Tabel 1. Preliminaire criteria voor de classificatie van het antifosfolipidensyndroom* klinische criteria – a b c – a b c trombose ten minste één episode van trombose in arteriële of veneuze bloedvaten van een weefsel of orgaan waarbij de klinische diagnose met beeldvormende technieken of histologisch onderzoek is bevestigd (uitzondering: oppervlakkige veneuze trombose) en histopathologisch onderzoek wél trombose, maar géén significante ontsteking van de vaatwand laat zien zwangerschapsproblematiek ten minste eenmaal een onverklaarde vruchtdood bij een zwangerschapsduur van ten minste 10 weken; de foetus dient morfologisch geen afwijkingen te hebben bij echografisch of macroscopisch onderzoek of ten gevolge van ernstige pre-eclampsie of insufficiëntie van de placenta ten minste één premature geboorte van een morfologisch normaal kind bij een zwangerschapsduur van ten hoogste 34 weken of drie of meer onverklaarde, opeenvolgende spontane miskramen vóór 10 weken zwangerschap; maternale anatomische en hormonale afwijkingen en maternale of paternale chromosomale afwijkingen moeten als oorzaak zijn uitgesloten serologische criteria a in ten minste twee bloedmonsters die zijn afgenomen met een interval van ten minste 6 weken, zijn met een standaard-ELISA die gevoelig is voor β2glycoproteïne 1-afhankelijke antistoffen, anticardiolipineantistoffen van de IgG- en/of IgM-klasse aantoonbaar in matig tot sterk verhoogde concentraties of b in ten minste twee bloedmonsters die afgenomen zijn met een interval van ten minste 6 weken is het lupus-anticoagulans aantoonbaar bepaald volgens criteria van The International Society on Thrombosis and Hemostasis** * De diagnose antifosfolipidensyndroom mag gesteld worden indien wordt voldaan aan ten minste één klinisch en één serologisch criterium. ** Wilson WA, Gharavi AE, Koike T, et al. International consensus statement on preliminary classification criteria for definite antiphospholipid syndrome: report of an international workshop. Arthritis Rheum 1999; 42: 1309-11.