geloof en wetenschap

advertisement
GELOOF EN WETENSCHAP
INHOUD
I.
Klassieke modellen over de relatie tussen geloof en natuurwetenschap in historisch
perspectief geplaatst
1.
Het harmoniemodel: de leer van de twee boeken
2.
Het conflictmodel: geloof versus wetenschap
2.1
2.2
3.
2.1.1
Het conflict met Galilei
2.1.2
Opkomst van het deïsme
Conflict tussen geloof en wetenschap
Het kloofmodel: geloof en wetenschap hebben niets met elkaar te maken
Dialoog tussen geloof en wetenschap?
1.
Kritiek op het kloofmodel
1.1
Kritiek van de kant van het geloof
1.2
Kritiek van de zijde van de wetenschappen
2.
Voorwaarden voor een dialoog
3
De dialoog vanuit de theologie beschouwd
4
Voorbeeld: evolutieleer en dialoog
5
4.1
Wetenschap en evolutie
4.2
Verklaringen?
4.3
De verleiding van de gelovige
4.4
Een ‘open’ dialoog op basis van het constitutieve verschil
Besluit: vooruitzichten
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
II.
Overgang: Eerste conflict en opkomst van het deïsme
1
I. KLASSIEKE MODELLEN OVER DE RELATIE TUSSEN GELOOF EN NATUURWETENSCHAP IN HISTORISCH PERSPECTIEF
GEPLAATST
1
Het harmoniemodel: de leer van de twee boeken
“In de middeleeuwse theologie, mede onder impuls van Bonaventura, wordt de metafoor
van de twee boeken gebruikt om de verhouding tussen geloof en natuur, en tussen theologie en
natuurwetenschap (wat toen nog niet de moderne natuurwetenschap was) gestalte te geven:
‘De wil van God kan afgelezen worden uit het boek van de natuur én uit de H. Schrift. Omdat God
zowel [als Schepper van hemel en aarde] de auteur is van het boek van de natuur als van de H.
Schrift [als openbaring van God] is een conflict of een tegenstrijdigheid principieel uitgesloten. [...]
Het weten over de natuur en de hemellichamen paste in één omvattende synthese’1.
God is niet alleen de hoogste levensvervulling van mens, geschiedenis en samenleving, niet
alleen het eindpunt van alle menselijke reflectie (metafysica), maar ook degene die de hele kosmos
in beweging zet en met scheppende kracht doorzindert. Elke goede kennis van de natuur leidt
uiteindelijk naar God als begin, stuwende kracht en einde. Leven, denken en zijn voeren allen naar
God.
De middeleeuwse theologen, zoals Thomas van Aquino, zien dan ook een verregaande
convergentie tussen theologie (gevoed door de openbaring) en natuurwetenschap (gevoed door de
ervaring [nog niet de 'empirische ervaring' van de moderne positieve wetenschappen, via
experimenten beproefd]), waarbij beide in één synthese gepresenteerd worden. Hiertoe wordt
onder meer het Ptolemaeïsche en Aristotelische wereldbeeld (zie afbeelding), dat beweging in de
geïntegreerd.
1
J. VAN DER VEKEN, Een kosmos om in te leven. Het nieuwe gesprek tussen kosmologie en geloof, Kapellen,
Pelckmans, 1990, p. 15, in verwijzing naar de studie van Max WILDIERS, Kosmologie in de westerse cultuur,
Kapellen, Pelckmans; Kampen, Kok Agora, 1988. Wildiers toont in dit nog altijd lezenswaardige boek aan hoe
de evoluties in het wereldbeeld, onder meer onder invloed van het ontstaan van de moderne
natuurwetenschappen, de hele culturele en theologische reflectie mee bepaald hebben.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
wereld vanuit een steeds achterliggende causaliteit of oorzakelijkheid begrijpt, theologisch
2
De onbewogen beweger die uiteindelijk
alles in gang zet, wordt geïdentificeerd met God. De diverse hemellichamen zijn bezield met
geestelijke krachten (engelen) die hun dynamiek halen uit de eerste beweger en op hun beurt lagere
schepsels (het aardse) in beweging zetten. De hele kosmos wordt aldus begrepen als één stuwing
van bovenuit naar beneden. De kosmos vormt ‘een harmonisch geordend geheel waarin alle dingen
hun juiste plaats hebben in een universeel systeem van oorzaken en gevolgen. God - de causa prima
- is een Onbewogen Beweger [...] en de dingen die Hij in beweging brengt, de hemelse sferen [de
zeven bekende planeten (waaronder zon en maan) en daarboven twee of drie hemelen], zijn de
werktuigen, de causae secundae, waarvan Hij zich bedient om op aarde zijn wil te volbrengen en zijn
GOD
causa prima
engelen
causae secundae
2
Zie hiervoor M. WILDIERS, Kosmologie in de westerse cultuur, p. 70-71.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
plannen uit te voeren’2.
3
hemellichamen
aardse wezens en gebeurtenissen
In een dergelijk perspectief is het zeer begrijpelijk dat Thomas van Aquino ergens stelt dat de studie
van de schepselen, de kosmos, zeer nuttig, verhelderend en zelfs noodzakelijk is voor het
geloofsonderricht (Summa contra Gentiles, II, 1).”3
Illustratie harmoniemodel
3
L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis. Theologie in tijden van ommekeer, Kapellen, Pelckmans, 2006, p.
133-134.
4
Genomen uit Mores. Pedagogisch tijdschrift voor morele problemen 42 (1997) 372 (uitgave van het
Humanistisch verbond).
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
“Op onderstaande illustratie 4 wordt het harmoniemodel treffend voorgesteld. De aarde,
schepping van God, staat onderaan en functioneert als spil van het geocentrische
wereldbeeld, waarrond maan, zon en planeten draaien.
4
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
We merken een drievoudige verdeling, telkens opnieuw in zeven onderverdeeld (drie en
zeven zijn heilige getallen): het ondermaanse met de vier elementen, aarde, water, lucht en
vuur, die verder onderverdeeld worden om tot zeven te komen (dit gebied behoort tot het
materiële); het bovenmaanse, gestructureerd volgens de zeven gekende ‘planeten’ die rond
de aarde draaien: Maan, Mercurius, Venus, Zon, Mars, Jupiter en Saturnus ( dit gebied
behoort tegelijk tot het materiële, de planeten, en het spirituele, de krachten die de planeten
in perfect cirkelvormige banen aandrijven); het bovenhemelse dat gestructureerd is eerst en
vooral via de vier hogere spirituele vermogens (wil, ratio, intellect en geest), waarna de
triniteit volgt: de heilige Geest, het Woord (= de Zoon, Jezus Christus) en God de Vader. Dit
derde niveau is een exclusief spiritueel niveau en geeft ons een perspectief op God zoals deze
door ons gekend wordt. Daarboven is visueel nog een ruimte geplaatst die naar God als God
verwijst, God zoals deze enkel door God gekend wordt, want God is groter dan wat wij via de
openbaring en de schepping over God te weten komen. Deze kosmologische structuur is dus
in perfecte harmonie met de God die in de bijbel geopenbaard wordt. Bovendien wordt ook
het antropologische, de mens, in deze harmonieuze structuur geplaatst. De structuur van de
macrokosmos is ook de structuur van de mens; die bestaat uit (a) materie, hier
gesymboliseerd door het onderlichaam, (b) een tussenniveau van materie en geest, hier
voorgesteld door het bovenlichaam (met de ingewanden en het hart bijvoorbeeld als plaats
5
van de emoties en strevingen), en ten derde (c) het spirituele niveau, met de vier hogere
vermogens en de plaats van de ontmoeting met de trinitaire God.”5
In nauw verband met het harmoniemodel staat het onderscheid dat theologen van oudsher
gemaakt hebben tussen natuurlijke theologie en positieve theologie of openbaringstheologie. Deze
laatste denkt na over God, wereld en mens vanuit wat de openbaring, Bijbel en traditie dus, ons
hierover te zeggen heeft. De natuurlijke theologie speurt naar kennis over God zonder hierop een
beroep te doen. Deze vertrekt daarentegen van de wereld en mens zelf, met name ook de
menselijke rede om zo naar God toe te denken. Dergelijke vorm van theologiseren kan enkel succes
hebben op voorwaarde dat de betrokkenheid van God op de wereld als Schepper voorondersteld
wordt.6
Het alomvattende wereldbeeld uit de Oudheid en Middeleeuwen waarin Bijbelse wereldvisie
en kennis uit de ervaringen geïntegreerd waren, hield niet per se in dat men de Bijbelse
teksten als een empirische, ‘wetenschappelijke’ beschrijving van de werkelijkheid opvatte. Zo
werd het Bijbelse scheppingsverhaal reeds vanaf de Oudheid door verschillende auteurs
allegorisch geïnterpreteerd. Het verhaal van de zesdaagse schepping van de wereld vormt dan
geen exacte beschrijving van datgene wat gebeurd is, maar drukt op een niet-letterlijke,
‘allegorische’ wijze iets uit van de werkelijkheid.
Zo merkt de meest invloedrijke theoloog van de Oudheid en vroege Middeleeuwen,
Augustinus van Hippo (354-430), dat hij in de problemen komt wanneer hij het
scheppingsrelaas van Genesis letterlijk interpreteert7. Hij vraagt zich onder andere af hoe er
een onderscheid tussen de dagen kon zijn, zolang er nog geen licht was; en hoe er licht kon
5
L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p 134-136.
6
Voor meer informatie zie ‘Natural theology’, in Handbook of Catholic Theology, New York, Crossroad, 1995,
2000, p. 500-501.
7
Cf. o.a. A. AUGUSTINUS, De Genesis ad litteram.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
Allegorische Bijbellezingen in de Oudheid en Middeleeuwen
6
zijn als de zon nog niet geschapen was. Volgens Augustinus zegt het Bijbelse verhaal in de
eerste plaats iets over het spirituele niveau. De Bijbel is volgens hem ook correct wat betreft
de materiële werkelijkheid, alleen is het veel moeilijker dan de precieze betekenis te
achterhalen. Op dit niveau is de interpretatie van de Schrift altijd onder voorbehoud: men kan
nooit zeker zijn wat er in de Schrift precies is bedoeld. In elk geval is de rede wel van
doorslaggevend belang om de waarheid omtrent de materiële werkelijkheid op het spoor te
komen.
“Laat ons stellen dat in het verklaren van de woorden ‘En God sprak: “Laat er licht zijn”, en er was
licht’, de ene denkt dat het materieel licht was, dat geschapen werd, en een andere denkt dat het
geestelijk licht was, dat geschapen werd. Wat betreft het bestaan van het geestelijke licht in een
geestelijk schepsel, laat ons geloof geen twijfel. Wat betreft het bestaan van het materiële licht, […] dat
kon gevolgd worden door de nacht, dat is niet tegen ons geloof, zolang het niet met de zekerste
waarheid is weerlegd. En als dit zou gebeuren, heeft deze opvatting nooit in de heilige Schrift gestaan,
maar enkel in de meningen van de onwetende mensen. Maar als deze opvatting daarentegen door de
rede met zekerheid zou worden aangetoond, zal het nog altijd onzeker zijn of deze betekenis bedoeld
was door de gewijde schrijver wanneer hij de bovenstaande woorden aanhaalde, of dat hij iets anders
8
bedoelde dat evenzeer waar is.”
Op sommige plaatsen klinkt Augustinus dan ook verrassend hedendaags:
9
hij merkt hoe compleet fout deze christen is.” […]
“Maar de Schriften gaan over het geloof. Daarom, zoals ik meerdere malen heb aangegeven, als
iemand, die de wijze van het goddelijke spreken niet begrijpt, hierover [over de vorm van de hemel] iets
in onze boeken zou vinden, of hierover iets zou horen dat uit onze boeken komt, dat niet in
overeenstemming zou lijken met wat hij kent uit de rede en de waarneming, dan is het op geen enkele
manier noodzakelijke om dit te aanvaarden om de waarschuwingen, beschrijvingen en voorspellingen
van de Schriften te geloven. Om kort te zijn, moet gezegd worden dat onze auteurs wel de waarheid
8
A. AUGUSTINUS, De Genesis ad litteram, boek I, hoofdstuk 19.
9
A. AUGUSTINUS, De Genesis ad litteram, boek I, hoofdstuk 19.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
“Het gebeurt immers vaak dat iets over de aarde, de hemel en andere aspecten van deze wereld, over
de beweging en rotatie en zelfs de grootte en positie van de sterren, over voorspelbare verduisteringen
van de zon en de maan, over de cycli van de jaren en de seizoenen, over de aard van de dieren, de
struiken, de stenen en andere, met de grootste zekerheid gekend kan worden door de rede of de
ervaring, ook door niet-christenen. Het is schandelijk en gevaarlijk, en moet ten stelligste vermeden
worden, dat hij [een niet-christen] een christen, die zogezegd de christelijke Geschriften uitlegt, zulke
nonsens hoort vertellen, waardoor hij zou zeggen dat hij zich nauwelijks kan inhouden om te lachen, als
7
kenden over de hemelen, maar dat de Geest van God, die door hen sprak, dit niet wou leren aan de
10
mensen tenzij het aan hun heil zou bijdragen.”
