K l i n i s c h e I m m u n o l o g i e A llog e n e sta m c e lt r a n s pl a n tat i e e n a n d e r e c e lv e rva n g e n d e t h e r a pi e ë n voo r aa n g e bo r e n sto f w i s s e li n gs z i e k t e n Auteur J.J. Boelens Tr e f w o o r d e n enzymdeficiëntie, stamceltransplantatie, stofwisselingsziekte Samenvatting Het begrip aangeboren stofwisselingsziekten omvat een zeer heterogene groep zeldzame ziektebeelden. Bij bepaalde aangeboren stofwisselingsziekten kan een allogene stamceltransplantatie de progressie van klinische verschijnselen voorkomen. Dit geldt met name voor geselecteerde lysosomale stapelingsziekten en peroxisomale stoornissen, en op voorwaarde dat de stamceltransplantatie vroeg in het leven wordt uitgevoerd, voordat hersenschade is opgetreden. Van stamceltransplantatie bij patiënten met het hurlersyndroom, X-gebonden adrenoleukodystrofie of met de ziekte van Krabbe zijn gedetailleerde studies bekend. Het mislukken van transplantaties en het tijdsinterval tussen diagnose en behandeling, door problemen bij het zoeken naar een geschikte stamceldonor, limiteren echter het succes van een stamceltransplantatie bij aangeboren stofwisselingsziekten. Een verbetering van de transplantatietechnieken, het gebruik van onverwant navelstrengbloed als stamcelbron en de ontwikkeling van andere celvervangende therapieën, zoals gentherapie en mesenchymale stamceltherapie, kunnen het succespercentage van de procedure, en daarmee ook de prognose van deze ernstig aangedane patiënten mogelijk verbeteren. Hierbij is een goed functionerende wereldwijde registratie, die de langeretermijnuitkomst van deze behandelingen nauwkeurig vastlegt, van essentieel belang. Inleiding zieke fibroblasten (en leukocyten) lysosomale enzymen konden uitscheiden en dat deze enzymen konden worden opgenomen door zieke cellen, die deficiënt zijn voor een bepaald lysosomaal enzym. Het principe van een SCT is dus eenvoudig; door de SCT worden stamcellen met een normale enzymactiviteit in het lichaam geïntroduceerd. Donorcellen, vooral de monocyten en macrofagen, verspreiden zich en scheiden het enzym uit binnen en buiten de bloedbaan. Op deze manier worden andere cellen in het lichaam van enzym voorzien, zo ook in het centrale zenuwstelsel. Hierin onderscheidt een SCT zich van andere Het begrip aangeboren stofwisselingsziekten (ASZ) omvat een zeer heterogene groep zeldzame ziektebeelden. Bij het merendeel van deze aandoeningen leidt het genetische defect tot een enzymdeficiëntie met als gevolg een accumulatie van toxische metabolieten of een tekort aan een essentieel metabool product. De laatste 25 jaar is hemopoëtische stamceltransplantatie (SCT) toegepast als effectieve behandeling voor enkele geselecteerde ASZ: lysosomale stapelingsziekten en peroxisomale stoornissen. De basis voor deze behandeling werd gelegd door Fratantoni en collegae.1 Zij toonden aan dat niet- VOL. 7 nr. 4 - 2007 (Ned Tijdschr Allergie 2007;7:128-35) N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e 128 K l i n i s c h e I m m u n o l o g i e was een familiedonor vaak niet beschikbaar, waardoor voortgang van de neurologische schade optrad gedurende het tijdsinterval dat nodig was om een geschikte onverwante donor te vinden. In dit manuscript worden de ontwikkelingen ten aanzien van SCT, het effect van SCT op de langetermijnuitkomst, alsook enkele in ontwikkeling zijnde andere celvervangende therapieën voor ASZ besproken. 