GELOOF EN WETENSCHAP INHOUD I. Klassieke modellen over de relatie tussen geloof en natuurwetenschap in historisch perspectief geplaatst 1. Het harmoniemodel: de leer van de twee boeken 2. Het conflictmodel: geloof versus wetenschap 2.1 2.2 3. 2.1.1 Het conflict met Galilei 2.1.2 Opkomst van het deïsme Conflict tussen geloof en wetenschap Het kloofmodel: geloof en wetenschap hebben niets met elkaar te maken Dialoog tussen geloof en wetenschap? 1. Kritiek op het kloofmodel 1.1 Kritiek van de kant van het geloof 1.2 Kritiek van de zijde van de wetenschappen 2. Voorwaarden voor een dialoog 3 De dialoog vanuit de theologie beschouwd 4 Voorbeeld: evolutieleer en dialoog 5 4.1 Wetenschap en evolutie 4.2 Verklaringen? 4.3 De verleiding van de gelovige 4.4 Een ‘open’ dialoog op basis van het constitutieve verschil Besluit: vooruitzichten Thematische modules: Geloof & Wetenschap II. Overgang: Eerste conflict en opkomst van het deïsme 1 I. KLASSIEKE MODELLEN OVER DE RELATIE TUSSEN GELOOF EN NATUURWETENSCHAP IN HISTORISCH PERSPECTIEF GEPLAATST 1 Het harmoniemodel: de leer van de twee boeken “In de middeleeuwse theologie, mede onder impuls van Bonaventura, wordt de metafoor van de twee boeken gebruikt om de verhouding tussen geloof en natuur, en tussen theologie en natuurwetenschap (wat toen nog niet de moderne natuurwetenschap was) gestalte te geven: ‘De wil van God kan afgelezen worden uit het boek van de natuur én uit de H. Schrift. Omdat God zowel [als Schepper van hemel en aarde] de auteur is van het boek van de natuur als van de H. Schrift [als openbaring van God] is een conflict of een tegenstrijdigheid principieel uitgesloten. [...] Het weten over de natuur en de hemellichamen paste in één omvattende synthese’1. God is niet alleen de hoogste levensvervulling van mens, geschiedenis en samenleving, niet alleen het eindpunt van alle menselijke reflectie (metafysica), maar ook degene die de hele kosmos in beweging zet en met scheppende kracht doorzindert. Elke goede kennis van de natuur leidt uiteindelijk naar God als begin, stuwende kracht en einde. Leven, denken en zijn voeren allen naar God. De middeleeuwse theologen, zoals Thomas van Aquino, zien dan ook een verregaande convergentie tussen theologie (gevoed door de openbaring) en natuurwetenschap (gevoed door de ervaring [nog niet de 'empirische ervaring' van de moderne positieve wetenschappen, via experimenten beproefd]), waarbij beide in één synthese gepresenteerd worden. Hiertoe wordt onder meer het Ptolemaeïsche en Aristotelische wereldbeeld (zie afbeelding), dat beweging in de geïntegreerd. 1 J. VAN DER VEKEN, Een kosmos om in te leven. Het nieuwe gesprek tussen kosmologie en geloof, Kapellen, Pelckmans, 1990, p. 15, in verwijzing naar de studie van Max WILDIERS, Kosmologie in de westerse cultuur, Kapellen, Pelckmans; Kampen, Kok Agora, 1988. Wildiers toont in dit nog altijd lezenswaardige boek aan hoe de evoluties in het wereldbeeld, onder meer onder invloed van het ontstaan van de moderne natuurwetenschappen, de hele culturele en theologische reflectie mee bepaald hebben. Thematische modules: Geloof & Wetenschap wereld vanuit een steeds achterliggende causaliteit of oorzakelijkheid begrijpt, theologisch 2 De onbewogen beweger die uiteindelijk alles in gang zet, wordt geïdentificeerd met God. De diverse hemellichamen zijn bezield met geestelijke krachten (engelen) die hun dynamiek halen uit de eerste beweger en op hun beurt lagere schepsels (het aardse) in beweging zetten. De hele kosmos wordt aldus begrepen als één stuwing van bovenuit naar beneden. De kosmos vormt ‘een harmonisch geordend geheel waarin alle dingen hun juiste plaats hebben in een universeel systeem van oorzaken en gevolgen. God - de causa prima - is een Onbewogen Beweger [...] en de dingen die Hij in beweging brengt, de hemelse sferen [de zeven bekende planeten (waaronder zon en maan) en daarboven twee of drie hemelen], zijn de werktuigen, de causae secundae, waarvan Hij zich bedient om op aarde zijn wil te volbrengen en zijn GOD causa prima engelen causae secundae 2 Zie hiervoor M. WILDIERS, Kosmologie in de westerse cultuur, p. 70-71. Thematische modules: Geloof & Wetenschap plannen uit te voeren’2. 3 hemellichamen aardse wezens en gebeurtenissen In een dergelijk perspectief is het zeer begrijpelijk dat Thomas van Aquino ergens stelt dat de studie van de schepselen, de kosmos, zeer nuttig, verhelderend en zelfs noodzakelijk is voor het geloofsonderricht (Summa contra Gentiles, II, 1).”3 Illustratie harmoniemodel 3 L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis. Theologie in tijden van ommekeer, Kapellen, Pelckmans, 2006, p. 133-134. 4 Genomen uit Mores. Pedagogisch tijdschrift voor morele problemen 42 (1997) 372 (uitgave van het Humanistisch verbond). Thematische modules: Geloof & Wetenschap “Op onderstaande illustratie 4 wordt het harmoniemodel treffend voorgesteld. De aarde, schepping van God, staat onderaan en functioneert als spil van het geocentrische wereldbeeld, waarrond maan, zon en planeten draaien. 4 Thematische modules: Geloof & Wetenschap We merken een drievoudige verdeling, telkens opnieuw in zeven onderverdeeld (drie en zeven zijn heilige getallen): het ondermaanse met de vier elementen, aarde, water, lucht en vuur, die verder onderverdeeld worden om tot zeven te komen (dit gebied behoort tot het materiële); het bovenmaanse, gestructureerd volgens de zeven gekende ‘planeten’ die rond de aarde draaien: Maan, Mercurius, Venus, Zon, Mars, Jupiter en Saturnus ( dit gebied behoort tegelijk tot het materiële, de planeten, en het spirituele, de krachten die de planeten in perfect cirkelvormige banen aandrijven); het bovenhemelse dat gestructureerd is eerst en vooral via de vier hogere spirituele vermogens (wil, ratio, intellect en geest), waarna de triniteit volgt: de heilige Geest, het Woord (= de Zoon, Jezus Christus) en God de Vader. Dit derde niveau is een exclusief spiritueel niveau en geeft ons een perspectief op God zoals deze door ons gekend wordt. Daarboven is visueel nog een ruimte geplaatst die naar God als God verwijst, God zoals deze enkel door God gekend wordt, want God is groter dan wat wij via de openbaring en de schepping over God te weten komen. Deze kosmologische structuur is dus in perfecte harmonie met de God die in de bijbel geopenbaard wordt. Bovendien wordt ook het antropologische, de mens, in deze harmonieuze structuur geplaatst. De structuur van de macrokosmos is ook de structuur van de mens; die bestaat uit (a) materie, hier gesymboliseerd door het onderlichaam, (b) een tussenniveau van materie en geest, hier voorgesteld door het bovenlichaam (met de ingewanden en het hart bijvoorbeeld als plaats 5 van de emoties en strevingen), en ten derde (c) het spirituele niveau, met de vier hogere vermogens en de plaats van de ontmoeting met de trinitaire God.”5 In nauw verband met het harmoniemodel staat het onderscheid dat theologen van oudsher gemaakt hebben tussen natuurlijke theologie en positieve theologie of openbaringstheologie. Deze laatste denkt na over God, wereld en mens vanuit wat de openbaring, Bijbel en traditie dus, ons hierover te zeggen heeft. De natuurlijke theologie speurt naar kennis over God zonder hierop een beroep te doen. Deze vertrekt daarentegen van de wereld en mens zelf, met name ook de menselijke rede om zo naar God toe te denken. Dergelijke vorm van theologiseren kan enkel succes hebben op voorwaarde dat de betrokkenheid van God op de wereld als Schepper voorondersteld wordt.6 Het alomvattende wereldbeeld uit de Oudheid en Middeleeuwen waarin Bijbelse wereldvisie en kennis uit de ervaringen geïntegreerd waren, hield niet per se in dat men de Bijbelse teksten als een empirische, ‘wetenschappelijke’ beschrijving van de werkelijkheid opvatte. Zo werd het Bijbelse scheppingsverhaal reeds vanaf de Oudheid door verschillende auteurs allegorisch geïnterpreteerd. Het verhaal van de zesdaagse schepping van de wereld vormt dan geen exacte beschrijving van datgene wat gebeurd is, maar drukt op een niet-letterlijke, ‘allegorische’ wijze iets uit van de werkelijkheid. Zo merkt de meest invloedrijke theoloog van de Oudheid en vroege Middeleeuwen, Augustinus van Hippo (354-430), dat hij in de problemen komt wanneer hij het scheppingsrelaas van Genesis letterlijk interpreteert7. Hij vraagt zich onder andere af hoe er een onderscheid tussen de dagen kon zijn, zolang er nog geen licht was; en hoe er licht kon 5 L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p 134-136. 6 Voor meer informatie zie ‘Natural theology’, in Handbook of Catholic Theology, New York, Crossroad, 1995, 2000, p. 500-501. 7 Cf. o.a. A. AUGUSTINUS, De Genesis ad litteram. Thematische modules: Geloof & Wetenschap Allegorische Bijbellezingen in de Oudheid en Middeleeuwen 6 zijn als de zon nog niet geschapen was. Volgens Augustinus zegt het Bijbelse verhaal in de eerste plaats iets over het spirituele niveau. De Bijbel is volgens hem ook correct wat betreft de materiële werkelijkheid, alleen is het veel moeilijker dan de precieze betekenis te achterhalen. Op dit niveau is de interpretatie van de Schrift altijd onder voorbehoud: men kan nooit zeker zijn wat er in de Schrift precies is bedoeld. In elk geval is de rede wel van doorslaggevend belang om de waarheid omtrent de materiële werkelijkheid op het spoor te komen. “Laat ons stellen dat in het verklaren van de woorden ‘En God sprak: “Laat er licht zijn”, en er was licht’, de ene denkt dat het materieel licht was, dat geschapen werd, en een andere denkt dat het geestelijk licht was, dat geschapen werd. Wat betreft het bestaan van het geestelijke licht in een geestelijk schepsel, laat ons geloof geen twijfel. Wat betreft het bestaan van het materiële licht, […] dat kon gevolgd worden door de nacht, dat is niet tegen ons geloof, zolang het niet met de zekerste waarheid is weerlegd. En als dit zou gebeuren, heeft deze opvatting nooit in de heilige Schrift gestaan, maar enkel in de meningen van de onwetende mensen. Maar als deze opvatting daarentegen door de rede met zekerheid zou worden aangetoond, zal het nog altijd onzeker zijn of deze betekenis bedoeld was door de gewijde schrijver wanneer hij de bovenstaande woorden aanhaalde, of dat hij iets anders 8 bedoelde dat evenzeer waar is.” Op sommige plaatsen klinkt Augustinus dan ook verrassend hedendaags: 9 hij merkt hoe compleet fout deze christen is.” […] “Maar de Schriften gaan over het geloof. Daarom, zoals ik meerdere malen heb aangegeven, als iemand, die de wijze van het goddelijke spreken niet begrijpt, hierover [over de vorm van de hemel] iets in onze boeken zou vinden, of hierover iets zou horen dat uit onze boeken komt, dat niet in overeenstemming zou lijken met wat hij kent uit de rede en de waarneming, dan is het op geen enkele manier noodzakelijke om dit te aanvaarden om de waarschuwingen, beschrijvingen en voorspellingen van de Schriften te geloven. Om kort te zijn, moet gezegd worden dat onze auteurs wel de waarheid 8 A. AUGUSTINUS, De Genesis ad litteram, boek I, hoofdstuk 19. 9 A. AUGUSTINUS, De Genesis ad litteram, boek I, hoofdstuk 19. Thematische modules: Geloof & Wetenschap “Het gebeurt immers vaak dat iets over de aarde, de hemel en andere aspecten van deze wereld, over de beweging en rotatie en zelfs de grootte en positie van de sterren, over voorspelbare verduisteringen van de zon en de maan, over de cycli van de jaren en de seizoenen, over de aard van de dieren, de struiken, de stenen en andere, met de grootste zekerheid gekend kan worden door de rede of de ervaring, ook door niet-christenen. Het is schandelijk en gevaarlijk, en moet ten stelligste vermeden worden, dat hij [een niet-christen] een christen, die zogezegd de christelijke Geschriften uitlegt, zulke nonsens hoort vertellen, waardoor hij zou zeggen dat hij zich nauwelijks kan inhouden om te lachen, als 7 kenden over de hemelen, maar dat de Geest van God, die door hen sprak, dit niet wou leren aan de 10 mensen tenzij het aan hun heil zou bijdragen.” 