Europees Parlement 2014-2019 Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling 9.12.2015 WERKDOCUMENT over Hoe kan het GLB de werkgelegenheid in landelijke gebieden verbeteren? Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling Rapporteur: Eric Andrieu DT\1081149NL.doc NL PE573.103v01-00 In verscheidenheid verenigd NL In veel Europese landen loopt het platteland al decennialang leeg, terwijl de werkgelegenheid er terrein verliest. Volgens sommigen valt daar niets aan te doen. Nu de Europese Unie (EU) een economische crisis met verwoestende gevolgen beleeft, heeft zij van werkgelegenheid een topprioriteit gemaakt. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), de moeder van al het gemeenschappelijk beleid, is ook vandaag nog een van de belangrijkste hefbomen van de EU in landelijke gebieden. Wordt het enorme potentieel van het GLB thans echter benut om van de landelijke gebieden van de EU gebieden met veel werkgelegenheid te maken? Volgens ons niet. Achtergrond: oorspronkelijke redenen achter het GLB en eerste hervormingen Het gemeenschappelijk landbouwbeleid bestaat dit jaar 54 jaar en hoewel het aandeel ervan voortdurend achteruitgaat, maakt het in 2015 toch nog bijna 40 % van de Europese begroting uit. Het GLB was aanvankelijk gebaseerd op een stelsel van gemeenschappelijke garantieprijzen, met als doel de eigen voedselvoorziening van de Europeanen te waarborgen, getekend als zij waren door de naoorlogse schaarste. De integratie in de interne markt zorgde voor de modernisering en ontwikkeling van het beleid, wat zich vertaalde in een sterke verhoging van de productiviteit, met name van de arbeidskrachten. Begin jaren 60 slorpte de groeiende industrie en dienstensector steeds meer beroepsbevolking op die, mede als gevolg van de voortschrijdende arbeidsproductiviteit, uit de landbouw stapte. Werkgelegenheid was op dat moment geen kopzorg. Kwantitatief gezien was de tenuitvoerlegging van dat eerste GLB een waar succes aangezien de nagestreefde voedselvoorziening al snel werd bereikt. Haast even snel werd dit ontluikende overheidsbeleid echter het slachtoffer van zijn succes. Eind jaren 70 doken immers de eerste voedseloverschotten op, die zwaar op de begroting en de vooruitgang van het communautaire project wogen en tot de grondige herziening van 1992 leidden. Die laatste had tot doel het concurrentievermogen van de Europese landbouw te versterken door de kloof met de wereldmarkten te verkleinen om er een deel van haar productie af te zetten. In de praktijk resulteerde dit in prijsdalingen, die in eerste instantie gecompenseerd werden door vergoedingen uit de Europese begroting. Later, onder invloed van de "ontkoppeling", werden deze omgevormd tot de huidige rechtstreekse steun, wat een transparanter zicht biedt op de steun die de Europese belastingbetalers via het GLB aan hun landbouw verlenen. Deze grotere duidelijkheid doet onvermijdelijk de vraag rijzen in hoeverre deze steun verantwoord is: steun waarvoor? Voor welk soort landbouw? En dient deze steun uiteindelijk zo zeer als sommigen beweren om de werkgelegenheid in landelijke gebieden te ontwikkelen of te behouden? De jongste aanpassingen: veranderen... opdat alles blijft zoals het was Meer recentelijk is het GLB opnieuw aangepast om rekening te houden met het milieu en plattelandsontwikkeling zonder echter te raken aan de verdeling van de steun tussen de landbouwers: voortdurend blijkt deze immers voordeliger uit te vallen voor grote, vaak in de PE573.103v01-00 NL 2/5 DT\1081149NL.doc vruchtbaarste landbouwgebieden gevestigde grondstoffenproducerende landbouwbedrijven met weinig personeel, hoewel dat op grond van de marktomstandigheden niet altijd gerechtvaardigd is. De herziening van het stelsel voor de periode 2014-2020 mag dan wel ingegeven zijn door het streven om de balans weer in evenwicht te brengen door middel van doelgerichtere rechtstreekse steun – met name ten gunste van het milieu, het klimaat en meer rechtvaardigheid –, bevordering van de werkgelegenheid was daarbij geen echte prioriteit, ook al werd bijvoorbeeld voor het eerst besloten alleen steun te verlenen aan "actieve landbouwers". Ondanks deze