85 overige *80 100 MLD 500 MPS I (met name hurlerfenotype) 180 X-ALD Indicaties en langeretermijnuitkomsten 200 andere MPS Figuur 1. Overzicht van de frequentie van stamceltransplantaties voor de verschillende aangeboren stofwisselingsziekten vanaf 1980, dat gebaseerd is op de EBMTen CIBMTR-databases. MPS=mucopolysacharidose, X-ALD=X-gebonden adrenoleukodystrofie, MLD=metachromatische leukodystrofie, *=andere leukodystrofieën/wittestofziekten, zoals de ziekte van PelizaeusMerzbacher, het zellwegersyndroom en ‘vanishing white matter’. recent beschikbaar gekomen therapieën voor zeldzame ASZ, zoals intraveneuze enzymvervangingstherapie (EVT) waarbij de in de bloedbaan toegediende enzymen niet in staat zijn de bloedhersenbarrière te passeren. Hobbs et al. demonstreerden als eerste in het begin van de jaren 80 van de vorige eeuw dat een allogene SCT een drastische verbetering liet zien van het klinische fenotype na de SCT bij een patiënt met het hurlersyndroom (mucopolysacharidose type-IH; MPS IH), een ernstige en progressieve multisysteemziekte met een vroegtijdig verlies van cognitieve functies.2 Dit succes resulteerde in een uitbreiding van de indicaties voor SCT’s bij patiënten met vergelijkbare aandoeningen. In totaal hebben wereldwijd ongeveer 1.000 patiënten met een ASZ een allogene SCT ondergaan (zie Figuur 1). Voor verschillende ASZ werden veelbelovende resultaten na SCT gepubliceerd.3-6 Het succes van deze behandeling werd echter in belangrijke mate beperkt door hoge percentages donorafstoting en proceduregerelateerde mortaliteit.3,6-9 Bovendien 129 VOL. 7 nr. 4 - 2007 In Nederland gelden voor de indicatiestelling voor SCT’s bij een ASZ de richtlijnen van de European Group for Blood and Marrow Transplantation (EBMT; zie Tabel 1).10,11 De Nederlandse transplantatiecentra zijn actief betrokken bij het samenstellen van richtlijnen voor de verschillende ziekten. Jaarlijks en zonodig vaker worden deze richtlijnen herzien. Op dit moment zijn onder andere het hurlersyndroom, specifieke klinische fenotypen van X-gebonden adrenoleukodystrofie (X-ALD), de ziekte van Krabbe en de late vorm van metachromatische leukodystrofie (MLD), alsook enkele zeer sporadisch voorkomende ziektebeelden geaccepteerde indicaties voor een SCT.4,6,12 Met name vanwege de cerebrale betrokkenheid is bij deze ziektebeelden een SCT geïndiceerd. Intraveneuze EVT, een andere recentelijk beschikbaar gekomen therapie voor enkele ASZ, passeren de bloed-hersenbarrière niet en zijn derhalve geen oplossing. Hurlersyndroom Wereldwijd hebben ongeveer 500 patiënten met het hurlersyndroom, een autosomaal recessieve ziekte, een SCT ondergaan. Het hurlersyndroom is daarom de meest bestudeerde ASZ ten aanzien van de uitkomst na een SCT. Donorcelinnesteling in het beenmerg (‘engraftment’) leidt tot snelle vermindering van obstructieve luchtwegsymptomen, hepatosplenomegalie en corneale troebeling.2,9,13 Hydrocefalus wordt voorkomen of stabiliseert, en het gehoor verbetert bij veel patiënten. Succesvolle SCT voorkomt cardiale dysfunctie, verbetert de psychomotore ontwikkeling en de groei sterk (tot bijna normale groeisnelheid) en verlengt de overleving. De restproblemen na een succesvolle SCT voor het hurlersyndroom zijn voornamelijk orthopedische problemen (odontinoïde dysplasie, thoraco-lumbale gibbus, carpaaltunnelsyndroom), waarvoor dan ook soms aanvullende interventies nodig zijn.3,6,13 N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e Tabel 1. Richtlijn ‘Indicaties voor een stamceltransplantatie (SCT) bij een aangeboren stofwisselingsziekte (ASZ)’.10,11 Deze richtlijn geldt voor kinderen die neurocognitief nog presymptomatisch zijn of zeer mild zijn aangedaan. Een vergevorderd stadium is in principe een contra-indicatie voor een SCT. Aangezien intraveneus toegediende enzymen de bloed-hersenbarrière niet kunnen passeren, is enzymvervangingstherapie (EVT) niet geschikt voor die ziektebeelden waarbij het centrale zenuwstelsel is aangedaan. Gezien het feit dat donormonocyten de bloed-hersenbarrière wel kunnen passeren, is voor deze ziektebeelden primair een SCT geïndiceerd. Deze lijst is voornamelijk gebaseerd op resultaten die behaald zijn met beenmerg of perifeer bloed als stamcelbron. Nieuwe ontwikkelingen (onder andere het gebruik van navelstrengbloed) kunnen de lijst in de toekomst mogelijk uitbreiden met aandoeningen waarvoor aanvankelijk geen indicatie leek te zijn, zoals andere mucopolysacharidosen (MPS)-subtypes dan hier genoemd. Ziektebeeld Mogelijkheid tot SCT mucopolysacharidosen (MPS) MPS I hurlersyndroom ziekte van Hurler-Scheie ja nee/ja (gezien EVT)* MPS VI; maroteaux-lamysyndoorm ernstige subtype nee/ja (gezien EVT)* MPS VII; slysyndroom ja leukodystrofieën X-gebonden adrenoleukodystrofie (X-ALD) cerebraal ja metachromatische leukodystrofie (MLD) juveniele subtype late subtype in ontwikkeling** ja globoïdcellige leukodystrofie (GLD) vroeg infantiele subtype (ziekte van Krabbe) laat infantiele subtype ja ja overige aangeboren stofwisselingsziekten fucosidose in ontwikkeling** α-mannosidose ja aspartylglucosaminurie in ontwikkeling** lipogranulomatose van Farber in ontwikkeling** gangliosidose (GM) GM1 GM2 in ontwikkeling** nee ziekte van Gaucher type I type III nee (gezien EVT)*** nee/ja (gezien EVT)* mucolipidose I in ontwikkeling** neuronale ceroïdlipofuscinose (NCL) CLN 1 CLN 2 nee nee ziekte van Niemann-Pick type B type A en C ja in ontwikkeling** osteopetrose maligne infantiele subtype carbonische anhydrase II-deficiëntie (CAD) ja in ontwikkeling** ziekte van Wolman ja *=nee/ja: mogelijkheid tot EVT of eventueel SCT, afhankelijk van de ernst van het fenotype, **=in ontwikkeling: SCT is nog niet geregistreerd als behandeling maar wordt onderzocht in klinische studies of preklinische modellen, en ***=nee: SCT is niet geïndiceerd aangezien EVT de voorkeur geniet. VOL. 7 nr. 4 - 2007 N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e 130 K l i n i s c h e I m m u n o l o g i e Tabel 2. Resultaten na stamceltransplantatie (SCT) bij patiënten met het hurlersyndroom. SCT- Mediane Mediane bron leeftijd follow-up SCT (mnd) (mnd) Auteur, jaar, referentienummer n Peters 19967 21 BM5 19 BM 28 Succesvolle SCT1 (%) 43 Volledig donorchimerisme2 (%) 56 Graf-versushostreactie (GvHD) acuut 4 (%) chronisch 0-I II-IV (%) 20 34 BM8 22 88 75 71 30 68 32 0 26 BM9 23 55 35 89 0 45 55 4110 Souillet 20033 27 BM 25 72 70 52 53 91 9 0 Staba 2004 20 NSB 16 30 85 100 100 72 28 1211 18 44 56 71 60 84 16 713 Peters 1998 8 6 6 Boelens 200721 146 ↔12 26 87 Normale enzymconcentratie3 (%) 67 70 30 307 BM=beenmerg, mnd=maanden, NSB=navelstrengbloed, ↔=verschillende stamceltransplantatiebronnen, 1=levend en >10% donorchimerisme, 2=percentage patiënten met >95% donorchimerisme van het totale aantal succesvol getransplanteerde patiënten, 3=volgens lokale normaalwaarden, 4=acute GvHD-gradering: 0-I: geen tot mild, II-IV: matig tot ernstig, 5=hoge dosis BM (≥3,5x10 8 cellen/kg), 6=lage dosis BM (<3,5x10 8 cellen/kg), 7=waarvan 6 patiënten met uitgebreide chronische GvHD, 8=HLA genotypisch identieke broer of zus, 9=HLA-haplo-identieke verwante donor, 10=waarvan 5 patiënten met uitgebreide chronische GvHD, 11=geen gevallen van uitgebreide chronische GvHD, 12=beenmerg, perifeer bloed of navelstrengbloed, en 13=waarvan 1 patiënt met uitgebreide chronisch GvHD. In vergelijking met onbehandelde patiënten, die een ernstige groeiretardatie doormaken en een maximale lengte bereiken van 110 cm (in geval van langere overleving) hebben behandelde patiënten duidelijk minder orthopedische interventies nodig. Onbehandelde patiënten overlijden jong met ernstige psychomotore retardatie op een mediane leeftijd van 7 jaar (spreiding 1-15 jaar). Ziekte van Krabbe en globoïdcellige leukodystrofie Van globoïdcellige leukodystrofie (GLD), ook een autosomaal recessieve ziekte die gekarakteriseerd wordt door periventriculaire demyelinisatie wat resulteert in spasticiteit en mentale retardatie, kunnen 2 klinische fenotypes worden onderscheiden: 1. de infantiele vorm ook wel bekend als de ziekte van Krabbe, en 2. de late (juveniele/volwassen) vorm. Voor de late vorm is al aangetoond dat vroegtijdige SCT de ziekteprogressie kon stoppen.14 Recentelijk is ook in een relatief grote serie voor de infantiele vorm aangetoond dat ziekteprogressie werd voorkomen indien een SCT wordt verricht in de vroege neonatale