De focus op Voortijdig Schoolverlaten Stand van zaken en beleid in de Stedendriehoek (concept) Radboud Universiteit Nijmegen Dr. S. Beekhoven Prof. Dr. H. Dekkers INHOUDSOPGAVE Inleiding ...................................................................................................................................... 3 DEEL 1: Voortijdig Schoolverlaten: de algemene stand van zaken 1. Definitie........................................................................................................................... 5 2. Omvang en oorzaken...................................................................................................... 7 2.1. Omvang ................................................................................................................... 7 2.1.1.Omvang van Voortijdig Schoolverlaten in Voortgezet Onderwijs ..................... 7 2.1.2.Omvang van Voortijdig Schoolverlaten in het MBO ......................................... 9 2.1.3.Omvang van het Schoolverlaten in internationaal perspectief ....................... 10 2.2. Oorzaken van Voortijdig Schoolverlaten………………………………………….. ...... 11 2.2.1.Categorieën van verklaringen ....................................................................... 12 2.2.2.Resultaten uit Nederlands onderzoek ........................................................... 13 2.2.3.Jongens in het VBO: een risicogroep nader bekeken .................................... 15 2.2.4.Een typologie van Voortijdig Schoolverlaters ................................................ 16 2.2.5.Oorzaken van uitval in het MBO.................................................................... 18 2.3. Gevolgen van Voortijdig Schoolverlaten ................................................................ 19 3. Beleid ten aanzien van Voortijdig Schoolverlaten.......................................................... 20 3.1. Decentralisatie van het OnderwijsAchterstandenbeleid (GOA) .............................. 20 3.2. RMC ...................................................................................................................... 22 3.3. Overig beleid op het gebied van Voortijdig Schoolverlaten .................................... 23 3.4. Budget ................................................................................................................... 25 3.5. Ervaren problemen bij de uitvoering van beleid ..................................................... 25 4. Implementatie van beleid en (good) practices ............................................................... 27 4.1. Good practices ter bestrijding van Voortijdig Schoolverlaten .................................. 27 4.2. Huidige Initiatieven ................................................................................................ 28 4.3. Conclusies ............................................................................................................. 30 Bronnen deel 1 ............................................................................................................. 31 DEEL 2: Voortijdig Schoolverlaten in de Stedendriehoek 1. De situatie in de Stedendriehoek .................................................................................. 35 1.1. Inleiding ................................................................................................................. 35 1.2. Demografische achtergrond................................................................................... 35 1.2.1. Jongeren en onderwijs ................................................................................. 35 1.2.2. Jongeren en arbeidsmarkt ........................................................................... 37 2. Omvang en oorzaken van het Voortijdig Schoolverlaten ............................................... 39 2.1. De door het RMC geregistreerde omvang ............................................................. 39 2.2. Samenstelling van de groep schoolverlaters .......................................................... 40 2.3. Oorzaken van het Voortijdig Schoolverlaten .......................................................... 44 2.3.1. De perceptie van RMC medewerkers........................................................... 44 2.3.2. Portretten van zes voortijdig schoolverlaters ................................................ 45 3. Beleid in de Stedendriehoek ......................................................................................... 51 3.1. Uitvoering van het landelijk RMC beleid ................................................................. 51 3.1.1. Registratie en (curatieve) aanpak van het RMC ........................................... 51 3.1.2. Preventieve werkzaamheden van RMC/leerplicht ........................................ 53 3.1.3. Overlegvormen ............................................................................................ 54 3.1.4. Evaluatie ...................................................................................................... 54 3.2. Gemeentelijk beleid ............................................................................................... 56 3.2.1. Gemeente Apeldoorn ................................................................................... 56 3.2.2. Gemeente Zutphen-Warnsveld .................................................................... 58 3.2.3. Gemeente Deventer-Bathmen ..................................................................... 58 3.2.4. Samenvattend .............................................................................................. 60 3.3. Regionaal beleid Stedendriehoek .......................................................................... 60 3.4. Provinciaal beleid ................................................................................................... 61 3.5. Beleid van onderwijsinstellingen ............................................................................ 62 3.5.1. Scholen voor Voortgezet onderwijs .............................................................. 62 3.5.2. ROC Aventus ............................................................................................... 62 3.5.3. De Leerlink................................................................................................... 63 3.6. Beleid vanuit de arbeidsmarkt ................................................................................ 65 4. Conclusies/ Managementsamenvatting ........................................................................ 66 Bronnen deel 2 ............................................................................................................. 71 Inleiding Het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid heeft aan de Radboud Universiteit te Nijmegen de opdracht gegeven om een onderzoek te verrichten naar de problematiek van voortijdig schoolverlaters. Vanuit de Europese Unie, de provicie Overijssel en de deelnemende gemeenten heeft het RPA Stedendriehoek middelen ontvangen in het kader van de pilot ‘Gekwalificeerde Start’ als onderdeel van het ESF art.6 project Ratio in Progress. Het onderzoek maakt deel uit van een project waarbinnen de ontwikkeling van een of meerdere pilots de volgende stap zal zijn. De belangrijkste doelstelling van dergelijke pilots/ projecten is voortijdig schoolverlaters toegang te verschaffen tot de arbeidsmarkt, mogelijk via herintrede in het onderwijs. Om te komen tot zinvolle pilots is niet alleen kennis nodig van de omvang van het voortijdig schoolverlaten, maar ook van de aard daarvan (wie zijn de voortijdig schoolverlaters), de achtergronden van het voortijdig schoolverlaten, het huidig beleid ten aanzien van deze doelgroep (zowel landelijk als decentraal) en welke aanpakken te beschouwen zijn als ‘best practices’. Bijvoorbeeld wordt recent steeds duidelijker dat er geen sprake is van ‘de voortijdig schoolverlater’, maar dat er verschillende typen schoolverlaters zijn, en dat de startkwalificatiedefinitie die in Nederland sinds begin negentiger jaren wordt gehanteerd, voor een aantal jongeren niet adequaat is. De redenering is dat men pas tot effectieve projecten kan komen als een aantal uitgangspunten over de precieze aard van deze groep ongekwalificeerde starters, alsmede over de wensen van de arbeidsmarkt met betrekking tot deze doelgroep helder zijn. Het onderzoek is uitgevoerd op de volgende onderdelen: De stand van zaken met betrekking tot de omvang en samenstelling van de groep voortijdig schoolverlaters. De beschrijving gaat gepaard met een internationale inkadering. Een overzicht van (inter)nationaal wetenschappelijk onderzoek op het terrein van achtergronden/ oorzaken/ redenen van voortijdig schoolverlaten. Een beschrijving van centraal en decentraal beleid, inclusief financiële stromen. Een analyse van zogenaamde ‘best practices’, waarbij de focus zal liggen op initiatieven die de instroom van deze jongeren op de arbeidsmarkt trachten te bevorderen (bijvoorbeeld EVC-projecten van ROC’s of RMC’s). De stand van zaken met betrekking tot alle vier bovengenoemde kwesties (aard, oorzaken, beleid en praktijken) in de Stedendriehoek (regio). De focus op Voortijdig Schoolverlaten 3 De activiteiten die zijn uitgevoerd, zijn de volgende: Literatuurstudie (internationaal) naar omvang, samenstelling en oorzaken van voortijdig schoolverlaten; speciale aandacht is uitgegaan naar heldere definities van het begrip (o.a. startkwalificatie). Documentstudie met betrekking tot actuele beleidsmaatregelen. Documentstudie en gesprekken met ‘practitioners’ over aanpakken in de praktijk. Analyse van documenten/ bronnen et cetera die met name de samenhang met de situatie op de arbeidsmarkt kunnen verduidelijken. Gesprekken met deskundigen en betrokkenen in de Driehoek om een aanvullend beeld te krijgen van de specifieke situatie in de regio. Gesprekspartners zijn gezocht bij de gemeenten, vertegenwoordigers van de arbeidsmarkt (potentiële afnemers), RMC, VMBO/ROC, en voortijd schoolverlaters. Inhoudelijke voorbereiding deskundigenconferentie over uit te zetten pilot(s). Het onderzoek levert kennis op over het probleem van voortijdig schoolverlaten in het algemeen, en dat van de schoolverlaters in de Stedendriehoek in het bijzonder. Daarnaast levert het inzicht op in mogelijke maatregelen/ activiteiten die kunnen worden ondernomen om de situatie van voortijdig schoolverlaters, met name gezien vanuit hun arbeidsmarktperspectief, te verbeteren. Om te komen tot verantwoorde en gedragen keuzen voor projecten voor het vervolgtraject wordt, met de rapportage van dit onderzoek als input, een deskundigenconferentie georganiseerd, waarin de betrokkenen zelf een stem kunnen hebben in de aard van de projecten die als pilot binnen de Driehoek zullen worden uitgevoerd. Het eerste deel van voorliggend rapport beschrijft de algemene stand van zaken met betrekking tot voortijdig schoolverlaten, het tweede deel zoomt in op de Stedendriehoek. In beide delen worden omvang, samenstelling, oorzaken en gevolgen van voortijdig schoolverlaten beschreven (hoofdstukken 1 en 2), alsook beleid en ‘good practices’ op verschillende niveaus (hoofdstukken 3 en 4). De conclusieparagraaf van deel 2 kan gelezen worden als een managementsamenvatting. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 4 Deel 1: 1. Voortijdig Schoolverlaten: de algemene stand van zaken. Definities Wanneer is iemand een voortijdig schoolverlater? Er zijn verschillende uitgangspunten. Nederland kent een volledige leerplicht tot en met het schooljaar waarin iemand 16 jaar wordt. Daarna is er een partiële leerplicht: tot en met het schooljaar waarin iemand 17 jaar wordt. Het van school gaan terwijl een leerling leerplichtig is, is daarom een glashelder voorbeeld van onwettig voortijdig schoolverlaten . Het wel of niet halen van een diploma in het voortgezet onderwijs is een ander uitgangspunt, dat zeker vanuit opleidingen gezien een logische definitie is. Een derde benadering wijst op de relatie tussen de opleiding (niveau en richting) en de aansluiting op de arbeidsmarkt. Voortijdig schoolverlaten is dan het verlaten van het onderwijs zonder dat de leerling voldoende gekwalificeerd is voor de arbeidsmarkt. Uitgaande van de behoefte vanuit de arbeidsmarkt aan een bepaald niveau van scholing is door de Nederlandse regering in 1991 het begrip startkwalificatie ingesteld; alle 23-jarigen dienen hieraan te voldoen. Volgens deze definitie is een voortijdig schoolverlater: iemand die ten minste een maand verzuimt of niet meer is ingeschreven in het onderwijs zonder startkwalificatie. Een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt is minimaal een HAVO diploma of niveau 2 van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs1. Natuurlijk is ook het perspectief van jongeren zelf relevant. Het is mogelijk dat iemand die met een VMBO diploma, of een MBO diploma op niveau 1, de arbeidsmarkt betreedt, zichzelf helemaal niet als voortijdig schoolverlater beschouwt, hoewel hij of zij dat volgens de startkwalificatiedefinitie wel is. Dit voorbeeld geeft meteen aan dat er binnen de groep jongeren zonder startkwalificatie een onderscheid gemaakt kan worden tussen jongeren die het onderwijs zonder diploma verlaten en jongeren die het onderwijs zonder startkwalificatie verlaten. De eerste groep wordt in de onderzoeksliteratuur vaak zeer voortijdig schoolverlaters genoemd. De overheid gebruikt momenteel de term prioritair voortijdig schoolverlaters en legt dit uit als: een voortijdig schoolverlater die wordt uitgeschreven uit het voortgezet onderwijs zonder VMBO diploma of toegang tot klas 4 van het HAVO of VWO. 1 Het nieuwe MBO onderwijs kent twee leerwegen (de BBL=beroepsbegeleidende leerweg en de BOL= beroepsopleidende leerweg) en vijf niveaus (1=assistentopleiding, 2=basisberoepsopleiding, 3=vakopleiding, 4=middenkaderopleiding). De focus op Voortijdig Schoolverlaten 5 Hoe wordt het begrip voortijdig schoolverlaten internationaal gebruikt? Niet alle landen werken überhaupt met een definitie. Het is wel gangbaar dat het verplicht is een minimaal aantal jaren school te bezoeken. In de meeste landen met leerplicht geldt deze tot 16 jaar. Om landen te kunnen vergelijken wordt vaak gebruik gemaakt van het tellen van het aantal jaren scholing dat mensen hebben. In veel landen wordt 12 à 13 jaar school voldoende geacht en zijn mensen gemiddeld 18 jaar als ze die tijd op school hebben doorgebracht. Dat sluit aan bij de leeftijd waarop Nederlandse leerlingen een startkwalificatie gehaald kunnen hebben, bij een normaal verlopen schoolloopbaan. In de landen die wel een begrip als de startkwalificatie kennen, is deze niet altijd gelijk aan de Nederlandse definitie. In Denemarken bijvoorbeeld wordt een hoger niveau gehanteerd. In dit rapport sluiten we aan bij de officiële Nederlandse startkwalificatie definitie. Om onderscheid te maken tussen jongeren zonder startkwalificatie en jongeren die helemaal geen diploma’s bezitten, zullen we deze laatste groep aanduiden als zeer voortijdig schoolverlaters. Jongeren zonder startkwalificatie noemen we voortijdig schoolverlaters. De meeste onderzoeken spreken over uitval in het voortgezet onderwijs. Wat er bekend is over de omvang en oorzaken van uitval in het MBO zullen we steeds apart bespreken. Een opmerking vooraf over de definitie van het begrip allochtoon. Men dient zich te realiseren dat de definitie van allochtonen in tellingen kan variëren. Vaak worden westerse allochtonen bij niet-westerse allochtonen geteld. Het Centraal Bureau van de Statistiek maakt –net als veel andere instanties - onderscheid tussen allochtonen (iedereen van wie tenminste een ouder in het buitenland geboren is) en minderheden (alle groepen van de wet SAMEN: personen afkomstig uit voormalig Joegoslavië, Turkije, Zuid- en Midden-Amerika, Afrika, Azië (inclusief de Molukken, uitgezonderd Japan en voormalig Nederlands-Indië)). Vaak wordt deze laatste groep aangeduid als niet-westerse allochtonen. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 6 2. Omvang en oorzaken 2.1. Omvang 2.1.1. Omvang van voortijdig schoolverlaten in het voortgezet onderwijs Aangezien een begrip als voortijdig schoolverlaten zo divers wordt gedefinieerd zal het weinig verbazing wekken dat het moeilijk is goed vast te stellen wat de omvang van het probleem is. Geregeld worden in de media extreem hoge percentages voortijdig schoolverlaters genoemd. Zo verschenen er in februari 2003 krantenkoppen als “Massale schooluitval Marokkaanse jongens.” Dit artikel baseerde zich op het CBS rapport “Allochtonen in Nederland”, waarin werd vermeld dat 55% van de Marokkaanse jongens niet meer in de running was voor een startkwalificatie. De hoge percentages ontstaan vaak doordat bij scholen gemeten wordt hoeveel jongeren verdwijnen, zonder dat op individueel niveau gemeten wordt wat jongeren doen nadat ze een opleiding afbreken. Veel jongeren blijken binnen afzienbare tijd weer op een (andere) school te zitten. Een aantal wetenschappers is wel op individueel niveau de positie van jongeren nagegaan. Een voorbeeld daarvan, gebaseerd op grote nationale cohorten waarin leerlingen jaren gevolgd worden in basis en voortgezet onderwijs, is te vinden in Tabel 1. Tabel 1. Voortijdig schoolverlaten voor en na het einde van de voltijds leerplicht (16 jaar), op een steekproef van 23.396 leerlingen N voor 16 jaar % 594 2.5 tussen 16 en 18 jaar 1191 5.0 totaal 1785 7.6 Uit deze onderzoeken naar de situatie op individueel niveau komen dus veel lagere percentages naar voren. Uitgesplitst naar verschillende groepen zien we in de staafdiagram in Figuur 1 wederom lagere percentages. Voor de Marokkaanse jongens wordt hier een percentage schoolverlaten van 18% aangetroffen (het tijdstip waarop voortijdig schoolverlaten gemeten wordt is vergelijkbaar met dat van het eerder genoemde CBS onderzoek). De focus op Voortijdig Schoolverlaten 7 Figuur 1. Percentages voortijdig schoolverlaters: De zwarte staven geven het percentage aan na drie en een half jaar, de grijze na vier en een half jaar voortgezet onderwijs SEKSE jongens meisjes HERKOMST Nederlands Surinaams Turks Marokkaans Overig autochtone jongens autochtone meisjes allochtone jongens allochtone meisjes Surinaamse jongens Surinaamse meisjes Turkse jongens Turkse meisjes Marokkaanse jongens Marokkaanse meisjes Overige jongens Overige meisjes SCHOOLTYPE IVBO VBO MAVO HAVO VWO 0 5 10 15 20 25 30 Bron: Dekkers & Driessen. 1997 De focus op Voortijdig Schoolverlaten 8 Al lang wijzen gegevens uit dat voortijdig schoolverlaten het meest voorkomt in de lagere onderwijstypen. We zagen het ook in Figuur 1 terug. In een recent onderzoek uitgevoerd aan de Radboud Universiteit Nijmegen is een groep jongens die begon op het VBO intensief gevolgd. In Tabel 2 kunnen we de onderwijspositie zien van een groep van 157 leerlingen en zien we de verschillende situaties waarin de groep schoolverlaters verkeert. Tabel 2. De positie van jongens 5 jaar na het begin van het VBO N % 122 78 doorleren zonder diploma 10 6 gediplomeerd schoolverlater 11 7 ongediplomeerd schoolverlater 9 6 doorleren, diplomastatus onbekend 5 3 157 100 doorleren met diploma Totaal Bron: Beekhoven in Pedagogische Studiën 2004 Duidelijk wordt dat er een groep leerlingen zonder VBO diploma doorstroomt naar een MBO opleiding. Dat kan omdat het laagste MBO-niveau, niveau 1, toegankelijk is zonder diploma. Echter deze jongeren moeten daarna wel naar niveau 2 doorstromen, om alsnog een startkwalificatie te halen. Het risico dat dat niet gebeurt is groot en er zullen dus nog veel potentiële voortijdig schoolverlaters onder deze groep zijn. 2.1.2. Omvang van het voortijdig schoolverlaten in het MBO Het veelvuldig voorkomen van voortijdig schoolverlaten in de lagere typen onderwijs en het gegeven dat een groot deel van alle jongeren (60%) het VMBO bezoekt houdt in dat de meeste jongeren zonder startkwalificatie hun schoolloopbaan begonnen op het VMBO. Een aantal van de jongeren die aan het VMBO de theoretische leerweg volgen zal naar de HAVO doorstromen. De grootste groep echter zal doorstromen naar het MBO (meestal georganiseerd in ROC’s) om daar de startkwalificatie te behalen. Juist de overgang naar deze twee opleidingen is een moment waarop veel jongeren stoppen; ook in de eerste jaren van het MBO sneuvelen er veel. De juiste registratie van deze aantallen is moeilijk te verkrijgen omdat er twee schooltypen, en de transfer van het een naar het andere type, bij betrokken zijn. Uit een redelijk grote steekproef onder leerlingen en decanen van het VMBO en MBO bleek dat er weinig samenwerking is tussen VMBO en MBO decanen. Hoe het met de plaatsing in het MBO afloopt weten de meeste VMBO decanen dan ook niet en de MBO decanen ook niet altijd. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 9 De omvang van uitval in het MBO is dus niet heel duidelijk. De onderwijsinspectie komt op een uitval zonder diploma van tussen de 12 en 25 procent. Er wordt gewezen op grote verschillen tussen leerjaren, opleidingen en instellingen. Een ander onderzoek dat ruim 3400 leerlingen volgde bevestigt deze cijfers. Een derde onderzoek liet zien dat 20% van de MBO’ers zonder startkwalificatie ophoudt. Van de jongeren in dit onderzoek die na VBO of MAVO niet door wilden leren haalde 11% alsnog een startkwalificatie binnen vijf jaar. 2.1.3. Omvang van schoolverlaten in internationaal perspectief Voorheen kwam Nederland slecht uit internationale vergelijkingen omdat ons schoolsysteem op andere leeftijd dan veel vergelijkingslanden diploma's kent, maar ook door de partiële leerplicht tot en met 17 jaar. Daardoor lag het percentage gerapporteerde voortijdig schoolverlaters heel wat hoger dan bij landen met leerplicht tot 16 jaar. In onderstaande tabel zijn de cijfers voor verschillende landen op een rij gezet. Tabel 3: uitval volgens leerplicht uitval op voltijdsleerplichtige leeftijd Nederland Australië België Canada Denemarken Finland Frankrijk Duitsland Groot-Brittannië Hongarije Ierland Noorwegen Spanje Zweden Verenigde Staten leerplicht leeftijd 16 15 18 16 16 16 16 18 16 16 15 16 16 16 17 uitval op 17-jarige leeftijd uitval 2.8 1.9 12.5 6 6.2 7.4 3.9 15.7 13.1 11.8 4.4 5 17.3 3 21.4 8.3 6.5 20.9 18.3 9.5 7.4 6.4 28.9 19.1 25.2 4.2 21.4 Bron: Early school leaving from an international perspective (2000). Wordt er voor Nederland gemeten op 16 jarige leeftijd, dan is het percentage schoolverlaters nog geen drie en daarmee doet Nederland het in vergelijking met andere landen helemaal niet slecht. In een vergelijking tussen landen van het percentage voortijdig schoolverlaters op 17-jarige leeftijd, doet Nederland het met 8% redelijk. Landen met heel veel voortijdig schoolverlaters blijken dan Canada, Denemarken en de Verenigde Staten. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 10 Recent worden internationale vergelijkingen van betere kwaliteit. Momenteel worden in jaarlijkse OECD rapporten landen vergeleken aan de hand van het percentage jongeren tussen de 18 en 24 jaar dat geen onderwijs volgt en geen startkwalificatie heeft behaald. Echter, op de nauwkeurigheid van die cijfers en daarmee op de internatonale vergelijkbaarheid is nog steeds een en ander af te dingen. In Figuur 2 zetten we de situatie in een aantal landen voor vijf opeenvolgende jaren op een rij. Figuur 2. Percentage 18-24 jarigen dat geen onderwijs volgt en geen startkwalificatie heeft behaald 25 20 1999 15 2000 2001 10 2002 2003 5 0 Nederland Belgie Duitsland Frankrijk Zweden Engeland Bron: Onderwijsraad, 2004 De percentages 18-24 jarigen zonder startkwalificatie in Nederland zijn stabiel en iets ongunstiger dan in de andere landen, met uitzondering van Engeland. Zweden valt in positieve zin op. 2.2. Oorzaken van voortijdig schoolverlaten Naar de oorzaken van voortijdig schoolverlaten is veel onderzoek verricht. Een besluit om niet meer verder te willen leren wordt zelden van het een op het andere moment genomen; het gaat dus vaak om een proces van jaren. De oorzaken van voortijdig schoolverlaten liggen soms al in het verleden, bijvoorbeeld op de basisschool. Er is ook zelden één oorzaak voor aan te wijzen. Om toch zicht te krijgen op de oorzaken van voortijdig schoolverlaten onderscheiden diverse auteurs verschillende categorieën factoren die samenhangen met voortijdig schoolverlaten. Deze categorieën zijn achtereenvolgens persoonlijke kenmerken, De focus op Voortijdig Schoolverlaten 11 gezinsfactoren, leeftijdsgenoten en schoolfactoren. De uitdaging is om de verschillende factoren in hun onderlinge samenhang in beeld te brengen, en zo mogelijk op grond daarvan voorspellingen over potentieel voortijdig schoolverlaten te doen. We zullen hier de onderzoeksresultaten (internationaal en nationaal) kort samenvatten. Overigens betreft de literatuur meestal onderzoek naar schoolverlaten voordat een diploma is behaald, en dus niet onderzoek dat uitgaat van de (Nederlandse) startkwalificatiedefinitie. 2.2.1. Categorieën van verklaringen Voorbeelden van persoonlijke kenmerken die samenhangen met voortijdig schoolverlaten zijn een lager zelfvertrouwen, minder gevoel van controle over het eigen leven, een negatieve houding tegenover school en lage onderwijs- en beroepsaspiraties. Deze kenmerken hangen veelal samen. Zo vinden schoolverlaters die negatief over hun schoolbekwaamheid oordelen het ook vervelender om naar school te gaan. In de wisselwerking tussen deze kenmerken is een meer en meer afnemende motivatie een verbindende schakel. De verschillende achterliggende oorzaken versterken elkaar, stellen het beeld van school en opleiding negatief bij en maken het steeds lastiger motivatie op peil te houden. Scores op intelligentie- en prestatietoetsen van voortijdig schoolverlaters vormen een andere verklaringsgrond; die blijven bij voortijdig schoolverlaters gemiddeld achter bij die van leerlingen die de opleiding voltooien. Onder persoonlijke kenmerken worden tevens demografische factoren gerangschikt. Etniciteit en sekse spelen een belangrijke rol: leerlingen uit etnische minderheden en jongens verlaten vaker voortijdig de school. Ook leeftijd kan een belangrijke rol spelen bij voortijdig schoolverlaten. In de onderzoeksliteratuur wordt het gezin (en in samenhang hiermee het sociaal milieu) aangemerkt als belangrijkste tussenschakel ter verklaring van spijbelen en voortijdig schoolverlaten. De thuissituatie van voortijdig schoolverlaters wordt o.a. gekenmerkt door grote gezinnen of éénoudergezinnen. Ouders van uitvallers zijn gemiddeld lager opgeleid, hebben lagere aspiraties en toekomstverwachtingen ten aanzien van hun kind en zijn minder bij het onderwijs betrokken. Bij uitvallers is er bovendien vaker sprake van een discrepantie tussen de waarden en normen die in de thuissituatie worden aangehangen en die vanuit de school worden overgedragen. De verschillen zijn veelal terug te voeren op de thema’s opvoeding en disciplinering in de thuissituatie. In samenhang hiermee treden ook grote verschillen op tussen thuis- en schoolsituatie op het vlak van taalbeheersing. Vrijwel alle hier genoemde verklaringsgronden gelden in versterkte mate voor allochtone gezinnen. Met name de discrepantie tussen thuiscultuur en schoolcultuur voor wat betreft sociale omgang kan hier van invloed zijn op het schoolwelbevinden van leerlingen. Daarnaast spelen in De focus op Voortijdig Schoolverlaten 12 allochtone gezinnen de mate van oriëntatie op integratie en (met name voor meisjes) traditionele beroepsperspectieven een rol van betekenis. De leeftijdsgenoten (ook wel peergroup genoemd) waarmee jongeren omgaan kunnen ook invloed hebben. Een belangrijke factor met betrekking tot de peergroup van leerlingen is de mate van verzuim. Vrienden en/of vriendinnen van uitvallers verzuimen veel vaker dan vriend(inn)en van blijvers. Voor de binding met de school is het van belang of de peergroup bestaat uit medeleerlingen van dezelfde school. Voortijdig schoolverlaters gaan vaker om met vrienden van buiten de eigen school. Er is in onderzoek minder aandacht besteed aan de invloed van de school zelf: de organisatie, het management en de leerkrachten. Er is minder uitval op scholen waar leerlingen (al dan niet individueel en zowel binnen als buiten het lesrooster) extra worden begeleid. Daarnaast speelt het schoolklimaat een belangrijke rol: leerlingen vallen minder uit op scholen waar minder sancties worden toegepast wegens wangedrag van leerlingen, waar zich minder conflicten (al dan niet gevoed door etnische tegenstellingen) voordoen en waar prestaties positief worden gewaardeerd. Over de grootte van de school is bekend dat hele kleine en hele grote scholen meer voortijdig schoolverlaters hebben. Verschillende auteurs combineren een aantal van de bovengenoemde factoren tot push- en pull-factoren die gezamenlijk van invloed zijn op voortijdig schoolverlaten. Zij spreken over push-factoren (afstotingsmechanismen) wanneer het gaat om factoren die binnen de onderwijssituatie een rol spelen. Te denken valt aan factoren als een gebrek aan capaciteiten en tegenvallende leerprestaties, de school afwijzen uit verveling en irritatie of de school verlaten als gevolg van culturele dan wel sociale isolatie en/of discriminatie. Bij pullfactoren (aantrekkingsmechanismen) is er sprake van factoren van buiten het onderwijs die een aanzuigende werking hebben op leerlingen. Een grote zuigkracht kan uitgaan van de arbeidsmarkt. Toch is het niet correct te veronderstellen dat een schoolverlater ‘gepusht‘ dan wel ‘gepulld’ is. Het gaat veelal samen in die zin dat iemand met wie het toch al niet zo lekker gaat op school (push) gevoeliger is voor een andere mogelijkheid, bijvoorbeeld een baantje (pull). 2.2.2. Resultaten uit Nederlands onderzoek In grootschalig Nederlands cohort onderzoek zijn de achtergrondkenmerken van de schoolverlaters vergeleken met die van de niet-schoolverlaters. Er bleken grote verschillen tussen beide groepen te kunnen worden vastgesteld, die grotendeels overeenkomen met in de internationale literatuur gevonden oorzaken van voortijdig schoolverlaten. De De focus op Voortijdig Schoolverlaten 13 schoolverlaters blijken, zowel binnen de leerplichtdefinitie als binnen de startkwalificatiedefinitie, gemiddeld genomen op latere leeftijd in het voortgezet onderwijs in te stromen dan de niet-schoolverlaters. Zij hebben dus al in het basisonderwijs een achterstand opgelopen ten opzichte van de schoolblijvers. Daarnaast blijken de schoolverlaters relatief vaak afkomstig te zijn uit gezinnen met een laag opleidingsniveau. Zij komen vaker dan de schoolblijvers uit gezinnen waarin de ouders alleen lager onderwijs of de eerste trap van het voortgezet onderwijs hebben gevolgd. Ook is er sprake van een relatieve oververtegenwoordiging van allochtone leerlingen binnen de groep schoolverlaters; Turkse, Surinaamse en voornamelijk Marokkaanse leerlingen verlaten vaker het voortgezet onderwijs dan Nederlandse leerlingen. Dit gaat zowel op wanneer wordt uitgegaan van de leerplichtdefinitie als wanneer de startkwalificatie als criterium wordt gehanteerd. De verschillen naar sekse zijn gering; jongens verlaten iets vaker dan meisjes het onderwijs zonder door te stromen naar een startkwalificatietraject. Uit de vergelijking van de gemiddelde leeftijd bij aanvang van het voortgezet onderwijs kon al worden afgeleid dat de latere schoolverlaters al in het basisonderwijs een achterstand hebben opgelopen ten opzichte van de schoolblijvers. Ditzelfde blijkt ook uit de vergelijking van de gemiddelde taal- en rekenscores in groep 8 van de basisschool. De leerlingen die het voortgezet onderwijs binnen vijf jaar verlaten (zowel op basis van het leerplicht- als het startkwalificatiecriterium) scoren gemiddeld genomen lager voor rekenen en met name voor taal dan de niet-schoolverlaters. Deze achterstand komt ook tot uitdrukking in het advies voor het voortgezet onderwijs; schoolverlaters krijgen aanzienlijk lagere adviezen dan de schoolblijvers. Zij krijgen tenminste twee keer zo vaak een advies voor een schooltype met VBO dan de niet-schoolverlaters. In het verdere verloop van het voortgezet onderwijs blijken de schoolloopbanen en prestaties van de schoolverlaters minder gunstig te zijn dan die van de leerlingen die op zestienjarige leeftijd of na vijf jaar voortgezet onderwijs nog altijd op een startkwalificatietraject verblijven. De latere schoolverlaters bezoeken relatief vaak een schooltype met VBO en behalen over het algemeen lagere toetsscores en rapportcijfers dan de niet-schoolverlaters. Desondanks kan natuurlijk niet worden gesteld dat alle voortijdig schoolverlaters slecht presteren in het voortgezet onderwijs. Er is ook een niet onaanzienlijke groep schoolverlaters die op gelijk of zelfs hoger niveau scoort dan de leerlingen die het onderwijs niet voortijdig hebben verlaten. Een factor die specifiek relevant is op het VMBO (behalve bij de theoretisch leerweg; de oude MAVO) is een verkeerde beroepsrichting keuze. Hoewel het beroepsgerichte aspect op De focus op Voortijdig Schoolverlaten 14 dat niveau nog niet erg bepalend is, roept het vooruitzicht extra te moeten leren bij verandering naar de gewenste beroepsrichting een drempel op die heel ontmoedigend kan werken. Het kiezen van een beroepsrichting is op jonge leeftijd überhaupt problematisch en wordt vaak gestuurd door voorkeuren van ouders; jongeren weten niet goed wat ze willen en gaan de studie doen waarvan hun ouders zeggen dat die goed voor ze is. Als dat het geval is komt de motivatie niet van binnen uit. Bekend is dan ook dat een vijfde van de instromers op het MBO geen duidelijk beroepsbeeld heeft; dit is het ergst bij de economische en administratieve sector. Voor 15% van de MBO leerlingen wordt de eerste opleidingskeuze niet gehonoreerd en zij moeten dan meteen beginnen aan een opleiding waar ze niet volledig achter staan. 2.2.3. Jongens in het VBO: een risicogroep nader bekeken In Tabel 2 presenteerden we gegevens uit een recent onderzoek waar een groep jongens die begon op het VBO intensief gevolgd werd. Van deze groep jongens bleek 13% niet meer naar school te gaan. Een deel van hen had wel een diploma gehaald aan het VBO, maar bezat daarmee nog geen startkwalificatie. We hebben onderzocht wat de redenen voor het voortijdig schoolverlaten waren. De focus lag daarbij op zowel achtergrondkenmerken, als de beleving tijdens school en de schoolprestaties. Bij de achtergrondkenmerken bestudeerden we de mogelijke invloed van etniciteit, sociaal economisch milieu en kenmerken van het gezin van herkomst zoals de gezinssamenstelling en het leesgedrag van ouders. De schoolbeleving werd uiteen gelegd in twee factoren. Ten eerste participatie; het te laat komen en spijbelen werd gezien als het niet participeren. Ten tweede identificatie; hier ging het om het zich thuis voelen op school, het ervaren contact met docenten et cetera. Beide aspecten waren in het derde en vierde schooljaar gemeten. Gemiddeld scoorden de jongeren zodanig op deze factoren dat er een behoorlijk positief beeld ontstond. Met behulp van statistische methoden hebben we de invloed van al de genoemde factoren op voortijdig schoolverlaten, tegelijkertijd en rekening houdend met de onderlinge samenhang, kunnen controleren. Uit die analyse kwam naar voren dat alleen twee van de achtergrondkenmerken een significante invloed hadden op het wel of niet meer schoolgaand zijn. Jongens uit een eenoudergezin en jongens wier ouders minder kranten en boeken lazen hadden meer kans de school verlaten te hebben. Dergelijke resultaten zijn eerder gevonden. De theoretische verklaringen ervoor zijn dat in eenoudergezinnen minder vormen van ondersteuning beschikbaar zijn (financieel, tijd, aandacht, enzovoort) en dat leesgedrag van ouders een indicatie is van ‘cultureel kapitaal’. Kinderen die opgroeien in een gezin dat qua culturele leefstijl aansluit bij dat van de docenten op school, vinden beter aansluiting in het onderwijs. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 15 Enigszins teleurstellend was het wel dat de factoren die mogelijk te beïnvloeden zijn, zoals participatie op en identificatie met school, niet bijdroegen aan het minder voortijdig afbreken van de schoolloopbaan. Verder was opvallend dat de hoogte van de schoolcijfers geen invloed had op het voortijdig schoolverlaten. In een ander gedeelte van het onderzoek is een aantal diepte-interviews gehouden met jongens die niet meer op school zaten. Daar kwam sterk uit naar voren dat jongens zich afvroegen wat de waarde van een VBO diploma was. Bijvoorbeeld omdat zij jongens kenden die zonder diploma werk gevonden hadden. Maar ook omdat zij zich realiseerden dat het VBO diploma een heel laag aanzien heeft. Veel jongens vertelden dat ze moeite hadden gehad met het kiezen van een sector en vak. Ze wilden de school soms niet afmaken omdat ze liever verder gingen in een andere beroepsrichting. Een hoger arbeidsmarktperspectief (ook met betrekking tot de maatschappelijke waardering van de baan) versterkt derhalve de motivatie om de opleiding af te maken. Omdat de geïnterviewde jongens via een steekproef uit het landelijke cohort kwamen, hadden we van sommige jongens gegevens vanaf de basisschool tot en met vier jaar in het middelbaar onderwijs. Zodoende konden we de schoolloopbaan van hen reconstrueren met gegevens van zowel de school, de leraren en de leerling. De latere schoolverlaters bleken op de basisschool gemiddeld wat slechter te presteren en werden soms door hun leraren al aangemerkt als mogelijke risico leerling. De behaalde cijfers op het VBO vielen tegen. Het leren op school werd niet zo leuk gevonden en tegen die achtergrond kunnen er snel andere factoren een doorslag geven in de beslissing er mee op te houden. Bijvoorbeeld een ziekte, of problemen thuis. Wederom leek het niet zo zeer het vervreemd zijn van school, maar meer het ontsnappen aan de moeizame schoolloopbaan en de behoefte aan werk (praktisch bezig zijn), die de jongens van school verdreef. Het werd duidelijk dat veel jongens baat zouden hebben bij een persoonlijk begeleider. Iemand met wie een vertrouwensband kan ontstaan, voor het verstrekken van informatie of advies. Een mentor op school met wie alleen maar ruzie gemaakt wordt is in die zin funest. De steun van de ouders werd als belangrijk ervaren maar bleek vaak niet optimaal. Adequate begeleiding zou kunnen helpen in het ondervangen van ouderlijke steun en voorkomen dat jongeren hun schoolloopbaan afbreken.) 2.2.4. Een typologie van voortijdig schoolverlaters Om ondanks de complexiteit van de oorzaken van het proces van voortijdig schoolverlaten toch een beeld te krijgen van voortijdig schoolverlaters is het zinvol om een indeling in typen te ontwikkelen. Dit is ook noodzakelijk om verschillen in prestaties van de afzonderlijke typen De focus op Voortijdig Schoolverlaten 16 op de arbeidsmarkt te kunnen vaststellen en daar vervolgens gericht op te kunnen inspelen. Daarnaast kunnen de typologieën behulpzaam zijn bij het vaststellen van risicogedrag/ -factoren gedurende de schoolloopbaan die later kunnen leiden tot voortijdig schoolverlaten. Als zodanig kunnen ze bijdragen aan een effectieve benadering in de preventieve sfeer. In een diepte-onderzoek bij voortijdig schoolverlaters is op grond van persoonlijke 'totaalverhalen' van schoolverlaters een typologie van zeer voortijdig schoolverlaters opgesteld. De leerlingen zijn kort na hun schoolverlaten, een jaar later en nog twee jaar later geïnterviewd, en na het eerste en na het laatste interview getypeerd. Het was zo mogelijk behalve de redenen van voortijdig schoolverlaten ook de verdere onderwijs- en arbeidsloopbaan in beeld te brengen en mee te wegen in een oordeel over het al dan niet problematisch zijn van het voortijdig schoolverlaten. De typologie vanuit het perspectief van laatste meting, dus een kleine vier jaar na het schoolverlaten, omvat de volgende soorten schoolverlaters: - de succesvolle ongeschoolde ambachtswerker; is tevreden en werkt - de spijtoptant; is weer onderwijs gaan volgen en is tevreden - de geldverdiener; heeft wisselend werk, is deels tevreden, deels ontevreden - de vrijwillig werkloze; met name meisjes, vooralsnog tevreden - de onvrijwillig werkloze; moeilijk plaatsbaar op de arbeidsmarkt, ontevreden Van deze vijf groepen zijn, afhankelijk van het perspectief (leerling, school, arbeidsmarkt), de laatste drie groepen problematisch, de eerste twee veel minder. Binnen elke typologie zijn het combinaties van specifieke factoren die hebben geleid tot het voortijdig school verlaten. Bij de jongeren die omschreven konden worden als het type ‘succesvolle ongeschoolde ambachtswerker’ bijvoorbeeld, ging het om jongeren die gemiddeld presteerden op school, weinig problemen hadden maar het leren heel erg vervelend vonden en dus geen motivatie konden opbrengen. Eenmaal van school lukte het hen een redelijk stabiele arbeidsloopbaan te verwerven en daarom zijn zij niet geneigd terug naar school te gaan. Ze zijn gelukkig met werken: eindelijk niet meer stil zitten maar wel geld verdienen. Je zou kunnen zeggen dat het hier om de groep gaat die liever met de handen bezig is en een grote afkeer heeft voor het stil moeten zitten om iets te theoretisch te leren. Echter voor het verkrijgen van een startkwalificatie moet er een aantal theorievakken geleerd worden. Een tweede voorbeeld betreft de onvrijwillig werkeloze. Het gaat vaak om jongens met een problematisch schoolverleden, voornamelijk door gedrag dat niet geaccepteerd wordt, veel spijbelen en soms misbruik van alcohol of drugs. Dit is een typisch voorbeeld van iemand die van school verwijderd wordt. Zij ondervinden veel moeite bij het vinden van werk. In tegenstelling tot de geldverdiener zou je kunnen zeggen dat deze jongeren in een situatie De focus op Voortijdig Schoolverlaten 17 geraken waarin zij plotseling schoolverlater zijn terwijl zij weinig grip hebben op wat de alternatieven zijn. Natuurlijk kan ook vanuit dit uitgangspunt wel weer een besef ontstaan dat een opleiding misschien nodig is om een baan te verwerven. 