De focus op Voortijdig Schoolverlaten

advertisement
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
Stand van zaken en beleid in de Stedendriehoek
(concept)
Radboud Universiteit Nijmegen
Dr. S. Beekhoven
Prof. Dr. H. Dekkers
INHOUDSOPGAVE
Inleiding ...................................................................................................................................... 3
DEEL 1:
Voortijdig Schoolverlaten: de algemene stand van zaken
1. Definitie........................................................................................................................... 5
2. Omvang en oorzaken...................................................................................................... 7
2.1. Omvang ................................................................................................................... 7
2.1.1.Omvang van Voortijdig Schoolverlaten in Voortgezet Onderwijs ..................... 7
2.1.2.Omvang van Voortijdig Schoolverlaten in het MBO ......................................... 9
2.1.3.Omvang van het Schoolverlaten in internationaal perspectief ....................... 10
2.2. Oorzaken van Voortijdig Schoolverlaten………………………………………….. ...... 11
2.2.1.Categorieën van verklaringen ....................................................................... 12
2.2.2.Resultaten uit Nederlands onderzoek ........................................................... 13
2.2.3.Jongens in het VBO: een risicogroep nader bekeken .................................... 15
2.2.4.Een typologie van Voortijdig Schoolverlaters ................................................ 16
2.2.5.Oorzaken van uitval in het MBO.................................................................... 18
2.3. Gevolgen van Voortijdig Schoolverlaten ................................................................ 19
3. Beleid ten aanzien van Voortijdig Schoolverlaten.......................................................... 20
3.1. Decentralisatie van het OnderwijsAchterstandenbeleid (GOA) .............................. 20
3.2. RMC ...................................................................................................................... 22
3.3. Overig beleid op het gebied van Voortijdig Schoolverlaten .................................... 23
3.4. Budget ................................................................................................................... 25
3.5. Ervaren problemen bij de uitvoering van beleid ..................................................... 25
4. Implementatie van beleid en (good) practices ............................................................... 27
4.1. Good practices ter bestrijding van Voortijdig Schoolverlaten .................................. 27
4.2. Huidige Initiatieven ................................................................................................ 28
4.3. Conclusies ............................................................................................................. 30
Bronnen deel 1 ............................................................................................................. 31
DEEL 2:
Voortijdig Schoolverlaten in de Stedendriehoek
1. De situatie in de Stedendriehoek .................................................................................. 35
1.1. Inleiding ................................................................................................................. 35
1.2. Demografische achtergrond................................................................................... 35
1.2.1. Jongeren en onderwijs ................................................................................. 35
1.2.2. Jongeren en arbeidsmarkt ........................................................................... 37
2. Omvang en oorzaken van het Voortijdig Schoolverlaten ............................................... 39
2.1. De door het RMC geregistreerde omvang ............................................................. 39
2.2. Samenstelling van de groep schoolverlaters .......................................................... 40
2.3. Oorzaken van het Voortijdig Schoolverlaten .......................................................... 44
2.3.1. De perceptie van RMC medewerkers........................................................... 44
2.3.2. Portretten van zes voortijdig schoolverlaters ................................................ 45
3. Beleid in de Stedendriehoek ......................................................................................... 51
3.1. Uitvoering van het landelijk RMC beleid ................................................................. 51
3.1.1. Registratie en (curatieve) aanpak van het RMC ........................................... 51
3.1.2. Preventieve werkzaamheden van RMC/leerplicht ........................................ 53
3.1.3. Overlegvormen ............................................................................................ 54
3.1.4. Evaluatie ...................................................................................................... 54
3.2. Gemeentelijk beleid ............................................................................................... 56
3.2.1. Gemeente Apeldoorn ................................................................................... 56
3.2.2. Gemeente Zutphen-Warnsveld .................................................................... 58
3.2.3. Gemeente Deventer-Bathmen ..................................................................... 58
3.2.4. Samenvattend .............................................................................................. 60
3.3. Regionaal beleid Stedendriehoek .......................................................................... 60
3.4. Provinciaal beleid ................................................................................................... 61
3.5. Beleid van onderwijsinstellingen ............................................................................ 62
3.5.1. Scholen voor Voortgezet onderwijs .............................................................. 62
3.5.2. ROC Aventus ............................................................................................... 62
3.5.3. De Leerlink................................................................................................... 63
3.6. Beleid vanuit de arbeidsmarkt ................................................................................ 65
4. Conclusies/ Managementsamenvatting ........................................................................ 66
Bronnen deel 2 ............................................................................................................. 71
Inleiding
Het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid heeft aan de Radboud Universiteit te Nijmegen
de opdracht gegeven om een onderzoek te verrichten naar de problematiek van voortijdig
schoolverlaters. Vanuit de Europese Unie, de provicie Overijssel en de deelnemende
gemeenten heeft het RPA Stedendriehoek middelen ontvangen in het kader van de pilot
‘Gekwalificeerde Start’ als onderdeel van het ESF art.6 project Ratio in Progress. Het
onderzoek maakt deel uit van een project waarbinnen de ontwikkeling van een of meerdere
pilots de volgende stap zal zijn. De belangrijkste doelstelling van dergelijke pilots/ projecten
is voortijdig schoolverlaters toegang te verschaffen tot de arbeidsmarkt, mogelijk via
herintrede in het onderwijs. Om te komen tot zinvolle pilots is niet alleen kennis nodig van de
omvang van het voortijdig schoolverlaten, maar ook van de aard daarvan (wie zijn de
voortijdig schoolverlaters), de achtergronden van het voortijdig schoolverlaten, het huidig
beleid ten aanzien van deze doelgroep (zowel landelijk als decentraal) en welke aanpakken
te beschouwen zijn als ‘best practices’. Bijvoorbeeld wordt recent steeds duidelijker dat er
geen sprake is van ‘de voortijdig schoolverlater’, maar dat er verschillende typen
schoolverlaters zijn, en dat de startkwalificatiedefinitie die in Nederland sinds begin
negentiger jaren wordt gehanteerd, voor een aantal jongeren niet adequaat is. De redenering
is dat men pas tot effectieve projecten kan komen als een aantal uitgangspunten over de
precieze aard van deze groep ongekwalificeerde starters, alsmede over de wensen van de
arbeidsmarkt met betrekking tot deze doelgroep helder zijn.
Het onderzoek is uitgevoerd op de volgende onderdelen:

De stand van zaken met betrekking tot de omvang en samenstelling van de groep
voortijdig schoolverlaters. De beschrijving gaat gepaard met een internationale
inkadering.

Een overzicht van (inter)nationaal wetenschappelijk onderzoek op het terrein van
achtergronden/ oorzaken/ redenen van voortijdig schoolverlaten.

Een beschrijving van centraal en decentraal beleid, inclusief financiële stromen.

Een analyse van zogenaamde ‘best practices’, waarbij de focus zal liggen op
initiatieven die de instroom van deze jongeren op de arbeidsmarkt trachten te
bevorderen (bijvoorbeeld EVC-projecten van ROC’s of RMC’s).

De stand van zaken met betrekking tot alle vier bovengenoemde kwesties (aard,
oorzaken, beleid en praktijken) in de Stedendriehoek (regio).
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
3
De activiteiten die zijn uitgevoerd, zijn de volgende:

Literatuurstudie (internationaal) naar omvang, samenstelling en oorzaken van
voortijdig schoolverlaten; speciale aandacht is uitgegaan naar heldere definities van
het begrip (o.a. startkwalificatie).

Documentstudie met betrekking tot actuele beleidsmaatregelen.

Documentstudie en gesprekken met ‘practitioners’ over aanpakken in de praktijk.

Analyse van documenten/ bronnen et cetera die met name de samenhang met de
situatie op de arbeidsmarkt kunnen verduidelijken.

Gesprekken met deskundigen en betrokkenen in de Driehoek om een aanvullend
beeld te krijgen van de specifieke situatie in de regio. Gesprekspartners zijn gezocht
bij de gemeenten, vertegenwoordigers van de arbeidsmarkt (potentiële afnemers),
RMC, VMBO/ROC, en voortijd schoolverlaters.