10
A. AUGUSTINUS, De Genesi ad litteram, boek II, hoofdstuk 9.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
Samenvatting: wanneer is er sprake van een harmoniemodel? (criteria)
8
2.
Het conflictmodel: geloof versus wetenschap
2.1
Overgang: Eerste conflict en opkomst van het deïsme
De opkomst van de moderne wetenschappen maakte aan deze middeleeuwse synthese een
eind. De klassieke twisten tussen geloof en wetenschap illustreren dit treffend. Toch betekent de
opkomst van de moderne wetenschappen niet onmiddellijk het einde van het harmoniemodel.
2.1.1
Het conflict met Galileo Galilei
Dat de moderne natuurwetenschappen niet meteen een eind maakte aan het
harmoniemodel blijkt bijvoorbeeld uit het conflict met Galileo Galilei, die de heliocentrische
kosmologie van Copernicus verdedigde11. “Dat de zon niet langer om de aarde draait, heeft immers
veel verstrekkender gevolgen dan op louter fysisch-kosmologisch vlak; het tast tegelijk het klassieke
denken over mens en God aan. Maar uiteindelijk dacht ook Galilei nog volgens het twee-boekenmodel. De enige vooronderstelling die hij aannam, was, dat bij een betwisting tussen beide boeken
niet langer de openbaring (de Bijbel) maar de natuurwetenschap normgevend diende te zijn,
aangezien ‘dit boek is geschreven in ondubbelzinnige, mathematische letters. Het boek van de H.
Schrift is veel moeilijker te ontcijferen en niet altijd even klaar.’ Bovendien betreft de bijbel volgens
11
Voor de overgangsrol die het ‘geval Galilei’ hierbij speelde, zie J. VAN DER VEKEN, Een kosmos om in te leven, p.
15 e.v.: ‘De mythe van de strijd tussen geloof en wetenschap’. Paus Johannes-Paulus II verleende Galileo
Galilei (1564-1642, veroordeeld in 1633) na drie en een halve eeuw eerherstel.
12
J. VAN DER VEKEN, Een kosmos om in te leven, p. 16-17. “Voor Galilei bestaat er geen conflict tussen
wetenschap en geloof, maar tussen wetenschappelijke bevindingen en een bepaalde, niet verantwoorde
manier om de Bijbel te lezen.”
13
L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p 136.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
hem niet ‘de loop der hemelen’, maar ‘hoe men in de hemel komt’12.”13
9
Kritiek op de gangbare voorstelling van het conflict tussen geloof en wetenschap
Het verhaal van de ‘strijd’ tussen (onredelijk, dogmatisch) geloof en (redelijke, onafhankelijke)
wetenschap lijkt dan ook vooral voortgekomen te zijn uit vooringenomen geschiedschrijving,
in het bijzonder door de publicatie van twee boeken aan het einde van de 19de eeuw: History
of the Conflict between Religion and Science (J.W. Draper, 1875) en A History of the Warfare of
Science with Theology in Christianity (A.D. White, 1896), waarin verschillende verhalen verteld
worden van wetenschappers die hun onderzoek of publicaties beperkten uit vrees voor
kerkelijke sancties. De geschiedenis van de wetenschap wordt door Draper voorgesteld als
“het verhaal van de strijd tussen twee concurrerende krachten: de groeiende kracht van het
menselijk denken enerzijds en de verdichting die het gevolg is van overgeleverd geloof en
menselijke belangen anderzijds.”14 De Amerikaanse agnostische paleontoloog Stephen Jay
Gould verzet zich echter tegen dit zwart-schema15. Dit blijkt onder andere uit de ‘mythe van
de platte aarde’. Volgens deze mythe is de Griekse kennis van de bolvormige aarde tijdens de
middeleeuwen verloren gegaan en was de overtuiging dat de aarde plat was een uiting van de
middeleeuwse irrationaliteit en onderwerping aan de geestelijkheid. Onderzoek leert evenwel
dat de idee van een platte aarde bepleit werd door enkele weinig invloedrijke theologen en
dat alle grote theologisch geschoolde geleerden in de middeleeuwen de bolvorm van de aarde
aanvaardden. Bij historisch onderzoek van geschiedenisboeken voor de middelbare school van
voor 1870 bleken bovendien slechts enkele handboeken de idee van de platte aarde te
vermelden. Dat deze idee na 1880 in quasi alle handboeken wel voorkwam lijkt daarom het
gevolg te zijn van de invloed van het boek van Draper, die met de idee van de platte aarde in
zijn boek gebruikte om het conflict tussen geloof en wetenschap scherp te stellen.
14
2
J.W. DRAPER, History of the Conflict between Religions and Science, Londen, 1875, 1970, VI; geciteerd in J. DE
TAVERNIER, Toeval of ontwerp? Theologie over evolutiebiologie, in Tijdschrift voor theologie 46 (2006) 220-242,
p. 226-227.
15
S.J. GOULD, Rocks of Ages. Science and Religion in the Fullness of Life, New York, 1999. Zie ook J. DE TAVERNIER,
Toeval of ontwerp?, p. 226-228.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
Hoewel ‘het geval Galileï’ goed de grenzen van het middeleeuwse harmoniemodel toont, zijn
historici het er vandaag over eens dat de veroordeling van Galileï minstens evenveel te maken
had met (kerk)politieke factoren als met de visie op wetenschappen. Verschillende auteurs
wijzen er dan ook op dat de idee van een ‘strijd’ tussen geloof en wetenschap aan het einde
van de middeleeuwen en het begin van de moderne tijd moet genuanceerd worden. Eerder
dan om conflicten tussen geloof en wetenschap op zich, ging het doorgaans om conflicten
tussen de belangen van personen die geloof en de belangen van personen die wetenschap
vertegenwoordigden.
10
Bovendien laten verschillende auteurs vandaag zien dat niet alleen het conflict tussen geloof
en wetenschap vaak te scherp werd gesteld, maar dat de katholieke kerk zelf een belangrijke
rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek16.
Lemaître en het onderzoek naar de oerknal17
Lemaître verwierf initieel bekendheid door een artikel met zijn uitwerking van de hypothese
van het dynamische en uitdijende heelal (1927). In een wetenschappelijke wereld die nog
sterk overtuigd was van het statische karakter van het heelal, werden zijn ideeën aanvankelijk
weinig enthousiast onthaald. In de jaren na het verschijnen van zijn artikel bevestigden
empirische gegevens echter zijn stelling. Nog meer tegenstand ondervond Lemaître toen hij
enkele jaren later als eerste de hypothese van een primitief atoom voorstelde. Volgens deze
stelling heeft het heelal een beginpunt. Materie, tijd en ruimte startten met een explosie –
aanvankelijk door critici smalend ‘Big Bang’ genoemd – uit een enkel punt, het zogenaamde
‘oeratoom’ (‘l’atome primitif’) met een oneindige dichtheid. Na enkele jaren werd Lemaîtres
hypothese echter algemeen aanvaard en werd de theorie van de oerknal verder uitgewerkt.
Naar aanleiding van publicatie van zijn hypothese van het primitief atoom laaide de discussie
over de verhouding tussen geloof en wetenschap weer op. Zo was onder andere Albert
Einstein verontwaardigd toen Lemaître zijn ideeën voorstelde. Einstein verweet hem via de
wetenschap het dogma van de schepping weer in te voeren. Omdat hij a priori de theorie van
Lemaître wantrouwde, had hij geen oor voor zijn wetenschappelijke argumentatie. Ook de
16
Cf. o.a. J. HANNNAM, God’s Philosophers. How the Medieval World laid the Foundations of Modern Science,
Icon Books, 2009 [naar het Nederlands vertaald als Gods filosofen. Hoe in de Middeleeuwen de basis werd
gelegd voor de moderne wetenschap, Nieuw Amsterdam, 2010].
1717
We baseren ons voor dit onderdeel grotendeels op Georges Lemaître, in A.J. WIGGERS et al. (ed.), Grote
7
Winkler Prins Encyclopedie 11 ( 1970) 726.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
Als één van de toonbeelden van het samengaan van een gelovige levenshouding en diepgaand
wetenschappelijk onderzoek kan de Leuvense priester en professor natuurkunde Georges
Lemaître (1894-1966) gelden. Na zijn studies wis- en natuurkunde in Leuven trad Lemaître in
in het seminarie, waar hij in 1923 tot priester werd gewijd. Vervolgens verdiepte hij zich
verder in de fysica en kosmologie aan universiteiten in het Verenigd Koninkrijk (Cambridge),
Canada en de Verenigde Staten (Cambridge: Harvard). Aan het Massachussetts Institute of
Technology haalde hij een doctoraat in de natuurkunde met een studie over de
relativiteitstheorie. In 1925 werd hij aangesteld als docent (later gewoon hoogleraar) aan de
K.U. Leuven.
11
vooroordelen langs de zijde van de wetenschap – Einstein kon zich religie blijkbaar moeilijk
anders voorstellen dan het geloof in een God die de hand heeft in de natuurlijke fenomenen –
kunnen dus het wetenschappelijke debat bemoeilijken18. Lemaître zelf zal steeds blijven
wijzen op het onderscheid tussen zijn wetenschappelijke werk en zijn geloof. Hij verzette er
zich tegen dat zijn wetenschappelijke theorie over het begin van het universum zou worden
verbonden met de theologische notie van schepping.
In 1936 werd Lemaître lid van de Pauselijke Academie voor Wetenschappen, waar hij van
1960 tot aan zijn dood ook voorzitter van was.
2.1.2
Opkomst van het deïsme
“Ook andere natuurwetenschappers sloten God niet onmiddellijk uit hun wereldbeeld. Ze
gaven God weliswaar niet langer een ‘lokaliseerbare’ plaats in het wetenschappelijke wereldbeeld,
maar zagen niettemin, zoals Isaac Newton, Gods hand achter de natuurwetten die empirisch werden
ontdekt en mathematisch werden vastgelegd”.
In toenemende mate combineerden ze een mechanistisch wereldbeeld (de wereld als een
machine) en een geloof in God. Voor hen was God diegene die de eerste druk op de knop van het
wereldbestel gegeven heeft, en die er verder niet meer aan te pas komt. De deïstische God is de
grote architect van de wereld, de God-uurwerkmaker (Voltaire).”19 In dergelijke wereldvisie wordt
het wereldbestel opgevat als een mechanisme en kan alles wat erin gebeurt louter mechanisch
hierbuiten gehouden en kan niet meer binnentreden in de geschiedenis. “Terzijde is het de moeite
waard om hier te vermelden dat in het begin van de 19de eeuw zowel deïsten, als vele christelijk
gelovigen en vele ongelovigen – op levensbeschouwelijk niveau – de these van het mechanistische
wereldbeeld op één of andere wijze aannamen. Deïsten en ongelovigen sloten God zo buiten de
geschiedenis (de kosmos in werking); gelovigen zagen juist wonderen en mirakels als een ingrijpen
van God tegen de natuurwetten in de mechaniek van de kosmos. Meer nog, voor gelovigen leverden
deze mirakels juist de bewijzen voor de juistheid van de christelijke leer (ongeveer zoals
18
A. VERGOTE, Moderniteit en Christendom. Gesprek in vrijheid en respect, Tielt, Lannoo, 1999, p. 66.
19
L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 136-137.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
worden verklaard. Onwrikbare, onveranderlijke natuurwetten regelen het al. God wordt principieel
12
experimenteel verworven empirische data wetenschappelijke theorieën staafden). In die zin lijkt het
erop dat het geloof, ook al betwistte het lange tijd diverse uitkomsten van het wetenschappelijke
onderzoek, er tegelijk (sterk) door werd beïnvloed.”20
Het deïsme neemt uitdrukkelijk afscheid van de geopenbaarde godsdienst en kan godsdienst
enkel nog denken binnen de grenzen van de rede. Geopenbaarde godsdiensten, met hun
bevoorrechte getuigen vanwege God, hun dogma's, wondere zaken etc. kunnen de toets van
de kritische rede niet weerstaan. Deïsme neemt op volgende punten afstand van dergelijke
godsdiensten21:
• Weigering van religieuze autoriteiten, met als keerzijde de erkenning van de persoonlijke
autonomie in religieuze zaken. De persoon en de rede zelf zijn de regel van de religie.
• Verwerping van openbaring, als gevolg van de verwerping van religieus gezag: deïsten
kunnen niet aannemen dat God mensen of gebeurtenissen speciaal uitkiest om Gods wil
kenbaar te maken, en dat dus anderen niet op gelijke wijze tot deze wil toegang hebben.