2.2.5. Oorzaken van uitval in het MBO Naar uitval in het MBO is nog weinig systematisch grootschalig onderzoek verricht, zeker naar uitval in de nieuwe onderwijsindeling. Het onderzoek was voornamelijk kwalitatief van aard en er bestaan nog geen nationale cohorten waarin leerlingen gevolgd worden zoals er wel zijn in het primair en voortgezet onderwijs. Toch is duidelijk dat er geen hele grote verschillen zijn met de situatie zoals die is bij uitval in het voortgezet onderwijs. Ook bij uitval in het MBO gaat het om een complex van factoren dat leidt tot voortijdig schoolverlaten. We gaan hier kort in op twee onderzoeken. Uit een eerste kwalitatief onderzoek bleek dat uitvallers op het MBO vaker van de MAVO (nu VMBO-TL) afkomstig waren. De jongeren die het onderwijs hadden verlaten vonden het minder leuk op school en zij sloegen de contacten met docenten niet hoog aan. Zij ondervonden ook iets minder steun van ouders. Veel docenten reageerden onverschillig op het feit dat ze wilden stoppen of waren het er mee eens. Als hoofdreden noemden uitvallers echter ontevredenheid met de inhoud van de opleiding. Problemen ontstaan ook door het niet kunnen vinden van een stageplek of een slechte begeleiding bij die stageplek. Het ‘gepulld’ worden door de arbeidsmarkt komt vooral voor bij leerlingen op niveau 2. Een tweede onderzoek richtte zich op de deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg. Zij kunnen melden dat studiestakers voor een groot deel naar een andere MBO opleiding overstappen. De motivatie daalt tijdens de opleiding (maar dit geldt ook voor HBO en WO studenten en is dus niet specifiek zorgwekkend). Er wordt vrij veel gespijbeld. De redenen die jongeren die veranderen van opleiding daarvoor gaven waren: het volgen van een opleiding niet leuk vinden, het beroep waarvoor wordt geleerd niet leuk vinden, een ander soort diploma willen halen of de opleiding te moeilijk vinden. Vijf procent van de jongeren stopte tijdelijk met hun studie. Speciale aandacht moet er zijn voor leerlingen die ongediplomeerd in het MBO terechtkwamen, op niveau 1 dus. Deze groep is een risicogroep omdat zij vaker uitvallen en dan ineens zeer voortijdig schoolverlaters zijn. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 18 2.3. Gevolgen van voortijdig schoolverlaten Soms worden erg dramatische gevolgen geschetst van het voortijdig schoolverlaten. Bijvoorbeeld crimineel gedrag of psychische problemen worden vaak genoemd. Belangrijker -en vaak wetenschappelijk vastgesteld- is, dat het hebben van een laag onderwijsniveau een onzekere beroepsloopbaan in de laagste segmenten van de arbeidsmarkt betekent. De voortijdig schoolverlaters die de school verlaten om te gaan werken, zijn vaak bij de eerste economische tegenslag hun baan kwijt. Op dat moment zal het erg moeilijk zijn weer aan de slag te komen. Er zijn meer redenen waarom het belangrijk is er naar te streven zo veel mogelijk scholing te verkrijgen. De betrokkenheid bij en kennis van de samenleving wordt er door vergroot. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) merkte onlangs op dat zowel de structurele integratie (de sociaal economische positie) als de sociaal culturele integratie (contact met Nederlanders, aansluiten bij westerse moderne waarden) van allochtonen erg gebaat is bij het stijgen van hun opleidingsniveau. Het gevolg van het voortijdig schoolverlaten van allochtonen is daarmee nog ingrijpender, voor hen persoonlijk en voor de samenleving in het geheel. Waar jongeren zonder startkwalificatie terecht komen is tot nu toe weinig onderzocht. Dat komt natuurlijk deels doordat de startkwalificatie op zich een redelijk nieuw begrip is. Het MBO zoals dat nu bestaat is zelfs nog nieuwer. Een instituut op het gebied van aansluiting onderwijs arbeidsmarkt (ROA) heeft onderzoek gedaan naar de aansluiting met de arbeidsmarkt. Men constateert dat jongeren die slechts met een VBO of MAVO diploma de arbeidsmarkt opstroomden (zonder startkwalificatie) er helemaal niet slecht voorstonden, zelfs niet in de niet al te beste arbeidsmarkt situatie van midden jaren 90. De meerderheid van hen blijft werken, ongeveer een vijfde gaat een opleiding volgen en uiteindelijk haalt 11% alsnog een startkwalificatie. Voorts kwam uit het onderzoek naar voren dat jongeren met BOL en BBL diploma’s het in 1999 behoorlijk goed deden op de arbeidsmarkt. We kunnen, mede op grond van eigen onderzoek naar typen schoolverlaters, concluderen dat voortijdig schoolverlaters niet gedoemd zijn tot werkeloosheid en soms een geschikte plek op de arbeidsmarkt vinden. Over de duurzaamheid van deze werkgelegenheid moeten we echter niet te positief zijn. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 19 3. Beleid ten aanzien van voortijdig schoolverlaten 3.1. Decentralisatie van het onderwijsachterstandenbeleid (GOA) Bij het uitvoeren van beleid zijn altijd verschillende overheden (de landelijke overheid, regio’s/ provincies en gemeenten) betrokken. Lange tijd werd de inhoud van het beleid echter op nationaal niveau bepaald. Problematisch van een centraal overheidsbeleid is dat het voorbij gaat aan grote regionale verschillen. Omdat maatwerk geboden is besloot de rijksoverheid eind jaren 90 tot decentralisatie. Het idee achter decentralisatie is dat betrokken partijen beter samen kunnen werken op het niveau waar de problematiek speelt in plaats van vanuit landelijke besturing. Met de invoering van de wet onderwijsachterstanden GOA (Gemeentelijk OnderwijsAchterstandenbeleid) in 1996, worden gemeenten verantwoordelijk voor het bestrijden van onderwijsachterstanden. Het doel van het achterstandenbeleid is om zoveel mogelijk kinderen gelijke kansen in het onderwijs te bieden door het verbeteren van de leerprestaties en schoolloopbanen van kinderen en jongeren in achterstandssituaties. Gemeenten krijgen de vrijheid zelf accenten te leggen binnen dat beleid. Geheel vrijblijvend is dit niet, de rijksoverheid verplicht het instellen van een op overeenstemming gericht overleg (OOGO) met de relevante betrokkenen. Daarbij bepaalt de rijksoverheid middels het Landelijk Beleids Kader (LBK) een aantal aandachtspunten (waaronder voorkomen van voortijdig schoolverlaten) waarop gemeenten zich moeten richten. Bovendien schreef het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen in 1999 de notitie “Plan van aanpak voortijdig schoolverlaten”, waarin de gemeenten nog eens wordt uitgelegd wat de richting van het beleid moet zijn. Het bestrijden van voortijdig schoolverlaten is als gezegd een van de speerpunten waar de gemeenten in het kader van onderwijsachterstandenbeleid aandacht aan moeten besteden. Momenteel bevinden we ons in de planperiode 2002-2006 van het LBK. Gedurende de jaren van een planperiode worden soms wijzigingen aangebracht, helaas vaak ingegeven door bezuinigingen. Het Landelijk Beleids Kader stelt concrete doelen zoals dat er 30% minder voortijdig schoolverlaters zijn in 2006 en 50% minder in 2010. Het nationale beleidsdoel sluit aan bij de doelstellingen op Europees niveau; in de Lissabon overeenkomst is opgenomen dat er in 2010 een vermindering van 50% van het aantal mensen zonder startkwalificatie tot en met 24 jaar gerealiseerd zal zijn. (Dat de leeftijd hier 24 jaar is komt door de manier waarop dit in Europees verband gemeten en vergeleken wordt.) Er zijn ook Europese samenwerkingsverbanden, zoals bijvoorbeeld tussen scholen, die zich gezamenlijk inzetten om voortijdig schoolverlaten te bestrijden. Er is in Nederland een Europees platform voor het De focus op Voortijdig Schoolverlaten 20 Nederlandse Onderwijs dat zich richt op het bevorderen van de internationalisering van het Nederlandse onderwijs en daarmee een bijdrage wil leveren aan de kwaliteit van het onderwijs. Hieruit vloeien veel subsidie mogelijkheden voort en het lijkt erop dat redelijk veel Nederlandse onderwijsinstellingen en gemeenten daar een deel van (proberen te) ontvangen. Eind januari 2005 werd de Europas gelanceerd onder leiding van het Luxemburgs Voorzitterschap van de EU. Dit komt voort uit het Europese streven beroepsonderwijs te ondersteunen en de daarin opgedane competenties transparant te maken. De Europas wordt een soort paspoort met een cv waarin talenkennis en competenties weergegeven gaan worden, om het werken in een ander Europees land te vergemakkelijken. Was de trend in het Nederlandse overheidsbeleid van de laatste jaren al decentralisatie naar gemeenten, inmiddels wordt verder gedecentraliseerd naar scholen. Momenteel wordt het onderwijsachterstandenbeleid verder gedereguleerd. Scholen krijgen meer ruimte de middelen naar eigen inzicht te besteden omdat zij het best in staat zijn te bepalen waar en hoe middelen ingezet kunnen worden. Anders dan voorheen hoeven scholen niet meer samen met de gemeenten tot een gemeenschappelijke plan te komen. Zij worden wel geacht verantwoording af te leggen over de besteding van de middelen en zullen regelmatig worden gecontroleerd. Het doel van de overheid is om effectief partnerschap tussen gemeenten en scholen voor voortgezet onderwijs tot stand te brengen. Medio augustus 2006 gaat het budget rechtstreeks naar schoolbesturen. Vanaf 2005 wordt er overigens 100 miljoen euro bezuinigd op het onderwijsachterstanden beleid. Deze bezuinigingen stuiten op weerstand bij schoolbestuur- en schoolleiderorganisaties en daarom willen zij zich niet committeren aan een tekst over het nieuwe onderwijsachterstandenbeleid. Een ontwikkeling die effectief partnerschap in de weg zou kunnen staan. Consequenties van de bezuinigingen zijn waarschijnlijk ook dat in een aantal gemeenten de gemaakte plannen binnen de planperiode 2000-2006 niet helemaal uitgevoerd kunnen worden. Momenteel krijgen scholen voor basis- en voortgezet onderwijs extra financiering indien zij veel achterstandsleerlingen hebben. In de toekomst zal de huidige regeling voor het voortgezet onderwijs, de zogenoemde CUMI-VO regeling (aanvullende personele bekostiging culturele minderheidsgroepen en anderstalige leerlingen) worden omgezet in arrangementen op maat, genoemd Leerplus arrangementen. Een van de doelstellingen van het Leerplus arrangement is het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Bij deze nieuwe regeling bepaalt niet langer het aantal allochtone nieuwkomers het achterstandsniveau van de school. Indicatoren die gaan bepalen hoeveel geld scholen krijgen waren in de De focus op Voortijdig Schoolverlaten 21 beleidsbrief van het Ministerie van Onderwijs in juli 2004 nog niet bekend. Op de veranderingen in de regeling voor het basisonderwijs gaan we hier niet verder in. 3.2. RMC Om goed in beeld te krijgen hoeveel jongeren er nu wel of geen startkwalificatie halen is in 1993 een beleid omtrent Regionale Meld en Coördinatiefuncties (RMC’s) van start gegaan. Nederland werd opgedeeld in 39 RMC regio’s. Deze RMC’s moesten grip krijgen op het voortijdig schoolverlaten in hun regio. Aan het begin was die opdracht nog redelijk vrijblijvend en daarom is er in 2001 wettelijk vastgelegd dat de RMC’s jongeren tot 23 jaar registreren indien zij van school wegblijven zonder startkwalificatie. De wet stelt ook dat RMC’s inspanning moeten leveren om de voortijdig schoolverlaters terug te laten keren naar school. Een RMC omvat vaak een aantal gemeenten waarvan er één wordt aangewezen als contactgemeente. Deze gemeente coördineert en houdt contact met betrokken partijen op de domeinen onderwijs, jeugdzorg, justitie en arbeid. Deze contactgemeente is ook verantwoordelijk voor het maken van afspraken met scholen, instellingen en organisaties. De meeste RMC’s hebben streefdoelen geformuleerd, hoewel niet vaak verwoord in harde cijfers. Meestal streeft men naar een jaarlijkse afname van het aantal voortijdig schoolverlaters en een jaarlijkse toename in de herplaatsingen met een kleine 10 procent. RMC’s registreren overigens niets over de oorzaken van het voortijdig schoolverlaten. RMC’s moeten zowel preventief als curatief beleid voeren. In de praktijk ligt de nadruk echter op het curatieve aspect en wordt er getracht in te grijpen als duidelijk is dat er al problemen zijn. Jaarlijks worden er effectrapportages geschreven. Verschillende RMC ’s maken in toenemende mate gebruik van software die speciaal ontwikkeld wordt om schoolverlaters goed in beeld te kunnen brengen en te kunnen monitoren. Jongeren van wie bekend is dat ze onder de doelgroep vallen worden actief benaderd. Uiteraard is de medewerking van jongeren een vereiste, behalve indien ze nog leerplichtig zijn. Het streven is jongeren in een onderwijstraject te plaatsen, of een leer-werk traject. Als dat niet mogelijk is wordt geprobeerd jongeren aan het werk te helpen, eventueel via een werktraject bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). De regering probeert de vinger aan de pols te houden en gaf daarom onderzoeksbureaus opdracht de RMC effectrapportages te analyseren. De conclusie was dat er inderdaad een daling van een paar procent van het aantal voortijdig schoolverlaters op gang is gekomen. Daarbij moet opgemerkt worden dat een betere registratie per definitie tot een daling van het aantal voortijdig schoolverlaters zal leiden: hier treedt hetzelfde mechanisme in werking als eerder vermeld, namelijk zorgvuldig en op individueel niveau tellen en nagaan doet de De focus op Voortijdig Schoolverlaten 22 aantallen slinken. Afgezet tegen alle leerlingen van 12-23 jaar zijn er 5% voortijdig schoolverlaters. Van de geregistreerde schoolverlaters zou 42% allochtoon zijn en de meesten komen uit het VMBO en de beroepsopleidende leerweg in het MBO. De meeste jongeren die geregistreerd worden zijn 17 jaar of ouder (ook die uit het VMBO). Het aantal herplaatsingen is het grootst onder de groep jonger dan 16 jaar (die leerplichtig zijn). Het aantal zeer voortijdig schoolverlaters dat wordt teruggeplaatst is 31%. De meesten gaan terug naar het onderwijs. De meeste herplaatste jongeren zijn van Nederlandse herkomst (72%). Ook een tweede onderzoek rapporteert dat er minder allochtonen zitten bij de jongeren die teruggeplaatst worden via het RMC. Mogelijk heeft dit te maken met de neiging van werkgevers minder allochtonen toe te laten of een werkervaringsplaats aan te bieden (verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat werkgevers liever autochtonen aannemen). Of dat de geboden begeleiding beter aansluit bij autochtone dan bij allochtone jongeren. Het bestaan van RMC’s heeft in ieder geval tot gevolg gehad dat veel scholen voor voortgezet onderwijs en MBO’s inmiddels met zorgteams of zorgadviesteams werken. Deze teams proberen preventief te werk te gaan en zorgen verder voor een goede aanmelding bij en communicatie met RMC’s. Deze ontwikkeling is typerend voor de ontwikkeling van meer curatief beleid (ingrijpen wanneer de problemen zich aandringen), naar preventief beleid met als doel problemen te voorkomen. 3.3. Overig beleid op het gebied van voortijdig schoolverlaten Voortvloeiend uit het grote stedenbeleid (GSB) dat sinds 1995 bestaat (voor destijds 25 grote steden), is er momenteel een nieuwe periode (van 2005-2009) in het grote steden beleid, waarbinnen 30 grote en middelgrote steden participeren (G-30). De criteria voor selectie van deze steden was niet alleen de omvang (100.000 of meer inwoners), maar ook de aanwezigheid van meervoudige problemen in bepaalde wijken van deze steden. Deze gemeenten moeten binnen het kader van het G-30 beleid Meerjaren Ontwikkelings Plannen ontwikkelen. Onder het motto ‘geen leerling zonder diploma van school’ worden afspraken gemaakt om de ontwikkelingskansen van jeugdigen van 0 tot 23 jaar te vergroten. Het gaat daarbij om het voorkomen (preventie) en verminderen van onderwijsachterstanden, het vergroten van het aantal jongeren dat een startkwalificatie behaalt en het vergroten van het aantal deelnemers aan een educatief traject. Steden kunnen zelf doelstellingen toevoegen en zij zijn vrij in ambitieniveau voor de doelstellingen. Het ambitieniveau moet echter wel in meetbare doelstellingen geformuleerd worden. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 23 Op het nationale niveau heeft het onderwijsachterstandenbeleid raakvlakken met het jeugdbeleid en het integratiebeleid. Vooral in het kader van het jeugdbeleid is samenwerking en afstemming tussen departementen en instellingen vereist. Om dit te vergemakkelijken is in 2003 de operatie JONG gestart. Betrokken bij JONG zijn de ministeries van Volksgezondheid Welzijn en Sport, Onderwijs Cultuur en Wetenschap, Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een aspect van JONG is het thema ‘effectiviteit van onderwijsbeleid’ en dat heeft uiteraard raakvlakken met voortijdig schoolverlaten. Een van de officiële doelstellingen waar JONG zich op richt is direct afkomstig uit het LBK van het GOA beleid; het verminderen van het aantal voortijdig schoolverlaters met 30% in 2006. In een eerste inventarisatie van een ‘jeugdagenda’ wordt gesteld dat interne en externe zorgstructuren rond het onderwijs beter gekoppeld moet worden, bijvoorbeeld via ketenregie. Er wordt verder opgemerkt dat er een spanning bestaat tussen doelstellingen als ‘werk boven uitkering’ en ‘prioriteit aan het behalen van een startkwalificatie’. In het integratiebeleid is het verminderen van voortijdig schoolverlaten onderdeel van een van de vastgestelde thema’s. Het is echter op dit moment nog niet duidelijk of daar vanuit het Ministerie van Justitie dan nog concreet beleid uit voortvloeit. Tot slot is er ook vanuit het arbeidsmarktbeleid aandacht voor voortijdig schoolverlaten. In 1998 werd de Wet Inschakeling Werkzoekende van kracht (WIW). Deze is opgeheven per 1 januari 2004). Nu is de Wet Werk en Bijstand van kracht. Concreet zijn er minder gesubsidieerde arbeidsplaatsen beschikbaar. Gemeenten zijn nu zelf verantwoordelijk voor integratie van werkzoekenden. Uitgangspunt is dat een jongere direct na inschrijving geholpen wordt met terugkeren naar scholing of (gesubsidieerd) werk. Alle werkzoekenden worden door het CWI in fasen ingedeeld, die aangeven hoe groot de afstand tot de arbeidsmarkt is. Er zijn vier fasen en voortijdig schoolverlaters komen vaak in fase 4 en zijn daarmee gerechtigd tot intensieve begeleiding. Eind 2003 werd de Taskforce Jeugdwerkeloosheid opgericht dat in 2007 jeugdwerkeloosheid hoopt te hebben beperkt tot hooguit het dubbele van het gemiddelde werkloosheidspercentage en dat voorts elke werkloze jongere binnen een half jaar (weer) aan de slag en/of op school hoopt te krijgen. Een van de actiepunten is het voorlichten van jongeren om te waarschuwen tegen voortijdig schoolverlaten. Begin januari 2005 is het ‘stage info punt’ van start gegaan, een initiatief van het Taskforce om jongeren te helpen stageplaatsen te vinden. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 24 3.4. Budget Dat er veel verschillende kanten zijn van waaruit overheden zich mengen in het voorkomen van voortijdig schoolverlaten wordt nog eens duidelijk als op een rij gezet wordt welke financiële bronnen er aan te pas komen. Er is ten eerste een rijksbijdrage voor het uitvoeren van de RMC-functie. Voor het uitzetten van individuele trajectbegeleiding zal in 2005 en 2006 geld beschikbaar komen. Dit geld zal worden toegekend door het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap op grond van door RMC’s ingediende verbeterplannen. Scholen zullen geld krijgen voor de Leerplus arrangementen. Een groot deel van de financiële middelen komt uit GOA en andere gemeentelijke bronnen, zo gebruiken veel gemeenten geld dat beschikbaar is voor het handhaven van de leerplicht. Vanuit het GSB is er voor 30 steden voor vijf jaar 3.7 miljard beschikbaar. Bovendien is er voor de periode 2000-2006 geld beschikbaar van het Europese Structuur Fondsenproject ‘Bestrijding voortijdig schoolverlaten’. 