Aardrijkskunde voor de tweede fase LEERKATERN HAVO Aarde Aarde LEERKATERN HAVO ISBN 978 90 345 4091 1 505707 505707_OM_HB.indd 1 24-04-2008 12:25:29 g Aardrijkskunde voor de tweede fase LEERK ATERN HAVO Auteurs: Wout Lentjes Hans Palings Theo Savelkouls Maarten Terlingen Peter Teune Brigitte Weidema Martin de Wolf Redactie: Maarten Terlingen Derde druk Malmberg ’s-Hertogenbosch domein Aarde 505707_Voorwerk.indd Sec3:1 17-07-2009 11:27:04 Voorwoord Als je via televisie, krant of het internet geïnformeerd wordt over het dagelijks nieuws, heb je te maken met aardrijkskunde. Er gebeurt altijd wel iets in de wereld of in je directe omgeving dat je enkel met aardrijkskundige kennis kunt begrijpen en verklaren. Wereldwijs geeft je hiervoor een basis. Satellieten bespieden continu de wereld en aarde en zorgen voor snelle stromingen van beelden en boodschappen. Er is zo een overvloed aan informatie. Om deze op hun waarde te schatten en te kunnen begrijpen heb je een kader nodig. Je moet weten hoe de wereld economisch, sociaal-cultureel of politiek in elkaar zit. Ook moet je weten hoe de aarde volgens geologische en biologische wetten functioneert. De thema’s Wereld en Aarde geven je in de bovenbouw een basis waarmee je de verschillen tussen landen en gebieden en allerlei actuele processen kunt begrijpen. Bij de andere domeinen wordt de kennis verder verdiept. Met Wereldwijs kun je actief en zelfstandig aan de slag. Hoe gaat dat in zijn werk? Je gebruikt bij aardrijkskunde een leerkatern of handboek (HB) en een werkboek (WB). • Leerkatern of handboek In het leerkatern of handboek vind je de theoretische basiskennis die nodig is voor het examen. Deze basiskennis staat in korte blokjes tekst. Soms wordt de basiskennis verdiept of verbreed. Dat gebeurt in de Clips. Aan het eind van elk hoofdstuk moet de kennis worden toegepast in de CaseQuests en de Examentrainer. In de CaseQuests krijg je een vraag over een gebied of een thema. Je moet alleen of met een groepje met behulp van bronnen een probleem oplossen, situaties vergelijken of scenario’s kiezen en bedenken. De Examentrainer bestaat uit een dossier van bronnen aan de hand waarvan in het werkboek via vragen in examenstijl je kennis kan worden geoefend. Bij het begin van ieder hoofdstuk vind je Kaart in beeld. Op een dubbelpagina vind je hier als introductie allerlei kaartbronnen die een eerste indruk geven van het gebied of thema. Aan het einde van elk domein (bijvoorbeeld Wereld of Aarde) vind je een Praktische opdracht die geschikt is voor onderzoek in je eigen omgeving. Om een beeld te krijgen van het soort onderzoek dat je gaat doen is er een dossier met bronnen en een interview met een geograaf die in zijn dagelijkse beroep bezig is met hetzelfde type onderzoek. Wereldwijs via het werkboek gaat oefenen. In het werkboek staat actief en zelfontdekkend leren centraal. Je doorloopt per hoofdstuk vier fasen: Fase 1: Verkenning Deze geeft een oriëntatie op het gebied of het thema. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de kaartbronnen in Kaart in beeld. Soms maak je via Google Earth een virtuele reis naar een stukje gebied. Fase 2: Analyse In deze fase ga je informatie verwerven en verwerken. Via vragen verdiep je kennis die je op tal van situaties uit de praktijk moet toepassen. Je moet steeds de bronnen in handboek, werkboek en atlas lezen, interpreteren en combineren. Meestal komen ook een of meerdere CaseQuests aan de orde. Fase 3: Reflectie Dit vormt de afsluiting van de basisstof met aandacht voor samenhang en standpuntbepaling. Ook hier