De standen van het paard

advertisement
De standen van het paard
http://hdl.handle.net/1874/34303
De standen van het paard I g^BP^PpMiwBffipfl g ©#>; -ISO. DE STANDEN VANHET PAARD M itili'- taal. PSI fjlf|'Spi 1^®! SS PIPI >i .«assi TOELICHTING BIJ DE 25 WANDPLATEN &, DOOR DR H. M. KROON HOOGLEERAAR AAN DE VEEARTSENrjKUNDIGE HOOGESCHOOL BIJ J. B. WOLTERS - GRONINGEN, DEN HAAG, 1918
De standen van het paard BOEKORUKKERIJ VAN J. B. WOLTERS......................................................................... ijI
De standen van het paard DE STANDEN VAN HET PAARD. Het lichaam van het paard wordt ondersteund door de Inleiding.vier ledematen, twee voorbeenen en twee achterbeenen. Devoor- en achterbeenen ondersteunen samen den romp, terwijlde voorbeenen daarenboven hoofd en hals te dragen hebben,waarom de belasting der voorbeenen belangrijk grooter 'is dan die der achterbeenen (gemiddelde verhouding bij eenrijpaard : 6 : 5) en waarom ook de voorhoeven grooterzijn dan de achterhoeven. De ledematen moeten niet alleen het lichaam ondersteunen,doch ook bij de bewegingen den schok breken. Bij snellegangen vooral, komt het zware lichaamsgewicht met snel-heid op den bodem, gewoonlijk op een harden bodem,zoodat telkens een schok ontstaat, waardoor de beenen engewrichten en ook de in de
lichaamsholten gelegen organenzeer veel zouden lijden, als niet een doelmatige schok-breking plaats had. Verder is het noodig, dat de beenen den romp zoodanigsteunen, dat daarvoor zoo min mogelijk of geen spier-inspanning noodig is en geen bepaalde onderdeelen derledematen b.v. gewrichten of pezen, overmatig belast worden,zoodat spoedig slijting, gebreken of ziekten optreden. De beenen dienen vooral ook voor de voortbeweging enmoeten dus zoodanig zijn, dat deze zoo goed, zoo ruim,zoo regelmatig kan wezen. De bouw der ledematen is van groote beteekenis, omdatdaarvan voor een belangrijk deel de meerdere of minderegeschiktheid voor genoemde doereinden afhangt. Van ver-schillende omstandigheden, bouw, lengte en stand der been-
De standen van het paard 6 Fig. 1. Geraamte van het paard. a. Schouderblad, b. Schouderbladkraakbeen, c. Boeggewricht, d. Opperarmbeen.e. Ellebooggewricht. /. Onderarmbeen. g. Elleboogbeen. h. Elleboogknobbel./. Handwortel- of voorkniegewricht. /. Pijpbeen. k. Oriffelbeentje. I. Kootge-wricht. m. Kootbeen. ri. Kroonbeen. o. Hoef. p. Uitwendige heuphoek. q. Zit-beensknobbel. /. Heupgewricht, s. Dijbeen, t. Qroote draaier van het dijbeen.u. Knieschijf, v. Kniegewricht. w. Oroote schenkelbeen. x. Kuitbeen. y. Spronggewricht. z. Hielbeen.
De standen van het paard 7 punt, gelegen op de grens van het bovenste en middenste V3van. de lengte van het schouderblad. Door een gewricht, het boeggewricht, is het verbondenmet het opperarmbeen ; beide vormen een hoek van ± 90 °.Dat boeggewricht laat een gering buigen en strekken toe,doch de beweging is in hoofdzaak een veerende. Ligt hetschouderblad onder een hoek van 45 °, dan heeft de opper-arm natuurlijk ook een helling van 45°; staat de schoudersteiler, dan nadert de opperarm meer de horizontale lijn. Het ondereinde van het opperarmbeen vormt met denonderarm het ellebooggewricht. De onderarm heeft totbeenigen grondslag het onderarmbeen met het daarmedevergroeide elleboogbeen, dat naar boven in den uitstekendenelleboogknobbel eindigt. Het handwortel- of voorkniegewricht wordt gevormd doorhet ondereinde van
het onderarmbeen, het boveneinde vanhet pijpbeen en de daartusschen, in twee lagen, de bovenstevan vier, de onderste van drie of vier, gelegen handwortel-beentjes. De pijp heeft tot beenigen grondslag het pijpbeen waar-aan op de achtervlakte aan iedere zijde een griffelbeentjevast verbonden is. Onderarm, voorknie en pijp, staan bij normalen standvertikaal, liggen in een loodlijn. Het ondereinde van het pijpbeen vormt met het boven-einde van het kootbeen en de twee sesambeentjes hetkootgewricht, dat bij normalen stand een hoek van 135 °vormt en bij sterker belasting meer doorzakt. Het gedeelte onder het kootgewricht, de ondervoet ge-naamd, bestaat uit kootbeen, kroonbeen en hoefbeen, diein een rechte lijn gelegen moeten zijn, welke met den bodemeen hoek van 45 ° maakt. Tusschen het ondereinde vanhet kootbeen en het boveneinde
van het kroonbeen ligt hetKroon, De standen van het paard.