• Weigering van een interventionistische God: God kan niet tegen de natuurwetten in
ingrijpen in de loop van de geschiedenis; dat geloven is immers magie en gaat in tegen het
redelijk geordende heelal.
• Promotie van een inclusief oecumenisme en religieuze tolerantie: de verschillen tussen de
verscheidene godsdiensten zijn slechts variaties van een meer fundamentele redelijke
achterliggende godsdienst en dus geen reden tot godsdienstoorlog.
• Kosmologische modellen om Gods transcendentie te denken, in plaats van
antropologische. Niet de inter-menselijke relaties, maar de orde in de kosmos biedt de
metafoor om de relatie tot God te denken.
20
21
L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 137.
Cf. A. VERGOTE, God beyond the Seduction of Deism, in H.-E. MERTENS & L. BOEVE, Naming God Today (ANL, 38),
Leuven, 1994, p. 64-69.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
Extra toelichting deïsme
13
Verwerkingsvragen
Zijn deze stellingen juist of fout?
•
Het harmoniemodel wordt in de middeleeuwen ook het twee-boeken model genoemd,
waarbij God beschouwd werd als de auteur van beide, zodat geen conflict tussen beide mogelijk
was.i
•
In het middeleeuwse harmoniemodel wordt de bijbelse boodschap uiteindelijk toch
ondergeschikt aan de (toenmalige) wetenschappelijke inzichten.ii
•
Newton was een deïst omdat volgens hem God mirakels kon doen, d.w.z. de natuurwetten
doorbreken.iii
•
In het harmoniemodel is de studie van de natuur volstrekt overbodig, want alle Godskennis
is reeds door de openbaring gegeven.iv
•
Het deïsme is een vorm van het harmoniemodel, weliswaar te onderscheiden van het
klassieke middeleeuwse harmoniemodel.v
Conflict tussen geloof en wetenschap
De wetenschap doet echter steeds meer ontdekkingen die niet in overeenstemming lijken
met wat vanuit het geloof geleerd wordt. Na verloop van tijd kunnen de conflicten tussen geloof en
wetenschap dan ook niet meer verzoend worden. Vanuit de idee dat maar één van beide correct kan
zijn, worden religie en wetenschap aanzien als rivaliserende verklaringen. Dit conflictmodel werd
zowel vanuit het geloof als vanuit de wetenschap gevoed.
“Het wetenschappelijke denken krijgt, juist door zijn succes, en mede ook door de
veelbelovende technische toepasbaarheid, voor sommigen een onaantastbare en unieke status: het
positief-wetenschappelijke denken is de enige ernstige manier van zoeken naar waarheid. Auguste
Comte (1798-1857), de vader van het positivisme, predikte bijvoorbeeld het einde van het
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
2.2
14
theologische (mythologische) en het metafysische tijdperk en kondigde een tijdperk aan waarin
alleen waarheidsclaims gedaan kunnen worden op basis van positief-wetenschappelijke methodes22.
Uiteindelijk zal de wetenschap de mens in staat stellen om het laatste over de wereld, het
menselijke samenleven en de mens zelf te achterhalen. Alles wat niet binnen deze methode past,
dus ook alle religie, wordt dan ook onmiddellijk naar het rijk van de fabels verwezen. Samenleving en
ethiek zullen vanaf nu enkel nog volgens wetenschappelijke criteria gereguleerd worden. Dit leidt in
menswetenschappen als psychologie en sociologie tot verklarings- en sturingsmodellen voor het
menselijke gedrag die positief-wetenschappelijk van inslag zijn (vb. prikkel-reactie-leermodellen,
socio-biologisme).
Een andere naam voor dergelijke houding is sciëntisme. Dit beoogt ‘niet alleen religie, maar
ook [andere] niet-wetenschappelijke inzichten en overtuigingen uit het alledaagse leven en denken
uit te rangeren en te vervangen door ‘wetenschappelijk verantwoorde’ manieren van denken (en
handelen) [...]. Niet alleen religieuze ideeën moeten verdwijnen. Ook andere categorieën uit de
dagelijkse leefwereld zoals zelf, ziel, idee, persoon,... zouden slechts ficties zijn van de menselijke
verbeelding: alleen hersenen en hersenprocessen bestaan werkelijk. Dergelijk materialistische visie
moet dan uitmonden in een strijd tegen alle geloof in het bestaan van dergelijke ficties.
Materialisten mogen zich in het handelen alleen richten op wat werkelijk bestaat en dienen hun
morele principes voortdurend aan te passen aan nieuwe wetenschappelijke inzichten’23.
Ook in de filosofie merken we dergelijke verschuiving, weg van de metafysica naar een
‘wetenschappelijk verantwoorde’ wijsbegeerte. Vanuit de taalfilosofie, met name het logisch
positivisme, komt immers ook een beweging op gang die in de zin van Comte een theorie ontwikkelt
zinvolle taal aanvaard wordt, omdat alleen in dergelijke, cognitieve, taal het onderscheid tussen
waar en onwaar opgaat (Wiener Kreis, ca. 1930-36). Alle andere taal wordt daarmee als onzinvol
betiteld: de geloofsformule ‘ik geloof in God, schepper van hemel en aarde’ is in dit perspectief
nonsens. Zo stelde Wittgenstein (I) (1889-1951) in zijn Tractatus logico-philosophicus: ‘Was sich
22
Deze zelfde ontwikkeling die hij voor het geheel van de culturele ontwikkeling van de mensheid poneerde,
zag hij ook geschieden in het opgroeien en volwassen worden van ieder individueel mens. Kinderen geloven
nog in sprookjes, adolescenten rationaliseren, en volwassenen hebben geleerd positief-wetenschappelijk na te
denken.
23
H. DE DIJN, De toekomst van een illusie, in Mores. Pedagogisch tijdschrift voor morele problemen 42 (1997)
391-399, p. 395 - in reactie op M. MAHNER & M. BUNGE, Is wetenschappelijk onderwijs verenigbaar met
godsdienstonderwijs?, in Ibidem 341-361.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
waarin alleen beschrijvende taal – dit is taal die iets aanwijsbaar en verifieerbaar beschrijft – nog als
15
überhaupt sagen läßt, läßt sich klar sagen; und wovon man nicht reden kann, darüber muß man
schweigen.’”24
Uitbreiding: Het hedendaagse ‘nieuwe atheïsme’
Gelijkaardige visies kunnen teruggevonden worden bij de Amerikaanse filosoof Daniel
Denett (o.a. Darwin's Dangerous Idea: Evolution and the Meanings of Life, 1995; Breaking the
Spell: Religion as a Natural Phenomenon, 2006), de Amerikaanse neurowetenschapper en
auteur Sam Harris (o.a. The End of Faith: Religion, Terror and the Future of Reasons, 2004;
Letter to a Christian Nation, 2006) en de in 2011 overleden Brits-Amerikaanse publicist
Christopher Hitchens (o.a. God is Not Great: How Religion Poisons Everything, 2007). Telkens
hanteren zij wetenschappelijke feiten om religie en verschillende levensbeschouwelijke
concepten (bv. ook in ethiek) te bekritiseren. Wetenschap schraagt volgens hen het atheïsme.
Samen met Dawkins worden zij daarom vertegenwoordigers van het ‘nieuwe atheïsme’
genoemd. In 2007 hielden ze samen een rondetafelgesprek over de reacties op hun
publicaties. Het gesprek werd gefilmd en verscheen onder de titel ‘The four horsemen’,
verwijzend naar de vier ruiters uit het laatste Bijbelboek die (Openbaring 6, 1-8) die dood en
verderf zullen zaaien aan het begin van de Apocalyps.
24
L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 138-139.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
Het sciëntisme heeft de laatste jaren grote weerklank gevonden via onder andere Richard
Dawkins, een wetenschapper die in verschillende publicaties een atheïstische levensvisie
propageerde. Dawkins, evolutiebioloog aan de universiteit van Oxford, zet zich in zijn boek
‘The Blind Watchmaker’ (1986) zet af tegen het argument van William Paley (1743 – 1805) dat
bepaalde elementen uit onze wereld (bv. het menselijk oog) zo complex zijn dat ze enkel maar
kunnen ontstaan op basis van een intelligent ontwerp. In ‘The God Delusion’ (2006) gaat
Dawkins verder op deze idee. Dawkins beschouwt het bestaan van God als een
wetenschappelijke hypothese die op empirische basis kan worden geverifieerd of gefalsifieerd
. Hij komt daarbij tot de conclusie dat het onze wereld perfect verklaarbaar is zonder de
hypothese van een God. Meer zelfs, fouten en onvolkomenheden in de evolutie en de
werkelijkheid weerleggen de Godshypothese. Volgens Dawkins heeft het spreken over God,
maar ook over bepaalde concepten zoals ziel, vrije wil dan ook geen wetenschappelijke basis
en kan er dus maar beter van af gestapt worden. Met andere woorden, volgens Dawkins
moeten wetenschappelijke bevindingen ook de basis vormen van levensbeschouwelijke
overtuigingen.
16
In Vlaanderen worden kan de strekking van het nieuwe atheïsme teruggevonden worden in
stellingnamen van de Gentse filosoof Johan Braeckman.
Omgekeerd werd het conflict tussen wetenschap en geloof ook gevoed langs de zijde van de
religie25. Vanuit de idee dat wat God geopenbaard had in de Bijbel niet onjuist kan zijn, ging men
bepaalde bevindingen van het wetenschappelijk onderzoek, waarvan men meende dat ze in
tegenspraak waren met de Bijbelse visie, in vraag stellen. Na de acceptatie van de evolutieleer in
wetenschappelijke kringen stelde de katholieke kerk zo aanvankelijk dat de evolutieleer niet correct
kon zijn omdat ze in tegenspraak was met de Bijbel. Zo publiceerde in 1909 de Pauselijke
Bijbelcommissie een studie “over het historisch karakter van de eerste hoofdstukken van Genesis.”
Hierin werd gesteld dat de historische en letterlijke betekenis van het Bijbelse scheppingsverhaal
niet betwijfeld kan worden. De bedoeling van de auteur van de eerste hoofdstukken van Genesis
was om “op wetenschappelijke wijze” te onderrichten over het ontstaan van de zichtbare
werkelijkheid. Omdat de Bijbelse visie correct is, en deze niet in overeenstemming is met de
wetenschap, wordt met andere woorden besloten dat de wetenschappelijke visie niet correct is.
Sinds de jaren ’50 van de twintigste eeuw is de katholieke kerk langzaam van deze conflictpositie
afgestapt. Daarentegen heeft sinds het begin van de twintigste eeuw het creationisme zich verder
ontwikkeld in sommige protestantse kringen, vooral in de Verenigde Staten 26 . Volgens het
creationisme is de hele wereld, zowel de materie als het leven, ontstaan als het gevolg van de
schepping van God uit het niets, zoals het beschreven wordt in de Bijbel. In sommige versies van het
creationisme is men ervan overtuigd dat de aarde slechts zes à tienduizend jaar oud is (op basis van
beschreven in de Bijbel (‘jonge aarde creationisme’). Andere versies van het creationisme
aanvaarden de ouderdom van de aarde die door de wetenschap is bepaald, maar aanvaarden toch
de evolutietheorie niet (‘oude aarde creationisme’). Vaak wordt dan één dag uit het
scheppingsverhaal gelijkgesteld met een veel langere periode, maar blijft het geheel van het
ontstaan van de aarde duidelijk een proces dat door God gestuurd werd.
25
We baseren ons voor deze paragrafen op P. DE MEY, Cursus ‘Religie, zingeving en levensbeschouwing’,
K.U.Leuven, Faculteit Letteren, 2009-2010, hoofdstuk 2 ‘Scheppingsgeloof en wetenschap’, 2.1 ‘De religie
zoekt het conflict’.
26
In België zijn de bekendste aanhangers van het creationisme de Getuigen van Jehova.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
een analyse van de Bijbelse geschiedenis) en de schepping plaatsvond op zes dagen zoals letterlijk
17
Veel creationisten zien zichzelf echter niet in conflict staan met de wetenschap als dusdanig.
Zij betwisten wel gangbare wetenschappelijke verklaringen voor het ontstaan van de aarde en de
soorten, maar beroepen zich tegelijkertijd op (schijn-)wetenschap om hun eigen positie te
ondersteunen27: het kan immers niet dat de wetenschap de waarheid (die in de Bijbel kan worden
gevonden) niet zou bevestigen. Wanneer men de gangbare wetenschappelijke verklaringen omtrent
het ontstaan wel aanvaardt, is er echter duidelijk sprake van een conflictsituatie.