3.5. Ervaren problemen bij de uitvoering van beleid De registratie bij RMC’s is sterk verbeterd maar nog zeker niet volledig. De gegevens zouden eigenlijk standaard bij het GBA (Gemeentelijk Basis Archief) gecheckt moeten worden. In dit licht is het interessant op te merken dat registratie waarschijnlijk verder zal verbeteren door de invoering van het onderwijsnummer. Met het onderwijsnummer kunnen leerlingen gevolgd worden tijdens hun schoolcarrière. De Wet Onderwijsnummer is op 8 februari 2002 ingevoerd in het voortgezet onderwijs en per januari 2003 in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Later wordt het onderwijsnummer stapsgewijs ingevoerd in de overige onderwijssectoren. Er is geconstateerd dat er verhoudingsgewijs weinig allochtone jongeren worden herplaatst door RMC’s. Mogelijk hangt dit probleem samen met een algemeen probleem, namelijk het tekort aan werkplekken en stage plekken. Natuurlijk verschilt dit per sector en per regio. Het constructief moeten samenwerken van een veelheid aan betrokken partijen levert ook problemen op. Een ander probleem zijn de lange wachtlijsten bij bureaus Jeugdzorg. Verschillende evaluaties wijzen verder op een verharding van de problematiek. Daarmee wordt bedoeld dat de problematiek waarmee jongeren worstelen complexer is geworden. Als reactie op het overheidsbeleid rondom de startkwalificatie is er veel discussie ontstaan. De roep om herziening van de startkwalificatie begint momenteel steeds luider te klinken. Er zijn een aantal goede redenen voor. Sommige jongeren bezitten eenvoudigweg niet voldoende cognitieve vermogens om het niveau te bereiken. Jongeren kunnen bovendien De focus op Voortijdig Schoolverlaten 25 niet gedwongen worden om naar school te gaan, behalve als de leerplicht verhoogd zou worden. Dat laatste wordt in een actueel advies van de Onderwijsraad ten zeerste afgeraden. Tenslotte stelt de Onderwijsraad dat het weinig constructief is VMBO gediplomeerden zonder startkwalificatie voortijdig schoolverlaters te noemen. Dit stigmatiseert niet alleen de VMBO gediplomeerde schoolverlaters maar stelt impliciet dat het VMBO een ondermaatse opleiding is. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 26 4. Implementatie van beleid en (good) practices Geslaagde initiatieven worden vaak good practices genoemd. Waarop de stempel ‘good’ gebaseerd wordt is meestal niet duidelijk. Een minderheid van de praktijken is door een externe instantie geëvalueerd. Soms is de term good practice gebaseerd op een interne evaluatie en is daarmee minder objectief. Een goede evaluatie zou in ieder geval moeten oordelen over de effectiviteit van een initiatief en over de efficiëntie; of het doel bereikt is met efficiënt gebruik van middelen. Er is in het algemeen heel weinig bekend over onsuccesvolle initiatieven, waarschijnlijk omdat deze niet doorgezet worden. In deze paragraaf zullen een aantal voorbeelden van good practices op een rij gezet worden. Practices uit de regio Stedendriehoek komen aan bod in het tweede gedeelte van het rapport. Per voorbeeld wordt aangegeven of en hoe er evaluatie heeft plaatsgevonden. Vervolgens bespreken we een aantal lopende initiatieven waarvan nog niet op basis van evaluatie kan worden vastgesteld of het good practices zijn, maar die wel interessant zijn. Tot slot zullen we zien wat er geconcludeerd kan worden uit deze voorbeelden en wat daarmee voorwaarden voor succesvolle practices zijn. Aan het leren van good practices wordt zoveel belang gehecht dat ook de overheid het uitwisselen van good practices tot haar beleid heeft gemaakt. 4.1. Good practices ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten Voorbeelden van good practices op het gebied van preventie: Preventief leerlingvolgsysteem in Stadskanaal. Elke leerling van een VMBO school die de klas uitgezet wordt of spijbelt krijgt een gele kaart en wordt doorverwezen naar een opvanggroep. Het aantal gele kaarten wordt geregistreerd en de ouders moeten tekenen op elke kaart. Bij een te veel aan gele kaarten wordt een leerling verwezen naar het zorgteam. Uit een interne evaluatie blijkt dat het systeem goed werkt, bijna al het verzuim is in beeld en de schooluitval is miniem. In Groningen schenken vier scholen voor voortgezet onderwijs extra aandacht aan preventie van voortijdig schoolverlaten. In de derde klas van het VMBO krijgen de leerlingen loopbaanoriëntatie en -begeleiding met testen, onderzoeken en praktijksimulaties. Per twaalf leerlingen is er een mentor. Bovendien zijn de klassen waarin aan de begeleiding gewerkt wordt klein. Bij dit project wordt een goede schoolkeuze vergemakkelijkt en daarmee uitval bestreden. Van dit project is geen evaluatie bekend. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 27 Het preventieplan richt zich op de overgang van voortgezet onderwijs naar beroepsonderwijs. Leerlingen van het VMBO ondergaan een keuzescreeningsonderzoek (ontwikkeld door Adviseurs voor Opleiding en Beroep in Rijnmond) waarbij een grote rol is weggelegd voor de decaan. Degene die blijken niet duidelijk te kiezen krijgen extra begeleiding. Risicoleerlingen worden zelfs na de zomer, na het eindexamen dus, nog benaderd en begeleid. Hiermee wordt de moeilijke overgang tussen de twee onderwijsvormen begeleid en de kans op verkeerde beroepskeuzen verkleint. Van dit project is geen evaluatie bekend. Voorbeelden van good practices op het gebied van curatie: De splitsing in Emmen richt zich op voortijdig schoolverlaters. Na aanmelding volgen zij 8 weken een programma waarin wordt bestudeerd wat de oorzaken zijn van de situatie waarin de jongeren verkeren. Daarna wordt een individueel traject in gezet. Met begeleiding door een multidisciplinair team worden jongeren terug op de rails geholpen. Uit interne evaluatie blijkt dat 50% van de deelnemers naar school terug gaat en 26% gaat werken. Het project Basta in Rotterdam richt zich op chronische spijbelaars. Middels de inzet van de rechter wordt getracht jongeren te motiveren voor school. Via de leerplichtwet wordt een alternatieve straf aangeboden; het basta project. Dat project duurt dertien weken en is opgedeeld in twee delen. Het eerste deel bestaat uit een taakstraf en daarna volgt een vrijwillige periode waarin geprobeerd wordt terug te keren naar school. Het project is door een externe organisatie geëvalueerd en succesvol bevonden. Na dit Rotterdamse succes werd het project landelijk doorgevoerd. Het Coördinatie Team Voortijdig Schoolverlaten opeert in de regio Zuid Holland Oost. Scholen melden voortijdig schoolverlaters aan bij dit team. Het team zet een individueel traject op waarin problemen opgelost worden en een startkwalificatie behaald kan gaan worden. Dit gebeurt in samenwerking met en toestemming van de ouders. Uit interne jaarverslagen blijken leerlingen goed geholpen te kunnen worden. 4.2. Huidige initiatieven Veel grote steden zetten momenteel monitoren op om hun leerlingen goed te kunnen volgen, mede gebruik makend van het onderwijsnummer. De gemeente Rotterdam is erg actief, in de zomer van 2002 is een convenant opgesteld met de titel 'Integrale Aanpak Startkwalificaties Rotterdam, Beroepsonderwijs ontketend'. Volgens de De focus op Voortijdig Schoolverlaten 28 gemeente is het de bedoeling dat “scholen, hulpverleners, deelgemeenten en andere relevante organisaties de kans krijgen om beter en effectiever samen te werken met als einddoel: het begeleiden van jongeren bij het halen van een diploma (startkwalificatie) of naar een plek op de arbeidsmarkt.” De convenantpartners zijn het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het College van Burgermeester en Wethouders van Rotterdam en natuurlijk het beroepsonderwijs (VMBO en MBO) in Rotterdam. Gevolg van dit beleid is dat Rotterdam een nauwkeurige monitor heeft opgezet waarmee ze al hun 5-23 jarigen in beeld hebben gekregen. In Utrecht is een project gestart in het kader van het lokale onderwijsachterstandenbeleid voor 2002-2006, genoemd “Ieder kind vooruit”. De monitor is opgezet om te kunnen nagaan of de gezamenlijke inspanningen van scholen, schoolbesturen, welzijnsinstellingen en ondersteunende instellingen succes hebben gehad. De monitor werkt op leerling-niveau. In verschillende plaatsen waaronder Amsterdam in project GOAL! wordt gewerkt met coaches. Het gaat bij GOAL! om vrijwilligers uit de samenleving, dus geen docenten, die na een tweedaagse cursus een VMBO leerling toegewezen krijgen. Leerlingen worden aangemeld door de school als de school vermoedt dat zij baat hebben bij extra aandacht door iemand die (voor de veelal allochtone leerlingen) bekend is met en geworteld in de Nederlandse samenleving. In september 2004 telde het project 61 koppels. Een andere ontwikkeling die mogelijk tot ‘trend’ bestempeld zou kunnen worden is het gebruik van ‘elders verworven competenties’. Het begrip wordt aangedragen om een manier te vinden het probleem van het ontbreken van een officieel diploma te omzeilen. Stel iemand heeft geen startkwalificatie maar is gaan werken in de bouw. Tijdens het werk heeft hij of zij op informele wijze geleerd. Deze competenties kunnen dan beoordeeld worden door een deskundige om ze als het ware te verifiëren en uiteindelijk te certificeren. Op die manier kunnen we iemand alsnog als gekwalificeerd beschouwen. Het klinkt eenvoudiger dan het is. Om op deze manier te kunnen werken moeten allerlei standaarden gemaakt worden. Deze wijken uiteraard af van de standaarden die tot een diploma leiden maar moeten daarmee wel vergelijkbaar zijn. Bovendien moet het instrument om competenties vast te leggen bestaan uit een kort gesprek of invullijstje. In samenwerking met het RMC Rivierenland is onderzocht of competenties te vergelijken zijn met eindtermen van niveau 2 opleidingen van het MBO. Dit bleek vrijwel niet mogelijk; de opleiders (deskundigen) vonden competenties en De focus op Voortijdig Schoolverlaten 29 eindtermen van de opleiding niet te vergelijken. Belangrijker was dat voortijdig schoolverlaters zelf zich ook nauwelijks herkenden in de omschreven competenties. Totnogtoe is er echter veel vertrouwen in het gebruik van elders verworven competenties. Het gebruik van de term competenties is sowieso in opmars. Veel beroepsopleidingen proberen vaardigheden die ze leerlingen bijbrengen onder te brengen in competenties, die dan vastgelegd worden in bijvoorbeeld een portfolio. De Onderwijsraad pleit voor het instellen van een nationaal erkend certificeringsysteem en hecht veel belang aan elders verworven competenties voor het alsnog verschaffen van startkwalificaties. 4.3. Conclusies We zien grofweg twee soorten practices; het gaat ofwel om persoonlijke trajectbegeleiding (zoals de Splitsing, Leren en Werken, Basta, et cetera) of om administratief casemanagement (zoals de monitoren in Rotterdam en Utrecht) waardoor risico gevallen aan de oppervlakte kunnen komen. Wat betreft preventieve projecten, deze hebben natuurlijk als handicap dat er soms mensen bereikt worden die dat eigenlijk niet nodig hebben. Dat hoeft echter niet bezwaarlijk te zijn. Projecten als het preventieplan hebben een groot bereik; zij richten zich in eerste instantie op de hele groep maar er komt snel naar voren wie extra hulp nodig heeft. Bovendien heeft de groep in zijn geheel baat bij het aangeboden programma en gaat er daarmee dus niets verloren. In een evaluatie van beleidsinitiatieven kwam het belang van goede communicatie tussen alle partijen naar voren. Omdat er soms verloop is binnen organisaties is het goed om overlegstructuren regelmatig te controleren. Een integrale aanpak is noodzakelijk om de problematiek grondig aan te kunnen pakken. Goed communiceren en organiseren lijken open deuren maar blijken cruciaal voor het slagen van initiatieven. Geld wordt vaak genoemd als reden waarom een implementatie van beleid problematisch is of nog beter kan. Het is natuurlijk zinvoller te kijken wat er wel mogelijk is dan om te wachten op meer geld. Veel initiatieven zijn lokaal/regionaal en dat lijkt noodzakelijk omdat het onderwijsveld, de arbeidsmarktsituatie en daarmee de behoefte aan bepaald type opgeleiden per regio verschilt. Zeker bij de projecten waarbij jongeren geholpen worden met stageplekken zou het zinvol zijn dat er contacten zijn met werkgevers ter plekke. Alle betrokkenen in een regio zo vroeg mogelijk betrekken bij een practice zal de kans van slagen zeker vergroten. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 30 Bronnen deel 1 Beekhoven, S. (2004). De rol van participatie en identificatie bij het voortijdig schoolverlaten van jongens. Pedagogische Studiën, 81(2), 104-116. Beekhoven, S. & Dekkers, H. (2005). Early school leaving in the lower vocational track. Triangulation of qualitative and quantitative data. Adolescence, 40(157), 197-214. Broek, A. van den & Kerstens, J. (2004). Bve-deelnemersmonitor 2003-2004. Verslag eerste meting Beroeps opleidende Leerweg (bol) voltijd. Nijmegen: ITS. CBS. (2002). Allochtonen in Nederland. Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek. CINOP. (2004). De doorstroom van VMBO naar MBO. Een onderzoek naar de doorstroomregeling in cohort 1. Den Bosch: CINOP. Dekkers, H. (Red.). Voortijdig schoolverlaten. Onderwijskundig lexicon, ed. III. Alphen a/d Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink. Dekkers, H., Claassen, A. & Portengen, R. (2001). Dropouts per definitie kansloos? Een onderzoek naar het perspectief van zeer voortijdig schoolverlaters. Pedagogische studiën, 78 (3), 184-196. Dekkers, H., Uerz, D. & Den Boer, P. (2000). Early school leaving from an international perspective. Nijmegen: ITS. Eimers, T. & Verhoef, M. (2000). Een sprong vooruit. Nijmegen: ITS. Eimers, W. & Verhoef, M. (2000). Pioneer in cijfers. Nijmegen: ITS. Gesthuizen, M. (2004). The life-course of the low-educated in the Netherlands : social and economic risks. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen. Hoeven, M. van der (2003). Hoofdlijnenbrief toekomstig onderwijsachterstandenbeleid. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 31 Hoeven, M. van der (2004). Uitwerkingsbrief toekomstig onderwijsachterstandenbeleid. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Janssen, M. (2005). (Er)ken je competenties. Het erkennen van elders verworven competenties van voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar. Scriptie Radboud Universiteit Nijmegen. KPMG. (2000). Internationale beleidsinspiratie voortijdig schoolverlaten. Opgesteld op verzoek van Minsiterie van Economische Zaken. Hoofddorp: KPMG. Onderwijsraad.(2004) Tot hier en nu verder. Advies. Den Haag: Onderwijsraad. Rijken, S. & Wal, G. van der (2002). Voortijdig schoolverlaten in het middelbaar beroepsonderwijs, deel 1 en deel 2. Utrecht: Inspectie van het onderwijs. ROA. (2004). Het rendement van de opleidingskeuze van schoolverlaters van het VBO en de MAVO. Maastricht: ROA. Rutte, M. (2004). Voortgangsrapportage voortijdig schoolverlaten 2003. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Schouten, E. (1998). Voorkomen is beter. Bestrijding van schoolverzuim en -uitval in het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. Amersfoort: Informatiepunt gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. SCP. (2004). In het zicht van de toekomst. Socaal en Cultureel Rapport 2004. Den Haag: Socaal en Cultureel Planbureau. Tesser, P. T. M. & Iedema, J. (2001). Rapportage Minderheden. Deel 1: Vorderingen op school. Den Haag: Socaal en Cultureel Planbureau. Tilborg, L. van & Van Es, W. (2003). Decentraal beleid en aanpak in de praktijk: de RMCfunctie en haar good practices. In H. Dekkers (Red.), Voortijdig Schoolverlaten (III ed., pp. 45-62): Kluwer. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 32 Tilborg, L. van, Van Es, W., Glaude, M. & Verbeek, F. (2003). Werk in uitvoering: de evaluatie van de RMC-wet in 2003. Amsterdam: Sardes/SCO-Kohnstamm Insitutuut. Tilborg, L. van & Van Es, W., (2004). De uitkomsten van de RMC analyse 2003. Amsterdam: Sardes/SCO-Kohnstamm Insittuut Transfer. (2004). Voetsporen 2004. Den Haag: Transfer. Velden, R. van der, De Vries, R., Wolbers, M. H. J. & Van Eijs, P. (2003). De waarde van een startkwalificatie. In H. Dekkers (Red.), Voortijdig Schoolverlaten (III ed., pp. 63-75): Kluwer. Visser, M. de (2001). Bestrijding van voortijdig schoolverlaten bij nieuwe bestuurlijke verhoudingen. Een documentstudie naar gemeentelijk beleid. Nijmegen: KUN. Visser, M. de & Dekkers, H. (2001). Good practices voor toegankelijk onderwijs. Nijmegen: KUN, in opdracht van KPC groep. Voncken, E., Kuip, I. v. d., Moerkamp, T. & Felix, C. (2000). Je bent jong en je weet niet wat je wilt. Een inventarisatie van push- en pull-factoren die leiden tot voortijdig schoolverlaten in de bve-sector. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut. Voncken, E. (2003). Een nieuwe horizon? Voortijdig schoolverlaten en de ROC's. In H. Dekkers (Red.), Voortijdig Schoolverlaten (III ed., pp. 26-44): Kluwer. Vrieze, G. & Kral, M. (2000). Naar een regiefunctie van gemeenten. Inhoudsanalyse van plannen voortijdig schoolverlaten (G-25). Nijmegen: ITS. Wit, W. de & Dekkers, H. (1997). Dropout of startkwalificatie? Voortijdig schoolverlaten binnen vijf jaar voortgezet onderwijs. Tijdschrift voor Onderwijsresearch, 22 (4), 211-227 Diverse internetsites, o.a. www.voortijdig schoolverlaten.nl; www.jeugdwerkloosheid.nl. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 33 De focus op Voortijdig Schoolverlaten 34 DEEL 2 Voortijdig schoolverlaten in de Stedendriehoek 1. De situatie in de Stedendriehoek 1.1. Inleiding In de regio Stedendriehoek werken de volgende gemeenten samen: Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen. Als er echter in dit rapport gesproken wordt over RMC-regio Stedendriehoek, of over statistische gegevens van de Stedendriehoek, dan betreft dit naast bovengenoemde gemeenten ook Olst/Wijhe en de voormalige gemeente Vorden2. In dit Stedendriehoek gedeelte van het onderzoeksrapport zullen we eerst een omschrijving geven van de sociaal demografische kenmerken van de Stedendriehoek, inclusief onderwijsdeelname en de arbeidsmarktsituatie van jongeren in de regio. Vervolgens wordt een beeld geschetst van de omvang en oorzaken van het voortijdig schoolverlaten in de Stedendriehoek en komen het beleid en de praktijk aan bod. 1.2. Demografische achtergrond Ten eerste zullen we kijken naar de samenstelling van de bevolking en de onderwijsdeelname, vervolgens naar de arbeidsmarktsituatie. 1.2.1. Jongeren en onderwijs3 De Stedendriehoek telt in totaal 426.400 inwoners. In totaal zijn er 47.721 jongeren tussen de 13 en 23 jaar4. Omdat we in deel 1 geconstateerd hebben dat in Nederland bepaalde groepen allochtonen, leerlingen met lager opgeleide ouders en leerlingen uit eenoudergezinnen relatief vaker voortijdig schoolverlaten zullen we gegevens over deze groepen beschrijven. In de Stedendriehoek is het totale aandeel allochtonen ongeveer 13% (dit aandeel is hoger in de grote steden en lager in de kleinere gemeenten, zie Tabel 1). In Deventer is een vijfde van allochtone herkomst. 2 Als gevolg van de gemeentelijke herindeling behoort Vorden per 1 januari 2005 tot de gemeente Bronckhorst. De gemeente Bronckhorst valt onder de RMC-regio Doetinchem. 3 Sociale Atlas Gelderland, mei 2004 4 Leerplichtjaarverslag Apeldoorn De focus op Voortijdig Schoolverlaten 35 Tabel 1 Aantal inwoners en Percentages allochtonen Apeldoorn Deventer Zutphen Epe Voorst Brummen Lochem Stedendriehoek Nederland aantal inwoners percentage allochtonen 155.741 14,4 87.526 21,0 36.924 17,6 33.233 10,9 23.602 7,3 21.604 11,3 19.370 9,6 426.400 12,7 16 .292.354 18,8 In de zojuist genoemde jonge leeftijdsgroepen zal het aandeel niet-westerse allochtonen wat hoger zijn aangezien deze bevolkingsgroep gemiddeld veel jonger is5. Net als in heel Nederland zit ongeveer 60% van de leerlingen voortgezet onderwijs op het VMBO (waarvan iets minder dan de helft op VMBO-TL, de oude MAVO). Een indicatie voor de sociaal economische samenstelling van de Stedendriehoek is het aantal basisschoolleerlingen met een zogenoemd 1.25 leerlinggewicht. Dat houdt in dat de ouders een opleiding van LBO niveau of lager hebben en autochtoon zijn; allochtone leerlingen met laag opgeleide ouders krijgen een gewicht van 1.9. Het aantal 1.25 basisschoolleerlingen in de Stedendriehoek is met 11% iets lager dan in Nederland. Het aantal 1.9 leerlingen bedraagt bijna 8%, in Nederland is dat 12%. Nogmaals, de verdeling tussen de drie grote steden en de andere gemeenten in de Stedendriehoek is nogal scheef. Deventer heeft 16% 1.9 leerlingen, meer dan gemiddeld in Nederland dus. Het extreemste voorbeeld lijkt de inmiddels samengevoegde gemeente Zutphen Warnsveld, waar Zutphen 11% 1.9 leerlingen heeft en Warnsveld 0,4%. Gemiddeld zijn er op de bevolking in de Stedendriehoek 5.2% eenpersoonshuishoudens en zijn 52 op de 1000 inwoners gescheiden (iets meer dan in Gelderland als geheel, maar minder dan in Nederland; 58 op de 1000). Landelijk5 spelen ontwikkelingen als een toename van het aantal eenoudergezinnen en toename van het aantal (veelal laag opgeleide) allochtonen. Beide factoren hebben een negatieve invloed op voortijdig schoolverlaten. Ondanks de algemene vergrijzing valt (nog) niet te verwachten dat het MBO te maken krijgt met minder leerlingen, aangezien de deelname aan onderwijs al decennia stijgt. Dergelijke ontwikkelingen zullen in de Stedendriehoek zeker een rol spelen, maar in mindere mate dan landelijk. Voor de hele Stedendriehoek kunnen we zien dat er in vergelijking met Nederland als geheel een ondervertegenwoordiging is van bepaalde groepen waarvan bekend is dat ze in het 5 Sociaal cultureel rapport 2004 De focus op Voortijdig Schoolverlaten 36 algemeen een wat problematischer schoolloopbaan hebben en dus ook meer schooluitval, zoals allochtonen, gezinnen met een laag opleidingsniveau en eenoudergezinnen. Deventer echter is een van de G30-gemeenten en heeft meer de kenmerken van grote steden problematiek. 