HUISARTS & ONDERZOEK Abnormaal verhoogde glykemiewaarden bij patiënten zonder gekende diabetes Resultaten van een registratiestudie in de huisartsenpraktijk N. Boffin, J. Wens, N. Bossuyt, V. Van Casteren Inleiding Er is nog weinig geweten over de omvang en aanleiding van opsporing van diabetes mellitus type 2 in de huisartsenpraktijk. Daarom werd in 2005 en 2006 een registratiestudie opgezet in de Belgische Huisartsenpeilpraktijken. Hierin werd nagegaan wat de aanleiding is tot de eerste positieve glykemiebepaling en wat de incidentie van diabetes is, vastgesteld op basis van herhaalde abnormaal verhoogde glykemiewaarden. Methode In 2005 en 2006 registreerden de peilartsen alle patiënten die (nog) geen diagnose van diabetes hadden en bij wie voor de eerste maal abnormaal verhoogde glykemiewaarden werden vastgesteld: nuchtere glykemiewaarden van 126 mg/dl of meer of niet nuchtere glykemiewaarden van 140 mg/dl of meer. De kern van de registratie was de aanleiding tot de eerste glykemiebepaling. Vier maanden nadien registreerden de peilartsen de resultaten van latere glykemiebepalingen zodat de incidentie van diabetes­ patiënten berekend kon worden. Resultaten In deze studie registreerden 180 huisartsen 1284 patiënten met voor de eerste maal verhoogde glykemiewaarden. Bij 71,4% patiënten werden herhaalde glykemiewaarden geregistreerd, waaruit in 47,8% van de gevallen de diagnose van diabetes volgde. De aanleiding voor de eerste (positieve) glykemiebepaling waren risicofactoren (87,1%), symptomen en klachten (4,0%), een algemene check-up of een preoperatief onderzoek (8,9%). Bij 75% van de patiënten waren een of meer van de vier cardiovasculaire risicofactoren aanwezig en bij 56,6% een of meer van de zes specifieke risicofactoren voor diabetes. Bij behandelde hypertensie (OR 1,54 met 95% BI 1,12-2,13) en klachten of symptomen (OR 1,62 met 95% BI 1,19-2,35) was de kans op een herhaalde glykemiebepaling groter. Uit de herhaalde abnormaal verhoogde glykemiebepalingen in de huisartsen­praktijk volgt een geschatte incidentie van diabetes in de Belgische huisartsen­ praktijk van 269 per 100 000 personen. Besluit De eerste glykemiebepaling met abnormaal verhoogde waarden gebeurde volgens de huisartsen naar aanleiding van een of meer risicofactoren. Van slechts 71% van de populatie waren herhaalde glykemiewaarden gegeven en kon de diagnose van diabetes worden gesteld of uitgesloten. Determinanten van een herhaalde bepaling waren behandelde hypertensie en symptomen of klachten. De berekening van de incidentie van diabetes in de huisartsen­ praktijk op basis van herhaalde abnormaal verhoogde glykemiewaarden resulteerde wellicht in een onderschatting. N. Boffin, onderzoeker, afdeling Epidemiologie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV); J. Wens, huisarts, staflid vakgroep Huisartsgeneeskunde, Interdisciplinaire Gezondheidszorg en Geriatrie, Universiteit Antwerpen; N. Bossuyt, onderzoeker, afdeling Epidemiologie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV); V. Van Casteren, senior-onderzoeker en geneesheer-specialist in het beheer van gezondheidszorggegevens, afdeling Epidemiologie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV). Correspondentie: [email protected] Belangenconflict: niets aangegeven Met dank aan alle peilartsen die de gegevens verzamelden. Het Belgische netwerk van Huisartsenpeilpraktijken wordt gefinancierd door de Vlaamse en Franse Gemeenschap. Boffin N, Wens J, Bossuyt N, Van Casteren V. Abnormaal verhoogde glykemiewaarden bij patiënten zonder gekende diabetes. Resultaten van een registratiestudie in de huisartsenpraktijk. Huisarts Nu 2010;39:55-8. INLEIDING Diabetes mellitus type 2 is een complexe chronische ziekte die op wereldschaal steeds meer voorkomt 1. Internationale en nationale aanbevelingen raden een