A. VALBEWEGING (ZWAARTEVELDSTERKTE = G = 9,8 M/S2) 1. Men laat een bal vallen van 50 m hoogte. - hoe groot is zijn snelheid net voor hij de grond raakt ? - hoe lang duurt het om op de grond te komen (valtijd) ? BA (31,3 m/s) (3,2 s) 2. Een lichaam valt vrij vanuit rust. Zoek: - de versnelling. - de valweg na 3 s. - de valsnelheid na 70 m afgelegd te hebben. - de tijd nodig om een valsnelheid 25 m/s te bereiken. - de tijd nodig om 300 m te vallen. BA (9,8 m/s2) (44,1 m) (37 m/s) (2,55 s) (7,82 s) 3. Een steen wordt verticaal naar onder geworpen met beginsnelheid 8 m/s van op 25 m hoogte. Zoek: - de tijd nodig om de grond te bereiken. - de snelheid waarmee de steen de grond raakt. EX (1,59 s) (23,5 m/s) 4. Met welke snelheid moet een bal omhoog gegooid worden om 30 m hoogte te bereiken. BA (24,25 m/s) 5. Een knikker valt van een brug en raakt het wateroppervlak na 5 s. Zoek: - de snelheid waarmee de knikker het water raakt. - de hoogte van de brug. BA (49 m/s) (123 m) 6. Iemand gooit een bal 20 m hoog. - Hoelang moet hij wachten om het terug te kunnen opvangen ? - welke beginsnelheid had de bal ? - welke zal zijn eindsnelheid zijn ? BA (4,04 s) (19,8 m/s) (19,8 m/s) 7. Een voorwerp in vrije val bereikt de grond na 5 s. - van welke hoogte liet men het vallen ? - welk is de snelheid waarmee het de grond raakt ? - hoever valt het tijdens de laatste seconde ? BA (122,5 m) (49 m/s) (44,1 m) 8. Een bal wordt naar onder gegooid met 6 m/s beginsnelheid. - hoe snel valt hij na 2 s ? - hoe diep is hij al gevallen na die 2 s ? BA (25,6 m/s) (31,6 m) 9. Een bal wordt omhoog gegooid met een beginsnelheid 8 m/s. - hoe snel beweegt hij na 0,5 s en in welke richting ? - idem na 2 s ? BA (-3,1 m/s omhoog) (11,6 m/s omlaag) 10. Een man in een lift die er geen informatie over heeft of hij stilstaat, eenparig opwaarts of neerwaarts beweegt, tracht hierover iets te weten te komen door een geldstuk te laten vallen van 2 m hoog en de valtijd ervan te bepalen. Kan hij hiermee iets te weten komen over zijn toestand ? BA (neen: uitleg ...) 11. Een steen wordt verticaal omhoog gegooid met een beginsnelheid 20 m/s. Hij wordt opgevangen op de terugweg op een punt 5 m boven het vertrekpunt. - hoe snel valt hij bij het opvangen ? - hoe lang was de steen in de lucht ? EX (17,4 m/s) (3,8 s) 12. Een bal die verticaal wordt opgeworpen keert naar zijn uitgangspunt terug in 4 s. Zoek zijn beginsnelheid. BA (19,6 m/s) 13. Een tennisbal wordt verticaal omhoog geslagen met beginsnelheid 30 m/s. - Hoelang zal hij stijgen ? - hoe hoog zal hij stijgen ? - hoe lang duurt zijn tocht op en af ? - op welke tijdstippen is zijn snelheid 16 m/s ? BA (3,06 s) (45,9 m) (6,12 s) (1,43 s; 4,96 s) 14. een vrij vallend voorwerp passeert twee 12 m uit elkaar liggende meetpunten met een tussentijd van 1 s. - hoe ver boven het eerste meetpunt is het voorwerp losgelaten ? - welke valsnelheid heeft het in beide punten ? - hoe lang valt het voorwerp als het eerste meetpunt bereikt wordt ? EX (2,57 m ; 7,1 m/s ; 16,9 m/s ; 0,724 s) 15. Welke snelheid heeft een voorwerp op 800 m hoogte als het met beginsnelheid 300 m/s verticaal wordt afgeschoten. BA (272,6 m/s) 16. Een bal wordt vanop 1 m hoogte loodrecht tegen