PO&VO Zelfevaluatiekader-Identiteit in het openbaar onderwijs Kwaliteit van bestuur en scholen, module identiteit Kader voor de zelfevaluatie van de identiteit openbaar onderwijs Versie 3.0 IDENTITEIT HET KADER 2009 Emmeloord - Drs. C.J.M. Hoffmans, in opdracht van VOS/ABB 2015 Woerden (herziene versie 3.0) - M. Lammers MSc © VOS/ABB, www.vosabb.nl 2 KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 3.0 INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING 4 2 ZELFEVALUATIE EN KWALITEITSZORG? 5 3 STANDAARDEN VOOR IDENTITEIT 7 4 WERKWIJZE 12 5 WAT IS ONZE WERKWIJZE BIJ VISITATIE 15 3 KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 3.0 1 INLEIDING In toenemende mate groeit in het onderwijs de overtuiging dat de professionaliteit van bestuurders en managers van groot belang is voor eigentijdse verhoudingen in het besturen en aansturen van onderwijsinstellingen en het vorm en inhoud geven van begrippen als autonomie, lumpsum, toezicht en kwaliteitszorg. De Code Goed Bestuur en de discussie over governance getuigen hiervan. Om deze ambities te realiseren is het kader ZEK bestuur ontwikkeld. ZEK staat voor zelfevaluatiekader. Het ZEK wordt ingezet door VOS/ABB bij het ondersteunen en begeleiden van bestuursprocessen in het primair en voortgezet onderwijs. Met het ZEK kan de kwaliteitszorg ook op het bestuurlijk niveau worden betrokken. Binnen governance, maar ook vanuit de huidige situatie van scholen vormt het eigen gezicht en de identiteit van onderwijsinstellingen in toenemende mate onderwerp van bespreking. In deze notitie wordt een kader geschetst voor identiteit binnen het openbaar onderwijs. Het kader en de instrumenten kunnen als module aan ZEK-bestuur worden gekoppeld of als afzonderlijk kader worden benut, bestuursbreed of op schoolniveau, in het kader van de ontwikkeling en de kwaliteitszorg. Deze notitie is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt de plaats van de zelfevaluatie geschetst in het kader van de kwaliteitszorg en wordt de structuur van het kader beschreven. In hoofdstuk 3 komen de standaarden aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt de werkwijze van de zelfevaluatie beschreven. De notitie wordt in hoofdstuk 5 afgesloten met een beschrijving van een aanpak voor een visitatie of audit van de zelfevaluatie(s). 4 KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 3.0 2 ZELFEVALUATIE EN KWALITEITSZORG In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 2.1 het kader ZEK IDENDITEIT in het perspectief van kwaliteitszorg geplaatst. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2 aandacht besteed aan de gebruikte begrippen, de ordening van de standaarden en de beoordelingscategorieën. 2.1 Kwaliteitszorg Kwaliteitszorg wordt beschouwd als ‘het totaal van activiteiten, procedures en instrumenten, die bedoeld zijn om op een permanente, systematische en cyclische wijze de kwaliteit van het onderwijs te bepalen, te bewaken, te borgen en te verbeteren’. Concreet komt kwaliteitszorg neer op het beantwoorden van de volgende vijf vragen: Doen we de goede dingen? Doen we de dingen goed? Hoe weten we dat? Vinden anderen dat ook? Wat doen we met die kennis en informatie? VOS/ABB plaatst kwaliteitszorg en zelfevaluatie primair in het perspectief van kwaliteitsontwikkeling. Tegelijkertijd kunnen de uitkomsten van kwaliteitszorg worden benut in het kader van de verantwoording naar de omgeving. Goede kwaliteitszorg richt zich op diverse beleidsterreinen en de samenhang daartussen (integraal). Goede kwaliteitszorg is ook systematisch en cyclisch. Dat houdt in dat een organisatie planmatig bepaalt welke kwaliteit zij wil leveren, nagaat of zij deze levert en acties onderneemt om de kwaliteit te borgen en zonodig te verbeteren. 