Kunstwijzer TONEEL

advertisement
Kunstwijzer TONEEL
THEATER
I Informatie
1. Noteer de zakelijke gegevens van de voorstelling:
- Naam voorstelling en gezelschap
- Locatie en datum voorstelling
2. Bewaar je toegangsbewijs en je programma.
3. Zoek minstens één recensie of krantenartikel over de voorstelling.
II Vorm
4. In welke ruimte vond de voorstelling plaats? (Lijsttoneeltheater, vlakke vloertheater of
op een andere locatie?)
5. Welk effect heeft de ruimte op de voorstelling?
6. Beschrijf het toneelbeeld. Denk daarbij aan decor, licht, kostuums / grime, attributen,
spel / dans en film / video.
7. Wordt er gebruikgemaakt van muziek, zang of geluidseffecten? Noem deze middelen.
8. Wat voor rol spelen muziek, zang of geluidseffecten? Is de muziek een
overgangsmoment of zijn de zangers de vertellers van het verhaal?
III Inhoud
9. Geef in enkele regels een samenvatting van de voorstelling.
10. Om welk(e) conflict(en) gaat het in de voorstelling?
11. Wie zijn de belangrijkste personages? Geef een korte karakterbeschrijving. Door welke
uitingen herken je de karaktereigenschappen?
12. Beschrijf de onderlinge relaties tussen de belangrijkste personages.
13. Met wie heb je het meest meegeleefd? Waardoor komt dat?
IV Functie
14. Wat is het doel van de voorstelling?
- De voorstelling is vooral bedoeld om het publiek te amuseren.
- De voorstelling wil een mening of boodschap overbrengen, namelijk ……
15. Welke theatrale middelen heeft de regisseur gebruikt om de aandacht van het publiek
vast te houden? Denk daarbij aan spel, mise-en-scène, decor / rekwisieten, kostuums /
grime, belichting, muziek, attributen, geluidseffecten en/of filmbeelden.
V Jouw reactie
16. Wat verwachtte je toen je naar de voorstelling ging? Wat heeft de meeste indruk op je
gemaakt?
17. Geef in maximaal 100 woorden je totale indruk van de voorstelling. Neem hier ook je
mening in op. Geef bij elk argument voorbeelden uit de voorstelling. Verwerk in je betoog
ook wat je bij de vragen hierboven hebt genoteerd.
Kunstwijzer CABARET
THEATER
I Informatie
1. Noteer de zakelijke gegevens van de voorstelling:
- Naam voorstelling en gezelschap / artiest
- Locatie en datum voorstelling
2. Bewaar je toegangsbewijs en je programma.
3. Zoek minstens één recensie of krantenartikel over de voorstelling.
II Vorm
4. In welke ruimte vond de voorstelling plaats? (Lijsttoneeltheater, vlakke vloertheater of
op een andere locatie?)
5. Welk effect heeft de ruimte op de voorstelling?
6. Beschrijf het toneelbeeld. Denk daarbij aan decor, licht, kostuums / grime, attributen,
spel / dans en film / video.
7. Wordt er gebruikgemaakt van muziek, zang of geluidseffecten? Noem deze middelen.
8. Wat voor rol spelen muziek, zang of geluidseffecten?
9. Als de voorstelling wordt gepresenteerd door twee cabaretiers of een groep, hoe is dan
de rolverdeling tussen de cabaretiers of de groep?
10. Tot welk genre cabaret kun je de voorstelling rekenen? (tekstcabaret, stand-up
comedy, fysiek cabaret, muzikaal cabaret, of anders, namelijk ….) Leg je antwoord uit.
III Inhoud
11. Hoe is voorstelling opgebouwd?
- De voorstelling bestaat uit losse onderdelen zonder samenhang. Noem er een aantal.
- Er loopt een rode draad door de voorstelling. Welke?
- Er komen een of meer thema’s aan de orde. Welke?
12. Als de cabaretier een boodschap heeft of zijn mening uitdraagt, hoe verpakt hij die
dan? Denk hierbij aan een specifieke soort humor (welke?), afwisseling van plezier en
ontroering, wisselwerking met de zaal en dergelijke.
