Leonardo Da Vinci riep: “Water is de drijfveer voor de natuur”, erkende hij dat water, voortgestuwd door de wisselende temperatuur en druk in de atmosfeer, het leven op aarde mogelijk maakt. Crutzen blz. 22 Door Rinske Valster Andries Zijlema Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding Hoofdstuk 2 Marine biologie -zuurstof en koolzuur in het zeewater -de voedselcyclus in de zee Hoofdstuk 3 De wisselwerking tussen water en lucht Hoofdstuk 4 Stromingen in de oceanen en zeeën -zeestromen aan de oppervlakte -diepe zeestromen Hoofdstuk 5 Conclusie Literatuurlijst Inleiding Een van de redenen waarom klimatologen zich in de loop van de jaren zestig steeds sterker van het koolstofdioxideprobleem bewust werden was door gegevens van een meetstation, dat op de top van de Mauna Loa in Hawaï was gevestigd. De Mauno Loa hield het verloop van dit gas in de gaten. Die plaats was voor dit koolstofdioxidemeetstation gekozen omdat het boven op een berg was midden in de oceaan, waar de metingen niet door industriële vervuilingen konden worden beïnvloed. Om dergelijke redenen is er ook een meetstation aan de zuidpool ingericht. Beide stations vertoonden een stijgende verhoging van de concentratie van koolstofdioxide in de atmosfeer en bevestigden de ongerustheid die voortkwam uit de berekeningen van de hoeveelheden steenkool en olie die over de hele wereld werden opgestookt. In 1957 was de concentratie van koolstofdioxide in de atmosfeer ongeveer 315 parts per million (ppm). Het koolstofdioxide gehalte bedroeg in 1990 353 ppm. De deskundigen zijn er nog niet over eens welk deel van de toename van de koolstofdioxide direct het gevolg is van het verbranden van steenkool en olie en welk deel aan de ontbossing zou moeten worden toegeschreven. Het kappen van bomen op grote schaal, zoals het gebeurde toen in de negentiende eeuw de pioniers over Noord-Amerika naar het westen uitzwermden, en zoals dat het vandaag in de wouden van Zuid-Amerika plaats heeft, draagt direct tot de verhoging van het koolstofdioxidegehalte bij wanneer de bomen worden verbrand of wanneer ze verrotten; en dan heeft het nog het gevolg dat er minder bomen zijn die voor hun groei koolstofdioxide aan de lucht onttrekken. Men schijnt het er tegenwoordig over eens te zijn dat het boseffect min of meer in evenwicht is hoewel het aan het eind van de negentiende eeuw wel een belangrijke bijdrage aan de toename van de koolstofdioxide kan hebben geleverd. Sinds de nauwkeurige meting van de koolstofdioxide in de jaren vijftig is begonnen, is ongeveer de helft van alle koolstofdioxide, afkomstig van het opstoken van brandstof, in de atmosfeer achtergebleven. De rest verdwijnt in verschillende onttrekkingsprocessen, waaronder de oceanen die een zekere hoeveelheid opnemen. Wij gaan in dit werkstuk onderzoeken of de oceanen de mogelijkheid hebben om het broeikaseffect van koolstofdioxide te voorkomen. Misschien wordt dit wel zwaar overschat, of is hier wel geen concreet antwoord op. Om dit te onderzoeken gaan we letten op een aantal dingen, namelijk: de chemie van het water en de wisselwerking tussen water en lucht. De zeestromen en de micro-organismen in het water. Marine Biologie Zuurstof en koolzuur in het zeewater Van de voornaamste in het zeewater opgeloste gassen, N2, O2 en CO2, is de N2 voor zover bekend chemische inactief. De concentratie daarvan varieert dan ook weinig (althans van het oppervlaktewater). Zuurstof en koolzuur daarentegen zijn betrokken bij allerlei chemische en biochemische processen, waardoor de gehalten van plaats tot plaats en van tijd tot tijd sterk uiteen kunnen lopen. Aan de oppervlakte is het water als regel verzadigd (bij 200C ruim 5 cm3/l) of zelfs oververzadigd met zuurstof. Deze is deels afkomstig uit de atmosfeer, deels wordt zij in het water zelf geproduceerd bij de koolzuurassimilatie van plantaardig plankton. De koolstof uit het koolzuur wordt gebruikt voor