2
De standen van het paard 8 kroongewricht, dat iets boven den hoef komt, terwijl inden hoef het hoefgewricht is gelegen, gevormd door kroon-been, hoefbeen en het er achter gelegen straalbeen.De schouder is door tal van spieren, fascies en banden en Fig. 2. Normale stand. Achterbeenenvan achter. Voorbeenenvan voren. niet door een beenig gewricht aan den romp verbonden:Deze spieren dienen verder voor het voor- en achteruit-brengen van het been. Voor de beweging van de onderdeelen
De standen van het paard 9 der beenen dienen tal van spieren, die aan schouder, opper-arm en onderarm, op de beenderen liggen. Onderde voorknievindt men geen spieren, doch alleen pezen, verlengstukken,die hooger gelegen spieren verbinden met pijp- of onder-voetsbeenderen. Op de voorvlakte van het been liggen despieren en pezen, die het been strekken, de strekkers, op deachtervlakte spieren en pezen, die het been buigen, debuigers. De gewrichten zijn versterkt door banden, die ge-woonlijk de beweging beperken kunnen. Wij kunnen hiervooral wijzen op een samenstel van banden op de achter-vlakte van koot-, kroon- en hoefgewricht, die zorgen datdeze gewrichten in den goeden stand blijven en niet te ? «ver doorzakken bij de belasting van het been. De schokbreking heeft op allerlei wijze plaats. De ver-binding van lidmaat en romp
door spieren, fascies enbanden, de ligging van het schouderbladkraakbeen tegenden schoft, de schuine stand van schouderblad en opperarmen de veering in boeg- en ellebooggewricht, de veerkrachtvan het kraakbeen, waarmede de gewrichtsvlakten bekleedzijn, de schuine stand van koot, kroon- en hoefbeen en deveering van koot-, kroon- en hoefgewricht, de ondersteuningdoor de buigpezen en ten slotte nog de veerkracht in denhoef, de vormverandering bij opeenvolgende belasting enontlasting (het hoef-mechanisme) werken alle tot brekingvan den schok mede, wat zeker wel noodig is, omdat inde borstkas waardevolle en gevoelige organen gelegen zijnen de gewrichten en pezen der voorbeenen gemakkelijksporen van slijtage vertoonen. Van boven af verdeeien wij het achterbeen in de dij, de Achter-knie, den schenkel, het spronggewricht, de
pijp, het koot- beenen.gewricht, de koot, de kroon en den hoef. Het achterbeen is, behalve door spieren en peesplaten,
De standen van het paard 10 ook door een gewricht aan den romp verbonden, het heup-gewricht. . Het heupgewricht wordt gevormd door de heupkom aanhet bekken en het kogelvormige hoofd aan het dijbeen. Het bekken- of kruisgedeelte van het paard heeft tot bee-nigen grondslag het bekken en het kruisbeen. Iedere bekken-helft bestaat uit het darmbeen, het schaambeen en hetzitbeen, welke beenderen bij het volwassen dier tot eenvergroeid zijn. Op de'plaats van vereeniging is de heupkomgelegen.. Aan het darmbeen komt een uitwendig uitstekendehoek, de uitwendige darmbeenshoek of heupknobbel voor,het zitbeen steekt naar achter uit en bezit den zitbeens-knobbel. Heup- en zitbeensknobbel zijn punten, die bijde bepaling van den stand der achterbeenen tot maatstafdienen. De dij heeft tot grondslag het dijbeen, het
