Slaaf of kind

advertisement
Slaaf of kind
Ds. D. Rietdijk – Romeinen 8:15
(Pinksteren)
Zingen:
Lezen:
Zingen:
Zingen:
Zingen:
Psalm 56: 5
Romeinen 8: 1-17
Psalm 27: 5, 6
Psalm 33: 11
Psalm 16: 3
Gemeente, we staan in deze dienst stil bij Romeinen 8 vers 15, waar wij het Woord van
God lezen:
Want gij hebt niet ontvangen de Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze;
maar gij hebt ontvangen de Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij
roepen: Abba, Vader!
Het thema van de preek is: Slaaf of kind.
We staan stil bij:
1. De vrees van een slaaf
2. De aanneming tot kind
3. De vrijmoedigheid van een kind
1. De vrees van een slaaf
Gemeente, waar het allemaal om gaat is, of wij de Geest van Pinksteren hebben
ontvangen, of de Geest van Christus in ons woont. Dat is immers de band die ons met
Christus verbindt. En dan is dit een zekerheid, wat de apostel Paulus zegt in vers 11:
Indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij,
Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken,
door Zijn Geest, Die in u woont. Dus u zult eenmaal volkomen met de Heere mogen zijn!
Daar is de Geest van Pinksteren een onderpand van.
Maar als die Geest van Christus níet in ons woont, dan komen wij Christus ook niet toe.
Dan zullen wij de zaligheid niet beërven. Dan hebben wij geen aandeel aan de Heere
Jezus. Dan hebben wij geen gemeenschap met Hem.
Waar het om gaat is dus: woont de Geest van Christus in ons? Dat is dus geen geringe
zaak. De vraag wordt ons gesteld: hebt u die Geest ontvangen? Daardoor wordt ons
eeuwig wel of wee bepaald.
U zou het ook zo kunnen zeggen: zijn wij slaaf of kind? Want een slaaf loopt het pad uit
angst, uit vrees voor straf. Maar een kind doet het ondubbelzinnig, onbekrompen. Een
kind wandelt het pad van vader. Bij de één is vrees en bij de ander is liefde. Het ene is
hard: als een slaaf dienen om loon, uit angst voor straf, een slaafse dienst. Maar het
www.prekenweb.nl
1/10
Ds. D. Rietdijk – Slaaf of kind
andere, het kinderlijke, is vermakelijk. Dat is eenvoudig. Daar is blijdschap! Wat zijn we:
slaaf of kind? Het is één van de twee. Daarover gaat het in onze tekst. Kinderen gaan
mee naar het vaderhuis, maar slaven niet.
Nu heeft de apostel in het voorgaande vers al gesproken over de band die er is tussen
het kindschap van God en de Heilige Geest. Hij heeft gezegd: Zovelen als er door de Geest
Gods geleid worden - wie zij ook zijn - die zijn kinderen Gods. In onze tekst benadert de
apostel het weer vanuit een ander gezichtspunt, namelijk vanuit de tegenstelling ‘de
Geest der dienstbaarheid en de Geest der aanneming tot kinderen’. En in het volgende
vers zal hij nogmaals op deze zaak terugkomen. Dan zal hij nog een keer de binding laten
zien die er is tussen de Geest en het kindschap van God. Dan gaat hij letten op het
inwendig getuigenis van de Heilige Geest: Dezelve Geest getuigt met onze geest dat wij
kinderen Gods zijn.
Paulus legt dus drie verbindingen tussen het kindschap en de Geest van Pinksteren: de
leiding van die Geest, de aanneming tot kinderen en tenslotte het inwendig getuigenis
van de Geest. Driemaal een bevestiging van het kindschap van God. Nu dus de
tegenstelling tussen de Geest der dienstbaarheid en de Geest der aanneming tot
kinderen.
De Geest der dienstbaarheid is de geest van de slavernij. Die betekenis heeft het woord
ook in het Grieks. De kanttekenaren leggen het zo uit: ‘Dat is de werking van de Heilige
Geest, door de wet, die de harten der mensen door dreigementen verslaat.’ Zo was het
onder het oude verbond. Onder het oude verbond was er een wettische bedeling. De
apostel Paulus zegt: ‘Zolang de erfgenaam een kind is, is hij niet te onderscheiden van
een dienstknecht, van een slaaf. Dan lijkt hij net een slaaf. Dan is hij onder voogden en
verzorgers gesteld.’
Zo was het onder Israël. Israël was onder de tucht van de wettische dienst van het Oude
Testament. Israël was erfgenaam, maar was nog in de staat van een kind. Daarom was
die erfgenaam onder de bedeling van de wet. Hij was onder voogden en verzorgers
gesteld.