13. Welke onderdelen van de voorstelling zijn je het meest bijgebleven? Waarom?
IV Functie
14. Wat is het doel van de voorstelling? Is de voorstelling uitsluitend bedoeld om het
publiek te amuseren of wil deze ook een mening of boodschap overbrengen? Zo ja, welke
mening of boodschap? Leg je antwoord uit en geef enkele voorbeelden van de manier
waarop dat gebeurt.
V Jouw reactie
15. Wat verwachtte je toen je naar de voorstelling ging? Wat heeft de meeste indruk op je
gemaakt?
16. Geef in maximaal 100 woorden je totale indruk van de voorstelling. Neem hier ook je
mening in op. Geef bij elk argument voorbeelden uit de voorstelling. Verwerk in je betoog
ook wat je bij de vragen hierboven hebt genoteerd.
Kunstwijzer OPERA, OPERETTE en MUSICAL
THEATER
I Informatie
1. Noteer de zakelijke gegevens van de voorstelling:
- Naam voorstelling en gezelschap
- Locatie en datum voorstelling
2. Bewaar je toegangsbewijs en je programma.
3. Zoek minstens één recensie of krantenartikel over de voorstelling.
II Vorm
4. In welke ruimte vond de voorstelling plaats? (Lijsttoneeltheater, vlakke vloertheater of
op een andere locatie?)
5. Welk effect heeft de ruimte op de voorstelling?
6. Beschrijf het toneelbeeld. Denk daarbij aan decor, licht, kostuums / grime, attributen,
spel / dans en film / video.
7. Welke rol(len) spelen de leden van het koor? Vormen ze een onderdeel van de
handeling? (bijvoorbeeld: het volk in de straat, een leger soldaten, een straatbende.)
Of hebben de koorleden een algemene muzikale rol?
8. Om welke danstechniek gaat het in deze voorstelling? (academische dans, moderne
dans, jazz-/musicaldans of anders)? Leg je antwoord uit.
III Inhoud
9. Geef in enkele regels een samenvatting van de voorstelling.
10. Om welk(e) conflict(en) gaat het in de voorstelling?
11. Wie zijn de belangrijkste personages? Geef een korte karakterbeschrijving. Door welke
uitingen herken je de karaktereigenschappen?
12. Beschrijf de onderlinge relaties tussen de belangrijkste personages.
13. Met wie heb je het meest meegeleefd? Waardoor komt dat?
IV Functie
14. Wat is het doel van de voorstelling?
- De voorstelling is vooral bedoeld om het publiek te amuseren.
- De voorstelling wil een mening of boodschap overbrengen, namelijk ……
15. Geef enkele voorbeelden van de theatrale middelen die hierbij een rol spelen. Denk
daarbij aan spel, mise-en-scène, decor / rekwisieten, kostuums / grime, belichting,
muziek, attributen, geluidseffecten en/of filmbeelden.
V Jouw reactie
16. Wat verwachtte je toen je naar de voorstelling ging? Wat heeft de meeste indruk op je
gemaakt?
17. Geef in maximaal 100 woorden je totale indruk van de voorstelling. Neem hier ook je
mening in op. Geef bij elk argument voorbeelden uit de voorstelling. Verwerk in je betoog
ook wat je bij de vragen hierboven hebt genoteerd.
Kunstwijzer DANS
I Informatie
1. Noteer de zakelijke gegevens van de voorstelling:
- Naam voorstelling en gezelschap / ensemble
- Locatie en datum voorstelling
2. Bewaar je toegangsbewijs en je programma.
3. Zoek minstens één recensie of krantenartikel over de voorstelling.
II Vorm
4. In welke ruimte vond de voorstelling plaats? (Lijsttoneeltheater, vlakke vloertheater of
op een andere locatie?)
5. Welk effect heeft de ruimte op de voorstelling?
6. Beschrijf het toneelbeeld. Denk daarbij aan decor, licht, kostuums / grime, attributen,
spel / dans en film / video, opstelling van de groep en/of de solist op het podium.