de opbouw van organische stof. De voor dit proces benodigde energie wordt ontleend aan het zonlicht (fotosynthese). Tengevolge van de lichtabsorptie door het water neemt de fotosynthese, en daardoor ook de zuurstofproductie, naar beneden toe af. Beneden een zekere diepte, die varieert met de helderheid van het water, komt er dus geen nieuwe zuurstof meer vrij. In de oceanen, ver van de kusten, ligt dit niveau soms meer dan 100 meter beneden de oppervlakte, in troebel kustwater vaak niet meer dan 10 meter. De in het water aanwezige zuurstof wordt gebruikt bij de ademhaling van de in zee levende dieren en planten en bij de oxidatie van dode organische resten. Bij beide processen komt CO2 vrij. Zuurstofverbruik (en koolzuurproductie) vindt dus op alle diepten plaats, maar alleen in de bovenste lagen van het zeewater kan de zuurstofproductie de zuurstofconsumptie overtreffen. Toch raakt in normale gevallen zelfs in de diepste delen van de zee de voorraad zuurstof niet uitgeput. Dit is te danken aan de overigens zeer langzame toevoer van zuurstofhoudend water door de diepzeecirculatie. Bovendien neemt de hoeveelheid zuurstofverbruikende levende dieren beneden een diepte van enkele honderden meters sterk af, vermoedelijk in eerst plaats door voedselarmoede. De voedselcyclus in de zee Aan het begin van de kringloop van het voedsel in zee staat de flora. Slechts planten zijn in staat, door fotosynthese, organische stof op te bouwen uit anorganische grondstoffen. De zeeflora bestaat in hoofdzaak uit kleine, meest ééncellige organismen: diatomeeën, coccolithophoren, dinoflagellaten (de groep der dinoflagellaten omvat ook organismen die als dierlijke soorten beschouwd worden) enz. Deze in het water zwevende plantaardige organismen, samen te vatten als het ‘fytoplankton’, vormen het hoofdvoedsel van het ‘zoöplankton’, zoals bijvoorbeeld kleine Crustacea (Copepoden e.a), die zelf weer geconsumeerd worden door grotere dieren. Na de dood van de organismen wordt de organische substantie weer afgebroken, waarbij dus in hoofdzaak weer CO2 ontstaat. Nu vormt de kringloop van koolstof respectievelijk CO2, als grondstof voor het leven in de zee lang geen gesloten systeem. Enerzijds wordt CO 2 toegevoegd door vulkanisme, ten dele via atmosfeer, ten dele direct in het zeewater door onderzeese vulkanen. Anderzijds wordt er CO2 aan de cyclus ontrokken via de atmosfeer door CO2 -assimilatie van de landflora, en direct bij de uitscheiding van kalkskeletten door in zee levende organismen. Bovendien verdwijnt er organisch materiaal door bezinking van resten van dode dieren en planten op de zeebodem en insluiting daarvan in het anorganische sediment. Deze laatste hoeveelheden zijn overigens naar verhouding maar klein. Zelfs langs de kusten, waar de organische productie doorgaans veel groter is dan verder van het land, is dit zelden maar 1% van het totaal van het nieuw gevormd plantaardig materiaal. De intensiteit van de kringloop, of liever de hoeveelheid organische stof die in een bepaald gebied door fotosynthese wordt opgebouwd, hangt af van de voedingszouten (vooral fosfaten en nitraten) deze zijn erg belangrijk. Vaak is er zelfs een ongeveer lineair verband tussen de hoeveelheid geproduceerd fytoplankton en de voorraad in het water opgelost fosfaat, althans tot gehalten van circa 0,02 mg P per kg water. De concentratie van deze voedingszouten in het oppervlaktewater kunnen sterk variëren. Langs kusten zijn zij vaak hoog, onder andere tengevolge van de opwoeling van bodemsediment door de golven en door de aanvoer van vers materiaal van het land. Hierdoor is de dichtheid van levende wezens daar meestal veel hoger dan verder van de kust af. Aan de andere kant kunnen de concentraties in open zee, na de vorming van een rijk fytoplankton, relatief gering zijn, door het verbruik door dit fytoplankton zelf. Als bestanddeel van de dode resten van flora en fauna zinken de