Onder die bedeling van de dienstbaarheid was vrees. Dat vindt u onder het hele Oude
Testament heen. Vrees voor de toekomst, vrees voor God, vrees voor de vijanden, angst,
beven… Vanzelf waren er ook mensen die geleid werden door de Geest der aanneming
tot kinderen. Denkt u maar aan David, Samuël, Abraham of Henoch. Denkt u maar aan
die mensen die als kinderen hebben gewandeld met God. Maar het was de bedeling van
de Geest der dienstbaarheid. En die werkt vrees.
En gemeente, zo is dat nog, als wij niet in Christus onze rust hebben gevonden. Als wij
niet in Christus de vrede met God hebben gevonden. Als wij niet de goedgunstigheid van
God in Christus hebben gesmaakt. Dan kan onze geest niet anders dan met verschrikking
en met vrees vervuld zijn, als we aan de wet denken en haar eisen. Als wij denken aan de
dood die op ons afkomt. Als wij denken aan de overtredingen die wij hebben gedaan. Als
wij denken aan onze dagelijkse afmakingen. Dan kan niet anders dan vrees ons hart
vervullen. Dan is er angst voor de toekomst. Dan is er vrees voor de ontwikkelingen die
er zijn op deze wereld.
www.prekenweb.nl
2/10
Ds. D. Rietdijk – Slaaf of kind
De Geest der dienstbaarheid werkt angst en slaafse vrees voor alles wat ons nog te
wachten staat. Dan doen we alle dingen die we doen uit angst, uit vrees, zoals een slaaf
dat doet.
Waar die Geest der dienstbaarheid heerst, daar gaat het Evangelie verschralen. Angst
neemt de ruimte van het Evangelie weg. Dan neemt de Kerk ook de plaats niet in die zij
in zou moeten nemen. Dan wordt er niet met ruimte en met heerlijkheid gesproken van
de Heere Christus en van Zijn genade. Dan wordt er niet gewaagd van het heil dat er in
Hem is voor de grootste van de zondaren. Dan wordt de rijkdom van de genade in onze
Heere Jezus Christus niet uitgestald.
Vandaar dat de apostel Paulus aan Timotheüs, die beschroomde evangeliedienaar,
geschreven heeft: ‘Denk erom, Timotheüs, wij hebben niet ontvangen de Geest der
vreesachtigheid, maar wij hebben ontvangen de Geest der kracht en der liefde en der
gematigdheid (2 Tim.1:7). Laat uw spreken mogen zijn een spreken in betoning van
Geest en van kracht. Laat de genade van de Heere Christus worden uitgestald!’
In onze tekst stelt de apostel dus die Geest der dienstbaarheid, die vrees werkt, die
overal bang voor is, tegenover de Geest der aanneming tot kinderen. Hij doet dat met
het oog op de toegang tot de troon der genade. Het ziet op de vrijmoedigheid om tot
God te naderen. Het gaat in onze tekst om de vrijheid waarmee de kinderen van de
Heere tot God mogen naderen, om als een kind God aan te spreken. Daar gaat het om.
De Geest der dienstbaarheid sluit die troon toe. Dan ga je zien op je overtredingen. Dan
durf je niet meer te bidden. Dan zie je alleen datgene wat je afmakingen hebben
teweeggebracht, al datgene wat je verkeerd gedaan hebt op een dag. Dan ziet u uw
gedachten. Dan ziet u wat u deed. Dan hoort u weer de woorden die u zei. Dan is er geen
vrijmoedigheid om toe te gaan tot de troon der genade. Dan is het hart vervuld met
vrees.
Dat is slaafs. Een slaaf vreest voor straf. Een slaaf denkt aan loon of straf. Hij doet niets
uit liefde. Hij vreest. Een slaaf is eigenlijk een deerniswekkend wezen. Maar nu zegt
Paulus: Gij hebt niet ontvangen de Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze.
Dat ‘wederom’ duidt op het oude verbond met zijn wettische bedeling. Dat duidt op het
vorige leven van degenen die daar in Rome tot de gemeente des Heeren waren
toegetreden. Toen u vroeger een slaaf was van de zonden, toen bezette vrees uw hart.
Toen was u slaaf. Toen was angst uw raadgever, uw drijfveer. Die geest hebt u niet
ontvangen. God heeft u Zíjn Geest gegeven; de Geest der aanneming tot kinderen. Dat is
een andere Geest!
