeren van gesprekken.
De privacy van het kind moet bewaakt worden.
Literatuur en website:
-Monique Baard, Desirée v.d Elst en Marieke van Leijenhorst : ‘Ongewild lastig in
puberteit en adolescentie’ ( ISBN; 9789077671115)
-Willem de Jong: ‘Angst en Depressie’ (ISBN 9789077671375)
Categorie 11: Kinderen met psychiatrische problemen:
angststoornissen
Omschrijving:
Angst is een verzamelbegrip voor een onplezierige gemoedstoestand: je niet op je gemak
voelen, onrust en paniek. Er zijn verschillende typen angststoornissen:
- Gegeneraliseerde angststoornis: een buitengewone angst en bezorgdheid voor van
alles en nog wat.
- Separatie-angst, ook wel scheidingsangst genoemd. Heftige, niet bij de
ontwikkelingsfase passende angst bij scheiding van personen aan wie het kind
sterk gehecht is.
- Sociale angststoornis: angst voor contacten met volwassenen en leeftijdgenoten.
- Paniekstoornis, al dan niet gecombineerd met agorafobie (pleinvrees): onverwacht
optreden van heftige angst.
- Enkelvoudige fobie: een overdreven angst voor een bepaalde situatie (bijvoorbeeld
hoogtevrees) of angst voor een bepaald beest of bepaalde verschijning (bijvoorbeeld
een spin of een spookverschijning).
- Dwangstoornis/obsessieve-compulsieve stoornis (ocs). De dwangstoornis kenmerkt
zich door steeds terugkerende dwanghandelingen en/of dwanggedachten, die
ongewenst zijn en onvrijwillig beleefd worden. Deze moeten bescherming bieden
tegen een enorme angst, onrust en het gevoel dat er iets vreselijks gaat gebeuren.
Angst leidt bij kinderen regelmatig tot schoolweigering. Dit is geen aparte stoornis.
Angststoornissen komen betrekkelijk vaak voor bij kinderen en jongeren. Volgens
onderzoek naar het vóórkomen is dat bij 2% tot 6% het geval. Kinderen en jeugdigen met
angststoornissen hebben ook vaak last van een stemmingsstoornis; zij hebben dan vaak
sombere gevoelens. De stemmingsstoornis treedt meestal later op in de tijd dan de
angststoornis(sen). Angststoornissen komen bij kinderen en jeugdigen veel vaker voor in
combinatie met ADHD en gedragsstoornissen dan enige jaren geleden nog werd gedacht.
Ondersteuningsbehoefte
-
Het
Het
Het
Het
Het
Het
kind
kind
kind
kind
kind
kind
heeft
heeft
heeft
heeft
heeft
heeft
behoefte
behoefte
behoefte
behoefte
behoefte
behoefte
aan
aan
aan
aan
aan
aan
structuur, voorspelbaarheid en consequent gedrag.
opdrachten op niveau.
positieve verwachtingen. Benadruk vooral wat goed gaat.
motiverende opdrachten.
het erkennen van zijn angstgevoelens.
het beleven van succeservaringen
Leerkrachtvaardigheden
Hulp aan sociaal angstige kinderen begint met het winnen van hun vertrouwen. Ze moeten
de aanwezigheid en belangstelling van de leerkracht ervaren als waardevol, natuurlijk, en
niet opdringerig. Dat proces kost tijd en vraagt veel inlevingsvermogen.
 De leerkracht creëert in de groep regelmatig situaties waarin hij direct contact heeft
met het kind.
 De leerkracht stelt vragen waarvan hij weet dat het kind het antwoord weet.
 De leerkracht vraagt aanvankelijk nog niet naar de mening van het kind. Hierdoor kan
het kind dichtklappen. Sommige kinderen zijn zo gesloten dat zij alleen maar ja en nee
durven te zeggen.
 De leerkracht laat het kind in kringgesprekken niet als eerste of laatste aan bod
komen. Hij slaat het kind niet over.
 De leerkracht laat merken dat hij blij is met kleine vorderingen.
- De leerkracht zorgt voor voorspelbaarheid en structuur in de klas.
- De leerkracht bereidt het kind voor op veranderingen.
- De leerkracht stimuleert het kind om de dingen die hij vermijdt geleidelijk toch te doen.
- De leerkracht stimuleert het kind om zelf oplossingen te bedenken.
- De leerkracht zorgt voor een veilige omgeving waarin het kind zich geaccepteerd voelt
en zichzelf kan zijn met al zijn gevoelens van onzekerheid.