voedingszouten naar dieper water, waar ze bij ontleding van het organisch materiaal weer vrijkomen en in het water oplossen. Op deze manier worden zij in dieptewater geaccumuleerd. Waar dit dieptewater weer naar de oppervlakte terugstroomt, vindt men in regel dan ook een sterke ontwikkeling van fytoplankton. Dit kan periodiek gebeuren, door convectiebewegingen in het water, of meer permanent, door het naar de oppervlakte terugkeren van diep-waterstromen. Het laatste gebeurt op grote schaal in het zuiden van de Atlantische, de Indische en de Pacifische Oceaan. Het plankton bestaat hier vooral uit diatomeeën, die zich in zulke enorme hoeveelheden ontwikkelen dat hun op de bodem zinkende kiezelskeletjes de hoofdmassa vormen van het sediment. Dit diatomeeënslik vormt dientengevolge een brede gordel om het gehele Antarctische continent. Verder vindt opwelling van dieptewater plaats langs de kusten van Chili, Peru, Californië, Noordwest-Afrika en westelijk Zuid-Afrika. Het bovenwater wordt daar onder invloed van de passaatwinden en de rotatie van de aarde van de kust gedreven. Het waterverlies aan de oppervlakte wordt daarbij gecompenseerd door toevoer van water van beneden af, hetgeen een enorme plankton-opbloei teweeg kan brengen. Op deze lagere breedten bestaat dit plankton vooral uit de meer warmtelievende dinoflagellaten. Daar deze organismen giftige stoffen in het water afscheiden, leidt een dergelijke opbloei dan vaak tot massale sterfte van zeedieren, vooral van vissen. Door de accumulatie van hun, relatief fosfaatrijke, beenderresten kunnen hier zelfs fosfaatafzettingen op de zeebodem ontstaan. Stromingen in de Oceanen en zeeën Er is eigenlijk maar één zee. Werp een kurk in de zee bij Singapore en er is in theorie niets wat u weerhoudt dezelfde kurk op het strand van Long Island, New York, op te rapen, nadat hij over de wereldzeeën heeft rondgedreven. Dit toont aan dat de aarde een waterplaneet is waar kleine landgebieden op drijven. Deze enorme watergebieden zijn in een aantal zeeën en oceanen te verdelen. Ze hebben allemaal verschillende groottes en dieptes. Oceanen/zeeën Grote oceaan Atlantische Oceaan Indische Oceaan Noordelijke IJszee Middellandse Zee Zuid-Chinese Zee Beringzee Caribische Zee Golf van Mexico Zee van Ochotsk Oost-Chinese Zee Gele Zee Hundsonbaai Japanse Zee Noordzee Rode Zee Zwarte Zee Oostzee Oppervlakte in km2 Gemiddelde diepte in m Diepste deel in m 16.572.1150 4.200 81.660.100 3.920 73.444.600 3.962 14.351.200 1.280 2.965.550 1.371 2.318.000 1.646 2.274.000 507 1.942.500 2.560 1.813.000 1.432 1.502.200 914 1.243.200 185 1.243.200 50 1.222.500 134 1.049.000 1.473 572.390 54 461.000 454 43.6415 1.320 40.9220 67 10.860 8.385 7.450 5.334 4.593 5.016 4.090 7.239 3.732 3.846 2.719 106 258 4.035 659 2.834 2.243 426 Vaak worden alle zeeën en oceanen ingedeeld in vijf grote oceanen: de stille Zuidzee of Grote oceaan, de Atlantische oceaan, de Indische Oceaan en de Zuidelijke en de Noordelijke Poolzee. De oceanen bevatten meer dan 97% van al het water dat op de aarde aanwezig is. Als de hele aarde vlak zou zijn, zou deze bedekt zijn met een laag water van 150 meter. De rest (zoet water) is vrijwel geheel aanwezig op de contineten, vooral in de polaire ijskappen. Zeestromen aan de oppervlakte De wereldzee is voortdurend in beweging, in iedere richting. Dit wordt veroorzaakt door allerlei stromen. Door getijgolven ontstaan eb en vloed. Getijgolven worden opgewekt door de aantrekking van de zon en maan op het water van de roterende aarde. Zij veroorzaken een regelmatige rijzing en daling van de waterspiegel. De wind heeft ook invloed op de zeestromen. Oppervlaktegolven worden voornamelijk opgewekt door de wind. De bewegingen van de waterdeeltjes neemt naar beneden toe snel af. Hieruit volgt dat de oppervlaktegolven alleen in relatief ondiep water, dus voornamelijk in de kustzone, bodemmateriaal kunnen transporteren. Tsunami’s zijn