Dat laat ons Pinksteren zien. Als u op de Pinksterdag in Jeruzalem rondkijkt, dan ziet u
daar Simon Petrus staan. Voorheen was hij bang, angstig. Voor de ogen van een
dienstmeisje heeft hij zijn Meester verloochend. Toen heeft hij gezegd: Ik ken de Mens
niet! (Matth.26:72) Nu ziet u hem in Jeruzalem staan tegenover al die mensen en hoort u
hem vrijmoedig het Woord van God spreken. Dan hoort u zelfs de schuld prediken. Dan
zegt hij: ‘Die gij gekruist hebt!’ Zonder angst, heeft hij vrijmoedig en met blijdschap de
weg ter zaligheid gewezen, die er in Christus Jezus is.
De Geest der dienstbaarheid werkt vrees. Maar die Geest der aanneming tot kinderen is
een totaal andere Geest. Dat is de Geest der vrijheid. Dat is de Geest Die niet vreest. Dat
www.prekenweb.nl
3/10
Ds. D. Rietdijk – Slaaf of kind
is de Geest Die geeft dat je met een kinderlijk vertrouwen toetreedt. Dat brengt ons bij
de tweede gedachte:
2. De aanneming tot kind
De Geest der aanneming tot kinderen; zo wordt de Pinkstergeest door de apostel Paulus
vaak genoemd in zijn brieven. De reden waarom die Geest zo wordt genoemd, is
eenvoudig. Het is allereerst omdat de Heilige Geest, door de prediking van het Evangelie,
de verslagen harten van de kinderen van God verkwikt en vertroost met de genade van
de Heere Jezus. De Heilige Geest past dat Evangelie toe. Hij past het bloed van de Heere
Jezus toe. De Heilige Geest verklaart de Naam van de Heere Jezus als de enige Naam tot
zaligheid in het hart van een mens.
Wat is dat een wonderlijke zaak, als de Heere aan Zijn kinderen uit dat Evangelie die
uitnemende weg van zaligheid gaat verklaren. Geen wonderlijker dag in uw leven dan de
dag dat de Heere dat Evangelie opent door Zijn eeuwige Geest. Geen wonderlijker dag in
uw leven, dan wanneer u werkelijk gaat horen van die weg van zaligheid, die ontsloten is
in de Naam van Christus. Ik denk dat er niemand van Gods kinderen is, die die dag
vergeet. Niemand kan dat wonder van genade uit zijn geheugen wissen, dat dat Woord
open ging en dat daar die Naam van Christus ging opbloeien. Dat Hij getekend werd met
een vlammend schrift, een lichtend schrift.
De Geest van de aanneming tot kinderen verklaart de Naam van de Heere Jezus aan de
kinderen van God. Hij verkwikt en vertroost door de prediking van het Evangelie. Maar
wat die Geest ook doet, dat is dat Hij juist aan hen die in Christus het leven hebben
gevonden, die in die Naam het heil des Heeren hebben gelezen, gaat verzekeren dat zij
kinderen van God zijn, dat zij aangenomen zijn tot kinderen van God. Hij verzekert hen
ervan dat God hen tot Zijn kinderen aangenomen heeft.
Wij moeten goed bedenken dat we zonder die aanneming tot kinderen, zonder die
adoptie, die Geest zelfs niet ontvangen zouden hebben. Dan zou die Geest zelfs niet in
ons wonen. De apostel Paulus spreekt daarvan in de Galatenbrief: Maar wanneer de
volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw,
geworden onder de wet; opdat Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou, en
opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden (Gal.4:4-5).
Dus de Heere Jezus verlost van de dienstbaarheid van de wet en om Zijnentwil is het dat
zij tot kinderen aangenomen worden. En dan zegt Paulus verder: En overmits gij kinderen
zijt, zo heeft God de Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader!
(Gal.4:6) Dus omdat ze kinderen zijn, hebben zij nu die Geest van Pinksteren gekregen.
Die Geest kwam niet bij de farizeeën in de tempel, maar bij die honderdtwintig mensen
in Jeruzalem. Hij kwam bij degenen die de Heere tot Zijn kinderen aangenomen had.
Daarom heet Hij ‘de Geest der aanneming tot kinderen’.
Het gaat hier dus over de geestelijke adoptie, over de adoptie tot kinderen van God. Als
Paulus over die aanneming tot kinderen spreekt, dan spreekt hij uiteraard vanuit zijn
leefomgeving. De mensen die in de dagen van Paulus kinderen adopteerden, dat waren
doorgaans aanzienlijke, rijke mensen. Ze waren soms van adel. Het waren mensen die
www.prekenweb.nl
4/10
Ds. D. Rietdijk – Slaaf of kind
geen of één kind hadden, maar die hun naam wilden laten voortleven in de toekomst.