Zowel in het eerste geval, waarin de wetenschap vanuit haar positie afbreuk doet aan het
geloof, als in het tweede geval, waarin het geloof vanuit haar positie afbreuk doet aan de
wetenschap, wordt er uitgegaan van dezelfde idee: de werkelijkheid kan maar op één manier correct
beschreven worden. Bij beschrijvingen van de werkelijkheid waarbij geloof en wetenschap niet in
overeenstemming zijn is noodzakelijkerwijze dus minstens één van beide verkeerd. Geloof en
wetenschap betreden hetzelfde domein, komen daar in conflict met elkaar en kunnen maar hun
terrein behouden (of uitbreiden) ten koste van de ander.
Samenvatting: wanneer is er sprake van een conflictmodel? (criteria)
Zijn deze stellingen juist of fout?
•
Eigenlijk kunnen we in het conflictmodel twee verschillende posities aanduiden:
grensoverschrijdingen vanuit het geloof naar de wetenschappen toe, en omgekeerd, vanuit de
wetenschappen naar het geloof toe.vi
27
Zie bijvoorbeeld www.answersingenesis.com.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
Verwerkingsvragen
18
•
Het neo-darwinisme, dat huldigt dat alle menselijke eigenschappen en gedragingen te
verklaren zijn vanuit de evolutie, loopt al gauw het gevaar vanuit een conflictmodel over
levensbeschouwing en geloof te denken.vii
•
Wie vandaag het middeleeuwse harmoniemodel aanhoudt, staat eigenlijk in het
conflictmodel.viii
•
Logisch positivisten stellen dat taal niet kan verengd worden tot beschrijvende, empirisch
verificeerbare taal.ix
•
Een deïst, die schepping poogt te verzoenen met wetenschappelijke bevindingen, begaat
eigenlijk een grensoverschrijding vanuit de wetenschap naar het geloof.x
3
Het kloofmodel: geloof en wetenschap hebben niets met elkaar te maken
Na de exclusieve nadruk van de Wiener Kreiss op beschrijvende taal, ontwikkelt zich later
binnen de taalfilosofie wel een gevoeligheid voor de specifieke eigenheid van religieuze taal. “Deze
wordt dan niet langer als zinloos, maar als ‘anders’ beschreven. Religieuze taal beoogt, in die optiek,
niet langer te beschrijven, maar evoceert diepmenselijke gevoelens. Volgens Wittgenstein (II) in zijn
Philosophische Untersuchungen heeft het discours of taalspel van de religie ‘ons niets te leren over
de werkelijkheid zelf, maar over de houding die wij er tegenover aannemen’28. Conflicten tussen
geloof en wetenschap worden zo uit de weg gegaan: in de beide discours gaat het om iets helemaal
cognitieve aanspraak maar heeft het over onze beleving van en in de werkelijkheid.”29
Vanuit dit besef van de eigenheid van religieus en wetenschappelijk taalgebruik ging men de
conflicten tussen geloof en wetenschap als grensoverschrijdingen interpreteren. Conflicten tussen
geloof en wetenschap ontstaan wanneer religie en wetenschap hun eigen discours verkeerd
inschatten met betrekking tot hun domein, reikwijdte, taal en rationaliteit. “Uit de wederzijdse
grensoverschrijdingen en conflicten trekt men stilaan de les dat wetenschap en godsdienst niet
28
J. VAN DER VEKEN, Op. cit., p. 28.
29
L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 139.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
anders: de wetenschap leert ons cognitief iets over de werkelijkheid zoals ze is; de religie heeft geen
19
zomaar in elkaars verlengde liggen, en dus dat een stellingname in het ene domein niet noodzakelijk
verzoend of bevochten moet worden vanuit het andere. Er is helemaal geen wet die stelt dat hoe
wetenschappelijker men is, des te minder religieus men zou zijn, en omgekeerd. Meer nog:
wetenschap en godsdienst verschillen te veel om met elkaar in conflict te komen: in de beide
taalregisters gaat het om iets anders. De wetenschap leert ons iets over de werkelijkheid zoals ze is;
de religie heeft geen kennisaanspraak maar heeft het over onze beleving van en in de werkelijkheid.
Slechts wie de eigenheid van beide taalregisters niet respecteert, veroorzaakt conflicten tussen
beiden.
Extremer gesteld leidt deze positie naar een kloofmodel: tussen religie en wetenschap gaapt
een diepe, onoverbrugbare leegte. Iemand die in Vlaanderen een dergelijke scheiding voorstaat, is
Herman De Dijn: hij verdedigt een strikte kloof tussen zingeving (en dus ook religie) en wetenschap.
Wetenschappelijke kennis omschrijft hij als een weten dat overeenkomt met de werkelijkheid,
waarbij deze overeenkomst niet toevallig is, maar op empirisch-methodische wijze aantoonbaar. De
wetenschapper is een observator van de werkelijkheid en beschrijft ze in communiceerbare,
transparante taal. Zingeving daarentegen is eerst en vooral een praxis, een vertrouwd zijn met
waarden en houdingen, een beleven van zin en traditie (en dus niet een geheel van leerstellingen of
theoretische inzichten, uitgedrukt in een bepaald wereldbeeld). Slechts als deelnemer kan men de
‘waarheid’ van een traditie inzien en de taal van de traditie spreken. De wetenschap gaat over te
ontraadselen problemen, de godsdienst over een te respecteren mysterie. Voor De Dijn is het dan
ook mogelijk noch wenselijk een verzoening of integratie te bewerkstelligen tussen kennis en
zingeving, tussen wetenschap en leven: de tegenstelling tussen zingeving en wetenschap is geen
tegenstelling tussen conflicterende theorieën. Wetenschap en godsdienst zijn te verschillend om
Uitbreiding: het onderscheid tussen cognitieve en zingevende interesse bij Herman De Dijn31
30
31
L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 140.
Cf. L. BOEVE, Hoe overleven we de kloof tussen kennis en leven? Een theoloog over de uitdagende ideee n van
Herman De Dijn, in Tijdschrift voor Theologie 36 (1996) 221-245.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
met elkaar in conflict te geraken.”30
20
In diverse publicaties verdedigt Herman De Dijn een strikte kloof tussen levensbeschouwing
(en dus ook religie) en wetenschap, die hij in zijn eigen taal omschrijft als het onderscheid
tussen de cognitieve resp. zingevende interesse die eigen zijn aan
de mens32.
De cognitieve interesse staat vaak in functie van een
manipulatieve interesse33. Om de werkelijkheid te veranderen
moet ze eerst gekend worden. Van de band tussen deze beide
interesses getuigt de vervlechting van wetenschap, technologie en
industrie. Toch bestaat ook het verlangen de werkelijkheid op
zichzelf - zoals ze is 34 - te kennen, zonder dat deze kennis
onmiddellijk in een bepaald project wordt ingeschakeld (het
wetenschappelijke ideaal). Kennis verwerft men als men op de juiste manier te werk gaat, d.i.
werkt volgens de logica van de cognitieve of wetenschappelijke rationaliteit. Kenmerkend
hiervoor is de afstand die het kennende subject inneemt ten aanzien van de werkelijkheid die
men wil kennen. Het subject schort elke betrokkenheid op de werkelijkheid op en plaatst zich
op de positie van de toeschouwer, een positie die principieel door steeds andere mensen kan
bezet worden zonder dat het resultaat verandert. Gekend wordt als wat als kennis
voorgesteld wordt (hypothese), extern empirisch getoetst kan worden aan de werkelijkheid.
Deze toetsing beslist uiteindelijk over het al dan niet het geval zijn van de hypothese, dus over
de waarheid ervan. Ware kennis vormt aldus een weten dat overeenkomt met de
werkelijkheid, waarbij deze overeenkomst niet toevallig is, want op methodische wijze
aantoonbaar35.
32
We gebruiken, tenzij anders vermeld, vooral de drie boeken die De Dijn hierover publiceerde: (samen met A.
3
BURMS) De rationaliteit en haar grenzen. Kritiek en deconstructie, Leuven/Maastricht, 1986, 1990 (in referentie
afgekort tot RG); Hoe overleven we de vrijheid? Modernisme, postmodernisme en het mystiek lichaam,
Kapellen/Kampen, 1993 (afgekort: HOV); Kan kennis troosten? Over de kloof tussen weten en leven,
Kapellen/Kampen, 1994 (afgekort: KKT).
33
Zie o.a. H. De DIJN, Rationaliteit en transcendentie, in H.J. ADRIAANSE en H. KROP (red.), Theologie en
rationaliteit. Godsdienstwijsgerige bijdragen, Kampen: Kok, 1988, 37-54, p. 37-39.
34
Cfr. RG, 61-67. "[D]at wetenschap overeenstemt met realiteit, is geen empirische hypothese, maar een
conceptuele waarheid. [...] [D]e stelling dat wetenschap en werkelijkheid met elkaar overeenstemmen [is] niet
empirisch te verifiëren of te falsifiëren" (p. 66). Zie ook: KKT, 105-115 (De waarheid over het scepticisme).
35
Dit impliceert dat bij meer verfijnde toetsingsmethodes ook de kennis bijgesteld zal dienen te worden en
dus meer aan de werkelijkheid zal beantwoorden (principe van de meervoudige beslisbaarheid [RG, 66-67]).
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
De zingevende interesse, waaronder ook de 'religie' ressorteert,
heeft niets van doen met de cognitieve interesse. In de zingeving
gaat het volgens De Dijn dan ook niet om een inzien van een
aantal ware, controleerbare stellingen, maar om een in-waarheidleven, om een doorleefd ingebed zijn in en vertrouwd zijn met een
21
geheel van waarden en houdingen die onmiddellijk betekenisvol zijn voor het individu; het
gaat om een sensibiliteit voor wat hoort en niet hoort, om een traditie, gedragen door en
constitutief voor een bepaalde particuliere gemeenschap, die beiden voorafgaan aan het
individu. Slechts als deelnemer wordt de 'waarheid' van een traditie ingezien. Godsdienst is
dan ook eerst en vooral een praxis en niet een geheel van leerstellingen of theoretische
inzichten, bijvoorbeeld uitgedrukt in een bepaald wereldbeeld - deze laatste zijn volkomen
subsidiair36.
COGNITIEVE
INTERESSE
cognitieve rationaliteit `de
werkelijkheid kennen'
<->
ZINGEVENDE
INTERESSE
(interne)
redelijkheid
`leven, zin beleven'
MANIPULATIEVE INTERESSE
instrumentele rationaliteit `de
werkelijkheid veranderen'
Afstandelijkheid
Paradox van betrokkenheid
en exterioriteit
Externe verificatie - kritiek
Interne
verificatie
vertrouwen
Aequatio intellectus ad rem
(aanwezigheid)
-
Nabijheid ·
 Objectiviteit ·
 Onmiddellijke
 Legitimatie ·
transparantie
betekenisvolheid ·
 Waarachtigheid ·
 Beperkt
verwoordbare
sensibiliteit -Mysterie
Techno-wetenschappelijk
complex
Leefwereld, gemeenschap,
traditie
HIJ
IK-JIJ
 Universaliteit ·
 Communicabiliteit
36
en
"Indien een leer voeling verliest met de praktijken, houdingen, enzovoort, en verregaand om zichzelf
ontwikkeld wordt, of opgevat wordt als een systeem dat een onafhankelijke rechtvaardiging voor die
fundamentele overtuigingen moet bieden, wordt die leer onvermijdelijk hinderlijk of irrelevant" (KKT, p. 13)
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
 Vertrouwdheid ·
22
In het domein van de zingeving en de religie spreken we volgens
De Dijn dan ook niet over (cognitieve) rationaliteit maar over
(niet-cognitieve) redelijkheid (een soort interne rationaliteit),
eigen aan de zingeving. Wat deze is, wordt duidelijker als we
nagaan waarop de diverse soorten rationaliteiten betrokken zijn.
Voor de cognitieve en manipulatieve rationaliteit is het
ongekende een raadsel, een probleem, dat ontsluierd kan/moet
worden. Voor de redelijkheid verschijnt de werkelijkheid van de
leefwereld niet als probleem maar als mysterie, iets wat zich
telkens weer aan ons begripsvermogen onttrekt (ook al is men er sterk op betrokken). "Een
probleem dat ons bezighoudt, verdwijnt als we er een oplossing voor gevonden hebben. Het
mysterie is zodanig dat alle verklaringen de eigenlijke kern missen. [...] De adequate reactie op
de confrontatie met het mysterie is niet de analyserende nieuwsgierigheid en de poging tot
beheersing, allemaal houdingen waarin het mysterie moet verdwijnen; maar de
verwondering, de glimlach, het dank zeggen, het wenen, het loven, vieren, rouwen,
enzovoort"37. Met dit concept van redelijkheid hangt dan ook een specifiek niet-cognitief
waarheidsbegrip samen. Waarheid heeft hier alles te maken met waarachtigheid, leven-in-dewaarheid, d.i. proberen 'redelijk' te leven. Het gaat hier niet - cognitief - om een 'weten dat'
maar om een 'weten hoe' (weten hoe te leven, te handelen, te voelen, zich te verhouden tot
wat waardevol is en betekenis verleent). Vandaar dat dergelijke waarheid niet gekoppeld is
aan (controleerbare, objectieve) zekerheid, maar aan vertrouwen - een soort verworven en
steeds opnieuw te verwerven existentiële zekerheid die juist afziet van controle en
objectivering38.