zeer lange golven, zij worden onder andere veroorzaakt door onderzeese aardbevingen of door hevige eruptie van vulkanen. Zij planten zich in de oceanen met grote snelheid voort, hun amplitude is gering, maar langs de kusten kunnen zij, in het ondiepere water, vele meters hoog worden, waardoor zij overstroming van de oevers kunnen veroorzaken. Er zijn gevallen bekend, bijvoorbeeld in Japan, waar het water tegen de oevers opliep, tot een hoogte van meer dan 15 meter boven het normale zeeniveau. Convectiebewegingen ontstaan door warmteverschillen en hebben vooral verticale bewegingsrichtingen. Ze zijn aan het seizoen gebonden en zijn vaak van betekenis op hogere breedten, wanneer daar in de winter het oppervlaktewater sterk afkoelt, zwaarder wordt dan het onderliggende water, en daarmee van plaats gaat verwisselen. Dit wordt verder behandeld in diepe zeestromingen. Het water in de oceanen is voortdurend in beweging en het met deze beweging optredende warmtetransport is van wezenlijk belang voor het klimaat. Deze stromingen aan het oppervlak van de oceanen, tot diepte van enkele tientallen meters, zijn al lang bekend. De zeelieden hebben ze eeuwenlang gebruikt om hun reis over de oceanen te bespoedigen. Deze zeestromen volgen over het algemeen de wind die boven zee waait; een kaart met zeestromen lijkt in die zin veel op een kaart met windrichtingen, behalve in de buurt van de contineten. Zie figuur 1. Fig. 1. Diepe zeestromen Ook op grote diepten is het oceaanwater voortdurend in beweging, maar de patronen verschillen er aanzienlijk van die aan het oppervlak. De diepe stromingen heten thermo-haliene circulatiestromen, aangezien ze veroorzaakt worden door dichtheidsverschillen die op hun beurt veroorzaakt worden door temperatuurverschillen (thermo) en door verschillen in zoutgehalten (halien). Koud en zout water, met een hoge dichtheid, zinkt diep naar beneden. Als er op een gegeven moment een evenwicht is bereikt, verplaatst het zich horizontaal. De verplaatsing van dit koude en zoute water op een diepte van een aantal duizenden meters wordt aan het oppervlak gecompenseerd door een tegengestelde stroom met relatief warmer en minder zout water. De thermohaliene stroom en de compenserende stroom aan het zee-oppervlak vormen een transportsysteem waardoor energie, water, zout en andere opgeloste stoffen, waaronder CO 2, over de hele aarde worden verplaatst. Dit transportsysteem is weergegeven in figuur 2. fig. 2. Het begint in het noorden van de Atlantishe Oceaan, waar koude en droge poollucht energie aan het water ontrekt en verdamping van zeewater veroorzaakt. Daardoor daalt de temperatuur van het water en stijgt het zoutgehalte. Doordat de temperatuur van het zeewater daalt kan het meer CO 2 opnemen. Zie figuur 3 en 4. Fig. 3. 100 80 Oplosbaarhei d van CO2 in water bij p = p0 60 mmol/l 40 20 33 3 31 3 29 3 0 27 3 Oplosbaarheid van CO2 in water bij p = p0 Temperatuur CO2 Kelvin 10-3 mol. l-1 273 76,3 283 53,1 293 38,8 298 33,5 303 29,5 313 23,2 323 19,2 333 15,6 Fig. 4. Temperatuur in K Hierdoor stijgt de dichtheid en zak het water naar de diepte van de oceaan. Deze koude waterstroom op een diepte van enkele kilometers heeft een stroomsnelheid dat meer dan 20 maal zo groot is als dat van alle rivieren op de aarde bij elkaar. De diepzeestroom draait op het zuidelijk halfrond naar het oosten en passeert Afrika en Australië en gaat dan verder naar het noorden van de stille Oceaan. Onderweg wordt het water langzaam warmer en minder zout door zoutwater in Azië. Het relatief warme en minder zoute water stroomt vervolgens op een diepte van enkele honderden meters terug naar de Atlantische Oceaan. Zo komt er ook weer CO 2 vrij in de atmosfeer. Een gedeelte van het CO2 wordt gebruikt door schelpdieren. Ook wordt in kalksteen een gedeelte van het CO 2 vastgelegd. Als dit de enige manier was waarop de oceaan op de stijging van het koolstofdioxidegehalte