Inhoudelijke voorbereiding deskundigenconferentie over uit te zetten pilot(s).
Het onderzoek levert kennis op over het probleem van voortijdig schoolverlaten in het
algemeen, en dat van de schoolverlaters in de Stedendriehoek in het bijzonder. Daarnaast
levert het inzicht op in mogelijke maatregelen/ activiteiten die kunnen worden ondernomen
om de situatie van voortijdig schoolverlaters, met name gezien vanuit hun
arbeidsmarktperspectief, te verbeteren. Om te komen tot verantwoorde en gedragen keuzen
voor projecten voor het vervolgtraject wordt, met de rapportage van dit onderzoek als input,
een deskundigenconferentie georganiseerd, waarin de betrokkenen zelf een stem kunnen
hebben in de aard van de projecten die als pilot binnen de Driehoek zullen worden
uitgevoerd.
Het eerste deel van voorliggend rapport beschrijft de algemene stand van zaken met
betrekking tot voortijdig schoolverlaten, het tweede deel zoomt in op de Stedendriehoek. In
beide delen worden omvang, samenstelling, oorzaken en gevolgen van voortijdig
schoolverlaten beschreven (hoofdstukken 1 en 2), alsook beleid en ‘good practices’ op
verschillende niveaus (hoofdstukken 3 en 4). De conclusieparagraaf van deel 2 kan gelezen
worden als een managementsamenvatting.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
4
Deel 1:
1.
Voortijdig Schoolverlaten: de algemene stand van zaken.
Definities
Wanneer is iemand een voortijdig schoolverlater? Er zijn verschillende uitgangspunten.
Nederland kent een volledige leerplicht tot en met het schooljaar waarin iemand 16 jaar
wordt. Daarna is er een partiële leerplicht: tot en met het schooljaar waarin iemand 17 jaar
wordt. Het van school gaan terwijl een leerling leerplichtig is, is daarom een glashelder
voorbeeld van onwettig voortijdig schoolverlaten . Het wel of niet halen van een diploma in
het voortgezet onderwijs is een ander uitgangspunt, dat zeker vanuit opleidingen gezien een
logische definitie is. Een derde benadering wijst op de relatie tussen de opleiding (niveau en
richting) en de aansluiting op de arbeidsmarkt. Voortijdig schoolverlaten is dan het verlaten van
het onderwijs zonder dat de leerling voldoende gekwalificeerd is voor de arbeidsmarkt.
Uitgaande van de behoefte vanuit de arbeidsmarkt aan een bepaald niveau van scholing is
door de Nederlandse regering in 1991 het begrip startkwalificatie ingesteld; alle 23-jarigen
dienen hieraan te voldoen. Volgens deze definitie is een voortijdig schoolverlater:
iemand die ten minste een maand verzuimt of niet meer is ingeschreven in het
onderwijs zonder startkwalificatie. Een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt is
minimaal een HAVO diploma of niveau 2 van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs1.
Natuurlijk is ook het perspectief van jongeren zelf relevant. Het is mogelijk dat iemand die
met een VMBO diploma, of een MBO diploma op niveau 1, de arbeidsmarkt betreedt,
zichzelf helemaal niet als voortijdig schoolverlater beschouwt, hoewel hij of zij dat volgens de
startkwalificatiedefinitie wel is. Dit voorbeeld geeft meteen aan dat er binnen de groep
jongeren zonder startkwalificatie een onderscheid gemaakt kan worden tussen jongeren die
het onderwijs zonder diploma verlaten en jongeren die het onderwijs zonder startkwalificatie
verlaten. De eerste groep wordt in de onderzoeksliteratuur vaak zeer voortijdig
schoolverlaters genoemd. De overheid gebruikt momenteel de term prioritair voortijdig
schoolverlaters en legt dit uit als: een voortijdig schoolverlater die wordt uitgeschreven uit het
voortgezet onderwijs zonder VMBO diploma of toegang tot klas 4 van het HAVO of VWO.
1
Het nieuwe MBO onderwijs kent twee leerwegen (de BBL=beroepsbegeleidende leerweg en de
BOL= beroepsopleidende leerweg) en vijf niveaus (1=assistentopleiding, 2=basisberoepsopleiding,
3=vakopleiding, 4=middenkaderopleiding).
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
5
Hoe wordt het begrip voortijdig schoolverlaten internationaal gebruikt? Niet alle landen
werken überhaupt met een definitie. Het is wel gangbaar dat het verplicht is een minimaal
aantal jaren school te bezoeken. In de meeste landen met leerplicht geldt deze tot 16 jaar.
Om landen te kunnen vergelijken wordt vaak gebruik gemaakt van het tellen van het aantal
jaren scholing dat mensen hebben. In veel landen wordt 12 à 13 jaar school voldoende
geacht en zijn mensen gemiddeld 18 jaar als ze die tijd op school hebben doorgebracht. Dat
sluit aan bij de leeftijd waarop Nederlandse leerlingen een startkwalificatie gehaald kunnen
hebben, bij een normaal verlopen schoolloopbaan. In de landen die wel een begrip als de
startkwalificatie kennen, is deze niet altijd gelijk aan de Nederlandse definitie. In
Denemarken bijvoorbeeld wordt een hoger niveau gehanteerd.
In dit rapport sluiten we aan bij de officiële Nederlandse startkwalificatie definitie. Om
onderscheid te maken tussen jongeren zonder startkwalificatie en jongeren die helemaal
geen diploma’s bezitten, zullen we deze laatste groep aanduiden als zeer voortijdig
schoolverlaters. Jongeren zonder startkwalificatie noemen we voortijdig schoolverlaters. De
meeste onderzoeken spreken over uitval in het voortgezet onderwijs. Wat er bekend is over
de omvang en oorzaken van uitval in het MBO zullen we steeds apart bespreken.
Een opmerking vooraf over de definitie van het begrip allochtoon. Men dient zich te
realiseren dat de definitie van allochtonen in tellingen kan variëren. Vaak worden westerse
allochtonen bij niet-westerse allochtonen geteld. Het Centraal Bureau van de Statistiek
maakt –net als veel andere instanties - onderscheid tussen allochtonen (iedereen van wie
tenminste een ouder in het buitenland geboren is) en minderheden (alle groepen van de wet
SAMEN: personen afkomstig uit voormalig Joegoslavië, Turkije, Zuid- en Midden-Amerika,
Afrika, Azië (inclusief de Molukken, uitgezonderd Japan en voormalig Nederlands-Indië)).
Vaak wordt deze laatste groep aangeduid als niet-westerse allochtonen.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
6
2.
Omvang en oorzaken
2.1. Omvang
2.1.1. Omvang van voortijdig schoolverlaten in het voortgezet onderwijs
Aangezien een begrip als voortijdig schoolverlaten zo divers wordt gedefinieerd zal het
weinig verbazing wekken dat het moeilijk is goed vast te stellen wat de omvang van het
probleem is. Geregeld worden in de media extreem hoge percentages voortijdig
schoolverlaters genoemd. Zo verschenen er in februari 2003 krantenkoppen als “Massale
schooluitval Marokkaanse jongens.” Dit artikel baseerde zich op het CBS rapport
“Allochtonen in Nederland”, waarin werd vermeld dat 55% van de Marokkaanse jongens niet
meer in de running was voor een startkwalificatie. De hoge percentages ontstaan vaak
doordat bij scholen gemeten wordt hoeveel jongeren verdwijnen, zonder dat op individueel
niveau gemeten wordt wat jongeren doen nadat ze een opleiding afbreken. Veel jongeren
blijken binnen afzienbare tijd weer op een (andere) school te zitten. Een aantal
wetenschappers is wel op individueel niveau de positie van jongeren nagegaan. Een
voorbeeld daarvan, gebaseerd op grote nationale cohorten waarin leerlingen jaren gevolgd
worden in basis en voortgezet onderwijs, is te vinden in Tabel 1.
Tabel 1. Voortijdig schoolverlaten voor en na het einde van de voltijds leerplicht (16 jaar), op
een steekproef van 23.396 leerlingen
N
voor 16 jaar
%
594 2.5
tussen 16 en 18 jaar
1191 5.0
totaal
1785 7.6
Uit deze onderzoeken naar de situatie op individueel niveau komen dus veel lagere
percentages naar voren. Uitgesplitst naar verschillende groepen zien we in de staafdiagram
in Figuur 1 wederom lagere percentages. Voor de Marokkaanse jongens wordt hier een
percentage schoolverlaten van 18% aangetroffen (het tijdstip waarop voortijdig
schoolverlaten gemeten wordt is vergelijkbaar met dat van het eerder genoemde CBS
onderzoek).
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
7
Figuur 1. Percentages voortijdig schoolverlaters: De zwarte staven geven het percentage
aan na drie en een half jaar, de grijze na vier en een half jaar voortgezet onderwijs
SEKSE
jongens
meisjes
HERKOMST
Nederlands
Surinaams
Turks
Marokkaans
Overig
autochtone jongens
autochtone meisjes
allochtone jongens
allochtone meisjes
Surinaamse jongens
Surinaamse meisjes
Turkse jongens
Turkse meisjes
Marokkaanse jongens
Marokkaanse meisjes
Overige jongens
Overige meisjes
SCHOOLTYPE
IVBO
VBO
MAVO
HAVO
VWO
0
5
10
15
20
25
30
Bron: Dekkers & Driessen. 1997
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
8
Al lang wijzen gegevens uit dat voortijdig schoolverlaten het meest voorkomt in de lagere
onderwijstypen. We zagen het ook in Figuur 1 terug. In een recent onderzoek uitgevoerd aan
de Radboud Universiteit Nijmegen is een groep jongens die begon op het VBO intensief
gevolgd. In Tabel 2 kunnen we de onderwijspositie zien van een groep van 157 leerlingen en
zien we de verschillende situaties waarin de groep schoolverlaters verkeert.
Tabel 2. De positie van jongens 5 jaar na het begin van het VBO
N
%
122
78
doorleren zonder diploma
10
6
gediplomeerd schoolverlater
11
7
ongediplomeerd schoolverlater
9
6
doorleren, diplomastatus onbekend
5
3
157
100
doorleren met diploma
Totaal
Bron: Beekhoven in Pedagogische Studiën 2004
Duidelijk wordt dat er een groep leerlingen zonder VBO diploma doorstroomt naar een MBO
opleiding. Dat kan omdat het laagste MBO-niveau, niveau 1, toegankelijk is zonder diploma.
Echter deze jongeren moeten daarna wel naar niveau 2 doorstromen, om alsnog een
startkwalificatie te halen. Het risico dat dat niet gebeurt is groot en er zullen dus nog veel
potentiële voortijdig schoolverlaters onder deze groep zijn.
2.1.2. Omvang van het voortijdig schoolverlaten in het MBO
Het veelvuldig voorkomen van voortijdig schoolverlaten in de lagere typen onderwijs en het
gegeven dat een groot deel van alle jongeren (60%) het VMBO bezoekt houdt in dat de
meeste jongeren zonder startkwalificatie hun schoolloopbaan begonnen op het VMBO. Een
aantal van de jongeren die aan het VMBO de theoretische leerweg volgen zal naar de HAVO
doorstromen. De grootste groep echter zal doorstromen naar het MBO (meestal georganiseerd
in ROC’s) om daar de startkwalificatie te behalen. Juist de overgang naar deze twee
opleidingen is een moment waarop veel jongeren stoppen; ook in de eerste jaren van het MBO
sneuvelen er veel. De juiste registratie van deze aantallen is moeilijk te verkrijgen omdat er
twee schooltypen, en de transfer van het een naar het andere type, bij betrokken zijn. Uit een
redelijk grote steekproef onder leerlingen en decanen van het VMBO en MBO bleek dat er
weinig samenwerking is tussen VMBO en MBO decanen. Hoe het met de plaatsing in het MBO
afloopt weten de meeste VMBO decanen dan ook niet en de MBO decanen ook niet altijd.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
9
De omvang van uitval in het MBO is dus niet heel duidelijk. De onderwijsinspectie komt op
een uitval zonder diploma van tussen de 12 en 25 procent. Er wordt gewezen op grote
verschillen tussen leerjaren, opleidingen en instellingen. Een ander onderzoek dat ruim 3400
leerlingen volgde bevestigt deze cijfers. Een derde onderzoek liet zien dat 20% van de
MBO’ers zonder startkwalificatie ophoudt. Van de jongeren in dit onderzoek die na VBO of
MAVO niet door wilden leren haalde 11% alsnog een startkwalificatie binnen vijf jaar.
2.1.3. Omvang van schoolverlaten in internationaal perspectief
Voorheen kwam Nederland slecht uit internationale vergelijkingen omdat ons schoolsysteem
op andere leeftijd dan veel vergelijkingslanden diploma's kent, maar ook door de partiële
leerplicht tot en met 17 jaar. Daardoor lag het percentage gerapporteerde voortijdig
schoolverlaters heel wat hoger dan bij landen met leerplicht tot 16 jaar. In onderstaande
tabel zijn de cijfers voor verschillende landen op een rij gezet.
Tabel 3: uitval volgens leerplicht
uitval op voltijdsleerplichtige leeftijd
Nederland
Australië
België
Canada
Denemarken
Finland
Frankrijk
Duitsland
Groot-Brittannië
Hongarije
Ierland
Noorwegen
Spanje
Zweden
Verenigde Staten
leerplicht leeftijd
16
15
18
16
16
16
16
18
16
16
15
16
16
16
17
uitval op 17-jarige leeftijd
uitval
2.8
1.9
12.5
6
6.2
7.4
3.9
15.7
13.1
11.8
4.4
5
17.3
3
21.4
8.3
6.5
20.9
18.3
9.5
7.4
6.4
28.9
19.1
25.2
4.2
21.4
Bron: Early school leaving from an international perspective (2000).
Wordt er voor Nederland gemeten op 16 jarige leeftijd, dan is het percentage schoolverlaters
nog geen drie en daarmee doet Nederland het in vergelijking met andere landen helemaal
niet slecht. In een vergelijking tussen landen van het percentage voortijdig schoolverlaters op
17-jarige leeftijd, doet Nederland het met 8% redelijk. Landen met heel veel voortijdig
schoolverlaters blijken dan Canada, Denemarken en de Verenigde Staten.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
10
Recent worden internationale vergelijkingen van betere kwaliteit. Momenteel worden in
jaarlijkse OECD rapporten landen vergeleken aan de hand van het percentage jongeren
tussen de 18 en 24 jaar dat geen onderwijs volgt en geen startkwalificatie heeft behaald.
Echter, op de nauwkeurigheid van die cijfers en daarmee op de internatonale
vergelijkbaarheid is nog steeds een en ander af te dingen. In Figuur 2 zetten we de situatie in
een aantal landen voor vijf opeenvolgende jaren op een rij.
Figuur 2. Percentage 18-24 jarigen dat geen onderwijs volgt en geen startkwalificatie heeft
behaald
25
20
1999
15
2000
2001
10
2002
2003
5
0
Nederland
Belgie
Duitsland Frankrijk
Zweden
Engeland
Bron: Onderwijsraad, 2004
De percentages 18-24 jarigen zonder startkwalificatie in Nederland zijn stabiel en iets
ongunstiger dan in de andere landen, met uitzondering van Engeland. Zweden valt in
positieve zin op.
2.2. Oorzaken van voortijdig schoolverlaten
Naar de oorzaken van voortijdig schoolverlaten is veel onderzoek verricht. Een besluit om
niet meer verder te willen leren wordt zelden van het een op het andere moment genomen;
het gaat dus vaak om een proces van jaren. De oorzaken van voortijdig schoolverlaten
liggen soms al in het verleden, bijvoorbeeld op de basisschool. Er is ook zelden één oorzaak
voor aan te wijzen. Om toch zicht te krijgen op de oorzaken van voortijdig schoolverlaten
onderscheiden diverse auteurs verschillende categorieën factoren die samenhangen met
voortijdig schoolverlaten. Deze categorieën zijn achtereenvolgens persoonlijke kenmerken,
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
11
gezinsfactoren, leeftijdsgenoten en schoolfactoren. De uitdaging is om de verschillende
factoren in hun onderlinge samenhang in beeld te brengen, en zo mogelijk op grond daarvan
voorspellingen over potentieel voortijdig schoolverlaten te doen.
We zullen hier de onderzoeksresultaten (internationaal en nationaal) kort samenvatten.
Overigens betreft de literatuur meestal onderzoek naar schoolverlaten voordat een diploma
is behaald, en dus niet onderzoek dat uitgaat van de (Nederlandse) startkwalificatiedefinitie.
2.2.1. Categorieën van verklaringen
Voorbeelden van persoonlijke kenmerken die samenhangen met voortijdig schoolverlaten
zijn een lager zelfvertrouwen, minder gevoel van controle over het eigen leven, een
negatieve houding tegenover school en lage onderwijs- en beroepsaspiraties. Deze
kenmerken hangen veelal samen. Zo vinden schoolverlaters die negatief over hun
schoolbekwaamheid oordelen het ook vervelender om naar school te gaan. In de
wisselwerking tussen deze kenmerken is een meer en meer afnemende motivatie een
verbindende schakel. De verschillende achterliggende oorzaken versterken elkaar, stellen
het beeld van school en opleiding negatief bij en maken het steeds lastiger motivatie op peil
te houden. Scores op intelligentie- en prestatietoetsen van voortijdig schoolverlaters vormen
een andere verklaringsgrond; die blijven bij voortijdig schoolverlaters gemiddeld achter bij die
van leerlingen die de opleiding voltooien. Onder persoonlijke kenmerken worden tevens
demografische factoren gerangschikt. Etniciteit en sekse spelen een belangrijke rol:
leerlingen uit etnische minderheden en jongens verlaten vaker voortijdig de school. Ook
leeftijd kan een belangrijke rol spelen bij voortijdig schoolverlaten.
In de onderzoeksliteratuur wordt het gezin (en in samenhang hiermee het sociaal milieu)
aangemerkt als belangrijkste tussenschakel ter verklaring van spijbelen en voortijdig
schoolverlaten. De thuissituatie van voortijdig schoolverlaters wordt o.a. gekenmerkt door
grote gezinnen of éénoudergezinnen. Ouders van uitvallers zijn gemiddeld lager opgeleid,
hebben lagere aspiraties en toekomstverwachtingen ten aanzien van hun kind en zijn minder
bij het onderwijs betrokken. Bij uitvallers is er bovendien vaker sprake van een discrepantie
tussen de waarden en normen die in de thuissituatie worden aangehangen en die vanuit de
school worden overgedragen. De verschillen zijn veelal terug te voeren op de thema’s
opvoeding en disciplinering in de thuissituatie. In samenhang hiermee treden ook grote
verschillen op tussen thuis- en schoolsituatie op het vlak van taalbeheersing. Vrijwel alle hier
genoemde verklaringsgronden gelden in versterkte mate voor allochtone gezinnen. Met
name de discrepantie tussen thuiscultuur en schoolcultuur voor wat betreft sociale omgang
kan hier van invloed zijn op het schoolwelbevinden van leerlingen. Daarnaast spelen in
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
12
allochtone gezinnen de mate van oriëntatie op integratie en (met name voor meisjes)
traditionele beroepsperspectieven een rol van betekenis.
De leeftijdsgenoten (ook wel peergroup genoemd) waarmee jongeren omgaan kunnen ook
invloed hebben. Een belangrijke factor met betrekking tot de peergroup van leerlingen is de
mate van verzuim. Vrienden en/of vriendinnen van uitvallers verzuimen veel vaker dan
vriend(inn)en van blijvers. Voor de binding met de school is het van belang of de peergroup
bestaat uit medeleerlingen van dezelfde school. Voortijdig schoolverlaters gaan vaker om
met vrienden van buiten de eigen school.
Er is in onderzoek minder aandacht besteed aan de invloed van de school zelf: de
organisatie, het management en de leerkrachten. Er is minder uitval op scholen waar
leerlingen (al dan niet individueel en zowel binnen als buiten het lesrooster) extra worden
begeleid. Daarnaast speelt het schoolklimaat een belangrijke rol: leerlingen vallen minder uit
op scholen waar minder sancties worden toegepast wegens wangedrag van leerlingen, waar
zich minder conflicten (al dan niet gevoed door etnische tegenstellingen) voordoen en waar
prestaties positief worden gewaardeerd. Over de grootte van de school is bekend dat hele
kleine en hele grote scholen meer voortijdig schoolverlaters hebben.
Verschillende auteurs combineren een aantal van de bovengenoemde factoren tot push- en
pull-factoren die gezamenlijk van invloed zijn op voortijdig schoolverlaten. Zij spreken over
push-factoren (afstotingsmechanismen) wanneer het gaat om factoren die binnen de
onderwijssituatie een rol spelen. Te denken valt aan factoren als een gebrek aan
capaciteiten en tegenvallende leerprestaties, de school afwijzen uit verveling en irritatie of de
school verlaten als gevolg van culturele dan wel sociale isolatie en/of discriminatie. Bij
pullfactoren (aantrekkingsmechanismen) is er sprake van factoren van buiten het onderwijs
die een aanzuigende werking hebben op leerlingen. Een grote zuigkracht kan uitgaan van de
arbeidsmarkt. Toch is het niet correct te veronderstellen dat een schoolverlater ‘gepusht‘ dan
wel ‘gepulld’ is. Het gaat veelal samen in die zin dat iemand met wie het toch al niet zo lekker
gaat op school (push) gevoeliger is voor een andere mogelijkheid, bijvoorbeeld een baantje
(pull).
2.2.2. Resultaten uit Nederlands onderzoek
In grootschalig Nederlands cohort onderzoek zijn de achtergrondkenmerken van de
schoolverlaters vergeleken met die van de niet-schoolverlaters. Er bleken grote verschillen
tussen beide groepen te kunnen worden vastgesteld, die grotendeels overeenkomen met in
de internationale literatuur gevonden oorzaken van voortijdig schoolverlaten. De
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
13
schoolverlaters blijken, zowel binnen de leerplichtdefinitie als binnen de
startkwalificatiedefinitie, gemiddeld genomen op latere leeftijd in het voortgezet onderwijs in
te stromen dan de niet-schoolverlaters. Zij hebben dus al in het basisonderwijs een
achterstand opgelopen ten opzichte van de schoolblijvers. Daarnaast blijken de
schoolverlaters relatief vaak afkomstig te zijn uit gezinnen met een laag opleidingsniveau. Zij
komen vaker dan de schoolblijvers uit gezinnen waarin de ouders alleen lager onderwijs of
de eerste trap van het voortgezet onderwijs hebben gevolgd. Ook is er sprake van een
relatieve oververtegenwoordiging van allochtone leerlingen binnen de groep schoolverlaters;
Turkse, Surinaamse en voornamelijk Marokkaanse leerlingen verlaten vaker het voortgezet
onderwijs dan Nederlandse leerlingen. Dit gaat zowel op wanneer wordt uitgegaan van de
leerplichtdefinitie als wanneer de startkwalificatie als criterium wordt gehanteerd. De
verschillen naar sekse zijn gering; jongens verlaten iets vaker dan meisjes het onderwijs
zonder door te stromen naar een startkwalificatietraject.
Uit de vergelijking van de gemiddelde leeftijd bij aanvang van het voortgezet onderwijs kon al
worden afgeleid dat de latere schoolverlaters al in het basisonderwijs een achterstand
hebben opgelopen ten opzichte van de schoolblijvers. Ditzelfde blijkt ook uit de vergelijking
van de gemiddelde taal- en rekenscores in groep 8 van de basisschool. De leerlingen die het
voortgezet onderwijs binnen vijf jaar verlaten (zowel op basis van het leerplicht- als het
startkwalificatiecriterium) scoren gemiddeld genomen lager voor rekenen en met name voor
taal dan de niet-schoolverlaters. Deze achterstand komt ook tot uitdrukking in het advies
voor het voortgezet onderwijs; schoolverlaters krijgen aanzienlijk lagere adviezen dan de
schoolblijvers. Zij krijgen tenminste twee keer zo vaak een advies voor een schooltype met
VBO dan de niet-schoolverlaters.
In het verdere verloop van het voortgezet onderwijs blijken de schoolloopbanen en prestaties
van de schoolverlaters minder gunstig te zijn dan die van de leerlingen die op zestienjarige
leeftijd of na vijf jaar voortgezet onderwijs nog altijd op een startkwalificatietraject verblijven.
De latere schoolverlaters bezoeken relatief vaak een schooltype met VBO en behalen over
het algemeen lagere toetsscores en rapportcijfers dan de niet-schoolverlaters. Desondanks
kan natuurlijk niet worden gesteld dat alle voortijdig schoolverlaters slecht presteren in het
voortgezet onderwijs. Er is ook een niet onaanzienlijke groep schoolverlaters die op gelijk of
zelfs hoger niveau scoort dan de leerlingen die het onderwijs niet voortijdig hebben verlaten.
Een factor die specifiek relevant is op het VMBO (behalve bij de theoretisch leerweg; de
oude MAVO) is een verkeerde beroepsrichting keuze. Hoewel het beroepsgerichte aspect op
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
14
dat niveau nog niet erg bepalend is, roept het vooruitzicht extra te moeten leren bij
verandering naar de gewenste beroepsrichting een drempel op die heel ontmoedigend kan
werken. Het kiezen van een beroepsrichting is op jonge leeftijd überhaupt problematisch en
wordt vaak gestuurd door voorkeuren van ouders; jongeren weten niet goed wat ze willen en
gaan de studie doen waarvan hun ouders zeggen dat die goed voor ze is. Als dat het geval
is komt de motivatie niet van binnen uit. Bekend is dan ook dat een vijfde van de instromers
op het MBO geen duidelijk beroepsbeeld heeft; dit is het ergst bij de economische en
administratieve sector. Voor 15% van de MBO leerlingen wordt de eerste opleidingskeuze
niet gehonoreerd en zij moeten dan meteen beginnen aan een opleiding waar ze niet
volledig achter staan.
2.2.3. Jongens in het VBO: een risicogroep nader bekeken
In Tabel 2 presenteerden we gegevens uit een recent onderzoek waar een groep jongens
die begon op het VBO intensief gevolgd werd. Van deze groep jongens bleek 13% niet meer
naar school te gaan. Een deel van hen had wel een diploma gehaald aan het VBO, maar
bezat daarmee nog geen startkwalificatie. We hebben onderzocht wat de redenen voor het
voortijdig schoolverlaten waren. De focus lag daarbij op zowel achtergrondkenmerken, als de
beleving tijdens school en de schoolprestaties. Bij de achtergrondkenmerken bestudeerden
we de mogelijke invloed van etniciteit, sociaal economisch milieu en kenmerken van het
gezin van herkomst zoals de gezinssamenstelling en het leesgedrag van ouders. De
schoolbeleving werd uiteen gelegd in twee factoren. Ten eerste participatie; het te laat
komen en spijbelen werd gezien als het niet participeren. Ten tweede identificatie; hier ging
het om het zich thuis voelen op school, het ervaren contact met docenten et cetera. Beide
aspecten waren in het derde en vierde schooljaar gemeten. Gemiddeld scoorden de
jongeren zodanig op deze factoren dat er een behoorlijk positief beeld ontstond. Met behulp
van statistische methoden hebben we de invloed van al de genoemde factoren op voortijdig
schoolverlaten, tegelijkertijd en rekening houdend met de onderlinge samenhang, kunnen
controleren. Uit die analyse kwam naar voren dat alleen twee van de achtergrondkenmerken
een significante invloed hadden op het wel of niet meer schoolgaand zijn. Jongens uit een
eenoudergezin en jongens wier ouders minder kranten en boeken lazen hadden meer kans
de school verlaten te hebben. Dergelijke resultaten zijn eerder gevonden. De theoretische
verklaringen ervoor zijn dat in eenoudergezinnen minder vormen van ondersteuning
beschikbaar zijn (financieel, tijd, aandacht, enzovoort) en dat leesgedrag van ouders een
indicatie is van ‘cultureel kapitaal’. Kinderen die opgroeien in een gezin dat qua culturele
leefstijl aansluit bij dat van de docenten op school, vinden beter aansluiting in het onderwijs.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
15
Enigszins teleurstellend was het wel dat de factoren die mogelijk te beïnvloeden zijn, zoals
participatie op en identificatie met school, niet bijdroegen aan het minder voortijdig afbreken
van de schoolloopbaan. Verder was opvallend dat de hoogte van de schoolcijfers geen
invloed had op het voortijdig schoolverlaten.
In een ander gedeelte van het onderzoek is een aantal diepte-interviews gehouden met
jongens die niet meer op school zaten. Daar kwam sterk uit naar voren dat jongens zich
afvroegen wat de waarde van een VBO diploma was. Bijvoorbeeld omdat zij jongens kenden
die zonder diploma werk gevonden hadden. Maar ook omdat zij zich realiseerden dat het
VBO diploma een heel laag aanzien heeft. Veel jongens vertelden dat ze moeite hadden
gehad met het kiezen van een sector en vak. Ze wilden de school soms niet afmaken omdat
ze liever verder gingen in een andere beroepsrichting. Een hoger arbeidsmarktperspectief
(ook met betrekking tot de maatschappelijke waardering van de baan) versterkt derhalve de
motivatie om de opleiding af te maken.
Omdat de geïnterviewde jongens via een steekproef uit het landelijke cohort kwamen,
hadden we van sommige jongens gegevens vanaf de basisschool tot en met vier jaar in het
middelbaar onderwijs. Zodoende konden we de schoolloopbaan van hen reconstrueren met
gegevens van zowel de school, de leraren en de leerling. De latere schoolverlaters bleken op
de basisschool gemiddeld wat slechter te presteren en werden soms door hun leraren al
aangemerkt als mogelijke risico leerling. De behaalde cijfers op het VBO vielen tegen. Het
leren op school werd niet zo leuk gevonden en tegen die achtergrond kunnen er snel andere
factoren een doorslag geven in de beslissing er mee op te houden. Bijvoorbeeld een ziekte,
