Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet Besluit van 9 juni 1966, Stb. 268, houdende eisen waaraan inrichtingen ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Drank- en Horecawet moeten voldoen. Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Paragraaf 1 Algemeen Artikel 1. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: a. de wet: de Drank- en Horecawet (Stb. 1964, 386); b. lokaliteit: een van een inrichting deel uitmakende lokaliteit, die in de voor die inrichting geldende vergunning krachtens artikel 8, eerste lid, onder a, van de wet aangewezen is of in de aanvrage om vergunning voor die inrichting met het oog op zodanige aanwijzing is vermeld. 2. Voor de toepassing van dit besluit worden aan elkaar grenzende ruimten als één lokaliteit beschouwd, indien zij hetzij verbonden zijn door een permanente wandopening met een hoogte van ten minste 2,50 m van de vloer af gemeten en een breedte van ten minste twee/derde van de scheidingswand met een minimum van 2,50 m, hetzij slechts gescheiden zijn door een afscheiding van geringere hoogte dan 1,25 m van de vloer af gemeten. Paragraaf 2 Inrichtingen, waarin het tappen van alcoholhoudende drank plaatsvindt Artikel 2. Inrichtingen, waarin een in artikel 3, eerste lid, onder a, van de wet bedoeld bedrijf, of de in dat lid, onder c, bedoelde werkzaamheid wordt uitgeoefend, moeten voldoen aan de in de artikelen 3-11 van dit besluit vervatte bepalingen. Artikel 3. In de inrichting moet één lokaliteit een oppervlakte hebben van ten minste 35 m2 en elke andere lokaliteit een oppervlakte van ten minste 25m2. Artikel 4. In een lokaliteit mogen voorzieningen, die gehele afzondering van een gedeelte van de lokaliteit mogelijk maken, slechts aanwezig zijn, indien het af te zonderen gedeelte een oppervlakte heeft van ten minste 15 m2 en na de afzondering een gedeelte van de lokaliteit overblijft met een oppervlakte van: a. ten minste 35 m2, indien in de inrichting geen andere lokaliteit met een oppervlakte van ten minste 35 m2 is. b. ten minste 25 m2, indien in de inrichting een andere lokaliteit met een oppervlakte van ten minste 35 m2 is. Artikel 5. Van ieder punt van een lokaliteit uit moet bij voortduring een deel van de lokaliteit met een oppervlakte van ten minste 15 m2 kunnen worden overzien. Artikel 6. De hoogte van een lokaliteit moet over ten minste vijf/zesde van de vloeroppervlakte ten minste 2.60 m bedragen. Artikel 7. Een lokaliteit moet een zodanige kunstlichtvoorziening hebben, dat de gemiddelde horizontale verlichtingssterkte, gemeten op 1 m boven de vloer, over de gehele oppervlakte ten minste 50 lux kan bedragen. Artikel 8. 1. Een lokaliteit moet voorzien zijn van een rechtstreeks met de buitenlucht in verbinding staande mechanische ventilatie-inrichting met een luchtverversingscapaciteit per uur van ten minste 2. zesmaal een luchtvolume, verkregen door vermenigvuldiging van het aantal vierkante meters vloeroppervlakte van de lokaliteit met 2.60 meter. In een lokaliteit moeten een of meer ventilatie-openingen of -kanalen aanwezig zijn die permanent geopend kunnen blijven en een gezamenlijke vrije doorlaat hebben van 1/500 gedeelte van de vloeroppervlakte van de lokaliteit. Artikel 9. 1. De inrichting moet aangesloten zijn op het waterleiding- en elektriciteitsnet. Indien zodanige aansluiting redelijkerwijs van de betrokkene niet kan worden gevergd, moet in de inrichting een doeltreffende andere voorziening tot het verkrijgen van stromend deugdelijk drinkwater, onderscheidenlijk van kunstverlichting aanwezig zijn. 2. De inrichting moet, mede ten behoeve van de bezoekers, aangesloten zijn op het telefoonnet, tenzij zulks redelijkerwijs niet mogelijk is. Artikel 10. In de inrichting moet een voorziening aanwezig zijn om het glas- en vaatwerk met stromend deugdelijk drinkwater te kunnen reinigen. Artikel 11. 1. In de inrichting moeten, ten behoeve van de bezoekers, voor mannen en voor vrouwen afzonderlijk, volledig van elkaar gescheiden toiletgelegenheden aanwezig zijn. 2. Elke toiletgelegenheid moet tenminste bevatten: a. een of meer behoorlijke privaten; b. een of meer behoorlijke voorzieningen om de handen met stromend deugdelijk drinkwater te kunnen wassen. 3. De in de privaten aanwezige closetpotten en urinoirs moeten voorzien zijn van een waterspoeling, welke is aangesloten op de in artikel 9 bedoelde watervoorziening. 4. De privaten, alsmede de ruimten, welke urinoirs bevatten, mogen niet rechtstreeks met een lokaliteit in verbinding staan. Paragraaf 3 Inrichtingen, waarin het slijten van alcoholhoudende drank plaatsvindt Artikel 12. In inrichtingen, waarin het in artikel 3, eerste lid, onder b, van de wet bedoelde bedrijf wordt uitgeoefend, moeten de lokaliteiten een oppervlakte hebben van ten minste 15 m2. Paragraaf 4 Slotbepalingen Artikel 13. Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet. Artikel 14. Dit besluit treedt in werking op het tijdstip, waarop de wet in werking treedt.Onze Ministers van Sociale Zaken en Volksgezondheid, van Economische Zaken en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State. Soestdijk, 9 juni 1966JULIANA De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, G. M. J. Veldkamp De Staatssecretaris van Economische Zaken, J. A. Bakker De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, P. Bogaers Uitgegeven de twaalfde juli 1966 De Minister van Justitie, Samkalden