Die mensen adopteerden kinderen. De kinderen die zij aannamen, waren doorgaans
kinderen van een maatschappelijk lager niveau. Die werden door die adoptie ineens tot
hogere waardigheid verheven.
Zo’n man die een kind aannam, nam dat kind helemaal vrijwillig aan. Dat deed hij niet
omdat dat kind iets bijzonders had, maar dat deed hij vrijwillig. Dat kind moest het eigen
gezin verlaten en zelfs zijn eigen naam opgeven. Dat kind werd dan in het huis van die
vader opgenomen en ging de naam van die vader dragen.
Dat kind kreeg ook recht op een erfenis. Als er nu een zoon in zo’n gezin was, dan moest
die zoon instemmen met die adoptie. Want die zoon moest een deel van zijn erfenis aan
dat aangenomen kind afstaan. Die zoon moest daarom ook zijn toestemming geven. Zo’n
kind kreeg recht op een erfenis. Als dat kind uit een gezin van een slaaf kwam, dan was
hij geen slavenkind meer, maar werd hij in vrijheid gesteld. Dan was hij geen slaaf meer,
maar een vrije.
Nu, als de apostel over aanneming tot kinderen spreekt, dan heeft hij dit gebruik uit zijn
dagen in gedachten. U voelt wel dat deze adoptie een geweldig voorbeeld was voor de
geestelijke adoptie. Want het is God Die mensen adopteert tot Zijn kinderen en
erfgenamen.
Dan staan we voor het geweldig grote onderscheid tussen God en een mens. Wat is er
een ontzaglijke afstand! De mens heeft zich van God afgekeerd. De mens heeft zichzelf
aan de satan overgegeven. De mens is aan lagerwal geraakt en het beeld van God
kwijtgeraakt. De mens is helemaal verdorven en vervuild. De mens komt uit een lager
milieu, uit een armoedig gezin. De mens heeft een slechte afkomst.
En nu zet God hen vanuit de staat van zonde over in de staat van de genade. God neemt
zo’n verloren mens, zo’n slaaf van de zonde, aan tot Zijn kind en erfgenaam. Dat zijn de
Vader en de Zoon overeengekomen. Daarom zijn die kinderen erfgenamen van God,
maar ook mede-erfgenamen van Christus. Ze zijn vrijgemaakt van de dienstbaarheid, van
de slavernij aan de satan en worden in het huisgezin van God opgenomen.
En gemeente, dan wordt hun de Geest der aanneming gegeven. En overmits gij kinderen
zijt, zo heeft God de Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader!
(Gal.4:6) Ze krijgen die Geest der aanneming tot kinderen. Zij worden opgevoed tot
kinderen van God. Zij moeten leren dat zij in dat nieuwe gezin welkom zijn, dat zij nu
welkom zijn bij die Adoptievader, dat Hij nu niks tegen die kinderen heeft, dat zij niet te
armoedig zijn, dat zij niet te klein, niet te slecht zijn. Ze moeten leren dat Hij hen welkom
heet in dat gezin. Ze moeten gaan leren leven overeenkomstig de eer van die
Adoptievader, overeenkomstig de stand van dat gezin.
Zij krijgen de Geest der aanneming tot kinderen bij zich. Die Geest doortrekt
vernieuwend hun leven, opdat zij het beeld van de Zoon van God gelijkvormig zouden
worden. Daar vragen die kinderen naar. Want u kunt het zich voorstellen: zo’n kind dat
daar in Griekenland uit zo’n armoedig gezin kwam en in het gezin van zo’n rijke man
kwam, wist helemaal niet hoe het zich gedragen moest, bijvoorbeeld bij de maaltijden.
Daarvoor wordt nu - in het geestelijk leven - de Geest der aanneming tot kinderen
gegeven. Die kinderen van God gaan vragen: ‘O Zoon, maak ons Uw beeld gelijk. Geef dat
ik Uw beeld gelijkvormig mag worden, dat ik op U mag lijken.’ Want dat beeld van die
www.prekenweb.nl
5/10
Ds. D. Rietdijk – Slaaf of kind
Zoon laat de familietrekken zien van het huisgezin van God. Nu moeten ze gaan verstaan
dat zij die Geest ontvangen hebben omdat zij tot kinderen aangenomen zijn.
En gemeente, dat is een vrije daad van God, dat God mensen aanneemt tot kinderen.
Daar is niets van die kinderen bij. De kinderen van God moeten steeds meer in gaan
leven dat het nu nooit een verdienste van hèn is dat God hen tot kinderen aangenomen
heeft, maar dat God uit vrije genade hen tot kinderen heeft willen aannemen.
