Economische Crisis Opgave 5.1 In een land zijn in een bepaald jaar de overheidsuitgaven € 200 miljard, waarvan € 5 miljard aflossingen op de staatsschuld. De overheidsinkomsten zijn € 180 miljard. Het BBP bedraagt in dat jaar € 500 miljard. Aan het begin van het jaar bedroeg de staatsschuld € 250 miljard. a. Bereken de nieuwe staatsschuld op het eind van het betreffende jaar. b. Bereken de staatschuldquote op het eind van het betreffende jaar. c. Wat gebeurt er met de staatsschuld wanneer er een overheidstekort is? d. Wat gebeurt er met de staatsschuld wanneer de overheidsinkomsten gelijk zijn aan de overheidsuitgaven? Opgave 5.2 Vul de open plaatsen in. 2003 2004 2005 2006 2007 Staatschuld begin van het jaar 350 370 …. 385 …. Begrotingstekort in dat jaar …. 15 …. -2 Opgave 5.3 (CE 20011) De grote recessie In maart 2009 voorspelt een economisch onderzoeksbureau dat in 2009 de productie in Nederland 3,5% lager zal uitkomen dan in 2008. De recessie is een feit. Als belangrijkste oorzaak van de recessie ziet het onderzoeksbureau de inzakkende wereldconjunctuur dat onder andere zijn weerslag heeft op de particuliere consumptie in Nederland. In de onderstaande tabel staan enkele macro-economische cijfers over 2008 en de door het onderzoeksbureau voorspelde cijfers voor 2009. bestedingen (× € miljard) particuliere consumptie particuliere investeringen overheidsbestedingen uitvoer invoer productie totale productie (× € miljard) reële verandering totale productie (% t.o.v. het voorafgaande jaar) overheidsfinanciën overheidssaldo in % van de totale productie 2008 gerealiseerd 2009 voorspelling 275,0 103,6 167,7 456,6 408,9 270,4 96,6 179,0 383,9 353,6 594,0 576,3 −3,5 −2,8 Tegen deze achtergrond ontstaat er een discussie over de vraag of de overheid over moet gaan tot anticyclisch begrotingsbeleid. Econoom A vindt van niet en stelt dat de overheid helemaal geen anticyclisch begrotingsbeleid hoeft te voeren, aangezien de overheidsbegroting werkt als een ingebouwde conjunctuurstabilisator. Economische Crisis Econoom B stelt dat anticyclisch begrotingsbeleid alleen noodzakelijk is als er sprake is van deflatieverwachtingen, aangezien die de recessie zouden kunnen versterken, maar van deflatie is volgens hem nog geen sprake. Econoom C wijst anticyclisch begrotingsbeleid van de hand, aangezien dat volgens hem in de Nederlandse situatie niet effectief is. Hij doelt daarbij op het open karakter van de Nederlandse economie. a. Geef een verklaring voor het verband tussen de inzakkende wereldconjunctuur en de ontwikkeling van de particuliere consumptie in Nederland in 2009. b. Leg uit dat de overheidsbegroting bij een recessie kan werken als een ingebouwde conjunctuurstabilisator. c. Leg uit dat deflatieverwachtingen een recessie kunnen versterken. d. Laat met een berekening zien of er volgens het onderzoeksbureau in 2009 sprake is van deflatie. e. Beschrijf de redenering van econoom C. Betrek daarbij zowel de uitvoer als de invoer. Economische Crisis Uitwerking opgave 5.1 a. b. c. d. De overheidsuitgaven exclusief de aflossingen zijn € 195 miljard. De overheidsinkomsten zijn € 180 miljard. Het tekort van de overheid is dus € 15 miljard. De staatsschuld wordt dan € 250 + € 15 is € 265 miljard. De staatsschuldquote = (265 / 500) × 100% = 53%. De staatsschuld stijgt. De staatsschuld daalt gelijk aan de schuldaflossing (= € 5 miljard). Uitwerking opgave 5.2 2003 2004 2005 2006 2007 Staatschuld begin van het jaar 350 370 385 385 383 Begrotingstekort in dat jaar 20 15 0 -2 Uitwerking opgave 5.3 a. Voorbeelden van een juist antwoord zijn: − Een antwoord waaruit blijkt dat door de inzakkende wereldconjunctuur de Nederlandse export en dus het inkomen van de exportsector daalt, waardoor ook gezinnen hun budget zien dalen en minder gaan besteden. − Een antwoord waaruit blijkt dat door de inzakkende wereldconjunctuur het consumentenvertrouwen in Nederland zal afnemen, waardoor gezinnen minder zullen gaan lenen meer zullen gaan sparen en dus minder gaan besteden. b. Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat een recessie kan leiden tot lagere belastingontvangsten en dat, indien de overheid haar uitgaven handhaaft, het overheidstekort zal toenemen, hetgeen gefinancierd moet worden wat tot geldschepping kan leiden. c. Voorbeelden van een juist antwoord zijn: − Een antwoord waaruit blijkt dat bij een verwachte prijsdaling aankopen kunnen worden uitgesteld, waardoor de bestedingen verder kunnen dalen. − Een antwoord waaruit blijkt dat bij een prijsdaling de reële waarde van spaargeld toeneemt en sparen aantrekkelijker wordt, zodat de bestedingen verder kunnen dalen. − Een antwoord waaruit blijkt dat bij een prijsdaling de omzet van bedrijven kan dalen, waardoor de winst onder druk kan komen te staan, hetgeen kan leiden tot een verdere daling van de investeringen. d. Voorbeelden van een juiste berekening zijn: − De nominale waarde van de productie daalt met 576,3 − 594,0 × 100% = 3,0%, terwijl de reële waarde daalt met 3,5%, wat betekent dat 594,0 het prijsniveau gestegen is en er dus geen sprake is van deflatie. − De reële waarde van de productie in 2009 is 0,965 × € 594,0 miljard = € 573,2 miljard, terwijl de nominale waarde € 576,3 miljard bedraagt, hetgeen betekent dat het prijsniveau gestegen is en er dus geen sprake is van deflatie. Economische Crisis e. Een voorbeeld van een juist antwoord is: • Uitvoer. Een antwoord waaruit blijkt dat de Nederlandse economie vooral afhankelijk is van de export en dat de omvang van de export sterk afhankelijk is van de wereldhandel en dat Nederlands beleid daarop weinig invloed heeft. • Invoer. Een antwoord waaruit blijkt dat een inkomensgroei als gevolg van een stimuleringsbeleid voor een groot deel in het buitenland zal worden besteed en dus niet tot grotere productie in Nederland zal leiden.