de grond gegooid en springt als gevolg daarvan 6 m hoog. Zoek de beginsnelheid. (geen energieverliezen.) EX (9,9 m/s) 17. Een fles wordt uit een ballon geworpen en bereikt de grond na 20 s. Zoek de hoogte van de ballon als: - deze stilstaat. - ze stijgt met 50 m/s op het ogenblik dat men de fles laat vallen. EX (1 960 m) (960 m) 18. Een kei wordt verticaal afgeschoten met 25 m/s snelheid van op een toren van 75 m hoogte. Zoek de snelheid waarmee de kei de grond zal raken. BA (45,77 m/s) 19. Een granaat wordt verticaal afgevuurd met beginsnelheid 500 m/s. Als je de wrijving verwaarloost, zoek dan: - de maximale hoogte die ze kan bereiken. - de ogenblikkelijke snelheid na 60 s. - de tijdstippen waarop de hoogte 10 km zal zijn. EX (12 755 m) (88 m/s) (27,3 s ; 74,7 s) 20. Een zakje ballast wordt uit een ballon geworpen die 300 m boven de grond is en een stijgsnelheid heeft van 13 m/s. zoek voor het zakje: - de maximaal bereikte hoogte. - de plaats en de snelheid 5 s na het loslaten. EX (308,6 m) (242,6 m ; 36 m/s) 21. Een moer raakt los van een bout in de bodemplaat van een lift, terwijl deze 3 m/s stijgt. Na 2 s raakt de moer de bodem van de liftschacht. Zoek: - hoe hoog de lift was op het ogenblik dat de moer losliet. - hoe hoog de moer boven de bodem van de liftschacht was 0,25 s na het losraken. EX (13,6 m) (14,4 m) 22. Een voorwerp dat loodrecht omhoog geworpen wordt heeft op 20 m hoogte 8 m/s snelheid. zoek de beginsnelheid en de totale tijd dat het voorwerp in de lucht is. EX (21,35 m/s; 4,36 s) 23. In de hoeveelste seconde legt een vrij vallend lichaam precies 122,6 m af ? BA (13 s) 24. Een voorwerp valt van 800 m hoogte. Tegelijkertijd wordt een tweede voorwerp met beginsnelheid 200 m/s van op de begane grond er naartoe geschoten. Waar en op welk tijdstip ontmoeten EX (na 4 s ; hoogte 721,6 m) SU ( 45) 800 m h2 h1 ze elkaar ? (zie figuur) 25. Welke moet de helling zijn van een dak opdat het eventueel erop aanwezige water er het snelst zou afvloeien ? (zie figuur) l g’ b 26. Een lichaam glijdt langs een helling van 60° wrijvingsloos omlaag. BA Hoeveel afstand legt het in de eerste 2 s af en hoe groot is dan de verkregen snelheid ? (17 m ; 17 m/s) 27. Een kind dat langs een glijbaan wrijvingsloos naar beneden glijdt haalt na 5 m een snelheid van 3 m/s. Hoelang heeft het erover gedaan en welke is de helling van de glijbaan ? BA (3,33 s ; 5,3° ) 28. Een pakje dat langs een hellend vlak wrijvingsloos afglijdt haalt na BA 4 s 25 m/s snelheid. Zoek de helling en de afgelegde afstand. (39,6 ; 50 m) 29. Een plank is op 90 cm van het ene uiteinde en 40 cm van het andere uiteinde ondersteund. Op het langste uiteinde bevindt zich een bal die drie meter de lucht ingaat als men met de vuist op het kortste einde slaat. Zoek de snelheid waarmee de vuist is EX (3,41 m/s) 90cm 40cm neergekomen . (zie figuur) 30. Tijdens het stijgen van een lift (met constante snelheid 0,8 m/s) breekt de kabel. - zoek de snelheid van de cabine als het noodstopmachanisme 25 cm na het beginnen van de vrije val in werking treedt. - Zoek de vertraging die het noodstopmechanisme weet mee te delen als de cabine 20 cm verder tot stilstand komt. EX (2,35 m/s) (13,81 m/s2) 31. Een