of problemen thuis. Wederom leek het niet zo zeer het vervreemd zijn van school, maar
meer het ontsnappen aan de moeizame schoolloopbaan en de behoefte aan werk (praktisch
bezig zijn), die de jongens van school verdreef. Het werd duidelijk dat veel jongens baat
zouden hebben bij een persoonlijk begeleider. Iemand met wie een vertrouwensband kan
ontstaan, voor het verstrekken van informatie of advies. Een mentor op school met wie
alleen maar ruzie gemaakt wordt is in die zin funest. De steun van de ouders werd als
belangrijk ervaren maar bleek vaak niet optimaal. Adequate begeleiding zou kunnen helpen
in het ondervangen van ouderlijke steun en voorkomen dat jongeren hun schoolloopbaan
afbreken.)
2.2.4. Een typologie van voortijdig schoolverlaters
Om ondanks de complexiteit van de oorzaken van het proces van voortijdig schoolverlaten
toch een beeld te krijgen van voortijdig schoolverlaters is het zinvol om een indeling in typen
te ontwikkelen. Dit is ook noodzakelijk om verschillen in prestaties van de afzonderlijke typen
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
16
op de arbeidsmarkt te kunnen vaststellen en daar vervolgens gericht op te kunnen inspelen.
Daarnaast kunnen de typologieën behulpzaam zijn bij het vaststellen van risicogedrag/
-factoren gedurende de schoolloopbaan die later kunnen leiden tot voortijdig schoolverlaten.
Als zodanig kunnen ze bijdragen aan een effectieve benadering in de preventieve sfeer.
In een diepte-onderzoek bij voortijdig schoolverlaters is op grond van persoonlijke
'totaalverhalen' van schoolverlaters een typologie van zeer voortijdig schoolverlaters
opgesteld. De leerlingen zijn kort na hun schoolverlaten, een jaar later en nog twee jaar later
geïnterviewd, en na het eerste en na het laatste interview getypeerd. Het was zo mogelijk
behalve de redenen van voortijdig schoolverlaten ook de verdere onderwijs- en
arbeidsloopbaan in beeld te brengen en mee te wegen in een oordeel over het al dan niet
problematisch zijn van het voortijdig schoolverlaten. De typologie vanuit het perspectief van
laatste meting, dus een kleine vier jaar na het schoolverlaten, omvat de volgende soorten
schoolverlaters:
-
de succesvolle ongeschoolde ambachtswerker; is tevreden en werkt
-
de spijtoptant; is weer onderwijs gaan volgen en is tevreden
-
de geldverdiener; heeft wisselend werk, is deels tevreden, deels ontevreden
-
de vrijwillig werkloze; met name meisjes, vooralsnog tevreden
-
de onvrijwillig werkloze; moeilijk plaatsbaar op de arbeidsmarkt, ontevreden
Van deze vijf groepen zijn, afhankelijk van het perspectief (leerling, school, arbeidsmarkt), de
laatste drie groepen problematisch, de eerste twee veel minder. Binnen elke typologie zijn
het combinaties van specifieke factoren die hebben geleid tot het voortijdig school verlaten.
Bij de jongeren die omschreven konden worden als het type ‘succesvolle ongeschoolde
ambachtswerker’ bijvoorbeeld, ging het om jongeren die gemiddeld presteerden op school,
weinig problemen hadden maar het leren heel erg vervelend vonden en dus geen motivatie
konden opbrengen. Eenmaal van school lukte het hen een redelijk stabiele arbeidsloopbaan
te verwerven en daarom zijn zij niet geneigd terug naar school te gaan. Ze zijn gelukkig met
werken: eindelijk niet meer stil zitten maar wel geld verdienen. Je zou kunnen zeggen dat het
hier om de groep gaat die liever met de handen bezig is en een grote afkeer heeft voor het
stil moeten zitten om iets te theoretisch te leren. Echter voor het verkrijgen van een
startkwalificatie moet er een aantal theorievakken geleerd worden.
Een tweede voorbeeld betreft de onvrijwillig werkeloze. Het gaat vaak om jongens met een
problematisch schoolverleden, voornamelijk door gedrag dat niet geaccepteerd wordt, veel
spijbelen en soms misbruik van alcohol of drugs. Dit is een typisch voorbeeld van iemand die
van school verwijderd wordt. Zij ondervinden veel moeite bij het vinden van werk. In
tegenstelling tot de geldverdiener zou je kunnen zeggen dat deze jongeren in een situatie
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
17
geraken waarin zij plotseling schoolverlater zijn terwijl zij weinig grip hebben op wat de
alternatieven zijn. Natuurlijk kan ook vanuit dit uitgangspunt wel weer een besef ontstaan dat
een opleiding misschien nodig is om een baan te verwerven.
2.2.5. Oorzaken van uitval in het MBO
Naar uitval in het MBO is nog weinig systematisch grootschalig onderzoek verricht, zeker
naar uitval in de nieuwe onderwijsindeling. Het onderzoek was voornamelijk kwalitatief van
aard en er bestaan nog geen nationale cohorten waarin leerlingen gevolgd worden zoals er
wel zijn in het primair en voortgezet onderwijs. Toch is duidelijk dat er geen hele grote
verschillen zijn met de situatie zoals die is bij uitval in het voortgezet onderwijs. Ook bij uitval
in het MBO gaat het om een complex van factoren dat leidt tot voortijdig schoolverlaten. We
gaan hier kort in op twee onderzoeken. Uit een eerste kwalitatief onderzoek bleek dat
uitvallers op het MBO vaker van de MAVO (nu VMBO-TL) afkomstig waren. De jongeren die
het onderwijs hadden verlaten vonden het minder leuk op school en zij sloegen de contacten
met docenten niet hoog aan. Zij ondervonden ook iets minder steun van ouders. Veel
docenten reageerden onverschillig op het feit dat ze wilden stoppen of waren het er mee
eens. Als hoofdreden noemden uitvallers echter ontevredenheid met de inhoud van de
opleiding. Problemen ontstaan ook door het niet kunnen vinden van een stageplek of een
slechte begeleiding bij die stageplek. Het ‘gepulld’ worden door de arbeidsmarkt komt vooral
voor bij leerlingen op niveau 2.
Een tweede onderzoek richtte zich op de deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg. Zij
kunnen melden dat studiestakers voor een groot deel naar een andere MBO opleiding
overstappen. De motivatie daalt tijdens de opleiding (maar dit geldt ook voor HBO en WO
studenten en is dus niet specifiek zorgwekkend). Er wordt vrij veel gespijbeld. De redenen
die jongeren die veranderen van opleiding daarvoor gaven waren: het volgen van een
opleiding niet leuk vinden, het beroep waarvoor wordt geleerd niet leuk vinden, een ander
soort diploma willen halen of de opleiding te moeilijk vinden. Vijf procent van de jongeren
stopte tijdelijk met hun studie.
Speciale aandacht moet er zijn voor leerlingen die ongediplomeerd in het MBO
terechtkwamen, op niveau 1 dus. Deze groep is een risicogroep omdat zij vaker uitvallen en
dan ineens zeer voortijdig schoolverlaters zijn.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
18
2.3. Gevolgen van voortijdig schoolverlaten
Soms worden erg dramatische gevolgen geschetst van het voortijdig schoolverlaten.
Bijvoorbeeld crimineel gedrag of psychische problemen worden vaak genoemd. Belangrijker
-en vaak wetenschappelijk vastgesteld- is, dat het hebben van een laag onderwijsniveau een
onzekere beroepsloopbaan in de laagste segmenten van de arbeidsmarkt betekent. De
voortijdig schoolverlaters die de school verlaten om te gaan werken, zijn vaak bij de eerste
economische tegenslag hun baan kwijt. Op dat moment zal het erg moeilijk zijn weer aan de
slag te komen.
Er zijn meer redenen waarom het belangrijk is er naar te streven zo veel mogelijk scholing te
verkrijgen. De betrokkenheid bij en kennis van de samenleving wordt er door vergroot. Het
Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) merkte onlangs op dat zowel de structurele integratie
(de sociaal economische positie) als de sociaal culturele integratie (contact met
Nederlanders, aansluiten bij westerse moderne waarden) van allochtonen erg gebaat is bij
het stijgen van hun opleidingsniveau. Het gevolg van het voortijdig schoolverlaten van
allochtonen is daarmee nog ingrijpender, voor hen persoonlijk en voor de samenleving in het
geheel.
Waar jongeren zonder startkwalificatie terecht komen is tot nu toe weinig onderzocht. Dat
komt natuurlijk deels doordat de startkwalificatie op zich een redelijk nieuw begrip is. Het
MBO zoals dat nu bestaat is zelfs nog nieuwer. Een instituut op het gebied van aansluiting
onderwijs arbeidsmarkt (ROA) heeft onderzoek gedaan naar de aansluiting met de
arbeidsmarkt. Men constateert dat jongeren die slechts met een VBO of MAVO diploma de
arbeidsmarkt opstroomden (zonder startkwalificatie) er helemaal niet slecht voorstonden,
zelfs niet in de niet al te beste arbeidsmarkt situatie van midden jaren 90. De meerderheid
van hen blijft werken, ongeveer een vijfde gaat een opleiding volgen en uiteindelijk haalt 11%
alsnog een startkwalificatie. Voorts kwam uit het onderzoek naar voren dat jongeren met
BOL en BBL diploma’s het in 1999 behoorlijk goed deden op de arbeidsmarkt.
We kunnen, mede op grond van eigen onderzoek naar typen schoolverlaters, concluderen
dat voortijdig schoolverlaters niet gedoemd zijn tot werkeloosheid en soms een geschikte
plek op de arbeidsmarkt vinden. Over de duurzaamheid van deze werkgelegenheid moeten
we echter niet te positief zijn.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
19
3.
Beleid ten aanzien van voortijdig schoolverlaten
3.1. Decentralisatie van het onderwijsachterstandenbeleid (GOA)
Bij het uitvoeren van beleid zijn altijd verschillende overheden (de landelijke overheid,
regio’s/ provincies en gemeenten) betrokken. Lange tijd werd de inhoud van het beleid
echter op nationaal niveau bepaald. Problematisch van een centraal overheidsbeleid is dat
het voorbij gaat aan grote regionale verschillen. Omdat maatwerk geboden is besloot de
rijksoverheid eind jaren 90 tot decentralisatie. Het idee achter decentralisatie is dat betrokken
partijen beter samen kunnen werken op het niveau waar de problematiek speelt in plaats van
vanuit landelijke besturing.
Met de invoering van de wet onderwijsachterstanden GOA (Gemeentelijk
OnderwijsAchterstandenbeleid) in 1996, worden gemeenten verantwoordelijk voor het
bestrijden van onderwijsachterstanden. Het doel van het achterstandenbeleid is om zoveel
mogelijk kinderen gelijke kansen in het onderwijs te bieden door het verbeteren van de
leerprestaties en schoolloopbanen van kinderen en jongeren in achterstandssituaties.
Gemeenten krijgen de vrijheid zelf accenten te leggen binnen dat beleid. Geheel vrijblijvend
is dit niet, de rijksoverheid verplicht het instellen van een op overeenstemming gericht
overleg (OOGO) met de relevante betrokkenen. Daarbij bepaalt de rijksoverheid middels het
Landelijk Beleids Kader (LBK) een aantal aandachtspunten (waaronder voorkomen van
voortijdig schoolverlaten) waarop gemeenten zich moeten richten. Bovendien schreef het
Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen in 1999 de notitie “Plan van aanpak
voortijdig schoolverlaten”, waarin de gemeenten nog eens wordt uitgelegd wat de richting
van het beleid moet zijn.
Het bestrijden van voortijdig schoolverlaten is als gezegd een van de speerpunten waar de
gemeenten in het kader van onderwijsachterstandenbeleid aandacht aan moeten besteden.
Momenteel bevinden we ons in de planperiode 2002-2006 van het LBK. Gedurende de jaren
van een planperiode worden soms wijzigingen aangebracht, helaas vaak ingegeven door
bezuinigingen. Het Landelijk Beleids Kader stelt concrete doelen zoals dat er 30% minder
voortijdig schoolverlaters zijn in 2006 en 50% minder in 2010. Het nationale beleidsdoel sluit
aan bij de doelstellingen op Europees niveau; in de Lissabon overeenkomst is opgenomen
dat er in 2010 een vermindering van 50% van het aantal mensen zonder startkwalificatie tot
en met 24 jaar gerealiseerd zal zijn. (Dat de leeftijd hier 24 jaar is komt door de manier
waarop dit in Europees verband gemeten en vergeleken wordt.) Er zijn ook Europese
samenwerkingsverbanden, zoals bijvoorbeeld tussen scholen, die zich gezamenlijk inzetten
om voortijdig schoolverlaten te bestrijden. Er is in Nederland een Europees platform voor het
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
20
Nederlandse Onderwijs dat zich richt op het bevorderen van de internationalisering van het
Nederlandse onderwijs en daarmee een bijdrage wil leveren aan de kwaliteit van het
onderwijs. Hieruit vloeien veel subsidie mogelijkheden voort en het lijkt erop dat redelijk veel
Nederlandse onderwijsinstellingen en gemeenten daar een deel van (proberen te)
ontvangen.
Eind januari 2005 werd de Europas gelanceerd onder leiding van het Luxemburgs
Voorzitterschap van de EU. Dit komt voort uit het Europese streven beroepsonderwijs te
ondersteunen en de daarin opgedane competenties transparant te maken. De Europas wordt
een soort paspoort met een cv waarin talenkennis en competenties weergegeven gaan
worden, om het werken in een ander Europees land te vergemakkelijken.
Was de trend in het Nederlandse overheidsbeleid van de laatste jaren al decentralisatie naar
gemeenten, inmiddels wordt verder gedecentraliseerd naar scholen. Momenteel wordt het
onderwijsachterstandenbeleid verder gedereguleerd. Scholen krijgen meer ruimte de
middelen naar eigen inzicht te besteden omdat zij het best in staat zijn te bepalen waar en
hoe middelen ingezet kunnen worden. Anders dan voorheen hoeven scholen niet meer
samen met de gemeenten tot een gemeenschappelijke plan te komen. Zij worden wel geacht
verantwoording af te leggen over de besteding van de middelen en zullen regelmatig worden
gecontroleerd. Het doel van de overheid is om effectief partnerschap tussen gemeenten en
scholen voor voortgezet onderwijs tot stand te brengen. Medio augustus 2006 gaat het
budget rechtstreeks naar schoolbesturen. Vanaf 2005 wordt er overigens 100 miljoen euro
bezuinigd op het onderwijsachterstanden beleid. Deze bezuinigingen stuiten op weerstand
bij schoolbestuur- en schoolleiderorganisaties en daarom willen zij zich niet committeren aan
een tekst over het nieuwe onderwijsachterstandenbeleid. Een ontwikkeling die effectief
partnerschap in de weg zou kunnen staan. Consequenties van de bezuinigingen zijn
waarschijnlijk ook dat in een aantal gemeenten de gemaakte plannen binnen de planperiode
2000-2006 niet helemaal uitgevoerd kunnen worden.
Momenteel krijgen scholen voor basis- en voortgezet onderwijs extra financiering indien zij
veel achterstandsleerlingen hebben. In de toekomst zal de huidige regeling voor het
voortgezet onderwijs, de zogenoemde CUMI-VO regeling (aanvullende personele
bekostiging culturele minderheidsgroepen en anderstalige leerlingen) worden omgezet in
arrangementen op maat, genoemd Leerplus arrangementen. Een van de doelstellingen van
het Leerplus arrangement is het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Bij deze nieuwe
regeling bepaalt niet langer het aantal allochtone nieuwkomers het achterstandsniveau van
de school. Indicatoren die gaan bepalen hoeveel geld scholen krijgen waren in de
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
21
beleidsbrief van het Ministerie van Onderwijs in juli 2004 nog niet bekend. Op de
veranderingen in de regeling voor het basisonderwijs gaan we hier niet verder in.
3.2. RMC
Om goed in beeld te krijgen hoeveel jongeren er nu wel of geen startkwalificatie halen is in
1993 een beleid omtrent Regionale Meld en Coördinatiefuncties (RMC’s) van start gegaan.
Nederland werd opgedeeld in 39 RMC regio’s. Deze RMC’s moesten grip krijgen op het
voortijdig schoolverlaten in hun regio. Aan het begin was die opdracht nog redelijk vrijblijvend
en daarom is er in 2001 wettelijk vastgelegd dat de RMC’s jongeren tot 23 jaar registreren
indien zij van school wegblijven zonder startkwalificatie. De wet stelt ook dat RMC’s
inspanning moeten leveren om de voortijdig schoolverlaters terug te laten keren naar school.
Een RMC omvat vaak een aantal gemeenten waarvan er één wordt aangewezen als
contactgemeente. Deze gemeente coördineert en houdt contact met betrokken partijen op de
domeinen onderwijs, jeugdzorg, justitie en arbeid. Deze contactgemeente is ook
verantwoordelijk voor het maken van afspraken met scholen, instellingen en organisaties. De
meeste RMC’s hebben streefdoelen geformuleerd, hoewel niet vaak verwoord in harde
cijfers. Meestal streeft men naar een jaarlijkse afname van het aantal voortijdig
schoolverlaters en een jaarlijkse toename in de herplaatsingen met een kleine 10 procent.
RMC’s registreren overigens niets over de oorzaken van het voortijdig schoolverlaten. RMC’s
moeten zowel preventief als curatief beleid voeren. In de praktijk ligt de nadruk echter op het
curatieve aspect en wordt er getracht in te grijpen als duidelijk is dat er al problemen zijn.
Jaarlijks worden er effectrapportages geschreven. Verschillende RMC ’s maken in
toenemende mate gebruik van software die speciaal ontwikkeld wordt om schoolverlaters
goed in beeld te kunnen brengen en te kunnen monitoren. Jongeren van wie bekend is dat
ze onder de doelgroep vallen worden actief benaderd. Uiteraard is de medewerking van
jongeren een vereiste, behalve indien ze nog leerplichtig zijn. Het streven is jongeren in een
onderwijstraject te plaatsen, of een leer-werk traject. Als dat niet mogelijk is wordt
geprobeerd jongeren aan het werk te helpen, eventueel via een werktraject bij het Centrum
voor Werk en Inkomen (CWI).
De regering probeert de vinger aan de pols te houden en gaf daarom onderzoeksbureaus
opdracht de RMC effectrapportages te analyseren. De conclusie was dat er inderdaad een
daling van een paar procent van het aantal voortijdig schoolverlaters op gang is gekomen.
Daarbij moet opgemerkt worden dat een betere registratie per definitie tot een daling van het
aantal voortijdig schoolverlaters zal leiden: hier treedt hetzelfde mechanisme in werking als
eerder vermeld, namelijk zorgvuldig en op individueel niveau tellen en nagaan doet de
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
22
aantallen slinken. Afgezet tegen alle leerlingen van 12-23 jaar zijn er 5% voortijdig
schoolverlaters. Van de geregistreerde schoolverlaters zou 42% allochtoon zijn en de
meesten komen uit het VMBO en de beroepsopleidende leerweg in het MBO. De meeste
jongeren die geregistreerd worden zijn 17 jaar of ouder (ook die uit het VMBO). Het aantal
herplaatsingen is het grootst onder de groep jonger dan 16 jaar (die leerplichtig zijn). Het
aantal zeer voortijdig schoolverlaters dat wordt teruggeplaatst is 31%. De meesten gaan
terug naar het onderwijs. De meeste herplaatste jongeren zijn van Nederlandse herkomst
(72%). Ook een tweede onderzoek rapporteert dat er minder allochtonen zitten bij de
jongeren die teruggeplaatst worden via het RMC. Mogelijk heeft dit te maken met de neiging
van werkgevers minder allochtonen toe te laten of een werkervaringsplaats aan te bieden
(verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat werkgevers liever autochtonen
aannemen). Of dat de geboden begeleiding beter aansluit bij autochtone dan bij allochtone
jongeren.
Het bestaan van RMC’s heeft in ieder geval tot gevolg gehad dat veel scholen voor
voortgezet onderwijs en MBO’s inmiddels met zorgteams of zorgadviesteams werken. Deze
teams proberen preventief te werk te gaan en zorgen verder voor een goede aanmelding bij
en communicatie met RMC’s. Deze ontwikkeling is typerend voor de ontwikkeling van meer
curatief beleid (ingrijpen wanneer de problemen zich aandringen), naar preventief beleid met
als doel problemen te voorkomen.
3.3.
Overig beleid op het gebied van voortijdig schoolverlaten
Voortvloeiend uit het grote stedenbeleid (GSB) dat sinds 1995 bestaat (voor destijds 25 grote
steden), is er momenteel een nieuwe periode (van 2005-2009) in het grote steden beleid,
waarbinnen 30 grote en middelgrote steden participeren (G-30). De criteria voor selectie van
deze steden was niet alleen de omvang (100.000 of meer inwoners), maar ook de
aanwezigheid van meervoudige problemen in bepaalde wijken van deze steden. Deze
gemeenten moeten binnen het kader van het G-30 beleid Meerjaren Ontwikkelings Plannen
ontwikkelen. Onder het motto ‘geen leerling zonder diploma van school’ worden afspraken
gemaakt om de ontwikkelingskansen van jeugdigen van 0 tot 23 jaar te vergroten. Het gaat
daarbij om het voorkomen (preventie) en verminderen van onderwijsachterstanden, het
vergroten van het aantal jongeren dat een startkwalificatie behaalt en het vergroten van het
aantal deelnemers aan een educatief traject. Steden kunnen zelf doelstellingen toevoegen
en zij zijn vrij in ambitieniveau voor de doelstellingen. Het ambitieniveau moet echter wel in
meetbare doelstellingen geformuleerd worden.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
23
Op het nationale niveau heeft het onderwijsachterstandenbeleid raakvlakken met het
jeugdbeleid en het integratiebeleid. Vooral in het kader van het jeugdbeleid is samenwerking
en afstemming tussen departementen en instellingen vereist. Om dit te vergemakkelijken is
in 2003 de operatie JONG gestart. Betrokken bij JONG zijn de ministeries van
Volksgezondheid Welzijn en Sport, Onderwijs Cultuur en Wetenschap, Justitie, Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een aspect van JONG
is het thema ‘effectiviteit van onderwijsbeleid’ en dat heeft uiteraard raakvlakken met
voortijdig schoolverlaten. Een van de officiële doelstellingen waar JONG zich op richt is
direct afkomstig uit het LBK van het GOA beleid; het verminderen van het aantal voortijdig
schoolverlaters met 30% in 2006. In een eerste inventarisatie van een ‘jeugdagenda’ wordt
gesteld dat interne en externe zorgstructuren rond het onderwijs beter gekoppeld moet
worden, bijvoorbeeld via ketenregie. Er wordt verder opgemerkt dat er een spanning bestaat
tussen doelstellingen als ‘werk boven uitkering’ en ‘prioriteit aan het behalen van een
startkwalificatie’.
In het integratiebeleid is het verminderen van voortijdig schoolverlaten onderdeel van een
van de vastgestelde thema’s. Het is echter op dit moment nog niet duidelijk of daar vanuit het
Ministerie van Justitie dan nog concreet beleid uit voortvloeit.
Tot slot is er ook vanuit het arbeidsmarktbeleid aandacht voor voortijdig schoolverlaten. In
1998 werd de Wet Inschakeling Werkzoekende van kracht (WIW). Deze is opgeheven per 1
januari 2004). Nu is de Wet Werk en Bijstand van kracht. Concreet zijn er minder
gesubsidieerde arbeidsplaatsen beschikbaar. Gemeenten zijn nu zelf verantwoordelijk voor
integratie van werkzoekenden. Uitgangspunt is dat een jongere direct na inschrijving
geholpen wordt met terugkeren naar scholing of (gesubsidieerd) werk. Alle werkzoekenden
worden door het CWI in fasen ingedeeld, die aangeven hoe groot de afstand tot de
arbeidsmarkt is. Er zijn vier fasen en voortijdig schoolverlaters komen vaak in fase 4 en zijn
daarmee gerechtigd tot intensieve begeleiding.
Eind 2003 werd de Taskforce Jeugdwerkeloosheid opgericht dat in 2007 jeugdwerkeloosheid
hoopt te hebben beperkt tot hooguit het dubbele van het gemiddelde
werkloosheidspercentage en dat voorts elke werkloze jongere binnen een half jaar (weer)
aan de slag en/of op school hoopt te krijgen. Een van de actiepunten is het voorlichten van
jongeren om te waarschuwen tegen voortijdig schoolverlaten. Begin januari 2005 is het
‘stage info punt’ van start gegaan, een initiatief van het Taskforce om jongeren te helpen
stageplaatsen te vinden.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
24
3.4. Budget
Dat er veel verschillende kanten zijn van waaruit overheden zich mengen in het voorkomen
van voortijdig schoolverlaten wordt nog eens duidelijk als op een rij gezet wordt welke
financiële bronnen er aan te pas komen. Er is ten eerste een rijksbijdrage voor het uitvoeren
van de RMC-functie. Voor het uitzetten van individuele trajectbegeleiding zal in 2005 en
2006 geld beschikbaar komen. Dit geld zal worden toegekend door het Ministerie van
Onderwijs Cultuur en Wetenschap op grond van door RMC’s ingediende verbeterplannen.
Scholen zullen geld krijgen voor de Leerplus arrangementen. Een groot deel van de
financiële middelen komt uit GOA en andere gemeentelijke bronnen, zo gebruiken veel
gemeenten geld dat beschikbaar is voor het handhaven van de leerplicht. Vanuit het GSB is
er voor 30 steden voor vijf jaar 3.7 miljard beschikbaar. Bovendien is er voor de periode
2000-2006 geld beschikbaar van het Europese Structuur Fondsenproject ‘Bestrijding
voortijdig schoolverlaten’.
3.5. Ervaren problemen bij de uitvoering van beleid
De registratie bij RMC’s is sterk verbeterd maar nog zeker niet volledig. De gegevens
zouden eigenlijk standaard bij het GBA (Gemeentelijk Basis Archief) gecheckt moeten
worden. In dit licht is het interessant op te merken dat registratie waarschijnlijk verder zal
verbeteren door de invoering van het onderwijsnummer. Met het onderwijsnummer kunnen
leerlingen gevolgd worden tijdens hun schoolcarrière. De Wet Onderwijsnummer is op 8
februari 2002 ingevoerd in het voortgezet onderwijs en per januari 2003 in het
beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Later wordt het onderwijsnummer
stapsgewijs ingevoerd in de overige onderwijssectoren.
Er is geconstateerd dat er verhoudingsgewijs weinig allochtone jongeren worden herplaatst
door RMC’s. Mogelijk hangt dit probleem samen met een algemeen probleem, namelijk het
tekort aan werkplekken en stage plekken. Natuurlijk verschilt dit per sector en per regio.
Het constructief moeten samenwerken van een veelheid aan betrokken partijen levert ook
problemen op. Een ander probleem zijn de lange wachtlijsten bij bureaus Jeugdzorg.
Verschillende evaluaties wijzen verder op een verharding van de problematiek. Daarmee
wordt bedoeld dat de problematiek waarmee jongeren worstelen complexer is geworden.
Als reactie op het overheidsbeleid rondom de startkwalificatie is er veel discussie ontstaan.
De roep om herziening van de startkwalificatie begint momenteel steeds luider te klinken. Er
zijn een aantal goede redenen voor. Sommige jongeren bezitten eenvoudigweg niet
voldoende cognitieve vermogens om het niveau te bereiken. Jongeren kunnen bovendien
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
25
niet gedwongen worden om naar school te gaan, behalve als de leerplicht verhoogd zou
worden. Dat laatste wordt in een actueel advies van de Onderwijsraad ten zeerste
afgeraden. Tenslotte stelt de Onderwijsraad dat het weinig constructief is VMBO
gediplomeerden zonder startkwalificatie voortijdig schoolverlaters te noemen. Dit
stigmatiseert niet alleen de VMBO gediplomeerde schoolverlaters maar stelt impliciet dat het
VMBO een ondermaatse opleiding is.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
26
4.
Implementatie van beleid en (good) practices
Geslaagde initiatieven worden vaak good practices genoemd. Waarop de stempel ‘good’
gebaseerd wordt is meestal niet duidelijk. Een minderheid van de praktijken is door een
externe instantie geëvalueerd. Soms is de term good practice gebaseerd op een interne
evaluatie en is daarmee minder objectief. Een goede evaluatie zou in ieder geval moeten
oordelen over de effectiviteit van een initiatief en over de efficiëntie; of het doel bereikt is met
efficiënt gebruik van middelen. Er is in het algemeen heel weinig bekend over onsuccesvolle
initiatieven, waarschijnlijk omdat deze niet doorgezet worden. In deze paragraaf zullen een
aantal voorbeelden van good practices op een rij gezet worden. Practices uit de regio
Stedendriehoek komen aan bod in het tweede gedeelte van het rapport. Per voorbeeld wordt
aangegeven of en hoe er evaluatie heeft plaatsgevonden. Vervolgens bespreken we een
aantal lopende initiatieven waarvan nog niet op basis van evaluatie kan worden vastgesteld
of het good practices zijn, maar die wel interessant zijn. Tot slot zullen we zien wat er
geconcludeerd kan worden uit deze voorbeelden en wat daarmee voorwaarden voor
succesvolle practices zijn. Aan het leren van good practices wordt zoveel belang gehecht dat
ook de overheid het uitwisselen van good practices tot haar beleid heeft gemaakt.
4.1. Good practices ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten
Voorbeelden van good practices op het gebied van preventie:

Preventief leerlingvolgsysteem in Stadskanaal. Elke leerling van een VMBO school
die de klas uitgezet wordt of spijbelt krijgt een gele kaart en wordt doorverwezen naar
een opvanggroep. Het aantal gele kaarten wordt geregistreerd en de ouders moeten
tekenen op elke kaart. Bij een te veel aan gele kaarten wordt een leerling verwezen
naar het zorgteam. Uit een interne evaluatie blijkt dat het systeem goed werkt, bijna
al het verzuim is in beeld en de schooluitval is miniem.

In Groningen schenken vier scholen voor voortgezet onderwijs extra aandacht aan
preventie van voortijdig schoolverlaten. In de derde klas van het VMBO krijgen de
leerlingen loopbaanoriëntatie en -begeleiding met testen, onderzoeken en
praktijksimulaties. Per twaalf leerlingen is er een mentor. Bovendien zijn de klassen
waarin aan de begeleiding gewerkt wordt klein. Bij dit project wordt een goede
schoolkeuze vergemakkelijkt en daarmee uitval bestreden. Van dit project is geen
evaluatie bekend.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
27

Het preventieplan richt zich op de overgang van voortgezet onderwijs naar
beroepsonderwijs. Leerlingen van het VMBO ondergaan een
keuzescreeningsonderzoek (ontwikkeld door Adviseurs voor Opleiding en Beroep in
Rijnmond) waarbij een grote rol is weggelegd voor de decaan. Degene die blijken niet
duidelijk te kiezen krijgen extra begeleiding. Risicoleerlingen worden zelfs na de
zomer, na het eindexamen dus, nog benaderd en begeleid. Hiermee wordt de
moeilijke overgang tussen de twee onderwijsvormen begeleid en de kans op
verkeerde beroepskeuzen verkleint. Van dit project is geen evaluatie bekend.
Voorbeelden van good practices op het gebied van curatie:

De splitsing in Emmen richt zich op voortijdig schoolverlaters. Na aanmelding volgen
zij 8 weken een programma waarin wordt bestudeerd wat de oorzaken zijn van de
situatie waarin de jongeren verkeren. Daarna wordt een individueel traject in gezet.
Met begeleiding door een multidisciplinair team worden jongeren terug op de rails
geholpen. Uit interne evaluatie blijkt dat 50% van de deelnemers naar school terug
gaat en 26% gaat werken.

Het project Basta in Rotterdam richt zich op chronische spijbelaars. Middels de inzet
van de rechter wordt getracht jongeren te motiveren voor school. Via de leerplichtwet
wordt een alternatieve straf aangeboden; het basta project. Dat project duurt dertien
weken en is opgedeeld in twee delen. Het eerste deel bestaat uit een taakstraf en
daarna volgt een vrijwillige periode waarin geprobeerd wordt terug te keren naar
school. Het project is door een externe organisatie geëvalueerd en succesvol
bevonden. Na dit Rotterdamse succes werd het project landelijk doorgevoerd.

Het Coördinatie Team Voortijdig Schoolverlaten opeert in de regio Zuid Holland Oost.
Scholen melden voortijdig schoolverlaters aan bij dit team. Het team zet een
individueel traject op waarin problemen opgelost worden en een startkwalificatie
behaald kan gaan worden. Dit gebeurt in samenwerking met en toestemming van de
ouders. Uit interne jaarverslagen blijken leerlingen goed geholpen te kunnen worden.
4.2. Huidige initiatieven

Veel grote steden zetten momenteel monitoren op om hun leerlingen goed te kunnen
volgen, mede gebruik makend van het onderwijsnummer. De gemeente Rotterdam is
erg actief, in de zomer van 2002 is een convenant opgesteld met de titel 'Integrale
Aanpak Startkwalificaties Rotterdam, Beroepsonderwijs ontketend'. Volgens de
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
28
gemeente is het de bedoeling dat “scholen, hulpverleners, deelgemeenten en andere
relevante organisaties de kans krijgen om beter en effectiever samen te werken met
als einddoel: het begeleiden van jongeren bij het halen van een diploma
(startkwalificatie) of naar een plek op de arbeidsmarkt.” De convenantpartners zijn het
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het College van Burgermeester en
Wethouders van Rotterdam en natuurlijk het beroepsonderwijs (VMBO en MBO) in
Rotterdam. Gevolg van dit beleid is dat Rotterdam een nauwkeurige monitor heeft
opgezet waarmee ze al hun 5-23 jarigen in beeld hebben gekregen.

In Utrecht is een project gestart in het kader van het lokale
onderwijsachterstandenbeleid voor 2002-2006, genoemd “Ieder kind vooruit”. De
monitor is opgezet om te kunnen nagaan of de gezamenlijke inspanningen van
scholen, schoolbesturen, welzijnsinstellingen en ondersteunende instellingen succes
hebben gehad. De monitor werkt op leerling-niveau.

