Positie van de slaven in Athene Thomas Debray 6 ASO Schooljaar 2002-2003 Sint-Jozefscollege Sint-Pieters-Woluwe INHOUD INLEIDING...............................................................................................................................................3 GESCHIEDENIS VAN GRIEKENLAND EN ATHENE (1500 v.C. - 146 v.C.)....................................3 INLEIDING OP DE SLAVERNIJ.............................................................................................................5 a) Slavernij in het algemeen..................................................................................................................5 b) Slavernij in Griekenland tot de Romeinse overheersing...................................................................6 VISIES OVER SLAVERNIJ VAN BEROEMDE MENSEN...................................................................7 a) Homerus............................................................................................................................................8 b) Xenophon..........................................................................................................................................8 c) Plato...................................................................................................................................................8 d) Aristoteles.........................................................................................................................................9 e) Philemon............................................................................................................................................9 SLAVERNIJ IN ATHENE......................................................................................................................10 a) Oorsprong van de slaven.................................................................................................................10 b) Rechten en wetten van slaven.........................................................................................................11 b) Waar werden slaven tewerk gesteld?..............................................................................................11 d) Levensomstandigheden van de slaven............................................................................................12 e) Vrijlating van slaven en statuut van vrijgelaten slaven...................................................................13 CONCLUSIE...........................................................................................................................................14 BIJLAGEN...............................................................................................................................................14 BIBLIOGRAFIE......................................................................................................................................15 INLEIDING Het einde van een humaniora eist een eindwerk, waarmee je de vaardigheden die je de voorbije zes jaar geleerd hebt, wat betreft het maken van werken en van de voorbereiding tot het schrijven ervan, moet bewijzen. Als thema heb ik “Slavernij in Athene” gekozen, een niet overbelicht onderwerp, dat toch zeker interessante aspecten biedt. Er bestaan geen duizenden boeken over dit onderwerp, en ik heb het vooraf verkrijgen van informatie dus ook geapprecieerd. In dit werk ga ik eerst en vooral de algemene geschiedenis van Griekenland en Athene kort belichten (tot de komst van de Romeinen). Dan verduidelijk ik visies over de slavernij van enkele beroemde Grieken, verder komt ook nog slavernij in andere grote steden (Sparta) aan bod. Ik zal de evolutie nagaan in de loop van de geschiedenis van deze verschillende aspecten; welke de bronnen van slavernij waren, welke functies slaven hadden, hoe ze behandeld werden en tenslotte hun rechten en plichten. Ik hoop dat de uiteenzetting jullie bevalt. GESCHIEDENIS VAN GRIEKENLAND EN ATHENE (1500 v.C. - 146 v.C.) De geschiedenis van Griekenland die ik ga belichten begint in 1500 v.C., wanneer de Minoïsche beschaving (op het eiland Kreta) een tweede hoogtepunt van haar bloei bereikt. Niet lang daarna (ongeveer honderd jaar later) heeft de Myceense beschaving veel invloed in heel Griekenland en in 1250 v.C., de vermoedelijke periode van de Trojaanse oorlog, verwoestten de Grieken de stad Troje (cf. Ilias van Homerus). Rond 1200 v.C. brachten invallende Indo-Europsese volkeren het Hettietische rijk ten val, plunderden de Aziatische kust, en trachtten Egypte te veroveren. Doordat de Achaeërs hun vele krachten verloren hadden bij het afweren van deze vijand, konden ze hoofd niet meer bieden aan de heftige uitvallen van de Doriërs en vluchtten daarom naar eilanden van de Egeïsche Zee en de kust van Klein-Azië. Vanaf dat ogenblik kan men spreken over “het Griekse volk”, aangezien na die beroerige periode de laatste volksverhuizingen ten einde liepen. Deels daar en deels in Kreta ontstond toen de “polis”, die weldra ook in het eigenlijke Griekenland vaste vorm kreeg. In ca. 800 v.C. ging, met uitzondering van Sparta