Overige aandachtspunten
Angst wordt vaak niet als zodanig herkend bij kinderen, omdat het er vaak uit ziet als
ADHD of een gedragsprobleem.
Samenwerking
Geen opmerkingen.
Aandacht en tijd
Tijd voor regelmatige gesprekjes en contact met het kind.
Gebouw / voorzieningen
Geen opmerkingen
Literatuur / sites
www.kenniscentrum-kjp.nl
www.sociaalemotioneel.slo.nl
www.leraar24.nl/video/1976 (Kind in de klas met een angststoornis)
Categorie 12: Kinderen met werkhoudingsproblemen: (faal)angst
Omschrijving:
Angst is een verzamelbegrip voor een onplezierige gemoedstoestand: je niet op je gemak
voelen, onrust en paniek. Er zijn verschillende typen angststoornissen te onderscheiden:
 Gegeneraliseerde angststoornis: een buitengewone angst en bezorgdheid voor van alles.
 Separatie-angst, ook wel scheidingsangst genoemd.
 Sociale angststoornis: angst voor contacten met volwassenen en leeftijdgenoten.
Paniekstoornis al dan niet gecombineerd met agorafobie (pleinvrees): onverwacht
optreden van heftige angst.
 Enkelvoudige fobie: een overdreven angst voor een bepaalde situatie (bijvoorbeeld
hoogtevrees) of angst voor een bepaald beest of bepaalde verschijning (bijvoorbeeld een
spin of een spookverschijning).
 Faalangst: angst die opkomt wanneer er iets van iemand wordt verwacht. Het kan zijn
dat een kind bang is om het lichaam te gebruiken (motorische faalangst), bang is om
iets in een groep te doen (verwant aan sociale angst) of dat een kind denkt dat het te
dom is om het huiswerk of een proefwerk te maken (cognitieve faalangst).
Angst leidt bij kinderen regelmatig tot schoolweigering. Dit is geen aparte stoornis.
Angststoornissen komen betrekkelijk vaak voor bij kinderen en jongeren. Volgens
onderzoek naar het vóórkomen is dat bij 2% tot 6% het geval. Kinderen en jeugdigen met
angststoornissen hebben ook vaak last van een stemmingsstoornis; zij hebben dan vaak
sombere gevoelens. De stemmingsstoornis treedt meestal later op in de tijd dan de
angststoornis(sen). Angststoornissen komen bij kinderen en jeugdigen veel vaker voor in
combinatie met ADHD en gedragsstoornissen dan enige jaren geleden nog werd gedacht.
Ondersteuningsbehoefte:




Het
Het
Het
Het
kind
kind
kind
kind
heeft
heeft
heeft
heeft
behoefte
behoefte
behoefte
behoefte
aan
aan
aan
aan
structuur en voorspelbaarheid, naast consequent gedrag.
opdrachten op niveau.
positieve verwachtingen. Benadruk vooral wat goed gaat.
motiverende opdrachten.
Leerkrachtvaardigheden:
Sociaal angstige kinderen:
Hulp aan sociaal angstige kinderen begint met het winnen van hun vertrouwen. Ze moeten
uw aanwezigheid en belangstelling als waardevol, natuurlijk en niet te opdringerig ervaren.
Dat proces kost tijd en vraagt veel van uw inlevingsvermogen.
 Creëer in de groep regelmatig situaties waarin u direct contact heeft met het kind.
 Stel vragen waarvan u weet dat het kind het antwoord weet.
 Vraag nog niet naar de mening van een kind. Hierdoor kan het kind dichtklappen.
Sommige kinderen zijn zo gesloten dat zij alleen maar ja en nee durven te zeggen Laat in
kringgesprekken het kind niet als laatste of als eerste aan bod komen. Sla het niet over.
 Laat merken dat u blij bent met kleine vorderingen.
 Zorg voor voorspelbaarheid en structuur in de klas.
 Voorbereiden op veranderingen.
Faalangstige kinderen:
 Maak gebruik van theorieën uit de gedragstherapieën. Het kind belonen voor gedrag dat
niet faalangstig is. Stimuleer kleine stapjes in verbeterproces. Leer het kind rationeel te
denken.
 Geef veel informatie over hun werk. Een kind met faalangst heeft veel behoefte aan (zo
mogelijk positieve) feedback.
 Heb positieve verwachtingen ten aanzien van hun werk en spreek dat uit.