loden bol wordt in een meer geworpen van op een duikplank 5 SU m boven het water. De bol zinkt naar de bodem met de snelheid waarmee hij het wateroppervlak raakt en bereikt die 5 s nadat hij werd losgelaten: - hoe diep is het meer ? - welk is de gemiddelde snelheid van de bol (gehele afstand)? - als men het meer zou laten leeglopen, met welke beginsnelheid (omhoog ? omlaag ?) moet men hem werpen opdat hij in dezelfde tijd de bodem zou raken ? (39,5 m) (8,9 m/s) (15,6 m/s opwaarts) 32. Een voorwerp valt van een brug 45 m hoog boven het wateroppervlak. Het valt op een boot die 12 m verwijderd was van het inslagpunt toen het begon te vallen. zoek de constante snelheid van de boot. BA (3,96 m/s) 33. Men laat een steen vallen van een 44,1 m hoge brug. 1 s later werpt men een tweede steen verticaal naar beneden. Beide raken gelijk het wateroppervlak. Zoek de beginsnelheid van de tweede steen. .EX (12,25 m/s) 34. Een open liftkooi stijgt met constante snelheid 10 m/s. Een jongen die in de kooi staat werpt een bal recht omhoog op het moment dat de lift 30 m boven de grond is. De beginsnelheid van de bal t.o.v. de lift is 20 m/s. zoek de maximale hoogte die de bal bereikt en hoe lang het duurt voor de jongen hem terug kan opvangen. SU (76 m ; 4,1 s) 35. Een pijl wordt loodrecht omhoog geschoten met beginsnelheid 76 m/s. Bij het terugvallen boort de pijl zich 16 cm in de grond. Zoek de vertraging waarmee de pijl tot staan wordt gebracht en hoe lang dit duurt. BA (18 050 m/s2 ; 4,2 ms) 36. Een parachutist springt uit een vliegtuig, doet 50 m vrije val, waarna de geopende parachute hem constant met 2,0 m/s2 vertraagt. Hij bereikt de grond met 3 m/s snelheid. Hoelang is hij in de lucht en van op welke hoogte gebeurde de sprong ? SU (6,82 s ; 215 m) 37. Iemand laat een stalen kogel vallen ter hoogte van de dakgoot van een appartementsgebouw. Een van de huurders staat voor zijn raam van 1,2 m hoog en ziet de kogel 0,125 s lang aan zijn raam voorbijkomen. De stalen kogel valt tot op de grond waar hij zonder energieverliezen terug omhoog veert en 2 s later weer opduikt voor het raam van de huurder. Zoek de hoogte van het gebouw. SU (21,4 m) 38. Water drupt uit de broes van een stortbad op de vloer 2 m lager. De druppels volgen elkaar met regelmaat op: terwijl de vierde druppel begint te vallen raakt de eerste de grond. Zoek de hoogtes waar de druppels zich bevinden als de eerste de grond raakt. EX (0 m ; 1,11 m ; 1,78 m ; 2 m) 39. Men laat twee lichamen vallen vanuit rust met een tussentijd van 1 s. Hoe lang na de start van het eerste zijn ze 10 m van elkaar verwijderd ? EX (1,52 s) 40. Een hond ziet een bloempot tweemaal aan een raam (hoogte 1,5 m) voorbijkomen. Als hij de pot in totaal 1 s lang kan zien, welke hoogte bereikt de bloempot dan boven het vensterraam ? SU (1,54 cm) 41. Een goochelaar kan 5 ballen tegelijk in de lucht in beweging houden, waarbij hij telkens elke bal 3 m hoog werpt. Hoeveel tijd verloopt er tussen het opwerpen van twee opeenvolgende ballen ? Waar bevinden zich de 4 andere ballen op het ogenblik dat hij de vijfde opvangt ? (de tijd nodig om de ballen van hand te wisselen wordt verwaarloosd) SU (0,313 s ; 1,92 m ; 2,88 m ; 2,88 m ; 1,92 m)