In verschillende plaatsen waaronder Amsterdam in project GOAL! wordt gewerkt met
coaches. Het gaat bij GOAL! om vrijwilligers uit de samenleving, dus geen docenten,
die na een tweedaagse cursus een VMBO leerling toegewezen krijgen. Leerlingen
worden aangemeld door de school als de school vermoedt dat zij baat hebben bij
extra aandacht door iemand die (voor de veelal allochtone leerlingen) bekend is met
en geworteld in de Nederlandse samenleving. In september 2004 telde het project 61
koppels.
Een andere ontwikkeling die mogelijk tot ‘trend’ bestempeld zou kunnen worden is het
gebruik van ‘elders verworven competenties’. Het begrip wordt aangedragen om een manier
te vinden het probleem van het ontbreken van een officieel diploma te omzeilen. Stel iemand
heeft geen startkwalificatie maar is gaan werken in de bouw. Tijdens het werk heeft hij of zij
op informele wijze geleerd. Deze competenties kunnen dan beoordeeld worden door een
deskundige om ze als het ware te verifiëren en uiteindelijk te certificeren. Op die manier
kunnen we iemand alsnog als gekwalificeerd beschouwen. Het klinkt eenvoudiger dan het is.
Om op deze manier te kunnen werken moeten allerlei standaarden gemaakt worden. Deze
wijken uiteraard af van de standaarden die tot een diploma leiden maar moeten daarmee wel
vergelijkbaar zijn. Bovendien moet het instrument om competenties vast te leggen bestaan
uit een kort gesprek of invullijstje. In samenwerking met het RMC Rivierenland is onderzocht
of competenties te vergelijken zijn met eindtermen van niveau 2 opleidingen van het MBO.
Dit bleek vrijwel niet mogelijk; de opleiders (deskundigen) vonden competenties en
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
29
eindtermen van de opleiding niet te vergelijken. Belangrijker was dat voortijdig
schoolverlaters zelf zich ook nauwelijks herkenden in de omschreven competenties.
Totnogtoe is er echter veel vertrouwen in het gebruik van elders verworven competenties.
Het gebruik van de term competenties is sowieso in opmars. Veel beroepsopleidingen
proberen vaardigheden die ze leerlingen bijbrengen onder te brengen in competenties, die
dan vastgelegd worden in bijvoorbeeld een portfolio. De Onderwijsraad pleit voor het
instellen van een nationaal erkend certificeringsysteem en hecht veel belang aan elders
verworven competenties voor het alsnog verschaffen van startkwalificaties.
4.3. Conclusies
We zien grofweg twee soorten practices; het gaat ofwel om persoonlijke trajectbegeleiding
(zoals de Splitsing, Leren en Werken, Basta, et cetera) of om administratief casemanagement (zoals de monitoren in Rotterdam en Utrecht) waardoor risico gevallen aan de
oppervlakte kunnen komen. Wat betreft preventieve projecten, deze hebben natuurlijk als
handicap dat er soms mensen bereikt worden die dat eigenlijk niet nodig hebben. Dat hoeft
echter niet bezwaarlijk te zijn. Projecten als het preventieplan hebben een groot bereik; zij
richten zich in eerste instantie op de hele groep maar er komt snel naar voren wie extra hulp
nodig heeft. Bovendien heeft de groep in zijn geheel baat bij het aangeboden programma en
gaat er daarmee dus niets verloren.
In een evaluatie van beleidsinitiatieven kwam het belang van goede communicatie tussen
alle partijen naar voren. Omdat er soms verloop is binnen organisaties is het goed om
overlegstructuren regelmatig te controleren. Een integrale aanpak is noodzakelijk om de
problematiek grondig aan te kunnen pakken. Goed communiceren en organiseren lijken
open deuren maar blijken cruciaal voor het slagen van initiatieven.
Geld wordt vaak genoemd als reden waarom een implementatie van beleid problematisch is
of nog beter kan. Het is natuurlijk zinvoller te kijken wat er wel mogelijk is dan om te wachten
op meer geld.
Veel initiatieven zijn lokaal/regionaal en dat lijkt noodzakelijk omdat het onderwijsveld, de
arbeidsmarktsituatie en daarmee de behoefte aan bepaald type opgeleiden per regio
verschilt. Zeker bij de projecten waarbij jongeren geholpen worden met stageplekken zou het
zinvol zijn dat er contacten zijn met werkgevers ter plekke. Alle betrokkenen in een regio zo
vroeg mogelijk betrekken bij een practice zal de kans van slagen zeker vergroten.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
30
Bronnen deel 1
Beekhoven, S. (2004). De rol van participatie en identificatie bij het voortijdig schoolverlaten
van jongens. Pedagogische Studiën, 81(2), 104-116.
Beekhoven, S. & Dekkers, H. (2005). Early school leaving in the lower vocational track.
Triangulation of qualitative and quantitative data. Adolescence, 40(157), 197-214.
Broek, A. van den & Kerstens, J. (2004). Bve-deelnemersmonitor 2003-2004. Verslag eerste
meting Beroeps opleidende Leerweg (bol) voltijd. Nijmegen: ITS.
CBS. (2002). Allochtonen in Nederland. Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek.
CINOP. (2004). De doorstroom van VMBO naar MBO. Een onderzoek naar de
doorstroomregeling in cohort 1. Den Bosch: CINOP.
Dekkers, H. (Red.). Voortijdig schoolverlaten. Onderwijskundig lexicon, ed. III. Alphen a/d
Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink.
Dekkers, H., Claassen, A. & Portengen, R. (2001). Dropouts per definitie kansloos? Een
onderzoek naar het perspectief van zeer voortijdig schoolverlaters. Pedagogische studiën,
78 (3), 184-196.
Dekkers, H., Uerz, D. & Den Boer, P. (2000). Early school leaving from an international
perspective. Nijmegen: ITS.
Eimers, T. & Verhoef, M. (2000). Een sprong vooruit. Nijmegen: ITS.
Eimers, W. & Verhoef, M. (2000). Pioneer in cijfers. Nijmegen: ITS.
Gesthuizen, M. (2004). The life-course of the low-educated in the Netherlands : social and
economic risks. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen.
Hoeven, M. van der (2003). Hoofdlijnenbrief toekomstig onderwijsachterstandenbeleid. Den
Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
31
Hoeven, M. van der (2004). Uitwerkingsbrief toekomstig onderwijsachterstandenbeleid. Den
Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Janssen, M. (2005). (Er)ken je competenties. Het erkennen van elders verworven
competenties van voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar. Scriptie Radboud Universiteit
Nijmegen.
KPMG. (2000). Internationale beleidsinspiratie voortijdig schoolverlaten. Opgesteld op
verzoek van Minsiterie van Economische Zaken. Hoofddorp: KPMG.
Onderwijsraad.(2004) Tot hier en nu verder. Advies. Den Haag: Onderwijsraad.
Rijken, S. & Wal, G. van der (2002). Voortijdig schoolverlaten in het middelbaar
beroepsonderwijs, deel 1 en deel 2. Utrecht: Inspectie van het onderwijs.
ROA. (2004). Het rendement van de opleidingskeuze van schoolverlaters van het VBO en de
MAVO. Maastricht: ROA.
Rutte, M. (2004). Voortgangsrapportage voortijdig schoolverlaten 2003. Den Haag: Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Schouten, E. (1998). Voorkomen is beter. Bestrijding van schoolverzuim en -uitval in het
gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. Amersfoort: Informatiepunt gemeentelijk
onderwijsachterstandenbeleid.
SCP. (2004). In het zicht van de toekomst. Socaal en Cultureel Rapport 2004. Den Haag:
Socaal en Cultureel Planbureau.
Tesser, P. T. M. & Iedema, J. (2001). Rapportage Minderheden. Deel 1: Vorderingen op
school. Den Haag: Socaal en Cultureel Planbureau.
Tilborg, L. van & Van Es, W. (2003). Decentraal beleid en aanpak in de praktijk: de RMCfunctie en haar good practices. In H. Dekkers (Red.), Voortijdig Schoolverlaten (III ed., pp.
45-62): Kluwer.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
32
Tilborg, L. van, Van Es, W., Glaude, M. & Verbeek, F. (2003). Werk in uitvoering: de
evaluatie van de RMC-wet in 2003. Amsterdam: Sardes/SCO-Kohnstamm Insitutuut.
Tilborg, L. van & Van Es, W., (2004). De uitkomsten van de RMC analyse 2003. Amsterdam:
Sardes/SCO-Kohnstamm Insittuut
Transfer. (2004). Voetsporen 2004. Den Haag: Transfer.
Velden, R. van der, De Vries, R., Wolbers, M. H. J. & Van Eijs, P. (2003). De waarde van
een startkwalificatie. In H. Dekkers (Red.), Voortijdig Schoolverlaten (III ed., pp. 63-75):
Kluwer.
Visser, M. de (2001). Bestrijding van voortijdig schoolverlaten bij nieuwe bestuurlijke
verhoudingen. Een documentstudie naar gemeentelijk beleid. Nijmegen: KUN.
Visser, M. de & Dekkers, H. (2001). Good practices voor toegankelijk onderwijs. Nijmegen:
KUN, in opdracht van KPC groep.
Voncken, E., Kuip, I. v. d., Moerkamp, T. & Felix, C. (2000). Je bent jong en je weet niet wat
je wilt. Een inventarisatie van push- en pull-factoren die leiden tot voortijdig schoolverlaten in
de bve-sector. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut.
Voncken, E. (2003). Een nieuwe horizon? Voortijdig schoolverlaten en de ROC's. In H.
Dekkers (Red.), Voortijdig Schoolverlaten (III ed., pp. 26-44): Kluwer.
Vrieze, G. & Kral, M. (2000). Naar een regiefunctie van gemeenten. Inhoudsanalyse van
plannen voortijdig schoolverlaten (G-25). Nijmegen: ITS.
Wit, W. de & Dekkers, H. (1997). Dropout of startkwalificatie? Voortijdig schoolverlaten
binnen vijf jaar voortgezet onderwijs. Tijdschrift voor Onderwijsresearch, 22 (4), 211-227
Diverse internetsites, o.a. www.voortijdig schoolverlaten.nl; www.jeugdwerkloosheid.nl.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
33
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
34
DEEL 2
Voortijdig schoolverlaten in de Stedendriehoek
1.
De situatie in de Stedendriehoek
1.1.
Inleiding
In de regio Stedendriehoek werken de volgende gemeenten samen: Apeldoorn, Brummen,
Deventer, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen.
Als er echter in dit rapport gesproken wordt over RMC-regio Stedendriehoek, of over
statistische gegevens van de Stedendriehoek, dan betreft dit naast bovengenoemde
gemeenten ook Olst/Wijhe en de voormalige gemeente Vorden2.
In dit Stedendriehoek gedeelte van het onderzoeksrapport zullen we eerst een omschrijving
geven van de sociaal demografische kenmerken van de Stedendriehoek, inclusief
onderwijsdeelname en de arbeidsmarktsituatie van jongeren in de regio. Vervolgens wordt
een beeld geschetst van de omvang en oorzaken van het voortijdig schoolverlaten in de
Stedendriehoek en komen het beleid en de praktijk aan bod.
1.2. Demografische achtergrond
Ten eerste zullen we kijken naar de samenstelling van de bevolking en de
onderwijsdeelname, vervolgens naar de arbeidsmarktsituatie.
1.2.1. Jongeren en onderwijs3
De Stedendriehoek telt in totaal 426.400 inwoners. In totaal zijn er 47.721 jongeren tussen
de 13 en 23 jaar4. Omdat we in deel 1 geconstateerd hebben dat in Nederland bepaalde
groepen allochtonen, leerlingen met lager opgeleide ouders en leerlingen uit
eenoudergezinnen relatief vaker voortijdig schoolverlaten zullen we gegevens over deze
groepen beschrijven. In de Stedendriehoek is het totale aandeel allochtonen ongeveer 13%
(dit aandeel is hoger in de grote steden en lager in de kleinere gemeenten, zie Tabel 1). In
Deventer is een vijfde van allochtone herkomst.
2
Als gevolg van de gemeentelijke herindeling behoort Vorden per 1 januari 2005 tot de gemeente
Bronckhorst. De gemeente Bronckhorst valt onder de RMC-regio Doetinchem.
3 Sociale Atlas Gelderland, mei 2004
4 Leerplichtjaarverslag Apeldoorn
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
35
Tabel 1 Aantal inwoners en Percentages allochtonen
Apeldoorn
Deventer
Zutphen
Epe
Voorst
Brummen
Lochem
Stedendriehoek
Nederland
aantal inwoners percentage allochtonen
155.741
14,4
87.526
21,0
36.924
17,6
33.233
10,9
23.602
7,3
21.604
11,3
19.370
9,6
426.400
12,7
16 .292.354
18,8
In de zojuist genoemde jonge leeftijdsgroepen zal het aandeel niet-westerse allochtonen wat
hoger zijn aangezien deze bevolkingsgroep gemiddeld veel jonger is5. Net als in heel
Nederland zit ongeveer 60% van de leerlingen voortgezet onderwijs op het VMBO (waarvan
iets minder dan de helft op VMBO-TL, de oude MAVO).
Een indicatie voor de sociaal economische samenstelling van de Stedendriehoek is het
aantal basisschoolleerlingen met een zogenoemd 1.25 leerlinggewicht. Dat houdt in dat de
ouders een opleiding van LBO niveau of lager hebben en autochtoon zijn; allochtone
leerlingen met laag opgeleide ouders krijgen een gewicht van 1.9. Het aantal 1.25
basisschoolleerlingen in de Stedendriehoek is met 11% iets lager dan in Nederland. Het
aantal 1.9 leerlingen bedraagt bijna 8%, in Nederland is dat 12%. Nogmaals, de verdeling
tussen de drie grote steden en de andere gemeenten in de Stedendriehoek is nogal scheef.
Deventer heeft 16% 1.9 leerlingen, meer dan gemiddeld in Nederland dus. Het extreemste
voorbeeld lijkt de inmiddels samengevoegde gemeente Zutphen Warnsveld, waar Zutphen
11% 1.9 leerlingen heeft en Warnsveld 0,4%.
Gemiddeld zijn er op de bevolking in de Stedendriehoek 5.2% eenpersoonshuishoudens en
zijn 52 op de 1000 inwoners gescheiden (iets meer dan in Gelderland als geheel, maar
minder dan in Nederland; 58 op de 1000).
Landelijk5 spelen ontwikkelingen als een toename van het aantal eenoudergezinnen en
toename van het aantal (veelal laag opgeleide) allochtonen. Beide factoren hebben een
negatieve invloed op voortijdig schoolverlaten. Ondanks de algemene vergrijzing valt (nog)
niet te verwachten dat het MBO te maken krijgt met minder leerlingen, aangezien de
deelname aan onderwijs al decennia stijgt. Dergelijke ontwikkelingen zullen in de
Stedendriehoek zeker een rol spelen, maar in mindere mate dan landelijk. Voor de hele
Stedendriehoek kunnen we zien dat er in vergelijking met Nederland als geheel een
ondervertegenwoordiging is van bepaalde groepen waarvan bekend is dat ze in het
5
Sociaal cultureel rapport 2004
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
36
algemeen een wat problematischer schoolloopbaan hebben en dus ook meer schooluitval,
zoals allochtonen, gezinnen met een laag opleidingsniveau en eenoudergezinnen. Deventer
echter is een van de G30-gemeenten en heeft meer de kenmerken van grote steden
problematiek.
1.2.2. Jongeren en arbeidsmarkt6
In april 2004 lag het aantal werkzoekenden in de Stedendriehoek op ongeveer 16.500
personen. Procentueel gezien komt dit overeen met de provinciale gegevens. Een kleine
helft van alle werkzoekenden (7.757 personen, ofwel 47%) heeft geen startkwalificatie: 5.029
personen (30%) hebben slechts een afgeronde opleiding op VMBO niveau en 2.728
personen (17%) hebben zelfs geen VMBO diploma. De werkloosheid onder vrouwen is wat
hoger dan onder mannen (9,1% respectievelijk 7,7%). De werkloosheid onder allochtonen is
aanzienlijk hoger dan onder autochtonen (13,1% respectievelijk 7,6%). Deze verschillen
doen zich ook voor in Gelderland als geheel.
Wanneer we de absolute gegevens aan de aanbodzijde in de Stedendriehoek afzetten tegen
het aantal openstaande vacatures, blijkt dat er slechts 1080 vacatures zijn voor jongeren tot
24 jaar met een opleiding onder VBO niveau (290 vacatures) of op VMBO niveau (790
vacatures). Dit betekent dat slechts 10,6% van de werkzoekenden met een opleiding onder
VBO, respectievelijk 15,7% met een VMBO opleiding voor een vacature in aanmerking komt.
Deze getallen weerspiegelen de algemene trend naar de uitstoot van laagwaardig werk. Niet
alleen degenen zonder startkwalificatie, maar ook reïntegratiekandidaten en allochtonen zijn
hiervan de dupe. Wat de laatste groep betreft pakt het relatief grote MKB aandeel in de
werkgelegenheid in de Stedendriehoek in de totaliteit van het bedrijfsleven negatief uit: het
MKB staat niet vooraan wanneer het gaat om het integreren van verschillenden culturen.
Problematisch is dat voor bijna 6.700 van de werkzoekenden zonder startkwalificatie geen
baan beschikbaar is.
Het gevaar van een verdringingsmarkt voor de laagst betaalde beroepen is dus duidelijk
aanwezig: terwijl 24% van de werkzoekenden staat ingeschreven voor een elementair
beroep is de werkgelegenheid in dit segment slechts 7 à 8%. Jongeren met een
startkwalificatie zullen dan ook in toenemende mate in aanmerking wensen te komen voor
het geringe aantal vacatures dat beschikbaar is voor jongeren zonder deze startkwalificatie.
In de toekomst zal de vraag naar beroepen op middelbaar niveau en hoger niveau toenemen
ten koste van het laagmiddelbaar niveau.
6
Raming Gelderse Arbeidsmarkt t/m 2008
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
37
Uiteraard zijn er verschillen in de situatie binnen de Stedendriehoek. Zo is Apeldoorn een
dienstenstad, Deventer een industriële stad met niet-commerciële diensten en Zutphen een
industriële stad. Zutphen staat er het minst gunstig voor, het heeft meer (jonge) werklozen,
en een relatief groot aandeel eenoudergezinnen. De Stedendriehoek was van oorsprong een
agrarisch gebied maar gaat nu verder groeien op het vlak van de zakelijke dienstverlening;
met name Zutphen is een hoge groei aan het realiseren.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
38
2.
Omvang en oorzaken van het voortijdig schoolverlaten
2.1 De door het RMC geregistreerde omvang
De omvang van het voortijdig schoolverlaten in de Stedendriehoek is gebaseerd op RMC
effectrapportages. In tegenstelling tot het algemene deel zullen we de omvang van uitval in
het voortgezet onderwijs en het MBO tegelijk bespreken. Het onderscheid wordt wel zo veel
mogelijk gemaakt.
In de afgelopen jaren is er een proces geweest waarin de RMC’s steeds zorgvuldiger gingen
registreren. Daarbij hanteren ze de in het eerste gedeelte van het rapport beschreven
officiële definities van voortijdig schoolverlaters (dus op basis van het ontbreken van een
startkwalificatie) en prioritaire voortijdig schoolverlaters (zonder VMBO diploma of toegang
tot HAVO of VWO). De cijfers zijn beschikbaar vanaf 2001.
Tabel 2 Bij het RMC Stedendriehoek gemelde schoolverlaters
schooljaar
aantal gemelde schoolverlaters
2000/2001
2001/2002
2002/2003
2003/2004
526
674
1180
696
In het schooljaar 2002-2003 was sprake van een uitschieter. Deze is met name veroorzaakt
door de wettelijke invoering van de meldplicht per 1-1-2002. Het ROC Aventus had een
uitschrijvingslijst verstuurd waarop veel leerlingen stonden vermeld die niet uitgeschreven
maar overgestapt waren. De juiste gegevens waren pas beschikbaar toen de fouten al in de
effectrapportage waren verwerkt.
Normaliter wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ schoolverlaters.
Schoolverlaters die niet herplaatst worden blijven tot ze 23 worden in de RMC registratie
aanwezig. In de tabellen 2 en 3 worden alleen de ‘nieuw gemelde voortijdig schoolverlaters’
gerapporteerd.
Gerelateerd aan het totaal aantal inwoners in de Stedendriehoek van 12-23 jaar komt het
percentage aan het RMC gemelde voortijdig schoolverlaters uit op 1.3% in 2001/2002, 2.4%
in 2002/2003 en 1.5% in het afgelopen schooljaar 2003/20047. Landelijk was het percentage
gemelde voortijdig schoolverlaters door RMC’s in 2001 4% van alle ingeschreven leerlingen,
in 2003 5%. In deze vergelijking komt de Stedendriehoek er gunstig uit.
7
Breuer
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
39
2.2 Samenstelling van de groep schoolverlaters
Omdat de registratie steeds beter wordt, concentreren we ons op de meest recente
effectrapportage over het schooljaar 2003/2004. Van de groep voortijdig schoolverlaters is
45% prioritair terwijl dat landelijk 28% is, een behoorlijk verschil.
Er zijn grote verschillen per subregio zichtbaar in Tabel 3. In Deventer is procentueel het
aantal prioritaire voortijdig schoolverlaters aan de hoge kant.
Tabel 3 Aantal gemelde voortijdig schoolverlaters per subregio*
subregio
prioritair
niet prioritair
totaal
aantal 13-23 jarigen
Apeldoorn
n
%
152
45
188
55
340 100
Deventer
n
%
83
63
49
37
132 100
27.125 1.25
11.236 1.17
Zutphen
n
%
77
35
147
65
224 100
9.360
Totaal
n
%
312 45
384 55
696 100
2.40 47.721 1.45
* Het is niet volledig duidelijk of in de verschillende steden de definities eenduidig worden geïnterpreteerd.
Een groep van 35% heeft een VMBO diploma. Dit houdt in dat zij officieel wel voortijdig
schoolverlater zijn, maar meer kansen op de arbeidsmarkt hebben dan jongeren zonder een
afgeronde opleiding. Meldingen worden gedaan door scholen, jeugdhulpverlening, politie,
CWI en leerplichtambtenaren. De meeste meldingen kwamen van scholen en ook een
redelijk aantal van leerplichtambtenaren.
In totaal is 21% van de voortijdig schoolverlaters allochtoon waarvan 16% niet-westers (en
valt dus in het doelgroepenbeleid van de overheid). Mogelijk dat de groep waarvan de
herkomst bij registratie onbekend is voornamelijk uit allochtonen bestaat, Als dat zo is zou
het totaal percentage allochtonen op 30 uitkomen. Uit de analyse van alle Nederlandse
RMC-effectrapportages van 2003 kwam een percentage van 42% allochtone voortijdig
schoolverlaters naar voren. Omdat in de Stedendriehoek ongeveer 13% van de bewoners
allochtoon is, is - zoals dat ook landelijk het geval is - het percentage allochtone voortijdig
schoolverlaters (21%) oververtegenwoordigd in de volledige groep voortijdig schoolverlaters.
In Deventer is het percentage allochtone voortijdig schoolverlaters 24%, dus ook daar is het
een kleine oververtegenwoordiging t.o.v. de 21% allochtonen in Deventer8.
8
Het Programma Grote Stedenbeleid Deventer noemt andere cijfers dan in de effectrapportage
genoemd worden, namelijk in totaal 178 vsv, waarvan 36% allochtoon (pagina 17).
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
40
De leeftijd van voortijdig schoolverlaters in de effectrapportage is gemeten in het schooljaar
dat de jongere uitviel. Ruim een vijfde van de voortijdig schoolverlaters is voltijds leerplichtig
en de grootste groep is tussen de 17 en 19 jaar. Dat stemt overeen met het landelijke beeld.
Een behoorlijke groep voortijdig schoolverlaters (44%) verlaat het BOL-onderwijs, 19% komt
van BBL en 17% van de bovenbouw van het VMBO. De andere herkomstcategorieën zoals
de onderbouw van het VMBO en het volwassen onderwijs, zijn klein. Het gaat dus duidelijk
vooral om voortijdig schoolverlaters uit het MBO en jongeren die niet begonnen zijn aan het
MBO. De uitval bij BOL is redelijk evenredig verdeeld over alle vier de niveaus, bij de BBL is
het voornamelijk afkomstig van niveau 1 en 2. Landelijk is het aantal voortijdig
schoolverlaters afkomstig van het VMBO veel hoger, namelijk 31%. Dit verschil is
grotendeels te verklaren uit het verschil tussen randstedelijke gebieden en ‘de provincie’. De
uitval in de HAVO en het VWO is miniem, net als landelijk. In het algemeen zijn er meer
jongens dan meisjes voortijdig schoolverlaters, namelijk 57%, en dat is in voorgaande jaren
ook het geval geweest. Vergeleken met de landelijke RMC-cijfers zijn er wat de verdeling
over de seksen betreft weinig verschillen op te merken.
In het afgelopen schooljaar was 60% van de aangemelde schoolverlaters in bemiddeling, dat
betekent dat ze bij het RMC op gesprek geweest zijn. Het aantal herplaatsingen is behoorlijk
en zou 62% van de geregistreerde groep bedragen. Als herplaatsing geldt elke jongere die
na bemiddeling in een traject zit, het zijn geen herplaatsingen in de letterlijke zin dat een
schoolverlater terug gaat naar de school waar hij of zij vandaan kwam. In Figuur 1 is voor
elke subregio aangegeven wat er gebeurd is met de jongeren die ingingen op de uitnodiging
van het RMC.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
41
Figuur 1a Bemiddelde schoolverlaters in subregio Apeldoorn
subregio Apeldoorn
6% 3%
in bemiddeling
onbemiddelbaar
91%
niet kunnen plaatsen
door gebrek aan
leerwerkplek
Figuur 1b Bemiddelde schoolverlaters in subregio Deventer
subregio Deventer
8%
in bemiddeling
7%
onbemiddelbaar
85%
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
niet kunnen plaatsen
door gebrek aan
leerwerkplek
42
Figuur 1c Bemiddelde schoolverlaters in subregio Zutphen
subregio Zutphen
0%
24%
in bemiddeling
onbemiddelbaar
76%
niet kunnen plaatsen
door gebrek aan
leerwerkplek
Het percentage onbemiddelbare schoolverlaters blijkt in Zutphen ongunstig af te steken
tegen de percentages in Apeldoorn en Deventer. Een volledige verklaring hiervoor kan ook
hetgeen gemeld is in paragraaf 1.2.2. van deel 2 (waar is ingegaan op een aantal
significante verschillen tussen de drie steden) niet bieden.
Waarom jongeren als onbemiddelbaar geregistreerd worden is niet helemaal duidelijk. Het is
mogelijk dat de jongere na gesprek op het RMC besluit verder geen hulp te willen en dan
heeft het RMC geen enkel wettelijk middel om zich met deze jongere te bemoeien. Een
tweede mogelijkheid is dat een passend traject ontbreekt.
De verhouding allochtoon autochtoon binnen de herplaatste jongeren is bijna gelijk aan de
oorspronkelijke verhouding bij de meldingen van de gehele RMC-regio en er lijkt geen
aanwijzing voor het moeilijk plaatsen van allochtonen, zoals landelijk vaak geconstateerd is.
De gemeente Deventer echter merkt in haar Grote Steden beleidsplan op dat van de
herplaatste leerlingen in de subregio Deventer er naar verhouding tot de meldingen minder
allochtonen zijn9.
Van de genoemde 62% herplaatsingen in het afgelopen jaar is net iets meer dan de helft een
herplaatsing naar het onderwijs. Bij de herplaatsingen gaat het vooral om schoolverlaters
afkomstig van BOL (38%) en BBL-opleidingen (17%). Een vijfde kwam van de bovenbouw
van het VMBO. Landelijk werd geconstateerd dat een derde van de voortijdig schoolverlaters
herplaatst wordt. De Stedendriehoek lijkt het dan een stuk beter te doen, maar eigenlijk
9
programma Grote steden beleid
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
43
moeten alleen herplaatsingen naar onderwijs meegeteld worden (zoals in de landelijke
effectrapportages). Indien we kijken naar herplaatsingen in een onderwijstraject gaat het in
de Stedendriehoek om ongeveer net zoveel jongeren als landelijk.
2.3 Oorzaken van het voortijdig schoolverlaten
2.3.1. De perceptie van RMC medewerkers
De RMC-medewerkers in de Stedendriehoek noemen verschillende groepen problemen en
groepen jongeren waarmee zij te maken krijgen. Unaniem wordt opgemerkt dat de
allochtone groepen evenredig vertegenwoordigd lijken. Er worden geen specifieke
problemen rond de begeleiding van allochtonen ervaren. (Dit is niet in overeenstemming met
de cijfers uit de effectrapportage.) De rol van ouders is over het algemeen gering,
ondersteuning voor een traject gericht op onderwijs ontbreekt vaak. Soms hebben ouders
het ‘opgegeven’. De inmenging van ouders kan negatief zijn, bijvoorbeeld als zij
geïnteresseerd zijn in uitkeringsgeld of als zij veel te hoge verwachtingen hebben van hun
kinderen, die niet aansluiten bij de wensen en mogelijkheden van het kind. Veel jongeren
hebben een problematisch verlopen schoolloopbaan (zittenblijven, overstappen) of hebben in
het verleden gespijbeld. Een kleinere groep heeft zware problemen als verslaving of
crimineel gedrag.
Veel jongeren die op gesprek komen hebben geen beroepsbeeld, weten niet welke richting
ze op willen of hebben onrealistische verwachtingen over hun scholings- en
beroepsmogelijkheden. Vaak willen ze werken om geld te verdienen en om niet meer naar
school te hoeven (type ‘geldverdieners’). Via het CWI komen er ook jongeren die
spijtoptanten zijn; zij hebben een tijd gewerkt maar worden ontevreden of raken hun baan
kwijt en komen zo uit op de wens meer opleiding te krijgen.
Gericht op de plaatsingsmogelijkheid zijn het jongeren die ‘grofweg’ ofwel cognitief zwak zijn,
ofwel sociaal zwak. Meestal gaat het om een combinatie van beide aspecten. De pullfactor
speelt een belangrijke rol. Het gaat vaak om jongeren die na hun 16e het liefst lekker aan de
slag gaan bij een bedrijfje, bijvoorbeeld met een heftruck, of in de sloopstraat. Deze jongeren
worden in het huidige beleid gezien als voortijdig schoolverlaters en er wordt getracht ze in
de schoolbanken terug te duwen. De regio Stedendriehoek kent zowel stedelijke als
landelijke gebieden. De groep die net genoemd is lijkt relatief vaker te vinden in de kleine
landelijke gemeenten dan in de stad. Soms is het daar een traditie om op jonge leeftijd te
gaan werken en langzaam aan het familiebedrijf in te rollen.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
44
Andere uitvalfactoren in de Stedendriehoek zijn bijvoorbeeld gerelateerd aan zwangerschap
en een specifieke bevolkingssamenstelling in bepaalde plaatsen. Zo wordt in Deventer en
Zutphen de groep woonwagenbewoners als speciale groep genoemd. Daar is de sociale
controle en het wantrouwen naar de overheid zo groot dat ze een voorzichtige benadering
vragen. Bovendien is er weinig emancipatie. Schooluitval en werkloosheid voor meisjes
worden niet als problematisch ervaren.
In deze beschrijvingen komen gezinskenmerken naar voren zoals het gebrek aan ouderlijke
steun of een cultuur waarin een lange schoolcarrière niet gangbaar is, Ook worden er
leerlingkenmerken genoemd zoals moeite met beroepskeuze, gebrek aan motivatie en soms
zware persoonlijke problemen. Eventuele invloed van leeftijdsgenoten of de school komen
niet specifiek aan bod. De aantrekkingskracht van de arbeidsmarkt (een pull factor) komt
naar voren in het verlangen van jongeren een baantje aan te nemen en geld te verdienen.
Uit een leidmotievenonderzoek naar de keuze voor richtingen in het VMBO en MBO, in
opdracht van het RPA Stedendriehoek uitgevoerd door Mercurius marketing, bleek dat
leerlingen een sector mede onder invloed van de ouders kiezen. Belangrijk is of het leuk lijkt,
of er vooruitzicht is op het kunnen vinden van werk en of leerlingen goed zijn in de vakken
van die sector. Bij VMBO-leerlingen hebben ook docenten nog wel invloed op de keuzen. Er
is niet nagegaan wie voortijdig schoolverlaters werden, maar er werd duidelijk dat er een
mismatch is tussen verwachtingen over de opleiding en de werkelijkheid. We weten uit ander
onderzoek10 dat dit de kans op het voortijdig schoolverlaten zeker kan vergroten. De
resultaten uit dit onderzoek geven geen aanleiding te verwachten dat de situatie in de regio
Stedendriehoek heel specifiek is.
2.3.2. Portretten van zes voortijdig schoolverlaters
Bij het KAP project ‘leren werken’ in Zutphen hebben we met zes jongeren gesproken. Deze
jongeren hadden ieder hun eigen verhaal en geven een indruk van de gevarieerdheid van
‘soorten’ voortijdig schoolverlaters. Geenszins kunnen we hiermee pretenderen een volledig
beeld te geven. Het zijn meer illustratieve verhalen dan een complete beschrijving van een
groep. De jongeren die hier aan het woord komen zijn allemaal bij het KAP terechtgekomen
en vormen daarmee al een selectie uit de groep voortijdig schoolverlaters. Van alle zes
schetsen we een kort portret. Hun verhalen variëren behoorlijk en ze zijn ook niet allemaal
even uitgebreid geweest in hun toelichting. Om herkenning te voorkomen noemen we geen
schoolnamen en zijn de namen van de jongeren fictief.
10
Beekhoven, Adolescence
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
45
Tamara
Tamara is een meisje van 17 jaar. Zij ging na de lagere school naar het VMBO,
basisberoepsgerichte leerweg, sector verzorging. Na een periode van wennen aan de grote
school waar je ook nog de jongste bent, was het best leuk. In het tweede jaar ging het al een
stuk beter. Ze had het gezellig en trok veel op met een paar vriendinnen. De leraren
behandelden de leerlingen meer als volwassenen dan op de lagere school. Alleen met
wiskunde was het wat moeilijk maar met de overige vakken ging het goed. Met de
wiskundeleraar en met haar mentor had ze regelmatig problemen.Met vriendinnen beleefde
ze altijd veel lol, ook tijdens de les en soms leverde dat plezier wat strafwerk op. Ze
spijbelden samen, vooral in de dalton uren (uren waarin leerlingen uit eigen initiatief moeten
werken). Het derde en vierde leerjaar waren leuker, daar was het onderwijs meer
praktijkgericht. Huiswerk maken deed zij wel regelmatig. Haar moeder vroeg altijd of het af
was als ze ‘s avonds de deur uit wilde met vriendinnen. Ze controleerde het niet, dus daar
was eventueel onderuit te komen. Tamara haalt haar VMBO diploma en gaat naar het ROC
om een verzorgend beroep te kiezen. Ze zou best kraamverzorgster willen worden, maar
daarvoor moet ze dan wel alle niveaus doorlopen. Ze begint op niveau 2 in de BBL richting.
Van school hoort ze steeds dat ze in het versnelde traject instroomde maar dat was volgens
haar niet oorspronkelijk de bedoeling. Het eerste jaar was theoretisch en dat ging goed. Bij
de eerste stage loopt het niet goed en ze krijgt een onvoldoende. Ze heeft te weinig
werkinzicht en neemt te weinig initiatief. Ze snapte wat daarmee bedoeld werd en was het er
ook mee eens. De tweede stage, in een veel kleinschaliger zorginstelling, ging wel goed. De
derde (inhaal) stage liep ze weer tegen soortgelijke problemen aan als tijdens de eerste
stage. Van uit het ROC krijgt ze de keuze; of de stage opnieuw of stoppen met de opleiding.
Ze kiest voor het laatste. De opleiding op niveau 2 heeft ze dus onderbroken maar ze heeft
wel een MBO niveau 1 diploma. Omdat Tamara graag wil werken gaat ze naar het CWI.
Daar ziet ze echter dat er meer banen zijn dan leerwerkplekken en daarom probeert ze bij de
leerplichtambtenaar vrijstelling te krijgen van de partiële leerplicht. Zo komt ze terecht bij het
RMC en na een gesprek daar besluit ze naar het KAP project te gaan. Ze wil nu middels een
stage aan het werk komen en is niet van plan nog een opleiding te gaan doen. Zoals ze zelf
zegt is zij geen ‘schoolmens’. Ze kan niets bedenken dat de school had kunnen doen om
haar te behouden. Wat werk betreft kan het nog richting mode gaan maar eerst komt er een
stage bij een drogisterij. Ze schat haar kansen wel positief in.
Haar ouders zijn gescheiden, ze woont bij haar moeder en haar vader ‘maakt het niet uit wat
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
46
ik doe’. Moeder vindt het wel jammer dat ze niet verder leert, maar ze kan het ook wel weer
begrijpen en legt zich bij de keus neer.
Romario
Romario heeft een nogal onrustige schoolloopbaan achter de rug. Door een verhuizing heeft
hij op twee lagere scholen gezeten. Daarna ging hij naar het IVVO (een tussenvorm tussen
speciaal onderwijs en VMBO). Dat kwam door zijn gedrag, want volgens de CITO toets had
hij naar de HAVO gekund. Na twee jaar IVVO heeft hij nog een jaar op een andere
middelbare school gezeten. Daar ging het helemaal niet goed. Vervolgens stapte hij over
naar het VMBO en daar stroomde hij in het derde leerjaar van de basisberoepsgerichte
leerweg in, binnen de richting consumptief. Hij zat in een heel drukke klas, die aan het begin
nog uit 30 leerlingen bestond maar steeds werd gesplitst om de boel wat rustiger te maken.
Hij was zelf ook een van de drukke leerlingen. Er waren veel problemen met een mentor, die
al bijna met pensioen ging en ‘eigenlijk niets deed’. De laatste drie maanden kregen ze
gelukkig nog een vervanger en dat was een goede docent die meer rust in de klas bracht.
Gedurende zijn hele schoolcarrière heeft Romario veel gespijbeld en hij kwam vaak te laat.
Hij heeft vrienden gehad die aan de drugs waren en was betrokken bij criminaliteit. Toch
haalt hij zijn VMBO diploma, omdat hij het allemaal heel makkelijk vond en het dus kon halen
zonder te hoeven leren. Alleen bij sommige praktijkonderdelen was dat iets lastiger.
Na het VMBO wilde hij de koksopleiding bij het ROC gaan doen, BBL op niveau 3. Hij dacht
zijn bijbaan in de horeca als leerwerkplek in te kunnen inzetten, maar dat was in Arnhem en
die leermeester wilde dat hij dan daar ter plaatse een opleiding zocht. Dat ketste af want dat
was een heel ander soort opleiding. Nu moest hij zelf een leerplek vinden in de buurt van
Apeldoorn of Zutphen. Ondanks veel sollicitaties en telefoontjes is dat niet gelukt. Ze vonden
hem vaak te jong. Daarom heeft hij de ROC opleiding na 2 weken gestaakt. De decaan van
het ROC heeft niet echt geholpen. Ondertussen werkte hij in de ijzerwarenhandel van zijn
vader. Zijn moeder wist af van het KAP project en daar werkt hij nu in de keuken. Binnenkort
loopt hij zijn eerste stage. Op zich wil hij dat wel maar hij vindt het wel heel vervelend dat hij
daar geen geld mee verdient. Hij wilde vroeger graag fitnessinstructeur willen worden.Nu lijkt
werken in een snackbar hem ook leuk. In ieder geval heeft hij geen plannen om naar school
te gaan maar wil hij werken. Hij zit nu twee maanden bij het KAP en is inmiddels 17 jaar. Zijn
ouders hopen dat hij gaat werken, in plaats van niets doen. Thuis heeft hij wat problemen
met zijn moeder. Hij heeft twee broers, alledrie zijn ze adoptiekinderen.
Romario ziet de toekomst wel zitten. Hij geeft zelf aan dat hij is stukgelopen op het niet
kunnen vinden van een werkplek, maar het is niet na te gaan in hoeverre dat mede
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
47
veroorzaakt wordt door zijn persoonlijke problemen. Hij was erg lastig vroeger, inmiddels is
hij echter veranderd, rustiger en hij heeft meer respect voor mensen. Hij maakt zich wel
zorgen om zijn eigen drankgebruik. Hij heeft een vriendin en dat helpt om minder te drinken.
Het liefst zou hij over vijf jaar een eigen woning hebben, werk en zijn vriendin.
Romario heeft gelukkig wel een diploma. Hij zou als onvrijwillig werkloze getypeerd kunnen
worden, iemand die vooral door (gedrags)problemen in moeilijkheden is gekomen.
Wim
Wim is 19 jaar. Na de lagere school ging hij naar de HAVO. Hij was goed in talen maar niet
in wiskunde en dat gaf door het kiezen van het exacte profiel wat problemen. Sowieso vond
hij het niet leuk op school en hij werd vooral in de derde klas vaak gepest. Hij was klein en
onzeker. In de vierde klas stapte hij over naar het ROC, samen met een aantal vrienden. Hij
ging BOL doen, richting ICT. In het eerste jaar ging dat goed maar toen overleed een van
zijn vrienden bij een ongeval. Hij werd depressief en belande in de psychische opvang.
Hierdoor ging hij meer spijbelen, wat hij al standaard deed bij de ‘makkelijke’ vakken. Hij is
erg ontevreden over de hulpverlening (gesprekken en medicijnen). Mede door zijn
psychische problemen stopte hij met school, net als ongeveer de helft van zijn vrienden. Na
enige tijd thuis te hebben doorgebracht nam hij zelf contact op met de leerplichtambtenaar
(omdat hij al 18 jaar was, werd hij niet opgeroepen). Hij had namelijk al een hoop boeken
gelezen op internet maar kon daar zijn leergierigheid niet genoeg in kwijt. Na een gesprek op
het RMC kwam hij bij het KAP terecht. Hij is nu aan het uitzoeken, door middel van testen en
straks stages, wat hij wil. Hij weet nog niet wat het gaat worden en redeneert alle kanten op;
terug gaan naar de HAVO sluit hij niet uit. De afgelopen tijd heeft hij consequent vakken
gevuld als bijbaantje.
Zijn ouders weten zich geen raad met hem. Hij probeert ze te vermijden, ze maken veel ruzie
en een tijd lang leefde hij ‘s nachts en sliep overdag om conflicten te vermijden.
Deze jongen heeft dus geen diploma en heeft behoorlijk zware persoonlijke problemen.
Raimond
Raimond is 18 jaar. Hij heeft enige tijd in het lom-onderwijs gezeten, vanwege zijn dislectie.
Daarna ging hij naar het IVVO. Uiteindelijk heeft hij lange tijd op de vrije school
doorgebracht. Bij een stoeipartij die werd opgevat als vechtpartij liep hij in de 8e klas tegen
een schorsing en waarschuwing aan. Een aantal jaar later, toen hij 17 jaar was, uitte hij in
een boze bui een bedreiging naar een leraar en werd toen van school gestuurd. Vanaf zijn
12e jaar blowde hij heel veel en naar eigen zeggen is hij daar schizofreen van geraakt. Via de
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
48
politie, zijn moeder en de leerplichtambtenaar kwam hij bij het KAP terecht. Hij is nog een
taakstraf aan het uitvoeren, vanwege zijn ge-uite bedreiging. Tot september blijft hij bij het
KAP, daarna wil hij wel weer naar school, waarschijnlijk om schilderen te leren. Wat hij graag
had gewild op school zijn wekelijkse gesprekken, eventueel in groepen, waarin je kon praten
over het verleden. Raimond’s ouders zijn gescheiden, hij woont bij zijn moeder en zus die
beide veel ziek zijn.
Agnes
Agnes is een meisje van 16 jaar dat gestopt is met het volgen van de VMBO
basisberoepsgerichte leerweg, sector verzorging. Het ging helemaal mis toen ze in de derde
klas voor de tweede keer zou moeten blijven zitten. Agnes heeft geen goed woord over voor
haar school. Ze had altijd problemen met haar mentor, ze haalde slechte cijfers en maakte
veel ruzie. Deze sfeer eindigde in een beschuldiging van medeplichtigheid aan diefstal en
naar aanleiding van dat conflict besloten haar opa en moeder dat zij beter van school af kon
gaan. Haar ouders zijn gescheiden en met haar vader heeft ze geen contact.
In Agnes beleving is ze van school afgepest (net als haar beste vriendin). Dat ze nu nog
geen VMBO diploma heeft is niet erg. Ze wil wel terug naar school in september en dan naar
een opleiding op niveau 1 in het BBL. Op die manier kan ze zich dan toch kwalificeren. Dat
ziet ze wel zitten, want ze denkt het niveau zeker aan te kunnen.
Victor
Victor is 16 jaar en is gestopt met zijn VMBO opleiding. Zoals hij zelf vertelt heeft hij nooit
enige motivatie voor school op kunnen brengen. In plaats van voor de tweede keer te blijven
zitten in de tweede klas is hij maar gestopt. Hij deed nooit huiswerk en omschrijft zichzelf als
een eigenwijze jongen die zelf verantwoordelijk is voor zijn schooluitval. Het VMBO heeft
hem naar het KAP-project doorgestuurd. Nu gaan ze uitzoeken wat hij zou kunnen doen. Zijn
ouders zijn gescheiden, hij woont bij zijn vader die hem stimuleert om terug te gaan naar
school. Misschien is een koksopleiding iets voor hem. Dat hij nu geen VMBO diploma heeft
vindt hij geen probleem, want hij kan ook op een ander manier een certificaat behalen.
Twee van deze zes schoolverlaters zijn gediplomeerd en maken daardoor meer kans op
werk dan de anderen. De vier anderen zijn prioritaire voortijdig schoolverlaters en zullen het
erg moeilijk krijgen als ze niet een diploma halen. Hoewel deze laatste groep het voortijdig
schoolverlaten niet per se als een probleem ervaart staat ze wel wat positiever dan de al
gediplomeerde jongeren tegenover het idee om weer naar school te gaan. Een aantal
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
49
jongeren heeft persoonlijke problemen, die het opstarten van een nieuwe schoolloopbaan in
de weg kunnen/ zullen staan (evengoed als het aarden in een reguliere baan). Maar liefst
vier van de zes jongeren hebben te maken met gescheiden ouders en wonen in een
éénoudergezin. Dat jongeren uit éénoudergezinnen extra risico lopen om voortijdig
schoolverlater te worden weten we uit nationaal en internationaal onderzoek (zie Deel 1).
Een aantal van de jongeren heeft ook een erg verbrokkelde schoolloopbaan die zich op
meerdere scholen afspeelde. We zien eigenlijk alle categorieën van oorzaken (in
combinaties) van schooluitval vertegenwoordigd, namelijk factoren op het niveau van het
gezin, de leerling zelf, de vriendengroep en de school.
Als we de typologie uit paragraaf 2.2.4 van deel 1 in herinnering brengen, kunnen we een
idee krijgen van welke typen er zich onder deze jongeren bevinden, hoewel er eigenlijk meer
tijd zou moeten verstrijken om dat goed te kunnen indelen. Tamara lijkt zich te ontwikkelen
richting het type succesvolle ongeschoolde (of preciezer, laag geschoolde) ambachtswerker.
Agnes en Victor komen redelijk overeen met het type spijtoptant, hoewel zij beiden
waarschijnlijk cognitief niet erg sterk zijn. De overige drie jongeren doen erg denken aan het
type omschreven als onvrijwillige werklozen; jongeren met veel problemen die waarschijnlijk
niet gemakkelijk een vaste baan zullen verwerven, zeker als ze geen diploma gaan behalen.
Het beeld dat hier naar voren komt is een aanvulling op het beeld dat de RMC medewerkers
schetsen. Bij de jongeren zelf komen meer pushfactoren (schorsing, taakstraffen, ruzie op
school) naar voren en is er vaker sprake van invloed van leeftijdgenoten.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
50
3.
Beleid in de Stedendriehoek
In het algemene deel van het rapport maken we onderscheid tussen beleid op verschillende
niveaus en actoren(landelijk, regionaal/ provinciaal, gemeentelijk, onderwijsinstellingen) en
de implementatie van beleid, uiteengelegd in good practices en huidige initiatieven. Het
beleid rond voortijdig schoolverlaten komt onder meer voort uit GOA-plannen, RMC-beleid,
Jeugdbeleid en Grote Steden beleid. In dergelijke documenten wordt meestal weergeven wat
er tot nu toe gerealiseerd is, wat de doelen voor de toekomst zijn en met welke –soms al
bestaande- initiatieven of plannen deze nagestreefd gaan worden. Met andere woorden,
beleid, beleidsmaatregelen, bestaande practices en initiatieven zijn nauwelijks uit elkaar te
halen. In dit hoofdstuk bespreken we daarom eerst uitgebreid het RMC en daarmee zal al
veel aan bod komen van wat gemeenten centraal stellen in hun beleid en wat al bestaat aan
practices. Vervolgens wordt er per (grote) gemeente beschreven wat de verschillende
invalshoeken zijn. Daarna komt het beleid van de regio Stedendriehoek en van de provincies
Gelderland en Overijssel aan bod. Tot slot vermelden we een aantal beleidsdoelen en
initiatieven vanuit onderwijsinstellingen en arbeidsmarktorganisaties in deze regio.
3.1 Uitvoering van het landelijke RMC beleid
Het RMC is toegevoegd aan de gemeenten en verweven geraakt met de bestaande
leerplicht-functie. Daarom is er binnen de gemeenten vaak overlap tussen leerplicht
ambtenaar en RMC-medewerkers, soms worden beide functies door dezelfde persoon
uitgevoerd. In principe richten RMC-medewerkers zich op de groep van 17-23 jaar en voeren
leerplicht-ambtenaren de RMC-wet met betrekking tot de 16-jarigen uit binnen hun taak als
leerplicht ambtenaar. In theorie zijn leerlingen partieel leerplichtig tot en met het schooljaar
waarin ze 17 worden maar in de praktijk wordt deze leerplicht niet altijd intensief
gecontroleerd. Voor jongeren boven de 17 jaar is er geen sanctie mogelijk; zij gaan alleen
vrijwillig in op de aangeboden hulp van het RMC.
Over het verweven zijn van de functies voor leerplicht en RMC komt vanuit het werkveld naar
voren dat het voordelig kan zijn dat men bij ziekte in staat is taken van elkaar over te nemen.
Een nadeel kan zijn dat sommige jongeren na hun leerplichtige leeftijd hulp aangeboden
krijgen van iemand die ze kennen als leerplichtambtenaar, wat ze zou kunnen afschrikken.
3.1.1. Registratie en (curatieve) aanpak van het RMC
De RMC-subregio’s werken behoorlijk autonoom, zeker waar het gaat om de maatregelen
jongeren te herplaatsen. Alle regio’s onderscheiden leerplichtige en niet leerplichtige
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
51
leerlingen. Overal worden leerplichtige leerlingen gesommeerd zich te melden, bij voorkeur
met hun ouders. De RMC medewerkers schrijven niet-leerplichtigen aan. Dezen ontvangen
een brief met een antwoordformulier. Er wordt verteld wat het RMC doet, gevraagd naar de
situatie van de jongere en of hij of zij een gesprek wil. In Deventer en Apeldoorn stuurt men
na 2 weken nog een brief indien er geen respons komt op de eerste brief. De hoeveelheid
terug gestuurde formulieren wordt in Apeldoorn geschat op ongeveer tweederde, in Deventer
op 85% en in Zutphen op bijna 100%. De ervaring leert dat hoe minder tijd er zit tussen
melding en brief, hoe hoger de repons is. Er zijn weinig jongeren die inderdaad een gesprek
willen. Deventer schat het op 20%. In Apeldoorn houden RMC’ers zich gemiddeld per week
met 5-10 leerlingen bezig. In de andere twee subregio's is dat aantal heel onregelmatig. Op
het moment dat het ROC Aventus de gegevens presenteert, jaarlijks in oktober, is er een
piek in het werk van de RMC medewerkers en kunnen zij niet snel alle jongeren aanschrijven
en gesprekken met hen regelen. Dit telmoment op 1 oktober heeft te maken met het feit dat
inschrijvingen vanaf dan meetellen voor de financiering van leerlingen. Bijkomstigheid van dit
telmoment is dat ROC’s na deze datum in principe geen leerlingen meer laten instromen.
De registratie is in iedere subregio lastig en vraagt veel aandacht. In Zutphen is men echter
heel tevreden over de Sluitende Aanpak, een protocol waaraan iedereen die in aanraking
komt met jongeren van 15-23 jaar zich houdt.
Afgezien van de speciale actie voor leerplichtige jongeren wordt er bij de meldingen niet
gedaan aan prioritering. Het algemene beeld van de werkwijze laat echter wel zien dat 22
jarigen minder en prioritaire voortijdig schoolverlaters juist meer ‘achterna gezeten’ worden.
De aanpak van het gesprek met de jongeren die langs willen komen is behoorlijk homogeen.
De jongere wordt gevraagd naar de oorzaken van het voortijdig schoolverlaten. Vervolgens
wordt gevraagd naar de wensen wat betreft de toekomst. Jongeren wordt uitgelegd dat een
baantje op zich wel te vinden is maar dat het vaak niet om de meest aantrekkelijke baantjes
gaat die bovendien van korte duur kunnen zijn. In Zutphen wordt expliciet gewezen op de
lage uurlonen, een confrontatie met de realiteit die soms het beoogde effect sorteert. Veel
jongeren weten niet wat ze zouden willen doen of hebben irreële verwachtingen. Concreet
zijn er in elke subregio verschillen in wat het meest aangeboden wordt aan jongeren. In
Apeldoorn worden jongeren die niet weten hoe of wat of anderszins problemen hebben naar
het Service centrum van het ROC gestuurd. Dat centrum biedt allerhande testen en
diagnostiek. In Deventer en Zutphen worden veel jongeren naar reïntegratiebedrijven en
naar het Kort Arbeidstoeleidend Project (dat heette vroeger ‘leren werken’) van het ROC
Aventus gestuurd. Het KAP is in principe bedoeld voor jongeren van 18-23 jaar maar het
komt voor dat met toestemming van de leerplichtambtenaar jongeren onder de 18 jaar
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
52
geplaatst worden. Groot voordeel is dat er op elk moment ingestroomd kan worden en dat er
een werkstage voorafgaand aan de keuze voor een opleiding plaatsvindt, zodat een goed
gefundeerde keuze gemaakt kan worden.
Het komt vaak voor dat de RMC-medewerker meegaat naar een intake, bijvoorbeeld bij een
opleidingstraject. Sommige jongeren hebben wat extra steun nodig om zich te presenteren of
duidelijk te maken wat ze precies verwachten.
Geconcludeerd kan worden dat voornamelijk de jongeren die nieuwsgierig zijn of toch al
denken over terugkeer naar een vorm van onderwijs ingaan op de uitnodiging van het RMC.
Jongeren bellen is geen standaard benadering. Het neemt veel tijd in beslag en wisselen de
mobiele nummers van de jongeren nogal eens. In Apeldoorn is een tijd geleden een grote
groep jongeren gebeld om hun status te checken. Van de ongeveer 200 gebelde personen
wilden slechts drie jongeren alsnog een gesprek met het RMC.
Het volgen van jongeren die bij het RMC komen is nog een aandachtspunt, dat gaat men in
de toekomst consequenter doen. Jongeren die ergens geplaatst worden, worden op een
passieve manier gevolgd. Dat wil zeggen dat men er op rekent van mogelijke problemen of
nieuwe uitval op de hoogte gesteld te worden.
3.1.2. Preventieve werkzaamheden van RMC/leerplicht.
De leerplicht-ambtenaren draaien mee in de Zorg Advies Teams (ZAT-teams); de teams
komen eenmaal per zes weken bijeen. De deelnemers zijn Bureau Jeugdzorg, GGD, politie,
een organisatie voor jeugdhulpverlening en scholen voor voortgezet (speciaal) onderwijs
(mogelijk wisselt dit enigszins per subregio). Voor de niet-leerplichtige leerlingen zijn er
overlegstructuren waar cases ingebracht kunnen worden van personen bij wie het mis kan
lopen. In Apeldoorn gebeurt dit al twee jaar, de RMC-medewerkers hebben een adviserende
rol in deze bijeenkomst.
Om duidelijk te maken hoe scholen met verzuim om moeten gaan zijn er voor Voortgezet
Onderwijs en ROC stroomschema’s ontwikkeld. RMC medewerkers geven soms voorlichting
op scholen, bij CWI’s of sociale diensten; niet aan leerlingen maar aan docenten of
medewerkers. Bij het CWI moet er een bewustzijn ontstaan dat jongeren zonder
startkwalificatie, die niet uitkeringsgerechtigd zijn, naar het RMC verwezen moeten worden.
In Deventer is er een specifiek leerplichtproject, namelijk BAS (Bewust Aanwezig op School).
Het gaat om een spreekuur van een leerplichtambtenaar op scholen voor voortgezet
onderwijs. Het is niet alleen bedoeld voor leerlingen maar ook voor docenten en ouders. De
boodschap is dat leerplichtambtenaren er niet alleen zijn om straffen uit te delen. Soms
wordt een jongere uit een les gehaald door de directeur en naar de leerplichtambtenaar op
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
53
spreekuur gebracht. Dit BAS draait nu op drie voortgezet onderwijs locaties, er is gekozen
voor VMBO scholen omdat daar de meeste problematiek speelt.
Eveneens in Deventer is sprake geweest van een preventieproject (De Overstap) op Etty
Hillesum Lyceum voor voortgezet onderwijs. Daar worden alle jongeren in mei benaderd met
de vraag waar zij verder gaan leren. Bij wijze van spreken krijgen ze pas een diploma als ze
zwart op wit zeggen wat ze gaan doen. Diegenen die het nog niet weten worden benaderd
en krijgen een keuzeonderzoek aangeboden. Van die groep wordt de inschrijving bij een
ROC gecheckt en wordt nog eens in augustus nagegaan of ze er werkelijk zijn terecht
gekomen. Zo niet, dan worden ze weer opgespoord. Voorheen werden deze taken door een
onderzoeksbureau gedaan, nu gaat het RMC ze zelf aansturen.
3.1.3. Overlegvormen
RMC-medewerkers, leerplichtambtenaren en coördinatoren participeren in verschillende
overlegvormen. De meeste overlegvormen zijn structureel.