In de bundel 'Kan kennis troosten?' verdedigt De Dijn dan ook
de stelling dat het mogelijk noch wenselijk is een verzoening of
integratie te bewerkstelligen tussen kennis en zingeving,
tussen wetenschap en leven: de tegenstelling tussen zingeving
en wetenschap is geen tegenstelling tussen conflicterende
theorieën ("[zingeving, religie] en wetenschap zijn te
37
38
KKT, 56-57.
Dergelijk waarheidsbegrip veronderstelt een bijzondere vorm van communicatie, door De Dijn de
'conversatie' genoemd, waarbij het nooit louter gaat om het overbrengen van informatie, maar waarin de
houdingen, opgeroepen verhoudingen, verwachtingen en inhouden, aangeleerd en geactualiseerd worden.
Voorbeelden hiervan zijn het burenpraatje, de verhalen bij familiereünies.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
Geen verzoening, want geen conflict
23
verschillend om contradictorisch te zijn"39). Wie juist wel de religie poogt te legitimeren,
bijvoorbeeld door het religieuze wereldbeeld theoretisch te onderbouwen, en zo objectieve
zekerheid nastreeft, ondergraaft de religieuze beleving die het religieuze wereldbeeld
schraagt. De rituelen en praktijken verschijnen in het licht van de theoretische constructie
vaak als irrationele, primitieve, te particuliere gedragingen. Maar wie de primauteit van de
leefwereld schrapt, verliest juist de mogelijkheden tot zinstichting die erin geborgen zitten.
Samenvatting: wanneer is er sprake van een kloofmodel? (criteria)
Verwerkingsvragen
Zijn deze stellingen juist of fout?
•
Het kloofmodel stelt dat gelovige wetenschappers eigenlijk schizofrenen zijn, want je kan
niet beide tegelijk zijn: poog je dit wel, dan ben je of een slechte wetenschapper, of een slecht
gelovige.xi
•
Het kloofmodel houdt dat fundamentele menselijke houdingen zoals liefde en vertrouwen
bewezen of argumentatief aangetoond kunnen worden.xii
•
Het kloofmodel stelt dat elke religie een kosmologie nodig heeft, een wereldbeeld dat de
religieuze doctrines schraagt.xiv
•
Het kloofmodel stelt dat enkel wie tot een religie behoort en deze van binnenuit meemaakt,
werkelijk deze kan smaken.xv
39
KKT, 13.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
•
Het kloofmodel stelt dat religie wetenschappelijk gesproken een illusie is, maar daarom niet
xiii
minder.
24
Verwerkingsvragen deel I
Geef bij elk van de volgende tekstfragmenten aan of we te doen hebben met een harmonie, conflictof kloofmodel. Let goed op: soms zijn twee modellen aan te duiden, al naargelang het standpunt dat
men inneemt.
•
“Le monogénisme est la seule théorie qui puisse s'accorder avec le dogme du péché originel,
péché personnel commis par Adam. Ce qui est ici le plus grave, c'est que le pape interdit aux savants
catholiques de continuer leurs recherches dans la direction du polygénisme. Une théorie scientifique
possédant déjà un degré assez élevé de vraisemblance est déclarée a priori fausse parce qu'elle
contredirait une vérité religieuse”40.xvi
“Science teaches us how the heavens go; religion how to go to heaven” (Baronius).xvii
•
“Wetenschap en geloof staan loodrecht op elkaar. De onverzoenbaarheid van een
wetenschappelijke en een religieuze opvoeding is daar een simpel gevolg van”. “Als men
geïnteresseerd is in een opvoeding tot burgerschap kan het aanleren van het religieuze
waardesysteem en de religieuze attitude enkel nefaste gevolgen hebben voor het bijbrengen van
een omvattende wetenschappelijke kijk en een kritische attitude. Immers als a) blind vertrouwen
zonder enig spoor van bewijs of zelfs tegen bepaalde bewijzen in, wordt aangebracht als een deugd,
als b) het opschorten van een kritisch oordeel telkens als dat gepast is om een bepaald geloofspunt
te aanvaarden of te redden, wordt op zijn minst stilzwijgend aangeleerd en als bovendien c) er niet
aangebracht wordt om een onderscheid te maken tussen mythe, fictie en geconfirmeerde
hypothesen en d) de aanvaarding van een meestal anachronistisch moreel systeem met autoritaire
trekjes dan ligt het toch voor de hand dat dit nog steeds een belangrijke factor is waarom zo'n groot
aantal mensen verspreid over de ganse wereld blijven ten prooi vallen aan allerlei charlatans en
oplichters in de sfeer van New Age, astrologie, kwakzalvers, irrationele filosofen en, het ergst van al,
verziekte politici en oorlogsstokers”41.xviii
40
41
G. Minois, L'Église et la science. Histoire d'un malentendu. II. De Galilée à Jean-Paul II, Parijs, 1991, p. 366.
M. Mahner en M. Bunge, Is wetenschappelijk onderwijs verenigbaar met godsdienstonderwijs?, in Mores 42
(1997) 341-361, p. 342 & 357.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
•
25
•
“Eén van de belangrijkste methodologische eisen waaraan een hypothese of theorie moet
voldoen is testbaarheid. […] De reden waarom religieuze overtuigingen niet testbaar zijn is dat
buitennatuurlijke entiteiten niet opspoorbaar zijn en ontoegankelijk zijn om principiële redenen”42.xix
42
M. Mahner en M. Bunge, Is wetenschappelijk onderwijs verenigbaar met godsdienstonderwijs?, in Mores 42
(1997) 341-361, p. 353.
43
C. Waelkens, De Kode van de Kosmos, Tielt, 1995, p. 115.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
•
“Evenzeer als het onjuist is te beweren dat de oerknal-theorie het bijbelse
scheppingsverhaal overbodig maakt, is het een vergissing te beweren dat de kosmologie het
scheppingsverhaal ondersteunt”43. (Welke modellen worden hier afgewezen?)xx
26
II.
DIALOOG TUSSEN GELOOF EN WETENSCHAP?
1
Kritiek op het kloofmodel
De scheiding van geloof en wetenschap in het kloofmodel heeft ongetwijfeld positieve
effecten met zich meegebracht. Ze brengt klaarheid in onvruchtbare discussies tussen geloof en
wetenschap omdat het juist de grensoverschrijdingen laat aanduiden44. Toch gaapt de kloof nu plots
zeer (te?) diep. Heeft geloof enkel met vertrouwen te maken? Is er geen eigen reflectie binnen het
geloof mogelijk dat toch nog op enige cognitiviteit kan bogen? Wordt het begrip cognitiviteit immers
niet te strak aan de positieve wetenschappen (en dus de beschrijvende taal) gekoppeld? Bovendien,
wordt met dergelijk kloof-denken niet elke dialoog bij voorbaat als zinloos bestempeld45?
“Het kloofmodel lijkt daarom te radicaal, want ook al is er geen directe band tussen beide
taalregisters – en is er geen overkoepelende taal waarin zowel religie als wetenschap over de
werkelijkheid spreken –, het is wel ‘dezelfde werkelijkheid’ die we kennen en waarin we leven. En
wetenschappelijke uitspraken hebben wel degelijk een impact gehad op het christelijke geloof, zoals
ook dit laatste de grenzen laat zien van wetenschap en technologie. Blijkbaar wil de christelijke
godsdienst meer zijn dan een praxis, een beleven van waarden, maar streeft ze ook naar
samenhang, en dus naar een begrijpen van de plaats van mens, geschiedenis en samenleven in deze
wereld, deze kosmos?”46
wetenschap. Daarvoor gaan we in een eerste punt het gepresenteerde kloofmodel wat nuanceren,
niettemin vasthoudend aan wat een differentiemodel genoemd kan worden. Daarna wijzen we op
een aantal voorwaarden voor een dialoog tussen geloof en wetenschap. Tenslotte bieden we een
kort voorbeeld.
44
Zie in dit verband zeker H. DE DIJN, De toekomst van een illusie, in Mores. Pedagogisch tijdschrift voor morele
problemen 42 (1997) 391-399.
45
Zie ook J. VAN DER VEKEN, Op. cit., p. 29.
46
L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 140-141.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
Hieronder bekijken we op welke manier er toch een dialoog mogelijk is tussen geloof en
27
Het kloof-denken wordt vanuit twee hoeken onder kritiek gesteld: enerzijds vanuit de theologie, het
denken over het geloof, dat juist meent dat geloof meer is dan een soort verder niet
bereflecteerbaar vertrouwen; anderzijds vanuit de wetenschappen (en wetenschapsfilosofie) die de
werkelijkheidsbeschrijvende claims van de wetenschap wat pogen te temperen.
2.1
Kritiek van de kant van het geloof
Het onderscheid zelf tussen kennis en zingeving zullen de meeste theologen als dusdanig niet
betwisten: van de (laat)moderne theologie leerden zij immers al dat de religie niet echt bevreesd
hoeft te zijn van de ontwikkelingen in de wetenschap. Maar De Dijns te uitgesproken scheiding
tussen rationaliteit en redelijkheid heeft als keerzijde dat deze laatste een heel laag profiel krijgt,
waarmee de theoloog zich nooit zal kunnen verzoenen. Blijkbaar is de zingevende praktijk
christelijke gelovigen niet genoeg, maar hechten zij er belang aan de geloofwaardigheid van dat
geloof geduid te zien. Expressie bij uitstek van dit verlangen is de theologie zelf, die hiertoe steeds
opnieuw, naargelang de context wijzigde, zich betrokken heeft op de contemporaine filosofie (en
[cultuur]wetenschappen)47. Een radicale scheiding tussen kennis en zingeving, zou er immers toe
kunnen leiden dat het geloof volledig vervreemdt van de samenleving en geen maatschappelijke
relevantie meer heeft.
2.1
Kritiek van de zijde van de wetenschappen
Ook op epistemologisch vlak, in het perspectief van bepaalde wetenschaps- en taalfilosofische
de wetenschap moeilijk hard te maken is. Zeker voor wie de overtuiging liet varen dat kennis een
spiegel biedt van de 'werkelijkheid daarbuiten' en het contextueel verwortelde, aan paradigma's
gebonden karakter van de wetenschapsbeoefening in het licht stelt (Thomas Kuhn), kan deze
inperking weinig plausibel zijn. Wetenschappers en wetenschapsfilosofen wijzen zo op de grenzen
van het eigen kennen en kunnen.
2
47
Voorwaarden voor een dialoog
Zie: L. Boeve, Hoe overleven we de kloof tussen kennis en leven? Een theoloog over de uitdagende ideeën van
Herman De Dijn, in Tijdschrift voor theologie 36 (1996) 221-245.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
ontwikkelingen, is het louter afgrenzen en vastleggen van rationaliteit en cognitie in het domein van
28
Wanneer men de eigenheid van het religieuze en het wetenschappelijke spreken aanvaardt, en op
zoek gaat naar de mogelijkheden van een dialoog tussen wetenschap en religie, zijn er drie
voorwaarden waaraan deze dialoog moet voldoen:
•
Respect opbrengen voor het type logica dat aan de grondslag ligt van het wetenschappelijk
spreken enerzijds en het discours van de zingeving anderzijds.
Maar ook al nuanceren we de kloof tussen geloof en wetenschap, we heffen het onderscheid
zeker niet op. We hebben hier inderdaad te doen met twee zeer verschillende discours, en
een heel aantal van De Dijns verschilpunten gaan zeker op. Verscheidene elementen van
onderscheid zijn: 'mysterie' versus 'probleem' samenhangend met het onderscheid tussen
'verwondering' en 'nieuwsgierigheid', 'overgave' versus 'beheersing', 'vertrouwen' versus
'zekerheid', extern controleerbare 'waarheid' versus intern te ontdekken 'leven-in-waarheid'
(en waarheid-om-van-te-leven), communicatie als 'conversatie' versus 'informatieoverdracht',
het verschil tussen 'meesters' (orthodoxie) en 'experten'.
&
zingeving, religie /
godsdienst
· probleem
· nieuwsgierigheid
· mysterie
· verwondering
· beheersing
· zekerheid
· extern
· overgave
· vertrouwen
· intern te
ontdekken
· controleerbare
'waarheid'
· informatieoverdracht
· experten
· 'leven-inwaarheid' (en
waarheid-o.v.t.leven
· conversatie
· meesters
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
wetenschap
techniek
29
•
In rekening brengen dat het taalspel, het vocabulaire en de wijze van spreken van beide
grondig verschilt, en dat misverstanden en conflicten starten wanneer dit niet gezien wordt.