2.2 Begrippen en structuur Bij het kader worden drie begrippen gebruikt: standaarden, indicatoren en domeinen. Een standaard is een omschrijving van een gewenste kwaliteit die als streefbeeld moet worden opgevat. Ook verwijst het begrip standaard naar een maatstaf die gebruikt kan worden bij het zelf vaststellen van de kwaliteit. Met een indicator geef je een indicatie van de kwaliteit van een standaard. Voor de school kunnen indicatoren vier functies vervullen: een signaalfunctie: het zijn knipperlichten op een controlepaneel; een evaluatiefunctie: met indicatoren toon je aan in hoeverre standaarden worden gehaald; een dialoogfunctie: er kan over gesproken worden; een planningsfunctie: aan de hand van indicatoren kun je het effect van verbeteringen nagaan. 5 KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 3.0 Ten slotte wordt het begrip domein gebruikt als een ordeningskader voor de standaarden. Op het niveau van de standaarden is gekozen voor het oordelen op een vierpuntschaal: onvoldoende, matig, voldoende, goed Ook het niveau van de indicatoren wordt een vierpuntschaal gebruikt. Daaraan is een vijfde punt toegevoegd, daar waar men geen oordeel kan uitspreken: zwak, meer zwak dan sterk, meer sterk dan zwak, sterk, weet ik niet. Bij de tevredenheidlijsten wordt eveneens gewerkt met een vergelijkbare schaal: helemaal mee oneens, oneens, eens, helemaal mee eens, weet ik niet klopt helemaal niet, klopt niet, klopt, klopt helemaal, weet ik niet. 6 KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 3.0 3 STANDAARDEN VOOR IDENTITEIT In dit hoofdstuk komen de standaarden aan de orde voor identiteit. In paragraaf 3.1 wordt definiëren het begrip identiteit gedefinieerd. In de paragrafen 3.2 tot en met 3.4 wordt het begrip uitgewerkt in standaarden. 3.1 Identiteit Identiteit wordt door VOS/ABB gezien als het eigen gezicht van de organisatie, de toegevoegde waarde, dat wat uniek maakt. Identiteit komt tot uitdrukking in het gedrag van de mensen die werken in de organisatie. Aan de identiteit liggen overtuiging en kernwaarden ten grondslag. Bij het begrip identiteit kunnen vier aspecten worden onderscheiden: Levensbeschouwelijke identiteit: normen en waarden vanuit een bepaalde levensbeschouwing. Onderwijskundige identiteit: de visie en kernwaarden op het terrein van het onderwijskundig handelen en de onderwijskundige inrichting. Pedagogische identiteit: de wijze waarop met leerlingen wordt omgegaan en hoe tegen de ontwikkeling van leerlingen wordt aangekeken. Maatschappelijke identiteit: wat is de positie in relatie tot de maatschappelijke omgeving. Deze vier aspecten vormen samen de identiteit van een school of van een bestuur. De uitwerking van de identiteit vindt vaak op schoolniveau plaats. Daar worden keuzes gemaakt voor wat betreft de visie op onderwijs en leerlingen en de onderwijskundige inrichting van het onderwijs. Scholen maken onderdeel uit van een grotere organisatie, veelal een stichting, onder het stichtingsbestuur. Goed bestuur betekent dat kaders worden vastgesteld, waarbinnen scholen kunnen opereren. De identiteit is onderdeel van het beleid van een schoolbestuur. Voor het openbaar onderwijs worden in het algemeen drie materiële kenmerken genoemd die in de grondwet en onderwijswetten zijn vastgelegd: ● Openbaar onderwijs is algemeen toegankelijk ongeacht godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras of seksuele geaardheid. ● Op openbare scholen zijn alle Nederlanders op gelijke voet benoembaar. ● Openbaar onderwijs is actief pluriform en besteedt bewust aandacht aan de verscheidenheid in levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden in de Nederlandse samenleving. Het openbaar onderwijs is gericht op de samenhang in de maatschappij als geheel: op het samen leven van de verschillende overtuigingen en vooral op het samen vorm geven aan die samenleving 1. 1 Veugelers, W. & E. de Kat (2005). Identiteitsontwikkeling in het openbaar onderwijs. Apeldoorn: Garant Uitgevers. 