komen een of meer CaseQuests aan de orde. Fase 4: Toepassing De verworven kennis ga je op twee manieren met elkaar in verband brengen en toepassen. Bij de Examentrainer krijg je aan de hand van de bronnen in het handboek een oefenexamen. De Examenhulp is gericht op het samenvatten van de leerstof. Je kunt de leerstof een of twee jaar later nodig hebben voor het examen. Goede samenvattingen zijn dan een goede hulp. In het werkboek vind je schema’s die je hierbij behulpzaam zijn. • Antwoordenboek Er zijn antwoordenboeken in de vorm van ingevulde werkboeken. Daarmee kun je zelf de antwoorden nakijken zodat je de hulp van je docent alleen nodig hebt bij de onduidelijkheden die nog overblijven. • ePack Het ePack is een onmisbaar onderdeel van Wereldwijs. Na elk hoofdstuk kun je jezelf toetsen met behulp van interactieve zelftoetsen. Scores, feedback en tips helpen je verder op weg bij het zelfstandig leren. Een prima middel om je bijvoorbeeld voor te bereiden op een toets, maar ook om zelf te controleren of je het domein begrijpt en in de vingers hebt. Met behulp van de Samenvatter kun je zelf een samenvatting maken van de leerstof. Succes met Wereldwijs! • Werkboek We leven in een samenleving die bol staat van informatie. Daarmee moet je leren omgaan. Het lezen en interpreteren van uiteenlopende bronnen – zoals kaarten, foto’s, grafieken, tabellen en computerbestanden – zijn belangrijke vaardigheden die je in 505707_Voorwerk.indd Sec3:2 De samenstellers 17-07-2009 11:27:04 Inhoud LEERKATERN Aarde Hoofdstuk 1 Opbouw en afbraak van het reliëf op aarde (ce) Hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde (ce) Hoofdstuk 3 Natuurlijke processen en landschappen in het MiddellandseZeegebied (se) 92 Hoofdstuk 4 Natuurlijke gevaren in de VS (se) Praktische opdracht Begrippen Register 505707_Voorwerk.indd Sec3:3 6 50 128 166 169 175 17-07-2009 11:27:04 domein Aarde 505707_Voorwerk.indd Sec3:4 17-07-2009 11:27:05 505707_Voorwerk.indd Sec3:5 17-07-2009 11:27:08 hoofdstuk 2 ce 505707_H2.indd Sec2:50 Klimaat en landschapszones op aarde 03-04-2008 14:59:03 Kaart in beeld Inleiding 52 54 1 De zon als motor van het klimaatsysteem 1.1 Weer en klimaat 1.2 Wie verwarmt onze luchtlaag: de zon of de aarde? 1.3 55 Het energiehuishoudboekje van de aarde: de stralingsbalans 2 Water als energietransporteur De zeestromen 2.2 Energietransport door de hydrologische kringloop 59 Lucht als energietransporteur Het ontstaan van luchtdrukverschillen 3.2 Drie circulatiecellen per halfrond 62 62 3.3 De eigenschappen van hoge- en lagedrukgebieden 3.4 De luchtcirculatie op lage breedten 64 4 De klimaatgebieden op aarde 67 Klimaatindeling 60 62 3.1 4.1 56 58 2.1 3 63 67 4.2 De klimaatindeling volgens Köppen 5 Landschapszones en klimaat 67 69 5.1 Het landschap: een samenhangende combinatie van geofactoren 5.2 Een ordening in landschapszones 5.3 Klimaat en bodemvocht bepalen de plantengroei 70 De landschapszones in het geologische verleden 71 5.4 6 69 69 Landschapszones en de mens 72 6.1 Landdegradatie en landschapszone 6.2 Landdegradatie in de aride en semi-aride landschapszone 6.3 Landdegradatie in de subtropische en gematigde landschapszone 6.4 72 Landdegradatie in de boreale en polaire landschapszone 7 De landschapszones in de toekomst De landschapszones en de opwarming van de aarde 7.2 Hazard management en duurzaam landgebruik 1 2 72 75 76 78 7.1 CaseQuest 78 79 80 Zeilvaart over de oceaan en het klimaatsysteem 80 Klimaatverandering en de landschapszones in het hooggebergte 84 Examentrainer ce 505707_H2.indd Sec2:51 55 55 88 03-04-2008 14:59:11 Kaart in beeld BRON K1 De ontwikkeling van de temperatuur op aarde in de periode 1976 tot 2000. BRON K2 De ontwikkeling van de neerslag op aarde in de periode 1900 tot 2000. BRON K3 Het effect van klimaatverandering in de periode 1995-2050 op de plantensoorten in Europa. 