grootstebeen van het lichaam, dat aan het boveneinde het hoofd vanhet heupgewricht draagt, aan het bovengedeelte drie been-uitsteeksels of draaiers bezit, waarvan de grootste, de grootedraaier, bij het levende dier te zien of te voelen is en alsrichtpunt dient bij de bepaling van den stand, en dat benedeneindigt in de katrol, waartegen de knieschijf ligt, en detwee knokkels, die mee helpen> tot vorming van het knie-gewricht. De hoek tusschen bekken en dijbeen is ± 90°. Het kniegewricht wordt gevormd door katrol en knokkelsvan het dijbeen, het boveneinde van het schenkelbeen ende knieschijf. Naar dat dijbeen en schenkel langer of korterzijn eni de knie meer of minder ver naar voren ligt, is dehoek in het kniegewricht kleiner of grooter. De schenkel heeft tot grondslag het groote schenkelbeenwaaraan het kuitbeen aan de
buitenvlakte verbonden is.Het ondereinde van het groote schenkelbeen helpt hetspronggewricht vormen. Dit gewricht bestaat verder uit zesin drie lagen gelegen beentjes en de bovenvlakte van het
De standen van het paard 16 3
456A1/w/2
3
4
5
6 Fig. 5. Standen van de achterbeenen (schematisch). A.
Van terzijde gezien: 1. Normale stand. 2. Gestrekte stand. 3. Stand onderzich. 4. Sabelbeenige stand. 5. Stand recht in de spronggewrichten. 6. Stand steilin de kooten. 7. Weeke kootstand of diep doortreden. 8. Beervoetige stand. B.
Van achter gezien: 1. Normale stand. 2. Bodemwijde stand. 3. Bodem-nauwe stand. 4. Stand wijd in de hielen. 5. Stand nauw in de hielen ofkoekakkigheid. 6. Fransche stand. 7. Toontrederstand.
De standen van het paard 23 De hoeven zijn diagonaal, de .binnenhelft is wijd, debuitenhelft is nauw, het buitentoongedeelte is iets uitge-bocht, de binnenverzen iets binnenwaarts gericht. Debuitenverzen is dikwijls hooger dan de binnenverzen.De buitenhelft van den hoef heeft het meest te dragen.(Fig. 12 en Fig. 4A.) Ter zijde van het Ter zijdepaard ter hoogte van van hetden schouder op eeni- paardgen afstand naast de staande:voorbeenen staande, de Normalevoorbeenen bekijkend, stand.moeten onderarm, voor-knie en pijp in eenloodlijn liggen, terwijlde voetas een hoek van45 ° met den bodemmaakt. De hoek tus-schen pijp en voetasmoet daarom 135"zijn.Dan is er geen spier-kracht noodig om hetdoorbuigen van de voor-knie te beletten, rustenFig. 12. Voorbeenen.
van het handwortelge- wricht eenvoudig op hetboveneinde van het pijpbeen, zoodat de ondersteuning van hetlichaam door deze deelen zonder inspanning kan geschieden.De gewrichten zijn daarbij evenredig belast. De hoek in hetkootgewricht is zoodanig, dat het gewricht voldoende veert entoch de buigpezen niet te veel te lijden hebben. Het band-apparaat op de achtervlakte van koot-, kroon-, en hoefgewrichtKroon, De standen van het paard.
3
onderarm en beentjes Toontrederstand.