opportunistische screening aan bij personen met een duidelijk verhoogd risico op het ont­ wikkelen van diabetes type 2 2,3. Omdat nog weinig geweten is over de opsporing van diabetes in de huisartsenpraktijk, werd een registratiestudie opgezet in de Belgische Huisartsenpeil­ praktijken over de periode 2005-2006. Deze studie betrof alle patiënten die voor de eerste keer verhoogde glykemiewaarden hadden zonder dat ze als diabetespatiënt bekend waren. De registratiestudie ging uit van de volgende onderzoeks­ vragen: ∙ In welke mate gebeurde de eerste (positieve) glykemie­ bepaling naar aanleiding van een of meer van tien risico­ factoren, een testverzoek of klachten en symptomen? In ∙ welke mate verklaren dezelfde factoren of een herhaalde glykemiebepaling gebeurde? Wat is de incidentie van diabetes zoals vastgesteld door huisartsen op basis van herhaalde abnormaal verhoogde glykemiewaarden? Methode Het netwerk van Belgische Huisartsenpeilpraktijken bestaat uit een steekproef van huisartsen die de incidentie van spe­ cifieke gezondheidsproblemen rapporteren op basis van hun observaties in de dagelijkse praktijk 4. Wekelijks bezorgen de peilartsen een gestructureerd formulier met gegevens van de waargenomen gevallen aan de verantwoordelijke eenheid op het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV). Het netwerk volgt 1% tot 1,5% van de nationale populatie op en is goed verspreid over de Belgische arrondissementen. Jaarlijks Huisarts Nu maart 2010; 39(2) B5-B8 HNu P O Prf Bk 10.indd 55 55 08-03-2010 15:26:14 HUISARTS & ONDERZOEK blijkt dat de verdeling van de peilartsen naar leeftijd en geslacht goed overeenkomt met deze van de andere Belgische huisart­ sen 5. De basis voor de schatting van de bereikte populatie, de zogenaamde noemer, is het aantal patiëntencontacten in de praktijk van de peilartsen 6. In 2005 en 2006 registreerden de peilartsen alle patiënten die (nog) geen diagnose van diabetes hadden en die de eerste maal abnormaal verhoogde glykemiewaarden hadden. Abnor­ maal verhoogde glykemiewaarden werden gedefinieerd als een nuchtere glykemiewaarde van 126 mg/dl of meer of een niet nuchtere glykemiewaarde van 140 mg/dl of meer 3. De kern van de registratie was de aanleiding tot de glykemie­ bepaling. De registratie eindigde met de vraag of de arts een definitieve diagnose van diabetes vermoedt. Vier maanden na de registratie kregen de peilartsen een follow-up formulier om de resultaten van latere glykemiebepalingen van de geregi­ streerde patiënten te noteren. Op die wijze kon de proportie nieuwe diabetespatiënten berekend worden, met name de patiënten met herhaalde verhoogde glykemiewaarden. De kern van de registratie was de aanleiding tot de glykemie­ bepaling, met name een of meer van tien risicofactoren, de vraag naar een algemene check-up of een preoperatief onder­ zoek of klachten en symptomen, bijvoorbeeld dorst. Betrouwbaarheidsintervallen van incidentiecijfers werden op de gebruikelijke wijze berekend uitgaande van een normale verdeling van de gevallen. Voor het vergelijken van incidentie­ cijfers tussen populaties werd per geslacht gestandaardiseerd naar leeftijdsgroepen per vijf jaar van de Belgische populatie in 2000. Voor het toetsen van verschillen in incidentiecijfers naar regio en jaartal werd een variantietest voor gestandaardiseerde fracties gebruikt. Voor de verklaring van de aanwezigheid van herhaalde glyke­ miewaarden werd de univariate samenhang gemeten met leef­ tijd, geslacht, de aanwezigheid van enige risicofactor en van alle risicofactoren apart, de aard van de risicofactoren (speci­ fiek voor diabetes of cardiovasculair), het aantal risicofactoren, de aanwezigheid van klachten of symptomen en een testver­ zoek. Alle variabelen met een p-waarde van 0,10 of kleiner op de chi-kwadraattoets werden opgenomen