10 A. AUGUSTINUS, De Genesi ad litteram, boek II, hoofdstuk 9. Thematische modules: Geloof & Wetenschap Samenvatting: wanneer is er sprake van een harmoniemodel? (criteria) 8 2. Het conflictmodel: geloof versus wetenschap 2.1 Overgang: Eerste conflict en opkomst van het deïsme De opkomst van de moderne wetenschappen maakte aan deze middeleeuwse synthese een eind. De klassieke twisten tussen geloof en wetenschap illustreren dit treffend. Toch betekent de opkomst van de moderne wetenschappen niet onmiddellijk het einde van het harmoniemodel. 2.1.1 Het conflict met Galileo Galilei Dat de moderne natuurwetenschappen niet meteen een eind maakte aan het harmoniemodel blijkt bijvoorbeeld uit het conflict met Galileo Galilei, die de heliocentrische kosmologie van Copernicus verdedigde11. “Dat de zon niet langer om de aarde draait, heeft immers veel verstrekkender gevolgen dan op louter fysisch-kosmologisch vlak; het tast tegelijk het klassieke denken over mens en God aan. Maar uiteindelijk dacht ook Galilei nog volgens het twee-boekenmodel. De enige vooronderstelling die hij aannam, was, dat bij een betwisting tussen beide boeken niet langer de openbaring (de Bijbel) maar de natuurwetenschap normgevend diende te zijn, aangezien ‘dit boek is geschreven in ondubbelzinnige, mathematische letters. Het boek van de H. Schrift is veel moeilijker te ontcijferen en niet altijd even klaar.’ Bovendien betreft de bijbel volgens 11 Voor de overgangsrol die het ‘geval Galilei’ hierbij speelde, zie J. VAN DER VEKEN, Een kosmos om in te leven, p. 15 e.v.: ‘De mythe van de strijd tussen geloof en wetenschap’. Paus Johannes-Paulus II verleende Galileo Galilei (1564-1642, veroordeeld in 1633) na drie en een halve eeuw eerherstel. 12 J. VAN DER VEKEN, Een kosmos om in te leven, p. 16-17. “Voor Galilei bestaat er geen conflict tussen wetenschap en geloof, maar tussen wetenschappelijke bevindingen en een bepaalde, niet verantwoorde manier om de Bijbel te lezen.” 13 L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p 136. Thematische modules: Geloof & Wetenschap hem niet ‘de loop der hemelen’, maar ‘hoe men in de hemel komt’12.”13 9 Kritiek op de gangbare voorstelling van het conflict tussen geloof en wetenschap Het verhaal van de ‘strijd’ tussen (onredelijk, dogmatisch) geloof en (redelijke, onafhankelijke) wetenschap lijkt dan ook vooral voortgekomen te zijn uit vooringenomen geschiedschrijving, in het bijzonder door de publicatie van twee boeken aan het einde van de 19de eeuw: History of the Conflict between Religion and Science (J.W. Draper, 1875) en A History of the Warfare of Science with Theology in Christianity (A.D. White, 1896), waarin verschillende verhalen verteld worden van wetenschappers die hun onderzoek of publicaties beperkten uit vrees voor kerkelijke sancties. De geschiedenis van de wetenschap wordt door Draper voorgesteld als “het verhaal van de strijd tussen twee concurrerende krachten: de groeiende kracht van het menselijk denken enerzijds en de verdichting die het gevolg is van overgeleverd geloof en menselijke belangen anderzijds.”14 De Amerikaanse agnostische paleontoloog Stephen Jay Gould verzet zich echter tegen dit zwart-schema15. Dit blijkt onder andere uit de ‘mythe van de platte aarde’. Volgens deze mythe is de Griekse kennis van de bolvormige aarde tijdens de middeleeuwen verloren gegaan en was de overtuiging dat de aarde plat was een uiting van de middeleeuwse irrationaliteit en onderwerping aan de geestelijkheid. Onderzoek leert evenwel dat de idee van een platte aarde bepleit werd door enkele weinig invloedrijke theologen en dat alle grote theologisch geschoolde geleerden in de middeleeuwen de bolvorm van de aarde aanvaardden. Bij historisch onderzoek van geschiedenisboeken voor de middelbare school van voor 1870 bleken bovendien slechts enkele handboeken de idee van de platte aarde te vermelden. Dat deze idee na 1880 in quasi alle handboeken wel voorkwam lijkt daarom het gevolg te zijn van de invloed van het boek van Draper, die met de idee van de platte aarde in zijn boek gebruikte om het conflict tussen geloof en wetenschap scherp te stellen. 14 2 J.W. DRAPER, History of the Conflict between Religions and Science, Londen, 1875, 1970, VI; geciteerd in J. DE TAVERNIER, Toeval of ontwerp? Theologie over evolutiebiologie, in Tijdschrift voor theologie 46 (2006) 220-242, p. 226-227. 15 S.J. GOULD, Rocks of Ages. Science and Religion in the Fullness of Life, New York, 1999. Zie ook J. DE TAVERNIER, Toeval of ontwerp?, p. 226-228. Thematische modules: Geloof & Wetenschap Hoewel ‘het geval Galileï’ goed de grenzen van het middeleeuwse harmoniemodel toont, zijn historici het er vandaag over eens dat de veroordeling van Galileï minstens evenveel te maken had met (kerk)politieke factoren als met de visie op wetenschappen. Verschillende auteurs wijzen er dan ook op dat de idee van een ‘strijd’ tussen geloof en wetenschap aan het einde van de middeleeuwen en het begin van de moderne tijd moet genuanceerd worden. Eerder dan om conflicten tussen geloof en wetenschap op zich, ging het doorgaans om conflicten tussen de belangen van personen die geloof en de belangen van personen die wetenschap vertegenwoordigden. 10 Bovendien laten verschillende auteurs vandaag zien dat niet alleen het conflict tussen geloof en wetenschap vaak te scherp werd gesteld, maar dat de katholieke kerk zelf een belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek16. Lemaître en het onderzoek naar de oerknal17 Lemaître verwierf initieel bekendheid door een artikel met zijn uitwerking van de hypothese van het dynamische en uitdijende heelal (1927). In een wetenschappelijke wereld die nog sterk overtuigd was van het statische karakter van het heelal, werden zijn ideeën aanvankelijk weinig enthousiast onthaald. In de jaren na het verschijnen van zijn artikel bevestigden empirische gegevens echter zijn stelling. Nog meer tegenstand ondervond Lemaître toen hij enkele jaren later als eerste de hypothese van een primitief atoom voorstelde. Volgens deze stelling heeft het heelal een beginpunt. Materie, tijd en ruimte startten met een explosie – aanvankelijk door critici smalend ‘Big Bang’ genoemd – uit een enkel punt, het zogenaamde ‘oeratoom’ (‘l’atome primitif’) met een oneindige dichtheid. Na enkele jaren werd Lemaîtres hypothese echter algemeen aanvaard en werd de theorie van de oerknal verder uitgewerkt. Naar aanleiding van publicatie van zijn hypothese van het primitief atoom laaide de discussie over de verhouding tussen geloof en wetenschap weer op. Zo was onder andere Albert Einstein verontwaardigd toen Lemaître zijn ideeën voorstelde. Einstein verweet hem via de wetenschap het dogma van de schepping weer in te voeren. Omdat hij a priori de theorie van Lemaître wantrouwde, had hij geen oor voor zijn wetenschappelijke argumentatie. Ook de 16 Cf. o.a. J. HANNNAM, God’s Philosophers. How the Medieval World laid the Foundations of Modern Science, Icon Books, 2009 [naar het Nederlands vertaald als Gods filosofen. Hoe in de Middeleeuwen de basis werd gelegd voor de moderne wetenschap, Nieuw Amsterdam, 2010]. 1717 We baseren ons voor dit onderdeel grotendeels op Georges Lemaître, in A.J. WIGGERS et al. (ed.), Grote 7 Winkler Prins Encyclopedie 11 ( 1970) 726. Thematische modules: Geloof & Wetenschap Als één van de toonbeelden van het samengaan van een gelovige levenshouding en diepgaand wetenschappelijk onderzoek kan de Leuvense priester en professor natuurkunde Georges Lemaître (1894-1966) gelden. Na zijn studies wis- en natuurkunde in Leuven trad Lemaître in in het seminarie, waar hij in 1923 tot priester werd gewijd. Vervolgens verdiepte hij zich verder in de fysica en kosmologie aan universiteiten in het Verenigd Koninkrijk (Cambridge), Canada en de Verenigde Staten (Cambridge: Harvard). Aan het Massachussetts Institute of Technology haalde hij een doctoraat in de natuurkunde met een studie over de relativiteitstheorie. In 1925 werd hij aangesteld als docent (later gewoon hoogleraar) aan de K.U. Leuven. 11 vooroordelen langs de zijde van de wetenschap – Einstein kon zich religie blijkbaar moeilijk anders voorstellen dan het geloof in een God die de hand heeft in de natuurlijke fenomenen – kunnen dus het wetenschappelijke debat bemoeilijken18. Lemaître zelf zal steeds blijven wijzen op het onderscheid tussen zijn wetenschappelijke werk en zijn geloof. Hij verzette er zich tegen dat zijn wetenschappelijke theorie over het begin van het universum zou worden verbonden met de theologische notie van schepping. In 1936 werd Lemaître lid van de Pauselijke Academie voor Wetenschappen, waar hij van 1960 tot aan zijn dood ook voorzitter van was. 2.1.2 Opkomst van het deïsme “Ook andere natuurwetenschappers sloten God niet onmiddellijk uit hun wereldbeeld. Ze gaven God weliswaar niet langer een ‘lokaliseerbare’ plaats in het wetenschappelijke wereldbeeld, maar zagen niettemin, zoals Isaac Newton, Gods hand achter de natuurwetten die empirisch werden ontdekt en mathematisch werden vastgelegd”. In toenemende mate combineerden ze een mechanistisch wereldbeeld (de wereld als een machine) en een geloof in God. Voor hen was God diegene die de eerste druk op de knop van het wereldbestel gegeven heeft, en die er verder niet meer aan te pas komt. De deïstische God is de grote architect van de wereld, de God-uurwerkmaker (Voltaire).”19 In dergelijke wereldvisie wordt het wereldbestel opgevat als een mechanisme en kan alles wat erin gebeurt louter mechanisch hierbuiten gehouden en kan niet meer binnentreden in de geschiedenis. “Terzijde is het de moeite waard om hier te vermelden dat in het begin van de 19de eeuw zowel deïsten, als vele christelijk gelovigen en vele ongelovigen – op levensbeschouwelijk niveau – de these van het mechanistische wereldbeeld op één of andere wijze aannamen. Deïsten en ongelovigen sloten God zo buiten de geschiedenis (de kosmos in werking); gelovigen zagen juist wonderen en mirakels als een ingrijpen van God tegen de natuurwetten in de mechaniek van de kosmos. Meer nog, voor gelovigen leverden deze mirakels juist de bewijzen voor de juistheid van de christelijke leer (ongeveer zoals 18 A. VERGOTE, Moderniteit en Christendom. Gesprek in vrijheid en respect, Tielt, Lannoo, 1999, p. 66. 19 L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 136-137. Thematische modules: Geloof & Wetenschap worden verklaard. Onwrikbare, onveranderlijke natuurwetten regelen het al. God wordt principieel 12 experimenteel verworven empirische data wetenschappelijke theorieën staafden). In die zin lijkt het erop dat het geloof, ook al betwistte het lange tijd diverse uitkomsten van het wetenschappelijke onderzoek, er tegelijk (sterk) door werd beïnvloed.”20 Het deïsme neemt uitdrukkelijk afscheid van de geopenbaarde godsdienst en kan godsdienst enkel nog denken binnen de grenzen van de rede. Geopenbaarde godsdiensten, met hun bevoorrechte getuigen vanwege God, hun dogma's, wondere zaken etc. kunnen de toets van de kritische rede niet weerstaan. Deïsme neemt op volgende punten afstand van dergelijke godsdiensten21: • Weigering van religieuze autoriteiten, met als keerzijde de erkenning van de persoonlijke autonomie in religieuze zaken. De persoon en de rede zelf zijn de regel van de religie. • Verwerping van openbaring, als gevolg van de verwerping van religieus gezag: deïsten kunnen niet aannemen dat God mensen of gebeurtenissen speciaal uitkiest om Gods wil kenbaar te maken, en dat dus anderen niet op gelijke wijze tot deze wil toegang hebben. • Weigering van een interventionistische God: God kan niet tegen de natuurwetten in ingrijpen in de loop van de geschiedenis; dat geloven is immers magie en gaat in tegen het redelijk geordende heelal. • Promotie van een inclusief oecumenisme en religieuze tolerantie: de verschillen tussen de verscheidene godsdiensten zijn slechts variaties van een meer fundamentele redelijke achterliggende godsdienst en dus geen reden tot godsdienstoorlog. • Kosmologische modellen om Gods transcendentie te denken, in plaats van antropologische. Niet de inter-menselijke relaties, maar de orde in de kosmos biedt de metafoor om de relatie tot God te denken. 