periode. Escolar et al. beschrijven een groep van 25 patiënten die voor de ziekte van Krabbe een SCT met onverwant navelstrengbloed ondergingen.4 De presymp- 131 VOL. 7 nr. 4 - 2007 tomatische patiënten werden getransplanteerd op een mediane leeftijd van 22 dagen (spreiding 1244 dagen) en de symptomatische patiënten op een mediane leeftijd van 226 dagen (spreiding 142-352). Na een mediane follow-up van 3 jaar lieten de presymptomatische patiënten (n=11; 100% overleving) een normaal gezichtsvermogen, een normaal gehoor en een normale cognitieve ontwikkeling zien voor de leeftijd. Ook liet de MRI van het cerebrum in verschillende wittestofgebieden een normale myelinisatie met leeftijdsadequate veranderingen in signaalintensiteit zien. Alleen de ontwikkeling van de grove motoriek bleef bij alle patiënten achter (meer bij de relatief op latere leeftijd getransplanteerde patiënten). De symptomatische groep patiënten (n=14; <40% overleving) vertoonde uitgebreide spasticiteit, was blind en had een ontwikkelingsniveau van een kind van 1 maand. Deze studie toont aan dat ook bij snel progressieve neurodegeneratieve ziekten als de ziekte van Krabbe een SCT (met navelstrengbloed) het natuurlijk beloop significant kan beïnvloeden. X-gebonden adrenoleukodystrofie X-ALD is een peroxisomale stoornis die resulteert in een verstoorde β-oxidatie van de zeerlangeketenvetzuren. Zes klinische fenotypes zijn beschreven N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e die variëren van de mildste vorm ‘addison only’ tot de ernstigste vorm, de snel progressieve ‘childhood cerebral’ X-ALD.15 Alleen deze laatste vorm komt in aanmerking voor allogene SCT. Hoewel het consequente gebruik van ‘Lorenzo’s oil’ het risico op het ontwikkelen van de ‘childhood cerebral’ X-ALD reduceert, elimineert het deze zeker niet.16 Voor X-ALD worden ook SCT’s verricht. Bij het effect van SCT op X-ADL speelt in de behandeling mogelijk ook het remmen van ontstekingsgeassocieerde schade een rol. De eerste SCT voor X-ALD werd beschreven in 1982, maar de eerste succesvolle SCT werd pas in 1991 gerapporteerd door Aubourg et al.17 Recentelijk beschreven Peters et al. 94 van de 126 patiënten die wereldwijd getransplanteerd zijn tussen 1982 en 1999.5 Alleen in de groep patiënten die klinisch presymptomatisch waren voor de SCT, maar wel aanwijzingen voor cerebrale betrokkenheid van de ziekte hadden op bases van MRI-afwijkingen, bleef een deel van de patiënten gevrijwaard van ziekteprogressie. Ondanks succesvolle donorcelinnesteling liet echter ongeveer 40% in deze presymptomatische groep ook ziekteprogressie zien. Deze resultaten, samen met die uit een andere studie, laten zien dat SCT voor X-ALD alleen geïndiceerd is voor een zorgvuldig geselecteerde patiënt.5,18 De afwezigheid van enige correlatie tussen de X-ALD-mutaties en het klinische fenotype, en het feit dat SCT alleen effectief is in een zeer vroeg stadium maakt de patiëntenselectie moeilijk. Daarom zijn internationale richtlijnen opgesteld: alle jongens die biochemisch/genetisch geïdentificeerd zijn met X-ALD moeten frequent neuropsychologisch getest worden en MRI’s (met magnetische spectroscopie) ondergaan. De patiënten die MRI-veranderingen laten zien volgens Loes et al.19, zonder dat neuropsychologische defecten al aanwezig zijn, komen in aanmerking voor SCT. Maar zelfs dan moeten ouders en patiënt zich er van bewust zijn dat ziekteprogressie nog steeds kan optreden, ondanks een succesvolle donorcelinnesteling. Andere stapelingsziekten Over andere lysosomale stapelingsziekten en peroxisomale stoornissen zijn slechts zeer gelimiteerd data beschikbaar. Voor sommige indicaties is er ondanks kleine series wel duidelijk bewijs dat een SCT het natuurlijke beloop beïnvloedt, zoals voor α-mannosidosis en MLD.12,20 Voor deze ziekten geldt ook dat alleen succes is gerapporteerd indien de SCT plaatsvindt bij neurologisch presymptomatische patiënten. VOL. 7 nr. 4 - 2007 