in een stapsgewijze Wat is bekend? Diabetes mellitus type 2 komt steeds meer voor. Huisartsen hebben een rol bij de opsporing van diabetes mellitus type 2. Wat is nieuw? Niet alle glykemiebepalingen bij patiënten in de huisartsenpraktijk dienen om diabetes mellitus te bevestigen of uit te sluiten. De incidentie van diabetes mellitus type 2 in de huisartsenpraktijk afleiden uit de incidentie van herhaalde abnormaal verhoogde glykemiewaarden resulteert wellicht in een onderschatting. voorwaartse logistische regressieanalyse. De resultaten daar­ van werden gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht. Resultaten Patiëntenkenmerken In totaal namen 180 huisartsen deel aan de studie. Ze regi­ streerden 1284 patiënten bij wie de eerste maal abnormaal verhoogde glykemiewaarden werden vastgesteld. Drieëntach­ tig gevallen van jonger dan 40 jaar werden uitgesloten omwille van mogelijke diabetes type 1. De mediaanleeftijd was 63 jaar (interkwartielafstand: 53-73) en 58,3% was man. In beide jaren vonden we vergelijkbare frequentieverdelingen van de belangrijkste variabelen; daarom analyseerden we de gegevens van beide jaren samen. Aanleiding tot de eerste glykemiebepaling In de meeste gevallen (87,1%, n=1094) was de aanwezigheid van een of meer risicofactoren de aanleiding tot de eerste (positieve) glykemiebepaling. Bij afwezigheid van risicofacto­ ren waren er in een klein aantal gevallen klachten of sympto­ men (4,0%, n=50). In 8,9% (n=112) van de gevallen gebeurde de glykemiebepaling op vraag naar een algemene check-up of een preoperatief onderzoek zonder dat er risicofactoren, klachten of symptomen waren. De drie meest voorkomende risicofactoren waren hyperlipide­ mie, hypertensie en overgewicht of obesitas (tabel 1). Bij 75% Tabel 1: Aanwezigheid van risicofactoren voor glykemiebepaling (N=1284). N % Hyperlipidemie CV* 687 53,5 Behandelde hypertensie CV 612 47,7 576 44,9 Rookt CV 259 20,2 Cardiovasculair antecedent CV 236 18,4 Diabetes bij eerstegraadsverwanten DM 233 18,1 Overgewicht of obesitas (gemeten via BMI of buikomtrek) 45 3,5 Stresshyperglykemie DM 30 2,3 Baby met overgewicht DM 16 1,2 Zwangerschapsdiabetes DM 12 0,9 Chronische corticoïdenbehandeling DM *CV betekent dat het een cardiovasculaire risicofactor is. 56 DM** **DM betekent dat het een specifieke risicofactor voor diabetes is. Huisarts Nu maart 2010; 39(2) B5-B8 HNu P O Prf Bk 10.indd 56 08-03-2010 15:26:15 HUISARTS & ONDERZOEK (n=963) van de populatie waren een of meer van vier cardio­ vasculaire risicofactoren aanwezig en in 56,6% (n=727) een of meer van zes specifieke risicofactoren voor diabetes. Herhaling van de glykemiebepaling Van 71,4% patiënten konden herhaalde glykemiewaarden geregistreerd worden en kon dus worden nagegaan of het vol­ gens de aanbeveling om diabetes ging. In 47,8% van de geval­ len volgde uit de herhaalde glykemiebepalingen de diagnose van diabetes (tabel 2). De gemiddelde leeftijd was hoger in de populatie met een herhaalde meting dan in de populatie zonder (63,7 versus 61,6 jaar) (p=0,01). Bij mannen en vrouwen was de propor­ tie herhaalde metingen dezelfde. De proportie herhaalde glykemiebepalingen was groter in het geval van behandelde hypertensie (75,3% versus 67,9%, p=0,002) en chronische corticoïdenbehandeling (84,4% versus 70,9%, p=0,03). Ook als er klachten of symptomen waren, was de proportie her­ haalde tests groter (75,4% versus 70,2%, p=0,04). Als de eerste bepaling gebeurde op verzoek (zonder risicofac­ toren of klachten of symptomen), was de proportie herhaalde tests kleiner (69,3% versus 74,8%, p=0,02). Logistische regressie wees uit dat bij behandelde hypertensie (OR 1,54 met 95% BI 1,12-2,13) en klachten of symptomen (OR 1,62 met 95% BI 1,19-2,35) de kans op een herhaalde glykemiebe­ paling groter was. Incidentie Uit 438 herhaalde