Begrippen bij biotoop `Het strand`

advertisement
Thema 7: Leven in de natuur
Het strand en de zee
Begrippen bij biotoop ‘Het strand’
Levensgemeenschap of biotoop: Dit is de woonplaats van planten en dieren.
Nat strand: Is het strand dat overspoelt wordt wanneer het vloed is. Hier vind je het rijkste
dierenleven.
Droog zand: Hier komt de zee bijna nooit terecht (slechts tweemaal per maand), het ligt
tussen de duinvoet en de hoogwaterlijn.
Vloedlijn: Dit is tot waar het water op het strand komt. Je ziet hier duidelijk een lijn. Zie ook
oefening 1 werkboek. Hier blijft licht drijvend materiaal liggen zoals schelpen.
Duinen: Een heuvel van zand en platen die door de wind gevormd wordt.
Eb of laagwater: is een fase van het getij waarbij het zeewater daalt of afgaat. Het water
trekt terug de zee in.
Vloed of hoogwater: De fase van opkomend of rijzend water heet vloed. Het water bedekt
steeds meer strand en komt steeds dichter naar de kust. De zee komt tot aan de vloedlijn.
Branding: Plaats in de zee waar de golven overslaan (gebied waar je met je voeten stapt) .
Steltloper en zwemvogels
Kenmerken
-
Steltlopers
Staan op hoge poten
Lange, gevoelige snavel
Snavels zijn aangepast aan
diertjes die ze willen
opvissen zie prent bb. Blz.
68
-
Zwemvogels
Zwemvliezen tussen hun
tenen  manier van
voortbewegen.
Zoeken eten
In de bodem/ het slijk = op het
natte strand
Hangt af van de soort zwemvogel:
van visjes tot insecten
Leven
Waden door het water en door de
modder
Leven op en aan het water.
Voorbeelden
Kluut, wulp, scholekster,
Zie
strandplevier, grutto
determinatietabel
blz. 1
Bergeend, eidereend,
stormmeeuw, kokmeeuw,
zilvermeeuw
De zeehond
Eten
Bescherming
Vijanden




Vis
Schaaldieren en garnalen
Inktvis
Ze gaan direct in het water, op het land zijn ze kwetsbaarder. Op
het land kunnen ze zich minder snel uit de voeten maken.
 De mens
 Orka
 De haai
Zeekraal
Waartegen beschermen
Hoe aangepast aan de biotoop






Zout water
Veel wind
Grote temperatuurverschillen
Zand dat wegspoelt
Bladeren bedekt met een wasachtig laagje
Ze staan stevig met hun wortels in de grond
De paardenbloem
1. Pluisje
2. Bladeren  vanonder vormen ze een
wortelrozet
3. Penwortel
4. Grote bloemknop: deze bestaat uit heel
veel afzonderlijke kleine bloempjes
Klein bloempje van grote bloemknop
E: stamper
C: meeldraden
De buizerd en de torenvalk
Buizerd
 Scherpe klauwen
 Gebogen snavel met een scherpe
punt  roofvogels
 53 cm groot en vleugelwijdte van 125
cm
 Eet insecten, kleine dieren en aas.
Torenvalk
 Met scherpe ogen speurt hij ‘al
biddend’ naar vogel.
 Ter plaatse blijft fladderen tot hij een
prooi gezien heeft.
 34 cm groot en vleugelwijdte van 70
cm
 Eet kleine dieren en insecten
De gewervelde dieren zie blz. 11
Klassen
Amfibieën
Reptielen
Zoogdieren
Vogels
Vissen



















Kenmerken
Wb. Blz. 11
Lichaam bedekt met: huid met slijm
Lichaamstemperatuur: Wisselend
Biotoop: land en water
….
Biotoop: land en water
Lichaamstemperatuur: wisselend
Lichaam bedekt met: schubben
….
Ze hebben longen om door te ademen
Lichaamstemperatuur: constant
Biotoop: land
…
Lichaam bedekt met: veren
Biotoop: land, water en in de lucht
Lichaamstemperatuur: constant
….
Lichaamstemperatuur: wisselend
Ademhaling: met kieuwen
Lichaam bedekt met: schubben
De planten
Varens
Zaadplanten
Mossen
Broeikaseffect
Wat is het?
Het broeikaseffect is een natuurlijk verschijnsel, zonder het broeikaseffect zou er geen leven
op aarde mogelijk zijn. Het werkt zoals een serre, de gassen van de zonnewarmte worden op
de aarde vastgehouden. Maar de mens zorgt voor te gassen in de atmosfeer. Hierdoor wordt
het effect versterkt en is dit schadelijk voor ons milieu.
Gevolgen?




Gletsjers en pakijs zullen smelten.
Eilanden en vlakten zullen overstromen.
Het waterpeil van de zee stijgt.
Sommige streken extreme droogte zijn.
Download