Voor andere ziekten lijkt op basis van de beschikbare data het natuurlijke beloop, ondanks succesvolle SCT, niet beïnvloed te worden, zoals voor het huntersyndroom en het sanfilipposyndroom. Dat is de reden waarom er voor deze ziekten geen SCTindicatie is. Aan de andere kant speelt mogelijk ook het primaire orgaan dat bij de ziekte betrokken is een belangrijke rol. Voor bijvoorbeeld het sanfilipposyndroom is het primaire orgaan van ziekte het centrale zenuwstelsel. Op het moment van manifestatie is mentale retardatie dus al aanwezig. Van de SCT’s voor GLD, X-ALD en MLD is geleerd dat reeds aanwezige neurologische schade niet reversibel is. Dit is mogelijk ook van toepassing op andere ASZ. Dit zou kunnen betekenen dat een SCT in een presymptomatische fase ook voor patiënten met deze ziekten hoop biedt (bijvoorbeeld via identificatie door een indexcasus in een gezin of door de nationale hielprikscreening). Indien in de toekomst de SCT-technieken verbeteren waardoor de SCT-geassocieerde mortaliteit (bijvoorbeeld <5%) alsook de SCT-geassocieerde morbiditeit afnemen, zouden tevens patiënten met enkele andere indicaties (en mildere fenotypen) beter af zijn met een SCT. Voorbeelden hiervan zijn MPS IH-S (ziekte van Hurler-Scheie), het ernstige MPS VI (maroteaux-lamysyndroom) en de neuropathische ziekte van Gaucher, waarvoor op dit moment gebruik wordt gemaakt van EVT. Navelstrengbloed Hoewel er veelbelovende resultaten ten aanzien van langeretermijnuitkomsten worden beschreven, wordt het succes van SCT voor ASZ beperkt door de hoge frequentie van donorafstoting (25-75%) en transplantatiegerelateerde morbiditeit/mortaliteit (15-50%, zie Tabel 2).3,6-8, Daar het hurlersyndroom de meest bestudeerde ASZ is ten aanzien van SCT, diende deze ziekte in een recente EBMTstudie als model voor een risicoanalyse voor het falen van een SCT voor het hurlersyndroom (n=146; zie Tabel 2).21 Hierbij werd gevonden dat bepaalde SCT-technieken, zoals T-celdepletie en reducedintensityconditionering, risicofactoren zijn voor het falen van een SCT. Het monitoren van busulfanconcentraties met eventuele dosisaanpassing had juist een positief effect op de uitkomst. Daarnaast werd opgemerkt dat patiënten die onverwant navelstrengbloed ontvingen significant vaker een volledig donorchimerisme bereikten in vergelijking N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e 132 K l i n i s c h e I m m u n o l o g i e met patiënten die donorcellen uit perifeer bloed of beenmerg ontvingen. Volledig donorchimerisme betekent dat 100% van de cellen in het perifere bloed afkomstig is van de donor. Bovendien hadden alle patiënten na SCT met navelstrengbloed een normale enzymconcentratie in het bloed versus 60% in de andere groep. Andere studies met onverwant navelstrengbloed laten ook vergelijkbare resultaten zien met hoge percentages volledig donorchimerisme en een normale enzymactiviteit na transplantatie.4,6,21,22 Gemengd chimerisme (zowel de aanwezigheid van cellen die afkomstig zijn van de donor als cellen die afkomstig zijn van de patiënt zelf in het perifere bloed) en het gebruik van een heterozygote donor (drager van het defect) zijn geassocieerd met lagere enzymconcentraties en lijken geassocieerd met een slechtere neurocognitieve uitkomst.23 Hogere enzymconcentraties, zoals die worden bereikt na SCT’s met navelstrengbloed, lijken dus van groot belang voor de langeretermijnuitkomst van de patiënt. Door een groter aanbod van navelstrengbloeddonoren, de snelle beschikbaarheid (binnen een maand na het stellen van de diagnose) maar met name ook door de gunstige resultaten van SCT’s met navelstrengbloed, groeit het aantal navelstrengbloedtransplantaties (niet te verwarren met de commerciële opslag van navelstrengbloed voor eigen gebruik) explosief, vooral in de Verenigde Staten. Op basis van de hier genoemde resultaten met navelstrengbloed als stamcelbron zijn dan ook recentelijk de EBMT-richtlijnen voor SCT’s