20 21 L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 137. Cf. A. VERGOTE, God beyond the Seduction of Deism, in H.-E. MERTENS & L. BOEVE, Naming God Today (ANL, 38), Leuven, 1994, p. 64-69. Thematische modules: Geloof & Wetenschap Extra toelichting deïsme 13 Verwerkingsvragen Zijn deze stellingen juist of fout? • Het harmoniemodel wordt in de middeleeuwen ook het twee-boeken model genoemd, waarbij God beschouwd werd als de auteur van beide, zodat geen conflict tussen beide mogelijk was.i • In het middeleeuwse harmoniemodel wordt de bijbelse boodschap uiteindelijk toch ondergeschikt aan de (toenmalige) wetenschappelijke inzichten.ii • Newton was een deïst omdat volgens hem God mirakels kon doen, d.w.z. de natuurwetten doorbreken.iii • In het harmoniemodel is de studie van de natuur volstrekt overbodig, want alle Godskennis is reeds door de openbaring gegeven.iv • Het deïsme is een vorm van het harmoniemodel, weliswaar te onderscheiden van het klassieke middeleeuwse harmoniemodel.v Conflict tussen geloof en wetenschap De wetenschap doet echter steeds meer ontdekkingen die niet in overeenstemming lijken met wat vanuit het geloof geleerd wordt. Na verloop van tijd kunnen de conflicten tussen geloof en wetenschap dan ook niet meer verzoend worden. Vanuit de idee dat maar één van beide correct kan zijn, worden religie en wetenschap aanzien als rivaliserende verklaringen. Dit conflictmodel werd zowel vanuit het geloof als vanuit de wetenschap gevoed. “Het wetenschappelijke denken krijgt, juist door zijn succes, en mede ook door de veelbelovende technische toepasbaarheid, voor sommigen een onaantastbare en unieke status: het positief-wetenschappelijke denken is de enige ernstige manier van zoeken naar waarheid. Auguste Comte (1798-1857), de vader van het positivisme, predikte bijvoorbeeld het einde van het Thematische modules: Geloof & Wetenschap 2.2 14 theologische (mythologische) en het metafysische tijdperk en kondigde een tijdperk aan waarin alleen waarheidsclaims gedaan kunnen worden op basis van positief-wetenschappelijke methodes22. Uiteindelijk zal de wetenschap de mens in staat stellen om het laatste over de wereld, het menselijke samenleven en de mens zelf te achterhalen. Alles wat niet binnen deze methode past, dus ook alle religie, wordt dan ook onmiddellijk naar het rijk van de fabels verwezen. Samenleving en ethiek zullen vanaf nu enkel nog volgens wetenschappelijke criteria gereguleerd worden. Dit leidt in menswetenschappen als psychologie en sociologie tot verklarings- en sturingsmodellen voor het menselijke gedrag die positief-wetenschappelijk van inslag zijn (vb. prikkel-reactie-leermodellen, socio-biologisme). Een andere naam voor dergelijke houding is sciëntisme. Dit beoogt ‘niet alleen religie, maar ook [andere] niet-wetenschappelijke inzichten en overtuigingen uit het alledaagse leven en denken uit te rangeren en te vervangen door ‘wetenschappelijk verantwoorde’ manieren van denken (en handelen) [...]. Niet alleen religieuze ideeën moeten verdwijnen. Ook andere categorieën uit de dagelijkse leefwereld zoals zelf, ziel, idee, persoon,... zouden slechts ficties zijn van de menselijke verbeelding: alleen hersenen en hersenprocessen bestaan werkelijk. Dergelijk materialistische visie moet dan uitmonden in een strijd tegen alle geloof in het bestaan van dergelijke ficties. Materialisten mogen zich in het handelen alleen richten op wat werkelijk bestaat en dienen hun morele principes voortdurend aan te passen aan nieuwe wetenschappelijke inzichten’23. Ook in de filosofie merken we dergelijke verschuiving, weg van de metafysica naar een ‘wetenschappelijk verantwoorde’ wijsbegeerte. Vanuit de taalfilosofie, met name het logisch positivisme, komt immers ook een beweging op gang die in de zin van Comte een theorie ontwikkelt zinvolle taal aanvaard wordt, omdat alleen in dergelijke, cognitieve, taal het onderscheid tussen waar en onwaar opgaat (Wiener Kreis, ca. 1930-36). Alle andere taal wordt daarmee als onzinvol betiteld: de geloofsformule ‘ik geloof in God, schepper van hemel en aarde’ is in dit perspectief nonsens. Zo stelde Wittgenstein (I) (1889-1951) in zijn Tractatus logico-philosophicus: ‘Was sich 22 Deze zelfde ontwikkeling die hij voor het geheel van de culturele ontwikkeling van de mensheid poneerde, zag hij ook geschieden in het opgroeien en volwassen worden van ieder individueel mens. Kinderen geloven nog in sprookjes, adolescenten rationaliseren, en volwassenen hebben geleerd positief-wetenschappelijk na te denken. 23 H. DE DIJN, De toekomst van een illusie, in Mores. Pedagogisch tijdschrift voor morele problemen 42 (1997) 391-399, p. 395 - in reactie op M. MAHNER & M. BUNGE, Is wetenschappelijk onderwijs verenigbaar met godsdienstonderwijs?, in Ibidem 341-361. Thematische modules: Geloof & Wetenschap waarin alleen beschrijvende taal – dit is taal die iets aanwijsbaar en verifieerbaar beschrijft – nog als 15 überhaupt sagen läßt, läßt sich klar sagen; und wovon man nicht reden kann, darüber muß man schweigen.’”24 Uitbreiding: Het hedendaagse ‘nieuwe atheïsme’ Gelijkaardige visies kunnen teruggevonden worden bij de Amerikaanse filosoof Daniel Denett (o.a. Darwin's Dangerous Idea: Evolution and the Meanings of Life, 1995; Breaking the Spell: Religion as a Natural Phenomenon, 2006), de Amerikaanse neurowetenschapper en auteur Sam Harris (o.a. The End of Faith: Religion, Terror and the Future of Reasons, 2004; Letter to a Christian Nation, 2006) en de in 2011 overleden Brits-Amerikaanse publicist Christopher Hitchens (o.a. God is Not Great: How Religion Poisons Everything, 2007). Telkens hanteren zij wetenschappelijke feiten om religie en verschillende levensbeschouwelijke concepten (bv. ook in ethiek) te bekritiseren. Wetenschap schraagt volgens hen het atheïsme. Samen met Dawkins worden zij daarom vertegenwoordigers van het ‘nieuwe atheïsme’ genoemd. In 2007 hielden ze samen een rondetafelgesprek over de reacties op hun publicaties. Het gesprek werd gefilmd en verscheen onder de titel ‘The four horsemen’, verwijzend naar de vier ruiters uit het laatste Bijbelboek die (Openbaring 6, 1-8) die dood en verderf zullen zaaien aan het begin van de Apocalyps. 24 L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 138-139. Thematische modules: Geloof & Wetenschap Het sciëntisme heeft de laatste jaren grote weerklank gevonden via onder andere Richard Dawkins, een wetenschapper die in verschillende publicaties een atheïstische levensvisie propageerde. Dawkins, evolutiebioloog aan de universiteit van Oxford, zet zich in zijn boek ‘The Blind Watchmaker’ (1986) zet af tegen het argument van William Paley (1743 – 1805) dat bepaalde elementen uit onze wereld (bv. het menselijk oog) zo complex zijn dat ze enkel maar kunnen ontstaan op basis van een intelligent ontwerp. In ‘The God Delusion’ (2006) gaat Dawkins verder op deze idee. Dawkins beschouwt het bestaan van God als een wetenschappelijke hypothese die op empirische basis kan worden geverifieerd of gefalsifieerd . Hij komt daarbij tot de conclusie dat het onze wereld perfect verklaarbaar is zonder de hypothese van een God. Meer zelfs, fouten en onvolkomenheden in de evolutie en de werkelijkheid weerleggen de Godshypothese. Volgens Dawkins heeft het spreken over God, maar ook over bepaalde concepten zoals ziel, vrije wil dan ook geen wetenschappelijke basis en kan er dus maar beter van af gestapt worden. Met andere woorden, volgens Dawkins moeten wetenschappelijke bevindingen ook de basis vormen van levensbeschouwelijke overtuigingen. 16 In Vlaanderen worden kan de strekking van het nieuwe atheïsme teruggevonden worden in stellingnamen van de Gentse filosoof Johan Braeckman. Omgekeerd werd het conflict tussen wetenschap en geloof ook gevoed langs de zijde van de religie25. Vanuit de idee dat wat God geopenbaard had in de Bijbel niet onjuist kan zijn, ging men bepaalde bevindingen van het wetenschappelijk onderzoek, waarvan men meende dat ze in tegenspraak waren met de Bijbelse visie, in vraag stellen. Na de acceptatie van de evolutieleer in wetenschappelijke kringen stelde de katholieke kerk zo aanvankelijk dat de evolutieleer niet correct kon zijn omdat ze in tegenspraak was met de Bijbel. Zo publiceerde in 1909 de Pauselijke Bijbelcommissie een studie “over het historisch karakter van de eerste hoofdstukken van Genesis.” Hierin werd gesteld dat de historische en letterlijke betekenis van het Bijbelse scheppingsverhaal niet betwijfeld kan worden. De bedoeling van de auteur van de eerste hoofdstukken van Genesis was om “op wetenschappelijke wijze” te onderrichten over het ontstaan van de zichtbare werkelijkheid. Omdat de Bijbelse visie correct is, en deze niet in overeenstemming is met de wetenschap, wordt met andere woorden besloten dat de wetenschappelijke visie niet correct is. Sinds de jaren ’50 van de twintigste eeuw is de katholieke kerk langzaam van deze conflictpositie afgestapt. Daarentegen heeft sinds het begin van de twintigste eeuw het creationisme zich verder ontwikkeld in sommige protestantse kringen, vooral in de Verenigde Staten 26 . Volgens het creationisme is de hele wereld, zowel de materie als het leven, ontstaan als het gevolg van de schepping van God uit het niets, zoals het beschreven wordt in de Bijbel. In sommige versies van het creationisme is men ervan overtuigd dat de aarde slechts zes à tienduizend jaar oud is (op basis van beschreven in de Bijbel (‘jonge aarde creationisme’). Andere versies van het creationisme aanvaarden de ouderdom van de aarde die door de wetenschap is bepaald, maar aanvaarden toch de evolutietheorie niet (‘oude aarde creationisme’). Vaak wordt dan één dag uit het scheppingsverhaal gelijkgesteld met een veel langere periode, maar blijft het geheel van het ontstaan van de aarde duidelijk een proces dat door God gestuurd werd. 25 We baseren ons voor deze paragrafen op P. DE MEY, Cursus ‘Religie, zingeving en levensbeschouwing’, K.U.Leuven, Faculteit Letteren, 2009-2010, hoofdstuk 2 ‘Scheppingsgeloof en wetenschap’, 2.1 ‘De religie zoekt het conflict’. 