1.2.2. Jongeren en arbeidsmarkt6 In april 2004 lag het aantal werkzoekenden in de Stedendriehoek op ongeveer 16.500 personen. Procentueel gezien komt dit overeen met de provinciale gegevens. Een kleine helft van alle werkzoekenden (7.757 personen, ofwel 47%) heeft geen startkwalificatie: 5.029 personen (30%) hebben slechts een afgeronde opleiding op VMBO niveau en 2.728 personen (17%) hebben zelfs geen VMBO diploma. De werkloosheid onder vrouwen is wat hoger dan onder mannen (9,1% respectievelijk 7,7%). De werkloosheid onder allochtonen is aanzienlijk hoger dan onder autochtonen (13,1% respectievelijk 7,6%). Deze verschillen doen zich ook voor in Gelderland als geheel. Wanneer we de absolute gegevens aan de aanbodzijde in de Stedendriehoek afzetten tegen het aantal openstaande vacatures, blijkt dat er slechts 1080 vacatures zijn voor jongeren tot 24 jaar met een opleiding onder VBO niveau (290 vacatures) of op VMBO niveau (790 vacatures). Dit betekent dat slechts 10,6% van de werkzoekenden met een opleiding onder VBO, respectievelijk 15,7% met een VMBO opleiding voor een vacature in aanmerking komt. Deze getallen weerspiegelen de algemene trend naar de uitstoot van laagwaardig werk. Niet alleen degenen zonder startkwalificatie, maar ook reïntegratiekandidaten en allochtonen zijn hiervan de dupe. Wat de laatste groep betreft pakt het relatief grote MKB aandeel in de werkgelegenheid in de Stedendriehoek in de totaliteit van het bedrijfsleven negatief uit: het MKB staat niet vooraan wanneer het gaat om het integreren van verschillenden culturen. Problematisch is dat voor bijna 6.700 van de werkzoekenden zonder startkwalificatie geen baan beschikbaar is. Het gevaar van een verdringingsmarkt voor de laagst betaalde beroepen is dus duidelijk aanwezig: terwijl 24% van de werkzoekenden staat ingeschreven voor een elementair beroep is de werkgelegenheid in dit segment slechts 7 à 8%. Jongeren met een startkwalificatie zullen dan ook in toenemende mate in aanmerking wensen te komen voor het geringe aantal vacatures dat beschikbaar is voor jongeren zonder deze startkwalificatie. In de toekomst zal de vraag naar beroepen op middelbaar niveau en hoger niveau toenemen ten koste van het laagmiddelbaar niveau. 6 Raming Gelderse Arbeidsmarkt t/m 2008 De focus op Voortijdig Schoolverlaten 37 Uiteraard zijn er verschillen in de situatie binnen de Stedendriehoek. Zo is Apeldoorn een dienstenstad, Deventer een industriële stad met niet-commerciële diensten en Zutphen een industriële stad. Zutphen staat er het minst gunstig voor, het heeft meer (jonge) werklozen, en een relatief groot aandeel eenoudergezinnen. De Stedendriehoek was van oorsprong een agrarisch gebied maar gaat nu verder groeien op het vlak van de zakelijke dienstverlening; met name Zutphen is een hoge groei aan het realiseren. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 38 2. Omvang en oorzaken van het voortijdig schoolverlaten 2.1 De door het RMC geregistreerde omvang De omvang van het voortijdig schoolverlaten in de Stedendriehoek is gebaseerd op RMC effectrapportages. In tegenstelling tot het algemene deel zullen we de omvang van uitval in het voortgezet onderwijs en het MBO tegelijk bespreken. Het onderscheid wordt wel zo veel mogelijk gemaakt. In de afgelopen jaren is er een proces geweest waarin de RMC’s steeds zorgvuldiger gingen registreren. Daarbij hanteren ze de in het eerste gedeelte van het rapport beschreven officiële definities van voortijdig schoolverlaters (dus op basis van het ontbreken van een startkwalificatie) en prioritaire voortijdig schoolverlaters (zonder VMBO diploma of toegang tot HAVO of VWO). De cijfers zijn beschikbaar vanaf 2001. Tabel 2 Bij het RMC Stedendriehoek gemelde schoolverlaters schooljaar aantal gemelde schoolverlaters 2000/2001 2001/2002 2002/2003 2003/2004 526 674 1180 696 In het schooljaar 2002-2003 was sprake van een uitschieter. Deze is met name veroorzaakt door de wettelijke invoering van de meldplicht per 1-1-2002. Het ROC Aventus had een uitschrijvingslijst verstuurd waarop veel leerlingen stonden vermeld die niet uitgeschreven maar overgestapt waren. De juiste gegevens waren pas beschikbaar toen de fouten al in de effectrapportage waren verwerkt. Normaliter wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ schoolverlaters. Schoolverlaters die niet herplaatst worden blijven tot ze 23 worden in de RMC registratie aanwezig. In de tabellen 2 en 3 worden alleen de ‘nieuw gemelde voortijdig schoolverlaters’ gerapporteerd. Gerelateerd aan het totaal aantal inwoners in de Stedendriehoek van 12-23 jaar komt het percentage aan het RMC gemelde voortijdig schoolverlaters uit op 1.3% in 2001/2002, 2.4% in 2002/2003 en 1.5% in het afgelopen schooljaar 2003/20047. Landelijk was het percentage gemelde voortijdig schoolverlaters door RMC’s in 2001 4% van alle ingeschreven leerlingen, in 2003 5%. In deze vergelijking komt de Stedendriehoek er gunstig uit. 7 Breuer De focus op Voortijdig Schoolverlaten 39 2.2 Samenstelling van de groep schoolverlaters Omdat de registratie steeds beter wordt, concentreren we ons op de meest recente effectrapportage over het schooljaar 2003/2004. Van de groep voortijdig schoolverlaters is 45% prioritair terwijl dat landelijk 28% is, een behoorlijk verschil. Er zijn grote verschillen per subregio zichtbaar in Tabel 3. In Deventer is procentueel het aantal prioritaire voortijdig schoolverlaters aan de hoge kant. Tabel 3 Aantal gemelde voortijdig schoolverlaters per subregio* subregio prioritair niet prioritair totaal aantal 13-23 jarigen Apeldoorn n % 152 45 188 55 340 100 Deventer n % 83 63 49 37 132 100 27.125 1.25 11.236 1.17 Zutphen n % 77 35 147 65 224 100 9.360 Totaal n % 312 45 384 55 696 100 2.40 47.721 1.45 * Het is niet volledig duidelijk of in de verschillende steden de definities eenduidig worden geïnterpreteerd. Een groep van 35% heeft een VMBO diploma. Dit houdt in dat zij officieel wel voortijdig schoolverlater zijn, maar meer kansen op de arbeidsmarkt hebben dan jongeren zonder een afgeronde opleiding. Meldingen worden gedaan door scholen, jeugdhulpverlening, politie, CWI en leerplichtambtenaren. De meeste meldingen kwamen van scholen en ook een redelijk aantal van leerplichtambtenaren. In totaal is 21% van de voortijdig schoolverlaters allochtoon waarvan 16% niet-westers (en valt dus in het doelgroepenbeleid van de overheid). Mogelijk dat de groep waarvan de herkomst bij registratie onbekend is voornamelijk uit allochtonen bestaat, Als dat zo is zou het totaal percentage allochtonen op 30 uitkomen. Uit de analyse van alle Nederlandse RMC-effectrapportages van 2003 kwam een percentage van 42% allochtone voortijdig schoolverlaters naar voren. Omdat in de Stedendriehoek ongeveer 13% van de bewoners allochtoon is, is - zoals dat ook landelijk het geval is - het percentage allochtone voortijdig schoolverlaters (21%) oververtegenwoordigd in de volledige groep voortijdig schoolverlaters. In Deventer is het percentage allochtone voortijdig schoolverlaters 24%, dus ook daar is het een kleine oververtegenwoordiging t.o.v. de 21% allochtonen in Deventer8. 8 Het Programma Grote Stedenbeleid Deventer noemt andere cijfers dan in de effectrapportage genoemd worden, namelijk in totaal 178 vsv, waarvan 36% allochtoon (pagina 17). De focus op Voortijdig Schoolverlaten 40 De leeftijd van voortijdig schoolverlaters in de effectrapportage is gemeten in het schooljaar dat de jongere uitviel. Ruim een vijfde van de voortijdig schoolverlaters is voltijds leerplichtig en de grootste groep is tussen de 17 en 19 jaar. Dat stemt overeen met het landelijke beeld. Een behoorlijke groep voortijdig schoolverlaters (44%) verlaat het BOL-onderwijs, 19% komt van BBL en 17% van de bovenbouw van het VMBO. De andere herkomstcategorieën zoals de onderbouw van het VMBO en het volwassen onderwijs, zijn klein. Het gaat dus duidelijk vooral om voortijdig schoolverlaters uit het MBO en jongeren die niet begonnen zijn aan het MBO. De uitval bij BOL is redelijk evenredig verdeeld over alle vier de niveaus, bij de BBL is het voornamelijk afkomstig van niveau 1 en 2. Landelijk is het aantal voortijdig schoolverlaters afkomstig van het VMBO veel hoger, namelijk 31%. Dit verschil is grotendeels te verklaren uit het verschil tussen randstedelijke gebieden en ‘de provincie’. De uitval in de HAVO en het VWO is miniem, net als landelijk. In het algemeen zijn er meer jongens dan meisjes voortijdig schoolverlaters, namelijk 57%, en dat is in voorgaande jaren ook het geval geweest. Vergeleken met de landelijke RMC-cijfers zijn er wat de verdeling over de seksen betreft weinig verschillen op te merken. In het afgelopen schooljaar was 60% van de aangemelde schoolverlaters in bemiddeling, dat betekent dat ze bij het RMC op gesprek geweest zijn. Het aantal herplaatsingen is behoorlijk en zou 62% van de geregistreerde groep bedragen. Als herplaatsing geldt elke jongere die na bemiddeling in een traject zit, het zijn geen herplaatsingen in de letterlijke zin dat een schoolverlater terug gaat naar de school waar hij of zij vandaan kwam. In Figuur 1 is voor elke subregio aangegeven wat er gebeurd is met de jongeren die ingingen op de uitnodiging van het RMC. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 41 Figuur 1a Bemiddelde schoolverlaters in subregio Apeldoorn subregio Apeldoorn 6% 3% in bemiddeling onbemiddelbaar 91% niet kunnen plaatsen door gebrek aan leerwerkplek Figuur 1b Bemiddelde schoolverlaters in subregio Deventer subregio Deventer 8% in bemiddeling 7% onbemiddelbaar 85% De focus op Voortijdig Schoolverlaten niet kunnen plaatsen door gebrek aan leerwerkplek 42 Figuur 1c Bemiddelde schoolverlaters in subregio Zutphen subregio Zutphen 0% 24% in bemiddeling onbemiddelbaar 76% niet kunnen plaatsen door gebrek aan leerwerkplek Het percentage onbemiddelbare schoolverlaters blijkt in Zutphen ongunstig af te steken tegen de percentages in Apeldoorn en Deventer. Een volledige verklaring hiervoor kan ook hetgeen gemeld is in paragraaf 1.2.2. van deel 2 (waar is ingegaan op een aantal significante verschillen tussen de drie steden) niet bieden. Waarom jongeren als onbemiddelbaar geregistreerd worden is niet helemaal duidelijk. Het is mogelijk dat de jongere na gesprek op het RMC besluit verder geen hulp te willen en dan heeft het RMC geen enkel wettelijk middel om zich met deze jongere te bemoeien. Een tweede mogelijkheid is dat een passend traject ontbreekt. De verhouding allochtoon autochtoon binnen de herplaatste jongeren is bijna gelijk aan de oorspronkelijke verhouding bij de meldingen van de gehele RMC-regio en er lijkt geen aanwijzing voor het moeilijk plaatsen van allochtonen, zoals landelijk vaak geconstateerd is. De gemeente Deventer echter merkt in haar Grote Steden beleidsplan op dat van de herplaatste leerlingen in de subregio Deventer er naar verhouding tot de meldingen minder allochtonen zijn9. Van de genoemde 62% herplaatsingen in het afgelopen jaar is net iets meer dan de helft een herplaatsing naar het onderwijs. Bij de herplaatsingen gaat het vooral om schoolverlaters afkomstig van BOL (38%) en BBL-opleidingen (17%). Een vijfde kwam van de bovenbouw van het VMBO. Landelijk werd geconstateerd dat een derde van de voortijdig schoolverlaters herplaatst wordt. De Stedendriehoek lijkt het dan een stuk beter te doen, maar eigenlijk 9 programma Grote steden beleid De focus op Voortijdig Schoolverlaten 43 moeten alleen herplaatsingen naar onderwijs meegeteld worden (zoals in de landelijke effectrapportages). Indien we kijken naar herplaatsingen in een onderwijstraject gaat het in de Stedendriehoek om ongeveer net zoveel jongeren als landelijk. 2.3 Oorzaken van het voortijdig schoolverlaten 2.3.1. De perceptie van RMC medewerkers De RMC-medewerkers in de Stedendriehoek noemen verschillende groepen problemen en groepen jongeren waarmee zij te maken krijgen. Unaniem wordt opgemerkt dat de allochtone groepen evenredig vertegenwoordigd lijken. Er worden geen specifieke problemen rond de begeleiding van allochtonen ervaren. (Dit is niet in overeenstemming met de cijfers uit de effectrapportage.) De rol van ouders is over het algemeen gering, ondersteuning voor een traject gericht op onderwijs ontbreekt vaak. Soms hebben ouders het ‘opgegeven’. De inmenging van ouders kan negatief zijn, bijvoorbeeld als zij geïnteresseerd zijn in uitkeringsgeld of als zij veel te hoge verwachtingen hebben van hun kinderen, die niet aansluiten bij de wensen en mogelijkheden van het kind. Veel jongeren hebben een problematisch verlopen schoolloopbaan (zittenblijven, overstappen) of hebben in het verleden gespijbeld. Een kleinere groep heeft zware problemen als verslaving of crimineel gedrag. Veel jongeren die op gesprek komen hebben geen beroepsbeeld, weten niet welke richting ze op willen of hebben onrealistische verwachtingen over hun scholings- en beroepsmogelijkheden. Vaak willen ze werken om geld te verdienen en om niet meer naar school te hoeven (type ‘geldverdieners’). Via het CWI komen er ook jongeren die spijtoptanten zijn; zij hebben een tijd gewerkt maar worden ontevreden of raken hun baan kwijt en komen zo uit op de wens meer opleiding te krijgen. Gericht op de plaatsingsmogelijkheid zijn het jongeren die ‘grofweg’ ofwel cognitief zwak zijn, ofwel sociaal zwak. Meestal gaat het om een combinatie van beide aspecten. De pullfactor speelt een belangrijke rol. Het gaat vaak om jongeren die na hun 16e het liefst lekker aan de slag gaan bij een bedrijfje, bijvoorbeeld met een heftruck, of in de sloopstraat. Deze jongeren worden in het huidige beleid gezien als voortijdig schoolverlaters en er wordt getracht ze in de schoolbanken terug te duwen. De regio Stedendriehoek kent zowel stedelijke als landelijke gebieden. De groep die net genoemd is lijkt relatief vaker te vinden in de kleine landelijke gemeenten dan in de stad. Soms is het daar een traditie om op jonge leeftijd te gaan werken en langzaam aan het familiebedrijf in te rollen. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 44 Andere uitvalfactoren in de Stedendriehoek zijn bijvoorbeeld gerelateerd aan zwangerschap en een specifieke bevolkingssamenstelling in bepaalde plaatsen. Zo wordt in Deventer en Zutphen de groep woonwagenbewoners als speciale groep genoemd. Daar is de sociale controle en het wantrouwen naar de overheid zo groot dat ze een voorzichtige benadering vragen. Bovendien is er weinig emancipatie. Schooluitval en werkloosheid voor meisjes worden niet als problematisch ervaren. In deze beschrijvingen komen gezinskenmerken naar voren zoals het gebrek aan ouderlijke steun of een cultuur waarin een lange schoolcarrière niet gangbaar is, Ook worden er leerlingkenmerken genoemd zoals moeite met beroepskeuze, gebrek aan motivatie en soms zware persoonlijke problemen. Eventuele invloed van leeftijdsgenoten of de school komen niet specifiek aan bod. De aantrekkingskracht van de arbeidsmarkt (een pull factor) komt naar voren in het verlangen van jongeren een baantje aan te nemen en geld te verdienen. Uit een leidmotievenonderzoek naar de keuze voor richtingen in het VMBO en MBO, in opdracht van het RPA Stedendriehoek uitgevoerd door Mercurius marketing, bleek dat leerlingen een sector mede onder invloed van de ouders kiezen. Belangrijk is of het leuk lijkt, of er vooruitzicht is op het kunnen vinden van werk en of leerlingen goed zijn in de vakken van die sector. Bij VMBO-leerlingen hebben ook docenten nog wel invloed op de keuzen. Er is niet nagegaan wie voortijdig schoolverlaters werden, maar er werd duidelijk dat er een mismatch is tussen verwachtingen over de opleiding en de werkelijkheid. We weten uit ander onderzoek10 dat dit de kans op het voortijdig schoolverlaten zeker kan vergroten. De resultaten uit dit onderzoek geven geen aanleiding te verwachten dat de situatie in de regio Stedendriehoek heel specifiek is. 2.3.2. Portretten van zes voortijdig schoolverlaters Bij het KAP project ‘leren werken’ in Zutphen hebben we met zes jongeren gesproken. Deze jongeren hadden ieder hun eigen verhaal en geven een indruk van de gevarieerdheid van ‘soorten’ voortijdig schoolverlaters. Geenszins kunnen we hiermee pretenderen een volledig beeld te geven. Het zijn meer illustratieve verhalen dan een complete beschrijving van een groep. De jongeren die hier aan het woord komen zijn allemaal bij het KAP terechtgekomen en vormen daarmee al een selectie uit de groep voortijdig schoolverlaters. Van alle zes schetsen we een kort portret. Hun verhalen variëren behoorlijk en ze zijn ook niet allemaal even uitgebreid geweest in hun toelichting. Om herkenning te voorkomen noemen we geen schoolnamen en zijn de namen van de jongeren fictief. 10 Beekhoven, Adolescence De focus op Voortijdig Schoolverlaten 45 Tamara Tamara is een meisje van 17 jaar. Zij ging na de lagere school naar het VMBO, basisberoepsgerichte leerweg, sector verzorging. Na een periode van wennen aan de grote school waar je ook nog de jongste bent, was het best leuk. In het tweede jaar ging het al een stuk beter. Ze had het gezellig en trok veel op met een paar vriendinnen. De leraren behandelden de leerlingen meer als volwassenen dan op de lagere school. Alleen met wiskunde was het wat moeilijk maar met de overige vakken ging het goed. Met de wiskundeleraar en met haar mentor had ze regelmatig problemen.Met vriendinnen beleefde ze altijd veel lol, ook tijdens de les en soms leverde dat plezier wat strafwerk op. Ze spijbelden samen, vooral in de dalton uren (uren waarin leerlingen uit eigen initiatief moeten werken). Het derde en vierde leerjaar waren leuker, daar was het onderwijs meer praktijkgericht. Huiswerk maken deed zij wel regelmatig. Haar moeder vroeg altijd of het af was als ze ‘s avonds de deur uit wilde met vriendinnen. Ze controleerde het niet, dus daar was eventueel onderuit te komen. Tamara haalt haar VMBO diploma en gaat naar het ROC om een verzorgend beroep te kiezen. Ze zou best kraamverzorgster willen worden, maar daarvoor moet ze dan wel alle niveaus doorlopen. Ze begint op niveau 2 in de BBL richting. Van school hoort ze steeds dat ze in het versnelde traject instroomde maar dat was volgens haar niet oorspronkelijk de bedoeling. Het eerste jaar was theoretisch en dat ging goed. Bij de eerste stage loopt het niet goed en ze krijgt een onvoldoende. Ze heeft te weinig werkinzicht en neemt te weinig initiatief. Ze snapte wat daarmee bedoeld werd en was het er ook mee eens. De tweede stage, in een veel kleinschaliger zorginstelling, ging wel goed. De derde (inhaal) stage liep ze weer tegen soortgelijke problemen aan als tijdens de eerste stage. Van uit het ROC krijgt ze de keuze; of de stage opnieuw of stoppen met de opleiding. Ze kiest voor het laatste. De opleiding op niveau 2 heeft ze dus onderbroken maar ze heeft wel een MBO niveau 1 diploma. Omdat Tamara graag wil werken gaat ze naar het CWI. Daar ziet ze echter dat er meer banen zijn dan leerwerkplekken en daarom probeert ze bij de leerplichtambtenaar vrijstelling te krijgen van de partiële leerplicht. Zo komt ze terecht bij het RMC en na een gesprek daar besluit ze naar het KAP project te gaan. Ze wil nu middels een stage aan het werk komen en is niet van plan nog een opleiding te gaan doen. Zoals ze zelf zegt is zij geen ‘schoolmens’. Ze kan niets bedenken dat de school had kunnen doen om haar te behouden. Wat werk betreft kan het nog richting mode gaan maar eerst komt er een stage bij een drogisterij. Ze schat haar kansen wel positief in. Haar ouders zijn gescheiden, ze woont bij haar moeder en haar vader ‘maakt het niet uit wat De focus op Voortijdig Schoolverlaten 46 ik doe’. Moeder vindt het wel jammer dat ze niet verder leert, maar ze kan het ook wel weer begrijpen en legt zich bij de keus neer. Romario Romario heeft een nogal onrustige schoolloopbaan achter de rug. Door een verhuizing heeft hij op twee lagere scholen gezeten. Daarna ging hij naar het IVVO (een tussenvorm tussen speciaal onderwijs en VMBO). Dat kwam door zijn gedrag, want volgens de CITO toets had hij naar de HAVO gekund. Na twee jaar IVVO heeft hij nog een jaar op een andere middelbare school