het stamkoningschap over naar een aristocratische regeringsvorm en degenen die grootgrondbezit hadden vormden de adel. Later kwam ook de handel tot bloei, waarin de Grieken de Feniciërs als hun voorbeeld beschouwden. Aan hen ontleenden ze ook hun alfabetisch schrift. In deze periode voerde men het gemunt geld in, waardoor de handel steeds belangrijker werd. Er ontstond daardoor een nieuwe klasse; de middenstand van gezeten boeren en sociaal vergelijkbare groepen (o.a. handelaars), die de kern van de strijdmacht vormden en die ook politiek meer en meer de leiding van de stad wilden nemen. Het is ook in deze periode dat Sparta, zowel op politiek als op militair vlak, zich ontwikkelt tot de machtigste staat. Het verovert Messenië (streek in het zuidwesten van de Peloponnesos) en verenigt de hele Peloponnesos in een militaire bond, maar moet rond 550 v.C. plaats maken voor Athene, dat op dat ogenblik heel Attica tot een polis had verenigd. Athene werd nu geregeerd door tirannen, zoals Pisistratus, en in 505 v.C. wordt een belangrijke democratische hervorming doorgevoerd, die zich al sinds de 7de eeuw v.C. had ontwikkeld. Ook op cultureel vlak gaat Griekenland er in deze periode op vooruit ondermeer dankzij het ontstaan van de Griekse wijsbegeerte, de monumentale beeldhouwkunst en de koorlyriek. Het samenhorigheidsgevoel neemt in de 6de eeuw v.C. ook toe door de nationale spelen, zoals de Olympische en de Pythische Spelen (die al wel waren ingevoerd in 775 v.C.). Als gevolg van de Ionische opstand in Klein-Azië tegen het Perzische Rijk – die o.a. gesteund werd door Athene – braken in de vijfde eeuw voor Christus de Perzische oorlogen uit, ingeleid door de slag bij Marathon (490 v.C.) en beëindigd dankzij de samenwerking tussen Sparta en Athene bij Salamis en Plataea. In deze periode wordt ook de Delisch-Attische Zeebond opgericht door Athene (met als leden Griekse steden op eilanden in de Egeïsche Zee en de kusten daaromheen), die als doel had de zeeoorlog tegen Perzië voort te zetten. Deze zeebond zou later een van de oorzaken van de Peloponnesische Oorlog vormen – de Spartanen werden alsmaar achterdochtiger tegenover de groeiende macht van Athene – die in 431 v.C. tussen Sparta en Athene met z'n bondgenoten werd gehouden. Uiteindelijk wint Sparta deze oorlog, maar wel dankzij de hulp van de Perzen. De val van Athene in 404 v.C. maakte dan ook formeel een einde aan de Delisch-Attische Zeebond. In het eerstvolgende jaar wordt Athene bestuurd door dertig tirannen (met als voornaamste figuren Critias en Theramenes), maar het herstelt zich in de loop van dat jaar ook snel van de geleden nederlaag en de schade aangericht door de tirannen. In 387 v.C. sloten de Grieken en de Perzen vrede, later de Koningsvrede genoemd. Deze vrede eiste van Griekenland echter dat de Griekse staten in Klein-Azië onder Perzisch gezag kwamen te staan. Toch kon Athene in die periode een Tweede Attische Zeebond oprichten. Intussen had Thebe, die op succesvolle wijze stand had gehouden tegen de Spartanen, de liga der Boeotische steden opgericht waardoor 3 Griekse bonden (Peloponnesische-, Zee- en Boeotische Bond) tegenover elkaar stonden met als doel de suprematie in Griekenland. Een eerste slag had plaats in 371 v.C. in Boeotië, tussen Sparta en Thebe, waarvan de Thebanen de overwinning behaalden en achteraf de hele Peloponnesische bond opruimden. In Griekenland en op de eilanden echter bleven de gevechten voortduren tussen de drie steden maar nadat de Thebanen bij de beslissende slag (die ze uiteindelijk wonnen) hun leider verloren, heerste er overal anarchie en was alles verloren gegaan in nutteloze oorlogen die enkel uit hoogmoed gestreden werden. Door deze onderlinge verdeeldheid was het voor Philippus 2 (koning van Macedonië) niet moeilijk Griekenland in 338 v.C. te veroveren (cf. Slag bij Chaeronea). Zijn zoon Alexander de Grote toont ook zijn geniale vaardigheden als leider en verovert het Perzische rijk in 332 v.C. Door de Macedonische overheersing nam de betekenis van de belangrijke Griekse steden Athene, Korinthe en Sparta, dat zelfs een crisis meemaakte, sterk af, terwijl West-Griekenland, dat tot dan toe uit meer achtergebleven gebieden bestond, tot politieke ontplooiing komt. In 205 v.C. sluit Macedonië na het bondgenootschap met Hannibal in de Tweede Punische Oorlog vrede met Rome en wil dan Egyptische bezittingen in Klein-Azië aanvallen. Rhodos en Pergamum riepen hierop de hulp van Rome in, dat Macedonië versloeg in 197 v.C. en de Griekse staten weer vrij en onafhankelijk verklaarde. Deze vrijheid duurde niet lang want na een conflict van de Achaeïsche Bond met Rome wordt Griekenland in 146 v.C. ingelijfd bij de provincie Macedonië. Hier eindigt dan ook de geschiedenis van Griekenland als een vrije statenbond (die eigenlijk al afgelopen was in 338 v.C., toen Philippus 2 Griekenland veroverde). INLEIDING OP DE SLAVERNIJ a) Slavernij in het algemeen Slavernij kan beschreven worden als de toestand waarin een mens eigendom is van een ander en waarbij het beschikkingsrecht van de meester in principe onbeperkt en duurzaam is (aldus