De subregio Apeldoorn heeft een keer per kwartaal een overleg met bijbehorende
gemeenten.

De subregio Zutphen heeft momenteel twee keer per jaar overleg met de omliggende
bijbehorende gemeenten.

De subregio Deventer heeft geen periodiek overleg over leerplicht en RMC met de
omliggende gemeenten.

Alle subregio’s participeren in ZAT teams.
Verder is er minimaal halfjaarlijks overleg tussen de subregio’s van de Stedendriehoek (een
overleg met de drie coördinerende gemeenten en een overleg met alle betrokken
gemeenten). Het is vooral een beleidsmatig overleg. De nadruk ligt minder op het uitwisselen
van hoe elke subregio te werk gaat met de jongeren zelf. Het overleg is intensiever als de
jaarlijkse effectrapportage nadert. Er is ook structureel 6-wekelijks overleg tussen ROC
Aventus en het RMC.
3.1.4. Evaluatie
In het algemeen noemen de RMC-medewerkers een aantal knelpunten;
Knelpunten ten aanzien van registratie:

De meldingen van ROC zijn (nog te) vaak niet correct en het zou effectiever zijn
frequenter over meldingen te kunnen beschikken.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
54

Niet alle scholen melden schoolverlaters, vooral bij de scholen voor voortgezet
onderwijs zitten nog onvolkomenheden.

Niet in elke subregio is er goed contact met het CWI.

In sommige kleinere gemeenten die onder subregio’s vallen is er te weinig mankracht
om de leerplicht c.q. RMC functie goed te vervullen.

Er gaat te veel tijd verloren met administratie en registratie.

Controleren van gegevens met de GBA kan alleen voor de eigen gemeente.
Knelpunten ten aanzien van bemiddeling en herplaatsing:

Voor sommige jongeren is er geen passend traject te vinden, vooral niet buiten het
reguliere onderwijs. In deze wordt het verdwijnen van Centrum voor Vakopleidingen
genoemd als gemis.

Er zijn te weinig erkende leerbanen waardoor er uitval in BBL-opleidingen ontstaat.

Algemeen; verdringing op de arbeidsmarkt.

Er is behoefte aan opvang voor jongeren die baat hebben bij een tijdelijke pauze van
school (jongeren zorgcentra).

Onbekendheid bij jongeren en ouders met het RMC en met het begrip
startkwalificatie.