abnormaal verhoogde glykemiebepalingen kunnen we volgens de aanbeveling de incidentie van diabetes in België afleiden (tabel 3). Deze bedroeg 269,0 per 100 000 personen (95% BI 236,1-301,9) in 2005 en 195,3 per 100 000 personen (95% BI 166,9-223,6) in 2006. In elk jaar was de inci­ dentie van diabetes significant hoger bij mannen dan bij vrou­ wen, zowel in de Vlaamse als de Waalse regio (berekend op incidentiecijfers die naar leeftijd gestandaardiseerd zijn). In 2005 was de incidentie van diabetes significant hoger dan in 2006 en dit was het geval bij mannen en vrouwen in Vlaande­ ren, bij mannen in de Waalse regio maar niet bij vrouwen in de Waalse regio waar een lichte toename was in 2006 (berekend op incidentiecijfers die naar leeftijd zijn gestandaardiseerd). Bespreking Belangrijkste bevindingen De aanleiding tot de eerste positieve glykemiebepaling bij patiënten zonder gekende diabetes was vooral de aanwezig­ heid van risicofactoren, en in het bijzonder van cardiovascu­ laire risicofactoren. In 9% van de gevallen gebeurde dat op verzoek van de patiënten of van een medische instantie zonder dat er risicofactoren, klachten of symptomen waren. Herhaalde glykemiewaarden, nodig voor de diagnose van dia­ betes, waren gegeven voor 71% van de patiënten. In het geval van hypertensie en klachten of symptomen werden meer her­ haalde glykemiebepalingen geregistreerd. Beperkingen van de registratiestudie Een beperking van deze registratie is dat we geen gegevens hebben over de aanleiding tot glykemiebepalingen die in nor­ male waarden resulteerden. Het gevolg is dat we niet kunnen beschrijven welke risicofactoren, klachten of symptomen of verzoeken de diagnose van diabetes het best voorspellen. Van 29% patiënten was geen herhaalde glykemiebepaling beschikbaar. Bij 7% van de patiënten had de peilarts aange­ duid dat er geen contact was in de vier maanden die de fol­ low-up meting voorafgingen (niet vermeld in de resultaten). We kunnen ons afvragen of deze registratie wel voldoende aansloot bij het dagelijkse handelen van de huisarts. Wellicht zijn niet alle glykemiebepalingen in de huisartsenpraktijk de resultante van een rationeel proces om diabetes mellitus te bevestigen of uit te sluiten, zoals de aanbeveling het stelt. De afname van de inci­ dentie van diabetes in 2006 ten opzichte van 2005 zou kunnen worden verklaard door verlies van interesse onder de peilartsen Tabel 2: Glykemiebepalingen in de huisartsenpraktijk: aantallen, resultaten en vermoeden van de huisarts over resultaten tweede bepaling. N % Patiënten met eerste abnormaal verhoogde glykemiewaarden 1 284/1284 100,0 Patiënten met herhaalde glykemiebepaling na vier maanden 917/1 284 71,4 Patiënten met diabetes (=abnormaal verhoogde glykemiewaarden bij herhaling bevestigd) 438/917 47,8 Tabel 3: Bruto-incidentie van diabetes (per 100 000 personen) met 95% betrouwbaarheidsinterval in 2005 en 2006 in de Belgische huisartsenpraktijk. 2005 2006 Mannen Vrouwen 307,6 (256,3-358-8) 226,7 (185,1-268,2) 249,9 (203,2-296,5) 144,3 (110,8-177,9) Vlaamse regio Mannen Vrouwen 273,4 (212,0-334,8) 227,7 (174,1-281,4) 239,4 (181,7-297,1) 126,8 (86,5-167,0) Waalse regio Mannen Vrouwen 349,2 (252,6-445,9) 198,2 (130,6-265,7) 282,5 (194,0-371,0) 193,5 (125,4-261,6) België Huisarts Nu maart 2010; 39(2) B5-B8 HNu P O Prf Bk 10.indd 57 57 08-03-2010 15:26:15 HUISARTS & ONDERZOEK en gebrek aan motivatie om nog een tweede jaar een onder­ werp te registreren waar ze zich niet in terug vinden. Vergelijking met andere studies De incidentie van diabetes die werd vastgesteld door de Bel­ gische Huisartsenpeilpraktijken in 1997-1998 (231 per 100 000 personen), is ongeveer gelijk aan de gemiddelde bruto-inciden­ tie die we in dit onderzoek, acht en negen jaar later, vonden op basis van de registratie van herhaalde abnormaal