26 In België zijn de bekendste aanhangers van het creationisme de Getuigen van Jehova. Thematische modules: Geloof & Wetenschap een analyse van de Bijbelse geschiedenis) en de schepping plaatsvond op zes dagen zoals letterlijk 17 Veel creationisten zien zichzelf echter niet in conflict staan met de wetenschap als dusdanig. Zij betwisten wel gangbare wetenschappelijke verklaringen voor het ontstaan van de aarde en de soorten, maar beroepen zich tegelijkertijd op (schijn-)wetenschap om hun eigen positie te ondersteunen27: het kan immers niet dat de wetenschap de waarheid (die in de Bijbel kan worden gevonden) niet zou bevestigen. Wanneer men de gangbare wetenschappelijke verklaringen omtrent het ontstaan wel aanvaardt, is er echter duidelijk sprake van een conflictsituatie. Zowel in het eerste geval, waarin de wetenschap vanuit haar positie afbreuk doet aan het geloof, als in het tweede geval, waarin het geloof vanuit haar positie afbreuk doet aan de wetenschap, wordt er uitgegaan van dezelfde idee: de werkelijkheid kan maar op één manier correct beschreven worden. Bij beschrijvingen van de werkelijkheid waarbij geloof en wetenschap niet in overeenstemming zijn is noodzakelijkerwijze dus minstens één van beide verkeerd. Geloof en wetenschap betreden hetzelfde domein, komen daar in conflict met elkaar en kunnen maar hun terrein behouden (of uitbreiden) ten koste van de ander. Samenvatting: wanneer is er sprake van een conflictmodel? (criteria) Zijn deze stellingen juist of fout? • Eigenlijk kunnen we in het conflictmodel twee verschillende posities aanduiden: grensoverschrijdingen vanuit het geloof naar de wetenschappen toe, en omgekeerd, vanuit de wetenschappen naar het geloof toe.vi 27 Zie bijvoorbeeld www.answersingenesis.com. Thematische modules: Geloof & Wetenschap Verwerkingsvragen 18 • Het neo-darwinisme, dat huldigt dat alle menselijke eigenschappen en gedragingen te verklaren zijn vanuit de evolutie, loopt al gauw het gevaar vanuit een conflictmodel over levensbeschouwing en geloof te denken.vii • Wie vandaag het middeleeuwse harmoniemodel aanhoudt, staat eigenlijk in het conflictmodel.viii • Logisch positivisten stellen dat taal niet kan verengd worden tot beschrijvende, empirisch verificeerbare taal.ix • Een deïst, die schepping poogt te verzoenen met wetenschappelijke bevindingen, begaat eigenlijk een grensoverschrijding vanuit de wetenschap naar het geloof.x 3 Het kloofmodel: geloof en wetenschap hebben niets met elkaar te maken Na de exclusieve nadruk van de Wiener Kreiss op beschrijvende taal, ontwikkelt zich later binnen de taalfilosofie wel een gevoeligheid voor de specifieke eigenheid van religieuze taal. “Deze wordt dan niet langer als zinloos, maar als ‘anders’ beschreven. Religieuze taal beoogt, in die optiek, niet langer te beschrijven, maar evoceert diepmenselijke gevoelens. Volgens Wittgenstein (II) in zijn Philosophische Untersuchungen heeft het discours of taalspel van de religie ‘ons niets te leren over de werkelijkheid zelf, maar over de houding die wij er tegenover aannemen’28. Conflicten tussen geloof en wetenschap worden zo uit de weg gegaan: in de beide discours gaat het om iets helemaal cognitieve aanspraak maar heeft het over onze beleving van en in de werkelijkheid.”29 Vanuit dit besef van de eigenheid van religieus en wetenschappelijk taalgebruik ging men de conflicten tussen geloof en wetenschap als grensoverschrijdingen interpreteren. Conflicten tussen geloof en wetenschap ontstaan wanneer religie en wetenschap hun eigen discours verkeerd inschatten met betrekking tot hun domein, reikwijdte, taal en rationaliteit. “Uit de wederzijdse grensoverschrijdingen en conflicten trekt men stilaan de les dat wetenschap en godsdienst niet 28 J. VAN DER VEKEN, Op. cit., p. 28. 29 L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 139. Thematische modules: Geloof & Wetenschap anders: de wetenschap leert ons cognitief iets over de werkelijkheid zoals ze is; de religie heeft geen 19 zomaar in elkaars verlengde liggen, en dus dat een stellingname in het ene domein niet noodzakelijk verzoend of bevochten moet worden vanuit het andere. Er is helemaal geen wet die stelt dat hoe wetenschappelijker men is, des te minder religieus men zou zijn, en omgekeerd. Meer nog: wetenschap en godsdienst verschillen te veel om met elkaar in conflict te komen: in de beide taalregisters gaat het om iets anders. De wetenschap leert ons iets over de werkelijkheid zoals ze is; de religie heeft geen kennisaanspraak maar heeft het over onze beleving van en in de werkelijkheid. Slechts wie de eigenheid van beide taalregisters niet respecteert, veroorzaakt conflicten tussen beiden. Extremer gesteld leidt deze positie naar een kloofmodel: tussen religie en wetenschap gaapt een diepe, onoverbrugbare leegte. Iemand die in Vlaanderen een dergelijke scheiding voorstaat, is Herman De Dijn: hij verdedigt een strikte kloof tussen zingeving (en dus ook religie) en wetenschap. Wetenschappelijke kennis omschrijft hij als een weten dat overeenkomt met de werkelijkheid, waarbij deze overeenkomst niet toevallig is, maar op empirisch-methodische wijze aantoonbaar. De wetenschapper is een observator van de werkelijkheid en beschrijft ze in communiceerbare, transparante taal. Zingeving daarentegen is eerst en vooral een praxis, een vertrouwd zijn met waarden en houdingen, een beleven van zin en traditie (en dus niet een geheel van leerstellingen of theoretische inzichten, uitgedrukt in een bepaald wereldbeeld). Slechts als deelnemer kan men de ‘waarheid’ van een traditie inzien en de taal van de traditie spreken. De wetenschap gaat over te ontraadselen problemen, de godsdienst over een te respecteren mysterie. Voor De Dijn is het dan ook mogelijk noch wenselijk een verzoening of integratie te bewerkstelligen tussen kennis en zingeving, tussen wetenschap en leven: de tegenstelling tussen zingeving en wetenschap is geen tegenstelling tussen conflicterende theorieën. Wetenschap en godsdienst zijn te verschillend om Uitbreiding: het onderscheid tussen cognitieve en zingevende interesse bij Herman De Dijn31 30 31 L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 140. Cf. L. BOEVE, Hoe overleven we de kloof tussen kennis en leven? Een theoloog over de uitdagende ideee n van Herman De Dijn, in Tijdschrift voor Theologie 36 (1996) 221-245. Thematische modules: Geloof & Wetenschap met elkaar in conflict te geraken.”30 20 In diverse publicaties verdedigt Herman De Dijn een strikte kloof tussen levensbeschouwing (en dus ook religie) en wetenschap, die hij in zijn eigen taal omschrijft als het onderscheid tussen de cognitieve resp. zingevende interesse die eigen zijn aan de mens32. De cognitieve interesse staat vaak in functie van een manipulatieve interesse33. Om de werkelijkheid te veranderen moet ze eerst gekend worden. Van de band tussen deze beide interesses getuigt de vervlechting van wetenschap, technologie en industrie. Toch bestaat ook het verlangen de werkelijkheid op zichzelf - zoals ze is 34 - te kennen, zonder dat deze kennis onmiddellijk in een bepaald project wordt ingeschakeld (het wetenschappelijke ideaal). Kennis verwerft men als men op de juiste manier te werk gaat, d.i. werkt volgens de logica van de cognitieve of wetenschappelijke rationaliteit. Kenmerkend hiervoor is de afstand die het kennende subject inneemt ten aanzien van de werkelijkheid die men wil kennen. Het subject schort elke betrokkenheid op de werkelijkheid op en plaatst zich op de positie van de toeschouwer, een positie die principieel door steeds andere mensen kan bezet worden zonder dat het resultaat verandert. Gekend wordt als wat als kennis voorgesteld wordt (hypothese), extern empirisch getoetst kan worden aan de werkelijkheid. Deze toetsing beslist uiteindelijk over het al dan niet het geval zijn van de hypothese, dus over de waarheid ervan. Ware kennis vormt aldus een weten dat overeenkomt met de werkelijkheid, waarbij deze overeenkomst niet toevallig is, want op methodische wijze aantoonbaar35. 32 We gebruiken, tenzij anders vermeld, vooral de drie boeken die De Dijn hierover publiceerde: (samen met A. 3 BURMS) De rationaliteit en haar grenzen. Kritiek en deconstructie, Leuven/Maastricht, 1986, 1990 (in referentie afgekort tot RG); Hoe overleven we de vrijheid? Modernisme, postmodernisme en het mystiek lichaam, Kapellen/Kampen, 1993 (afgekort: HOV); Kan kennis troosten? Over de kloof tussen weten en leven, Kapellen/Kampen, 1994 (afgekort: KKT). 33 Zie o.a. H. De DIJN, Rationaliteit en transcendentie, in H.J. ADRIAANSE en H. KROP (red.), Theologie en rationaliteit. Godsdienstwijsgerige bijdragen, Kampen: Kok, 1988, 37-54, p. 37-39. 34 Cfr. RG, 61-67. "[D]at wetenschap overeenstemt met realiteit, is geen empirische hypothese, maar een conceptuele waarheid. [...] [D]e stelling dat wetenschap en werkelijkheid met elkaar overeenstemmen [is] niet empirisch te verifiëren of te falsifiëren" (p. 66). Zie ook: KKT, 105-115 (De waarheid over het scepticisme). 35 Dit impliceert dat bij meer verfijnde toetsingsmethodes ook de kennis bijgesteld zal dienen te worden en dus meer aan de werkelijkheid zal beantwoorden (principe van de meervoudige beslisbaarheid [RG, 66-67]). Thematische modules: Geloof & Wetenschap De zingevende interesse, waaronder ook de 'religie' ressorteert, heeft niets van doen met de cognitieve interesse. In de zingeving gaat het volgens De Dijn dan ook niet om een inzien van een aantal ware, controleerbare stellingen, maar om een in-waarheidleven, om een doorleefd ingebed zijn in en vertrouwd zijn met een 21 geheel van waarden en houdingen die onmiddellijk betekenisvol zijn voor het individu; het gaat om een sensibiliteit voor wat hoort en niet hoort, om een traditie, gedragen door en constitutief voor een bepaalde particuliere gemeenschap, die beiden voorafgaan aan het individu. Slechts als deelnemer wordt de 'waarheid' van een traditie ingezien. Godsdienst is dan ook eerst en vooral een praxis en niet een geheel van leerstellingen of theoretische inzichten, bijvoorbeeld uitgedrukt in een bepaald wereldbeeld - deze laatste zijn volkomen subsidiair36. COGNITIEVE INTERESSE cognitieve rationaliteit `de werkelijkheid kennen' <-> ZINGEVENDE INTERESSE (interne) redelijkheid `leven, zin beleven' MANIPULATIEVE INTERESSE instrumentele rationaliteit `de werkelijkheid veranderen' Afstandelijkheid Paradox van betrokkenheid en exterioriteit Externe verificatie - kritiek Interne verificatie vertrouwen Aequatio intellectus ad rem (aanwezigheid) - Nabijheid · Objectiviteit · Onmiddellijke Legitimatie · transparantie betekenisvolheid · Waarachtigheid · Beperkt verwoordbare sensibiliteit -Mysterie Techno-wetenschappelijk complex Leefwereld, gemeenschap, traditie HIJ IK-JIJ Universaliteit · Communicabiliteit 36 en "Indien een leer voeling verliest met de praktijken, houdingen, enzovoort, en verregaand om zichzelf ontwikkeld wordt, of opgevat wordt als een systeem dat een onafhankelijke rechtvaardiging voor die fundamentele overtuigingen moet bieden, wordt die leer onvermijdelijk hinderlijk of irrelevant" (KKT, p. 13) Thematische modules: Geloof & Wetenschap Vertrouwdheid · 22 In het domein van de zingeving en de religie spreken we volgens De Dijn dan ook niet over (cognitieve) rationaliteit maar over (niet-cognitieve) redelijkheid (een soort interne rationaliteit), eigen aan de zingeving. Wat deze is, wordt duidelijker als we nagaan waarop de diverse soorten rationaliteiten betrokken zijn. Voor de cognitieve en manipulatieve rationaliteit is het ongekende een raadsel, een probleem, dat ontsluierd kan/moet worden. Voor de redelijkheid verschijnt de werkelijkheid van de leefwereld niet als probleem maar als mysterie, iets wat zich telkens weer aan ons begripsvermogen onttrekt (ook al is men er sterk op betrokken). "Een probleem dat ons bezighoudt, verdwijnt als we er een oplossing voor gevonden hebben. Het mysterie is zodanig dat alle verklaringen de eigenlijke kern missen. [...] De adequate reactie op de confrontatie met het mysterie is niet de analyserende nieuwsgierigheid en de poging tot beheersing, allemaal houdingen waarin het mysterie moet verdwijnen; maar de verwondering, de glimlach, het dank zeggen, het wenen, het loven, vieren, rouwen, enzovoort"37. Met dit concept van redelijkheid hangt dan ook een specifiek niet-cognitief waarheidsbegrip samen. Waarheid heeft hier alles te maken met waarachtigheid, leven-in-dewaarheid, d.i. proberen 'redelijk' te leven. Het gaat hier niet - cognitief - om een 'weten dat' maar om een 'weten hoe' (weten hoe te leven, te handelen, te voelen, zich te verhouden tot wat waardevol is en betekenis verleent). Vandaar dat dergelijke waarheid niet