Grote Winkler Prins). Slavernij bestaat al enkele duizenden jaren en komt meestal voor omwille van één reden. Zo merkt men dat machtigen hun macht willen uitoefenen op al hun minderen door hen in hun dienst te stellen en hen vuile karweitjes te laten opknappen. Zo waren er slaven die voor het huishouden zorgden, of het land bewerkten, ... Deze slaven waren niet ver te zoeken; overwonnen volkeren, zwakke groepen in de eigen bevolking (zoals mentaal gestoorden) of gekocht uit andere landen. Maar wat ook voortkwam is dat mensen gedwongen door schulden of armoede slaaf werden. Bovendien bestonden er, afhankelijk van periode, plaats, persoonlijkheid van de meester, ... verschillende gradaties tussen slaven: je had er die als beesten behandeld werden en helemaal niet betaald werden, maar er waren ook slaven die wat meer autoriteit kregen, belangrijke opdrachten kregen en goed behandeld werden. Voorbeelden hiervan zijn lijfeigenschap en horigheid (een horige was aan de grond – en aan de eigenaar van die grond – gebonden). Verscheidene culturen hebben doorheen de geschiedenis van slaven gebruik gemaakt. Zo kende men slavernij onder andere in Egypte, Mesopotamië (vooral krijgsgevangenen), maar ook bij de Romeinen (vooral krijgsgevangenen) waar in de Keizertijd het gebruik van de halfvrije horigen opkwam waardoor het onderscheid tussen slaaf en vrije arbeider vervaagde. Maar ook in de Middeleeuwen kende men vormen van slavernij. Men kocht toen slaven vooral in Afrika bij de Arabieren en later ook bij Portugezen die zich in Afrika gevestigd hadden. Bij de Mamelukken, een Arabisch leger van slaven uit de 13de tot 16de eeuw, ging het er als volgt aan toe: eens per jaar werden er razzia's gehouden in dorpen van het Ottomaanse rijk. Vele kleine jongetjes werden gekidnapt en opgeleid tot soldaat en kregen islamonderricht. De Mamelukken stonden bekend om hun moed en hun ruiterkunst; hun militaire organisatie was hun tijd ver vooruit. Tenslotte werden er in Amerika, ten gevolge van de nood aan arbeidskrachten voor de plantages aangezien de plaatselijke bevolking te zwak bleek voor deze zware werken, Afrikaanse slaven ingevoerd en ontstond een ware slavenhandel. Hoe dit alles er nu bij de Grieken (in Athene) aan toe ging, zal je verderop kunnen lezen. b) Slavernij in Griekenland tot de Romeinse overheersing De eerste vormen van slavernij in de Griekse cultuur die we in geschreven bronnen kunnen terugvinden kwamen reeds voor rond de 8ste eeuw v.C., ten tijde van Homerus (Grieks dichter die o.a. de Ilias en de Odyssee schreef). Toen werkten allerlei dienaren voor hun meesters op de hofstede, zoals tafelmeesters, schenkers, wagenmenners en koeriers. Enig verschil met de toestand van slaven was dat deze ondergeschikten hun diensten jegens hun heer als een eer beschouwden, en het vrijwillig deden. Verder waren er ook hectemoniërs, zij waren mensen van de laagste klasse – ook wel theten genoemd -, die door een overeenkomst gebonden waren aan een bepaald stuk land. Zij waren dienstplichtig aan de eigenaar ervan en ontvingen als loon een zesde van de opbrengst van het land. Tenslotte waren er ook knechten die voor allerlei klussen konden worden ingeschakeld. Aan het einde van de 4de eeuw (v.C.) leefden er in Athene zo'n 21 000 volwassen (mannelijke) burgers en nog eens 10 000 mannelijke vreemdelingen. Als we er vanuit gaan dat er evenveel vrouwen als mannen waren, vormt dat een totaal van 62 000 vrije volwassenen, of 124 000 vrije mensen, kinderen inbegrepen. Daarnaast leefden er in Athene ook zo'n 20 000 slaven, wat dus niet zo veel is vergeleken met de totale bevolking. Slechts minder dan éénderde van de Atheense burgers hadden dus hulp van slaven. Bovendien was er geen haat tussen slaven en gewone burgers in Attica, in tegenstelling tot de haat die de heloten voelden voor de Spartiaten. De ongelukkigste slaven in Attica waren zij die in de zilvermijnen in het Lauriumgebergte moesten werken in onmenselijke en vernederende omstandigheden. Toch waren de Grieken volkomen afhankelijk van slavernij, en de afschaffing ervan zou de hele maatschappelijke structuur ontwricht hebben. Ondanks dit alles kon een slaaf toch een ellendig leven leiden. Zo kon een meester zijn slaaf straffen hoezeer hij maar wou, zolang hij hem maar in leven liet. Bij ernstige mishandeling kon een slaaf toevlucht in de tempel zoeken waar een priester over zijn geval besliste; nam hij echter de benen, dan werd hij in de meeste gevallen gebrandmerkt. Soms waren slaven zelfs verplicht zich namens hun meester te laten martelen. Een slaaf kon ook geen soldaat of marinier worden. De enige rollen die slaven in het leger kregen waren taken die zij in het normale dagelijkse leven ook vervulden, of die als roeier, zoals in de Peloponnesische oorlog. De enige uitzondering hierop was Sparta, waar men van krijgsgevangenen heloten maakte, die onmenselijk behandeld werden. Later zou Solon (Athene ca. 640 – aldaar ca. 560 v.C.), Atheens staatsman, wetgever en dichter) vele belangrijke veranderingen invoeren inzake de slavernij. VISIES OVER SLAVERNIJ VAN BEROEMDE MENSEN In het algemeen werd