7 KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 3.0 Het bestuur geeft in het jaarverslag aan op welke wijze het afgelopen jaar inhoud is gegeven aan het scheppen van een veilige leer- en werkomgeving en het hanteren en uitdragen van de democratische waarden van een open samenleving en de vormgeving van de openbare identiteit. VOS/ABB heeft in samenspraak met de leden diverse materialen ontwikkeld om vorm en inhoud te geven aan de identiteit van het openbaar onderwijs. Daarbij worden zes kernwaarden onderscheiden voor de identiteit van een openbare school: ● Iedereen welkom De openbare school staat open voor alle leerlingen, ongeacht hun levensovertuiging, godsdienst, politieke gezindheid, afkomst, geslacht of seksuele geaardheid. De openbare school is bij uitstek een ontmoetingsschool. Door op school samen te werken en samen te leven wordt een fundament gelegd voor de toekomstige sociale cohesie tussen burgers van onze samenleving en het functioneren in een multiculturele samenleving. ● Iedereen benoembaar De openbare school staat open voor iedereen, ongeacht levensovertuiging, godsdienst, politieke gezindheid, afkomst, geslacht of seksuele geaardheid. Van openbare scholen wordt verwacht dat zij dit in hun benoemingsbeleid tot uitdrukking brengen. ● Wederzijds respect De openbare school houdt rekening met en gaat uit van wederzijds respect voor de levensbeschouwing of godsdienst van alle leerlingen, ouders en personeelsleden. Dat is niet alleen het uitgangspunt bij het geven van onderwijs, maar ook bij het maken en het naleven van afspraken over omgangsvormen, regels en voorschriften en bij de wijze van communiceren. ● Waarden en normen De openbare school besteedt actief aandacht aan uiteenlopende levensbeschouwelijke, godsdienstige en maatschappelijke waarden en normen. De openbare school brengt iedere leerling in aanraking met maatschappelijke en levensbeschouwelijke waarden, die leven in de Nederlandse maatschappij. ● Van en voor de samenleving De openbare school betrekt leerlingen, ouders en personeelsleden actief bij de besluitvorming over doelstellingen en werkomstandigheden. Het bestuur van een openbare school laat zich leiden door kernwaarden van behoorlijk bestuur, openheid, openbaarheid, zeggenschap en participatie van betrokkenen. ● Levensbeschouwing en godsdienst De openbare school biedt de gelegenheid om levensbeschouwelijk of godsdienstig vormingsonderwijs te volgen. Indien ouders/leerlingen daar prijs opstellen, biedt de openbare school de gelegenheid godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te volgen. 8 KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 3.0 3.2 Standaard voor het domein algemeen Voor het domein algemeen is een standaard geformuleerd: (1) openbare identiteit Standaard 1: openbare identiteit Toelichting: Elke school heeft een eigen gezicht en zijn herkenbaar voor ouders, leerlingen en partners. Het is van belang dat scholen deze onderwijskundige identiteit (profiel) duidelijk over het voetlicht brengen en geregeld (her)ijken in samenspraak met de ouders van de school. "Een goede naam komt te voet en gaat te paard." De beeldvorming van scholen is een belangrijke voorwaarde van bestaan. Voor deze beeldvorming zijn de opvattingen van ouders, leerlingen en partners van belang. Vervolgens is het van belang dat de school de naam en het (kwaliteits)profiel op een toegankelijke manier communiceren met alle betrokkenen. 3.3 Standaarden voor het domein gelijkwaardigheid Voor het domein gelijkwaardigheid zijn drie standaarden geformuleerd: (2) toelaatbaarheid leerlingen (3) benoembaarheid personeel (4) respectvolle omgang Standaard 2: toelaatbaarheid leerlingen Toelichting: Op de openbare school zijn leerlingen toelaatbaar ongeacht hun levensovertuiging, godsdienst, politieke gezindheid, afkomst, geslacht of seksuele geaardheid. Dit uitgangspunt vormt mede de basis voor het willen zijn van een ontmoetingsschool. Dit betekent niet dat de school alle leerlingen moet opnemen. Een school kent eigen grenzen, die bepaald worden door de zorgcapaciteit van de school. Van openbare scholen mag worden verwacht dat zij scherp in beeld hebben welke leerlingen niet worden toegelaten. En dat zij dit vastleggen in hun schoolplan en goed communiceren naar (potentiële) ouders in de schoolgids. Standaard 3: benoembaarheid personeel Toelichting: Iedereen die beschikt over de juiste bevoegdheden en die bekwaam wordt geacht, is benoembaar op een openbare school. Dit is niet genoeg voor een personeelsbeleid dat past bij de identiteit van het openbaar onderwijs. Van openbare scholen mag worden verwacht dat zij actief nagaan of personeelsleden voldoende bereid zijn de openbare identiteit ook in de dagelijkse praktijk uit te dragen en vorm en inhoud te geven. Daarnaast vervult het personeel voor leerlingen een voorbeeldfunctie (rolmodel). Van scholen wordt verwacht dat zij – indien van toepassing – gericht beleid voeren om het personeel een afspiegeling te laten zijn van de leerling-populatie. Dat kan betekenen dat gericht geworven moet worden onder bepaalde doelgroepen. 