gekoppeld is aan (controleerbare, objectieve) zekerheid, maar aan vertrouwen - een soort verworven en steeds opnieuw te verwerven existentiële zekerheid die juist afziet van controle en objectivering38. In de bundel 'Kan kennis troosten?' verdedigt De Dijn dan ook de stelling dat het mogelijk noch wenselijk is een verzoening of integratie te bewerkstelligen tussen kennis en zingeving, tussen wetenschap en leven: de tegenstelling tussen zingeving en wetenschap is geen tegenstelling tussen conflicterende theorieën ("[zingeving, religie] en wetenschap zijn te 37 38 KKT, 56-57. Dergelijk waarheidsbegrip veronderstelt een bijzondere vorm van communicatie, door De Dijn de 'conversatie' genoemd, waarbij het nooit louter gaat om het overbrengen van informatie, maar waarin de houdingen, opgeroepen verhoudingen, verwachtingen en inhouden, aangeleerd en geactualiseerd worden. Voorbeelden hiervan zijn het burenpraatje, de verhalen bij familiereünies. Thematische modules: Geloof & Wetenschap Geen verzoening, want geen conflict 23 verschillend om contradictorisch te zijn"39). Wie juist wel de religie poogt te legitimeren, bijvoorbeeld door het religieuze wereldbeeld theoretisch te onderbouwen, en zo objectieve zekerheid nastreeft, ondergraaft de religieuze beleving die het religieuze wereldbeeld schraagt. De rituelen en praktijken verschijnen in het licht van de theoretische constructie vaak als irrationele, primitieve, te particuliere gedragingen. Maar wie de primauteit van de leefwereld schrapt, verliest juist de mogelijkheden tot zinstichting die erin geborgen zitten. Samenvatting: wanneer is er sprake van een kloofmodel? (criteria) Verwerkingsvragen Zijn deze stellingen juist of fout? • Het kloofmodel stelt dat gelovige wetenschappers eigenlijk schizofrenen zijn, want je kan niet beide tegelijk zijn: poog je dit wel, dan ben je of een slechte wetenschapper, of een slecht gelovige.xi • Het kloofmodel houdt dat fundamentele menselijke houdingen zoals liefde en vertrouwen bewezen of argumentatief aangetoond kunnen worden.xii • Het kloofmodel stelt dat elke religie een kosmologie nodig heeft, een wereldbeeld dat de religieuze doctrines schraagt.xiv • Het kloofmodel stelt dat enkel wie tot een religie behoort en deze van binnenuit meemaakt, werkelijk deze kan smaken.xv 39 KKT, 13. Thematische modules: Geloof & Wetenschap • Het kloofmodel stelt dat religie wetenschappelijk gesproken een illusie is, maar daarom niet xiii minder. 24 Verwerkingsvragen deel I Geef bij elk van de volgende tekstfragmenten aan of we te doen hebben met een harmonie, conflictof kloofmodel. Let goed op: soms zijn twee modellen aan te duiden, al naargelang het standpunt dat men inneemt. • “Le monogénisme est la seule théorie qui puisse s'accorder avec le dogme du péché originel, péché personnel commis par Adam. Ce qui est ici le plus grave, c'est que le pape interdit aux savants catholiques de continuer leurs recherches dans la direction du polygénisme. Une théorie scientifique possédant déjà un degré assez élevé de vraisemblance est déclarée a priori fausse parce qu'elle contredirait une vérité religieuse”40.xvi “Science teaches us how the heavens go; religion how to go to heaven” (Baronius).xvii • “Wetenschap en geloof staan loodrecht op elkaar. De onverzoenbaarheid van een wetenschappelijke en een religieuze opvoeding is daar een simpel gevolg van”. “Als men geïnteresseerd is in een opvoeding tot burgerschap kan het aanleren van het religieuze waardesysteem en de religieuze attitude enkel nefaste gevolgen hebben voor het bijbrengen van een omvattende wetenschappelijke kijk en een kritische attitude. Immers als a) blind vertrouwen zonder enig spoor van bewijs of zelfs tegen bepaalde bewijzen in, wordt aangebracht als een deugd, als b) het opschorten van een kritisch oordeel telkens als dat gepast is om een bepaald geloofspunt te aanvaarden of te redden, wordt op zijn minst stilzwijgend aangeleerd en als bovendien c) er niet aangebracht wordt om een onderscheid te maken tussen mythe, fictie en geconfirmeerde hypothesen en d) de aanvaarding van een meestal anachronistisch moreel systeem met autoritaire trekjes dan ligt het toch voor de hand dat dit nog steeds een belangrijke factor is waarom zo'n groot aantal mensen verspreid over de ganse wereld blijven ten prooi vallen aan allerlei charlatans en oplichters in de sfeer van New Age, astrologie, kwakzalvers, irrationele filosofen en, het ergst van al, verziekte politici en oorlogsstokers”41.xviii 40 41 G. Minois, L'Église et la science. Histoire d'un malentendu. II. De Galilée à Jean-Paul II, Parijs, 1991, p. 366. M. Mahner en M. Bunge, Is wetenschappelijk onderwijs verenigbaar met godsdienstonderwijs?, in Mores 42 (1997) 341-361, p. 342 & 357. Thematische modules: Geloof & Wetenschap • 25 • “Eén van de belangrijkste methodologische eisen waaraan een hypothese of theorie moet voldoen is testbaarheid. […] De reden waarom religieuze overtuigingen niet testbaar zijn is dat buitennatuurlijke entiteiten niet opspoorbaar zijn en ontoegankelijk zijn om principiële redenen”42.xix 42 M. Mahner en M. Bunge, Is wetenschappelijk onderwijs verenigbaar met godsdienstonderwijs?, in Mores 42 (1997) 341-361, p. 353. 43 C. Waelkens, De Kode van de Kosmos, Tielt, 1995, p. 115. Thematische modules: Geloof & Wetenschap • “Evenzeer als het onjuist is te beweren dat de oerknal-theorie het bijbelse scheppingsverhaal overbodig maakt, is het een vergissing te beweren dat de kosmologie het scheppingsverhaal ondersteunt”43. (Welke modellen worden hier afgewezen?)xx 26 II. DIALOOG TUSSEN GELOOF EN WETENSCHAP? 1 Kritiek op het kloofmodel De scheiding van geloof en wetenschap in het kloofmodel heeft ongetwijfeld positieve effecten met zich meegebracht. Ze brengt klaarheid in onvruchtbare discussies tussen geloof en wetenschap omdat het juist de grensoverschrijdingen laat aanduiden44. Toch gaapt de kloof nu plots zeer (te?) diep. Heeft geloof enkel met vertrouwen te maken? Is er geen eigen reflectie binnen het geloof mogelijk dat toch nog op enige cognitiviteit kan bogen? Wordt het begrip cognitiviteit immers niet te strak aan de positieve wetenschappen (en dus de beschrijvende taal) gekoppeld? Bovendien, wordt met dergelijk kloof-denken niet elke dialoog bij voorbaat als zinloos bestempeld45? “Het kloofmodel lijkt daarom te radicaal, want ook al is er geen directe band tussen beide taalregisters – en is er geen overkoepelende taal waarin zowel religie als wetenschap over de werkelijkheid spreken –, het is wel ‘dezelfde werkelijkheid’ die we kennen en waarin we leven. En wetenschappelijke uitspraken hebben wel degelijk een impact gehad op het christelijke geloof, zoals ook dit laatste de grenzen laat zien van wetenschap en technologie. Blijkbaar wil de christelijke godsdienst meer zijn dan een praxis, een beleven van waarden, maar streeft ze ook naar samenhang, en dus naar een begrijpen van de plaats van mens, geschiedenis en samenleven in deze wereld, deze kosmos?”46 wetenschap. Daarvoor gaan we in een eerste punt het gepresenteerde kloofmodel wat nuanceren, niettemin vasthoudend aan wat een differentiemodel genoemd kan worden. Daarna wijzen we op een aantal voorwaarden voor een dialoog tussen geloof en wetenschap. Tenslotte bieden we een kort voorbeeld. 44 Zie in dit verband zeker H. DE DIJN, De toekomst van een illusie, in Mores. Pedagogisch tijdschrift voor morele problemen 42 (1997) 391-399. 45 Zie ook J. VAN DER VEKEN, Op. cit., p. 29. 46 L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 140-141. Thematische modules: Geloof & Wetenschap Hieronder bekijken we op welke manier er toch een dialoog mogelijk is tussen geloof en 27 Het kloof-denken wordt vanuit twee hoeken onder kritiek gesteld: enerzijds vanuit de theologie, het denken over het geloof, dat juist meent dat geloof meer is dan een soort verder niet bereflecteerbaar vertrouwen; anderzijds vanuit de wetenschappen (en wetenschapsfilosofie) die de werkelijkheidsbeschrijvende claims van de wetenschap wat pogen te temperen. 2.1 Kritiek van de kant van het geloof Het onderscheid zelf tussen kennis en zingeving zullen de meeste theologen als dusdanig niet betwisten: van de (laat)moderne theologie leerden zij immers al dat de religie niet echt bevreesd hoeft te zijn van de ontwikkelingen in de wetenschap. Maar De Dijns te uitgesproken scheiding tussen rationaliteit en redelijkheid heeft als keerzijde dat deze laatste een heel laag profiel krijgt, waarmee de theoloog zich nooit zal kunnen verzoenen. Blijkbaar is de zingevende praktijk christelijke gelovigen niet genoeg, maar hechten zij er belang aan de geloofwaardigheid van dat geloof geduid te zien. Expressie bij uitstek van dit verlangen is de theologie zelf, die hiertoe steeds opnieuw, naargelang de context wijzigde, zich betrokken heeft op de contemporaine filosofie (en [cultuur]wetenschappen)47. Een radicale scheiding tussen kennis en zingeving, zou er immers toe kunnen leiden dat het geloof volledig vervreemdt van de samenleving en geen maatschappelijke relevantie meer heeft. 2.1 Kritiek van de zijde van de wetenschappen Ook op epistemologisch vlak, in het perspectief van bepaalde wetenschaps- en taalfilosofische de wetenschap moeilijk hard te maken is. Zeker voor wie de overtuiging liet varen dat kennis een spiegel biedt van de 'werkelijkheid daarbuiten' en het contextueel verwortelde, aan paradigma's gebonden karakter van de wetenschapsbeoefening in het licht stelt (Thomas Kuhn), kan deze inperking weinig plausibel zijn. Wetenschappers en wetenschapsfilosofen wijzen zo op de grenzen van het eigen kennen en kunnen. 2 47 Voorwaarden voor een dialoog Zie: L. Boeve, Hoe overleven we de kloof tussen kennis en leven? Een theoloog over de uitdagende ideeën van Herman De Dijn, in Tijdschrift voor theologie 36 (1996) 221-245. Thematische modules: Geloof & Wetenschap ontwikkelingen, is het louter afgrenzen en vastleggen van rationaliteit en cognitie in het domein van 28 Wanneer men de eigenheid van het religieuze en het wetenschappelijke spreken aanvaardt, en op zoek gaat naar de mogelijkheden van een dialoog tussen wetenschap en religie, zijn er drie voorwaarden waaraan deze dialoog moet voldoen: • Respect opbrengen voor het type logica dat aan de grondslag ligt van het wetenschappelijk spreken enerzijds en het discours van de zingeving anderzijds. Maar ook al nuanceren we de kloof tussen geloof en wetenschap, we heffen het onderscheid zeker niet op. We hebben hier inderdaad te doen met twee zeer verschillende discours, en een heel aantal van De Dijns verschilpunten gaan zeker op. Verscheidene elementen van onderscheid zijn: 'mysterie' versus 'probleem' samenhangend met het onderscheid tussen 'verwondering' en 'nieuwsgierigheid', 'overgave' versus 'beheersing', 'vertrouwen' versus 'zekerheid', extern controleerbare 'waarheid' versus intern te ontdekken 'leven-in-waarheid' (en waarheid-om-van-te-leven), communicatie als 'conversatie' versus 'informatieoverdracht', het verschil tussen 'meesters' (orthodoxie) en 'experten'. & zingeving, religie / godsdienst · probleem · nieuwsgierigheid · mysterie · verwondering · beheersing · zekerheid · extern · overgave · vertrouwen · intern te ontdekken · controleerbare 'waarheid' · informatieoverdracht · experten · 'leven-inwaarheid' (en waarheid-o.v.t.leven · conversatie · meesters Thematische modules: Geloof & Wetenschap wetenschap techniek 29 • In rekening brengen dat het taalspel, het vocabulaire en de wijze van spreken van beide grondig verschilt, en dat misverstanden en conflicten starten wanneer dit niet gezien wordt. De taal van het wetenschappelijke bedrijf is inderdaad meer beschrijvend, en externe verificatie (of afwezigheid van falsificatie) is cruciaal. Geloofstaal, daarentegen, cirkelt rond het mysterie, poogt dit gepast te evoceren en is inderdaad slechts binnen de geloofsgemeenschap echt te begrijpen. Ook al lijken de zinnen: 'Jezus is de zoon van God' en 'Filip is de zoon van Albert II' grammaticaal op elkaar, zoals ook 'God is schepper van hemel en aarde' en 'Michelangelo is de architect van de koepel van de St.