reageert, zouden we ons geen zorgen hoeven te maken. Met de stijging van de gemiddelde temperatuur van zeewater daalt ook de oplosbaarheid van CO2. De bufferende werking neemt af. In een aantal opzichten verschillen de relatief snelle zeestromen aan het oppervlak en de thermohaliene stroming van de diepste waterbewegingen in de oceaan. Deze laatste verloopt namelijk traag, en het duurt honderden tot duizenden jaren voordat diepzeewater weer bovenkomt en zich mengt met water aan het oppervlak. Deze trage beweging betekent dat elke verstoring van de samenstelling, door menselijke of natuurlijke oorzaak, gevolgen heeft die veel langer aanhouden dan verstoringen van de samenstelling van de atmosfeer, waarin veel sneller mening optreedt. In de woelige door de wind geroerde bovenste lagen van de oceanen worden gemakkelijk gassen, stofdeeltjes en warmte geabsorbeerd. Gedurende een jaar vindt vrijwel volledige mening plaats tot een diepte van ongeveer 100 meter. Deze verticale diffusie in de bovenlaag, die wezenlijk verschilt van de thermohaliene stroom, speelt een belangrijke rol bij het dempen van temperatuurvariaties in de atmosfeer tijdens het seizoen. De mogelijkheid van de oceanen om grote hoeveelheden warmte gedurende lange tijd vast te houden staat in sterke tegenstelling tot de bescheidener en tijdelijke opslagcapaciteit van warmte in de continenten, waar slechts enkele meters van de bovenlaag een rol spel in de warmtehuishouding. De wisselwerking tussen water en lucht De gassen aanwezig in de oceanen zijn afkomstig uit de atmosfeer, dit kan zoals eerder is verteld, door onderzeese vulkaanuitbarstingen en door chemische en biologische processen in het water. Vulkanen beslaan op het land betrekkelijk kleine oppervlakte, maar op de zeebodem zijn ze rijk vertegenwoordigd. Het is zelfs zo dat het bovendeel van de aardkost in de diepe delen in de oceanen, geheel uit vulkanische gesteenten bestaat. Behalve dat het vulkanisme een belangrijk aandeel heeft in de opbouw van de aardkorst, zijn ook waarschijnlijk de gassen en dampen van de atmosfeer en het water van de zeeën grotendeels door vulkanen, uit de aarde naar buiten gebracht. Als de vulkaan uitbarst (eruptie) komen er allerlei gassen vrij, vaak in enorme hoeveelheden. Ook na de eruptie kunnen er nog grote hoeveelheden gassen uit de vulkaan stromen. Tijdens de eruptie bereiken de rookkolommen hoogten van enkele kilometers, soms wel eens zelfs van tientallen kilometers. Ze bestaan uit druppeltjes geconcentreerde waterdamp, uit onzichtbare gassen en dampen en uit meegesleurde vulkanische ‘as’. De juiste samenstelling tijdens de hoofdfasen van de eruptie is nog nooit bepaald. Wel kunnen analysen worden uitgevoerd van wat er met geringe kracht opborrelt uit lavastromen, of wat bij vulkanische nawerkingen uit de grond ontsnapt. Daaruit blijkt dat een groot deel bestaat uit waterdamp. Daarna is CO 2 meestal het belangrijkst. Verder komen algemeen voor: SO2 , N2 , SO3 , H2S, S2 , CO2 , Cl2 , H2 , HCl, en HF. Het CO2 dat in het lava is opgeslagen is gedeeltelijk afkomstig uit kalksteen, geproduceerd door zeedieren. Willen we verder kijken naar de manier waarop het kalk kan ontstaan door deze waterdieren, dan moeten we kijken naar de manier hoe dit kalk de diertjes bereikt. Voor de opslag van CO2 in water kunnen we kijken naar de evenwichtsreactie van CO 2 en het zuur H2CO3. Het CO2 in de lucht zou in verband staan met het CO2 opgelost in water. Een voorbeeld, waarin we de aarde vergelijken met een colaflesje, is: Men neemt een colaflesje en vult deze met water. Aan dit flesje wordt het gas CO 2 toegevoegd. Sluit men deze fles nu af dan zal er een evenwicht ontstaan tussen het CO2 opgelost in het water en tussen CO2 nog in de lucht. CO2 in de lucht àß CO2 opgelost in water Deze reactie is zeer belangrijk, omdat het laat zien dat het CO 2 uit de lucht reageert met het water tot een zuur, wat ons de volgende