9 KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 3.0 Standaard 4: respectvolle omgang Toelichting: De openbare school respecteert levensbeschouwingen of godsdiensten van leerlingen en ouders. Respect voor de eigenheid van leerlingen en ouders vormt een belangrijke kernwaarde in het openbaar onderwijs. Wat van openbare scholen mag worden verwacht is, dat zij een respectvolle omgang zichtbaar maken in woord en geschrift. Dat betekent dat zij in de communicatie met leerlingen en ouders expliciet aandacht besteden aan respectvolle omgangsvormen en hierin een actieve opstelling kiezen. Op grond van de Arbo-wet2 moeten werkgevers beleid voeren ter voorkoming van discriminatie op de werkvloer. Van openbare scholen mag op grond van de openbare identiteit in deze een actief beleid worden verwacht. 3.4 Standaarden voor het domein pluriformiteit en actief burgerschap Voor het domein pluriformiteit en actief burgerschap zijn twee standaarden geformuleerd: - (5) geestelijke stromingen en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs - (6) actief burgerschap en participatie Standaard 5: geestelijke stromingen en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs Toelichting: Voor alle scholen – openbaar of niet openbaar – geldt dat leerlingen kennismaken met de grote godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke stromingen. Openbare scholen nemen in dubbele zin hierin een speciale positie in: Openbare scholen laten leerlingen kennismaken met deze stromingen vanuit een neutraal standpunt. De openbare school is immers niet gebaseerd op een specifieke godsdienst of specifieke levensovertuiging. Openbare scholen zijn actief pluriform. De verschillende levensbeschouwelijke, godsdienstige en maatschappelijke achtergronden van leerlingen en ouders vormen uitgangspunt bij het voorbereiden van leerlingen op een pluriforme samenleving. De openbare school is een ontmoetingsschool. Openbare scholen zijn wettelijk verplicht de mogelijkheid te bieden tot het volgen van levensbeschouwelijk of godsdienstig vormingsonderwijs, wanneer ouders en/of leerlingen dit wensen3. Gelegenheid bieden betekent het beschikbaar stellen van lokalen en tijd. 2 3 Arbeidsomstandighedenwet, Hoofdstuk 2, art. 3.2 artikel 50 van de Wet op het Primair Onderwijs en artikel 46 en 47 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs 10 KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 3.0 Standaard 6: actief burgerschap en participatie Toelichting: Op grond van de Wet hebben alle scholen de opdracht aandacht te besteden aan de basisprincipes van de Nederlandse rechtstaat. De opdracht aan scholen om actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen, is vastgelegd in een aantal wetsartikelen met betrekking tot de sectorwetten voor primair en voortgezet onderwijs 4. Actief burgerschap is de bereidheid en het vermogen deel uit te maken van de gemeenschap en daar een actieve bijdrage aan te leveren. Sociale integratie omvat de participatie aan de maatschappij en haar instituties en bekendheid met en betrokkenheid bij uitingen van de Nederlandse cultuur. Openbare scholen hebben vanwege hun bijzondere positie in ons onderwijsbestel en het uitgangspunt van actieve pluriformiteit en participatie een specifieke verantwoordelijkheid. Van hen mag een actief beleid op dit terrein worden verwacht met het oog op hun bindende rol in de samenleving. De school moet niet alleen willen staan in het begeleiden van de leerlingen. Leerlingen wonen in een buurt, waarvan de school onderdeel is. Onderwijs en opvoeding zijn een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de ‘community’. Van scholen mag worden verwacht dat zij hierin actief participeren. 