-Pietersbasiliek', of 'de BOB verlost twee gegijzelden' en 'God redt uit de dood'. De (on)zinvolheid van de tweede zin hangt telkens af van het al of niet staan in het christelijke verhaal. Veel meer dan informatie uitwisselen, beogen ze uitdrukking te geven aan een sensibiliteit en een engagement, en juist door dit te doen accentueren ze deze sensibiliteit, versterken ze het engagement. Vandaar dat het religieuze spreken steeds subjectief geladen is, niet afstandelijk, koud, of neutraal48. Toch gaat dit spreken niet louter over gevoelens en sensibiliteit, maar over het geloof in een werkelijkheid die het actuele leven schraagt (God schepper) en uitdaagt (God verlosser), een werkelijkheid die zich echter niet prijs geeft voor objectieve verificatie, maar slechts in geloof aanvaard wordt. • De conclusies van het andere discours niet onmiddellijk dienstbaar maken (of afwijzen) vanuit het eigen discours. De dialoog vanuit de theologie beschouwd Als men op zoek gaat naar mogelijkheden voor een dialoog tussen geloof en wetenschap, zijn er vanuit het christelijk geloof volgende lessen te trekken uit het verleden49: 48 Voor een meer omvattende uitleg, zie H.-E. Mertens, Waaraan je hart zich hecht. Geloof als waardenbeleving (Nikè-reeks, 5), Leuven: Acco, 1982, 7de herz. ed. 1990, p. 111 e.v. Zo p. 136: "Het persoonlijk roepen tot God vanuit de doorleefde situatie hier-en-nu is zeer zinvol terwijl het abstracte spreken over God leeg en weinig relevant is. Een liefdesbrief is flauwekul voor derden, een troetelnaam is slechts voor ingewijden bruikbaar". 49 L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 143. Thematische modules: Geloof & Wetenschap 3 30 Geen twee-boekenmodel: de theoloog die reflexief staat in een open christelijk verhaal, luistert niet in de eerste plaats naar de wetenschap om er te vinden wat het eigen verhaal bevestigt en levert zich ook niet uit aan het wetenschappelijke verhaal. Geen conflictmodel: hij of zij gaat de dialoog met de natuurwetenschappen aan en respecteert daarbij zoveel mogelijk de eigenheid van dit discours, door bijvoorbeeld de conclusies van het wetenschappelijke discours niet onbemiddeld dienstbaar te maken voor het eigen discours. Geen kloofmodel: hij of zij ziet dit discours als een uitdaging voor het eigen verhaal50. Wetenschap is niet de vijand, niet de concurrent, ook niet de vreemde die voor hem of haar volstrekt irrelevant is, maar een partner in de zoektocht naar een beter begrijpen van mens en wereld, ook al spreken beide een andere taal en behoren de resultaten van deze zoektocht tot een ander discours. Een voorbeeld maakt veel duidelijk. We knopen er vervolgens onmiddellijk ook nog enkele lessen aan vast voor wie vanuit de zingeving, en voor de christenen vanuit de theologie, met de wetenschap in dialoog gaat. In dit voorbeeld gaan we alvast uit van de christelijke theologie. 50 Dit is heel wat anders dan wat Gerard Bodifée biedt in het overigens bijzonder mooi uitgegeven In beginsel: Elementen van een christelijk geloof (Kapellen, 1993 - bespreking in L. Boeve, Het geloof van Hans Küng, in Kultuurleven 61 (1994) 60-64). Bodifée's tekst lijkt Whiteheadiaans van opzet en oogt heel metafysisch van aard. Wat hierbij vooral ergert, is wel dat de auteur zo goed als geen onderscheid maakt tussen het wetenschappelijke en het religieuze taalspel. Bodifée presenteert een synthese, bol staand van ongenuanceerd geponeerde gemeenplaatsen, waar metafysisch vocabularium, geloofstaal en wetenschappelijk taalgebruik naadloos in elkaar overlopen. Bovendien spreekt de zekerheid waarmee het geheel aan de lezer aangeboden wordt, het opzet van de auteur tegen: “Elke zekerheid is een dodelijke. In zekerheid sterft het geloof” (In beginsel, p. 78). Thematische modules: Geloof & Wetenschap Samenvatting: wanneer kan er gesproken worden van een differentiemodel (criteria) 31 4 Voorbeeld: evolutieleer en dialoog Hoe kan de theologie deze dialoog met het wetenschappelijke discours voeren, bijvoorbeeld met de leer van de evolutie51? “4.1 Wetenschap en evolutie Het wetenschappelijke discours van de evolutie ziet in wetenschapstheoretisch perspectief - zeker na de wetenschapsfilosofische en taalanalytische studies - de eigen grenzen en begrijpt dat het niet zomaar een spiegel biedt van de werkelijkheid, maar modellen aanreikt die ons toelaten om reflexief en efficiënt met de werkelijkheid om te gaan. Het duidt in de geschiedenis van het leven bijvoorbeeld momenten aan - zonder het ontstaan van het leven te vergeten - waar populaties zich omwille van de bedreigende omstandigheden aanpasten en zo erin slaagden deze omstandigheden te overleven. Wat niet aangepast was, raakte op een zijspoor van de evolutie en stierf uit. Bepaalde aanpassingen voldeden niet, bepaalde mutaties of varianten waren ongepast, waarbij hele soorten organismes uitstierven - een miljoenen jaren durend proces van 'trial and error'. In dit proces werden de organismes steeds complexer. Een (voorlopig?) laatste sprong in de ontwikkelingsgeschiedenis is het ontstaan van de homo sapiens. 4.2 Verklaringen? werkelijkheid steekt: ze gewagen van een sterk of zwak antropisch beginsel. Dit beginsel stelt dat de evolutie zich zo afspeelde dat de mens uiteindelijk de uitkomst ervan kon worden. De sterke variant beweert dat dit uitdrukkelijk in het concept van de evolutiegeschiedenis is ingebakken; de zwakke dat het wel niet uitdrukkelijk voorzien was in dit concept, maar dat een reeks van opportuniteiten het wel mogelijk maakten. Anderen verklaren het evolutieproces louter op basis van toevalligheid. Wat er ook van zij: het wetenschappelijke taalregister kan wellicht niet veel meer aanduiden dan dat 51 Voor een omvattende bibliografie: J. Hübner (ed.), Der Dialog zwischen Theologie und Naturwissenschaft. Ein bibliographischer Bericht (Forschungen und Berichte der Evangelischen Studiengemeinschaft, 41), München, 1987 (522 pp.). Thematische modules: Geloof & Wetenschap Dit proces van aanpassing noemen sommigen een proces gestuwd vanuit een dynamiek die in de 32 er mutaties gebeurd zijn, zodat organismes in staat waren onder bepaalde omstandigheden te overleven, dat er onvoorspelbare veranderingen hebben plaatsgevonden die het overleven mogelijk gemaakt hebben, en dat er post factum een feitelijke oriëntatie op meer complexiteit vast te stellen is. Deze processen waar telkens iets ‘gebeurt’, worden dan inderdaad beschreven met woorden als contingentie, toeval, onvoorspelbaarheid – het evolutieproces had steeds anders maar ook al beëindigd kunnen zijn. Maar het evolutieproces werd niet afgestopt en is niet anders dan dat het geweest is. Meer zelfs, volgens Jan Van der Veken, kan men na alles op een rijtje gezet te hebben veilig stellen “dat alles op deze planeet samengespannen heeft alsof het leven het bedoelde resultaat geweest is. Het ‘alsof’ wijst op de onmogelijkheid om méér te zeggen, op grond van onze feitelijke wetenschappelijke kennis alléén”. Wetenschappers en andere denkers lijken met dit element van contingentie en onbepaaldheid in hun denken vaak heel moeilijk om te kunnen. Niet zelden proberen ze de wetenschappelijke gegevens – de vastgestelde sprongen in de evolutie en het ‘alsof’ uit de vorige paragraaf – in ruimere, vaak vanuit hun levensbeschouwelijke overtuigingen ingekleurde, samenhangen en verhalen te duiden. 4.3 De verleiding van de gelovige De gelovige is al gauw geneigd om achter dit proces de hand Gods te zien en de vooronderstelde dynamiek die de werkelijkheid als creatief proces naar steeds meer complexiteit voert (met de mens als resultaat), met Gods voorzienigheid en actieve stuwing te identificeren. Met bijvoorbeeld de (want creatieve) keuze en dat de evolutie als de feitelijke geschiedenis van al dan niet creatieve en dus levensvatbare keuzes moet worden gelezen. Andere theologische posities uit meer fundamentalistische hoek zien dan weer het Bijbelse (letterlijk begrepen) scheppingsverhaal als tegendiscours, concurrentieel aan het wetenschappelijke discours (creationisme). Beide pogen het wetenschappelijke discours als eigenstandig discours op te heffen, respectievelijk door het in te schakelen in het eigen verhaal of het vanuit het eigen verhaal uit te schakelen. Hoe kan het dan wel? 4.4 Een ‘open’ dialoog op basis van het constitutieve verschil Deze dialoog kan grosso modo in vier stappen uiteengelegd worden. Thematische modules: Geloof & Wetenschap procesfilosofie (Whitehead) als partner kunnen theologen dan stellen dat God verlokt tot de goede 33 (1) In de dialoog met het wetenschappelijke taalregister van de evolutie neemt de gelovige eerst kennis van de resultaten van het wetenschappelijke onderzoek. Hierbij stelt hij of zij die elementen uit het eigen verhaal onder kritiek die sporen zijn van vroegere dialogen met (oudere gestalten van) de wetenschap. Hierbij wordt zeker gedacht aan de scheppingstheologie, in zoverre deze dit wetenschappelijke discours meedogenloos ging onderschikken. (2) De gelovige gaat ten tweede niet meer zover om wat in wetenschap onvoorspelbaarheid en toeval heet onmiddellijk aan Gods plan, of Gods verlokking gelijk te stellen en dus op het niveau van het verhaal het discours van de wetenschap te corrigeren. God is bovendien geen stoplap om (voorlopige) gaten in wetenschappelijke theorieën te vullen. Deze beide stappen moeten voorkomen dat gelovigen al te snel in de valstrik van het creationisme (in zijn vele vormen) trappen. (3) Bovendien wordt de gelovige in de dialoog ook opgevorderd om na te gaan waar wetenschappers zelf uit de bocht gaan en de grenzen van hun eigen wetenschappelijke taalregister overschrijden, bijvoorbeeld door niet-verifieerbare verklaringsbeginselen te poneren (en zich zo op het levensbeschouwelijke domein begeven). (4) Tenslotte kunnen gelovigen, omdat hun geloof zelf juist leeft van de openheid op het andere en onverwachte, wijzen op dat element in het wetenschappelijke discours dat wetenschappers aanduiden met toeval, omdat ze er geen greep op krijgen, dat element dat blijkbaar niet in de theorie als dusdanig te vatten is (dat element dat theologen zelf in het eigen gelovige discours – en niet in het wetenschappelijke discours – als verwachting, als genade duiden). Dan duiden ze op de geloof en wetenschap kenmerkt, een funderende passiviteit, openheid, receptiviteit, die zowel wetenschap als geloof voortstuwt – binnenin hun eigen taalregister. Gelovigen kunnen gerust deze verwondering verbinden met hun scheppingsgeloof – zolang ze van diezelfde Schepper God maar geen factor maken in het wetenschappelijke taalregister en ze dus de moeilijke spanning aanhouden. Nauw hierbij aansluitend komt er een tweede structurele gelijkenis tussen geloof en wetenschap naar boven: de pathos, de bewogenheid tot zoeken. Wetenschap bedrijven, zo schrijft Jacques Haers, is ook een ‘ethische aangelegenheid, die grondt in het zich persoonlijk aangesproken weten van de mens [...] Kennis is geen losse-blaadjesnotaboek over feiten. Het is vooral een Thematische modules: Geloof & Wetenschap verwondering die ook wetenschappers ervaren. Zo evoceren ze de ‘eenheid in de spanning’ die 34 verantwoordelijkheid voor de integriteit van wat we zijn, op de eerste plaats wat we zijn als ethische schepselen.’52”53 5 Besluit: vooruitzichten “Veel verder kan de dialoog tussen wetenschap en geloof wellicht niet gaan, ook al is er onderling heel wat beïnvloeding, zoals het wederzijds ontlenen van metaforen en denkmodellen, etc. Een hogere synthese die én wetenschap én geloof tot elkaar brengt en in elkaar doet opgaan, zoals bepaalde holismes voorstaan (alsook Intelligent Design-theorieën), vervalt zeer vlug in een overmeesterende eenheidstheorie. Deze doet geen recht meer aan de veelheid van de taalregisters en benaderingswijzen waarmee wij de werkelijkheid begrijpen en beleven, en waarvan de ontdekking juist de rijkdom van onze tijd uitmaakt. Een welbegrepen verschilmodel, dat de eigenstandigheid van beide taalregisters situeert, en naar structurele affiniteiten zoekt, vermijdt bovendien onvruchtbare conflicten. Het stuwt integendeel naar een verder nadenken over wat het betekent mens te zijn in deze wereld.”54 Na het uitdrukkelijk vasthouden aan het letterlijk karakter van het scheppingsverhaal aan het begin van de 20ste eeuw, valt er een eerste kentering te bespeuren in de encycliek Humani 52 J. HAERS, Op. cit., p. 188 (met verwijzing naar J. BRONOWSKI, The Ascent of Man, BBC, 1973, p. 436). 