7. Wordt er gebruikgemaakt van moderne media zoals film en video? Wat is het effect
daarvan op de dans en de voorstelling?
8. Op welke manier wordt muziek gebruikt bij de voorstelling? Denk aan live of opname,
instrumentaal of vocaal, gebruikte instrumenten, muziekgenre. Raadpleeg het
programmaboekje of internet voor achtergrondinformatie.
9. Hoe worden de dansen uitgevoerd? Denk daarbij aan:
- Solist of groepen
- Gelijke beweging (of juist niet)
- Aantal dansers
- Afwisseling
- Bewuste geluiden van de danser (bodysounds, attributen) enzovoort
III Inhoud
10. Tot welk dansgenre reken je deze voorstelling. (zie balletgenres volgende blz.)
11. Gaat het om een verhalende, thematische of abstracte dans? Waaruit heb je dat
opgemaakt?
12. Als er sprake is van een verhaal of thema, hoe wordt dit dan duidelijk gemaakt? Dat
kan zowel in de dans, de muziek als in de presentatie tot uitdrukking komen.
13. In hoeverre zijn er belangrijke personages, conflicten, relaties? Hoe uit dit zich in de
dans? Geef een korte toelichting.
14. Met wie / welke danser(s) heb je het meest meegeleefd? Hoe komt dat?
15. Waren er momenten in de voorstelling dat het toneelbeeld (zie 6) of de muziek (zie 8)
een bijzondere werking hadden? Leg je antwoord uit.
IV Functie
16. Wat heeft de choreograaf met deze voorstelling willen zeggen?
17. In welke mate hebben het toneelbeeld en de muziek daaraan bijgedragen?
V Jouw reactie
18. Wat verwachtte je toen je naar de voorstelling ging? Wat heeft de meeste indruk op je
gemaakt?
19. Geef in maximaal 100 woorden je totale indruk van de voorstelling. Neem hier ook je
mening in op. Geef bij elk argument voorbeelden uit de voorstelling. Verwerk in je betoog
ook wat je bij de vragen hierboven hebt genoteerd.
Het voornaamste kenmerk van een dansvoorstelling is dat de danser de taal van het
lichaam gebruikt om iets te vertellen.
Aanvullende informatie
Als je naar de inhoud van een voorstelling kijkt, kun je het volgende onderscheid maken:
- Verhalende dans. Het dansstuk vertelt een verhaal, met personages en een plot.
Veel beroemde verhalende dansen gaan uit van bestaande verhalen; vaak sprookjes, zoals
Het Zwanenmeer of The Sleeping Beauty.
- Thematische dans. Het dansstuk vertelt geen verhaal, maar een uiting van gevoelens,
stemmingen of gedachten, zoals angst of liefde. Of de dans behandelt een politiek of
maatschappelijk thema, zoals de strijd tussen goed en kwaad of discriminatie. Soms zijn er
binnen het thema wel korte verhalen te herkennen.
- Abstracte of absolute dans. Het dansstuk heeft meestal geen verhaal of thema, want het
gaat om de pure beweging, waaraan geen betekenis ten grondslag hoeft te liggen.
- Cultuurdans. Het dansstuk heeft vooral aan sociale functie, zoals volksdansen en
gezelschapsdansen. Het gaat om het beleven van gemeenschappelijke gevoelens van een
groep mensen. Vroeger danste men bijvoorbeeld om de goden gunstig te stemmen, maar
daarnaast hebben mensen ook altijd gedanst tijdens feesten en plechtigheden. In een
aantal landen zijn de eeuwenoude folkloristische dansen nog springlevend.
Kunstwijzer FILM
I Informatie
1. Noteer de zakelijke gegevens:
- Titel film en namen regisseur en enkele hoofdrolspelers
- Locatie en datum voorstelling
2. Bewaar je toegangsbewijs
3. Zoek minstens één recensie of krantenartikel over de voorstelling.
II Vorm
4. Op welke locatie speelde het verhaal zich vooral af?
5. Hoe waren de hoofdpersonen gekleed en gegrimeerd?
6. In hoeverre bepaalden locaties en kleding de sfeer van de film?
7. Had de muziek een opvallende rol in de film of diende deze vooral als achtergrond?
Geef voorbeelden.