 Zorg voor helderheid en structuur. Door een duidelijke structuur te geven aan een
bepaalde situatie, worden faalangstige kinderen minder onzeker. Het kind krijgt
daardoor het gevoel dat het meer grip heeft op de situatie.

Zorg voor een veilige omgeving. Een veilige omgeving is een omgeving waarin het kind
zich geaccepteerd voelt en zichzelf kan zijn met al zijn gevoelens van onzekerheid.
Overige aandachtspunten:
Angst wordt vaak niet als zodanig herkend bij kinderen, omdat het er vaak uit ziet als
ADHD of een gedragsprobleem.
Samenwerking:
Geen opmerkingen.
Aandacht en tijd:
Kondig toetsen ruim van te voren aan. Voorkom onnodige angst door onverwachts te
toetsen. Leg goed uit wat getoetst gaat worden en hoe (geef voorbeeldvragen). Geef ook
voldoende tijd voor een toets. Kijk de toets snel na; dat voorkomt oplopende stress.
Bespreek een toets na (zo nodig individueel). Schrijf positieve opmerkingen en
aanmoedigingen onder het nagekeken werk. Lees cijfers niet voor in op- of aflopende
volgorde.
Gebouw/voorzieningen:
Geen opmerkingen
Literatuur/sites:
http://www.kenniscentrum-kjp.nl/
http://sociaalemotioneel.slo.nl/probleem/faalangst/aanpak/
http://www.leraar24.nl/video/1976
M. van der Zalm Grisnich (2009): Je bibbers de baas: faalangsttraining voor kinderen.
Houten: Bohn, Stafleu van Loghum.
Categorie 13:
concentratie
Kinderen
met
werkhoudingsproblemen:
onrust
en
Omschrijving:
Er wordt onderscheid gemaakt tussen concentratieproblemen en concentratiestoornissen.
Het laatste komt voor bij AD(H)D, ODD en/of CD. De symptomen komen veel overeen, maar
de mate en leerbaarheid is verschillend.
Verklaringen voor concentratieproblemen kunnen gezocht worden in lichamelijke oorzaken,
tekorten/problemen in de voorschoolse periode, een ontoereikend cognitief functioneren,
emotionele problemen, motivatie, werkhouding en maatschappelijke ontwikkelingen.
Ondersteuningsbehoefte:
Deze kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid:
- In de ruimte: zo min mogelijk afleidende prikkels; voldoende stimulerende prikkels; een
gestructureerde en overzichtelijke werkplek; een juiste stoel- en tafelmaat.
- In de tijd: zichtbaarheid van tijd; afwisseling van intensieve/minder intensieve taken.
- In activiteit: overzichtelijkheid van taken (gestructureerd); zich verantwoordelijk weten
voor een taak; korte, duidelijke en inspirerende instructiemomenten; deze kinderen
moeten gestimuleerd worden eerst te denken, dan te vragen; vrije situaties invullen;
belonen; uitstapjes en anders dan andere situaties voorbereiden; voorspelbaar en/of
consequent handelen.
- In sociale situaties: Spreek positief over de kinderen; benoem positief gedrag; beloon
direct gewenst gedrag; stel duidelijke regels en afspraken; probeer het kind bewust te
maken van zijn gedrag.
Leerkrachtvaardigheden:
(zie ook ondersteuningsbehoefte)
- Deze kinderen vragen om aandacht en erkenning; plan daarom geregeld een gesprekje
met hen, zodat ze zich gehoord weten/voelen.
- Kinderen met motorische onrust moeten regelmatig gelegenheid krijgen voor een
motorische activiteit. Las tussen het werk een pauze in voor een motorische activiteit.
Maak ook afspraken met het kind wanneer onrust niet gewenst is.
T.a.v. kinderen met concentratieproblemen:
- Probeer regelmatig even oogcontact met hen te zoeken.
- Geef één opdracht tegelijk.
- Geef regelmatig een complimentje na elke (deel-)taak.
- Stel korte termijn doelen die bereikbaar zijn.
- Geef hen extra verwerkingstijd.
- Laat de instructie herhalen door het kind.
Overige aandachtspunten:
Deze categorie leerlingen kunnen ook benoemd worden als ‘niet taak-gerichte kinderen’.
Zie ook kinderen met ADHD.
Samenwerking:
Geen opmerkingen
Aandacht en tijd:
Gesprekjes zijn zeer nuttig, maar vragen wel enige tijd. Dit kan ook uitbesteed worden naar
bijvoorbeeld de sbd. Toch is het belangrijk dat de leerkracht (die de hele dag met het kind
omgaat) eigenaar blijft van het proces.