Die mensen daar in Jeruzalem ontvingen de Geest, niet omdat er kwaliteiten in hen
waren, maar omdat God uit enkel genade hen tot kinderen aangenomen heeft, om
Christus’ wil. Want dat is nu het wonder. God kan van die slaven van de zonde en van
satan, tot kinderen aannemen. Omdat Christus de weg baande. Omdat Christus met Zijn
bloed alle beletselen opruimde. Omdat Christus vergeving van de zonde en de reiniging
van alle ongerechtigheden heeft teweeggebracht. Zij ontvangen die Geest uit Jezus’
verdiensten.
En nu gaat die Geest hen kinderen maken. Ze waren tot kinderen áángenomen, maar nu
moeten ze tot kinderen gemáákt worden. Ze moeten een kindergeest krijgen. Als zo’n
kind in Griekenland werd aangenomen, tot kind werd geadopteerd, dan zag dat kind
vanzelfsprekend hoog op tegen die adoptievader en tegen dat huis en al de gebruiken
van dat huis. Maar nu gaat die Geest leren hoe de kinderen van God hebben te
wandelen. Ze gaan leren hoe de Vader in gunst op hen neerziet. Hij gaat hen verzekeren
van de aanneming tot kinderen.
Die Geest tot aanneming geeft die mensen een kinderlijke gezindheid. Dat is het wonder.
Zij waren tot kinderen aangenomen, maar nu krijgen ze een kinderlijke gezindheid. Dat
kan in deze wereld niet. Als u kinderen aanneemt, dan hebben die kinderen hun eigen
karakter. Dan hebben ze hun eigen eigenschappen meegebracht. Maar als God kinderen
gaat aannemen tot Zijn kinderen en erfgenamen, dan gaat Hij ze naar Zijn Geest
vernieuwen, naar Zijn beeld. Dan gaat Hij ze zo vernieuwen naar Zijn beeld, dat zij het
beeld van Zijn Zoon gelijkvormig worden. Dan gaan ze lijken op de Zoon van God.
En dat zal straks volkomen zijn, als ze voor de troon van God staan en als ze eeuwig met
de Heere in de hemel zullen zijn.
Waar die Geest van Pinksteren komt, daar komt onmiddellijk die kinderlijke gezindheid.
Daar komt de vrijmoedigheid van dat kind. Dat is het derde dat wij willen overdenken:
3. De vrijmoedigheid van een kind
Want door deze Geest tot aanneming roepen zij: Abba, Vader! Om dat goed te verstaan,
moet u weten dat ‘abba’ een Aramees woord is, een soort koosnaam. In elke taal heb je
een woord dat een kind gebruikt voor vader, waarin de genegenheid en liefde voor vader
tot uitdrukking wordt gebracht. Wij hebben daar in onze taal het woord ‘papa’ voor.
Daarmee wordt de kinderlijke verhouding van het kind tot de vader tot uitdrukking
gebracht. Een kinderlijke verhouding en een kinderlijke genegenheid. Abba, Vader!
Waar die Geest tot aanneming tot kinderen in het hart komt, daar ontstaat tegelijkertijd
een kinderlijke genegenheid. Daar komt een betrekking op God. Al wordt dat niet gelijk
in het woord ‘Abba, Vader’ tot uitdrukking gebracht, het wezen van die genegenheid en
www.prekenweb.nl
6/10
Ds. D. Rietdijk – Slaaf of kind
van die verhouding gaat direct ontstaan. Want daar is een mens die tot God gaat roepen.
Daar is een mens die een betrekking krijgt op God. Daar is een mens die zonder God niet
meer kan leven. Daar is een mens die het te doen is om de gunst van God. Daar is een
mens die smart heeft als hij het aangezicht van God niet ziet en als hij zonder God door
de wereld moet. Daar is een mensenkind dat verlangt naar God, naar de God des levens.
Waar die Geest komt, die Geest der aanneming tot kinderen, daar ontstaat een
betrekking op God, een genegenheid tot God en een genegenheid tot de dienst van God.
En hoe meer we mogen gaan leren van die weg der zaligheid, hoe we ooit met God
verzoend kunnen worden, hoe God weer in gemeenschap met zo’n mens kan treden,
hoe meer wij mogen gaan leren van die enige Weg tot de Vader, de Heere Jezus Christus,
hoe meer die kinderlijke genegenheid en vrijmoedigheid in het leven van de kinderen
van God gestalte zal krijgen.
Want dan gaan ze naderen door het bloed van de Heere Jezus Christus, door de Zoon van
God, tot God. Ze krijgen vrijmoedigheid door te zien op het bloed, waardoor de troon
ontsloten is en waardoor de Vader zulke verloren mensenkinderen ontvangt en aanhoort
en verhoort. Daar is een vrijmoedigheid door de Geest der aanneming tot kinderen, door
Wie wij roepen: ‘Abba, Vader!’