De standen van het paard 30 dat de pezen zich verkorten en gallen optreden. Het goeddoortreden in het kootgewricht is nu niet rneer mogelijk of ispijnlijk. Dit laatste zal oorzaak zijn, dat de pezen zich nog meercontraheeren. Het kan nu zijn, dat de pezen zoo kort worden,dat de voetas bijna loodrecht komt te staan. Men spreektdan van een pezigen steltvoet. Bij een beenigen steltvoetheeft er tevens een beenige vergroeiing der gewrichten plaats. Bij verkorting van de pezen en minder goed doortredenin het kootgewricht, zal een geleidelijke verschuivingvan het onderste gewrichtuiteinde van het pijpbeen plaatshebben, waarmede dan een vormverandering van debovenste gewrichtsvlakte van het kootbeen gepaard moetgaan en waarbij het kootgewricht rond, en de voorvlakteervan gewelfd wordt. Gallen treden daarbij dan meestal op.Dit wijst
op slijtage, waarom men dan ook van versletenkootgewrichten spreekt. Mocht dit proces verder voort-schrijden dan wordt de verandering in stand zoodanig, dathet paard bij het loopen niet in het kootgewricht doortreedt,maar telkens naar voren overknikt. Men kan dan op devoorvlakte van het kootgewricht litteekens aantreffen alsgevolg van verwonding door aanraking met den bodem(gecouronneerd of gekroond). Bij jonge paarden of bij dieren in de kracht van hun levenzijn de veranderingen, die op verslijten wijzen, van ernstigenaard, bij paarden op hoogeren leeftijd, bijvoorbeeld boven devijftien jaar, die lang in snellen gang op harde wegen hebbendienst gedaan, komen zij algemeen voor. Het steil gekootzijn vermindert dus de schokbreking, wat bij rijpaarden ookonaangenaam is voor den ruiter. De hoefvorm is niet normaal, de hoef is
steil, de hoekvan den toonwand met den bodem is grooter dan 45 °, detoon is kort, de verzenen zijn hoog. Bij zeer steilenstand of steltvoeten worden de hoeven zoo steil en de
De standen van het paard 33 Gemakkelijker gaat dit met den hoek van de voetas metden bodem, en indirect met den -daaruit op te maken hoekin het kootgewricht. Wij moeten daarom bij het beoordeelenvan den stand gebruik maken van loodlijnen uit enkele vaste,goed waarneembare punten, ten einde met behulp daarvande goede en de afwijkende standen te kunnen onderkennen. Deze loodlijnen zijn deloodlijn neergelaten uit hetachterste punt van den zit-beensknobbel, de loodlijnneergelaten uit den grootendraaier aan het dijbeen na-bij het heupgewricht en deloodlijn uit den uitwendi-gen darmbeenshoek. Dezelaatste is echter van weinigbeteekenis voor ons doel.De loodlijn uit den zit-beensknobbel moet juistden hiel raken, de loodlijnuit den draaier moet juistmidden in den hoef vallenen de loodlijn uit den uit-wendigen darmbeenshoek Fig.
20. Achterbeenen.Normale stand (van ter zijde). loopt rakelings voor de knie. Dan hebben wij eennormalen stand, waarbij deveering groot en toch geen der gewrichten in een deronderdeden overbelast is. Bij dezen stand kunnen de beenenveel gestrekt worden, wat voor het vooruitbrengenvan den romp bij het loopen, van groote beteekenis is,en is de slijting zoo klein mogelijk. Een goede normalestand geeft dus een ruimen gang en verhoogt de duurzaam-
De standen van het paard 35 Bij achter onder zich staan dragen de achterbeenen eenveel grooter deel van den lichaamslast dan bij normalenstand, waardoor natuurlijk eerder slijting en meer beenge-breken optreden, te meer nog daar de belasting der ge-wrichten niet evenredig is. De beweging der achter-beenen zal minder ruim zijn en ook zal bij het strekkende romp minder ver voorwaarts gebracht worden. Door-dat het steunpunt van hetbeen verder naar vorenkomt, zal de romp meeropgeheven dan vooruitge-bracht worden. Klappen inde ijzers komt bij dezenstand wel voor. De hoe-ven zijn eenigszins langvan toon, de hoek van den'toonwand met den bodemis geringer dan 55° en deverzenwanden zijn lager dande helft van den toonwand.(Fig. 21 en Fig. 5 A 3.) Bij een gestrekten stand Gestrektezijn de achterbeenen ver- stand.der naar
achter geplaatstdan bij een normalen stand,de hiel ligt achter de lood- Fig. 22. Achterbeenen.Gestrekte stand. lijn uit den zitbeensknobbel, de hoef achter de loodlijnuit den grooten draaier. Wij wezen er reeds op, dat vele fokkers de gewoontehebben om de paarden een gestrekten stand aan te leeren,waarbij voor- en achterbeenen gestrekt staan. Zij vinden ditmooi en bij monstering geven zij de paarden gaarne zulk een
De standen van het paard 36 stand. Dikwijls is de gestrekte stand echter ook aangeboren.Deze stand heeft een minder gunstigen invloed op rug enlenden, terwijl de voortstuwing van den romp minder verkan plaats hebben, omdat het steunpunt van het been ver naarachter ligt en dus bij strekking der gewrichten de rompniet ver vooruitgeschoven kan worden. Ruime gang zaldus een paard met vannature gestrekten standmoeilijk kunnen hebben.De belasting der gewrich-ten is niet evenredig, pe-zen, peesscheden en ban-den op de achtervlaktevan sprong-, koot-, kroon-en hoefgewricht hebbenveel te lijden, waarvandikwijls beengebreken hetgevolg zijn. De hoeven zijn kort,steil van toon en hoog vanverzenen. (Fig. 22 en" Fig. 5 A 2.) Stand Wanneer de hoek in het recht in de spronggewricht grooter issprong- dan 160°, staat het paard Fig. 23.