53 L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 143-146. 54 L. BOEVE, God onderbreekt de geschiedenis, p. 146-147. 55 We volgen hier P. De Mey, Cursus ‘Religie, zingeving en levensbeschouwing’, K.U.Leuven, Faculteit Letteren, 2009-2010, hoofdstuk 2 ‘Scheppingsgeloof en wetenschap’, 1.2 ‘De religie zoekt het conflict’. Thematische modules: Geloof & Wetenschap De positie van de katholieke kerk55 35 Generis (1950). Paus Pius XII noemt de evolutieleer hierin “een open vraag”. Men kan speculeren over de ontwikkeling van het lichaam van de mens uit andere levende wezens. Aan de originaliteit van de menselijke ziel kan echter niet geraakt worden. Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie neemt de katholieke kerk definitief afstand van het conflictmodel in de pastorale constitutie Gaudium et Spes (1965). Ze erkent uitdrukkelijk de waarde van de eigen wetenschappelijke onderzoeksmethoden. Wel lijkt de kerk daarbij uit te gaan van een optimistisch harmoniemodel waarbij het geloof niet in tegenspraak kán zijn met wetenschappelijke bevindingen. “Ter illustratie van het feit dat de katholieke kerk nu het contact tussen geloof en wetenschap in wederzijds respect genegen is, kan gewezen worden op het feit dat paus Johannes-Paulus II sinds 1979 met een zekere regelmaat in het Vaticaans observatorium te Castel Gandolfo interdisciplinaire conferenties samenroept van filosofen, theologen en wetenschappers56. De fundamenteel gewijzigde zienswijze van de Katholieke Kerk ten aanzien van de interpretatie van het eerste scheppingsverhaal drukt de paus als volgt uit: ‘Deze tekst heeft vooral een religieuze en theologische draagwijdte. Er kunnen vanuit het gezichtspunt van de natuurwetenschappen geen betekenisvolle elementen in gezocht worden. De onderzoekingen rond de oorsprong en ontwikkeling van de afzonderlijke soorten in de natuur vinden in deze beschrijving geen enkele bindende norm, noch positieve steunpunten van substantiële interesse. Ja, zelfs, de waarheid met betrekking tot de schepping van de zichtbare wereld, zoals die gepresenteerd 56 Zie bv. R.J. RUSSELL, N. MURPHY & A.R. PEACOCKE (ed.), Chaos and Complexity: Scienctific Perspectives on Divine Action, Vatican Observatory Publications – University of Notre Dame Press, 1995. Thematische modules: Geloof & Wetenschap “Vanwege het feit dat alle dingen zijn geschapen, hebben ze eigen wetten en structuren, waarvoor de mens respect moet hebben, door de eigen methodieken van de verschillende wetenschappen of technieken te erkennen. Daarom zal het methodisch onderzoek in alle takken van wetenschap, wanneer het maar werkelijk op wetenschappelijke wijze en volgens de normen van de moraal wordt verricht, in feite nooit met het geloof in tegenspraak zijn, want het profane en het geloof hebben in dezelfde God hun oorsprong. […] Daarom kan men de geesteshouding van sommigen betreuren die ook bij christenen zelf af en toe wel aanwezig is geweest, vanwege een onvoldoende doorzicht in de gewettigde autonomie van de wetenschap, en die door de daaruit voortkomende geschillen en controversen meerderen ertoe heeft aangebracht te menen, dat er een onderlinge tegenstelling is tussen geloof en wetenschap. Maar als men onder autonomie van het tijdelijke verstaat, dat het geschapene niet van God afhankelijk is en dat de mens zich deze zo ten nutte kan maken, dat hij ze niet op de Schepper betrekt, dan voelt iedereen die God erkent aan, hoe bedrieglijk dergelijke ideeën zijn. Zonder een Schepper verdwijnt immers het schepsel in het niet.” (GS 36) 36 wordt in het boek Genesis, is ten principale niet strijdig met de theorie van de natuurlijke evolutie, 57 wanneer deze geïnterpreteerd wordt op een wijze die de goddelijke oorzakelijkheid niet uitsluit. ’ De positie van Humani generis t.o.v. de evolutieleer wordt door Johannes Paulus II hernomen en zelfs nog enigszins versterkt: ‘Vandaag, bijna een halve eeuw na de publicatie van de encycliek, heeft nieuwe kennis geleid tot de erkenning van de evolutieleer als meer dan een hypothese. Het is inderdaad opmerkelijk dat deze theorie op progressieve wijze is geaccepteerd door onderzoekers, als gevolg van een serie van ontdekkingen in verschillende kennisgebieden. De convergentie, die noch gezocht, noch is gefabriceerd, van de resultaten van onafhankelijk van elkaar uitgevoerd werk, is op zichzelf al een significant 58 59 argument ten gunste van deze theorie.’ ” 57 Algemene audiëntie 29/01/1986. Nederlandse vertaling in E. DE JONG, De katholieke visie op schepping en evolutie, in C. DEKKER, R. MEESTER & R. VAN WOUDENBERG (eds.), En God beschikte een worm: over schepping en evolutie, Baarn, Ten Have, 2006, 212-232, p. 227. 58 Ibid., p. 213. (Toespraak tot de pauselijke academie van wetenschappen 22/10/996). 59 P. De Mey, Cursus ‘Religie, zingeving en levensbeschouwing’, K.U.Leuven, Faculteit Letteren, 2009-2010, hoofdstuk 2 ‘Scheppingsgeloof en wetenschap’, 1.2 ‘De religie zoekt het conflict’ 60 J. DE TAVERNIER, Toeval of ontwerp? Theologie over evolutiebiologie, in Tijdschrift voor theologie 46 (2006) 220-242, p. 234. 61 Het interview is vrij beschikbaar via de videowebsite www.youtube.com. Thematische modules: Geloof & Wetenschap Wel blijft men er in de katholieke kerk erg beducht dat de aanvaarding van de evolutieleer er toe zou leiden de menselijke geest als een product van een toevallig, materialistisch proces wordt beschouwd. Zo zei paus Benedictus XVI tijdens zijn eerste toespraak in april dat mensen “niet zomaar causale en betekenisloze producten van evolutie zijn.”60 De laatste jaren won het kloofmodel dan ook meer en meer aan invloed binnen het Vaticaan. Een belangrijke rol hierin werd gespeeld door de jezuïet George Coyne, astronoom en voormalig directeur van de Vaticaanse Sterrenwacht (1978-2006). Coyne, die van grote invloed was voor de rehabilitatie van Galileï, zet zich sterk af tegen elke vorm van creationisme en intelligent design, die geen enkele wetenschappelijke waarde hebben. In 2008 ging Coyne in debat met de militante atheïst Richard Dawkins in diens TV-programma ‘The Genius of Charles Darwin’61. 37 Verwerkingsvragen differentiemodel Zijn onderstaande stellingen waar of onwaar? • Het differentiemodel stelt dat er noch een diepe kloof heerst tussen geloof en wetenschap, noch een hogere synthese tussen beide is. Ze zijn geen concurrenten van elkaar, en toch op elkaar betrokken, ook al gaan ze nimmer in elkaar op.xxi • Het kloofmodel dient gerelativeerd te worden, want beperkt teveel het reflexieve aspect op het niveau van de zingeving. Theologie, zoals dit aan de faculteit Godgeleerdheid gebeurt, lijkt niet mogelijk.xxii • Binnen het differentiemodel is een sciëntistische houding mogelijk.xxiii • Het verschil in taalspel is fundamenteel voor het differentiemodel; slechts wie inziet dat structureel dezelfde zinnen toch in een heel ander taalspel kunnen voorkomen, en dus volledig andere dingen kunnen betekenen, is in staat dit model toe te passen.xxiv • Ook de relatie tussen wetenschap en ethiek is vandaag zeer goed te vatten binnen het differentiemodel.xxv • Ook in het differentiemodel, zoals in het kloofmodel, heeft historisch-wetenschappelijk onderzoek geen relevantie voor theologische vraag naar de Christus van het geloof.xxvi Het differentiemodel leert de theologie in de eerste plaatst en zelfkritiek te doen.xxvii • Het differentiemodel leert dat theologen uiteindelijk achter het lange proces van de evolutie (via trial and error) Gods hand vermoeden.xxviii • Het creationisme wijst een letterlijke interpretatie van het bijbelse scheppingsverhaal van de hand ten voordele van de evolutietheorie.xxix Thematische modules: Geloof & Wetenschap • 38 De dialoog verder gezet: J. Polkinghorne Sommigen, vooral aan de zijde van het geloof, vinden het differentiemodel echter te beperkt. Zij blijven zoeken naar raakpunten tussen geloof en wetenschap die er op wijzen dat beide op een plausibele wijze dezelfde werkelijkheid beschrijven. Een voorbeeld van een dergelijke meer intensieve vorm van dialoog tussen geloof en wetenschap is de bekende wetenschapper en anglicaans priester John Polkinghorne62. Polkinghorne (°1930) was professor in de theoretische fysica aan de universiteit van Cambridge (UK) toen hij in 1979 zijn job opgaf om priester te worden in de Anglicaanse kerk. Tien jaar later werd hij gevraagd terug te keren naar Cambridge als president van het Queens College. Polkinghorne is zich vanaf dan sterk gaan toeleggen op het debat de verhouding tussen geloof en wetenschap63. Polkinghorne wil wetenschappers en theologen met elkaar in contact te treden en elkaar argumentatie ernstig te nemen. In dat debat neemt Polkinghorne de positie in dat religie en wetenschap ieder hun eigen kijk hebben op de werkelijkheid, maar dat deze twee blikken naast elkaar kunnen worden gelegd om zo een beter beeld te krijgen op de waarheid. Wetenschap stelt maar een beperkt aantal vragen en moet daarom aangevuld worden met levensbeschouwing, dat andere vragen stelt. Wie zowel door een “wetenschappelijk oog” als door een “religieus oog” kijkt, ziet meer dan met één van beide64: “Ik ben van mening dat wetenschap en godsdienst twee intellectuele handen op één buik zijn. Beide zijn op 62 Deze positie is ook prominent aanwezig binnen de Templeton Foundation, een stichting die onderzoek en dialoog over wetenschap en zingeving promoot en onder andere het project ‘Test of Faith’ ondersteunde (www.testoffaith.com). 63 Cf. o.a. J.C. POLKINGHORNE, Science & Christian Belief: Theological Reflections of a Bottom-up Thinker, London, SPCK, 1994; ID., Belief in God in an Age of Science, New Haven (Conn.), Harvard University Press, 1998; ID., Science & Theology: An Introduction, London, SPCK, 1998; ID., Science and the Trinity: The Christian Encounter with Reality, New Haven (Conn.), Harvard University Press, 2004; ID., Quantum Physics and Theology: An Unexpected Kinship, New Haven (Conn.), Yale University Press, 2007; ID., Exploring Reality: The Undertwining of Science and Religion, New Haven (Conn.), Yale University Press, 2007. 64 L. VERBOVEN, Religie en wetenschap: vriend of vijand? Gesprek met John Polkinghorne, in Braambos. Wereldbeelden, 18 april 2004. 65 J. POLKINGHORNE, Quarks, chaos en christendom. Vragen over wetenschap en religie, Callenbach, 1996, p. 16. Thematische modules: Geloof & Wetenschap zoek naar een gefundeerde mening. Geen van de twee kan een claim leggen op absolute kennis, want beide moeten hun conclusies baseren op een wisselwerking tussen interpretatie en ervaring. Daarom moeten zij openstaan voor correctie. Geen van de twee houdt zich uitsluitend bezig met ‘harde feiten’ of ‘overtuigingen’. 