3.5 Standaarden voor het domein democratie Voor het domein democratie zijn twee standaarden geformuleerd: - (7) transparantie - (8) zeggenschap Standaard 7: transparantie Toelichting: Het bestuur van openbare scholen laat zich bij zijn handelen – net als de overheid – leiden door kernwaarden van behoorlijk bestuur, openheid en openbaarheid, zeggenschap en participatie van betrokkenen. Het bestuur ziet er op toe dat deze uitgangspunten op alle niveaus van de organisatie worden toegepast. Standaard 8: zeggenschap Toelichting: Van (het bestuur van) openbare scholen mag worden verwacht dat zij de democratische principes in praktijk brengt. 4 Artikel 8.3 van de Wet op het Primair Onderwijs en artikel 17 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs 11 KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 3.0 4 WERKWIJZE In dit kader wordt uitgegaan van de bestuurlijke optiek, echter ook voor individuele scholen is het kader een goed instrument om de eigen openbare identiteit te evalueren en spiegelen. Voor zogenaamde éénpitters zijn aparte vragenlijsten beschikbaar, waarin de vragen zijn aangepast op schoolniveau. Bij een zelfevaluatie is het gebruikelijk dat de organisatie deze zelf uitvoert. De uitvoering wordt belegd bij een kwaliteitscoördinator, die verantwoordelijk is voor het proces tot en met de fase van het opstellen van een ontwikkelagenda. Deze functionaris is ook verantwoordelijk voor de communicatie. Vanuit ledenservice kan indien gewenst de afname en analyse van het ZEK-identiteit door VOS/ABB worden uitgevoerd. In dit hoofdstuk wordt de werkwijze beschreven in een stappenplan (paragraaf 4.1). Het hoofdstuk wordt afgesloten met een overzicht van de instrumenten (paragraaf 4.2). 4.1 Stappenplan Er zijn zes stappen onderscheiden die bij het ZEK doorlopen worden. Stap 1: Startgesprek Het gaat tijdens dit gesprek om het beantwoorden van de volgende vragen: Wat is het doel van de zelfevaluatie en wat zijn de verwachtingen van het bestuur? Welke plek heeft of krijgt de zelfevaluatie in de cyclus van kwaliteitszorg? Wat is de uitgangssituatie van het bestuur wat betreft kwaliteitszorg en zelfevaluatie? Dus wat doet het bestuur al allemaal? Welke groepen belanghebbenden wil men bij de zelfevaluatie betrekken? Hoe wordt er gecommuniceerd gedurende het proces van zelfevaluatie? Hoe wordt de zelfevaluatie georganiseerd? Stap 2: Voorbereiding Op basis van de uitkomsten van het startgesprek gaat in deze fase de kwaliteitscoördinator (of VOS/ABB) de feitelijke zelfevaluatie voorbereiden en inrichten. Dat betekent dat hij een aantal keuzes maakt of ter besluitvorming voorbereidt: Welke actuele gegevens zijn beschikbaar op basis van instrumenten die de organisatie al gebruikt? Leveren deze gegevens voldoende en betrouwbare indicaties voor de kwaliteit zodat deze in de zelfevaluatie kunnen worden ingepast? Welke groepen worden bij de zelfevaluatie betrokken om gegevens en oordelen aan te dragen: + welke instrumenten worden ingezet; + welke en hoeveel personen worden betrokken? + met welke groepen wordt een consentgesprek gehouden? Welke analyses wil de organisatie na afloop van de zelfevaluatie kunnen maken? Welke basisdocumenten zijn beschikbaar? Hoe wordt de zelfevaluatie georganiseerd: een tijdpad, zoveel mogelijk gebruikmakend van de bestaande planningen. 