reactievergelijking levert: CO2 in de lucht + H2O àß H2CO3 Het evenwicht reageert direct op verandering van omstandigheden. Als we bijvoorbeeld meer CO2 toevoegen aan de fles (in gasfase) dan zal er ook meer opgelost zijn naderhand; Als we de druk van het gas (CO2) laten afnemen zal er minder oplossen (H2CO3); Als we de fles verwarmen zal de stabiliteit van H2CO3 afnemen en zal er meer als gas aanwezig blijven. Ook zouden we een base aan het zuur kunnen toevoegen, er zal dan H 2CO3 verdwijnen waardoor er meer CO 2 kan oplossen. Doordat CaCO3 slecht oplost in water is het aanneembaar om te zeggen dat er meer CO 2 kan oplossen in de zee, ook i.v.m. het feit dat al de dieren in het water kalkskeletten produceren. We stuiten dan wel op de vraag wat er gebeurt als het water zuurder wordt…? Conclusie Omdat het CO2-gehalte in de atmosfeer toeneemt is het van belang dat de aarde een zeker evenwicht zal vinden waardoor er ook weer wat CO2 zou kunnen verdwijnen uit de atmosfeer, zodat de lucht nog steeds leven mogelijk maakt voor de mens. De samenstelling kan niet verder veranderen, de mens leeft van deze samenstelling van de lucht. De mens zou zich automatisch en onbewust kunnen aanpassen, maar daar kunnen we niet van uitgaan. Dus willen we de aarde als “leefplaneet” behouden dan moeten we of wat aan de reducering van de uitstoot doen, of we zouden er voor moeten zorgen dat er CO2 uit de atmosfeer verdwijnt. De vraag is of de oceanen inderdaad CO2 opnemen, en of dit voldoende is om een “adembare” lucht te behouden. Het plankton in de oceanen zorgt ervoor dat de CO2 wordt opgenomen alleen als zij sterven komt het ook weer vrij. Het is namelijk ook een kringloop. Dit zal het CO2 probleem niet oplossen. Wel zal veel CO2 reageren met (uitwendige) kalkskeletten en als het organisme dan sterft dan zinkt vaak dit skelet naar de bodem en vormt een kalkplaat. Hier wordt dus een gedeelte van het CO2 opgeslagen. Water zelf kan bij bepaalde temperaturen veel CO2 opnemen. Door de diepe zeestromen kan dit eeuwen tot een millennium opgeslagen worden in de oceanen. Hierbij kan men zich afvragen of er zich nu al een maximum van opslag heeft ingesteld of dat het gehalte aan CO2 nog steeds verhoogt. Als de atmosfeer van gehalte verhoogd zullen ook de oceanen meer moeten opnemen om een evenwicht te behouden. Alhoewel dit natuurlijk bij een verwarming van de aardbol teweegbrengt dat er minder CO2 kan oplossen, maar wat deze verwarming nou precies met een evenwicht tussen lucht en water levert is natuurlijk dan nog onveranderd (Ook doordat de temperatuur van de lucht zal toenemen). Op een gegeven moment komt het water uit de diepe zeestromen dus weer boven, het water waarin zich door de temperatuur dus veel CO2 aanwezig is. Dit kan dus ook weer opgaan in de lucht, hier ontstaat dus ook een kringloop (zie onderstaand figuur). Of de oceanen inderdaad onverzadigbaar zijn is natuurlijk de vraag. De atmosfeer zal inderdaad een verhoogd CO2 gehalte bevatten, of de oceanen nu CO2 opnemen of niet. Is de lucht die dan ontstaat nog steeds een “levensadem” voor de mens. Of is er alleen nog leven mogelijk voor CO2 gebruikers…..? Literatuurlijst Brochures: -Klimaatverandering / een beter milieu begint bij jezelf; -Klimaatverandering / shell; -Een warme wereld / een lessenserie over het broeikaseffect; 1. Om het behoud van de ozonlaag: de rol van de wetenschap, industrie en politiek. Auteur: John Gribbin Uitgever: pudoc Wageningen 1992 2. Algemene Geologie Onder redactie van: A.J. Pannekoek, L.M.J.U. van straaten Uitgever: Wolters-Noordhoff1984 3. Weer en klimaat; atmosfeer in vernadering Auteur: Paul j. Crutzen en Thomas E. Graedel Nederlandse uitgave: Natuur & Techniek Onderdeel van SEGMENT Uitgeverij : Beek (L) 4. Introduction to Geochemistry Auteur: Konrad B. Krauskopf International student edition 5. Zeestromen 6. Mysteries van de Diepzee kennis voor mensen van nu lekturama Rotterdam