Gebouw/voorzieningen:
Een prikkelarme ruimte waar een kind zich kan ‘terugtrekken’. Zie ook de site:
www.eigenwerkplekje.nl
Literatuur/sites:
-
Zie ook kinderen met ADHD
Kinderen en ….rust, aandacht en concentratie (H. Algra en I. Dolfsma-Troost)
Gedragsproblemen van A t/m Z (L. Koning)
Categorie 14: Kinderen met werkhoudingsproblemen: motivatie
Omschrijving:
Bij motivatie gaat het om het al dan niet aanwezig zijn van enthousiasme voor een taak en
de bereidheid om zich in te zetten voor de realisatie van vooraf gestelde doelstellingen.
Daardoor komt het kind tot zekere activiteiten. Motivatie is een inwendige factor: een
innerlijke/persoonlijke) drijfveer om iets te doen of na te streven.
Motivatie is van invloed op de initiatie, richting, intensiteit en volharding in het menselijk
gedrag. Motivatie ontstaat uit een samenspel tussen de biologische (aangeboren) en
cultuurafhankelijke (aangeleerde) eigenschappen van een kind en de omgeving van dat
kind.
Het al dan niet komen tot leren, werken en presteren hangt voor een belangrijk deel af van
de motivatie.
Ondersteuningsbehoefte:
- Het kind heeft behoefte aan een leerkracht die aansluit bij zijn interesses.
-
Het kind heeft behoefte aan extra uitleg/bijles.
Het kind heeft behoefte aan veiligheid.
Het hoogbegaafde kind heeft behoefte aan nieuwe onderwerpen.
Het kind heeft behoefte aan uitdaging.
Het kind heeft behoefte aan het krijgen van een kans om zijn eigen verantwoordelijkheid
te nemen en zijn eigen oplossing te vinden.
- Het kind heeft er behoefte aan om zelf eigenaar te zijn van een taak/opdracht.
- Het kind heeft behoefte aan positieve feedback en inspiratie.
- Het kind heeft behoefte aan uitdagende activiteiten.
- Het kind heeft behoefte aan begrip voor wat ze leren en waarom.
- Het kind wil weten waarvoor hij het doet.
- Het kind heeft behoefte aan leerkrachten/opvoeders die aansluiten bij zijn
interessewereld.
Leerkrachtvaardigheden:
(Zie ook onder ondersteuningsbehoefte.)
- De leerkracht is in staat om overzicht voor zichzelf te scheppen.
- De leerkracht heeft zicht op de reden van de opgetreden demotivatie. Kán het kind het
wel, maar wíl hij het niet? Of is het een leerling die wel wíl, maar niet kán. Beide
groepen hebben eigen aanpak nodig.
- De leerkracht gaat in een gesprek met het kind (de klas) na wat de reden is van de
demotivatie.
- De leerkracht spreekt de kinderen aan op eigen niveau en biedt hulp om te reflecteren op
hun eigen gedrag.
- De leerkracht heeft oog voor de hoogbegaafde kinderen. Zij kunnen gedemotiveerd
worden omdat ze niet genoeg geprikkeld worden.
- De leerkracht verliest zich niet in regeltjes. Betuttelen/machtsstrijd aangaan helpt niet.
Hij geeft wel duidelijke grenzen aan, en biedt de helpende hand, en coacht.
- De leerkracht geeft de kinderen zelf verantwoordelijkheid. Hij geeft keuzemogelijkheden
en een gevoel van controle over hun leeruitkomsten.
- De leerkracht organiseert succesmomenten.
- De leerkracht stelt doelen en maakt de kinderen zelf mede verantwoordelijk voor succes.
- De leerkracht laat het kind het nut zien van school en leren.
- De leerkracht sluit waar mogelijk aan bij de interesses van de kinderen. (Bijvoorbeeld
d.m.v. een werkstuk, een tentoonstelling, een presentatie of een hobby.
- De leerkracht is creatief in zijn werkvormen, of sluit aan bij de actualiteit.
(www.lenigdenken.com).
Overige aandachtspunten:
Zorg dat je er niet alleen voor staat. Zo’n groep hangerige leerlingen kan voor jou en de klas
een groot ‘energielek’ zijn. Vraag andere docenten of ze ook met deze klas worstelen. Wat
helpt bij hen? Betrek ook de intern begeleider en directeur erbij en maak samen een
actieplan.