verhoogde glykemiewaarden 7. Toen werd echter gevraagd om de nieuwe gevallen van diabetes te registreren zonder beschrijving van de diagnostische criteria. Uit gegevens die in 2000 werden gere­ gistreerd door de Belgische Huisartsenpeilpraktijken, bleek dat 81% van de nieuwe diagnoses conform de WHO diagnosti­ sche criteria gebeurde 8. We kunnen dus niet nagaan in welke mate de incidentie is toegenomen. In Nederland meldden de CMR-Peilstations in 2000-2002 30% meer nieuwe diabetespa­ tiënten vergeleken met 1990-1993 9. In 2003 werd de incidentie van diabetes (type 1 en type 2 samen) in Nederland geschat op 450 per 100 000 mannen en 440 per 100 000 vrouwen en dit op basis van vijf huisartsenregistraties 10. Ook hier is de pro­ portie nieuwe diabetespatiënten met recente hoge glykemie­ waarden onbekend. Voor een verklaring van de daling van de incidentie in 2006 ver­ wezen we al naar een mogelijke registratiemoeheid. Maar ook uit de Intego-databank bleek dat er in de Vlaamse regio minder nieuwe gevallen van diabetes waren in 2006 (286 per 100 000 personen) dan in 2005 (341 per 100 000 personen) 11,12. Besluit Huisartsen verklaren dat de eerste glykemiebepaling met abnormaal verhoogde waarden gebeurde naar aanleiding van een of meer risicofactoren. Van slechts 71% van de populatie waren herhaalde glykemiewaarden gegeven en kon de diag­ nose van diabetes worden gesteld of uitgesloten. Determinan­ ten van een herhaalde bepaling waren behandelde hypertensie en symptomen of klachten. De berekening van de incidentie van diabetes in de huisartsen­ praktijk op basis van herhaalde abnormaal verhoogde glyke­ miewaarden resulteerde wellicht in een onderschatting. Literatuur 1 Wild S, Roglic G, Green A, et al. Global prevalence of diabetes: estima­ tes for the year 2000 and projections for 2030. Diabetes Care 2004;27: 1047-53. 2Global guideline for type 2 diabetes. Brussels: International Diabetes Federation, 2005. 3 Wens J, Sunaert P, Nobels F, et al. Aanbeveling voor goede medische praktijkvoering: diabetes mellitus type 2. Berchem/Gent: WVVH/VDV, 2005. 4Deckers JG, Paget WJ, Schellevis FG, Fleming DM. European primary care surveillance networks: their structure and operation. Fam Pract 2006;23:151-8. 5 Boffin N, Bossuyt N, Van Casteren, V. Huidige kenmerken en evolutie van de peilartsen en hun praktijk. Gegevens verzameld in 2006. Brus­ sel: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Dienst Epidemiologie, 2008. 6 Bossuyt N, Van Casteren V. Epidemiology of suicide and suicide attempts in Belgium: results from the sentinel network of general practitioners. Int J Public Health 2007;52:153-7. 7 Wens J, Van Casteren V, Vermeire E, et al. Diagnosis and treatment of type 2 diabetes in three Belgian regions. Registration via a network of sentinel general practices. Eur J Epidemiol 2001;17:743-50. 8Deckers JG, Schellevis FG, Fleming DM. WHO diagnostic criteria as a validation tool for the diagnosis of diabetes mellitus: a study in five Euro­ pean countries. Eur J Gen Pract 2006;12:108-13. 9 Bartelds A. Continue Morbiditeits Registratie Peilstations Nederland 2002. Utrecht: NIVEL, 2003. 10 Baan CA, Poos MJ. Hoe vaak komt diabetes mellitus voor en hoeveel mensen sterven eraan? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Natio­ naal Kompas Volksgezondheid, 2009. 11 www.intego.be (laatst geraadpleegd op 5 januari 2010) 12 Bartholomeeusen S, Truyers C, Buntinx F. Intego, een registratienetwerk van huisartsen in Vlaanderen. Inleiding tot een nieuwe artikelenreeks. Huisarts Nu 2005;34:11-4. STUDIEDAG verslavingsproblematiek I.S.M. BCNPB Hopeloos verslaafd... Is er nog hoop voor arts en patiënt? 24 april 2010 - Kortenberg meer info zie www.domusmedica.be/navorming.html 58 Huisarts Nu maart 2010; 39(2) B5-B8 HNu P O Prf Bk 10.indd 58 08-03-2010 15:26:15