8. Was er sprake van speciale geluidseffecten? Zo ja, noem er enkele.
9. Op welke manier werd het verhaal verteld?
- In (tamelijk) chronologische volgorde
- Het verhaal versprong voortdurend in plaats en tijd (onder andere door montage,
flashbacks, flashforwards)
- Anders, namelijk ……
10. Welke scènes zijn je het meest bijgebleven? In hoeverre hebben cameravoering,
camerastandpunt en/of montage hierbij een rol gespeeld? Geef enkele voorbeelden.
11. Bij welk genre kun je de film indelen? (comedy, film noir, avonturenfilm, western,
thriller, enzovoort)
III Inhoud
12. Geef in enkele regels een samenvatting van de film.
13. Om welk(e) conflict(en) gaat het in de film?
14. Wie zijn de belangrijkste personages? Geef een korte karakterbeschrijving. Door welke
uitingen herken je de karaktereigenschappen?
15. Beschrijf de onderlinge relaties tussen de belangrijkste personages.
16. Met wie heb je het meest meegeleefd? Waardoor komt dat?
IV Functie
17. Wat is het doel van de film?
- De film is vooral bedoeld om het publiek te amuseren.
- De film wil een mening of boodschap overbrengen, namelijk ……
- De film wil informatie verstrekken, namelijk ….
18. Welke middelen heeft de regisseur gebruikt om de aandacht van het publiek vast te
houden?
V Jouw reactie
19. Wat verwachtte je toen je naar de film ging? Wat heeft de meeste indruk op je
gemaakt?
20. Geef in maximaal 100 woorden je totale indruk van de film. Neem hier ook je mening
in op. Geef bij elk argument voorbeelden uit de film. Verwerk in je betoog ook wat je bij
de vragen hierboven hebt genoteerd.
Aanvullende informatie
Filmische middelen
Een filmregisseur is een verhalenverteller met eigen verteltechnieken. Hij dwingt je te
kijken naar dingen die je misschien niet wilt zien. Hij brengt de doodsangst van een
slachtoffer op je over dor je via diens ogen naar de moordenaar te laten kijken. Tegen de
macht van de camera en de montage van de beelden kun je je nauwelijks verzetten. De
middelen die de regisseur voor zijn verhaal gebruikt zijn beeld., geluid en montage.
1. Beeld (cameravoering)
Door een creatief gebruik van de camera legt de regisseur zijn eigen accenten op bepaalde
aspecten van de scène. Hij stuurt dus de blik van de toeschouwer en dat heeft een groot
effect op de beleving van de film. Belangrijk hierbij zijn het beeldkader, de
camerabeweging en het camerastandpunt. Het filmscherm vormt een kader op lijst
waarbinnen de situatie in beeld wordt gebracht: het beeldkader. De grootte van dat beeld
wordt bepaald door de lensinstelling van de camera. Inzoomen en uitzoomen veranderen
het kader en brengen je dichter bij het object of verder daarvan af.
Vaak zie je in een film eerst een panoramashot en vervolgens een (extreem)totaalshot,
waarin een persoon wordt getoond in zijn omgeving. Dan volgt een mediumshot, waarin je
het lichaam tot aan het middel zien en ten slotte zie je in een (half )close-up alleen het
gezicht. Als je daarna ook nog alleen de ogen ziet, spreek je van een extreme close-up.
De beweging van de camera stuurt je kijkrichting, waardoor je het verschil in ruimte
ervaart. Als de camera van de top van een flatgebouw naar beneden kantelt, voel je het
hoogteverschil. Tegelijk met de camera gaat je blik langzaam over het lichaam van het
dode meisje. Je krijgt het idee dat je met eigen ogen ziet wat er aan de hand is. Een
camera die met een voorthollende man meerijdt, geeft je het gevoel of je zelf
meebeweegt.