De taal van het wetenschappelijke bedrijf is inderdaad meer beschrijvend, en externe
verificatie (of afwezigheid van falsificatie) is cruciaal. Geloofstaal, daarentegen, cirkelt rond
het mysterie, poogt dit gepast te evoceren en is inderdaad slechts binnen de
geloofsgemeenschap echt te begrijpen.
Ook al lijken de zinnen: 'Jezus is de zoon van God' en 'Filip is de zoon van Albert II'
grammaticaal op elkaar, zoals ook 'God is schepper van hemel en aarde' en 'Michelangelo is
de architect van de koepel van de St.-Pietersbasiliek', of 'de BOB verlost twee gegijzelden' en
'God redt uit de dood'. De (on)zinvolheid van de tweede zin hangt telkens af van het al of niet
staan in het christelijke verhaal. Veel meer dan informatie uitwisselen, beogen ze uitdrukking
te geven aan een sensibiliteit en een engagement, en juist door dit te doen accentueren ze
deze sensibiliteit, versterken ze het engagement.
Vandaar dat het religieuze spreken steeds subjectief geladen is, niet afstandelijk, koud, of
neutraal48. Toch gaat dit spreken niet louter over gevoelens en sensibiliteit, maar over het
geloof in een werkelijkheid die het actuele leven schraagt (God schepper) en uitdaagt (God
verlosser), een werkelijkheid die zich echter niet prijs geeft voor objectieve verificatie, maar
slechts in geloof aanvaard wordt.
•
De conclusies van het andere discours niet onmiddellijk dienstbaar maken (of afwijzen)
vanuit het eigen discours.
De dialoog vanuit de theologie beschouwd
Als men op zoek gaat naar mogelijkheden voor een dialoog tussen geloof en wetenschap, zijn er
vanuit het christelijk geloof volgende lessen te trekken uit het verleden49:
48
Voor een meer omvattende uitleg, zie H.-E. Mertens, Waaraan je hart zich hecht. Geloof als
waardenbeleving (Nikè-reeks, 5), Leuven: Acco, 1982, 7de herz. ed. 1990, p. 111 e.v. Zo p. 136: "Het
persoonlijk roepen tot God vanuit de doorleefde situatie hier-en-nu is zeer zinvol terwijl het abstracte spreken
over God leeg en weinig relevant is. Een liefdesbrief is flauwekul voor derden, een troetelnaam is slechts voor
ingewijden bruikbaar".
49
L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 143.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
3
30

Geen twee-boekenmodel: de theoloog die reflexief staat in een open christelijk verhaal,
luistert niet in de eerste plaats naar de wetenschap om er te vinden wat het eigen verhaal
bevestigt en levert zich ook niet uit aan het wetenschappelijke verhaal.

Geen conflictmodel: hij of zij gaat de dialoog met de natuurwetenschappen aan en
respecteert daarbij zoveel mogelijk de eigenheid van dit discours, door bijvoorbeeld de
conclusies van het wetenschappelijke discours niet onbemiddeld dienstbaar te maken voor
het eigen discours.

Geen kloofmodel: hij of zij ziet dit discours als een uitdaging voor het eigen verhaal50.
Wetenschap is niet de vijand, niet de concurrent, ook niet de vreemde die voor hem of haar
volstrekt irrelevant is, maar een partner in de zoektocht naar een beter begrijpen van mens
en wereld, ook al spreken beide een andere taal en behoren de resultaten van deze
zoektocht tot een ander discours.
Een voorbeeld maakt veel duidelijk. We knopen er vervolgens onmiddellijk ook nog enkele lessen
aan vast voor wie vanuit de zingeving, en voor de christenen vanuit de theologie, met de
wetenschap in dialoog gaat. In dit voorbeeld gaan we alvast uit van de christelijke theologie.
50
Dit is heel wat anders dan wat Gerard Bodifée biedt in het overigens bijzonder mooi uitgegeven In beginsel:
Elementen van een christelijk geloof (Kapellen, 1993 - bespreking in L. Boeve, Het geloof van Hans Küng, in
Kultuurleven 61 (1994) 60-64). Bodifée's tekst lijkt Whiteheadiaans van opzet en oogt heel metafysisch van
aard. Wat hierbij vooral ergert, is wel dat de auteur zo goed als geen onderscheid maakt tussen het
wetenschappelijke en het religieuze taalspel. Bodifée presenteert een synthese, bol staand van
ongenuanceerd geponeerde gemeenplaatsen, waar metafysisch vocabularium, geloofstaal en
wetenschappelijk taalgebruik naadloos in elkaar overlopen. Bovendien spreekt de zekerheid waarmee het
geheel aan de lezer aangeboden wordt, het opzet van de auteur tegen: “Elke zekerheid is een dodelijke. In
zekerheid sterft het geloof” (In beginsel, p. 78).
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
Samenvatting: wanneer kan er gesproken worden van een differentiemodel (criteria)
31
4
Voorbeeld: evolutieleer en dialoog
Hoe kan de theologie deze dialoog met het wetenschappelijke discours voeren, bijvoorbeeld met de
leer van de evolutie51?
“4.1
Wetenschap en evolutie
Het wetenschappelijke discours van de evolutie ziet in wetenschapstheoretisch perspectief - zeker
na de wetenschapsfilosofische en taalanalytische studies - de eigen grenzen en begrijpt dat het niet
zomaar een spiegel biedt van de werkelijkheid, maar modellen aanreikt die ons toelaten om reflexief
en efficiënt met de werkelijkheid om te gaan. Het duidt in de geschiedenis van het leven
bijvoorbeeld momenten aan - zonder het ontstaan van het leven te vergeten - waar populaties zich
omwille van de bedreigende omstandigheden aanpasten en zo erin slaagden deze omstandigheden
te overleven. Wat niet aangepast was, raakte op een zijspoor van de evolutie en stierf uit. Bepaalde
aanpassingen voldeden niet, bepaalde mutaties of varianten waren ongepast, waarbij hele soorten
organismes uitstierven - een miljoenen jaren durend proces van 'trial and error'. In dit proces
werden
de
organismes
steeds
complexer.
Een
(voorlopig?)
laatste
sprong
in
de
ontwikkelingsgeschiedenis is het ontstaan van de homo sapiens.
4.2
Verklaringen?
werkelijkheid steekt: ze gewagen van een sterk of zwak antropisch beginsel. Dit beginsel stelt dat de
evolutie zich zo afspeelde dat de mens uiteindelijk de uitkomst ervan kon worden. De sterke variant
beweert dat dit uitdrukkelijk in het concept van de evolutiegeschiedenis is ingebakken; de zwakke
dat het wel niet uitdrukkelijk voorzien was in dit concept, maar dat een reeks van opportuniteiten
het wel mogelijk maakten. Anderen verklaren het evolutieproces louter op basis van toevalligheid.
Wat er ook van zij: het wetenschappelijke taalregister kan wellicht niet veel meer aanduiden dan dat
51
Voor een omvattende bibliografie: J. Hübner (ed.), Der Dialog zwischen Theologie und Naturwissenschaft. Ein
bibliographischer Bericht (Forschungen und Berichte der Evangelischen Studiengemeinschaft, 41), München,
1987 (522 pp.).
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
Dit proces van aanpassing noemen sommigen een proces gestuwd vanuit een dynamiek die in de
32
er mutaties gebeurd zijn, zodat organismes in staat waren onder bepaalde omstandigheden te
overleven, dat er onvoorspelbare veranderingen hebben plaatsgevonden die het overleven mogelijk
gemaakt hebben, en dat er post factum een feitelijke oriëntatie op meer complexiteit vast te stellen
is. Deze processen waar telkens iets ‘gebeurt’, worden dan inderdaad beschreven met woorden als
contingentie, toeval, onvoorspelbaarheid – het evolutieproces had steeds anders maar ook al
beëindigd kunnen zijn. Maar het evolutieproces werd niet afgestopt en is niet anders dan dat het
geweest is. Meer zelfs, volgens Jan Van der Veken, kan men na alles op een rijtje gezet te hebben
veilig stellen “dat alles op deze planeet samengespannen heeft alsof het leven het bedoelde
resultaat geweest is. Het ‘alsof’ wijst op de onmogelijkheid om méér te zeggen, op grond van onze
feitelijke wetenschappelijke kennis alléén”.
Wetenschappers en andere denkers lijken met dit element van contingentie en onbepaaldheid in
hun denken vaak heel moeilijk om te kunnen. Niet zelden proberen ze de wetenschappelijke
gegevens – de vastgestelde sprongen in de evolutie en het ‘alsof’ uit de vorige paragraaf – in
ruimere, vaak vanuit hun levensbeschouwelijke overtuigingen ingekleurde, samenhangen en
verhalen te duiden.
4.3
De verleiding van de gelovige
De gelovige is al gauw geneigd om achter dit proces de hand Gods te zien en de vooronderstelde
dynamiek die de werkelijkheid als creatief proces naar steeds meer complexiteit voert (met de mens
als resultaat), met Gods voorzienigheid en actieve stuwing te identificeren. Met bijvoorbeeld de
(want creatieve) keuze en dat de evolutie als de feitelijke geschiedenis van al dan niet creatieve en
dus levensvatbare keuzes moet worden gelezen. Andere theologische posities uit meer
fundamentalistische hoek zien dan weer het Bijbelse (letterlijk begrepen) scheppingsverhaal als
tegendiscours, concurrentieel aan het wetenschappelijke discours (creationisme).
Beide pogen het wetenschappelijke discours als eigenstandig discours op te heffen, respectievelijk
door het in te schakelen in het eigen verhaal of het vanuit het eigen verhaal uit te schakelen.
Hoe kan het dan wel?
4.4
Een ‘open’ dialoog op basis van het constitutieve verschil
Deze dialoog kan grosso modo in vier stappen uiteengelegd worden.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
procesfilosofie (Whitehead) als partner kunnen theologen dan stellen dat God verlokt tot de goede
33
(1) In de dialoog met het wetenschappelijke taalregister van de evolutie neemt de gelovige eerst
kennis van de resultaten van het wetenschappelijke onderzoek. Hierbij stelt hij of zij die elementen
uit het eigen verhaal onder kritiek die sporen zijn van vroegere dialogen met (oudere gestalten van)
de wetenschap. Hierbij wordt zeker gedacht aan de scheppingstheologie, in zoverre deze dit
wetenschappelijke discours meedogenloos ging onderschikken.
(2) De gelovige gaat ten tweede niet meer zover om wat in wetenschap onvoorspelbaarheid en
toeval heet onmiddellijk aan Gods plan, of Gods verlokking gelijk te stellen en dus op het niveau van
het verhaal het discours van de wetenschap te corrigeren. God is bovendien geen stoplap om
(voorlopige) gaten in wetenschappelijke theorieën te vullen. Deze beide stappen moeten voorkomen
dat gelovigen al te snel in de valstrik van het creationisme (in zijn vele vormen) trappen.
(3) Bovendien wordt de gelovige in de dialoog ook opgevorderd om na te gaan waar wetenschappers
zelf uit de bocht gaan en de grenzen van hun eigen wetenschappelijke taalregister overschrijden,
bijvoorbeeld door niet-verifieerbare verklaringsbeginselen te poneren (en zich zo op het
levensbeschouwelijke domein begeven).
(4) Tenslotte kunnen gelovigen, omdat hun geloof zelf juist leeft van de openheid op het andere en
onverwachte, wijzen op dat element in het wetenschappelijke discours dat wetenschappers
aanduiden met toeval, omdat ze er geen greep op krijgen, dat element dat blijkbaar niet in de
theorie als dusdanig te vatten is (dat element dat theologen zelf in het eigen gelovige discours – en
niet in het wetenschappelijke discours – als verwachting, als genade duiden). Dan duiden ze op de
geloof en wetenschap kenmerkt, een funderende passiviteit, openheid, receptiviteit, die zowel
wetenschap als geloof voortstuwt – binnenin hun eigen taalregister. Gelovigen kunnen gerust deze
verwondering verbinden met hun scheppingsgeloof – zolang ze van diezelfde Schepper God maar
geen factor maken in het wetenschappelijke taalregister en ze dus de moeilijke spanning
aanhouden. Nauw hierbij aansluitend komt er een tweede structurele gelijkenis tussen geloof en
wetenschap naar boven: de pathos, de bewogenheid tot zoeken. Wetenschap bedrijven, zo schrijft
Jacques Haers, is ook een ‘ethische aangelegenheid, die grondt in het zich persoonlijk aangesproken
weten van de mens [...] Kennis is geen losse-blaadjesnotaboek over feiten. Het is vooral een
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
verwondering die ook wetenschappers ervaren. Zo evoceren ze de ‘eenheid in de spanning’ die
34
verantwoordelijkheid voor de integriteit van wat we zijn, op de eerste plaats wat we zijn als ethische
schepselen.’52”53
5
Besluit: vooruitzichten
“Veel verder kan de dialoog tussen wetenschap en geloof wellicht niet gaan, ook al is er onderling
heel wat beïnvloeding, zoals het wederzijds ontlenen van metaforen en denkmodellen, etc. Een
hogere synthese die én wetenschap én geloof tot elkaar brengt en in elkaar doet opgaan, zoals
bepaalde holismes voorstaan (alsook Intelligent Design-theorieën), vervalt zeer vlug in een
overmeesterende eenheidstheorie. Deze doet geen recht meer aan de veelheid van de taalregisters
en benaderingswijzen waarmee wij de werkelijkheid begrijpen en beleven, en waarvan de
ontdekking juist de rijkdom van onze tijd uitmaakt. Een welbegrepen verschilmodel, dat de
eigenstandigheid van beide taalregisters situeert, en naar structurele affiniteiten zoekt, vermijdt
bovendien onvruchtbare conflicten. Het stuwt integendeel naar een verder nadenken over wat het
betekent mens te zijn in deze wereld.”54
Na het uitdrukkelijk vasthouden aan het letterlijk karakter van het scheppingsverhaal aan het
begin van de 20ste eeuw, valt er een eerste kentering te bespeuren in de encycliek Humani
52
J. HAERS, Op. cit., p. 188 (met verwijzing naar J. BRONOWSKI, The Ascent of Man, BBC, 1973, p. 436).
53
L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 143-146.