slavernij aanvaard in Griekenland en vond men ze nuttig. Maar wat vonden beroemde Grieken hiervan? Ik zal de studie van dit onderwerp inleiden met het stellen van de volgende twee vragen, die zeer belangrijk zijn indien men wil weten hoe slavernij beschouwd werd in die tijd. (1) Was de antieke Griekse cultuur een slavenmaatschappij en (2) behoorden de Griekse slaven tot een sociale klasse? Deze vragen kunnen niet gemakkelijk beantwoord worden; zo hangt het antwoord van de eerste vraag af van de betekenis die we aan de term “slaven” geven: er is wel duidelijk een verschil tussen de “antieke” en “hedendaagse” slaven; zo bleken de Griekse slaven vaak veel beter behandeld te worden en een hoger aanzien te hebben dan “hedendaagse”. Een ander probleem stelt zich ook bij het overlopen van de verschillende mogelijkheden van wanneer een maatschappij als een slavenmaatschappij mag beschouwd worden. Is het voldoende (1) dat de maatschappij gedeeltelijk uit slaven bestaat, (2) moest ze gebaseerd zijn op een socio-economisch standpunt dat slavernij vereiste indien ze wou blijven voortbestaan, of (3) moest de meerderheid van de Griekse bevolking geloven in haar rechtvaardiging? Als we de anekdotische, de morele en de psychologische benadering van dit probleem afwijzen, dan blijkt duidelijk het tweede standpunt het meest betekenisvol te zijn voor een historicus. Hieruit kan men besluiten dat men slechts van bepaalde plaatsen (o.a. Athene) en op bepaalde tijdstippen (antieke en Hellenistische perioden) van een slavenmaatschappij kan spreken, maar om echt het antwoord op de tweede vraag te weten, moeten we eerst nagaan in welke mate slaven een sociale klasse vormden. Men kan pas aanvaarden dat er een klasse aanwezig is, als de groep in kwestie als kapitaal of een gemakkelijke productiekracht wordt beschouwd. Uit mijn studie tot de slavernij zal blijken dat dit toch niet helemaal het geval was waardoor slaven ook niet echt als een sociale klasse aanzien kunnen worden. Ik zal nu de visies i.v.m. slavernij toelichten van 5 beroemde Grieken die de hoofdrol hebben gespeeld bij het bepalen van het statuut van de slaven. a) Homerus De Griekse dichter Homerus leefde in de 8ste eeuw v.C. en aan hem hebben de Grieken reeds vroeg zeer algemeen een aantal heldendichten toegeschreven, namelijk de Ilias en Odyssee, die de oudst bewaarde producten van de Griekse letterkunde vormen en tot de belangrijkste monumenten van de wereldliteratuur behoren. Homerus was van oordeel dat slaven niet voorbestemd waren tot deze functie in de maatschappij, maar dat ze die slechts aan het lot of de goden te wijten hadden. Hij verachtte de slaven niet want volgens hem kon het ieders noodlot worden, of hij nu koning of boer, god of mens was. b) Xenophon Xenophon, geboren in Athene in 430 v.C. en gestorven in 354 v.C., was een Grieks schrijver en enige tijd leerling van Socrates. Volgens hem kon men de behandeling der slaven in Athene op een lijn trekken met die van huisdieren. Net als huisdieren moesten slaven op twee manieren gehoorzaamheid leren: door gestraft te worden wanneer ze niet gehoorzamen en door beloond te worden wanneer ze dat wel doen (Oeconomicus, 12.6). De meester moest leren de straffen en beloningen zelf af te wegen opdat ze het beste resultaat zouden geven. Hij behandelde zijn eigen slaven beter dan vrijen door hen tijdens het reizen meer en beter eten te geven om het klassenverschil tussen hen te benadrukken. c) Plato Plato was een leerling van Socrates en een van de beroemdste filosofen van het oude Griekenland. Hij is in ± 428 v.C. geboren en stierf rond 348 v.C. Plato hield er de mening op na dat er maar één schandvlek was voor een slaaf, en dat dat zijn naam was. In alle andere opzichten was een slaaf als hij een goed mens was, niet slechter dan een vrij burger. Bovendien vond hij ook dat slaven, hoewel hun naam misschien anders deed vermoeden, meer waarde hadden dan vrije mannen. Maar, zo wees hij erop, slaven zouden nooit vrienden zijn met de meesters. Hij wilde het slaaf maken van Griekse krijgsgevangenen ten tijde van oorlog beperken en adviseerde de soldaten elkaar met rust te laten en hun krachten op buitenlanders te richten, die in krijgsgevangenschap natuurlijk wel tot slaaf mochten aangesteld worden. Plato vergeleek het dualisme van een slaaf en van een vrij man met die van het lichaam en van de geest en was van mening dat de hele wereld geregeerd werd door logos, zoals de verhouding tussen slaaf en meester. Daarom achtte hij slavernij noodzakelijk omdat deze de harmonie van dit hele systeem rechthield. Plato heeft zelf ooit eens de toestand van slaaf in levende lijve ondervonden. Zo was Plato eens bij één van zijn drie grote reizen naar Sicilië gereisd en verbleef er aan het hof van de tiran Dionysus van Syracuse. Wanneer hij bij deze in ongenade viel, werd hij op een kwade dag op een Lacedaemonisch schip gezet en door de kapitein als slaaf verkocht in Aegina. Gelukkig werd hij terug vrijgekocht door iemand uit Cyrene. d) Aristoteles Geboren in 384 v.C. en gestorven in 332 v.C., was Aristoteles een Grieks filosoof en tevens een