Het camerastandpunt heeft een belangrijk effect op de beleving van de film en versterkt
gevoelens zoals angst, spanning en ontspanning. Enkele voorbeelden:
Vogelperspectief De camera staat schuin boven een personage. Je kijkt dus op hem neer
en daardoor lijkt hij onbelangrijker of ongevaarlijker.
Kikkerperspectief De camera kijkt van onderaf tegen het personage op en dat maakt hem
indrukwekkender of angstaanjagender.
Neutraal perspectief De camera staat op ooghoogte en dat suggereert een objectief
beeld.
Subjectief perspectief De camera neemt de plaats in van de ogen van een personage. Je
ziet wat hij ziet en dat heeft een geweldig effect, zeker als hij met een hakmes wordt
bedreigd.
2. Geluid
Een beeld van een zonnig palmenstrand geeft direct een vakantiegevoel. Maar als er een
onheilspellende muziek bij klinkt, is het plotseling niet meer zo aantrekkelijk. En een
droevige scène wordt nog verdrietiger met trieste muziek. Dat is de macht van het geluid.
Achtergrondmuziek en geluidseffecten zijn niet alleen zeer bepalend voor de sfeer, maar
roepen ook verwachtingen op en sturen de emoties van het publiek in een, door de
regisseur, gewenste richting. Geluiden helpen dus het verhaal te vertellen en als het goed
is, ben je je daar nauwelijks van bewust. Achtergrondmuziek wordt dan ook altijd
nauwkeurig uitgezocht of speciaal gecomponeerd.
Een stem die buiten beeld commentaar levert of een deel van het verhaal vertelt, noem je
een voice-over.
3. Montage
Als je een film wilt maken, heb je een draaiboek nodig. Daarin staat de volgorde waarin
de shots worden opgenomen. Een shot is een opname, gefilmd op één plaats vanuit één
camera-instelling. Alle shots op een locatie worden achter elkaar opgenomen, ook al liggen
ze later verspreid over de film. Als de opnames klaar zijn, worden de shots op lengte
geknipt en in een bepaalde volgorde geplakt tot scènes. Een scène is een serie shots die
bij elkaar hoort in plaats, tijd en handeling. Je ziet bijvoorbeeld een totaalshot van een
kamer met een slapend meisje, daarna een mediumshot van een man die door het open
raam naar binnen kijkt, en ten slotte een close-upshot van het mes in zijn hand. Die drie
shots vormen samen een scène.
De volgorde van de scènes bepaalt het verloop van de film. De regisseur ordent, samen
met de editor, de beelden en geluiden tot een verhaal waarin zijn bedoeling het best tot
uiting komt. Dat is de montage. Hij kan scènes uit elkaar halen en als korte flitsen tussen
totaal andere gebeurtenissen in monteren. Met behulp van de geperfectioneerde
montagetechniek is hij in staat uitgekiende beeldwisselingen te produceren, die de film tot
een boeiend kijkspel maken.
Veel films volgen een chronologische verhaallijn: introductie van de situatie, het
probleem, de reactie van de hoofdpersoon op het probleem, de climax en het einde. Maar
er zijn talloze variaties mogelijk.
Een film van ook verschillende verhaallijnen hebben en een film wordt vaak veel
interessanter als er geen chronologische volgorde te bekennen is.
Belangrijke punten bij de montage van de shots zijn:
- Samenhang tussen de shots:
* Chronologische of niet-chronologische volgorde;
* Sprongen in ruimte en tijd;
* Terugblikken en vooruitblikken: flashbacks en flashforwards;
* Aan- of afwezigheid van direct logica. (klopt wat je ziet of moet de kijker
meedenken?)
- Overgangen tussen de shots: vloeien de beelden in elkaar over of zit er een harde
scheiding tussen?
-Tempo: de snelheid waarmee de shots elkaar opvolgen. (Bij actiefilms ligt het tempo
hoog, bij romantische films meestal laag.)