Dan is er geen angst. Dan is er geen vrees. Dan wordt met kinderlijke vrijmoedigheid die
weg naar de troon betreden. Dan wordt de troon geopend. Dan is er vrijmoedigheid om
alles wat in het hart leeft uit te spreken. Want dan is er geen vreemde God op die troon.
Dan is de Vader van de Heere Jezus Christus op die troon.
Gemeente, dat is de plaats waar de Geest ons altijd weer brengt: bij Christus. Christus
heeft de genadetroon ontsloten en een vrijmoedige toegang geopend tot die troon. Hij
heeft ook de vrijmoedigheid verworven om ‘Abba, Vader’ te zeggen. Hij is van God
verlaten geweest en heeft geroepen: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?
(Matth.27:46) Opdat de kinderen van God, door die Geest der aanneming, zouden
mogen naderen met kinderlijke vrijmoedigheid, om te zeggen: ‘Abba, Vader!’ In
kinderlijke genegenheid, met een kinderlijke houding tot God, zullen ze ‘Abba, Vader’
stamelen.
Zijn dan de zonden weg? Nee. Zijn dan de struikelingen weg? Nee. Dan is er elke dag
weer genoeg om jezelf voor te schamen. Er is geen dag waarop je ’s avonds kunt zeggen:
‘Heere, U weet dat ik de hele dag voor Uw aangezicht geleefd heb.’ Elke dag is een
verzondigde dag. Dat is ook bij de kinderen van God zo. Elke avond moeten ze weer
zeggen: ‘Heere, het was deze dag weer verkeerd, het is weer verknoeid, het is weer
verbeurd.’ Elk kind van de Heere moet altijd maar weer voor het aangezicht van God
belijden dat hij deze dag verzondigd heeft, dat hij verliezen geleden heeft met zichzelf,
dat hij verliezen geleden heeft in de strijd met de wereld, dat hij een zwak geloof heeft,
dat hij met zó’n ijver om God te dienen zich niet heeft begeven als dat nodig zou zijn.
Maar daar in het bidvertrek is ook de Geest der aanneming tot kinderen, door Welke wij
roepen: ‘Abba, Vader!’ Daar in dat bidvertrek buigt een kind zijn knieën en roept hij tot
die Vader. In kinderlijke ootmoed mag hij daar zijn schuld aan die Vader vertellen. In
kinderlijke afhankelijkheid mag hij daar zijn nood klagen. In kinderlijk opzien mag hij daar
tot Vader gaan. Door die Geest der aanneming tot kinderen mag een mensenkind, van
www.prekenweb.nl
7/10
Ds. D. Rietdijk – Slaaf of kind
wie nooit meer iets te verwachten is, als een geadopteerd kind tot die Vader gaan, om
Christus’ wil. Door die Geest der aanneming tot kinderen mag een verloren mens, een
zondig mens, een verliezer aan alle kanten, tóch tot de Vader naderen en dan stamelen:
‘Abba, Vader!’
En gemeente, wat een ruimte geeft dat en wat een kinderlijke blijdschap mag er dan zijn,
als wij daar mogen knielen, door die Geest der aanneming tot kinderen. Het bidvertrek
wordt genoemd: het geestelijk beademingscentrum van een christen. Daar wordt een
christen weer beademd. Daar krijgt hij weer nieuwe moed. Daar mag hij verder gaan,
verder treden op de weg van het leven. Daar mag hij zijn nood klagen. Daar mag hij zijn
schuld belijden. Daar mag hij met zijn verliezen en zijn tekorten knielen. Daar mag hij,
gebogen voor het aangezicht van God, zeggen: ‘Abba, Vader!’
Dus in dat bidvertrek is die Geest der aanneming tot kinderen. In vers 26 van dit
hoofdstuk staat: Wij weten niet wat wij bidden zullen, gelijk het behoort. Dus als daar dat
kind in zijn binnenkamer komt, dan weet hij niet te bidden zoals het behoort. Het is maar
een aangenomen kind. Het is een kind dat de gebruiken niet kent. Zo armetierig zijn we,
juist vanwege de ontvangen genade.
Maar, gemeente, daar is die Geest der aanneming tot kinderen voor mensen die niet
weten te bidden zoals het behoort. De farizeeër wist precies hoe hij bidden moest; een
heel lang gebed. Die tollenaar wist dat niet; hij bad maar een heel korte zin. De farizeeër
had niemand nodig. Maar de kinderen van God moeten zeggen: Wij weten niet wat wij
bidden zullen, gelijk het behoort.