12 KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 3.0 Stap 3: Uitvoering zelfevaluatie In deze fase worden de instrumenten uitgezet, zoveel mogelijk passend binnen de eigen planning en organisatiestructuur van de school of het bestuur. Stap 4: Analyse Als voorbereiding op het consentgesprek heeft de kwaliteitscoördinator (of VOS/ABB) de gegevens per groep verwerkt en geanalyseerd op de mate van onderlinge overeenstemming. Stap 5: Consentgesprek In deze fase wordt onder leiding van de kwaliteitscoördinator (of VOS/ABB) een consentgesprek of consentgesprekken georganiseerd met de groepen (of een deel ervan) die aan de zelfevaluatie hebben meegedaan. Het gaat er bij het consentgesprek om op basis van de individuele oordelen binnen een groep te komen tot consensus over het oordeel van de groep. Het gesprek wordt vooral gericht op de indicatoren waar individuele oordelen sterk verschillen. Het consentgesprek biedt deelnemers de mogelijkheid om elkaar te overtuigen met argumenten en gegevens. Daarnaast wordt het gesprek benut om consensus te bereiken over de gewenste verbeterpunten. Stap 6: Afsluiting Op basis van de scores van de deelnemers en op basis van de consentbesprekingen stelt de kwaliteitscoördinator een conceptrapport op. Dit rapport wordt toegezonden aan leden die deelgenomen hebben aan de consentbesprekingen, met de mogelijkheid feitelijke onjuistheden te corrigeren. Vervolgens wordt het rapport definitief gemaakt en ter bespreking aangeboden aan het bestuur. Het rapport vormt het uitgangspunt bij het gesprek met het bestuur over de ontwikkelagenda. Op basis van de geformuleerde conclusies wordt een gesprek gevoerd over: Welke punten vragen om verbetering/ verdere ontwikkeling? Welke prioriteit kennen we toe aan de diverse punten? Binnen welke termijn willen we de geprioriteerde punten zichtbaar verbeterd hebben? Wat betekent dat in termen van activiteiten, voorwaarden en middelen? Welke elementen die goed gaan, willen we borgen en hoe doen we dat? Wanneer en hoe gaan we de verbetering/borging opnieuw na? Het proces van zelfevaluatie kan nu worden afgerond door de uitkomsten van het gesprek over de ontwikkelagenda – smart geformuleerd - te verwerken in het zelfevaluatierapport. Het zelfevaluatierapport wordt toegezonden aan de school en / of het bestuur. De inhoud van het rapport kan dienst doen bij het opstellen of aanpassen van de plannen. Naast het ZEK identiteit kan ook een visitatie worden uitgevoerd. Stap 7: Implementatie De beschikbaarheid van een heldere ontwikkelagenda is geen garantie voor een succesvol implementatieproces. Visitaties kunnen hierbij een goede bijdrage leveren. Een visitatie zou zich onder andere kunnen richten op de mate waarin de ontwikkelagenda is uitgevoerd en heeft geleid tot verbetering van de kwaliteit (zie verder hoofdstuk 5). 13 KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 3.0 4.2 Instrumenten In het 1 2 3 4 volgende overzicht zijn de instrumenten verbonden met de standaarden. Lijst personeel en bestuur Lijst ouders Lijst partners Documentenanalyse standaard 1 2 3 4 I Algemeen 1 Openbare identiteit II Gelijkwaardigheid 2 Toelaatbaarheid leerlingen 3 Benoembaarheid personeel 4 Respectvolle omgang III Pluriformiteit en actief burgerschap 5 Geestelijke stromingen en vormingsonderwijs 6 Actief burgerschap en participatie IV Democratie 7 Transparantie Zeggenschap 8 Matrix standaarden en instrumenten 14 KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 3.0 5 WAT IS ONZE WERKWIJZE BIJ VISITATIE? 5.1 Een visitatie Het doel van een visitatie is het vaststellen hoe de werkelijkheid van alledag op de school voor openbaar onderwijs gerelateerd wordt aan de kernwaarden openbaar onderwijs en de missie/ visie op identiteit van de school/ het bestuur. 5.2 Het visitatieteam na een zelfevaluatie In algemene zin gaat het bij een visitatie om de volgende vier vragen: 1. Herkent u in de dagelijkse praktijk van de school de resultaten uit het zelfevaluatierapport? Als de visitatievraag van de school niet aansluit bij de onderwerpen in de zelfevaluatie, dan is een goede visitatie erg lastig. 2. Heeft onze zelfevaluatie een voldoende kritisch gehalte? Zijn onze oordelen op feiten gebaseerd? 3. Hebben we aan de zelfevaluatie de juiste consequenties verbonden? Hebben we de goede eerste stap(pen) gezet voor verbeteracties op korte en lange termijn? 4. Welke aanbevelingen geeft u ons, gezien de antwoorden op de eerste drie vragen, met betrekking tot onze zelfevaluatie, zowel ten aanzien van de door ons gevolgde werkwijze als ten aanzien van de voorgestelde verbeteracties? In deze paragraaf wordt de werkwijze besproken die VOS/ABB wil volgen bij visitatie. In de volgende paragraaf volgt een stappenplan, waarin het proces uiteen wordt gezet. 