Vraag 1. a. Laat door middel van een grafiek zien dat een bepaalde endotherme reactie onder normale omstandigheden niet verloopt, maar bij toevoeging van een specifiek enzym wel. b. Wat is een competitieve remmer? Een competitieve remmer van het enzym sucrase verlaagt de productie van glucose en fructose (het enzym sucrase katalyseert de reactie: Sucrose -- glucose + fructose) c. Hoe kan het effect van deze remmer te niet gedaan worden? Hier beneden is de structuur van het enzym Threonine Dehydratase weergegeven. Dit enzym is het eerste enzym in een pathway dat leidt tot de synthese van Isoleucine uit Threonine. Er is een gemuteerde vorm van het enzym. Het enzym is gemuteerd op positie 323. (Ala 323 is vervangen door Val) De gevolgen van deze mutatie voor de activiteit van het enzym is weergegeven in onderstaande grafieken. Op de verticale as staat de enzym activiteit en op de horizontale as de hoeveelheid product (concentratie van het Isoleucine). d. Hoe kun je deze data verklaren? Vraag 2. a. Wat is de functie van lysosoom? Bij mensen met I-cell disease komen sommige enzymen niet in het lysosoom terecht maar worden uitgescheiden via exocytose. b. Waar worden lysosomale enzymen gesynthetiseerd? c. In welk organel gaat iets fout zodat de enzymen niet het lysosoom terecht komen? Soms worden deze patiënten lysosomale enzymen toegediend van een gezond persoon. d. Via welk proces komen deze enzymen dan in het lysosoom terecht? e. Beschrijf dit proces. Vraag 3. a. Vergelijk de elektronen transport keten in het mitochondrium en chloroplast. Geef voor beide aan: elektron donor, elektron acceptor, waar de elektronen transport keten plaatsvindt en de ATP-synthase. b. Wat gebeurt er met de elektron carier NADH ,die gevormd wordt in de glycolyse, in aan en afwezigheid van zuurstof. c. In de jaren 40 werden patiënten lage doses van het drug dinitorphenol (DNP) voorgeschreven om gewicht te verliezen. Dit middel werd echter snel uit de markt genomen nadat enkele patiënten overleden. Dit DNP ontkoppelt de chemieosmotische machinerie door de lipid bilaag van de binnen membraan van mitochondrien permeabel te maken voor H+. Leg uit hoe dit middel gewicht verlies veroorzaakt. Indien men chloroplasten isoleert en deze enkele uren in een buffer bij pH 4 brengt dan worden het stroma en de tylakoid ruimte verzuurd. Vervolgens brengt men de chloroplasten in een basische oplossing van pH 8. Dit doet snel de pH van het stroma stijgen naar 8.0 terwijl de tylakoid ruimte voorlopig op pH 4 blijft. Men neemt dan meteen een sterke ATP synthese waar en vervolgens verdwijnt het pH verschil tussen stroma en thylakoid ruimte d. Leg uit waarom deze omstandigheden ATP synthese tot gevolg had. e. Is voor deze ATP synthese licht nodig? f. Wat zou er gebeuren als het experiment omgekeerd zou zijn uitgevoerd. Vraag 4. Bij wondheling produceren bloed plaatjes PDGF (plate derived growth factor). Deze factor bindt aan receptoren die aanwezig zijn op de fibroblast cellen. en is een tyrosine kinase receptor. a. Wat gebeurt er met de receptor na binding van PDGF? b. Waar in de celcyclus bevinden de cellen zich voordat de wond optreedt (dus voordat PDGF geproduceerd wordt)? c. Wat gebeurt met de cellen als er een wond optreedt? d. Wat is dus het uiteindelijk effect van de signaaltransductie pathway bij toevoeging van PDGF?. Vraag 5. a. Geef overeenkomsten en verschillen tussen de drie transport mogelijkheden: simpel diffusie, vergemakkelijk transport en actief transport. Onderzoekers bestuderen de opname van sucrose door plant cellen. Cellen worden gebracht in een sucrose oplossing en de pH van de oplossing wordt gemeten met de pH meter. Na iedere 10 sec wordt er een monster genomen van de cellen en wordt bepaald de hoeveelheid sucrose in de cel. De metingen geven aan dat de sucrose opname door de cellen correleert met een pH stijging van de oplossing (buiten de cellen). b. Geef deze resultaten weer in een grafiek c. Beschrijf een mechanisme die deze resultaten kan verklaren. d. Welk van onderstaande behandelingen zou een toename van sucrose transport tot gevolg hebben. 1. 2. 3. 4. Afname van extracellulaire sucrose concentratie afname extracellulaire pH toename extracellulaire pH toevoeging van een stof die de membraan permeabel maakt. (geef een korte verklaring)