Een groot probleem is dat jongeren alleen in de eerste paar maanden van het
schooljaar op een opleiding terechtkunnen (met uitzondering van het KAP project
leren werken). Als dit niet ondervangen wordt is het risico erg groot dat jongeren toch
gaan werken en gedemotiveerd raken voor het volgen van een opleiding. Het RMC
kan jongeren in deze situatie niets bieden.
Met de invoering van nieuwe software systemen en in de toekomst met het
onderwijsnummer zou een aantal van deze knelpunten moeten verdwijnen. Het beeld dat
naar voren komt over de RMC Stedendriehoek is vergelijkbaar met het beeld dat uit de
evaluatie van de RMC-wet 2003 naar voren kwam (zie Deel 1 paragraaf 3.2).
Er is een verbeterplan geformuleerd om in te dienen bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschappen. Het verbeterplan gaat over het doen stijgen van herplaatsingen. Het
doel is de trajecten en plaatsingsmogelijkheden voor risicodeelnemers binnen het onderwijs
in beeld te brengen, verantwoordelijkheden duidelijk te krijgen en afspraken te maken over
het gewenste aanbod in de regio. Dit alles om voortijdig schoolverlaters sneller en efficiënter
in een traject te krijgen.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
55
3.2. Gemeentelijk beleid
Om een nader beeld te krijgen van het beleid gericht op het bestrijden van voortijdig
schoolverlaters in de drie grote gemeenten zijn de GOA-plannen van de drie grote
gemeenten geanalyseerd. Voor al deze GOA-plannen over de periode 2002-2006 geldt dat
door bezuinigingen niet alle plannen en voornemens gerealiseerd gaan worden. Uiteraard
nemen alle GOA-plannen de doelstellingen uit het Landelijk BeleidsKader over. Daarnaast
zijn overige plannen of notities van relevante beleidsterreinen bekeken op beleid rondom
voortijdig schoolverlaten. Kort zal per gemeente worden geschetst waar de nadruk op ligt. De
beleidsmaatregelen en voornemens die al onder het kopje RMC behandeld zijn, zoals
gezegd is er sprake van verstrengeling van beleid, zullen nu niet herhaald worden.
3.2.1. Gemeente Apeldoorn
De gemeente Apeldoorn is op diverse terreinen erg actief bezig met het voorkomen van en
verbeteren van de situatie van voortijdig schoolverlaters. Het beleid rondom risicoleerlingen
en voorkomen van voortijdig schoolverlaten is onder meer verankerd binnen het gemeentelijk
jeugdbeleid en het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid in respectievelijk de nota’s
“Jong Kapitaal” 2002-2005 en “Een kansrijk spoor” 2002-2006. Voor een nieuwe periode is
de nota ‘Alle jeugd telt’ opgesteld. Apeldoorn focust op een aantal momenten die als
belangrijk en mogelijk risicovol gezien worden. Er worden 7 signaalmomenten geformuleerd:
1. overgang basis naar voortgezet onderwijs
2. eerste jaar voortgezet onderwijs
3. keuze vakkenpakket
4. doubleren in eerste fase
5. overgang VMBO-ROC
6. uitval ROC
7. eindexamen en keuze vervolgopleiding
Specifieke aandacht bij de doelstellingen is er voor allochtone en autochtone
doelgroepleerlingen (1.9 en 1.25 leerlingen). Er is nog een speciale doelgroep geformuleerd
en dat zijn tot 23 jaar alle voortijdig schoolverlaters of dreigend voortijdig schoolverlaters.
Bij de te bereiken doelstellingen zoals geformuleerd in het Landelijke Beleidskader zijn
beleidsinstrumenten geformuleerd. Niet altijd is aangegeven wie wat gaat doen, soms is het
een ROC, dan de gemeente. In verband met het beleidsvoornemen 30% minder
schoolverlaters te hebben in 2006 wordt als nulmeting 560 niet-prioritaire en 351 wel
prioritaire voortijdig schoolverlaters, zoals gemeten in 2002/2003, gehanteerd (NB dat zijn
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
56
dus alleen cijfers van de RMC-subregio Apeldoorn). Dat percentage zal waarschijnlijk zonder
problemen gehaald worden omdat de meting van dat jaar een uitschieter was.
De groep woonwagen en zigeuner kinderen krijgt specifieke aandacht. Binnen die groep
komt spijbelen en voortijdig schoolverlaten relatief veel voor. Een speciale coördinator
woonwagenzaken stemt de verschillende beleidsonderdelen op elkaar af.
Vervolgens besteedt Apeldoorn specifieke aandacht aan de arbeidsmarkt. Er is een aantal
afspraken gemaakt over de aanpak voortijdig schoolverlaten en jeugdwerkloosheid. Zo wordt
er beter samengewerkt met het CWI en W&I, zijn er plannen en een onderzoek naar het
jongerenloket, worden de studiebijeenkomsten van Sardes over de RMC-werkagenda
bezocht, participeert men in het MKB leerbanen plan en loopt er een voortijdig
schoolverlaters project van X-grant (reïntegratie ter vervanging van WIW plaatsingen).
Ooit begonnen als pilot zijn de ZAT-teams nu een vast onderdeel van het beleid. Destijds is
de ZAT-pilot extern geëvalueerd en effectief bevonden. Er bestaat inmiddels ook een
ZATkwadraat. Dit team bespreekt de leerlingen waarvan scholen na bespreking in het ZAT
constateren dat de problematiek boven hun hoofd groeit en er op het niveau van de school
geen oplossing mogelijk lijkt. In 2003 is het ZATkwadraat uitgeprobeerd. Dit bovenschoolse
platform werd effectief geacht11 en in 2004 werd de coördinatie ondergebracht bij de
Stichting Leerlingen zorg Apeldoorn en Regio (SLAR). De SLAR vormt het bestuur van
Oscar (een interzuilair bestuur waarin het bevoegde gezag van het openbaar, PC en RK
voortgezet onderwijs in de regio Apeldoorn, Epe, Twello en Voorst is vertegenwoordigd).
Men is actief bezig met het opzetten van een jongerenloket om alle jongeren in beeld te
krijgen en te houden. Het wordt een fysiek loket waar iedereen van 16 tot 23 jaar die gemeld
wordt als voortijdig schoolverlater of naar het CWI of sociale dienst wil, terechtkomt. Er zal
klantgericht gewerkt gaan worden, vanuit een gemeenschappelijke visie en met
gemeenschappelijke of gedeelde databestanden. Jongeren krijgen een trajectplan, worden
gevolgd en krijgen nazorg.
Het beleid van Apeldoorn is gericht op de schoolloopbaanmomenten van individuele
kinderen. Veel actiepunten richten zich op de scholen en zullen voor een groot deel door of
met scholen moeten worden uitgevoerd. Het zijn veelal preventieve maatregelen gericht op
de momenten in schoolloopbanen waar het risico bestaat dat leerlingen verkeerde keuzen
maken en mogelijk wat extra begeleiding behoeven. Er is ook aandacht voor de aansluiting
tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Er is minder aandacht voor ouders of gezinnen.
11
Notitie ZAT-kwadraat
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
57
3.2.2. Gemeente Zutphen-Warnsveld
De gemeente Zutphen streeft ernaar het aantal voortijdig schoolverlaters te verminderen
middels afspraken met het voortgezet onderwijs, het ROC, Bureau Jeugdzorg,
maatschappelijk werk en politie. De gemeente Zutphen wil tevens preventief werken op het
vlak van de overgang tussen verschillende onderwijssectoren en het versterken van een
doorgaande schoolloopbaan. Hier wordt expliciet de rol van ouders naar voren gehaald en is
er aandacht voor de sociale dimensie (veiligheid en brede school). In de afgelopen jaren is
een Samenwerkingsverband met het voortgezet onderwijs opgezet, waarin maatregelen zijn
opgenomen om uitval te voorkomen.
Zutphen heeft vergevorderde plannen voor een Onderwijs Zorg Centrum (OZC). Het doel is
een passende opvang te bieden aan risicojongeren uit het RMC-gebied Zutphen. Er zullen
drie onderdelen worden onderscheiden; een schakelklas waar integrale onderwijs-zorg
arrangementen worden aangeboden, een lesplaats voor het ZMOK en naschoolse opvang
en gezinsbegeleiding. De functies van het OZC zullen divers worden, namelijk
onderzoek/observatie, diagnostiek, onderwijs, preventief en curatief optreden bij
schoolverzuim, dagopvang en dagbehandeling, naschoolse opvang, gezinsbegeleiding en
ambulante begeleiding. Het is de intentie van Zutphen met het OZC een integrale
voorziening te hebben voor jongeren met meervoudige problematiek, die soms even uit hun
reguliere onderwijssituatie gehaald moeten worden om tot rust te komen en op een nieuwe
manier een plek te vinden. Jongeren die op het OZC terechtkomen zullen dus worden
teruggeplaatst op hun oude school, of intern of extern worden doorgeplaatst.
Scholen krijgen ook steeds meer verantwoordelijkheid. Ze moeten maatregelen treffen tegen
kort verzuim. Op alle scholen voor voortgezet onderwijs in Zutphen is een Zorg Advies Team
operationeel, waar de leerplichtambtenaar deel van uitmaakt. Net als in Apeldoorn is er dus
veel aandacht voor goed lopende schoolloopbanen en het tijdig ingrijpen. Wat betreft het
arbeidsmarktbeleid heeft de gemeente Zutphen, in samenwerking met het CWI, de notitie
‘Sluitende aanpak jongeren’ opgesteld. In deze notitie staan sluitende afspraken over de
registratie en doorverwijzing van werkloze jongeren die geen startkwalificatie hebben.
3.2.3. Gemeente Deventer-Bathmen
Sociaal beleid is een van de vijf topprioriteiten van de stad Deventer. Jeugd en onderwijs zijn
daarbinnen een thema. Deventer gaat een stedelijk netwerk voor 0-23 jarigen opzetten. De
opzet is uitgewerkt in schema’s en verantwoordingslijnen en moet leiden tot een
samenhangende aanpak in het beleid. Er wordt ingezet op ondersteuning van de
schoolloopbaan en op ouderbetrokkenheid en sociale competenties. Het voortijdig
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
58
schoolverlaten moet bestreden worden door een sluitende aanpak en samenwerking rond
risicoleerlingen van voortgezet onderwijs en ROC met hulpverlening en justitie. Er is
behoefte aan bijzondere trajecten van voortgezet onderwijs. De doelstellingen in het GOAplan zijn helder verwoord. Het project met allochtone contactpersonen in het voortgezet
onderwijs wordt voortgezet, net als het schoolhuis, het monitoren van risicoleerlingen en het
uitbouwen van leerwerktrajecten. Bestaand beleid wordt dus voornamelijk gecontinueerd. Er
wordt aangegeven wat de gewenste effecten zijn: afname van uitval in het bijzonder van
allochtone kinderen, kennis over elke jongere die dreigt uit te vallen. Een gewenst effect is
ook de oprichting van een instelling die verantwoordelijkheid neemt voor de integratie van
jongeren; elke jongere volgt een opleiding, werkt of houdt zich bezig met sociale activering.
En tot slot wordt als gewenst effect gesteld dat elke leerling minimaal een startkwalificatie
niveau bezit.
In het kader van het RMC en leerplichtwerk is er aandacht voor voorlichting. Deventer heeft
een telefonisch spreekuur ingesteld voor ouders, instellingen en scholen. Dit hoort bij het
beleid van Deventer om meer klantgericht te werken, volgens het model van
klantmanagement. Dit model moet in 2005 zijn gerealiseerd. Deventer verstuurt een
nieuwsbrief met informatie over leerplicht en RMC naar scholen.
Er is een aantal beleidsdoelen dat gerealiseerd moet worden in 200512: het aantal jongeren
met startkwalificatie moet stijgen met 5%. Vervolgens zijn er doelstellingen geformuleerd in
het kader van het Grote Stedenbeleid en die planning loopt tot 2009. De relevante plannen
voor die periode zijn: het vergroten van het aantal jongeren dat een startkwalificatie behaalt,
specifiek door in te zetten op het verbeteren van de overgang VMBO-ROC, het verhogen
van meldingen aan het RMC, een integrale inkoop van trajecten voor uitvallers en individuele
begeleiding voor jongeren. Er zijn concrete outputdoelstellingen gemeld; in 2009 moet 44%
van de gemelde voortijdig schoolverlaters herplaatst zijn (dat is ook al zo in 2004) en 30%
van de allochtone voortijdig schoolverlaters die gemeld waren (dat was 27% in 2004). Deze
laatste twee genoemde doelstellingen lijken niet al te ambitieus.
De gemeente Deventer spreekt in beleidsvisies expliciet uit dat zij ontwikkelingen op het
niveau van de Stedendriehoek als nuttig en hoopvol ziet; zij wil zo haar voorzieningenaanbod versterken.
Deventer richt zich eveneens op het versterken van doorgaande schoolloopbanen. Er is
specifieke aandacht voor allochtone leerlingen. Men probeert heel klantgericht te werken en
goed zichtbaar en bereikbaar te zijn en iedereen met wie het niet goed dreigt te gaan in
beeld te krijgen.
12
begroting Jeugd en Onderwijs
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
59
3.2.4. Samenvattend
Alle gemeenten streven naar vermindering van voortijdig schoolverlaten en bestrijding van
schoolverzuim. Het inzetten op vroeg- en voorschoolse educatie, hier verder niet besproken
maar onderdeel van de GOA-plannen, zou uiteindelijk ook een positieve bijdrage aan de
bestrijding van het voortijdig schoolverlaten kunnen leveren.
Een aantal beleidsmaatregelen hebben alle gemeenten gemeen. We zien dat alle
gemeenten met ZAT-teams werken. Het streven om de RMC-registratie te verbeteren, de
meldingen sluitend te maken en alle jongeren in beeld te hebben, is tevens een uniform
streven. Het inzetten op doorlopende schoolloopbanen voor iedereen en dus extra ingrijpen
op alles wat daarin kan fout gaan of ontbreken komt in ieders beleid terug. Vanuit wat
bekend is van de oorzaken van voortijdig schoolverlaten is duidelijk dat er vrijwel altijd
schoolloopbaan issues zijn, zoals zitten blijven en of verkeerde school- of beroepskeuze. Het
zal daarom zeker zinvol en naar verwachting effectief zijn dat daar veel aandacht voor is.
Concreet ligt het verloop van een schoolloopbaan in handen van leerling en school. Gezien
het feit dat beleid verder gedecentraliseerd wordt naar scholen is het uiteindelijk de vraag of
het de gemeenten lukt de scholen aan te sturen om de beleidsdoelen te realiseren.
In het algemeen kunnen we constateren dat er zwaar ingezet wordt op het correct melden en
registreren. Nadeel kan zijn dat er minder ruimte overblijft voor acties na de registratie.
Het contact zoeken met een breed vlak van actoren lijkt de praktijk van alle dag geworden.
Een nadeel zou kunnen zijn dat er zo’n wirwar van overlegstructuren ontstaat en zoveel
relevante betrokken partijen dat het overzicht houden een taak op zich wordt. Dit is niet
alleen een probleem in de Stedendriehoek.
3.3. Regionaal beleid Stedendriehoek
De gemeenten in de Stedendriehoek (Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Lochem, Voorst
en Zutphen) werken met elkaar samen om de verstedelijkingsopgaven van de regio
gezamenlijk in te vullen en de kwaliteit van het gebied te versterken.
Deze regionale samenwerking is opgebouwd rondom drie pijlers: de sociale pijler, de
economische pijler en de ruimtelijk/ fysieke pijler.
De sociale pijler heeft in januari 2005 een concept nota uitgebracht Sociale Perspectieven
Stedendriehoek. Vanuit een gezamenlijke visie wordt in deze nota een regionale sociale
agenda geformuleerd. De nota bevat negen programmapunten, waarop gemeenten in de
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
60
Stedendriehoek met elkaar willen samenwerken op sociaal terrein. Het verminderen van
voortijdig schoolverlaten is één van deze programmapunten.
Binnen de sociale pijler is een inventarisatie gemaakt van alle doelstellingen, initiatieven en
projecten op het terrein van voortijdig schoolverlaten in de Stedendriehoek. Deze
inventarisatie mondde uit in een Doel Inspanningen Netwerk (DIN), getiteld ‘gekwalificeerd
voor duurzame arbeidsparticipatie’. Uit het DIN komt een beeld naar voren van een
behoorlijk ingewikkeld netwerk van organisaties, die zich bezighouden met de problematiek
van voortijdig schoolverlaten.
Uit de gesprekken met de verschillende medewerkers uit de Stedendriehoek blijkt dat er in
de uitvoering nauwelijks sprake is van samenwerking op Stedendriehoek niveau. In de
praktijk ervaart men de Stedendriehoek (nog) niet als een eenheid.
3.4. Provinciaal beleid
De provincie Gelderland produceerde de nota Erbij houden, erbij halen. Het
samenwerkingsmodel voortgezet onderwijs: Zorg Advies Teams, van Apeldoorn was een
pilot van Gelderland. De provincie Overijssel heeft in 2004 een RMC analyse gepubliceerd
waarin zowel kwalitatief als kwantitatief naar de RMC-functie is gekeken. Daarnaast wordt in
het Meerjarig Economisch Uitvoerings Perspectief “in actie voor werkgelegenheid” expliciet
ingezet op de ondersteuning van de RMC-functie. Beide provincies willen overleg tussen de
RMC-Coördinatoren stimuleren, ten behoeve van kennisuitwisseling. Er is oog voor het
ontwikkelen van doorlopende leerwegen in het beroepsonderwijs. In het Beleidskader Jeugd
2004-2007 van de provincie Gelderland, wordt gesproken over het inzetten van de RAMING
rapporten bij het verbeteren van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt en het verder instant
houden van de zorgstructuur die in ZAT’s is ontwikkeld.
In Overijssel functioneert het ROC platform. Hier vindt provinciaal afstemming plaats tussen
vier ROC’s over de aanpak voortijdig schoolverlaten. ROC Aventus maakt hiervan onderdeel
uit.
Zowel de provincies Gelderland als Overijssel zijn uiteraard betrokken bij de Sociale
Perspectieven nota van de sociale pijler van het RPA Stedendriehoek (zie introductie
Deel 2).
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
61
3.5. Beleid van onderwijsinstellingen
Ook vanuit het onderwijs zelf zijn diverse initiatieven genomen. We bespreken een aantal
(zeker niet volledig) voor onze uiteenzetting relevante activiteiten. Momenteel wordt in het
VO een (scriptie)onderzoek uitgevoerd naar de zorgstructuur op scholen voor VO in
Apeldoorn. In het kader van het vervolg op De Leerlink worden diepte-interviews gehouden
met eerstejaars op het ROC, over de aansluiting VMBO-MBO. Tot slot voert Spectrum een
onderzoek uit waarin geïnventariseerd wordt welke trajecten voor voortijdig schoolverlaters
door wie aangeboden worden en aan welke trajecten behoefte is binnen het ROC/ RMC
verbeterplan.
Eerst komen de scholen voor voortgezet onderwijs aan bod, daarna het MBO. De Leerlink,
waar diverse onderwijsinstellingen bij betrokken zijn, maar dat voornamelijk georganiseerd is
vanuit het ROC Aventus, bespreken we daarna.
3.5.1. Scholen voor voortgezet onderwijs
Praktisch alle scholen voor voortgezet onderwijs zijn betrokken bij de ZAT-teams. Het
Veluws college in Apeldoorn heeft een instaptoets voor de VMBO-brugklassen ontwikkeld.13
Deze toets geeft aan welke leerlingen in aanmerking komen voor extra ondersteuning. In
Deventer is het Etty Hillesum Lyceum voor voortgezet onderwijs betrokken geweest bij het
project De Overstap (zie paragraaf 3.1).
Vanuit het RMC-werkveld werd opgemerkt dat de scholen in Zutphen soms nog te veel tijd
kwijt waren aan ‘het zelfbehoud’ zodat er weinig ruimte was voor samenwerking met andere
onderwijsinstellingen. In Deventer zijn alle scholen ondergebracht in het Etty Hillesum
Lyceum. Hoewel de verschillende afdelingen behoorlijk autonoom functioneren levert een
dergelijke schaalvergroting beleidsmatige voordelen op. Sommige ouders blijken echter
problemen te hebben met het feit dat er geen keuze meer is tussen verschillende scholen en
wijken soms uit naar Zutphen of Apeldoorn14.
3.5.2. ROC Aventus
Uit het jaarverslag van ROC Aventus blijkt duidelijk dat zij samenwerking zoekt met het
VMBO; men wil gezamenlijke onderwijstrajecten ontwikkelen afgestemd op de arbeidsmarkt,
zodat leerlijnen (de beroepskolom) goed doorlopen. Opdrachtgevers en afnemers worden in
toenemende mate als coproducenten beschouwd. Er wordt een betrokkenheid uitgesproken
13
14
www.veluwscollege.nl
NRC Handelsblad, 12 februari 2005
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
62
met het maatschappelijke doel om het aantal voortijdig schoolverlaters terug te dringen. Het
economische tij wordt weerspiegeld in de onderwijsdeelname bij het ROC, bijvoorbeeld door
de gesignaleerde trend naar meer voltijdopleidingen. Bij het ROC Aventus is eveneens een
trend naar competentie gericht onderwijs; daarom wil men dat deelnemers gaan werken met
een persoonlijk opleidingsplan. Begin januari 2005 heeft het ROC Aventus een proef voor de
registratie van het onderwijsnummer in gang gezet.
Samen met de gemeente Deventer15 is er ingezet op de situatie van allochtone leerlingen in
het project Kennisgroep Allochtonen in het ROC (KAR). In 2002 zijn beleidsaanbevelingen
opgesteld voor de gemeente Deventer en het ROC, die moesten resulteren in maatregelen
die de schooluitval onder allochtonen verkleinen. In vervolg hierop zijn promotieteams van
allochtone jongeren samengesteld, die een voorbeeldfunctie hebben. Ze richten zich op
jongeren binnen de eigen sector, maar bijvoorbeeld ook op scholieren in het voortgezet
onderwijs. Er werden bijeenkomsten georganiseerd met ouders, broers en zussen van de
allochtone leerlingen van het ROC.
Uit een interne evaluatie bleek dat begeleiding van leerlingen, eventuele mentoren en ouders
erg tijdrovend was. Het was niet mogelijk de effecten van maatregelen te meten en om dat
wel te kunnen doen zullen in-, door- en uitstroom gegevens van allochtone leerlingen
gemonitord moeten worden. Een en ander heeft een vervolg gekregen; de promotieteams
bestaan nog en hun activiteiten zijn opgenomen in de sectorplannen van het ROC. Daarmee
heeft het aandacht schenken aan allochtone leerlingen op het ROC Aventus een structurele
plaats gekregen.
3.5.3. De Leerlink
De Leerlink-Stedendriehoek was een project in de regio Apeldoorn, Deventer en Zutphen om
de aansluiting en de doorstroom van VMBO naar MBO te verbeteren. Het project liep van
2001 tot juli 2004. Er kwamen diverse thema’s aan bod en op de meeste is een vervolg. Het
Leerlink project is intern geëvalueerd door alle betrokken leden in beleids- en stuurgroepen.
Er is geconstateerd dat er heel veel in gang is gezet en dat het belangrijk is door te gaan op
de ingeslagen weg. Niet alle thema’s leveren evenveel afspraken of producten op.
Bijvoorbeeld wat betreft het thema Pedagogisch-didactische afstemming, bleek de diversiteit
aan pedagogisch didactische aanpak van VMBO scholen dermate groot dat het moeilijk was
aan dit thema te werken. Concrete effecten meten (zoals vermindering van het aantal
15
Werk maken van scholing
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
63
uitvallers) wordt niet mogelijk geacht door het ontbreken van een nulmeting. De verschillende
thema’s zullen kort besproken worden.