Kunstwijzer MUZIEK
I Informatie
1. Noteer de zakelijke gegevens van het concert of de voorstelling:
- Naam orkest/band/ensemble
- Bezetting (instrumenten)
- Locatie en datum concert of voorstelling
2. Bewaar je toegangsbewijs en je programma.
3. Zoek minstens één recensie of krantenartikel over het concert of de voorstelling.
II Vorm
4. In wat voor ruimte vond het concert of de voorstelling plaats? In een concertzaal, op
een jazz- of poppodium of op een bijzondere locatie?
5. Beschrijf het toneelbeeld. Denk daarbij aan decor, licht, kostuums / grime, opstelling
van de muziekgroep en/of solist op het podium.
6. Wordt er gebruikgemaakt van moderne media zoals film en video? Wat is daarvan het
effect op de muziek en de voorstelling?
7. Op welke manier is het concert of de voorstelling opgebouwd? Denk aan afwisseling in
langzame/snelle nummers, harde/zachte en korte/lange stukken.
8. Geef bij een onderdeel van het concert of de voorstelling aan welke van de volgende
punten je hebt gehoord. In welk muziekstuk/nummer/lied is dat geweest?
- Herhaling van stukjes muziek
- Meerstemmigheid
- Afwisseling in coupletten en refreinen
- Solo’s
- Meerdere melodieën door elkaar heen
- Improvisatie
- Iets anders, namelijk……
III Inhoud
9. Bij welk muziekgenre kun je het concert of de voorstelling indelen? (wereldmuziek,
Afro-Amerikaanse muziek, popmuziek, klassieke muziek, ……)
10. Valt de muziek binnen dit genre onder een bepaald subgenre? Zo ja, welk subgenre?
(blues, jazz, latin, hiphop, jumpstyle, ……)
11. Is er sprake van cross-over (vermenging) van (sub)genres? Zo ja, benoem deze.
12. Welke kenmerken van het muziekgenre vallen je het meeste op?
13. Houden de verschillende muzieknummers verband met elkaar? Leg uit hoe ze verband
met elkaar houden of juist niet.
14. Als er sprake is van een verhaal of een thema, hoe wordt dit dan duidelijk gemaakt?
Dat kan zowel in de tekst, de muziek als is de presentatie tot uiting komen.
IV Functie
15. Wat is het doel van het concert of de voorstelling? Amusement, een boodschap, een
verhaal of puur luisterplezier.
16. Voel je je betrokken bij de muziek? Is er sprake van communicatie tussen de
muzikanten en jou?
17. In hoeverre heeft het toneelbeeld (zie 5) een functie gehad in het concert of de
voorstelling?
V Jouw reactie
18. Wat verwachtte je toen je naar het concert of de voorstelling ging? Wat heeft de
meeste indruk op je gemaakt?
19. Geef in maximaal 100 woorden je totale indruk van de voorstelling. Neem hier ook je
mening in op. Geef bij elk argument voorbeelden uit de voorstelling. Verwerk in je betoog
ook wat je bij de vragen hierboven hebt genoteerd.
Kunstwijzer BEELDEND 2D en 3D
Deze algemene kunstwijzer kun je binnen CKV gebruiken voor alles dat te maken heeft met
beeldend 2D en 3D. Onder beeldend 2D wordt verstaan: tweedimensionale kunst (kunst
met twee zijden; hoogte, breedte). Onder beeldend 3D wordt verstaan: driedimensionale
kunst (kunst met drie zijden,; hoogte, breedte, diepte. Beelden waar je omheen kunt
lopen).
Voorbeelden van beeldend 2 zijn bijvoorbeeld: foto’s, tekeningen, schilderijen, digitaal
werk, collages, film, posters, affiches.
Voorbeelden van beeldend 3 zijn bijvoorbeeld: maquettes, design, beeldhouwwerken.
Kies eerst twee kunstwerken uit. Eén kunstwerk dat je het meest aanspreekt, en één
kunstwerk dat je het minst aanspreekt. Beantwoordt over beide kunstwerken vraag I
tot en met IV.