Samenwerking:
Het werken in kleine heterogene groepjes beïnvloedt de motivatie van kinderen die
laag presteren gunstig, bovendien heeft het een positief effect op de leerprestaties.
Ook beloningen voor prestaties op groepsniveau geeft kinderen positieve feedback,
waardoor de motivatie toeneemt. Ze krijgen meer verantwoordelijkheid over hun
leren, wat de motivatie positief beïnvloedt. De kinderen worden immers beloond
voor hun individuele inspanning binnen de groep. Het is belangrijk dat binnen de
groep geen competitie-sfeer is, maar een coöperatieve sfeer, zodat ieder leert van
het samen-werken.
Aandacht en tijd:
Let op: motivatieproblemen kunnen het gevolg zijn van andere problemen. Denk
bijvoorbeeld aan de hoeveelheid werk, de snelheid van de instructie en de tijd
waarin men werk moeten afronden. Het moet wel haalbaar zijn voor de kinderen.
Ook moet er rekening gehouden worden met individuele verschillen. Een eigen
keuze van het kinden bevordert ook hier de motivatie.
Gebouw/voorzieningen:
Zorg dat de school/klas er opgeruimd en schoon/fris uitziet.
Literatuur/sites:
Nelleke Bokhove: Motivatie in de klas (Kwintessens)
Variatie in werkvormen: www. lenigdenken.com
www.motivatieproblemenopschool.nl
www.onderwijsmaakjesamen.nl
Categorie 15: Kinderen met maatschappelijke problemen
Omschrijving:
Maatschappelijke problemen is een breed begrip. Deze kinderen ontbreekt het aan zaken
die voor veel kinderen vanzelfsprekend zijn. We denken hierbij aan kinderen die opgroeien
in een omgeving met geldproblemen, overmatig alcoholgebruik, gescheiden ouders,
mishandeling, overlijden van ouders etc. Daarnaast zijn er veel kinderen die opgroeien in
pleeggezinnen. De ouder schiet hier vaak als ‘opvoeder’ tekort. De gezinssituatie kan niet de
veiligheid bieden die noodzakelijk is voor een goede ontwikkeling.
Deze kinderen staan maatschappelijk gezien aan de zijlijn. Samenvattend zou je kunnen
zeggen dat deze kinderen niet krijgen waar een kind vanuit zijn kind-zijn om vraagt. Deze
kinderen ontbreekt het vaak aan rust, regelmaat en/ of reinheid.
Ondersteuningsbehoefte:
-
Het kind heeft behoefte
Het kind heeft behoefte
Het kind heeft behoefte
Het kind heeft behoefte
Het kind heeft behoefte
(vertrouwenspersoon).
aan
aan
aan
aan
aan
voorspelbaarheid.
begeleiding van een vast persoon binnen de school.
warmte en veiligheid.
een stabiele omgeving.
een luisterend oor, bij voorkeur van een vast persoon
Leerkrachtvaardigheden:
-
De
De
De
De
De
De
leerkracht
leerkracht
leerkracht
leerkracht
leerkracht
leerkracht
kan goed luisteren.
kan zijn grenzen duidelijk aangeven.
is in staat om emotioneel ‘afstand’ te nemen.
moet bijtijds hulp inschakelen.
gaat niet mee in de emotie.
is een ‘stabiele factor’ voor dit kind.
Overige aandachtspunten:
- In het VO zijn vertrouwenspersonen aangesteld. Zij zijn hiervoor opgeleid. Dit is ook in het
basisonderwijs aan te bevelen.
Samenwerking:
- School Maatschappelijk Werk
- Bureau Jeugdzorg
- SGJ, Eleos etc.
Aandacht en tijd:
- Deze kinderen vragen met name regelmaat in aandacht en tijd. Daarnaast moet de
leerlingen merken dat je zijn ‘probleem’ ziet. Soms moet je dit benoemen.
Gebouw/voorzieningen:
- Een ruimte waar vertrouwelijke gesprekken kunnen plaatsvinden.
- Een ruimte waar het kind zich kan terugtrekken (time-outvoorziening).