Achterbeenen. Rechte stand in de spronggewrichten. gewrichten recht in de spronggewrich-ten. De hiel valt dan voor de loodlijn uit den zitbeens-knobbel, terwijl de loodlijn uit den grooten draaier wel inhet midden van den hoef valt. Het is ook mogelijk, datde eerste loodlijn wel den hiel raakt, doch dan komt delaatste voor den hoef op den bodem. Bij een rechten standin de spronggewrichten kunnen de achterbeenen zich niet
De standen van het paard 41 Het steunvlak is smal, wat een minder stevigen stand geeft.De belasting der gewrichten is niet regelmatig, waardooreerder gebreken optreden. De gang is nauw, soms zelfskruist het paard zich, d.w.z. plaatst het bij het loopen dehoeven voor elkaar, en strijken komt veelvuldig voor. Van de hoeven is de binnenhelft wijder dan de buiten-helft; deze laatste helft is sterk belast. (Fig. 27 en Fig. 5 B 3. ) Wanneer de hielen buiten de Wijd in deloodlijn uit de zitbeensknobbels hielenvallen en dus naar buiten staan staan.is het paard wijd in de hielen.Het staat dan met den toonder hoeven wat naar binnen. Dezen stand zien wij om ver-schillende redenen ongaarne.
regelmatig', tenderde draait zulk een paard inden regel in de hielen (bil-lardeeren), d.w.z. wordt na het Fig. 27. Achterbeenen.Bodemnauwe stand. neerplaatsen van de hoef op denbodem het been naar buiten ge- draaid en ten vierde zullen degewrichten door de onregelmatige belastingen en de afwij-kende gangen spoedig aan slijtage onderhevig zijn. Hierbijkomt nu nog, dat het wijd in de hielen zijn leelijk staat,en dat de hoefvorm scheef is door dat de buitenhoefhelftkleiner is dan de binnenhoefhelft.Voor een rij- en een tuigpaard is deze stand een groot
,-Vooreerst is een paard, dat wijdin de hielen staat, niet sterk inde achterhand, ten tweede is devoorwaartsche beweging dervoorbeenen niet
De standen van het paard 43 Koehakkigheid komt dikwijls voor. Is de afwijking ingeringe mate aanwezig, dan levert zij weinig bezwaar op.(Fig. 29 en Fig. 5B5.) Ook aan de achterbeenen komt de Fransche stand dik-wijls voor, en heeft hij een binnenwaarts opbeuren der hoeven of scheppen tengevolge, met kans opstrijken. Wat verder over Fran-schen stand aan de voor-beenen gezegd is, geldtook voor denzelfdenstand aan de achterbee-nen. (Fig. 30 en Fig.5 B 6.) Franschestand. Toon- treder- stand. Deze stand komtaan de achterbeenenveel minder, voor danaan de voorbeenen. Degevolgen van den afwij-kenden stand zijn voorhet paard dezelfde alsbij de voorbeenen is op-gegeven. Vooral hetmaaien in den gang is(Fig.. 5 B 7.) Fig. 29. Achterbeenen.Koehakkige stand. duidelijk waar te nemen. Wij hebben bij de afbeelding
en beschrijving der standenaltijd enkelvoudige afwijkingen genomen, d.w.z. steeds ge-rekend, dat aan beide voor- of beide achterbeenen dezelfdeafwijking voorkomt en dat aan een been'ook maar altijd
Powered by TCPDF (www.tcpdf.org)
Download