I Informatie
1. Noteer zelf de zakelijke gegevens van het kunstwerk:
- Naam kunstenaar en titel kunstwerk
- Welke titel zou jij zelf het werk geven? Leg uit waarom.
II Vorm
2. Zijn er overeenkomsten tussen het kunstwerk en de zichtbare werkelijkheid? Leg uit:
- realistisch? (geheel overeenkomstig met de werkelijkheid)
- geabstraheerd of figuratief? (deels overeenkomstig met de werkelijkheid)
- abstract of non-figuratief? (geen overeenkomst met de werkelijkheid)
III Inhoud
3. Waar gaat dit kunstwerk volgens jou over?
4. Levert de titel een aanwijzing voor je interpretatie?
5. Welk materiaal heeft de kunstenaar gebruikt?
6. Als het werk van een ander materiaal zou zijn, zou daarmee de inhoud ook veranderen?
Leg uit.
IV Jouw mening
7. Leg uit waarom jij dit kunstwerk heb uitgekozen tot meest/minst interessante
kunstwerk. Geef je mening in ongeveer 150 woorden en gebruik goede argumenten!
Kunstwijzer ARCHITECTUUR
BEELDEND
I Informatie
1. Noteer de zakelijke gegevens van het gebouw:
- Naam architect en eventueel naam van het gebouw
- Datum bezichtiging
- Plaats / locatie van het gebouw
2. Maak of verzamel foto’s van het gebouw.
3. Zoek minstens één recensie of tekst over het gebouw en de architect.
II Vorm
4. Kun je aan de vorm zien welke functie dit gebouw heeft?
5. Waarmee of waarvan is de huid van het gebouw gemaakt?
- Baksteen
- Glas
- Beton
- Hout
- Kunststof
- IJzer, koper, aluminium, titanium of een ander metaal
- Anders, namelijk ….
6. Welke beeldende middelen heeft de architect gebruikt? Bekijk dit voor de binnenkant
en buitenkant van het gebouw. Betrek daarbij de volgende zaken:
- Licht: licht/schaduw, gebruik van indirect licht
- Kleur: één kleur of verschillende kleuren? Heeft elk materiaal een eigen kleur?
- Ruimte: lijkt het gebouw buiten en binnen kleiner of groter dat het in werkelijkheid is?
- hoe zijn de ruimtes van binnen opgebouwd?
- Hoe is de routing in het gebouw?
- Muurvlakken: open of gesloten?
- Omgeving: hoe is het gebouw in de omgeving geplaatst?
III Inhoud
7. Wat voor uitstraling heeft het gebouw? Denk aan macht, vriendelijkheid, gezelligheid,
openheid, geslotenheid, zuinigheid of juist spaarzaamheid.
IV Functie
8. Wat is de functie van het gebouw?
- kantoor
- woning of woningcomplex
- museum
- stadion, sporthal
- onderwijsinstelling
- fabriek
- winkel of winkelcentrum
- theater, opera, bioscoop
- anders, namelijk ……
9. Is het gebouw oorspronkelijk voor deze functie (zie 8) gebouwd?
10. Verwijst de vorm naar de functie van het gebouw? Waaraan kun je dat zien?
V Jouw reactie
11. Wat verwachtte je toen je het gebouw ging bekijken? Wat heeft de meeste indruk op
je gemaakt?
12. Geef in maximaal 100 woorden je oordeel over het gebouw (positief of negatief).
Vergeet niet aan te geven hoe je aan die mening komt. Verwerk in je betoog ook wat je bij
de vragen hierboven hebt genoteerd.