54
L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 146-147.
55
We volgen hier P. De Mey, Cursus ‘Religie, zingeving en levensbeschouwing’, K.U.Leuven, Faculteit Letteren,
2009-2010, hoofdstuk 2 ‘Scheppingsgeloof en wetenschap’, 1.2 ‘De religie zoekt het conflict’.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
De positie van de katholieke kerk55
35
Generis (1950). Paus Pius XII noemt de evolutieleer hierin “een open vraag”. Men kan
speculeren over de ontwikkeling van het lichaam van de mens uit andere levende wezens. Aan
de originaliteit van de menselijke ziel kan echter niet geraakt worden.
Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie neemt de katholieke kerk definitief afstand van het
conflictmodel in de pastorale constitutie Gaudium et Spes (1965). Ze erkent uitdrukkelijk de
waarde van de eigen wetenschappelijke onderzoeksmethoden. Wel lijkt de kerk daarbij uit te
gaan van een optimistisch harmoniemodel waarbij het geloof niet in tegenspraak kán zijn met
wetenschappelijke bevindingen.
“Ter illustratie van het feit dat de katholieke kerk nu het contact tussen geloof en wetenschap
in wederzijds respect genegen is, kan gewezen worden op het feit dat paus Johannes-Paulus II
sinds 1979 met een zekere regelmaat in het Vaticaans observatorium te Castel Gandolfo
interdisciplinaire conferenties samenroept van filosofen, theologen en wetenschappers56. De
fundamenteel gewijzigde zienswijze van de Katholieke Kerk ten aanzien van de interpretatie
van het eerste scheppingsverhaal drukt de paus als volgt uit:
‘Deze tekst heeft vooral een religieuze en theologische draagwijdte. Er kunnen vanuit het gezichtspunt
van de natuurwetenschappen geen betekenisvolle elementen in gezocht worden. De onderzoekingen
rond de oorsprong en ontwikkeling van de afzonderlijke soorten in de natuur vinden in deze
beschrijving geen enkele bindende norm, noch positieve steunpunten van substantiële interesse. Ja,
zelfs, de waarheid met betrekking tot de schepping van de zichtbare wereld, zoals die gepresenteerd
56
Zie bv. R.J. RUSSELL, N. MURPHY & A.R. PEACOCKE (ed.), Chaos and Complexity: Scienctific Perspectives on Divine
Action, Vatican Observatory Publications – University of Notre Dame Press, 1995.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
“Vanwege het feit dat alle dingen zijn geschapen, hebben ze eigen wetten en structuren, waarvoor de
mens respect moet hebben, door de eigen methodieken van de verschillende wetenschappen of
technieken te erkennen. Daarom zal het methodisch onderzoek in alle takken van wetenschap,
wanneer het maar werkelijk op wetenschappelijke wijze en volgens de normen van de moraal wordt
verricht, in feite nooit met het geloof in tegenspraak zijn, want het profane en het geloof hebben in
dezelfde God hun oorsprong. […] Daarom kan men de geesteshouding van sommigen betreuren die ook
bij christenen zelf af en toe wel aanwezig is geweest, vanwege een onvoldoende doorzicht in de
gewettigde autonomie van de wetenschap, en die door de daaruit voortkomende geschillen en
controversen meerderen ertoe heeft aangebracht te menen, dat er een onderlinge tegenstelling is
tussen geloof en wetenschap. Maar als men onder autonomie van het tijdelijke verstaat, dat het
geschapene niet van God afhankelijk is en dat de mens zich deze zo ten nutte kan maken, dat hij ze niet
op de Schepper betrekt, dan voelt iedereen die God erkent aan, hoe bedrieglijk dergelijke ideeën zijn.
Zonder een Schepper verdwijnt immers het schepsel in het niet.” (GS 36)
36
wordt in het boek Genesis, is ten principale niet strijdig met de theorie van de natuurlijke evolutie,
57
wanneer deze geïnterpreteerd wordt op een wijze die de goddelijke oorzakelijkheid niet uitsluit. ’
De positie van Humani generis t.o.v. de evolutieleer wordt door Johannes Paulus II hernomen
en zelfs nog enigszins versterkt:
‘Vandaag, bijna een halve eeuw na de publicatie van de encycliek, heeft nieuwe kennis geleid tot de
erkenning van de evolutieleer als meer dan een hypothese. Het is inderdaad opmerkelijk dat deze
theorie op progressieve wijze is geaccepteerd door onderzoekers, als gevolg van een serie van
ontdekkingen in verschillende kennisgebieden. De convergentie, die noch gezocht, noch is gefabriceerd,
van de resultaten van onafhankelijk van elkaar uitgevoerd werk, is op zichzelf al een significant
58 59
argument ten gunste van deze theorie.’ ”
57
Algemene audiëntie 29/01/1986. Nederlandse vertaling in E. DE JONG, De katholieke visie op schepping en
evolutie, in C. DEKKER, R. MEESTER & R. VAN WOUDENBERG (eds.), En God beschikte een worm: over schepping en
evolutie, Baarn, Ten Have, 2006, 212-232, p. 227.
58
Ibid., p. 213. (Toespraak tot de pauselijke academie van wetenschappen 22/10/996).
59
P. De Mey, Cursus ‘Religie, zingeving en levensbeschouwing’, K.U.Leuven, Faculteit Letteren, 2009-2010,
hoofdstuk 2 ‘Scheppingsgeloof en wetenschap’, 1.2 ‘De religie zoekt het conflict’
60
J. DE TAVERNIER, Toeval of ontwerp? Theologie over evolutiebiologie, in Tijdschrift voor theologie 46 (2006)
220-242, p. 234.
61
Het interview is vrij beschikbaar via de videowebsite www.youtube.com.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
Wel blijft men er in de katholieke kerk erg beducht dat de aanvaarding van de evolutieleer er
toe zou leiden de menselijke geest als een product van een toevallig, materialistisch proces
wordt beschouwd. Zo zei paus Benedictus XVI tijdens zijn eerste toespraak in april dat
mensen “niet zomaar causale en betekenisloze producten van evolutie zijn.”60 De laatste jaren
won het kloofmodel dan ook meer en meer aan invloed binnen het Vaticaan. Een belangrijke
rol hierin werd gespeeld door de jezuïet George Coyne, astronoom en voormalig directeur van
de Vaticaanse Sterrenwacht (1978-2006). Coyne, die van grote invloed was voor de
rehabilitatie van Galileï, zet zich sterk af tegen elke vorm van creationisme en intelligent
design, die geen enkele wetenschappelijke waarde hebben. In 2008 ging Coyne in debat met
de militante atheïst Richard Dawkins in diens TV-programma ‘The Genius of Charles Darwin’61.
37
Verwerkingsvragen differentiemodel
Zijn onderstaande stellingen waar of onwaar?
•
Het differentiemodel stelt dat er noch een diepe kloof heerst tussen geloof en wetenschap,
noch een hogere synthese tussen beide is. Ze zijn geen concurrenten van elkaar, en toch op elkaar
betrokken, ook al gaan ze nimmer in elkaar op.xxi
•
Het kloofmodel dient gerelativeerd te worden, want beperkt teveel het reflexieve aspect op
het niveau van de zingeving. Theologie, zoals dit aan de faculteit Godgeleerdheid gebeurt, lijkt niet
mogelijk.xxii
•
Binnen het differentiemodel is een sciëntistische houding mogelijk.xxiii
•
Het verschil in taalspel is fundamenteel voor het differentiemodel; slechts wie inziet dat
structureel dezelfde zinnen toch in een heel ander taalspel kunnen voorkomen, en dus volledig
andere dingen kunnen betekenen, is in staat dit model toe te passen.xxiv
•
Ook de relatie tussen wetenschap en ethiek is vandaag zeer goed te vatten binnen het
differentiemodel.xxv
•
Ook in het differentiemodel, zoals in het kloofmodel, heeft historisch-wetenschappelijk
onderzoek geen relevantie voor theologische vraag naar de Christus van het geloof.xxvi
Het differentiemodel leert de theologie in de eerste plaatst en zelfkritiek te doen.xxvii
•
Het differentiemodel leert dat theologen uiteindelijk achter het lange proces van de evolutie
(via trial and error) Gods hand vermoeden.xxviii
•
Het creationisme wijst een letterlijke interpretatie van het bijbelse scheppingsverhaal van de
hand ten voordele van de evolutietheorie.xxix
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
•
38
De dialoog verder gezet: J. Polkinghorne
Sommigen, vooral aan de zijde van het geloof, vinden het differentiemodel echter te beperkt. Zij
blijven zoeken naar raakpunten tussen geloof en wetenschap die er op wijzen dat beide op een
plausibele wijze dezelfde werkelijkheid beschrijven. Een voorbeeld van een dergelijke meer
intensieve vorm van dialoog tussen geloof en wetenschap is de bekende wetenschapper en
anglicaans priester John Polkinghorne62. Polkinghorne (°1930) was professor in de theoretische
fysica aan de universiteit van Cambridge (UK) toen hij in 1979 zijn job opgaf om priester te worden in
de Anglicaanse kerk. Tien jaar later werd hij gevraagd terug te keren naar Cambridge als president
van het Queens College. Polkinghorne is zich vanaf dan sterk gaan toeleggen op het debat de
verhouding tussen geloof en wetenschap63. Polkinghorne wil wetenschappers en theologen met
elkaar in contact te treden en elkaar argumentatie ernstig te nemen.
In dat debat neemt Polkinghorne de positie in dat religie en wetenschap ieder hun eigen kijk hebben
op de werkelijkheid, maar dat deze twee blikken naast elkaar kunnen worden gelegd om zo een
beter beeld te krijgen op de waarheid. Wetenschap stelt maar een beperkt aantal vragen en moet
daarom aangevuld worden met levensbeschouwing, dat andere vragen stelt. Wie zowel door een
“wetenschappelijk oog” als door een “religieus oog” kijkt, ziet meer dan met één van beide64:
“Ik ben van mening dat wetenschap en godsdienst twee intellectuele handen op één buik zijn. Beide zijn op
62
Deze positie is ook prominent aanwezig binnen de Templeton Foundation, een stichting die onderzoek en
dialoog over wetenschap en zingeving promoot en onder andere het project ‘Test of Faith’ ondersteunde
(www.testoffaith.com).
63
Cf. o.a. J.C. POLKINGHORNE, Science & Christian Belief: Theological Reflections of a Bottom-up Thinker, London,
SPCK, 1994; ID., Belief in God in an Age of Science, New Haven (Conn.), Harvard University Press, 1998; ID.,
Science & Theology: An Introduction, London, SPCK, 1998; ID., Science and the Trinity: The Christian Encounter
with Reality, New Haven (Conn.), Harvard University Press, 2004; ID., Quantum Physics and Theology: An
Unexpected Kinship, New Haven (Conn.), Yale University Press, 2007; ID., Exploring Reality: The Undertwining of
Science and Religion, New Haven (Conn.), Yale University Press, 2007.
64
L. VERBOVEN, Religie en wetenschap: vriend of vijand? Gesprek met John Polkinghorne, in Braambos.
Wereldbeelden, 18 april 2004.
65
J. POLKINGHORNE, Quarks, chaos en christendom. Vragen over wetenschap en religie, Callenbach, 1996, p. 16.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
zoek naar een gefundeerde mening. Geen van de twee kan een claim leggen op absolute kennis, want beide
moeten hun conclusies baseren op een wisselwerking tussen interpretatie en ervaring. Daarom moeten zij
openstaan voor correctie. Geen van de twee houdt zich uitsluitend bezig met ‘harde feiten’ of ‘overtuigingen’.
65
Zowel wetenschap als godsdienst maken deel uit van het grote menselijke streven om te begrijpen.”