leerling van Plato en later onderrichter van Alexander de Grote. Aristoteles beschouwde slaven als een levend bezit; “een deel van de meester, een levend, maar afzonderlijk deel van diens lichaam”. Hij vond dat slavernij niet alleen goed was voor de meester, maar ook voor de slaaf, die niet zelfstandig had kunnen leven en nu geholpen werd. Zo meende hij dat de perfecte vorm van het huishouden uit slaven en vrijen bestond. Toch besefte hij dat de enige rechtvaardiging voor slavernij in haar noodzaak lag, omdat het gehele economische leven hierop berustte. Net als de meeste inwoners uit Athene uit zijn tijd, vond Aristoteles dat de staat de hoogste graad van welzijn moest nastreven. Om deze graad te bereiken had men behoefte aan zowel bestuurders als ondergeschikten, en was het belangrijk dat sommigen regeren en anderen geregeerd worden. Dit was het beeld dat de Grieken toen hadden van de ideale maatschappij, waarbij het geheel afhing van enkele van zijn elementen. Daarom achtte men gelijkheid tussen de verschillende klassen onbelangrijk. Hij beschouwde slaven als dienaars, dienstverleners, maar niet als werkers of producenten. Volgens hem moesten slaven voldoen aan de behoeften van de begunstigden van hun diensten, namelijk hun meester en hun familie. Deze behoeften waren eigen aan het beheer van elk gezin en waren begrensd en onherleidbaar. Ze waren ook geen doel op zich, maar ondergeschikt aan het stadsleven: men moest niet alleen leven, maar ook een goed leven leiden. Dus moesten ze hun meester al het noodzakelijke bezorgen, ze moesten hem helpen in zijn onderhoud, opdat de meester zelf intussen tijd had om deel te nemen aan politieke en culturele gebeurtenissen zodat hij als een echt burger kon leven. Aristoteles achtte het eigen aan levende wezens dat er waren die heersten en die dienden. Bovendien kon men slaven een beetje als huisdieren beschouwen; ze verleenden lichamelijke hulp. Daarom was Aristoteles ervan overtuigd dat slavernij niet alleen nuttig, maar ook noodzakelijk was en dat gezag en ondergeschiktheid niet alleen onvermijdelijk was, maar ook doeltreffend. e) Philemon Philemon was een Grieks komediedichter, en na Menander de grootste dichter van de zgn. Nieuwe Komedie. Hij is in Syracuse geboren en leefde van 361 tot 263 v.C. Philemon ontkende dat slavernij was voorbeschikt; volgens hem werd er niemand ooit als slaaf geboren, maar had een slaaf zijn positie slechts aan het lot te wijten. In het algemeen vonden filosofen dat slavernij noodzakelijk was. Maar ze vonden dat Griekse meer waard waren dan barbaarse slaven, omdat Grieken alleen de wet als hun meester beschouwden, terwijl barbaren meestal slaven waren van hun koning. Daaruit besloten ze dat barbaren al slaven waren van bij hun geboorte, en dat het dus rechtvaardig was ze gevangen te nemen, in tegenstelling tot de Grieken. SLAVERNIJ IN ATHENE a) Oorsprong van de slaven Er waren verscheidene mogelijkheden hoe iemand tot de status van slaaf kon vervallen. De grootste “slavenleveranciers” waren oorlog en zeeroverij. Toch was men bang van krijgsgevangenen aangezien ze geleerd hadden met wapens om te gaan en dus een potentieel gevaar vormden. Bij het innemen van een stad spaarde men vaak vrouwen en kinderen omdat zij een makkelijk te verhandelen buit vormden. Phoenicische zeelieden waren dan weer actief in de zeeroverij, en kidnapten geregeld mensen wanneer ze langs kusten van Thracië voeren. Er werden ook slavenjachten gehouden in Laconië, onder de naam krupteia, maar ook in Attica werden er, zowel in de stad als op het platteland, kinderen ontvoerd en later verkocht als slaaf, hoewel de Atheense wet dit soort vergrijpen niet goedkeurde en bestrafte. Verder waren er ook nog slavenhandelaren, die hun 'waar' vooral uit Thracië, Karië en Phrygië haalden omdat daar veel lijfeigenen voortkwamen, die dan door hun meester aan hen verkocht konden worden. In oorlogstijd vervielen overwonnen soldaten – tenminste, als ze in leven werden gelaten – in slavernij, tenzij ze een aanvaardbare losprijs konden betalen. Ook zeerovers die men had kunnen vatten wachtte ditzelfde lot. Maar ook vredestijd kon men aan slaven geraken. Zo had elk gezinshoofd het recht zijn kinderen te verkopen, wat ook bij de barbaren voortkwam, maar niet vaak gebeurde. Wat ook voortkwam was dat de vader, die uit armoede of egoïsme zijn kind niet kon opvoeden, hem op de vuilnishoop legde. Als het kind dan door iemand werd geadopteerd, werd het slaaf. Een werkloze proletariër kon zich, gedreven door de honger, verkopen aan een meester, die voor zijn onderhoud kon instaan. De immigrant (metoik, blijvend gevestigde vreemdeling met vele plichten en beperkte rechten), die door het niet betalen van speciale belastingen zijn metoikion niet voldeed of zich het burgerrecht wederrechtelijk toeëigende, verviel tot slavernij. Maar ook schuldenaars die hun leningen niet meer konden afbetalen, werden als slaaf verkocht en de opbrengst hiervan ging dan naar de schuldeiser. Het was Solon, die aan dit gebruik in Athene een einde maakte. Buitgemaakte slaven kwamen meestal terecht op slavenmarkten. De