gezeten. Daar ging het helemaal niet goed. Vervolgens stapte hij over naar het VMBO en daar stroomde hij in het derde leerjaar van de basisberoepsgerichte leerweg in, binnen de richting consumptief. Hij zat in een heel drukke klas, die aan het begin nog uit 30 leerlingen bestond maar steeds werd gesplitst om de boel wat rustiger te maken. Hij was zelf ook een van de drukke leerlingen. Er waren veel problemen met een mentor, die al bijna met pensioen ging en ‘eigenlijk niets deed’. De laatste drie maanden kregen ze gelukkig nog een vervanger en dat was een goede docent die meer rust in de klas bracht. Gedurende zijn hele schoolcarrière heeft Romario veel gespijbeld en hij kwam vaak te laat. Hij heeft vrienden gehad die aan de drugs waren en was betrokken bij criminaliteit. Toch haalt hij zijn VMBO diploma, omdat hij het allemaal heel makkelijk vond en het dus kon halen zonder te hoeven leren. Alleen bij sommige praktijkonderdelen was dat iets lastiger. Na het VMBO wilde hij de koksopleiding bij het ROC gaan doen, BBL op niveau 3. Hij dacht zijn bijbaan in de horeca als leerwerkplek in te kunnen inzetten, maar dat was in Arnhem en die leermeester wilde dat hij dan daar ter plaatse een opleiding zocht. Dat ketste af want dat was een heel ander soort opleiding. Nu moest hij zelf een leerplek vinden in de buurt van Apeldoorn of Zutphen. Ondanks veel sollicitaties en telefoontjes is dat niet gelukt. Ze vonden hem vaak te jong. Daarom heeft hij de ROC opleiding na 2 weken gestaakt. De decaan van het ROC heeft niet echt geholpen. Ondertussen werkte hij in de ijzerwarenhandel van zijn vader. Zijn moeder wist af van het KAP project en daar werkt hij nu in de keuken. Binnenkort loopt hij zijn eerste stage. Op zich wil hij dat wel maar hij vindt het wel heel vervelend dat hij daar geen geld mee verdient. Hij wilde vroeger graag fitnessinstructeur willen worden.Nu lijkt werken in een snackbar hem ook leuk. In ieder geval heeft hij geen plannen om naar school te gaan maar wil hij werken. Hij zit nu twee maanden bij het KAP en is inmiddels 17 jaar. Zijn ouders hopen dat hij gaat werken, in plaats van niets doen. Thuis heeft hij wat problemen met zijn moeder. Hij heeft twee broers, alledrie zijn ze adoptiekinderen. Romario ziet de toekomst wel zitten. Hij geeft zelf aan dat hij is stukgelopen op het niet kunnen vinden van een werkplek, maar het is niet na te gaan in hoeverre dat mede De focus op Voortijdig Schoolverlaten 47 veroorzaakt wordt door zijn persoonlijke problemen. Hij was erg lastig vroeger, inmiddels is hij echter veranderd, rustiger en hij heeft meer respect voor mensen. Hij maakt zich wel zorgen om zijn eigen drankgebruik. Hij heeft een vriendin en dat helpt om minder te drinken. Het liefst zou hij over vijf jaar een eigen woning hebben, werk en zijn vriendin. Romario heeft gelukkig wel een diploma. Hij zou als onvrijwillig werkloze getypeerd kunnen worden, iemand die vooral door (gedrags)problemen in moeilijkheden is gekomen. Wim Wim is 19 jaar. Na de lagere school ging hij naar de HAVO. Hij was goed in talen maar niet in wiskunde en dat gaf door het kiezen van het exacte profiel wat problemen. Sowieso vond hij het niet leuk op school en hij werd vooral in de derde klas vaak gepest. Hij was klein en onzeker. In de vierde klas stapte hij over naar het ROC, samen met een aantal vrienden. Hij ging BOL doen, richting ICT. In het eerste jaar ging dat goed maar toen overleed een van zijn vrienden bij een ongeval. Hij werd depressief en belande in de psychische opvang. Hierdoor ging hij meer spijbelen, wat hij al standaard deed bij de ‘makkelijke’ vakken. Hij is erg ontevreden over de hulpverlening (gesprekken en medicijnen). Mede door zijn psychische problemen stopte hij met school, net als ongeveer de helft van zijn vrienden. Na enige tijd thuis te hebben doorgebracht nam hij zelf contact op met de leerplichtambtenaar (omdat hij al 18 jaar was, werd hij niet opgeroepen). Hij had namelijk al een hoop boeken gelezen op internet maar kon daar zijn leergierigheid niet genoeg in kwijt. Na een gesprek op het RMC kwam hij bij het KAP terecht. Hij is nu aan het uitzoeken, door middel van testen en straks stages, wat hij wil. Hij weet nog niet wat het gaat worden en redeneert alle kanten op; terug gaan naar de HAVO sluit hij niet uit. De afgelopen tijd heeft hij consequent vakken gevuld als bijbaantje. Zijn ouders weten zich geen raad met hem. Hij probeert ze te vermijden, ze maken veel ruzie en een tijd lang leefde hij ‘s nachts en sliep overdag om conflicten te vermijden. Deze jongen heeft dus geen diploma en heeft behoorlijk zware persoonlijke problemen. Raimond Raimond is 18 jaar. Hij heeft enige tijd in het lom-onderwijs gezeten, vanwege zijn dislectie. Daarna ging hij naar het IVVO. Uiteindelijk heeft hij lange tijd op de vrije school doorgebracht. Bij een stoeipartij die werd opgevat als vechtpartij liep hij in de 8e klas tegen een schorsing en waarschuwing aan. Een aantal jaar later, toen hij 17 jaar was, uitte hij in een boze bui een bedreiging naar een leraar en werd toen van school gestuurd. Vanaf zijn 12e jaar blowde hij heel veel en naar eigen zeggen is hij daar schizofreen van geraakt. Via de De focus op Voortijdig Schoolverlaten 48 politie, zijn moeder en de leerplichtambtenaar kwam hij bij het KAP terecht. Hij is nog een taakstraf aan het uitvoeren, vanwege zijn ge-uite bedreiging. Tot september blijft hij bij het KAP, daarna wil hij wel weer naar school, waarschijnlijk om schilderen te leren. Wat hij graag had gewild op school zijn wekelijkse gesprekken, eventueel in groepen, waarin je kon praten over het verleden. Raimond’s ouders zijn gescheiden, hij woont bij zijn moeder en zus die beide veel ziek zijn. Agnes Agnes is een meisje van 16 jaar dat gestopt is met het volgen van de VMBO basisberoepsgerichte leerweg, sector verzorging. Het ging helemaal mis toen ze in de derde klas voor de tweede keer zou moeten blijven zitten. Agnes heeft geen goed woord over voor haar school. Ze had altijd problemen met haar mentor, ze haalde slechte cijfers en maakte veel ruzie. Deze sfeer eindigde in een beschuldiging van medeplichtigheid aan diefstal en naar aanleiding van dat conflict besloten haar opa en moeder dat zij beter van school af kon gaan. Haar ouders zijn gescheiden en met haar vader heeft ze geen contact. In Agnes beleving is ze van school afgepest (net als haar beste vriendin). Dat ze nu nog geen VMBO diploma heeft is niet erg. Ze wil wel terug naar school in september en dan naar een opleiding op niveau 1 in het BBL. Op die manier kan ze zich dan toch kwalificeren. Dat ziet ze wel zitten, want ze denkt het niveau zeker aan te kunnen. Victor Victor is 16 jaar en is gestopt met zijn VMBO opleiding. Zoals hij zelf vertelt heeft hij nooit enige motivatie voor school op kunnen brengen. In plaats van voor de tweede keer te blijven zitten in de tweede klas is hij maar gestopt. Hij deed nooit huiswerk en omschrijft zichzelf als een eigenwijze jongen die zelf verantwoordelijk is voor zijn schooluitval. Het VMBO heeft hem naar het KAP-project doorgestuurd. Nu gaan ze uitzoeken wat hij zou kunnen doen. Zijn ouders zijn gescheiden, hij woont bij zijn vader die hem stimuleert om terug te gaan naar school. Misschien is een koksopleiding iets voor hem. Dat hij nu geen VMBO diploma heeft vindt hij geen probleem, want hij kan ook op een ander manier een certificaat behalen. Twee van deze zes schoolverlaters zijn gediplomeerd en maken daardoor meer kans op werk dan de anderen. De vier anderen zijn prioritaire voortijdig schoolverlaters en zullen het erg moeilijk krijgen als ze niet een diploma halen. Hoewel deze laatste groep het voortijdig schoolverlaten niet per se als een probleem ervaart staat ze wel wat positiever dan de al gediplomeerde jongeren tegenover het idee om weer naar school te gaan. Een aantal De focus op Voortijdig Schoolverlaten 49 jongeren heeft persoonlijke problemen, die het opstarten van een nieuwe schoolloopbaan in de weg kunnen/ zullen staan (evengoed als het aarden in een reguliere baan). Maar liefst vier van de zes jongeren hebben te maken met gescheiden ouders en wonen in een éénoudergezin. Dat jongeren uit éénoudergezinnen extra risico lopen om voortijdig schoolverlater te worden weten we uit nationaal en internationaal onderzoek (zie Deel 1). Een aantal van de jongeren heeft ook een erg verbrokkelde schoolloopbaan die zich op meerdere scholen afspeelde. We zien eigenlijk alle categorieën van oorzaken (in combinaties) van schooluitval vertegenwoordigd, namelijk factoren op het niveau van het gezin, de leerling zelf, de vriendengroep en de school. Als we de typologie uit paragraaf 2.2.4 van deel 1 in herinnering brengen, kunnen we een idee krijgen van welke typen er zich onder deze jongeren bevinden, hoewel er eigenlijk meer tijd zou moeten verstrijken om dat goed te kunnen indelen. Tamara lijkt zich te ontwikkelen richting het type succesvolle ongeschoolde (of preciezer, laag geschoolde) ambachtswerker. Agnes en Victor komen redelijk overeen met het type spijtoptant, hoewel zij beiden waarschijnlijk cognitief niet erg sterk zijn. De overige drie jongeren doen erg denken aan het type omschreven als onvrijwillige werklozen; jongeren met veel problemen die waarschijnlijk niet gemakkelijk een vaste baan zullen verwerven, zeker als ze geen diploma gaan behalen. Het beeld dat hier naar voren komt is een aanvulling op het beeld dat de RMC medewerkers schetsen. Bij de jongeren zelf komen meer pushfactoren (schorsing, taakstraffen, ruzie op school) naar voren en is er vaker sprake van invloed van leeftijdgenoten. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 50 3. Beleid in de Stedendriehoek In het algemene deel van het rapport maken we onderscheid tussen beleid op verschillende niveaus en actoren(landelijk, regionaal/ provinciaal, gemeentelijk, onderwijsinstellingen) en de implementatie van beleid, uiteengelegd in good practices en huidige initiatieven. Het beleid rond voortijdig schoolverlaten komt onder meer voort uit GOA-plannen, RMC-beleid, Jeugdbeleid en Grote Steden beleid. In dergelijke documenten wordt meestal weergeven wat er tot nu toe gerealiseerd is, wat de doelen voor de toekomst zijn en met welke –soms al bestaande- initiatieven of plannen deze nagestreefd gaan worden. Met andere woorden, beleid, beleidsmaatregelen, bestaande practices en initiatieven zijn nauwelijks uit elkaar te halen. In dit hoofdstuk bespreken we daarom eerst uitgebreid het RMC en daarmee zal al veel aan bod komen van wat gemeenten centraal stellen in hun beleid en wat al bestaat aan practices. Vervolgens wordt er per (grote) gemeente beschreven wat de verschillende invalshoeken zijn. Daarna komt het beleid van de regio Stedendriehoek en van de provincies Gelderland en Overijssel aan bod. Tot slot vermelden we een aantal beleidsdoelen en initiatieven vanuit onderwijsinstellingen en arbeidsmarktorganisaties in deze regio. 3.1 Uitvoering van het landelijke RMC beleid Het RMC is toegevoegd aan de gemeenten en verweven geraakt met de bestaande leerplicht-functie. Daarom is er binnen de gemeenten vaak overlap tussen leerplicht ambtenaar en RMC-medewerkers, soms worden beide functies door dezelfde persoon uitgevoerd. In principe richten RMC-medewerkers zich op de groep van 17-23 jaar en voeren leerplicht-ambtenaren de RMC-wet met betrekking tot de 16-jarigen uit binnen hun taak als leerplicht ambtenaar. In theorie zijn leerlingen partieel leerplichtig tot en met het schooljaar waarin ze 17 worden maar in de praktijk wordt deze leerplicht niet altijd intensief gecontroleerd. Voor jongeren boven de 17 jaar is er geen sanctie mogelijk; zij gaan alleen vrijwillig in op de aangeboden hulp van het RMC. Over het verweven zijn van de functies voor leerplicht en RMC komt vanuit het werkveld naar voren dat het voordelig kan zijn dat men bij ziekte in staat is taken van elkaar over te nemen. Een nadeel kan zijn dat sommige jongeren na hun leerplichtige leeftijd hulp aangeboden krijgen van iemand die ze kennen als leerplichtambtenaar, wat ze zou kunnen afschrikken. 3.1.1. Registratie en (curatieve) aanpak van het RMC De RMC-subregio’s werken behoorlijk autonoom, zeker waar het gaat om de maatregelen jongeren te herplaatsen. Alle regio’s onderscheiden leerplichtige en niet leerplichtige De focus op Voortijdig Schoolverlaten 51 leerlingen. Overal worden leerplichtige leerlingen gesommeerd zich te melden, bij voorkeur met hun ouders. De RMC medewerkers schrijven niet-leerplichtigen aan. Dezen ontvangen een brief met een antwoordformulier. Er wordt verteld wat het RMC doet, gevraagd naar de situatie van de jongere en of hij of zij een gesprek wil. In Deventer en Apeldoorn stuurt men na 2 weken nog een brief indien er geen respons komt op de eerste brief. De hoeveelheid terug gestuurde formulieren wordt in Apeldoorn geschat op ongeveer tweederde, in Deventer op 85% en in Zutphen op bijna 100%. De ervaring leert dat hoe minder tijd er zit tussen melding en brief, hoe hoger de repons is. Er zijn weinig jongeren die inderdaad een gesprek willen. Deventer schat het op 20%. In Apeldoorn houden RMC’ers zich gemiddeld per week met 5-10 leerlingen bezig. In de andere twee subregio's is dat aantal heel onregelmatig. Op het moment dat het ROC Aventus de gegevens presenteert, jaarlijks in oktober, is er een piek in het werk van de RMC medewerkers en kunnen zij niet snel alle jongeren aanschrijven en gesprekken met hen regelen. Dit telmoment op 1 oktober heeft te maken met het feit dat inschrijvingen vanaf dan meetellen voor de financiering van leerlingen. Bijkomstigheid van dit telmoment is dat ROC’s na deze datum in principe geen leerlingen meer laten instromen. De registratie is in iedere subregio lastig en vraagt veel aandacht. In Zutphen is men echter heel tevreden over de Sluitende Aanpak, een protocol waaraan iedereen die in aanraking komt met jongeren van 15-23 jaar zich houdt. Afgezien van de speciale actie voor leerplichtige jongeren wordt er bij de meldingen niet gedaan aan prioritering. Het algemene beeld van de werkwijze laat echter wel zien dat 22 jarigen minder en prioritaire voortijdig schoolverlaters juist meer ‘achterna gezeten’ worden. De aanpak van het gesprek met de jongeren die langs willen komen is behoorlijk homogeen. De jongere wordt gevraagd naar de oorzaken van het voortijdig schoolverlaten. Vervolgens wordt gevraagd naar de wensen wat betreft de toekomst. Jongeren wordt uitgelegd dat een baantje op zich wel te vinden is maar dat het vaak niet om de meest aantrekkelijke baantjes gaat die bovendien van korte duur kunnen zijn. In Zutphen wordt expliciet gewezen op de lage uurlonen, een confrontatie met de realiteit die soms het beoogde effect sorteert. Veel jongeren weten niet wat ze zouden willen doen of hebben irreële verwachtingen. Concreet zijn er in elke subregio verschillen in wat het meest aangeboden wordt aan jongeren. In Apeldoorn worden jongeren die niet weten hoe of wat of anderszins problemen hebben naar het Service centrum van het ROC gestuurd. Dat centrum biedt allerhande testen en diagnostiek. In Deventer en Zutphen worden veel jongeren naar reïntegratiebedrijven en naar het Kort Arbeidstoeleidend Project (dat heette vroeger ‘leren werken’) van het ROC Aventus gestuurd. Het KAP is in principe bedoeld voor jongeren van 18-23 jaar maar het komt voor dat met toestemming van de leerplichtambtenaar jongeren onder de 18 jaar De focus op Voortijdig Schoolverlaten 52 geplaatst worden. Groot voordeel is dat er op elk moment ingestroomd kan worden en dat er een werkstage voorafgaand aan de keuze voor een opleiding plaatsvindt, zodat een goed gefundeerde keuze gemaakt kan worden. Het komt vaak voor dat de RMC-medewerker meegaat naar een intake, bijvoorbeeld bij een opleidingstraject. Sommige jongeren hebben wat extra steun nodig om zich te presenteren of duidelijk te maken wat ze precies verwachten. Geconcludeerd kan worden dat voornamelijk de jongeren die nieuwsgierig zijn of toch al denken over terugkeer naar een vorm van onderwijs ingaan op de uitnodiging van het RMC. Jongeren bellen is geen standaard benadering. Het neemt veel tijd in beslag en wisselen de mobiele nummers van de jongeren nogal eens. In Apeldoorn is een tijd geleden een grote groep jongeren gebeld om hun status te checken. Van de ongeveer 200 gebelde personen wilden slechts drie jongeren alsnog een gesprek met het RMC. Het volgen van jongeren die bij het RMC komen is nog een aandachtspunt, dat gaat men in de toekomst consequenter doen. Jongeren die ergens geplaatst worden, worden op een passieve manier gevolgd. Dat wil zeggen dat men er op rekent van mogelijke problemen of nieuwe uitval op de hoogte gesteld te worden. 3.1.2. Preventieve werkzaamheden van RMC/leerplicht. De leerplicht-ambtenaren draaien mee in de Zorg Advies Teams (ZAT-teams); de teams komen eenmaal per zes weken bijeen. De deelnemers zijn Bureau Jeugdzorg, GGD, politie, een organisatie voor jeugdhulpverlening en scholen voor voortgezet (speciaal) onderwijs (mogelijk wisselt dit enigszins per subregio). Voor de niet-leerplichtige leerlingen zijn er overlegstructuren waar cases ingebracht kunnen worden van personen bij wie het mis kan lopen. In Apeldoorn gebeurt dit al twee jaar, de RMC-medewerkers hebben een adviserende rol in deze bijeenkomst. Om duidelijk te maken hoe scholen met verzuim om moeten gaan zijn er voor Voortgezet Onderwijs en ROC stroomschema’s ontwikkeld. RMC medewerkers geven soms voorlichting op scholen, bij CWI’s of sociale diensten; niet aan leerlingen maar aan docenten of medewerkers. Bij het CWI moet er een bewustzijn ontstaan dat jongeren zonder startkwalificatie, die niet uitkeringsgerechtigd zijn, naar het RMC verwezen moeten worden. In Deventer is er een specifiek leerplichtproject, namelijk BAS (Bewust Aanwezig op School). Het gaat om een spreekuur van een leerplichtambtenaar op scholen voor voortgezet onderwijs. Het is niet alleen bedoeld voor leerlingen maar ook voor docenten en ouders. De boodschap is dat leerplichtambtenaren er niet alleen zijn om straffen uit te delen. Soms wordt een jongere uit een les gehaald door de directeur en naar de leerplichtambtenaar op De focus op Voortijdig Schoolverlaten 53 spreekuur gebracht. Dit BAS draait nu op drie voortgezet onderwijs locaties, er is gekozen voor VMBO scholen omdat daar de meeste problematiek speelt. Eveneens in Deventer is sprake geweest van een preventieproject (De Overstap) op Etty Hillesum Lyceum voor voortgezet onderwijs. Daar worden alle jongeren in mei benaderd met de vraag waar zij verder gaan leren. Bij wijze van spreken krijgen ze pas een diploma als ze zwart op wit zeggen wat ze gaan doen. Diegenen die het nog niet weten worden benaderd en krijgen een keuzeonderzoek aangeboden. Van die groep wordt de inschrijving bij een ROC gecheckt en wordt nog eens in augustus nagegaan of ze er werkelijk zijn terecht gekomen. Zo niet, dan worden ze weer opgespoord. Voorheen werden deze taken door een onderzoeksbureau gedaan, nu gaat het RMC ze zelf aansturen. 3.1.3. Overlegvormen RMC-medewerkers, leerplichtambtenaren en coördinatoren participeren in verschillende overlegvormen. De meeste overlegvormen zijn structureel. De subregio Apeldoorn heeft een keer per kwartaal een overleg met bijbehorende gemeenten. De subregio Zutphen heeft momenteel twee keer per jaar overleg met de omliggende bijbehorende gemeenten. De subregio Deventer heeft geen periodiek overleg over leerplicht en RMC met de omliggende gemeenten. Alle subregio’s participeren in ZAT teams. Verder is er minimaal halfjaarlijks overleg tussen de subregio’s van de Stedendriehoek (een overleg met de drie coördinerende gemeenten en een overleg met alle betrokken gemeenten). Het is vooral een beleidsmatig overleg. De nadruk ligt minder op het uitwisselen van hoe elke subregio te werk gaat met de jongeren zelf. Het overleg is intensiever als de jaarlijkse effectrapportage nadert. Er is ook structureel 6-wekelijks overleg tussen ROC Aventus en het RMC. 3.1.4. Evaluatie In het algemeen noemen de RMC-medewerkers een aantal knelpunten; Knelpunten ten aanzien van registratie: De meldingen van ROC zijn (nog te) vaak niet correct en het zou effectiever zijn frequenter over meldingen te kunnen beschikken. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 54 Niet alle scholen melden schoolverlaters, vooral bij de scholen voor voortgezet onderwijs zitten nog onvolkomenheden. Niet in elke subregio is er goed contact met het CWI. In sommige kleinere gemeenten die onder subregio’s vallen is er te weinig mankracht om de leerplicht c.q. RMC functie goed te vervullen. Er gaat te veel tijd verloren met administratie en registratie. Controleren van gegevens met de GBA kan alleen voor de eigen gemeente. Knelpunten ten aanzien van bemiddeling en herplaatsing: Voor sommige jongeren is er geen passend traject te vinden, vooral niet buiten het reguliere onderwijs. In deze wordt het verdwijnen van Centrum voor Vakopleidingen genoemd als gemis. Er zijn te weinig erkende leerbanen waardoor er uitval in BBL-opleidingen ontstaat. Algemeen; verdringing op de arbeidsmarkt. Er is behoefte aan opvang voor jongeren die baat hebben bij een tijdelijke pauze van school (jongeren zorgcentra). Onbekendheid bij jongeren en ouders met het RMC en met het begrip startkwalificatie. Een groot probleem is dat jongeren alleen in de eerste paar maanden van het schooljaar op een opleiding terechtkunnen (met uitzondering van het KAP project leren werken). Als dit niet ondervangen wordt is het risico erg groot dat jongeren toch gaan werken en gedemotiveerd raken voor het volgen van een opleiding. Het RMC kan jongeren in deze situatie niets bieden. Met de invoering van nieuwe software systemen en in de toekomst met het onderwijsnummer zou een aantal van deze knelpunten moeten verdwijnen. Het beeld dat naar voren komt over de RMC Stedendriehoek is vergelijkbaar met het beeld dat uit de evaluatie van de RMC-wet 2003 naar voren kwam (zie Deel 1 paragraaf 3.2). Er is een verbeterplan geformuleerd om in te dienen bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het verbeterplan gaat over het doen stijgen van herplaatsingen. Het doel is de trajecten en plaatsingsmogelijkheden voor risicodeelnemers binnen het onderwijs in beeld te brengen, verantwoordelijkheden duidelijk te krijgen en afspraken te maken over het gewenste aanbod in de regio. Dit alles om voortijdig schoolverlaters sneller en efficiënter in een traject te krijgen. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 55 3.2. Gemeentelijk beleid Om een nader beeld te krijgen van het beleid gericht op het bestrijden van voortijdig schoolverlaters in de drie grote gemeenten zijn de GOA-plannen van de drie grote gemeenten geanalyseerd. Voor al deze GOA-plannen over de periode 2002-2006 geldt dat door bezuinigingen niet alle plannen en voornemens gerealiseerd gaan worden. Uiteraard nemen alle GOA-plannen de doelstellingen uit het Landelijk BeleidsKader over. Daarnaast zijn overige plannen of notities van relevante beleidsterreinen bekeken op beleid rondom voortijdig schoolverlaten. Kort zal per gemeente worden geschetst waar de nadruk op ligt. De beleidsmaatregelen en voornemens die al onder het kopje RMC behandeld zijn, zoals gezegd is er sprake van verstrengeling van beleid, zullen nu niet herhaald worden. 3.2.1. Gemeente Apeldoorn De gemeente Apeldoorn is op diverse terreinen erg actief bezig met het voorkomen van en verbeteren van de situatie van voortijdig schoolverlaters. Het beleid rondom risicoleerlingen en voorkomen van voortijdig schoolverlaten is onder meer verankerd binnen het gemeentelijk jeugdbeleid en het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid in respectievelijk de nota’s “Jong Kapitaal” 2002-2005 en “Een kansrijk spoor” 2002-2006. Voor een nieuwe periode is de nota ‘Alle jeugd telt’ opgesteld. Apeldoorn focust op een aantal momenten die als belangrijk en mogelijk risicovol gezien worden. Er worden 7 signaalmomenten geformuleerd: 1. overgang basis naar voortgezet onderwijs 2. eerste jaar voortgezet onderwijs 3. keuze vakkenpakket 4. doubleren in eerste fase 5. overgang VMBO-ROC 6. uitval ROC 7. eindexamen en keuze vervolgopleiding Specifieke aandacht bij de doelstellingen is er voor allochtone en autochtone doelgroepleerlingen (1.9 en 1.25 leerlingen). Er is nog een speciale doelgroep geformuleerd en dat zijn tot 23 jaar alle voortijdig schoolverlaters of dreigend voortijdig schoolverlaters. Bij de te bereiken doelstellingen zoals geformuleerd in het Landelijke Beleidskader zijn beleidsinstrumenten geformuleerd. Niet altijd is aangegeven wie wat gaat doen, soms is het een ROC, dan de gemeente. In verband met het beleidsvoornemen 30% minder schoolverlaters te hebben in 2006 wordt als nulmeting 560 niet-prioritaire en 351 wel prioritaire voortijdig schoolverlaters, zoals gemeten in 2002/2003, gehanteerd (NB dat zijn De focus op Voortijdig Schoolverlaten 56 dus alleen cijfers van de RMC-subregio Apeldoorn). Dat percentage zal waarschijnlijk zonder problemen gehaald worden omdat de meting van dat jaar een uitschieter was. De groep woonwagen en zigeuner kinderen krijgt specifieke aandacht. Binnen die groep komt spijbelen en voortijdig schoolverlaten relatief veel voor. Een speciale coördinator woonwagenzaken stemt de verschillende beleidsonderdelen op elkaar af. Vervolgens besteedt Apeldoorn specifieke aandacht aan de arbeidsmarkt. Er is een aantal afspraken gemaakt over de aanpak voortijdig schoolverlaten en jeugdwerkloosheid. Zo wordt er beter samengewerkt met het CWI en W&I, zijn er plannen en een onderzoek naar het jongerenloket, worden de studiebijeenkomsten van Sardes over de RMC-werkagenda bezocht, participeert men in het MKB leerbanen plan en loopt er een voortijdig schoolverlaters project van X-grant (reïntegratie ter vervanging van WIW plaatsingen). Ooit begonnen als pilot zijn de ZAT-teams nu een vast onderdeel van het beleid. Destijds is de ZAT-pilot extern geëvalueerd en effectief bevonden. Er bestaat inmiddels ook een ZATkwadraat. Dit team bespreekt de leerlingen waarvan scholen na bespreking in het ZAT constateren dat de problematiek boven hun hoofd groeit en er op het niveau van de school geen oplossing mogelijk lijkt. In 2003 is het ZATkwadraat uitgeprobeerd. Dit bovenschoolse platform werd effectief geacht11 en in 2004 werd de coördinatie ondergebracht bij de Stichting Leerlingen zorg Apeldoorn en Regio (SLAR). De SLAR vormt het bestuur van Oscar (een interzuilair bestuur waarin het bevoegde gezag van het openbaar, PC en RK voortgezet onderwijs in de regio Apeldoorn, Epe, Twello en Voorst is vertegenwoordigd). Men is actief bezig met het opzetten van een jongerenloket om alle jongeren in beeld te krijgen en te houden. Het wordt een fysiek loket waar iedereen van 16 tot 23 jaar die gemeld wordt als voortijdig schoolverlater of naar het CWI of sociale dienst wil, terechtkomt. Er zal klantgericht gewerkt gaan worden, vanuit een gemeenschappelijke visie en met gemeenschappelijke of gedeelde databestanden. Jongeren krijgen een trajectplan, worden gevolgd en krijgen nazorg. Het beleid van Apeldoorn is gericht op de schoolloopbaanmomenten van individuele kinderen. Veel actiepunten richten zich op de scholen en zullen voor een groot deel door of met scholen moeten worden uitgevoerd. Het zijn veelal preventieve maatregelen gericht op de momenten in schoolloopbanen waar het risico bestaat dat leerlingen verkeerde keuzen maken en mogelijk wat extra begeleiding behoeven. Er is ook aandacht voor de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Er is minder aandacht voor ouders of gezinnen. 11 Notitie ZAT-kwadraat De focus op Voortijdig Schoolverlaten 57 3.2.2. Gemeente Zutphen-Warnsveld De gemeente Zutphen streeft ernaar het aantal voortijdig schoolverlaters te verminderen middels afspraken met het voortgezet onderwijs, het ROC, Bureau Jeugdzorg, maatschappelijk werk en politie. De gemeente Zutphen wil tevens preventief werken op het vlak van de overgang tussen verschillende onderwijssectoren en het versterken van een doorgaande schoolloopbaan. Hier wordt expliciet de rol van ouders naar voren gehaald en is er aandacht voor de sociale dimensie (veiligheid en brede school). In de afgelopen jaren is een Samenwerkingsverband met het voortgezet onderwijs opgezet, waarin maatregelen zijn opgenomen om uitval te voorkomen. Zutphen heeft vergevorderde plannen voor een Onderwijs Zorg Centrum (OZC). Het doel is een passende opvang te bieden aan risicojongeren uit het RMC-gebied Zutphen. Er zullen drie onderdelen worden onderscheiden; een schakelklas waar integrale onderwijs-zorg arrangementen worden aangeboden, een lesplaats voor het ZMOK en naschoolse opvang en gezinsbegeleiding. De functies van het OZC zullen divers worden, namelijk onderzoek/observatie, diagnostiek, onderwijs, preventief en curatief optreden bij schoolverzuim, dagopvang en dagbehandeling, naschoolse opvang, gezinsbegeleiding en ambulante begeleiding. Het is de intentie van Zutphen met het OZC een integrale voorziening te hebben voor jongeren met meervoudige problematiek, die soms even uit hun reguliere onderwijssituatie gehaald moeten worden om tot rust te komen en op een nieuwe manier een plek te vinden. Jongeren die op het OZC terechtkomen zullen dus worden teruggeplaatst op hun oude school, of intern of extern worden doorgeplaatst. Scholen krijgen ook steeds meer verantwoordelijkheid. Ze moeten maatregelen treffen tegen kort verzuim. Op alle scholen voor voortgezet onderwijs in Zutphen is een Zorg Advies Team operationeel, waar de leerplichtambtenaar deel van uitmaakt. Net als in Apeldoorn is er dus veel aandacht voor goed lopende schoolloopbanen en het tijdig ingrijpen. Wat betreft het arbeidsmarktbeleid heeft de gemeente Zutphen, in samenwerking met het CWI, de notitie ‘Sluitende aanpak jongeren’ opgesteld. In deze notitie staan sluitende afspraken over de registratie en doorverwijzing van werkloze jongeren die geen startkwalificatie hebben. 3.2.3. Gemeente Deventer-Bathmen Sociaal beleid is een van de vijf topprioriteiten van de stad Deventer. Jeugd en onderwijs zijn daarbinnen een thema. Deventer gaat een stedelijk netwerk voor 0-23 jarigen opzetten. De opzet is uitgewerkt in schema’s en verantwoordingslijnen en moet leiden tot een samenhangende aanpak in het beleid. Er wordt ingezet op ondersteuning van de schoolloopbaan en op ouderbetrokkenheid en sociale competenties. Het voortijdig De focus op Voortijdig Schoolverlaten 58 schoolverlaten moet bestreden worden door een sluitende aanpak en samenwerking rond risicoleerlingen van voortgezet onderwijs en ROC met hulpverlening en justitie. Er is behoefte aan bijzondere trajecten van voortgezet onderwijs. De doelstellingen in het GOAplan zijn helder verwoord. Het project met allochtone contactpersonen in het voortgezet onderwijs wordt voortgezet, net als het schoolhuis, het monitoren van risicoleerlingen en het uitbouwen van leerwerktrajecten. Bestaand beleid wordt dus voornamelijk gecontinueerd. Er wordt aangegeven wat de gewenste effecten zijn: afname van uitval in het bijzonder van allochtone kinderen, kennis over elke jongere die dreigt uit te vallen. Een gewenst effect is ook de oprichting van een instelling die verantwoordelijkheid neemt voor de integratie van jongeren; elke jongere volgt een opleiding, werkt of houdt zich bezig met sociale activering. En tot slot wordt als gewenst effect gesteld dat elke leerling minimaal een startkwalificatie niveau bezit. In het kader van het RMC en leerplichtwerk is er aandacht voor voorlichting. Deventer heeft een telefonisch spreekuur ingesteld voor ouders, instellingen en scholen. Dit hoort bij het beleid van Deventer om meer klantgericht te werken, volgens het model van klantmanagement. Dit model moet in 2005 zijn gerealiseerd. Deventer verstuurt een nieuwsbrief met informatie over leerplicht en RMC naar scholen. Er is een aantal beleidsdoelen dat gerealiseerd moet worden in 200512: het aantal jongeren met startkwalificatie moet stijgen met 5%. Vervolgens zijn er doelstellingen geformuleerd in het kader van het Grote Stedenbeleid en die planning loopt tot 2009. De relevante plannen voor die periode zijn: het vergroten van het aantal jongeren dat een startkwalificatie behaalt, specifiek door in te zetten op het verbeteren van de overgang VMBO-ROC, het verhogen van meldingen aan het RMC, een integrale inkoop van trajecten voor uitvallers en individuele begeleiding voor jongeren. Er zijn concrete outputdoelstellingen gemeld; in 2009 moet 44% van de gemelde voortijdig schoolverlaters herplaatst zijn (dat is ook al zo in 2004) en 30% van de allochtone voortijdig schoolverlaters die gemeld waren (dat was 27% in 2004). Deze laatste twee genoemde doelstellingen lijken niet al te ambitieus. De gemeente Deventer spreekt in beleidsvisies expliciet uit dat zij ontwikkelingen op het niveau van de Stedendriehoek als nuttig en hoopvol ziet; zij wil zo haar voorzieningenaanbod versterken. Deventer richt zich eveneens op het versterken van doorgaande schoolloopbanen. Er is specifieke aandacht voor allochtone leerlingen. Men probeert heel klantgericht te werken en goed zichtbaar en bereikbaar te zijn en iedereen met wie het niet goed dreigt te gaan in beeld te krijgen. 12 begroting Jeugd en Onderwijs De focus op Voortijdig Schoolverlaten 59 3.2.4. Samenvattend Alle gemeenten streven naar vermindering van voortijdig schoolverlaten en bestrijding van schoolverzuim. Het inzetten op vroeg- en voorschoolse educatie, hier verder niet besproken maar onderdeel van de GOA-plannen, zou uiteindelijk ook een positieve bijdrage aan de bestrijding van het voortijdig schoolverlaten kunnen leveren. Een aantal beleidsmaatregelen hebben alle gemeenten gemeen. We zien dat alle gemeenten met ZAT-teams werken. Het streven om de RMC-registratie te verbeteren, de meldingen sluitend te maken en alle jongeren in beeld te hebben, is tevens een uniform streven. Het inzetten op doorlopende schoolloopbanen voor iedereen en dus extra ingrijpen op alles wat daarin kan fout gaan of ontbreken komt in ieders beleid terug. Vanuit wat bekend is van de oorzaken van voortijdig schoolverlaten is duidelijk dat er vrijwel altijd schoolloopbaan issues zijn, zoals zitten blijven en of verkeerde school- of beroepskeuze. Het zal daarom zeker zinvol en naar verwachting effectief zijn dat daar veel aandacht voor is. Concreet ligt het verloop van een schoolloopbaan in handen van leerling en school. Gezien het feit dat beleid verder gedecentraliseerd wordt naar scholen is het uiteindelijk de vraag of het de gemeenten lukt de scholen aan te sturen om de beleidsdoelen te realiseren. In het algemeen kunnen we constateren dat er zwaar ingezet wordt op het correct melden en registreren. Nadeel kan zijn dat er minder ruimte overblijft voor acties na de registratie. Het contact zoeken met een breed vlak van actoren lijkt de praktijk van alle dag geworden. Een nadeel zou kunnen zijn dat er zo’n wirwar van overlegstructuren ontstaat en zoveel relevante betrokken partijen dat het overzicht houden een taak op zich wordt. Dit is niet alleen een probleem in de Stedendriehoek. 3.3. Regionaal beleid Stedendriehoek De gemeenten in de Stedendriehoek (Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen) werken met elkaar samen om de verstedelijkingsopgaven van de regio gezamenlijk in te vullen en de kwaliteit van het gebied te versterken. Deze regionale samenwerking is opgebouwd rondom drie pijlers: de sociale pijler, de economische pijler en de ruimtelijk/ fysieke pijler. De sociale pijler heeft in januari 2005 een concept nota uitgebracht Sociale Perspectieven Stedendriehoek. Vanuit een gezamenlijke visie wordt in deze nota een regionale sociale agenda geformuleerd. De nota bevat negen programmapunten, waarop gemeenten in de De focus op Voortijdig Schoolverlaten 60 Stedendriehoek met elkaar willen samenwerken op sociaal terrein. Het verminderen van voortijdig schoolverlaten is één van deze programmapunten. Binnen de sociale pijler is een inventarisatie gemaakt van alle doelstellingen, initiatieven en projecten op het terrein van voortijdig schoolverlaten in de Stedendriehoek. Deze inventarisatie mondde uit in een Doel Inspanningen Netwerk (DIN), getiteld ‘gekwalificeerd voor duurzame arbeidsparticipatie’. Uit het DIN komt een beeld naar voren van een behoorlijk ingewikkeld netwerk van organisaties, die zich bezighouden met de problematiek van voortijdig schoolverlaten. Uit de gesprekken met de verschillende medewerkers uit de Stedendriehoek blijkt dat er in de uitvoering nauwelijks sprake is van samenwerking op Stedendriehoek niveau. In de praktijk ervaart men de Stedendriehoek (nog) niet als een eenheid. 3.4. Provinciaal beleid De provincie Gelderland produceerde de nota Erbij houden, erbij halen. Het samenwerkingsmodel voortgezet onderwijs: Zorg Advies Teams, van Apeldoorn was een pilot van Gelderland. De provincie Overijssel heeft in 2004 een RMC analyse gepubliceerd waarin zowel kwalitatief als kwantitatief naar de RMC-functie is gekeken. Daarnaast wordt in het Meerjarig Economisch Uitvoerings Perspectief “in actie voor werkgelegenheid” expliciet ingezet op de ondersteuning van de RMC-functie. Beide provincies willen overleg tussen de RMC-Coördinatoren stimuleren, ten behoeve van kennisuitwisseling. Er is oog voor het ontwikkelen van doorlopende leerwegen in het beroepsonderwijs. In het Beleidskader Jeugd 2004-2007 van de provincie Gelderland, wordt gesproken over het inzetten van de RAMING rapporten bij het verbeteren van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt en het verder instant houden van de zorgstructuur die in ZAT’s is ontwikkeld. In Overijssel functioneert het ROC platform. Hier vindt provinciaal afstemming plaats tussen vier ROC’s over de aanpak voortijdig schoolverlaten. ROC Aventus maakt hiervan onderdeel uit. Zowel de provincies Gelderland als Overijssel zijn uiteraard betrokken bij de Sociale Perspectieven nota van de sociale pijler van het RPA Stedendriehoek (zie introductie Deel 2). De focus op Voortijdig Schoolverlaten 61 3.5. Beleid van onderwijsinstellingen Ook vanuit het onderwijs zelf zijn diverse initiatieven genomen. We bespreken een aantal (zeker niet volledig) voor onze uiteenzetting relevante activiteiten. Momenteel wordt in het VO een (scriptie)onderzoek uitgevoerd naar de zorgstructuur op scholen voor VO in Apeldoorn. In het kader van het vervolg op De Leerlink worden diepte-interviews gehouden met eerstejaars op het ROC, over de aansluiting VMBO-MBO. Tot slot voert Spectrum een onderzoek uit waarin geïnventariseerd wordt welke trajecten voor voortijdig schoolverlaters door wie aangeboden worden en aan welke trajecten behoefte is binnen het ROC/ RMC verbeterplan. Eerst komen de scholen voor voortgezet onderwijs aan bod, daarna het MBO. De Leerlink, waar diverse onderwijsinstellingen bij betrokken zijn, maar dat voornamelijk georganiseerd is vanuit het ROC Aventus, bespreken we daarna. 3.5.1. Scholen voor voortgezet onderwijs Praktisch alle scholen voor voortgezet onderwijs zijn betrokken bij de ZAT-teams. Het Veluws college in Apeldoorn heeft een instaptoets voor de VMBO-brugklassen ontwikkeld.13 Deze toets geeft aan welke leerlingen in aanmerking komen voor extra ondersteuning. In Deventer is het Etty Hillesum Lyceum voor voortgezet onderwijs betrokken geweest bij het project De Overstap (zie paragraaf 3.1). Vanuit het RMC-werkveld werd opgemerkt dat de scholen in Zutphen soms nog te veel tijd kwijt waren aan ‘het zelfbehoud’ zodat er weinig ruimte was voor samenwerking met andere onderwijsinstellingen. In Deventer zijn alle scholen ondergebracht in het Etty Hillesum Lyceum. Hoewel de verschillende afdelingen behoorlijk autonoom functioneren levert een dergelijke schaalvergroting beleidsmatige voordelen op. Sommige ouders blijken echter problemen te hebben met het feit dat er geen keuze meer is tussen verschillende scholen en wijken soms uit naar Zutphen of Apeldoorn14. 3.5.2. ROC Aventus Uit het jaarverslag van ROC Aventus blijkt duidelijk dat zij samenwerking zoekt met het VMBO; men wil gezamenlijke onderwijstrajecten ontwikkelen afgestemd op de arbeidsmarkt, zodat leerlijnen (de beroepskolom) goed doorlopen. Opdrachtgevers en afnemers worden in toenemende mate als coproducenten beschouwd. Er wordt een betrokkenheid uitgesproken 13 14 www.veluwscollege.nl NRC Handelsblad, 12 februari 2005 De focus op Voortijdig Schoolverlaten 62 met het maatschappelijke doel om het aantal voortijdig schoolverlaters terug te dringen. Het economische tij wordt weerspiegeld in de onderwijsdeelname bij het ROC, bijvoorbeeld door de gesignaleerde trend naar meer voltijdopleidingen. Bij het ROC Aventus is eveneens een trend naar competentie gericht onderwijs; daarom wil men dat deelnemers gaan werken met een persoonlijk opleidingsplan. Begin januari 2005 heeft het ROC Aventus een proef voor de registratie van het onderwijsnummer in gang gezet. Samen met de gemeente Deventer15 is er ingezet op de situatie van allochtone leerlingen in het project Kennisgroep Allochtonen in het ROC (KAR). In 2002 zijn beleidsaanbevelingen opgesteld voor de gemeente Deventer en het ROC, die moesten resulteren in maatregelen die de schooluitval onder allochtonen verkleinen. In vervolg hierop zijn promotieteams van allochtone jongeren samengesteld, die een voorbeeldfunctie hebben. Ze richten zich op jongeren binnen de eigen sector, maar bijvoorbeeld ook op scholieren in het voortgezet onderwijs. Er werden bijeenkomsten georganiseerd met ouders, broers en zussen van de allochtone leerlingen van het ROC. Uit een interne evaluatie bleek dat begeleiding van leerlingen, eventuele mentoren en ouders erg tijdrovend was. Het was niet mogelijk de effecten van maatregelen te meten en om dat wel te kunnen doen zullen in-, door- en uitstroom gegevens van allochtone leerlingen gemonitord moeten worden. Een en ander heeft een vervolg gekregen; de promotieteams bestaan nog en hun activiteiten zijn opgenomen in de sectorplannen van het ROC. Daarmee heeft het aandacht schenken aan allochtone leerlingen op het ROC Aventus een structurele plaats gekregen. 