39
Dit betekent echter niet dat Polkinghorne de verschillen tussen geloof en wetenschap wegwist.
Beide hebben volgens hem hun eigenheid:
“Niettemin bestaan er duidelijke verschillen tussen wetenschap en godsdienst. Een van de meest opvallende is
dat wetenschap zich bezighoudt met de materiële wereld, een wereld die tot onze beschikking staat om ermee
te doen wat wij maar willen. God staat daarentegen niet voortdurend tot onze beschikking. […] Een ander
verschil tussen wetenschappelijke kennis en godsdienstige kennis zijn de gevolgen die zij voor ons hebben.
Mijn geloof in gluonen en quarks bevredigt mijn intellect, maar heeft geen verregaande invloed op mijn leven.
God, aan de andere kant, is er niet alleen om mijn nieuwsgierigheid te bevredigen. De ontmoeting met Hem
66
zal zowel een oproep tot gehoorzaamheid inhouden als de verlichting van onze geesten” .
Het is juist door die eigenheid dat wetenschap en religie elk hun eigen bijdrage hebben te leveren
aan het inzicht in de werkelijkheid:
Eén van de concrete domeinen waarop Polkinghorne de inzichten van de wetenschap met die van de
theologie verbindt is dat van de quantumfysica. De grilligheid in de quantumwereld, volgens het
onzekerheidsprincipe van Heisenberg, spoort volgens Polkinghorne met de ervaring van een
verrassende God in de wereld: beide zijn, binnen bepaalde grenzen, niet te voorspellen. “Naar de
mening van Polkinghorne […] wordt de werkelijkheid best beschreven vanuit een meervoudige
causaliteit. Met een inductieve (bottom-up) beschrijving van de waarneembare uitwisseling van
energie tussen de constituerende bestanddelen van een object kan de fysicus niet tevreden zijn. De
chaostheorie leert immers dat twee situaties met slechts miniem verschillende
beginomstandigheden en bijgevolg dezelfde energiekenmerken, zich toch fundamenteel verschillend
66
J. POLKINGHORNE, Quarks, chaos en christendom, p. 16 - 17.
67
J. POLKINGHORNE, Quarks, chaos en christendom, p. 19.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
“De inzichten van wetenschap en godsdienst zijn onmisbaar op onze zoektocht naar inzicht. In essentie is
wetenschap niets anders dan de ‘hoe-vraag’ te stellen. Hoe komt het dat de dingen op deze manier gebeuren?
Godsdienst houdt zich daarentegen hoofdzakelijk bezig met de ‘waarom-vraag’. Is er een reden of een doel
waarom dit allemaal gebeurt? Beide vragen verdienen onze aandacht als wij willen begrijpen wat er gaande is.
Het water kookt, doordat het gas brandt. Maar de fluitketel staat op het vuur, omdat iemand thee wil zetten.
Wij hoeven niet te kiezen tussen deze twee antwoorden, want beide zijn noodzakelijk. Maar, ook al zijn ‘hoe’
en ‘waarom’ twee verschillende vragen, de antwoorden moeten in een bepaald, geloofwaardig verband met
elkaar staan. De uitspraken ‘Ik heb de fluitketel in de koelkast gezet’ en ‘Ik ga thee zetten’ passen niet bij
elkaar. Juist door deze noodzaak dat beide elkaar niet mogen tegenspreken, kunnen wetenschap en
67
godsdienst elkaar van dienst zijn.”
40
kunnen gedragen. Hier is een tweede vorm van causaliteit aan het werk, die ook deductief (topdown) kan worden beschreven als een actieve beïnvloeding (active information) door holistische
oorzaken. Tot dergelijke de werkelijkheid vorm gevende (in-formerende) oorzaken rekent
Polkinghorne tot nader order onbekende natuurwetten, de menselijke geest die bevelen geeft aan
het lichaam, en de zorg die God aan zijn schepping blijft besteden door de immanente werking van
zijn Geest.”68
Polkinghorne verwijst ook naar de ‘finetuning’ van het universum. Als bepaalde constanten of
natuurwetten minimaal slechts minimaal anders zouden zijn, was er geen leven op aarde mogelijk
gemaakt, laat staan dat de mens zich had kunnen ontwikkelen. Voor Polkinghorne kan dat geen
toeval zijn, maar verwijst dit naar een intelligentie – God – die aan de grondslag van het universum
ligt. Dit betekent voor hem niet dat God “de lont van de oerknal heeft aangestoken”69, maar wel dat
God de dingen laat bestaan. Voor Polkinghorne betekent geloven in God “dat er een intentie achter
het universum zit, een dieper doel achter de geschiedenis, iemand die de grond van de waarde is en
die de grond van de hoop is.”70
Van dialoog tot integratie
Een voorbeeld van een dergelijke betrachting kan gevonden worden bij de Franse jezuïet en
paleontoloog Pierre Teilhard de Chardin (1881-1955)71. De Chardin was zich ten volle bewust van de
68
P. DE MEY, Cursus ‘Religie, zingeving en levensbeschouwing’, K.U.Leuven, Faculteit Letteren, 2009-2010,
hoofdstuk 2 ‘Scheppingsgeloof en wetenschap’, Het dialoogmodel of: de zoektocht naar raakvlakken mét
inachtneming van genreverschillen.
69
L. VERBOVEN, Religie en wetenschap: vriend of vijand? Gesprek met John Polkinghorne, in Braambos.
Wereldbeelden, 18 april 2004
70
71
L. VERBOVEN, Religie en wetenschap: vriend of vijand? Gesprek met John Polkinghorne.
J. DE TAVERNIER, Toeval of ontwerp? Theologie over evolutiebiologie, in Tijdschrift voor theologie 46 (2006)
220-242.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
Sommigen gaan in de dialoog tussen geloof en wetenschap nog verder. Waar de inhoudelijke
raakpunten bij iemand als Polkinghorne heel beperkt blijven, zijn er volgens anderen meer
inhoudelijke raakpunten en kunnen het wetenschappelijke en het religieuze wereldbeeld
geïntegreerd worden.
41
uitdaging die de evolutietheorie aan het christelijk geloof stelde. Zijn levenswerk bestond er daarom
uit het geloof in overeenstemming te brengen met de evolutieleer. Volgens de Chardin is er in de
ontwikkeling van de werkelijkheid een groeiende complexiteit. Deze toename van complexe
structuren is geen gevolg van een louter materieel proces, maar wordt gestuwd door een geestelijke
kracht. Alle materie beschikt immers, zij het in verschillende mate, over een psychisch element dat
de evolutie vooruit stuwt. Het is door deze kracht dat het heelal is ontstaan (de ‘kosmogenese’) en
levende wezens (‘biogenese’) en het zelfbewustzijn (noögenese) zijn ontstaan. Naast een groeiende
complexiteit is er in de evolutie dus ook een groeiend bewustzijn en een toenemende
vergeestelijking. Met het zelfbewustzijn is de mens ontstaan, die de hele kosmos en zichzelf kan
denken. Het eindpunt van de evolutie, waarin de hele werkelijkheid vergeestelijkt zal worden, ligt
volgens de Chardin in wat hij het ‘punt omega’ noemt, het universele middelpunt dat de hele
evolutie naar zich toetrekt. In zijn poging te komen tot een wereldbeeld dat evolutie en christelijk
geloof integreert, interpreteerde de Chardin dit punt Omega later als Christus: de grond en het doel
van het kosmisch evolutieproces.
Evolutie is voor de Chardin dus geen toevallig, materialistisch proces – wat zijn ideeën onacceptabel
maakt voor het neodarwinisme – maar een teleologische (doelgerichte) ontwikkeling die gericht is
op het ontstaan van de zelfbewuste mens en de voltooiing in het punt Omega.
i
ii
Waar
Niet waar. precies het omgekeerde in het geval; de toenmalige wetenschappelijke inzichten worden ingepast
in een breder theologisch raamkader; uiteindelijk beslist de openbaring. Zo stellen Aristoteles-adepten uit de
middeleeuwen dat de wereld eeuwig is, zonder begin en einde. Thomas van Aquino antwoordt hierop dat dit
op het niveau van de rede (de natuur dus) misschien inderdaad niet uit te maken is, maar dat christenen beter
weten omdat de openbaring, de bijbel, leert dat de wereld eens door God geschapen is, dus een begin kent, en
ook door God voltooid zal worden op het einde der tijden, dus een einde kent.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
Ook sommige varianten van intelligent design getuigen van een verregaande integratie van geloof en
wetenschap. Deze theorie stelt dat het ontstaan van de wereld en de mens moet worden
toegeschreven aan een intelligente ontwerper. Volgens aanhangers van deze theorie zit onze
complexe wereld te goed in elkaar en kan dit geen toeval zijn. Niet alle varianten van intelligent
design spreken zich verder uit over deze ‘intelligente ontwerper’, maar in sommige christelijke
kringen wordt deze ontwerper geïdentificeerd met de Bijbelse God. In feite komt men zo terug uit bij
een variant van het harmoniemodel waarbij men de eigenheid van het wetenschappelijke en het
levensbeschouwelijke discours niet erkent.
42
iii
Niet waar. deïsten pogen juist God buiten het concrete gebeuren van de wereld te houden; ze reserveren
voor hem een plaats aan het begin van de wereld, als architect en degene die de zaak in gang zet/houdt.
iv
Niet waar. Het is waar dat gelovigen in principe voldoende over God te weten komen door de openbaring
om gered te kunnen worden, maar de openbaring put de Godskennis niet uit. De studie van de natuur, als
schepping door God geschapen, is ook een belangrijke weg tot Godskennis, en volgens Thomas van Aquino
niet alleen nuttig en verhelderend maar zelfs noodzakelijk voor het geloofsonderricht.
v
Waar. Dit maal niet gedacht vanuit het geloof (het in harmonie brengen van de kennis van de natuur met wat
in de openbaring gegeven is), maar precies omgekeerd: het inpassen van het Godsgeloof in de resultaten van
de nieuwe natuurwetenschappen.
vi
Waar.
vii
Waar. Neo-darwinisten gaan bovendien alle levensbeschouwing en geloof zelf vanuit de evolutie verklaren.
viii
Waar. Het klassieke harmoniemodel huldigt een waarheidsbegrip en een werkelijkheidsvisie, die niet te
verzoenen zijn met moderne wetenschappelijke visies, en neemt dus positie in tegen deze visies.
ix
Niet Waar. Precies het omgekeerde is het geval.
x
Waar. De deist perkt het domein van de levensbeschouwing in vanuit zijn wens de wetenschappelijke
waarheid te respecteren.
xi
ONWAAR. Je kan dit wel op voorwaarde dat je het radicale onderscheid tussen beide blijft aanhouden.
xii
ONWAAR. Deze houdingen laten zich enkel bewijzen in het leven zelf, en niet door argumenten of bewijzen.
Cadeautjes attesteren misschien wel iemands vriendschap of liefde maar kunnen deze nooit onomstotelijk
bewijzen.
xiii
WAAR. Religie past niet binnen de kaders van de wetenschap, want vereist voor een goed begrip totaal
andere kaders. Het gaat om twee verschillende dingen; het ene kan niet vanuit het andere beoordeeld
worden.
ONWAAR. Religie heeft dit niet nodig; meer nog: wie teveel theoretiseert, bedreigt datgene wat essentieel
is voor de religie: rituelen, verhalen, houdingen, …
xv
WAAR. Het fenomeen van de religie kan niet door waarnemers geobserveerd worden, maar vereist een
toebehoren tot de religieuze gemeenschappen en praktijken.
xvi
Conflictmodel (vanuit de kant van de religie)
xvii
Kloofmodel
xviii
Conflictmodel
xix
Conflictmodel
xx
Harmoniemodel en conflictmodel
xxi
Waar. Dit is de essentie van het differentiemodel.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
xiv
43
xxii
Onwaar.
xxiii
Onwaar. Een scientistische houding is enkel denkbaar binnen een conflictmodel.
xxiv
Waar
xxv
Waar
xxvi
Onwaar. Precies in een differentiemodel kan van een gekwalificeerde verhouding tussen historisch
onderzoek en theologie sprake zijn. Het historisch onderzoek kan nooit het theologische spreken dicteren,
maar kan het wel informeren - en corrigeren daar waar het zelf historiserend te werk gaat.
xxvii
Waar. Het leert de eigen grenzen te zien en kritiseert eigen grensoverschrijdingen.
xxviii
Onwaar. Het differentiemodel leert precies om het 'alsof' van de evolutie ("alles is gelopen alsof de mens
de uitkomst moest zijn") niet te gemakkelijk te identificeren met een goddelijk plan. Wie dit doet introduceert
al te vlug theologische elementen in een wetenschappelijke uiteenzetting.
Onwaar. Precies het omgekeerde is het geval.
Thematische modules: Geloof & Wetenschap
xxix
44
Download