belangrijkste slavenmarkten waren te vinden in Delos, Chios, Samos, te Byzantium en op Cyprus. Maar ook in Attica waren er twee belangrijke slavenmarkten: een in Sounion, die vooral slaven leverde aan de naburige zilvermijnen van Laurion, en een in Athene, die maandelijks op de Agora werd gehouden. Dit soort verkopen gebeurde bij opbod. De prijzen van slaven zijn vaak gewijzigd in de loop der tijd, maar veel hing ook af van de vaardigheden van de slaaf. Zo kostten krijgsgevangenen 2 minae (= 200 drachmen; het dagloon van een handwerksman was ongeveer 1 drachme en een mantel kostte ongeveer 20 drachmen) en aan het einde van de IVe eeuw was dit bedrag al opgelopen tot 5 minae. Ongeschoolde arbeiders waren ook zo'n 2 minae waard, vrouwen waren meestal wel duurder, geschoolde arbeiders of vaklui waren nog meer waard: 3 tot 6 minae. Slaven die al dan niet in het huis van zijn meester geboren waren dan wel gekocht waren konden ook bijdragen tot deze prijsverschillen. Gekochte slaven waren goedkoper omdat ze nog niet opgevoed waren in een gezin. b) Rechten en wetten van slaven In het prille begin hadden publieke en particuliere slaven geen enkel recht. Slaven werden beschouwd als dingen, stukken huisraad die men kan verkopen, verhuren of verpanden. Zij mogen ook niet getuigen voor een rechtbank, behalve dan als een meester, die bij een proces betrokken geraakt was, aanbood om zijn slaven te laten martelen om op die manier na te gaan of hij de waarheid sprak. Slaven mochten zich ook niet verbinden met elkaar, tenzij de meester dit toestond, en in dat geval behoorden later hun kinderen hem ook toe. Slaven die in huis geboren waren, kregen geen onderwijs en hadden geen recht om gymnasia op te zoeken. Het kon gebeuren dat een slaaf/slavin een verhouding had met zijn/haar meester(es), en dit werd toegelaten zolang hij/zij beschouwd werd als genotsobject voor de meester of voor een groep mensen na een banket. Maar zodra een slaaf/slavin een minnaar werd, kon deze streng gestraft worden volgens de Atheense wet, die zei dat een slaaf niet de minnaar mocht zijn van een vrije en dat die anders vijftig zweepslagen zouden krijgen (Aeschines, Against Timarchus, 139). Wanneer een getrouwd man dan toch seksuele relaties had met zijn slaven, werd dit vaak goedgepraat: de meester zou door zijn verlangens en pleziertjes voor de huishoudelijke slaven, zijn gezag voor hen verliezen. Ontsnapte slaven die gevat werden, ondergingen een zware kastijding en werden met gloeiend ijzer gebrandmerkt. Maar in de loop der tijden kregen slaven wel meer rechten. Zo kon een slaaf, die voortvluchtig was, toevlucht zoeken in een heiligdom (die van Theseus of de tempel van de Erinyiën) waar hij beschermd was door het asielrecht. Zijn meester was dan gedwongen hem te verkopen. En dit was niet alles: zo was het onwettig een slaaf gewelddadig te behandelen, en kon deze zelfs een advocaat toegewezen krijgen bij een geschil inzake zijn vrijlating. Het geld dat de slaaf bijeen kon sparen, was in principe van de meester, maar deze was meestal wijs genoeg het hem te laten houden. Omdat slaven niet tot de klasse der burgers behoorden, hadden ze ook geen enkele politieke inspraak, en mochten ze de volksvergadering niet bijwonen. Rond 594 v.C. voerde Solon een aantal belangrijke veranderingen door waarmee hij de schuldslavernij aanpakte. Zo verklaarde Solon, toen hij aan de macht kwam, alle schulden nietig. b) Waar werden slaven tewerk gesteld? Met uitzondering van de mijnen van Laurion, waren er weinig slaven werkzaam buiten de stad omdat de kleine landeigenaren vaak niet rijk genoeg waren ze te onderhouden. Zij die dezen wel konden onderhouden, lieten hun slaven onder het bevel staan van een opzichter, die vaak ook zelf slaaf was. Wat ook voortkwam, is dat kleine ondernemers slaven huurden voor seizoenarbeid. De meeste slaven waren echter terug te vinden in de nijverheidssector. Voorbeeld hiervan zijn de zilvermijnen van Laurion in het zuien van Attica, waar er meer dan tienduizend man werkzaam was en in sommige perioden zelfs meer dan twintigduizend. Maar zulke concentraties van werkkrachten was wel uniek. Andere, zeer grote bedrijven, hadden hoogstens een honderdtal slaven in dienst. Zo had de wapenfabrikant Cephalus 120 slaven in dienst, een aantal dat alle andere reeds overschrijdt. Maar ook bij de Atheense handel werd er gebruik gemaakt van de hulpkracht van slaven, vooral dan de haven van Piraeus, waar slaven instonden voor het laden en lossen van schepen. Slaven konden echter ook vertrouwensposten krijgen, maar dan alleen als ze zich bewezen hadden in hun werk en zakelijk inzicht. Slaven konden ook kleine rollen vervullen bij het leger, niet als soldaat zelf, maar wel als bediende, schilddrager, volgeling, wapendrager of stalknecht. Ook in de zeemacht konden slaven een rol spelen; immers, officieren hadden altijd knechten nodig die soms ook dienst deden als roeier. Er zijn meer getuigenissen terug te vinden van slaven uit de landmacht omdat een slag om een stad gewoonlijk werd uitgevochten op het land, en meestal d.m.v. een belegering. Bovendien hebben we meer gegevens