Aanvullende informatie
Architectonische middelen
De buitenkant van een gebouw is vaak het meest onderscheidende. Daarop baseert de
voorbijganger zijn mening. Maar de architect houdt zich niet alleen bezig met de
buitenkant van een gebouw. Hij bedenkt een geheel van ruimtes, wordt beperkt of verrijkt
met een functie van het gebouw en heeft vaak te maken met een ‘publiek’. Wat is de
uitstraling van het gebouw? Wat zegt het gebouw? Hier wordt gewerkt? En op wat voor
manier? Wil het complex uitstralen dat er degelijkheid heerst en dat men hier betrouwbaar
is? Of werken er creatieve mensen met onafhankelijke geesten? Zo kreeg in 2006 Berlijn
een nieuw Centraal Staton dat volgens bondskanselier Merkel ‘een modern liberaal land
weerspiegelt, dat openstaat voor de wereld’. Het station is een gebouw met vijf
verdiepingen opgetrokken uit staal en glas, inclusief winkelgalerijen en
horecagelegenheden. De oostelijke helft van de stad Berlijn was tot de val van de Muur
1989 een gesloten, communistische staat.
De middelen die een architect tot zijn beschikking heeft om een gebouw te onderscheiden
van andere gebouwen zijn: - De vorm
- De grootte
- Het materiaal van de zichtbare buitenkant: de huid
1. Vorm
Onder vorm van een gebouw verstaan we het spel van de lijnen. Zijn de lijnen geometrisch
of juist organisch? Zijn de hoeken recht of geheel verdwenen in een golf van baksteen?
Met het lijnenspel kan de architect het doel van het gebouw duidelijk maken. Hij kan de
dynamiek aangeven van het bedrijf dat in het pand huist. Juist door het gebouw ook een
dynamische uitstraling te geven. Denk aan De Schaats van de ING lang de A10. Het pand
straalt uit dat het ‘vooruit’ wil. Het interieur ademt een openheid uit door het gebruik van
veel glas en ‘onzichtbare’ lijnen en vormen. De vorm heeft vaak te maken met smaak of
tijdgeest.
Ontwerpen in geometrische vormen kon in de twintigste eeuw nog meer worden uitgebuit
door de uitvinding van nieuwe technieken en bouwmaterialen. Met gewapend beton en
gietijzer konden grote ruimtes worden overspannen. Glas werd in grote platen gewalst en
kon zo hele muurvlakken bedekken. Met dit gegeven groepeerde de architect ook de
ruimtes op een andere manier: symmetrisch of juist asymmetrisch. Alle ruimtes van
dezelfde afmeting of juist niet.
Organische vormen zie je vooral terug in de negentiende eeuw bij de art nouveau. Het
verlangen naar natuur en het bovennatuurlijke kwam terug in de architectuur.
Raampartijen als bloembladeren en trapportalen met glas-in-loodvoorstellingen en
‘groeiende’ klimop rond trapleuningen.
Het karakter van een gebouw wordt gekenmerkt door materiaalgebruik, plaatsing van de
ruimtes, raampartijen, en de omgeving waarin het gebouw ligt. Denk maar aan Versailles
maar het gebouw, de tuinen en de omgeving op elkaar zijn afgestemd in perfecte
symmetrie.
2. Grootte
Een opdrachtgever moet altijd rekening houden met een budget: geldgebrek kan
noodzaken tot een klein gebouw. De omvang van een gebouw heeft niet alleen met gebruik
of behoefte te maken. Het kan voorkomen dat de opdrachtgever zich met een groot
gebouw wil manifesteren: ‘Zie mij! Ik ben belangrijk in mijn grote kantoorpand!’
Daarnaast is het natuurlijk van belang wie de gebruiker wordt van het pand: een
verzekeringsmaatschappij of een modeontwerpster.
3. Het materiaal van de zichtbare buitenkant: de huid
Vroeger was het skelet (de constructie) van een gebouw van hetzelfde materiaal als de
huid (de bedekking). Sinds het begin van de twintigste eeuw is dat niet meer nodig. Bij
een skelet van hout, ijzer of beton kun je als architect kiezen voor een huid die past bij de
gewenste uitstraling. Wil je behoudend zijn, dan kies je voor een materiaal dat daaraan
refereert. Wil je tonen dat je eigentijds bent, dan kies je voor een materiaal dat lat zien
dat jij je tijd vooruit bent. Sloophout is nu een heel moderne afwerking van gebouwen,
terwijl in de jaren negentig van de vorige eeuw glas aangaf dat je als architect
vooruitstrevend was.
Download