65 Zowel wetenschap als godsdienst maken deel uit van het grote menselijke streven om te begrijpen.” 39 Dit betekent echter niet dat Polkinghorne de verschillen tussen geloof en wetenschap wegwist. Beide hebben volgens hem hun eigenheid: “Niettemin bestaan er duidelijke verschillen tussen wetenschap en godsdienst. Een van de meest opvallende is dat wetenschap zich bezighoudt met de materiële wereld, een wereld die tot onze beschikking staat om ermee te doen wat wij maar willen. God staat daarentegen niet voortdurend tot onze beschikking. […] Een ander verschil tussen wetenschappelijke kennis en godsdienstige kennis zijn de gevolgen die zij voor ons hebben. Mijn geloof in gluonen en quarks bevredigt mijn intellect, maar heeft geen verregaande invloed op mijn leven. God, aan de andere kant, is er niet alleen om mijn nieuwsgierigheid te bevredigen. De ontmoeting met Hem 66 zal zowel een oproep tot gehoorzaamheid inhouden als de verlichting van onze geesten” . Het is juist door die eigenheid dat wetenschap en religie elk hun eigen bijdrage hebben te leveren aan het inzicht in de werkelijkheid: Eén van de concrete domeinen waarop Polkinghorne de inzichten van de wetenschap met die van de theologie verbindt is dat van de quantumfysica. De grilligheid in de quantumwereld, volgens het onzekerheidsprincipe van Heisenberg, spoort volgens Polkinghorne met de ervaring van een verrassende God in de wereld: beide zijn, binnen bepaalde grenzen, niet te voorspellen. “Naar de mening van Polkinghorne […] wordt de werkelijkheid best beschreven vanuit een meervoudige causaliteit. Met een inductieve (bottom-up) beschrijving van de waarneembare uitwisseling van energie tussen de constituerende bestanddelen van een object kan de fysicus niet tevreden zijn. De chaostheorie leert immers dat twee situaties met slechts miniem verschillende beginomstandigheden en bijgevolg dezelfde energiekenmerken, zich toch fundamenteel verschillend 66 J. POLKINGHORNE, Quarks, chaos en christendom, p. 16 - 17. 67 J. POLKINGHORNE, Quarks, chaos en christendom, p. 19. Thematische modules: Geloof & Wetenschap “De inzichten van wetenschap en godsdienst zijn onmisbaar op onze zoektocht naar inzicht. In essentie is wetenschap niets anders dan de ‘hoe-vraag’ te stellen. Hoe komt het dat de dingen op deze manier gebeuren? Godsdienst houdt zich daarentegen hoofdzakelijk bezig met de ‘waarom-vraag’. Is er een reden of een doel waarom dit allemaal gebeurt? Beide vragen verdienen onze aandacht als wij willen begrijpen wat er gaande is. Het water kookt, doordat het gas brandt. Maar de fluitketel staat op het vuur, omdat iemand thee wil zetten. Wij hoeven niet te kiezen tussen deze twee antwoorden, want beide zijn noodzakelijk. Maar, ook al zijn ‘hoe’ en ‘waarom’ twee verschillende vragen, de antwoorden moeten in een bepaald, geloofwaardig verband met elkaar staan. De uitspraken ‘Ik heb de fluitketel in de koelkast gezet’ en ‘Ik ga thee zetten’ passen niet bij elkaar. Juist door deze noodzaak dat beide elkaar niet mogen tegenspreken, kunnen wetenschap en 67 godsdienst elkaar van dienst zijn.” 40 kunnen gedragen. Hier is een tweede vorm van causaliteit aan het werk, die ook deductief (topdown) kan worden beschreven als een actieve beïnvloeding (active information) door holistische oorzaken. Tot dergelijke de werkelijkheid vorm gevende (in-formerende) oorzaken rekent Polkinghorne tot nader order onbekende natuurwetten, de menselijke geest die bevelen geeft aan het lichaam, en de zorg die God aan zijn schepping blijft besteden door de immanente werking van zijn Geest.”68 Polkinghorne verwijst ook naar de ‘finetuning’ van het universum. Als bepaalde constanten of natuurwetten minimaal slechts minimaal anders zouden zijn, was er geen leven op aarde mogelijk gemaakt, laat staan dat de mens zich had kunnen ontwikkelen. Voor Polkinghorne kan dat geen toeval zijn, maar verwijst dit naar een intelligentie – God – die aan de grondslag van het universum ligt. Dit betekent voor hem niet dat God “de lont van de oerknal heeft aangestoken”69, maar wel dat God de dingen laat bestaan. Voor Polkinghorne betekent geloven in God “dat er een intentie achter het universum zit, een dieper doel achter de geschiedenis, iemand die de grond van de waarde is en die de grond van de hoop is.”70 Van dialoog tot integratie Een voorbeeld van een dergelijke betrachting kan gevonden worden bij de Franse jezuïet en paleontoloog Pierre Teilhard de Chardin (1881-1955)71. De Chardin was zich ten volle bewust van de 68 P. DE MEY, Cursus ‘Religie, zingeving en levensbeschouwing’, K.U.Leuven, Faculteit Letteren, 2009-2010, hoofdstuk 2 ‘Scheppingsgeloof en wetenschap’, Het dialoogmodel of: de zoektocht naar raakvlakken mét inachtneming van genreverschillen. 69 L. VERBOVEN, Religie en wetenschap: vriend of vijand? Gesprek met John Polkinghorne, in Braambos. Wereldbeelden, 18 april 2004 70 71 L. VERBOVEN, Religie en wetenschap: vriend of vijand? Gesprek met John Polkinghorne. J. DE TAVERNIER, Toeval of ontwerp? Theologie over evolutiebiologie, in Tijdschrift voor theologie 46 (2006) 220-242. Thematische modules: Geloof & Wetenschap Sommigen gaan in de dialoog tussen geloof en wetenschap nog verder. Waar de inhoudelijke raakpunten bij iemand als Polkinghorne heel beperkt blijven, zijn er volgens anderen meer inhoudelijke raakpunten en kunnen het wetenschappelijke en het religieuze wereldbeeld geïntegreerd worden. 41 uitdaging die de evolutietheorie aan het christelijk geloof stelde. Zijn levenswerk bestond er daarom uit het geloof in overeenstemming te brengen met de evolutieleer. Volgens de Chardin is er in de ontwikkeling van de werkelijkheid een groeiende complexiteit. Deze toename van complexe structuren is geen gevolg van een louter materieel proces, maar wordt gestuwd door een geestelijke kracht. Alle materie beschikt immers, zij het in verschillende mate, over een psychisch element dat de evolutie vooruit stuwt. Het is door deze kracht dat het heelal is ontstaan (de ‘kosmogenese’) en levende wezens (‘biogenese’) en het zelfbewustzijn (noögenese) zijn ontstaan. Naast een groeiende complexiteit is er in de evolutie dus ook een groeiend bewustzijn en een toenemende vergeestelijking. Met het zelfbewustzijn is de mens ontstaan, die de hele kosmos en zichzelf kan denken. Het eindpunt van de evolutie, waarin de hele werkelijkheid vergeestelijkt zal worden, ligt volgens de Chardin in wat hij het ‘punt omega’ noemt, het universele middelpunt dat de hele evolutie naar zich toetrekt. In zijn poging te komen tot een wereldbeeld dat evolutie en christelijk geloof integreert, interpreteerde de Chardin dit punt Omega later als Christus: de grond en het doel van het kosmisch evolutieproces. Evolutie is voor de Chardin dus geen toevallig, materialistisch proces – wat zijn ideeën onacceptabel maakt voor het neodarwinisme – maar een teleologische (doelgerichte) ontwikkeling die gericht is op het ontstaan van de zelfbewuste mens en de voltooiing in het punt Omega. i ii Waar Niet waar. precies het omgekeerde in het geval; de toenmalige wetenschappelijke inzichten worden ingepast in een breder theologisch raamkader; uiteindelijk beslist de openbaring. Zo stellen Aristoteles-adepten uit de middeleeuwen dat de wereld eeuwig is, zonder begin en einde. Thomas van Aquino antwoordt hierop dat dit op het niveau van de rede (de natuur dus) misschien inderdaad niet uit te maken is, maar dat christenen beter weten omdat de openbaring, de bijbel, leert dat de wereld eens door God geschapen is, dus een begin kent, en ook door God voltooid zal worden op het einde der tijden, dus een einde kent. Thematische modules: Geloof & Wetenschap Ook sommige varianten van intelligent design getuigen van een verregaande integratie van geloof en wetenschap. Deze theorie stelt dat het ontstaan van de wereld en de mens moet worden toegeschreven aan een intelligente ontwerper. Volgens aanhangers van deze theorie zit onze complexe wereld te goed in elkaar en kan dit geen toeval zijn. Niet alle varianten van intelligent design spreken zich verder uit over deze ‘intelligente ontwerper’, maar in sommige christelijke kringen wordt deze ontwerper geïdentificeerd met de Bijbelse God. In feite komt men zo terug uit bij een variant van het harmoniemodel waarbij men de eigenheid van het wetenschappelijke en het levensbeschouwelijke discours niet erkent. 42 iii Niet waar. deïsten pogen juist God buiten het concrete gebeuren van de wereld te houden; ze reserveren voor hem een plaats aan het begin van de wereld, als architect en degene die de zaak in gang zet/houdt. iv Niet waar. Het is waar dat gelovigen in principe voldoende over God te weten komen door de openbaring om gered te kunnen worden, maar de openbaring put de Godskennis niet uit. De studie van de natuur, als schepping door God geschapen, is ook een belangrijke weg tot Godskennis, en volgens Thomas van Aquino niet alleen nuttig en verhelderend maar zelfs noodzakelijk voor het geloofsonderricht. v Waar. Dit maal niet gedacht vanuit het geloof (het in harmonie brengen van de kennis van de natuur met wat in de openbaring gegeven is), maar precies omgekeerd: het inpassen van het Godsgeloof in de resultaten van de nieuwe natuurwetenschappen. vi Waar. vii Waar. Neo-darwinisten gaan bovendien alle levensbeschouwing en geloof zelf vanuit de evolutie verklaren. viii Waar. Het klassieke harmoniemodel huldigt een waarheidsbegrip en een werkelijkheidsvisie, die niet te verzoenen zijn met moderne wetenschappelijke visies, en neemt dus positie in tegen deze visies. ix Niet Waar. Precies het omgekeerde is het geval. x Waar. De deist perkt het domein van de levensbeschouwing in vanuit zijn wens de wetenschappelijke waarheid te respecteren. xi ONWAAR. Je kan dit wel op voorwaarde dat je het radicale onderscheid tussen beide blijft aanhouden. xii ONWAAR. Deze houdingen laten zich enkel bewijzen in het leven zelf, en niet door argumenten of bewijzen. Cadeautjes attesteren misschien wel iemands vriendschap of liefde maar kunnen deze nooit onomstotelijk bewijzen. xiii WAAR. Religie past niet binnen de kaders van de wetenschap, want vereist voor een goed begrip totaal andere kaders. Het gaat om twee verschillende dingen; het ene kan niet vanuit het andere beoordeeld worden. ONWAAR. Religie heeft dit niet nodig; meer nog: wie teveel theoretiseert, bedreigt datgene wat essentieel is voor de religie: rituelen, verhalen, houdingen, … xv WAAR. Het fenomeen van de religie kan niet door waarnemers geobserveerd worden, maar vereist een toebehoren tot de religieuze gemeenschappen en praktijken. xvi Conflictmodel (vanuit de kant van de religie) xvii Kloofmodel xviii Conflictmodel xix Conflictmodel xx Harmoniemodel en conflictmodel xxi Waar. Dit is de essentie van het differentiemodel. Thematische modules: Geloof & Wetenschap xiv 43 xxii Onwaar. xxiii Onwaar. Een scientistische houding is enkel denkbaar binnen een conflictmodel. xxiv Waar xxv Waar xxvi Onwaar. Precies in een differentiemodel kan van een gekwalificeerde verhouding tussen historisch onderzoek en theologie sprake zijn. Het historisch onderzoek kan nooit het theologische spreken dicteren, maar kan het wel informeren - en corrigeren daar waar het zelf historiserend te werk gaat. xxvii Waar. Het leert de eigen grenzen te zien en kritiseert eigen grensoverschrijdingen. xxviii Onwaar. Het differentiemodel leert precies om het 'alsof' van de evolutie ("alles is gelopen alsof de mens de uitkomst moest zijn") niet te gemakkelijk te identificeren met een goddelijk plan. Wie dit doet introduceert al te vlug theologische elementen in een wetenschappelijke uiteenzetting. Onwaar. Precies het omgekeerde is het geval. Thematische modules: Geloof & Wetenschap xxix 44