Literatuur/sites:
www.kinderhulp.nl
www.bureaujeugdzorg.info/
Categorie 16: Kinderen met rekenproblemen - dyscalculie
Omschrijving:
Het gaat hier om een rekenstoornis waarbij het rekenniveau aanzienlijk ligt onder het
niveau dat hoort bij de leeftijd, de intellectuele ontwikkeling en de bij de leeftijd passende
opleiding. Dit heeft een significante invloed op de schoolresultaten of dagelijkse bezigheden
waarbij rekenvaardigheid nodig is. De volgende kenmerken gelden: het kind…
- blijft achter met rekenen t.o.v. zijn andere schoolresultaten;
- komt niet op gang met de automatisering (problemen met tellen, cijferreeksen, breuken,
waarde van de getallen, verbanden tussen de getallen);
- gebruikt simpele procedures (het blijft bijv. met zijn vingers tellen);
- maakt fouten in een stapsgewijze aanpak;
- heeft problemen met de volgorde van te nemen stappen bij het aanbieden van een
bepaalde strategie;
- heeft problemen met ruimtelijke oriëntatie en ruimtelijk inzicht (links/rechts, lezen en
interpreteren van kaarten en tabellen;
- kan sommen niet goed onder elkaar zetten;
- heeft moeite met de plaats van het getal, afkeer van strategiespelletjes en speelgoed);
- heeft vaak een minder gestructureerd lange termijn geheugen en heeft vaak een minder
goed werkend korte termijn geheugen;
- heeft problemen met het vasthouden van instructie (het geleerde wordt weer vergeten, of
beklijft niet;
- heeft problemen om de essentie van de opdracht te doorzien;
- heeft moeite om eigen werk te controleren en te reflecteren op eigen werk;
- kan emotionele problemen hebben, zoals faalangst/frustraties;
- heeft een passieve of impulsieve aanpak/gedrag; er kunnen werkhoudingsproblemen
ontstaan.
Ondersteuningsbehoefte:
-
Het kind heeft behoefte aan veel extra oefening en herhaling vanwege de moeite met
automatiseren (bv. tafels en vermenigvuldiging).
Het kind moet niet te veel informatie overschrijven van bord of leerboek.
Het kind is gebaat bij voorbedrukte rekenbladen, het inoefenen van deelvaardig-heden
en automatiseringsoefeningen.
Het kind heeft behoefte aan handige oplossingen.
Het kind heeft behoefte aan het gebruik van telstrategieën.
Het kind heeft behoefte aan extra tijd of minder stof.
Het kind heeft behoefte het duidelijk aangeven van de noodzaak van strategieverandering (bijv. rood voor plussommen en blauw voor minsommen).
Het kind heeft behoefte aan mondelinge uitleg en/of overhoring.
Het kind heeft behoefte aan het leren omgaan met een rekenmachine. Sta het gebruik
hiervan toe.
Leerkrachtvaardigheden:
-
-
De leerkracht geeft bondige adviezen en een sturende instructie (hij laat zien hoe
materiaal gestructureerd kan worden, opdat het probleem makkelijker kan worden
opgelost).
De leerkracht biedt gestructureerd onderwijs aan.
De leerkracht werkt met meerdere oplossingsstrategieën (bv. zowel verbaal als op
handelingsniveau).
De leerkracht biedt opgaven stap voor stap aan.
De leerkracht besteedt aandacht aan emotionele ondersteuning.
De leerkracht stimuleert de denkvaardigheid van de kinderen en laat ze met elkaar
praten over hoe ze iets oplossen.
De leerkracht werkt aan het zelfvertrouwen van het kind.
Overige aandachtspunten:
Als er bij een kind sprake is van een zintuigelijk defect, zijn de rekenproblemen ernstiger
dan die welke hier gewoonlijk bij horen.
Ook hier kan dus sprake zijn van co-morbiditeit (het zich voordoen van meer dan één
stoornis).
Er doen zich ernstige en hardnekkige reken/wiskunde-problemen voor. Deze zijn in
principe te begeleiden binnen de school, maar daarbij is mogelijk externe ondersteuning
gewenst. De specifieke onderwijsbehoeften op het gebied van rekenen/wiskunde zijn
structureel.
Samenwerking:
De leerkracht kan bij het begeleiden van individuele leerlingen die óf ernstige óf
ernstige en hardnekkige reken/wiskunde-problemen ervaren ondersteuning op
maat ontvangen van:
- de rekenexpert binnen de school
- externe deskundigen
Aandacht en tijd:
De begeleiding van deze kinderen kost veel tijd. De leerkracht geeft het kind
specifiek op hem afgestemde begeleiding o.b.v. individuele handelingsplannen.
Gebouw/voorzieningen:
Bied veel/gevarieerde materialen aan, passend bij de opdracht.