5.2.1 Werkwijze visitatie Stap 1: Voorbereiding Doorlezen van de door de school aangereikte documenten, bijvoorbeeld: - De statuten van de onderwijsorganisatie; - De website van de onderwijsorganisatie; - Het infoblad van de onderwijsorganisatie; - Schoolplan, personeelsbeleidsplan, overige beleidnotities - Folders, advertenties, wervingsmateriaal en flyers van de onderwijsorganisatie; schoolgidsen Het maken van een eerste ‘beoordeling’ in het licht van het referentiekader. Dat wil zeggen op basis van de aangereikte zelfevaluatie en aanvullende documenten maken de leden van de visitatiecommissie een eerste toets in welke mate de organisatie voldoet aan wat in het referentiekader gesteld of gevraagd wordt. Zo ontstaan ook de eerste vragen. Opstellen van een agenda. - De visitatiecommissie stemt de gewenste manier van visiteren in onderling overleg af met de school. Hierbij bepaalt ze hoe de visitatie zal worden uitgevoerd. - Vervolgens bepaalt de commissie in overleg met de school de agenda van het bezoek. 15 KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 3.0 - Bepaal tijdens de voorbereiding ook formeel wie opdrachtgever van de visitatie is (meestal de schoolleiding), en bepaal wie de eigenaar wordt van het visitatieverslag. Dit om later misverstanden te voorkomen. Stap 2: Startgesprek Voorafgaand aan de visitatie voert de commissie een startgesprek met de organisatie waar ze gaan visiteren. Het startgesprek is gericht op: - duidelijkheid krijgen over de globale inhoud en fasering van de visitatie; - het voorbereiden van de visitatie zowel inhoudelijk als logistiek; - het maken van afspraken en verdelen van taken. Bepaal vooraf met wie je het startgesprek wilt voeren. Dit is afhankelijk van wie de opdrachtgever is van de visitatie (wie is de eigenaar). Is dit de school, dan volgt in ieder geval een gesprek met de directeur van de school, aangevuld met andere betrokkenen, bijvoorbeeld de werkgroep identiteit. Is het bestuur de eigenaar van de zelfevaluatie, dan wordt het gesprek gevoerd met de algemeen directeur en de directeuren van de betrokken scholen. Stap 3: De uitvoering van de visitatie Een visitatie kan in lengte variëren, afhankelijk van de omvang van de organisatie en de inhoud van het referentiekader. Het proces van visiteren kan als volgt worden samengevat: - Feiten verzamelen; Feiten onder criteria brengen van het referentiekader en omgekeerd zorgen dat elk criterium wordt onderbouwd met feiten; Interpreteren; Formuleren wat onzeker is en hoe dat het beste kan worden geverifieerd; Beoordelen in relatie tot het referentiekader; Vaststellen van dominante thema’s; Eindoordeel formuleren op basis van de beschikbare overzichtsdocumenten. De opbouw van de dag is per visitatie vooraf ingevuld. Daarbij hebben gastschool en visitatiecommissie in principe ruimte om hier zelf vorm en inhoud aan te geven. Stap 4: Opstellen van het verslag Na afloop van het bezoek is het zaak om de bevindingen binnen het visitatieteam te delen, terug te koppelen en te relateren aan het referentiekader. De gemaakte aantekeningen en notities zijn hierbij van belang. Hiervoor kunnen ook checklists of formats worden gebruikt. Nadat de visitatie is uitgevoerd, moeten de bevindingen van de commissie worden vastgelegd in een verslag. Hiertoe worden bij voorkeur direct na afloop van de visitatie de bevindingen besproken en schriftelijk vastgelegd. Bij het formuleren van bevindingen is het van belang om patronen te herkennen. Het beste is om alleen de bevindingen in het verslag op te nemen die vanuit meerdere bronnen concreet en bewijsbaar te maken zijn. 16 KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 3.0 Meer informatie Wilt u meer informatie over het ZEK-Identiteit of een visitatie, dan kunt u contact opnemen met VOS/ABB voor een afspraak: Marleen Lammers [email protected] 0348 – 405 200 Hans Teegelbeckers [email protected] 0384 – 405 200 17 KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 3.0