bij AZS aangepast (www.EBMT.org). In het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU), waar op dit moment vrijwel alle SCT’s voor ASZ in Nederland plaatsvinden, wordt ook in toenemende mate gebruik gemaakt van onverwant navelstrengbloed. Sinds 1 januari 2004 zijn er in het UMCU 27 van de in totaal 90 patiënten met navelstrengbloed getransplanteerd, waarvan 12 voor een ASZ. Om de SCT-richtlijnen verder te verfijnen, zal binnenkort een tweede EBMT-studie van start gaan, die wordt gecoördineerd vanuit het UMCU/Wilhelmina Kinderziekenhuis. Zeer nauwkeurig zal van alle levende en succesvol getransplanteerde hurlerpatiënten uit de Europese serie alsook van patiënten van enkele Amerikaanse centra, door een speciaal getraind onderzoeksteam in een prospectieve studie de precieste bepaling van de langeretermijnuitkomst worden gedaan. 133 VOL. 7 nr. 4 - 2007 Mesenchymale stamcellen en gentherapie Mesenchymale stamcellen (MSC’s) zijn multipotente stamcellen en hebben derhalve de potentie te differentiëren naar verschillende cellen van mesenchymale origine: osteoblasten, chondrocyten, adipocyten en astrocyten. Hoewel een SCT voor de meeste ASZ effectief is in het voorkomen van cerebrale ziekteprogressie voorkomt het niet alle symptomen, zoals polyneuropathie bij MLD en orthopedische problemen bij het hurlersyndroom. Mesenchymale stamceltransplantatie zou mogelijk resterende afwijkingen kunnen corrigeren. Hoewel in een eerste klinische veiligheidsstudie geen duidelijke klinische effecten werden waargenomen, maar ook geen bijwerkingen, blijven MSC’s een interessante celpopulatie vanwege hun capaciteit tot transdifferentiatie.24 Het veld van MSC breidt zich dan ook snel uit, waarbij het zich niet alleen beperkt tot ASZ. Voor andere indicaties, zoals weefselherstel en de preventie/behandeling van acute graft-versus-hostreactie, zou deze vorm van celtherapie een effectieve behandeloptie kunnen worden.25 Hoewel nog ver van uitgebreide effectieve klinische toepassing zouden MSC’s in de toekomst, bijvoorbeeld door orgaanspecifieke behandeling, de resultaten van stamceltransplantatie voor ASZ met restafwijkingen kunnen beïnvloeden. Net als voor andere monogenetische ziekten, zoals vormen van ‘severe combined immunodeficiency’ en hemoglobinopathieën (thallasemie), vindt er ook veel onderzoek plaats op het gebied van mogelijke toepassingen van gentherapie voor ASZ. Voor enkele immuundeficiënties wordt deze behandeling ook al succesvol toegepast.26 Probleem bij ASZ is dat voor de meeste stapelingsziekten hoge enzymniveaus bereikt dienen te worden in alle organen, daar meerdere/alle organen zijn aangedaan. Met de huidige mogelijkheden van de klinische toepassing van gentherapie kan het gen alleen worden getransduceerd in hematopoëtische stamcellen, zoals dit ook gebeurt in de immuundeficiëntie- en thallassemiestudies. Beenmerg wordt afgenomen bij de patiënt, waarna ex-vivogentransductie plaatsvindt. Hierna zal de patiënt een chemotherapeutisch voorbereidende behandeling krijgen om het getransduceerde beenmerg te kunnen laten innestelen.26 Voor ASZ kleven er vooralsnog grote bezwaren aan deze aanpak: 1. de patiënt wordt even zwaar chemotherapeutisch voorbehandeld als bij een allogene SCT, en 2. niet alle stamcellen zullen worden getransduceerd, waardoor je dus als het ware N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e Aanwijzingen voor de praktijk 1.Allogene stamceltransplantatie is een bewezen effectieve behandeloptie voor een geselecteerde groep stofwisselingsziekten. 2. Onverwant navelstrengbloed is een veelbelovende stamcelbron voor stamceltransplantatie. 