Literatuur/sites:





Relevante informatie (website, filmpjes, literatuur):
www.dyscalculie.org
protocol Ernstige Reken- Wiskundeproblemen en Dyscalculie, mei 2011
www.rekenstoornis.nl
Rekenhulp voor kleuters (Van Luit & Van der Rijt, 1995)
Speciaal rekenhulpprogramma vermenigvuldigen en verdelen (Van Luit, Kaskens & van der
Krol)
De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de
ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de
link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
Categorie 17: Kinderen met lees- en spellingproblemen - dyslexie
Omschrijving:
Dyslexie is een leesstoornis waarbij het leesniveau aanzienlijk onder het niveau ligt dat je
verwacht bij de leeftijd, de intellectuele ontwikkeling en de opleiding van het kind. Dyslexie
heeft een significante invloed op de schoolresultaten of die dagelijkse bezigheden waarvoor
leesvaardigheid nodig is. Het technisch lezen en/of spelling en het zelf schrijven gaat veel
moeizamer dan de andere onderwijsvakken (automatiseringsprobleem op deze
deelgebieden). Ook is er sprake van een lage leessnelheid.
Bij dyslexie zijn er problemen met het begrijpen van de tekst, als deze zelf wordt gelezen.
Daarnaast zijn er problemen met correct lezen (woorden worden weggelaten, letters worden
omgedraaid; de betekenis van hetgeen is gelezen wordt vervormd). Vaak zijn er problemen
met spelling (het spellen is fonetisch en inconsequent), soms zijn er ook problemen met
grammatica. Dyslectische kinderen hebben vaak een tragere verwerking van klanken bij het
spreken en kunnen een wisselend of onleesbaar handschrift hebben. Ze verwisselen vaak
rechts en links en hebben moeite om hun aandacht te richten.
Kinderen met dyslexie kunnen gefrustreerd of emotioneel raken over school/lezen/toetsen.
Ondersteuningsbehoeften
-
Het kind heeft behoefte aan extra tijd bij lezen.
Het kind heeft behoefte aan extra inoefening bij dictees.
Het kind heeft behoefte aan stimulering van het klankaspect van taal.
Het kind heeft behoefte aan hulp bij het corrigeren van eigen werk. (Laat het kind niet
zelf zijn taalwerk corrigeren.)
Leerkrachtvaardigheden
-
De leerkracht laat soms een andere leerling de tekst of opdracht voorlezen.
De leerkracht laat het kind beschikbare software en hardware gebruiken.
De leerkracht laat het kind met spellingscorrectie werken.
De leerkracht praat en schrijft duidelijk.
De leerkracht laat het het kind niet te veel van het bord overschrijven. (Geef kopieën.)
De leerkracht observeert de leerontwikkeling op het gebied van lezen en spelling.
De leerkracht leert geheugensteuntjes aan om nieuwe afspraken te onthouden.
De leerkracht maakt gebruik van kleine tussenstapjes.
De leerkracht kijkt door spellingsfouten heen naar de kwaliteit van de taal.
De leerkracht gebruikt dyslexie-vriendelijk lettertypes zoals Comic sans, Times New
Roman, Verdana.
De leerkracht rekent taalfouten en spellingsfouten niet aan bij andere vakken.
De leerkracht laat het kind werkstukken mondeling toelichten.
De leerkracht staat extra gebruik van beeldmateriaal toe.
Overige aandachtspunten
Als er sprake is van een zintuigelijk defect, zijn de leesproblemen ernstiger. Dyslexie gaat
dikwijls gepaard met andere stoornissen zoals aandachtstoornissen, motorische
stoornissen of spraak/taalstoornissen.
In de kleutertijd heeft het kind moeite met het onthouden van versjes, met rijm, het
aanleren van de kleuren, links/rechts en het heeft een algemeen zwak taalniveau.
In groep 3 valt het kind met dyslexie op als spellende of radende lezer. Het kind heeft
moeite met verbale informatie en de verschillen tussen m/n, t/k, ba/da. Het ziet geen
verschil tussen p/q en b/d en heeft moeite met reeksen zoals tafels. Ook heeft het moeite
met het onthouden van woordcombinaties, uitdrukkingen en gezegdes.
Samenwerking
Indien mogelijk kan er gewerkt worden met een leesmaatje (werken in duo’s). De
ouders zijn een belangrijke partner in het helpen van deze leerlingen.