achtereenvolgende hervormingen moet worden vastgesteld dat de getroffen maatregelen om het GLB te actualiseren altijd de ontwikkeling van de dominerende landbouw ten goede zijn gekomen. Die heeft zich weliswaar aan de mondialisering en verscheidene uitbreidingen weten aan te passen, maar valt daarvoor terug op steeds meer geconcentreerde en gespecialiseerde intensieve landbouwbedrijven waar kapitaal in de plaats van werkgelegenheid komt en waar volgens een kwantitatieve en hoofdzakelijk financiële logica aan landbouw wordt gedaan zonder voldoende rekening te houden met de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen waarop de landbouw berust. De lokale verankering van productie en werkgelegenheid is al te zeer verwaarloosd en de "race naar schaalvergroting" heeft de vestiging van bedrijven sterk belemmerd. De forse kapitalisatie die daarvan het gevolg was, vormt ook vandaag nog een hinderpaal voor de overname van bedrijven door jonge of minder jonge landbouwers, of ze nu in de sector zijn opgegroeid of niet. Deze trend ging bovendien gepaard met de opkomst van nieuwe toeleverings- en verwerkingsbedrijven in de landbouwsector die ten grondslag lagen aan de agro-industrie. De groei van deze laatste heeft de voedselvoorzieningsketens fundamenteel veranderd en het aandeel dat korte toeleveringsketens en het lokale bedrijfsleven vroeger voor hun rekening namen, doen slinken. Een "nieuw sociaal contract" voor de landbouw, aangepast aan de nieuwe uitdagingen Wereldwijd moeten onze landbouwbedrijven aan het begin van de 21e eeuw tal van grote uitdagingen het hoofd bieden: het voedselprobleem, de milieuproblematiek, de instandhouding van de basishulpbronnen, het energievraagstuk en de klimaatverandering. Deze komen dag na dag wat meer tot uiting, in een context van ernstige crises waardoor de landbouwsector aan zijn toekomst gaat twijfelen. Deze algemene context moet ons ertoe aanzetten het GLB op middellange en lange termijn een nieuwe invulling te geven in het kader van een alomvattende visie die aan de verwachtingen van de samenleving beantwoordt. Dat vergt onvermijdelijk een herformulering van de doelstellingen van een heus overheidsbeleid ten dienste van allen. Dit nieuwe beleidsinstrument moet duidelijk te zien geven welk soort landbouw we in de toekomst willen bevorderen, welk samenlevingsmodel we voorstaan, en welke plaats we in de open en onderling verbonden wereld van vandaag aan plattelandsgebieden toebedelen. DT\1081149NL.doc 3/5 PE573.103v01-00 NL Wanneer de doelstellingen van het GLB eenmaal zijn bijgesteld, rijzen er vele vragen: welk landbouwmodel met welk soort bedrijven draagt de voorkeur weg? Moeten we ons niet meer toespitsen op bedrijven die ter plekke de meeste welvaart en werkgelegenheid scheppen, en zo de algemene wedloop naar schaalvergroting en de toenemende schuldenlast van landbouwbedrijven afremmen? Zou het niet beter zijn de GLB-maatregelen meer kwalitatief te benaderen en doelstellingen na te streven die meer op de huidige problemen zijn afgestemd, bijvoorbeeld door niet alleen de voedselzekerheid maar ook de voedselveiligheid te garanderen, wat de bescherming van onze gezondheid en de toegang tot hoogwaardige voeding voor iedereen inhoudt? Is het daarnaast niet zaak resoluut duurzaamheid na te streven en daartoe bodemverarming een halt toe te roepen en landbouwgrond en hoogwaardige ecosystemen op lange termijn te beschermen? Kunnen we in het GLB afstappen van het historische aanbodbeleid, dat alleen oog had voor het concurrentievermogen van de exportmarkten (en mede tot de massale leegloop van plattelandsgebieden heeft geleid), en kiezen voor een echt duurzaam, levensvatbaar en leefbaar ontwikkelingsmodel voor de lange termijn, waarbij in de eerste plaats rekening wordt gehouden met de wensen van de Europese burgers en de grote uitdagingen van onze samenlevingen? Moet het GLB, ten slotte, niet zorgen voor een betere benutting van alle hulpbronnen die in elk gebied voorkomen, om nieuwe soorten landbouwen niet-landbouwactiviteiten tot stand te brengen, uitgaande van nieuwe vormen van solidariteit tussen alle spelers die er gevestigd zijn? Vaak wordt hierbij een vanzelfsprekend aspect over het hoofd gezien: landbouw – waartoe we ook bosbouw moeten rekenen – kan vele, deels niet-verplaatsbare banen opleveren in bedrijven die voedingsmiddelen en non-foodproducten produceren en diensten verlenen. Deze banen vloeien niet alleen voort uit de traditionele activiteiten van de multifunctionele landbouw maar ook uit nieuwe activiteiten, zoals bio-energie, groene chemie, enz. Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen banen die rechtstreeks verband houden met de landbouwproductie en de gedaanteverandering van de sector door de simpele marktwerking, dankzij het succes van zijn meest aan de vrije concurrentie aangepaste paradepaardjes (met name op het gebied van voedingsmiddelen), en banen die samenhangen met de lokale landbouw in al onze plattelandsgebieden (waar het wegens het gebrek aan specifieke regels met betrekking tot geografische en klimatologische natuurlijke belemmeringen en de ontoereikende regulering van de landbouwmarkten voor landbouwers ijdele hoop is dat zij waardig van de vrucht van hun arbeid, met andere woorden van hun productie kunnen leven). Kortom: wordt het geen tijd voor een op een "nieuw sociaal contract" gebaseerd, gebiedsgericht "meta-GLB" dat veel verder gaat dan het louter verdedigen van een specifieke economische activiteit – de zo diverse en ongelijke landbouwactiviteit – en past in het ruimere kader van de strijd voor de gezamenlijke benutting van de hulpbronnen van het platteland door middel van collectieve en sectoroverschrijdende benaderingen, om te komen tot een evenwichtige ruimtelijke ordening waarbij werkgelegenheid vooropstaat en wordt weerstaan aan de verleiding van een wereldvreemde "bodemloze" landbouw? Een dergelijk beleid impliceert een methodologische koerswijziging. Betekent dit niet dat er nieuwe banden tot PE573.103v01-00 NL 4/5 DT\1081149NL.doc stand moeten worden gebracht in de vorm van samenwerkingsverbanden en partnerschappen tussen de landbouw en andere bedrijfstakken, tussen de openbare en de particuliere sector, tussen wetenschappers en landbouwers, tussen landbouwers en burgers, kortom dat er een nieuwe samenlevingsvorm voor het platteland moet worden bedacht? Werkgelegenheid, streekgebondenheid en diversificatie: drie ingrediënten voor een zinvol GLB Het toekomstige GLB mag niet alleen maar een haast louter economisch communautair aanpassingsbeleid zijn. Het moet in de eerste plaats een gemeenschappelijk, geïntegreerd beleid blijven ten dienste van uiteenlopende vormen van landbouw in een Europa met 28 lidstaten. Het moet vervolgens grondig worden herzien op basis van gemeenschappelijke doelstellingen en middelen die zijn afgestemd op de specifieke kenmerken van ons continent, teneinde alle rijkdommen ervan en met name het menselijk kapitaal ten volle te benutten, in een vernieuwd kader dat berust op een duurzame en harmonieuze ontwikkeling van de landbouw en het platteland. Het komt erop aan een leefwijze en een landschappelijk uitzicht te bewaren waaraan wij allemaal gehecht zijn. In dit verslag moeten we dan ook de discussie aangaan en het onderwerp in al zijn complexiteit benaderen, en vervolgens de grote lijnen uitzetten van een toekomstig GLB dat op nieuwe grondslagen berust en – naar wij hopen – een belangrijke bijdrage levert tot de ontwikkeling van de werkgelegenheid in onze plattelandsgebieden. Enkele hoofdlijnen kunnen we nu alvast aangeven: de verscheidenheid van de landelijke gebieden in de EU en de werkgelegenheidssituatie op het platteland (in de landbouw en daarbuiten) tegen het licht houden, de bepalingen van beide pijlers van het GLB vanuit historisch perspectief (tot en met het huidige GLB) analyseren om de gevolgen ervan voor de werkgelegenheid in kaart te brengen, en ten slotte voorstellen voor de toekomst doen. Wij hopen dat dit werkdocument aanleiding mag geven tot een open en constructief debat in onze commissie en dat dit nuttige en concrete voorstellen mag opleveren om de Europese plattelandsgebieden in hun verscheidenheid een banenrijke toekomst te bezorgen, dankzij een vernieuwd GLB met een versterkte legitimiteit. **** DT\1081149NL.doc 5/5 PE573.103v01-00 NL