Zullen dan die aangenomen kinderen daar bij blijven steken? Nee, want in dat bidvertrek
is die Geest der aanneming tot kinderen. En nu zegt Paulus: ‘Die Geest komt onze
zwakheden mede te hulp, want Hij bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen.’
Hijzelf, die Geest der aanneming tot kinderen, legt het gebed in je hart en in je mond. Hij
drijft aan tot het gebed. Hij gééft je het gebed. Hij leert je roepen: ‘Abba, Vader!’
En Hij Die de mening des Geestes kent (dat is de Vader) weet wat die Geest bedoelt in
dat onuitsprekelijke zuchten. Hij aanschouwt dat gebed daar in dat bidvertrek van die
mens die niet weet te bidden zoals het behoort.
Al durf je dan niet te bidden, al weet je dan niet te bidden, dan is het die Geest Die
aandrijft en het gebed in je hart en op je lippen legt. Dan ga je roepen vanuit de diepten
tot die God: ‘Abba, Vader!’ Om Jezus’ wil…
Gemeente, als het toch eens geen Pinksteren was geworden, als die Geest toch niet was
neergedaald, als die Geest niet op aarde was gekomen, wat zou er dan van ons
geworden zijn? Dan was de weg tot God versperd gebleven. Aangenomen kinderen
hadden nooit kunnen leven in het huisgezin van deze Vader. We zouden nooit de
gemeenschap met deze Vader hebben ervaren. We zouden die Vader niet kennen en Zijn
gemeenschap niet zoeken.
Maar nu is er de Geest der genade en der gebeden; de Geest der aanneming tot
kinderen. En Hij is er met name in het bidvertrek. Door Hem roepen we: ‘Abba, Vader!’
Hij bidt onuitsprekelijke zuchtingen voor ons.
Laten we veel de rijkdom van de genade van onze Heere Jezus Christus overdenken.
Laten we overdenken dat die Geest der aanneming tot kinderen uitgezonden is op deze
www.prekenweb.nl
8/10
Ds. D. Rietdijk – Slaaf of kind
aarde, dat Hij nu woont in het hart van al de kinderen van God. Want zovelen als er door
die Geest geleid worden, die zijn kinderen van God, van klein tot groot. Van de eerste
levenssnik tot de laatste snik op het sterfbed, moeten we het hebben van die Geest der
aanneming tot kinderen, door Dewelke wij roepen: ‘Abba, Vader!’ O, wat een rijkdom
heeft Christus voor Zijn Kerk verworven! Daarom gaan ze ook zingen, het elfde vers van
Psalm 33:
Laat ons alom Zijn lof ontvouwen;
In Hem verblijdt zich ons gemoed,
Omdat wij op Zijn naam vertrouwen,
Die Naam, zo heilig, groot en goed.
Goedertieren Vader,
Milde Zegenader,
Stel Uw vriend’lijk hart,
Op Wiens gunst wij hopen,
Eeuwig voor ons open;
Weer steeds alle smart.
Gemeente, wat een wonder om dat te mogen zingen: ‘Goedertieren Vader, milde
Zegenader, stel Uw vriend’lijk hart, op Wiens gunst wij hopen, eeuwig voor ons open;
weer (of: heilig) steeds alle smart.’ Dat is nu het wonder van het pinksterfeest, van die
Geest der aanneming tot kinderen, Die in het mensenhart is afgedaald en in Christus een
opening geeft naar de troon van de Vader. Die goedertieren Vader is gezeten in Zijn
troon, om Zijn aangenomen kinderen te ontvangen, om te horen en te verhoren. Wie zal
de rijkdom van de genade van de Heere Jezus Christus ooit kunnen uitspreken? Een
zondaar, een aangenomen kind, is zo welkom bij deze Vader!
En gemeente, nu komt de vraag tot ons of wij hierin geoefend zijn. Of wij iets van die
kinderlijke genegenheid weten, maar ook van die kinderlijke verhouding tot God. Of wij
nog geleid worden door die Geest der dienstbaarheid, wederom tot vreze, of dat wij nu
iets kennen van de vrijheid die er in Christus is, in Zijn bloed, in Zijn genade.
Zijn we slaaf of zijn we kind? Slaven moeten hard werken; dat is een akelige en nare
dienst. Dat is een dienst om loon of straf. Daar zit geen vermaak in. Maar wat is het een
vrolijk vermaak om als kind van God te mogen leven!