Gebouw/voorzieningen


Ondersteunende computersoftware en/of hulpmiddelen. Zie ook: www.lexima.nl
Literatuur/sites:







www.masterplandyslexie.nl
Diverse protocollen leesproblemen en dyslexie
www.expertisecentrumnederlands.nl
www.steunpuntdyslexie.nl
www.dyslexie.nl
www.stichtingdyslexienederland.nl
www.dedicon.nl (voorheen Federatie Nederlandse Blindenbibliotheken, voor het bestellen
van aangepaste leermiddelen)
De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de
ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de
link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief
Categorie 18: Hoogbegaafde kinderen (w.o. gedragsproblemen)
Omschrijving:
De grens van hoogbegaafdheid wordt verschillend getrokken. Een totaal-IQ van >130 wordt
veel gebruikt. Deze leerlingen hebben een voorkeur voor zelfstandig werken, en vinden
samenwerken met leerlingen met een gewoon IQ niet prettig. Vaak streven ze naar een
zekere perfectie en leggen zichzelf hoge persoonlijke normen op. Daarmee ligt het gevaar
van faalangst op de loer. Het komt regelmatig voor dat ze zeer specifieke interesses hebben
(ruimtevaart). Ze beschikken over een grote algemene kennis en een uitgebreide
woordenschat. Verbaal zijn ze sterk; soms komt hun verbale of schriftelijke
uitdrukkingswijze wat chaotisch over voor een ander door de grote gedachten-sprongen en
gelegde verbanden. Ze redeneren veel op een hoog abstractieniveau. Ook is het creatief
denken rijk ontwikkeld.
Kenmerken van hoogbegaafhet kinden zijn:
1. Hoge intelligentie
2. Vroege ontwikkeling
3. Uitblinken op één of meerdere gebieden
4. Gemakkelijk kunnen leren
5. Goed leggen van (causale) verbanden
6. Het makkelijk kunnen analyseren van problemen
7. Het maken van grote denksprongen
8. Voorkeur voor abstractie
9. Hoge mate van zelfstandigheid
10. Brede of juist specifieke interesse/ hoge motivatie/ veel energie
11. Creatief/ origineel
12. Perfectionistisch
13. Apart gevoel voor humor
14. Hoge mate van concentratie
Ondersteuningsbehoefte:
-
Het kind heeft doorgaans minder behoefte aan instructie; het kan echter een valkuil zijn
dat deze leerlingen geen instructie nodig hebben en ‘het wel snappen’.
Hetzelfde geldt voor oefentijd; te veel oefenen werkt demotiverend. Ook hier dezelfde
valkuil.
Het kind heeft behoefte aan uitdaging c.q. uitdagende taken.
Het kind heeft behoefte aan een gedifferentieerd aanbod.
Leerkrachtvaardigheden:
-
De leerkracht is alert op hoogbegaafde kinderen in zijn groep
De leerkracht signaleert tijdig eventueel onderpresteren.
De leerkracht past het onderwijs aan op de leerstijl van deze leerling.
De leerkracht speelt in op de specifieke mogelijkheden en de creativiteit van de
individuele leerling.
De leerkracht erkent ongelijkheid; en schept een goed/positief pedagogisch klimaat.
De leerkracht zorgt voor stimulerende, verrijkende (extra) opdrachten (bijvoorbeeld
filosofie, informatiekunde, etc.)
Overige aandachtspunten:
Wees alert op de sociaal-emotionele ontwikkeling.
Het Zwols Model is een differentiatie-model waarbij ook veel aandacht wordt gegeven aan
(hoog)begaafhet kinden. We verwijzen daarom naar deze map, het vijfde niveau. Hierin
wordt uitgebreid geschreven over deze leerlingen en de voor hen benodigde aanpak.
Samenwerking:
Het is goed om hen om te laten gaan met gelijkgestemden; een verrijkingsgroepje is een
goede gelegenheid hiervoor. Ook is intensief contact met de ouders zeer nuttig.
Aandacht en tijd:
Structureel aandacht voor instructie en evaluatie bij de hun gegeven verrijkingsstof.
Gebouw/voorzieningen:
Bij bepaalde opdrachten moet er aparte ruimte voor deze leerlingen zijn.
Literatuur/sites:
‘Omgaan met (hoog)begaafde kinderen’ , ISBN: 90-5574-274-0
‘Hoogbegaafhet kinden’ , ISBN: 90-5352-279-4
‘Misdiagnose van hoogbegaafden’ (Handreiking voor passende
9789023250333
www.matildafonds.nl
www.hoogbegaafdheid.slo.nl
www.talentstimuleren.nl/thema/begaafdheid
hulp)
,
ISBN
Download