over militaire operaties te land dan ter zee. In de stad waren slaven dan weer tewerk gesteld bij het huishoudelijk werk (privé-slaven), maar dan vooral bij de rijkeren of de middenklasse; vele minvermogende Atheners hadden namelijk niet genoeg geld om een slaaf te onderhouden. Volgens Plato bezat een welgestelde Athener zo'n 50 slaven, een man van de middenklasse 10: een portier, een kok, een 'pedagoog' die de kinderen naar school bracht en op hen paste en tenslotte een paar slavinnen die overeenkomstig de orders van hun meesteres het huis schoonhielden, water haalden, graan maalden, sponnen of weefden. Privé-slaven werkten naast de gewone burgers en in vele gevallen (vooral op kleine boerderijen of in bedrijfjes) waren zij zelfs naast hun meester werkzaam. Vervolgens waren er de tempelslaven, die het heilige gebouw moesten onderhouden. Tenslotte bezat ook de staat een aantal slaven, die gemeenschapsslaven of ook wel staatsslaven werden genoemd. Deze slaven traden op als boden bij de volksvergadering, de raad, de tribunalen en bij verschillende regeringspersonen. Zij waren belangrijk voor het grote administratieve apparaat van de staat. Staatsslaven konden voorts ook als beul, als straatveger, als arbeider bij het geldwezen, als assistent bij de bewaking van gevangenissen, als politiebeambte en tenslotte als arbeider in de mijnen aangesteld worden. Staatsslaven stelden het in het algemeen vrij goed (met uitzondering van de slaven die in de mijnen van Laurion werkten). Zij mochten soms wonen waar zij wouden en kregen kleren en eten. d) Levensomstandigheden van de slaven Een slaaf werd anders behandeld naargelang zijn afkomst, zijn juridische status en, het belangrijkste, zijn positie bij zijn werk; er waren dus verschillende gradaties tussen slaven en vrijen. Sommige vrije mensen die alleen maar op handenarbeid konden steunen, hadden het ongetwijfeld veel minder goed dan vele slaven.1 Gedurende de loop der tijd zijn het aantal klassen dus vernauwd van zeer vele klassen met soms kleine verschillen tot 2 klassen: die van de burger en die van de slaaf. Er was dus een duidelijk verschil tussen de vrije burger die mocht deelnemen aan het bestuur van z'n stadsstaat, en de slaaf, maar ook de levensomstandigheden van de twee groepen verschilden van binnenuit ook zeer veel van elkaar. Meestal leefden de slaven in vrij goede omstandigheden, maar hier waren uitzonderingen op. Zo moesten slaven die in de mijnen van Laurion werkzaam waren, onder gebrekkige omstandigheden werken met zeer onvolkomen hulpmiddelen en in nauwe, door rokerige olielampen verlichte, gangen. En de omgeving zag er al niet veel beter uit omdat bijna alle vegetatie vernietigd was door de dampen die vrijkwamen bij verdamping van de met zwavel vermengde delfstof. In deze omgeving moesten de slaven dan overnachten in smerige kampementen, zonder gezin, om te verhinderen dat er extra kosten voor voeding zouden moeten worden gemaakt. Andere slaven die een ellendig bestaan leidden, waren zij die in graanmaalderijen molenstenen moesten laten ronddraaien. 1 Finley zegt: “de oudheid is geëvolueerd van een maatschappij waarin zeer verschillende mensengroepen naast elkaar bestonden met aan de ene zijde de vrije mens en aan de andere zijde de niet-vrije mens, tot een model of een ideaaltype van bevolkingsopbouw zoals in het klassieke Athene waar er tenslotte slechts twee groepen bestonden: de burger enerzijds, de slaaf anderzijds”. Vaak werden weerspannige of onbetrouwbare slaven naar de mijnen of de molens gezonden. Wanneer slaven bij een gezin inwoonden, ging het er meestal beter aan toe, zolang ze een meester hadden met een goed karakter. Zo werden slaven vaak als deel van het gezin beschouwd en gekochte slaven werden met een ritueel in de familie opgenomen. Ze moesten plaats nemen bij de haard en de vrouw van de meester legt dan vijgen, noten en andere lekkernijen op het hoofd. Deze ceremonie had veel gelijkenissen met die van het huwelijk of adoptie. Na deze ceremonie maakt de slaaf deel uit van het gezin en belijdt hij dezelfde godsdienst als zijn meester. De slaaf nam vanaf dan mee deel aan gebeden en feesten, en wanneer ze stierven, werden ze bijgezet in het familiegraf. Slaven van Griekse oorsprong konden zich laten inwijden tot de Eleusis-mysteriën. Deze mysteriën waren een cultus ter ere van de godin Demeter en haar dochter Korè (alias Persephone) en werden eeuwenlang in Eleusis gehouden. Ook iets beter ging het met de slaven die in ateliers of in de landbouwsector werkten, vooral met hen die een specifieke bekwaamheid hadden. Een andere vaak door slaven beoefende sector was de prostitutie, waar er een gelijkaardige hiërarchie aanwezig was. Zo waren er “onbekwame” slavinnen die in de achterbuurten van Piraeus werkten, maar ook meer verfijnde en bezochte prostituees die het vaak beter stelden dan de gewone vrouw. Tenslotte had je ook nog musici en danseressen die gehuurd werden om de gasten op banketten en feesten te vermaken. De door de Atheense burgers meest gewaardeerde slaven waren de publieke slaven wiens leven te vergelijken was met die van kleine