Thema begeleidingsstructuur
Er is een overdrachtsformulier ontwikkeld voor leerlingen die doorlopende zorg nodig hebben
bij de overstap van VMBO naar MBO. De ouders worden hierbij betrokken. De VMBO
scholen bepalen dus voor welke leerling dit formulier ingezet wordt. Er is een bijbehorende
procedure ontwikkeld voor het gebruik en verzenden van het overdrachtsformulier.

Thema pedagogisch-didactische afstemming
De werkwijze per VMBO-school is erg verschillend. Er bestaan verschillen tussen scholen en
tussen leerwegen. Zo is het VMBO-TL (voorheen MAVO) traditioneel in de werkwijze en
verschillen de kader en beroepsgerichte leerwegen in de mate van integratie tussen AVO
(Algemeen Vormend Onderwijs) en praktische vakken. Er is begonnen met voorlichting aan
docenten over het probleemgestuurd onderwijs zoals dat op het ROC plaatsvindt. In februari
2005 zal een aantal eerstejaars in het ROC door middel van diepte-interviews gevraagd
worden weer te geven welke moeilijkheden zij tegenkomen bij de overgang VMBO-ROC.
Hiertoe is een instrument ontwikkeld.

Thema leerwerktrajecten
In de regio zijn diverse werkgroepen actief geweest die zich hebben beziggehouden met de
aansluiting tussen VMBO-leerwerktrajecten en het MBO. Er zijn
conceptuitwerkingsovereenkomsten per sector gemaakt. Er is een convenant
Leerwerktrajecten afgesloten tussen ROC Aventus en de VMBO-scholen in de regio
Apeldoorn (ASD). Op dit gebied is vooral Apeldoorn actief. De VMBO scholen in en rond
Zutphen en Deventer werken nog niet zo actief samen en er zijn tussen scholen onderling
grote verschillen in activiteit op het gebied van leerwerktrajecten.

Thema kwalificatie
Hier is ingestoken op het portfolio, dat meegaat bij de overdracht van VMBO naar ROC.
Daarin zit een formulier waarop een leerling in overleg met de mentor kan aangeven of hij of
zij verwacht extra zorg of begeleiding nodig te hebben.

Thema voorlichting
Tot nu toe is er niet direct voorlichting gegeven aan leerlingen, maar is er een uitwisseling
geweest tussen docenten VMBO en ROC. Dit werd breed gedragen door de VMBO-scholen.
Hierdoor ontstond een nieuwe insteek, namelijk dat VMBO-leerlingen in het tweede jaar
voorlichting over het ROC moeten krijgen. Dan kunnen zij de sector- en richtingkeuze beter
bepalen.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
64

Thema management informatie
Men is hard bezig de loopbanen van leerlingen beter in beeld te krijgen. Het ROC geeft
veranderingen van niveau of richting een aantal maal per jaar door aan het VMBO. Het ROC
hoopt in de toekomst ook prognoses te kunnen maken op basis van de keuzen die VMBOers in hun laatste leerjaar maken.
Volledige informatie over activiteiten per thema en gemaakte afspraken is te vinden op de
website www.Leerlink-stedendriehoek.nl.
3.6 Regionaal arbeidsmarktbeleid
De arbeidsmarkt bestaat uit meerdere actoren, zoals werkgevers- en
werknemersorganisaties, het CWI, UWV en gemeenten. In het Regionaal Platform
Arbeidsmarktbeleid (RPA) werken deze organisaties met elkaar samen en stemmen hun
beleid op elkaar af.
Het RPA Stedendriehoek heeft voor 2004 en 2005 een Regionaal Actieprogramma
Stedendriehoek opgesteld. Hierin staan projecten opgenomen, zoals regionaal
arbeidsmarktonderzoek, het verbeteren van de samenwerking tussen UWV en gemeenten
en het initiëren van het MKB-leerbanenplan in de Stedendriehoek.
Het MKB-Leerbanenplan komt voort uit het initiatief van MKB Nederland om (toekomstige)
tekort en verspilling van talent te voorkomen. Het plan behelst het landelijk creëren van
10.000 leerbanen, speciaal voor VMBO-jongeren die niet meer in een schoolse omgeving
willen leren. Voor hen bestaat de mogelijkheid om de laatste twee jaar van hun VMBOopleiding af te ronden bij een MKB-bedrijf. Zij kunnen binnen hetzelfde bedrijf doorstromen
naar het MBO, om zo hun vakdiploma te behalen. In het MKB-leerbanenplan Stedendriehoek
staat de actie voor 2005-2007 in de regio Stedendriehoek verwoordt. De doelgroep omvat
zowel jongeren in het VMBO (preciezer, jongeren in de kader- en basisberoepsgerichte
leerwegen van het VMBO), jongeren zonder werkplek in of op weg naar een BBL opleiding,
voortijdig schoolverlaters en werklozen onder de 23 jaar. Alle drie de grote gemeenten in de
Stedendriehoek zijn betrokken bij het MKB-Leerbanenplan. Om de doelen te bereiken is een
platform geformeerd waarin vertegenwoordigers samenwerken vanuit CWI, gemeenten,
RMC, het bedrijfsleven, VMBO en ROC. Omdat het hier om een lopend initiatief gaat is het
nog niet duidelijk hoe succesvol een en ander gaat verlopen. Het is wel een initiatief op
Stedendriehoek niveau en heel duidelijk gebruik makend van de arbeidsmarktactoren.
Voorwaarde voor succes is dat werkgevers geen jongeren volledig in dienst nemen voordat
ze het MBO niveau 2 gedeelte van hun opleiding hebben afgerond.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
65
4.
Conclusie
Bij het denken en discussiëren over de problematiek van voortijdig schoolverlaters moet altijd
scherp in de gaten gehouden worden over welke definitie het gaat en welke cijfers naar
voren komen. Dat bijvoorbeeld 17% van de gemelde voortijdig schoolverlaters bij het RMC
van de bovenbouw VMBO komt, is heel iets anders dan dat 17% van de VMBO-ers uitvalt.
Het percentage jongeren dat voortijdig het VMBO verlaat zal variëren tussen de 3% en 25%,
afhankelijk van de leerweg (zie Figuur 1 in Deel 1). Zowel het VMBO als het MBO kennen
verschillende richtingen en niveaus. In het algemeen is het zo dat hoe lager het niveau, hoe
meer uitval. Uitval verschilt per schooltype, per leerjaar en per sector en daarom is het aan te
raden kritisch te kijken naar uitvalcijfers van het VMBO of het MBO in zijn geheel.
Het voortijdig schoolverlaten is gemiddeld in de Stedendriehoek zeker niet problematischer
dan landelijk. Opvallend is wel dat er relatief meer uitvallers zonder VMBO-diploma (of
overgangsbewijs naar 4 HAVO/ VWO) zijn; de allochtonenproblematiek is niet zo zwaar als
bijvoorbeeld in de grote steden.
De oorzaken van voortijdig schoolverlaten zijn divers. De in Deel 1 (2.2) genoemde factoren
op leerling-, gezins-, peergroep- en schoolniveau kwamen ook naar voren bij de voortijdig
schoolverlaters in de Stedendriehoek. Hoewel voortijdig schoolverlaten een proces is waarin
vaak meerdere oorzaken een rol spelen, kunnen er wel bepaalde risicofactoren aangewezen
worden. Enkele van de belangrijkste zijn voor scholen goed te herkennen; spijbelgedrag,
zittenblijven en het ongediplomeerd instromen in MBO niveau 1 opleidingen. Deze factoren
moeten nooit als directe oorzaken geïnterpreteerd worden; in sommige jaargangen blijft 40%
van de leerlingen een keer zitten, maar dat betekent natuurlijk niet dat dat allemaal
risicojongeren zijn. Daarvoor moet nagegaan worden of er nog meer risicofactoren zijn, zoals
persoonlijke problemen (psychosociale problemen, alcohol/ drugs). In het beleid en in de
praktijk wordt verder voornamelijk over twee risicogroepen gesproken; niet-westerse
allochtonen met laagopgeleide ouders en autochtone leerlingen uit de laagste sociaaleconomische klasse. Beoordelen of iemand tot een van deze groepen behoort, zonder
vragen te stellen, is niet zo makkelijk. Betrokken leraren kunnen echter letten op leerlingen
die (ongeacht hun etnische of sociale herkomst) weinig steun of weinig bruikbare steun
krijgen ofwel in een instabiele thuissituatie verkeren. Een verkeerde schoolkeuze naar niveau
of sector en andere verwachtingen van de opleiding zijn ook belangrijke oorzaken en kunnen
ook aanknopingspunten bieden voor begeleiding.
Eenmaal van school, zijn de meest problematische schoolverlaters jongeren zonder enig
middelbaar school diploma. Zonder twijfel dient die groep de maximale aandacht te krijgen.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
66
Daarbij moet er wel rekening mee worden gehouden dat een deel van deze jongeren het
vereiste niveau van de startkwalificatie zeer waarschijnlijk niet aan kan.
De huidige startkwalificatie heeft een keerzijde; een groep jongeren met een VMBO diploma
of een MBO niveau 1 diploma wordt als voortijdig schoolverlater aangemerkt. De jongeren
zelf zien zich niet als voortijdig schoolverlaters en op de arbeidsmarkt maken zij absoluut
meer kans dan ongediplomeerde voortijdig schoolverlaters. Bovendien hebben deze
jongeren meestal de niet-leerplichtige leeftijd bereikt en kunnen zij op geen enkele wijze
gedwongen worden een startkwalificatie te behalen. Jongeren daartoe wel aanzetten en van
het belang ervan overtuigen moet dus weloverwogen gebeuren.
De situatie in de Stedendriehoek wijkt niet bijzonder af van de landelijke situatie. Dit geldt
voor de aantallen, de oorzaken en ook de gevolgen van het voortijdig schoolverlaten. Ook
sluiten de ‘good practices’ in de Stedendriehoek op vergelijkbare wijze als landelijk aan bij de
gesignaleerde oorzaken en gevolgen van voortijdig schoolverlaten.
Het doel van dit rapport is onder andere om een aanzet te geven voor een conferentie over
de opzet van een of twee pilots ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten in de
Stedendriehoek. Gedurende het onderzoek viel het op dat het begrip Stedendriehoek niet
een algemeen herkend niveau van samenwerking is. Vooral op uitvoerend niveau gebeurt er
weinig, noch in het algemeen noch op het RMC-terrein. Om succesvolle pilots voor de hele
Stedendriehoek op te zetten is commitment en samenwerking van alle grote en kleinere
gemeenten en de beide provincies een vereiste. Natuurlijk zijn er verschillen binnen de regio
en hebben de grote steden met andere problemen te maken dan de kleine gemeenten, maar
de overlap in problematiek is veel groter dan de verschillen. Bovendien gaan jongeren uit
kleine gemeenten vaak naar school in de drie grote steden. Het komt ook voor dat jongeren
in een andere stad dan waar ze wonen naar school gaan.
We zetten de gevonden practices en initiatieven in de Stedendriehoek op een rij.
De preventieve practices in de Stedendriehoek bestaan voornamelijk uit:
Voor scholen voor voortgezet onderwijs:

BAS (spreekuur van leerplichtambtenaren op scholen op VMBO scholen)

ZAT (Zorg Advies Teams) en ZATkwadraat

et cetera (zie scriptie-onderzoek in VO)
Gericht op doorlopende leerwegen van VMBO naar MBO:

De Overstap
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
67

De Leerlink

MKB leerbanenplan
Gericht op leerlingen van het ROC:

KAR (Kennisgroep Allochtonen in het ROC)

et cetera (zie onderzoek Spectrum)
De curatieve practices in de Stedendriehoek bestaan voornamelijk uit:

Stroomschema’s voor de afhandeling van verzuim

KAP (Kort arbeidstoeleidende project) (leren werken) van het ROC

Het service centrum van het ROC Apeldoorn

Het OZC (in wording) dat voornamelijk opvang voor jongeren met veel problemen
moet verzorgen

Arbeidstrajecten aangeboden door verschillende reïntegratiebedrijven (X-grant
bijvoorbeeld)
Practices en initiatieven gericht op registratie en verwijzing zijn:

KAR: het project Kennisgroep Allochtonen in het ROC (Deventer)

Sluitende aanpak in RMC-subregio Zutphen (virtueel jongerenloket)

De plannen voor een jongerenloket in Apeldoorn
Weinig van deze initiatieven en practices zijn gericht op het betrekken van ouders bij de
problematiek (alleen enigszins bij KAR). Een enkele practice is gericht op een specifieke
doelgroep, zoals die van KAR op allochtone leerlingen. Het project De Overstap lijkt op het
project het Preventieplan genoemd in Deel 1. Er is wel aandacht voor spijbelaars maar niet
in de vorm van het succesvolle Basta (zie paragraaf 4.1 van Deel 1).
Wat betreft practices gericht op administratief case-management: hoewel Deventer bezig is
met een stedelijk netwerk rondom alle organisaties die met 5-23 jarigen te maken hebben en
Apeldoorn een jeugdmonitor heeft waarin zij de jongeren vraagt naar meningen over de stad
en de voorzieningen, zijn deze heel anders van opzet dan de in Deel 1 genoemde monitoren
van Utrecht en Rotterdam.
In Deel 1 signaleerden we een trend in de richting van het werken met elders verworven
competenties. In de Stedendriehoek is men daar niet mee bezig, alleen het ROC Aventus is
bezig met portfolio’s en persoonlijke ontwikkelingsplannen van schoolgaande leerlingen.
Wetende hoe moeilijk het is voortijdig schoolverlaters elders verworven competenties toe te
kennen (zie paragraaf 4.2 van Deel 1) lijkt het niet aan te raden die weg op te gaan.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
68
Net als landelijk zien we in de Stedendriehoek dat de focus van curatief naar preventief
beleid verschuift. Veel van de practices en vooral de initiatieven zijn integraal opgezet als het
gaat om de overlegvormen en om inventarisaties zoals het Doel Inspanningen Netwerk. In
de praktijk van de RMC’s wordt er echter nauwelijks samengewerkt op Stedendriehoek
niveau
In overweging nemend enerzijds dat goede kennis over de omvang en samenstelling van de
problematiek van groot belang is voor mogelijke oplossingen, en anderzijds dat met name
individueel problematische factoren (psychosociale factoren, de thuissituatie) en
keuzeproblemen van belang zijn voor de ‘kansarme’ ‘problematische’ schoolverlaters (uit de
typologie, zie deel 1: 2.2.4) doen we twee suggesties voor de richting waarin de pilots
kunnen gaan. Het zijn initiatieven die te realiseren zijn op het niveau van de Stedendriehoek.
De eerste suggestie heeft te maken met registratie en verwijzing. De sluitende aanpak in
Zutphen is effectief en in Apeldoorn is men met een soortgelijke opzet bezig. Een duidelijk
wie-doet-wat-schema zoals in Zutphen gebruik wordt kan voldoen en een fysiek meldpunt is
geen vereiste. Als dit goed zou werken en gekoppeld wordt met de RMC-registratie is er
uiteindelijk meer tijd beschikbaar doordat de administratieve lasten verkleinen. De
communicatie tussen de verschillende partijen op Stedendriehoekniveau is dan meteen
gestroomlijnd.
Belangrijk is het om in gedachte te houden dat hoe beter de registratie is, hoe kleiner het
aantal reële uitvallers blijkt te zijn. Bijkomend effect van een betere registratie is dat het ook
makkelijker wordt een nulmeting vast te stellen waardoor een betere evaluatie van de
initiatieven mogelijk is. Een sluitende aanpak die tevens als monitor fungeert, is een goede
manier om uiteindelijk effecten van beleid te kunnen gaan meten.
De tweede suggestie is om door te gaan met de vele inspanningen die gericht zijn op het
laten doorlopen van het VMBO-MBO traject. Niet alleen qua mogelijkheden maar ook op
individueel niveau zoals in projecten als De Overstap of De Leerlink gebeurt. Voor deze
suggestie zijn veel argumenten: het is gericht op de onderwijsvormen die de meeste
uitvallers hebben (HAVO en VWO kennen een minieme uitval). Het betrekt twee
onderwijsvormen. Het sluit inhoudelijk goed aan bij het MKB leerbanenplan (dus houdt
rekening met het arbeidsmarktperspectief). Het richt zich op een grote groep leerlingen die er
allen profijt van kunnen hebben, op een preventieve wijze. Behalve dat jongeren
(persoonlijke) ondersteuning krijgen bij de voortgang van hun schoolloopbaan krijgen ze
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
69
ondersteuning bij het kiezen van een beroepsrichting. Van dat laatste weten we dat een
verkeerde sectorkeuze een grote risicofactor is voor voortijdig schoolverlaten.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
70
Bronnen deel 2
Breuer Institute/ CMO (2004). Analyse kwalitatieve en kwantitatieve gegevens RMC's
provincie Overijssel. Groningen: Breuer Institute/ CMO Groningen.
Camp, H. van, Derks, W., Mosselman, L., Nieuweboer, J., Pilet, Y., & Verstraeten, K. (2003).
Raming. De Gelderse arbeidsmarkt tot 2006 Regiorapportage Stedendriehoek. Maastricht:
E,til bv.
Camp, H. van, Van Grootheest, G., Nieuweboer, J., Mosselman, L., (2005). Raming. De
Gelderse arbeidsmarkt tot 2008 Regiorapportage Stedendriehoek. Maastricht: E,til bv.
CWI arbeidsmarktprognose 2004-2009 (2004). www.cwinet.nl.
MKB leerbanenplan Stedendriehoek, plan van aanpak 2005-2007.
ROC AVENTUS jaarverslag (2004), www.rocaventus.nl
RPA Stedendriehoek (2004), Sociale Perspectieven Stedendriehoek 2030.
SCP. (2004). In het zicht van de toekomst. Sociaal en Cultureel Rapport 2004. Den Haag:
SCP.
Steenaert, B., Boessenkool, H. (2004) De kwaliteit van kiezen –RPA StedendriehoekMercurius Marketing.
Tilborg, L. van, Van Es, W., Glaude, M., & Verbeek, F. (2003). Werk in uitvoering: de
evaluatie van de RMC-wet in 2003. Amsterdam: Sardes en SCO.
Website: www.Leerlink-stedendriehoek.nl
Documenten van de gemeenten
Apeldoorn

Notitie ZAT-kwadraat (2004). Gemeente Apeldoorn
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
71

Leerplicht RMC Verslag 2003/2004 Apeldoorn (2004). Gemeente Apeldoorn.

Een kansrijk spoor. Onderwijsachterstandenbeleid in Apeldoorn periode 2002-2006
(2002). Gemeente Apeldoorn
Deventer

Jaarverslag 2003 – 2004 Leerplicht/RMC (2004). Gemeente Deventer.

Sociale structuurvisie: ‘De sociale kracht van Deventer, Passie voor de mensen’.
(2004). Gemeente Deventer.

GOA Plan ‘De leerling telt’ Beleidskader 2002-2006 (2003), Gemeente Deventer,
sector WCO.

Programma Grotestedenbeleid Deventer 2005-2009 (2004), het onderdeel
Programma Sociaal.

Preventieproject ‘De Overstap’ (1999). Dicke, C.M. en Noord, J., Compaz groep.

Werk maken van scholing. Handreiking voor een integrale aanpak op basis van het
Deventer Scholingoffensief. Deel 3: Projectbeschrijvingen (2003). KPMG BEA.
Zutphen

Zutphen voor gelijke onderwijskansen. Beleidskader gemeentelijk onderwijs
achterstandenbeleid 2002-2006 (2003). Gemeente Zutphen.

Jaarverslag Leerplicht en RMC 2002-2003 (2003). Gemeente Zutphen.

Onderwijs Zorg Centrum Zutphen; een sluitende en duurzame keten voor de jeugd
(2004). MIV3 Adviespartners voor organisatie en huisvesting.

Een sluitende aanpak van jongeren in de Graafschapgemeenten.
Documenten van de Provincie
Erbij houden, erbij halen (….) Provincie Gelderland.
Kiezen voor de Gelderse jeugd: ruimte en richting. Beleidskader Jeugd, inspraakeditie 20042007.
Gesprekpartners
Gemeenten*:

*
Sylvia Koiter (consulent RMC/leerplicht)
Leden begeleidingscommissie: aub: correcties en aanvullingen.
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
72

Jeanette ’t Hoen (beleidsmedewerker gemeente)

Ineke Kreulen (RMC coördinator)
André van den Berg-Jeths (senior consulent RMC/leerplicht)

Sussane Nijland (consulent RMC/leerplicht)

Ellen Wichard (teamleider van de groep Jeugd onderwijs cultuur)

Frankie Lansink (RMC medewerker)

Jaap Peerbolte (secretaris Stedendriehoek)

Zafer Aydogdu, (Expertisecentrum Integratiebeleid)

Brenda Parejo (teamleider leerplicht)
Provincie Overijssel:

Elsa Hof (beleidsmaker arbeidsmarkt)

Cas van de Sande (strategisch beleidsmedewerker onderwijs)
Provincie Gelderland:

José Kosters (beleidsmedewerker Welzijn en Onderwijs)
MKB Leerbanenplan:

Arjan te Wierik (coördinator)
ROC Aventus:

Piet de Noord (manager stafdienst onderwijs)

Hans van Vuuren (onderwijskundig medewerker)

Thomas Adams (begeleider KAP project)
Begeleidingscommissie:

J. Peerbolte (voorzitter/ gemeente Apeldoorn)

J. ’t Hoen (gemeente Zutphen)

E. Hof (provincie Overijssel)

J. Kosters (provincie Gelderland)

J. Kreulen-Kloosterman (gemeente Apeldoorn)

C. van de Sande (provincie Overijssel)

E. Wichard (gemeente Deventer)
De focus op Voortijdig Schoolverlaten
73
Download