3.Hoe vroeger in het leven een stamceltransplantatie voor een stofwisselingsstoornis wordt uitgevoerd, hoe beter de uitkomst. te maken hebt met een gemengd chimere situatie (de stamcellen met het getransduceerde gen zullen normale enzymactiviteit hebben, de stamcellen die niet getransduceerd zijn, zullen nog steeds geen enzym maken en uitscheiden). Netto zal er dus sprake zijn van een lagere enzymactiviteit in leukocyten in vergelijking met een patiënt die een succesvolle allogene SCT heeft ondergaan. Gezien de suggestie dat de hoogte van het enzymniveau de neurologische uitkomst beïnvloedt, is het de vraag of dit wenselijk is, en of de mogelijk lagere mortaliteit van de behandeling (gezien het autologe karakter van de gentherapeutische stamceltransplantatie) opweegt tegen een slechtere langeretermijnuitkomst. Voor patiënten die voor een immuundeficiëntie of thallasemie een vergelijkbare gentherapeutische behandeling ondergaan, speelt dit probleem niet. Het zieke orgaan is hierbij het beenmerg. Het is wel de verwachting dat de komende decennia de gentherapie voor ASZ zich verder gaat ontwikkelen.27 Op den duur zal het gendefect niet alleen in de hematopoëtische stamcellen te corrigeren zijn, maar kan het ook worden gecorrigeerd in de verschillende organen. systeem is nodig om de langeretermijneffecten van bovengenoemde celtherapieën in detail te kunnen bestuderen. Referenties 1. Fratantoni JC, Hall CW, Neufeld EF. The defect in Hurler and Hunter Syndrome. II. Deficiency of specific factors involved in mucopolysaccharide degradation. Proc Natl Acad Sci USA 1969;64:360-6. 2. Hobbs JR, Hugh-Jones K, Barrett AJ, Byrom N, Chambers D, Henry K, et al. Reversal of clinical features of Hurler’s disease and biochemical improvement after treatment by bone-marrow transplantation. Lancet 1981;2:709-12. 3. Souillet G, Guffon N, Maire I, Pujol M, Taylor P, Sevin F, et al. Outcome of 27 patients with Hurler’s syndrome transplanted from either related or unrelated haematopoietic stem cell sources. Bone Marrow Transplant 2003;31:1105-17. 4. Escolar ML, Poe MD, Provenzale JM, Richards KC, Allison J, Wood S, et al. Transplantation of umbilical-cord blood in babies with infantile Krabbe’s disease. N Engl J Med 2005;352:2069-81. 5. Peters C, Charnas LR, Tan Y, Ziegler RS, Shapiro EG, Defor T, et al. Cerebral X-linked adrenoleukodystrophy: the international hematopoietic cell transplantation experience from 1982 to 1999. Blood 2004;104:881-8. Conclusie 6. Staba SL, Escolar ML, Poe M, Kim Y, Martin PL, In afwachting van een effectieve en veilige gentherapie is SCT voor enkele geselecteerde ASZ een effectieve behandeloptie. De SCT-technieken zijn de afgelopen jaren sterk verbeterd wat de procedure aanzienlijk veiliger en effectiever heeft gemaakt. Dit laatste wordt onder andere ook bereikt door het gebruik van onverwant navelstrengbloed als stamcelbron. Dit geeft hoop op verbetering van de prognose van deze zeer ernstig aangedane kinderen. Een goed functionerend wereldwijd registratie- Szabolcs P, et al. Cord-blood transplants from unrelated VOL. 7 nr. 4 - 2007 donors in patients with Hurler’s syndrome. N Engl J Med 2004;350:1960-9. 7. Peters C, Balthazor M, Shapiro EG, King RJ, Kollman C, Hegland JD, et al. Outcome of unrelated donor bone marrow transplantation in 40 children with Hurler syndrome. Blood 1996;87:4894-902. 8. Peters C, Shapiro EG, Anderson J, Henslee-Downey PJ, Klemperer MR, Cowan MJ, et al. Hurler syndrome: II. Outcome of HLA genotypically identical sibling and HLA-haploidentical related donor bone marrow transplantation in N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e 134 K l i n i s c h e I m m u n o l o g i e fifty-four children. Blood 1998;91:2601-8. tor analysis for graft failure. Bone Marrow Transplant 2007 9. Vellodi A, Young EP, Cooper A, Wraith JE, Winchester B, May 28 [Epub ahead of print]. Meaney C, et al. Bone marrow transplantation for muco- 22. Martin PL, Carter SL, Kernan NA, Sahdev I, Wall D, polysaccharidosis type I: Experience of two British cen- Pietryga D, et al. Results of the cord blood transplantation tres. Arch Dis Child 1997;76:92-9. study (COBLT): outcomes of unrelated donor umbilical 10. Boelens JJ. Trends in haematopoietic cell transplanta- cord blood transplantation in pediatric patients with lyso- tion for inborn errors of metabolism. J Inherit Metab Dis somal and peroxisomal storage diseases. Biol Blood Mar- 2006;29:413-20. row Transplant 2006;12:184-94. 