3.5.3. De Leerlink De Leerlink-Stedendriehoek was een project in de regio Apeldoorn, Deventer en Zutphen om de aansluiting en de doorstroom van VMBO naar MBO te verbeteren. Het project liep van 2001 tot juli 2004. Er kwamen diverse thema’s aan bod en op de meeste is een vervolg. Het Leerlink project is intern geëvalueerd door alle betrokken leden in beleids- en stuurgroepen. Er is geconstateerd dat er heel veel in gang is gezet en dat het belangrijk is door te gaan op de ingeslagen weg. Niet alle thema’s leveren evenveel afspraken of producten op. Bijvoorbeeld wat betreft het thema Pedagogisch-didactische afstemming, bleek de diversiteit aan pedagogisch didactische aanpak van VMBO scholen dermate groot dat het moeilijk was aan dit thema te werken. Concrete effecten meten (zoals vermindering van het aantal 15 Werk maken van scholing De focus op Voortijdig Schoolverlaten 63 uitvallers) wordt niet mogelijk geacht door het ontbreken van een nulmeting. De verschillende thema’s zullen kort besproken worden. Thema begeleidingsstructuur Er is een overdrachtsformulier ontwikkeld voor leerlingen die doorlopende zorg nodig hebben bij de overstap van VMBO naar MBO. De ouders worden hierbij betrokken. De VMBO scholen bepalen dus voor welke leerling dit formulier ingezet wordt. Er is een bijbehorende procedure ontwikkeld voor het gebruik en verzenden van het overdrachtsformulier. Thema pedagogisch-didactische afstemming De werkwijze per VMBO-school is erg verschillend. Er bestaan verschillen tussen scholen en tussen leerwegen. Zo is het VMBO-TL (voorheen MAVO) traditioneel in de werkwijze en verschillen de kader en beroepsgerichte leerwegen in de mate van integratie tussen AVO (Algemeen Vormend Onderwijs) en praktische vakken. Er is begonnen met voorlichting aan docenten over het probleemgestuurd onderwijs zoals dat op het ROC plaatsvindt. In februari 2005 zal een aantal eerstejaars in het ROC door middel van diepte-interviews gevraagd worden weer te geven welke moeilijkheden zij tegenkomen bij de overgang VMBO-ROC. Hiertoe is een instrument ontwikkeld. Thema leerwerktrajecten In de regio zijn diverse werkgroepen actief geweest die zich hebben beziggehouden met de aansluiting tussen VMBO-leerwerktrajecten en het MBO. Er zijn conceptuitwerkingsovereenkomsten per sector gemaakt. Er is een convenant Leerwerktrajecten afgesloten tussen ROC Aventus en de VMBO-scholen in de regio Apeldoorn (ASD). Op dit gebied is vooral Apeldoorn actief. De VMBO scholen in en rond Zutphen en Deventer werken nog niet zo actief samen en er zijn tussen scholen onderling grote verschillen in activiteit op het gebied van leerwerktrajecten. Thema kwalificatie Hier is ingestoken op het portfolio, dat meegaat bij de overdracht van VMBO naar ROC. Daarin zit een formulier waarop een leerling in overleg met de mentor kan aangeven of hij of zij verwacht extra zorg of begeleiding nodig te hebben. Thema voorlichting Tot nu toe is er niet direct voorlichting gegeven aan leerlingen, maar is er een uitwisseling geweest tussen docenten VMBO en ROC. Dit werd breed gedragen door de VMBO-scholen. Hierdoor ontstond een nieuwe insteek, namelijk dat VMBO-leerlingen in het tweede jaar voorlichting over het ROC moeten krijgen. Dan kunnen zij de sector- en richtingkeuze beter bepalen. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 64 Thema management informatie Men is hard bezig de loopbanen van leerlingen beter in beeld te krijgen. Het ROC geeft veranderingen van niveau of richting een aantal maal per jaar door aan het VMBO. Het ROC hoopt in de toekomst ook prognoses te kunnen maken op basis van de keuzen die VMBOers in hun laatste leerjaar maken. Volledige informatie over activiteiten per thema en gemaakte afspraken is te vinden op de website www.Leerlink-stedendriehoek.nl. 3.6 Regionaal arbeidsmarktbeleid De arbeidsmarkt bestaat uit meerdere actoren, zoals werkgevers- en werknemersorganisaties, het CWI, UWV en gemeenten. In het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid (RPA) werken deze organisaties met elkaar samen en stemmen hun beleid op elkaar af. Het RPA Stedendriehoek heeft voor 2004 en 2005 een Regionaal Actieprogramma Stedendriehoek opgesteld. Hierin staan projecten opgenomen, zoals regionaal arbeidsmarktonderzoek, het verbeteren van de samenwerking tussen UWV en gemeenten en het initiëren van het MKB-leerbanenplan in de Stedendriehoek. Het MKB-Leerbanenplan komt voort uit het initiatief van MKB Nederland om (toekomstige) tekort en verspilling van talent te voorkomen. Het plan behelst het landelijk creëren van 10.000 leerbanen, speciaal voor VMBO-jongeren die niet meer in een schoolse omgeving willen leren. Voor hen bestaat de mogelijkheid om de laatste twee jaar van hun VMBOopleiding af te ronden bij een MKB-bedrijf. Zij kunnen binnen hetzelfde bedrijf doorstromen naar het MBO, om zo hun vakdiploma te behalen. In het MKB-leerbanenplan Stedendriehoek staat de actie voor 2005-2007 in de regio Stedendriehoek verwoordt. De doelgroep omvat zowel jongeren in het VMBO (preciezer, jongeren in de kader- en basisberoepsgerichte leerwegen van het VMBO), jongeren zonder werkplek in of op weg naar een BBL opleiding, voortijdig schoolverlaters en werklozen onder de 23 jaar. Alle drie de grote gemeenten in de Stedendriehoek zijn betrokken bij het MKB-Leerbanenplan. Om de doelen te bereiken is een platform geformeerd waarin vertegenwoordigers samenwerken vanuit CWI, gemeenten, RMC, het bedrijfsleven, VMBO en ROC. Omdat het hier om een lopend initiatief gaat is het nog niet duidelijk hoe succesvol een en ander gaat verlopen. Het is wel een initiatief op Stedendriehoek niveau en heel duidelijk gebruik makend van de arbeidsmarktactoren. Voorwaarde voor succes is dat werkgevers geen jongeren volledig in dienst nemen voordat ze het MBO niveau 2 gedeelte van hun opleiding hebben afgerond. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 65 4. Conclusie Bij het denken en discussiëren over de problematiek van voortijdig schoolverlaters moet altijd scherp in de gaten gehouden worden over welke definitie het gaat en welke cijfers naar voren komen. Dat bijvoorbeeld 17% van de gemelde voortijdig schoolverlaters bij het RMC van de bovenbouw VMBO komt, is heel iets anders dan dat 17% van de VMBO-ers uitvalt. Het percentage jongeren dat voortijdig het VMBO verlaat zal variëren tussen de 3% en 25%, afhankelijk van de leerweg (zie Figuur 1 in Deel 1). Zowel het VMBO als het MBO kennen verschillende richtingen en niveaus. In het algemeen is het zo dat hoe lager het niveau, hoe meer uitval. Uitval verschilt per schooltype, per leerjaar en per sector en daarom is het aan te raden kritisch te kijken naar uitvalcijfers van het VMBO of het MBO in zijn geheel. Het voortijdig schoolverlaten is gemiddeld in de Stedendriehoek zeker niet problematischer dan landelijk. Opvallend is wel dat er relatief meer uitvallers zonder VMBO-diploma (of overgangsbewijs naar 4 HAVO/ VWO) zijn; de allochtonenproblematiek is niet zo zwaar als bijvoorbeeld in de grote steden. De oorzaken van voortijdig schoolverlaten zijn divers. De in Deel 1 (2.2) genoemde factoren op leerling-, gezins-, peergroep- en schoolniveau kwamen ook naar voren bij de voortijdig schoolverlaters in de Stedendriehoek. Hoewel voortijdig schoolverlaten een proces is waarin vaak meerdere oorzaken een rol spelen, kunnen er wel bepaalde risicofactoren aangewezen worden. Enkele van de belangrijkste zijn voor scholen goed te herkennen; spijbelgedrag, zittenblijven en het ongediplomeerd instromen in MBO niveau 1 opleidingen. Deze factoren moeten nooit als directe oorzaken geïnterpreteerd worden; in sommige jaargangen blijft 40% van de leerlingen een keer zitten, maar dat betekent natuurlijk niet dat dat allemaal risicojongeren zijn. Daarvoor moet nagegaan worden of er nog meer risicofactoren zijn, zoals persoonlijke problemen (psychosociale problemen, alcohol/ drugs). In het beleid en in de praktijk wordt verder voornamelijk over twee risicogroepen gesproken; niet-westerse allochtonen met laagopgeleide ouders en autochtone leerlingen uit de laagste sociaaleconomische klasse. Beoordelen of iemand tot een van deze groepen behoort, zonder vragen te stellen, is niet zo makkelijk. Betrokken leraren kunnen echter letten op leerlingen die (ongeacht hun etnische of sociale herkomst) weinig steun of weinig bruikbare steun krijgen ofwel in een instabiele thuissituatie verkeren. Een verkeerde schoolkeuze naar niveau of sector en andere verwachtingen van de opleiding zijn ook belangrijke oorzaken en kunnen ook aanknopingspunten bieden voor begeleiding. Eenmaal van school, zijn de meest problematische schoolverlaters jongeren zonder enig middelbaar school diploma. Zonder twijfel dient die groep de maximale aandacht te krijgen. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 66 Daarbij moet er wel rekening mee worden gehouden dat een deel van deze jongeren het vereiste niveau van de startkwalificatie zeer waarschijnlijk niet aan kan. De huidige startkwalificatie heeft een keerzijde; een groep jongeren met een VMBO diploma of een MBO niveau 1 diploma wordt als voortijdig schoolverlater aangemerkt. De jongeren zelf zien zich niet als voortijdig schoolverlaters en op de arbeidsmarkt maken zij absoluut meer kans dan ongediplomeerde voortijdig schoolverlaters. Bovendien hebben deze jongeren meestal de niet-leerplichtige leeftijd bereikt en kunnen zij op geen enkele wijze gedwongen worden een startkwalificatie te behalen. Jongeren daartoe wel aanzetten en van het belang ervan overtuigen moet dus weloverwogen gebeuren. De situatie in de Stedendriehoek wijkt niet bijzonder af van de landelijke situatie. Dit geldt voor de aantallen, de oorzaken en ook de gevolgen van het voortijdig schoolverlaten. Ook sluiten de ‘good practices’ in de Stedendriehoek op vergelijkbare wijze als landelijk aan bij de gesignaleerde oorzaken en gevolgen van voortijdig schoolverlaten. Het doel van dit rapport is onder andere om een aanzet te geven voor een conferentie over de opzet van een of twee pilots ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten in de Stedendriehoek. Gedurende het onderzoek viel het op dat het begrip Stedendriehoek niet een algemeen herkend niveau van samenwerking is. Vooral op uitvoerend niveau gebeurt er weinig, noch in het algemeen noch op het RMC-terrein. Om succesvolle pilots voor de hele Stedendriehoek op te zetten is commitment en samenwerking van alle grote en kleinere gemeenten en de beide provincies een vereiste. Natuurlijk zijn er verschillen binnen de regio en hebben de grote steden met andere problemen te maken dan de kleine gemeenten, maar de overlap in problematiek is veel groter dan de verschillen. Bovendien gaan jongeren uit kleine gemeenten vaak naar school in de drie grote steden. Het komt ook voor dat jongeren in een andere stad dan waar ze wonen naar school gaan. We zetten de gevonden practices en initiatieven in de Stedendriehoek op een rij. De preventieve practices in de Stedendriehoek bestaan voornamelijk uit: Voor scholen voor voortgezet onderwijs: BAS (spreekuur van leerplichtambtenaren op scholen op VMBO scholen) ZAT (Zorg Advies Teams) en ZATkwadraat et cetera (zie scriptie-onderzoek in VO) Gericht op doorlopende leerwegen van VMBO naar MBO: De Overstap De focus op Voortijdig Schoolverlaten 67 De Leerlink MKB leerbanenplan Gericht op leerlingen van het ROC: KAR (Kennisgroep Allochtonen in het ROC) et cetera (zie onderzoek Spectrum) De curatieve practices in de Stedendriehoek bestaan voornamelijk uit: Stroomschema’s voor de afhandeling van verzuim KAP (Kort arbeidstoeleidende project) (leren werken) van het ROC Het service centrum van het ROC Apeldoorn Het OZC (in wording) dat voornamelijk opvang voor jongeren met veel problemen moet verzorgen Arbeidstrajecten aangeboden door verschillende reïntegratiebedrijven (X-grant bijvoorbeeld) Practices en initiatieven gericht op registratie en verwijzing zijn: KAR: het project Kennisgroep Allochtonen in het ROC (Deventer) Sluitende aanpak in RMC-subregio Zutphen (virtueel jongerenloket) De plannen voor een jongerenloket in Apeldoorn Weinig van deze initiatieven en practices zijn gericht op het betrekken van ouders bij de problematiek (alleen enigszins bij KAR). Een enkele practice is gericht op een specifieke doelgroep, zoals die van KAR op allochtone leerlingen. Het project De Overstap lijkt op het project het Preventieplan genoemd in Deel 1. Er is wel aandacht voor spijbelaars maar niet in de vorm van het succesvolle Basta (zie paragraaf 4.1 van Deel 1). Wat betreft practices gericht op administratief case-management: hoewel Deventer bezig is met een stedelijk netwerk rondom alle organisaties die met 5-23 jarigen te maken hebben en Apeldoorn een jeugdmonitor heeft waarin zij de jongeren vraagt naar meningen over de stad en de voorzieningen, zijn deze heel anders van opzet dan de in Deel 1 genoemde monitoren van Utrecht en Rotterdam. In Deel 1 signaleerden we een trend in de richting van het werken met elders verworven competenties. In de Stedendriehoek is men daar niet mee bezig, alleen het ROC Aventus is bezig met portfolio’s en persoonlijke ontwikkelingsplannen van schoolgaande leerlingen. Wetende hoe moeilijk het is voortijdig schoolverlaters elders verworven competenties toe te kennen (zie paragraaf 4.2 van Deel 1) lijkt het niet aan te raden die weg op te gaan. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 68 Net als landelijk zien we in de Stedendriehoek dat de focus van curatief naar preventief beleid verschuift. Veel van de practices en vooral de initiatieven zijn integraal opgezet als het gaat om de overlegvormen en om inventarisaties zoals het Doel Inspanningen Netwerk. In de praktijk van de RMC’s wordt er echter nauwelijks samengewerkt op Stedendriehoek niveau In overweging nemend enerzijds dat goede kennis over de omvang en samenstelling van de problematiek van groot belang is voor mogelijke oplossingen, en anderzijds dat met name individueel problematische factoren (psychosociale factoren, de thuissituatie) en keuzeproblemen van belang zijn voor de ‘kansarme’ ‘problematische’ schoolverlaters (uit de typologie, zie deel 1: 2.2.4) doen we twee suggesties voor de richting waarin de pilots kunnen gaan. Het zijn initiatieven die te realiseren zijn op het niveau van de Stedendriehoek. De eerste suggestie heeft te maken met registratie en verwijzing. De sluitende aanpak in Zutphen is effectief en in Apeldoorn is men met een soortgelijke opzet bezig. Een duidelijk wie-doet-wat-schema zoals in Zutphen gebruik wordt kan voldoen en een fysiek meldpunt is geen vereiste. Als dit goed zou werken en gekoppeld wordt met de RMC-registratie is er uiteindelijk meer tijd beschikbaar doordat de administratieve lasten verkleinen. De communicatie tussen de verschillende partijen op Stedendriehoekniveau is dan meteen gestroomlijnd. Belangrijk is het om in gedachte te houden dat hoe beter de registratie is, hoe kleiner het aantal reële uitvallers blijkt te zijn. Bijkomend effect van een betere registratie is dat het ook makkelijker wordt een nulmeting vast te stellen waardoor een betere evaluatie van de initiatieven mogelijk is. Een sluitende aanpak die tevens als monitor fungeert, is een goede manier om uiteindelijk effecten van beleid te kunnen gaan meten. De tweede suggestie is om door te gaan met de vele inspanningen die gericht zijn op het laten doorlopen van het VMBO-MBO traject. Niet alleen qua mogelijkheden maar ook op individueel niveau zoals in projecten als De Overstap of De Leerlink gebeurt. Voor deze suggestie zijn veel argumenten: het is gericht op de onderwijsvormen die de meeste uitvallers hebben (HAVO en VWO kennen een minieme uitval). Het betrekt twee onderwijsvormen. Het sluit inhoudelijk goed aan bij het MKB leerbanenplan (dus houdt rekening met het arbeidsmarktperspectief). Het richt zich op een grote groep leerlingen die er allen profijt van kunnen hebben, op een preventieve wijze. Behalve dat jongeren (persoonlijke) ondersteuning krijgen bij de voortgang van hun schoolloopbaan krijgen ze De focus op Voortijdig Schoolverlaten 69 ondersteuning bij het kiezen van een beroepsrichting. Van dat laatste weten we dat een verkeerde sectorkeuze een grote risicofactor is voor voortijdig schoolverlaten. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 70 Bronnen deel 2 Breuer Institute/ CMO (2004). Analyse kwalitatieve en kwantitatieve gegevens RMC's provincie Overijssel. Groningen: Breuer Institute/ CMO Groningen. Camp, H. van, Derks, W., Mosselman, L., Nieuweboer, J., Pilet, Y., & Verstraeten, K. (2003). Raming. De Gelderse arbeidsmarkt tot 2006 Regiorapportage Stedendriehoek. Maastricht: E,til bv. Camp, H. van, Van Grootheest, G., Nieuweboer, J., Mosselman, L., (2005). Raming. De Gelderse arbeidsmarkt tot 2008 Regiorapportage Stedendriehoek. Maastricht: E,til bv. CWI arbeidsmarktprognose 2004-2009 (2004). www.cwinet.nl. MKB leerbanenplan Stedendriehoek, plan van aanpak 2005-2007. ROC AVENTUS jaarverslag (2004), www.rocaventus.nl RPA Stedendriehoek (2004), Sociale Perspectieven Stedendriehoek 2030. SCP. (2004). In het zicht van de toekomst. Sociaal en Cultureel Rapport 2004. Den Haag: SCP. Steenaert, B., Boessenkool, H. (2004) De kwaliteit van kiezen –RPA StedendriehoekMercurius Marketing. Tilborg, L. van, Van Es, W., Glaude, M., & Verbeek, F. (2003). Werk in uitvoering: de evaluatie van de RMC-wet in 2003. Amsterdam: Sardes en SCO. Website: www.Leerlink-stedendriehoek.nl Documenten van de gemeenten Apeldoorn Notitie ZAT-kwadraat (2004). Gemeente Apeldoorn De focus op Voortijdig Schoolverlaten 71 Leerplicht RMC Verslag 2003/2004 Apeldoorn (2004). Gemeente Apeldoorn. Een kansrijk spoor. Onderwijsachterstandenbeleid in Apeldoorn periode 2002-2006 (2002). Gemeente Apeldoorn Deventer Jaarverslag 2003 – 2004 Leerplicht/RMC (2004). Gemeente Deventer. Sociale structuurvisie: ‘De sociale kracht van Deventer, Passie voor de mensen’. (2004). Gemeente Deventer. GOA Plan ‘De leerling telt’ Beleidskader 2002-2006 (2003), Gemeente Deventer, sector WCO. Programma Grotestedenbeleid Deventer 2005-2009 (2004), het onderdeel Programma Sociaal. Preventieproject ‘De Overstap’ (1999). Dicke, C.M. en Noord, J., Compaz groep. Werk maken van scholing. Handreiking voor een integrale aanpak op basis van het Deventer Scholingoffensief. Deel 3: Projectbeschrijvingen (2003). KPMG BEA. Zutphen Zutphen voor gelijke onderwijskansen. Beleidskader gemeentelijk onderwijs achterstandenbeleid 2002-2006 (2003). Gemeente Zutphen. Jaarverslag Leerplicht en RMC 2002-2003 (2003). Gemeente Zutphen. Onderwijs Zorg Centrum Zutphen; een sluitende en duurzame keten voor de jeugd (2004). MIV3 Adviespartners voor organisatie en huisvesting. Een sluitende aanpak van jongeren in de Graafschapgemeenten. Documenten van de Provincie Erbij houden, erbij halen (….) Provincie Gelderland. Kiezen voor de Gelderse jeugd: ruimte en richting. Beleidskader Jeugd, inspraakeditie 20042007. Gesprekpartners Gemeenten*: * Sylvia Koiter (consulent RMC/leerplicht) Leden begeleidingscommissie: aub: correcties en aanvullingen. De focus op Voortijdig Schoolverlaten 72 Jeanette ’t Hoen (beleidsmedewerker gemeente) Ineke Kreulen (RMC coördinator) André van den Berg-Jeths (senior consulent RMC/leerplicht) Sussane Nijland (consulent RMC/leerplicht) Ellen Wichard (teamleider van de groep Jeugd onderwijs cultuur) Frankie Lansink (RMC medewerker) Jaap Peerbolte (secretaris Stedendriehoek) Zafer Aydogdu, (Expertisecentrum Integratiebeleid) Brenda Parejo (teamleider leerplicht) Provincie Overijssel: Elsa Hof (beleidsmaker arbeidsmarkt) Cas van de Sande (strategisch beleidsmedewerker onderwijs) Provincie Gelderland: José Kosters (beleidsmedewerker Welzijn en Onderwijs) MKB Leerbanenplan: Arjan te Wierik (coördinator) ROC Aventus: Piet de Noord (manager stafdienst onderwijs) Hans van Vuuren (onderwijskundig medewerker) Thomas Adams (begeleider KAP project) Begeleidingscommissie: J. Peerbolte (voorzitter/ gemeente Apeldoorn) J. ’t Hoen (gemeente Zutphen) E. Hof (provincie Overijssel) J. Kosters (provincie Gelderland) J. Kreulen-Kloosterman (gemeente Apeldoorn) C. van de Sande (provincie Overijssel) E. Wichard (gemeente Deventer) De focus op Voortijdig Schoolverlaten 73