ambtenaren: ze konden wonen waar ze wilden (behalve dan de Scythische politiemannen), ontvangen salaris en er bestond geen bezwaar tegen hun verbintenissen. Zo mochten slaven die een onderneming exploiteerden vaak een percentage van de winst behouden, om te voorkomen dat ze hun interesse in de zaak zouden verliezen. Deze slaven waren vaak bijna vrije mensen. Later ontstonden er zelfs een soort van groeperingen die slaven probeerden te helpen hun vrijheid te verkrijgen door hen goedkoop geld te lenen (in Rome waren er later trouwens gelijkaardige groeperingen, collegia genaamd). e) Vrijlating van slaven en statuut van vrijgelaten slaven Een slaaf kon in een bepaald aantal gevallen ook zijn vrijheid herkrijgen. Zo kon hij zijn vrijheid kopen, en was zijn meester dan verplicht hem vrij te laten. Maar een meester kon zijn slaaf ook als dank voor bewezen diensten vrijlaten na een bepaalde periode. Maar een slaaf kon ook vrijkomen bij de dood van zijn meester of na het betalen van een geldsom, die bij mannelijke slaven gewoonlijk hoger lag dan bij vrouwelijke (cfr. bijlage). In het oude Griekenland waren er vier voorwaarden waaraan een vrij man moest voldoen indien hij . Eerst en vooral moest hij zijn eigen meester zijn; vervolgens mocht niemand hem lichamelijk leed aandoen (behalve dan bij zelfverdediging of bij het overtreden van de wet), hij moest ook kunnen doen wat hij wou doen; tenslotte moest hij kunnen werken en wonen waar hij wou. Een vrijgelaten slaaf had niet dezelfde rechten als een Grieks burger, maar werd hetzelfde behandeld als een vreemdeling. Als je naar de rechtbank wou, moest je je laten assisteren door een burger, die meestal je ex-meester was. De meeste slaven deden na hun vrijlating vaak hetzelfde werk als ze voorheen voor hun meester hadden gedaan. Ook hadden vrije slaven nog plichten t.o.v. Hun oude meester(s). Zo moesten ze, wanneer hun meester door een of andere reden in armoede was gevallen, hem financieel bijstaan. Hetzelfde gold echter ook voor de meester. CONCLUSIE Het is duidelijk dat slaven uit de Griekse Oudheid in het algemeen niet slecht behandeld werden, en dat dit vaak afhing van het karakter van hun meester. Ook blijkt dat slaven niet noodzakelijk een slecht statuut kregen: zo waren er slaven die veel respect bij de plaatselijke bevolking hadden en die zelfs mochten deelnemen aan het bestuur van de stadsstaat. Natuurlijk waren er ook slaven die het slechter afgingen; daarmee doel ik dan op de slaven die in mijnen of graanmaalderijen moesten werken. BIJLAGEN Gegevens over slaven uit Delphi van 201 v.C. tot 100 n.C. (gegevens uit tabellen van Hopkins, Between Slavery and Freedom) Uit deze bijlage blijkt dat de vrijlatingssom bij mannelijke slave gewoonlijk hoger lag dan bij de vrouwelijke, en dat deze sommen met de jaren hoger werden, zowel voor mannelijke, als voor vrouwelijke slaven. Deze sommen liggen in dezelfde lijn als de vrijlatingen van slaven; hoe hoger de vrijlatingssommen worden, hoe minder vrijlatingen. Ook zien we een daling in het percentage van het aantal slaven dat thuis geboren is. Jaartallen 201-153 153-100 100-53 53-1 1-47 48-100 Totaal Aantal feiten 411 303 93 96 45 26 974 Aantal bevrijde slaven 495 378 123 128 63 50 1237 % kinderen 8 18 27 30 39 14 17 % vrouwen 61 63 64 59 75 77 63 % slaven in huis geboren 11 44 46 36 41 18 29 % voorwaardelijk vrijgelaten slaven 30 25 37 52 61 40 32 % definitief vrijgelaten bij de dood van de meesters 11 24 % van vrijlatingen op een vooraf bepaalde datum 13 8 0 0 Gemiddeld bedrag voor vrijlating (drachmen) volwassen mannen volwassen vrouwen 403 376 510 428 566 470 641 437 Gemiddelde bedragen voor onvoorwaardelijke vrijlating (drachmen) volwassen mannen volwassen vrouwen 405 390 532 440 641 500 827 485 Gemiddelde bijdragen voor voorwaardelijke vrijlating (drachmen) volwassen mannen volwassen vrouwen 396 337 422 372 (300) 367 433 383 BIBLIOGRAFIE CASTLE (1961) E.B. CASTLE, De opvoeding in de Klassieke Oudheid, Utrecht, Aula-boeken, 1961 [Vertaling] ENCARTA (2001) WINKLER PRINS, Encarta basisencyclopedie, CD-ROM, Redmond, 2001 EVERETT (1993) S. EVERETT, Slavernij door de eeuwen heen, Zutphen, Walburg Pers, 1993 FLACELIERE (1987²) R. FLACELIERE, Zo leefden de Atheners ten tijde van Pericles, Den Haag, CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek, 1987² [Vertaling] GARLAN (1988) Y. GARLAN, Slavery in ancient Greece, New York, Cornell University Press, 1988 [Vertaling] GARNSEY (1999) P. GARNSEY, Ideas of slavery from Aristotle to Augustine, Gateshead, Athenaeum Press Ltd, 1999 MIREAUX (1983) E. MIREAUX, Zo leefden de Grieken ten tijde van Homerus, Schoten, Uitgeverij Westland, 1983 PAPEIANS (1988) F. PAPEIANS, Kunst en beschaving – Griekenland, Brussel, Uitgeverij Artis-Historia, 1988 SCULLARD (1989) H.H. SCULLARD, Kleine atlas van de antieke wereld, B.V. Uitgeversmaatschappij Tirion, Baarn, 1989 [Vertaling] VAN HOOFF (1990) A. VAN HOOFF, Zelfdoding in de Antieke Wereld, Nijmegen, SUN, 1990 VERNANT & VIDAL-NAQUET (1988) J.-P. VERNANT & P. VIDAL-NAQUET, Travail & esclavage en Grèce ancienne, Bruxelles, Editions Complexe, 1988