11. Peters C, Steward CG. Hematopoietic cell transplanta- 23. Guffon N, Fouilhoux A, Bertrand Y, Thomalla M. tion for inherited metabolic diseases: an overview of out- Longitudinal neurocognitive follow-up of 26 MPSI patients comes and practice guidelines. Bone Marrow Transplant with human stem cell transplantation or with enzyme re- 2003;31:229-39. placement therapy. 9th International Symposium on Mu- 12. Malm G, Ringden O, Winiarski J, Grondahl E, Uvebrant P, copolysaccharide and Related Diseases Venice 2006, 166. Eriksson U, et al. Clinical outcome in four children with 2006. Ref Type: Abstract. metachromatic leukodystrophy treated by bone marrow- 24. Koc ON, Day J, Nieder M, Gerson SL, Lazarus HM, transplantation. Bone Marrow Transplant 1996;17:1003-8. Krivit W. Allogeneic mesenchymal stem cell infusion for 13. Krivit W, Henslee-Downey J, Klemperer M. Survival in treatment of metachromatic leukodystrophy (MLD) and Hurler’s disease following bone marrow transplantation in Hurler syndrome (MPS-IH). Bone Marrow Transplant 84 patients. Bone Marrow Transplant 1995;15:S182-S185. 2002;30:215-22. 14. Krivit W, Shapiro EG, Peters C, Wagner JE, Cornu G, 25. Le Blanc K, Ringden O. Immunobiology of human Kurtzberg J, et al. Hematopoietic stem-cell transplan- mesenchymal stem cells and future use in hematopoietic tation in globoid-cell leukodystrophy. N Engl J Med stem cell transplantation. Biol Blood Marrow Transplant 1998;338:1119-26. 2005;11:321-34. 15. Moser HW. X-Linked adrenoleukodystrophy. In: 26. Hacein-Bey-Abina S, Le DF, Carlier F, Bouneaud C, Scriver CR, Sly WS, Beaudet AL, Valle D, editors. The met- Hue C, De Villartay JP, et al. Sustained correction of X- abolic and Molecular bases of Inherited Disease. 8th ed. linked severe combined immunodeficiency by ex vivo gene New York: McGraw-Hill; 2001. p. 1485-508. therapy. N Engl J Med 2002;346:1185-93. 16. Moser HW, Raymond G, Kohler W, Sokolowski P. 27. Hodges BL, Cheng SH. Cell and gene-based therapies Evaluation of the preventive effect of glyceryl-tri-oleates for the lysosomal storage diseases. Curr Gene Ther trierucate (lorenzo’s oil) therapy in X-ALD: results of two 2006;6:227-41. concurrent trials. In: Roels F, Baes M, de Bie S, editors. Peroxisomal Disorders and regulation of Genes.New York: Ontvangen 11 december 2006, geaccepteerd 3 juli 2007. Kluwer Plenum; 2003. p. 369-87. 17. Aubourg P, Blanche S, Jambaque I, Rocchiccioli F, Kalifa G, Naudsaudreau C, et al. Reversal of early neurologic and neuroradiological manifestations of X-linked adrenoleukodystrophy by bone-marrow transplantation. N Correspondentieadres Engl J Med 1990;322:1860-6. 18. Shapiro E, Krivit W, Lockman L, Jambaque I, Peters C, Dr. J.J. Boelens, kinderarts-immunoloog Cowan M, et al. Long-term effect of bone-marrow transplantation for childhood-onset cerebral X-linked adreno- Universitair Medisch Centrum Utrecht leukodystrophy. Lancet 2000;356:713-8. Wilhelmina Kinderziekenhuis 19. Loes DJ, Hite S, Moser H, Stillman AE, Shapiro E, Afdeling Immunologie en BMT Lockman L, et al. Adrenoleukodystrophy - A Scoring Kamer KC 0.30.63.0 Method for Brain Mr Observations. Am J Neuroradiol Postbus 85090 1994;15:1761-6. 3508 AB Utrecht 20. Wall DA, Grange DK, Goulding P, Daines M, Luisiri A, Tel.: 030 250 40 03 Kotagal S. Bone marrow transplantation for the treatment E-mailadres: [email protected] of alpha-mannosidosis. J Pediatr 1998;133:282-5. 21. Boelens JJ, Wynn RF, O’meara A, Veys P, Bertrand Y, Belangenconflict: geen gemeld. Souillet G, et al. Outcomes of hematopoietic stem cell Financiële ondersteuning: geen gemeld. transplantation for Hurler’s syndrome in Europe: a risk fac- 135 VOL. 7 nr. 4 - 2007 N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e