Misschien durft u nog niet vrijmoedig te zeggen dat u Gods kind bent en dat u verzekerd
bent van het werk van God in uw leven. Maar denk eens aan de momenten dat u tot de
Heere mag roepen en oprecht uw zonden mag belijden en de Heere mag vertellen wat er
in uw hart leeft. Is dat niet een plaats waar een bijzondere zoetheid aan kleeft en waar
een bijzondere gunst van God in te proeven is? En denk eens aan dat ogenblik dat de
Heere Jezus in uw leven werd geopenbaard. Was het toen niet zo dat u op een andere
wereld liep, dat bomen, planten en dieren een andere uitdrukking hadden, omdat het
iets van de vrede met God ademde, dat er iets van dat vlakke met God in uw ziel lag, dat
het weer goed was met God in de Zoon van Zijn liefde. Denk eens aan het moment
waarop u door het geloof Hem mocht omhelzen, toen de vrede van God in uw ziel
afdaalde. Toen was er iets was van dat vaderlijke van God, Die in gunst op u neer zag.
‘Goedertieren Vader, milde Zegenader!’ Daar mocht u blikken, door het bloed, op die
www.prekenweb.nl
9/10
Ds. D. Rietdijk – Slaaf of kind
troon waar Christus is gezeten ter rechterhand van Zijn Vader. U mocht Christus
aanschouwen als het uitgedrukte Beeld van Vaders zelfstandigheid. In Christus mocht u
de Vader ontmoeten. Was het toen niet telkens opnieuw in uw hart: ‘Goedertieren
Vader, milde Zegenader’? Is het niet meer verdiept geworden? Is het niet wonderlijker
geworden, die kinderlijke genegenheid en die kinderlijke verhouding?
Gemeente, dan is het nooit de Vader Die de schuld krijgt, want God handelt altijd als
Vader. Maar dan zullen wij onszelf meer en meer gaan beschuldigen dat wij niet
gewandeld hebben als kind. Het ligt nooit aan Vader. Hij doet Zijn plicht wel, maar nu wij
als kind…
De apostel Petrus zegt: Indien gij tot een Vader aanroept Degene Die zonder aanneming
des persoons oordeelt naar eens iegelijks werk, zo wandelt in vreze de tijd uwer inwoning
(1 Petr.1:17). Dan bedoelt de apostel de kinderlijke vreze en niet een slaafse vreze. Maar
als we nu die Vadernaam noemen, dan zegt de apostel Petrus: ‘Wandel dan als kind in
vreze de tijd uwer inwoning, in die kinderlijke vreze, in dat kinderlijke opzien tot God.’
Er is een oude schrijver die zegt: ‘Bij Jakobs stem passen Ezau’s handen niet.’ U begrijpt
die gelijkenis wel. Bij die stem van Jakob, bij dat ‘Abba, Vader’, passen de handen van
Ezau, het dienen van de wereld, niet. Wandel dan in vreze de tijd uwer inwoning, in die
kinderlijke vreze voor het aangezicht van uw Vader. Laat maar veel blijken dat u uw oude
huisgezin verlaten hebt en dat u als een kind van de Heere wilt leven. Laat uw wandel
een voorzichtige wandel zijn, een wandel door de Geest, een wandel in kinderlijke vreze.
Psalm 45 zegt het al: Hoor, o dochter, en zie, en neig uw oor; en vergeet uw volk en uws
vaders huis. Zo zal de Koning lust hebben aan uw schoonheid (Ps.45:11-12).
De Heere zal door Zijn Geest, de Geest der aanneming tot kinderen, Zijn Kerk geleiden,
door deze wereld heen. En hoe dichter bij Vader geleefd, hoe meer ook vaderlijke liefde
geproefd. En wat zal het dan zijn, als de Kerk des Heeren straks deze wereld mag gaan
verlaten en het Vaderhuis mag intrekken. Dan mogen ze de woning betrekken waarvan
de Heere Zelf zal zeggen: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk,
hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld (Matth.25:34).
Dan zullen ze eeuwig bij Vader zijn. Dan zullen ze zich eeuwig in Christus’ gemeenschap
mogen verheugen. Vervuld met de volheid van de Heilige Geest zullen ze de drie-enige
God de lof en de eer en de dankzegging toebrengen tot in alle eeuwigheid. Dan zal het
eeuwig gezegd worden dat Hij een goedertieren Vader is.
Amen.
Slotzang: Psalm 16:3
Getrouwe HEER’, Gij wilt mijn goed, mijn God,
Mijn erfenis en ‘t deel mijns bekers wezen.
Gij onderhoudt gestaâg het heuglijk lot.
Dat Gij, zo mild, voor mij hebt uitgelezen.
De schoonste plaats mat Gij met ruime snoeren;
O heerlijk erf, gij kunt mijn ziel vervoeren.
www.prekenweb.nl
10/10
Download