505707_H2.indd Sec2:52 03-04-2008 14:59:13 hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde 53 BRON K4 Jaarlijkse temperatuur en neerslag en de plantengroei op aarde. BRON K5 Geografische breedte- en hoogteligging en de plantengroei op aarde. 505707_H2.indd Sec2:53 03-04-2008 14:59:16 Inleiding BRON BRON 1b Woestijnlandschap. 2 Don Quichote Sancho Panza. BRON 1a Landschap van het tropisch regenwoud. Bron 1 Hoogspanning in een belangrijk financieel centrum. BRON 1c Toendralandschap. Klimaat en landschap Klimaat is een vreemd iets. Het is om je heen, maar je kunt het niet zien. Je ervaart het aan zaken als warmte en koude, neerslag en droogte, wind en zonneschijn. Indirect zijn er in een gebied over de aard van het klimaat veel aanwijzingen. Het klimaat heeft invloed op het plantendek en daarmee op het landschap. Wie van de evenaar naar de pool reist, ziet het landschap veranderen. Rond de evenaar vinden we bijvoorbeeld een landschapszone met weelderig tropisch regenwoud. Op wat hogere breedte komen we woestijn tegen en in de 505707_H2.indd Sec2:54 omgeving van de pool vinden we een landschapszone met een natte, boomloze toendra (bron 1). Dit hoofdstuk gaat zowel over klimaat als landschap. Het legt allereerst uit hoe het complexe klimaatsysteem van de aarde werkt en welke klimaatgebieden er op aarde zijn. Dit vormt de basis voor een ordening in landschapszones, die elk voor de mens eigen kansen en mogelijkheden bieden. 03-04-2008 14:59:16 hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde 55 BRON 2 De energieafgifte en golflengte van de straling van zon en aarde. BRON 3 De ontwikkeling van het wereldklimaat sinds het precambrium. 1 / De zon als motor van het klimaatsysteem 1.1 Weer en klimaat In Nederland weten we er alles van: er is niets veranderlijker dan het weer. Met WEER bedoelen we dan de toestand van de atmosfeer of dampkring, zoals deze op een bepaalde plaats op een bepaald moment aanwezig is. Over een langere periode bezien kent ieder gebied op aarde een bepaald patroon in de gedragingen van het weer. Dit gemiddelde van de weersverschijnselen in een gebied over een langere periode (meestal dertig jaar) noemen we het KLIMAAT. Om het klimaat te karakteriseren letten we vooral op het verloop van temperatuur en neerslag gedurende de seizoenen. Ook de regelmaat in optreden van wind vanuit een bepaalde windrichting is belangrijk. Het klimaat is geen constant gegeven. Het kan in de loop der tijd veranderen. Uit bron 505707_H2.indd Sec2:55 3 blijkt heel duidelijk dat de huidige temperatuur op aarde een uitzondering is in de lange aardgeschiedenis. 1.2 Wie verwarmt onze luchtlaag: de zon of de aarde? Voor het leven op aarde is de temperatuur van de luchtlaag boven de aarde van groot belang. We zijn geneigd de zon hiervan als directe verwarmer te zien. Het is echter de aarde zelf die zorgt voor opwarming. Om dit te begrijpen, moeten we meer weten over de instraling van de zon en de uitstraling van de aarde. De inkomende straling van de zon De zon is de motor van het aardse klimaatsysteem. Door zijn hoge oppervlaktetemperatuur stuurt de zon veel KORTGOLVIGE STRALING naar de aarde toe (bron 2 en 4). Deze vorm van straling kun je gedeeltelijk zien in de vorm van zichtbaar licht. De atmosfeer laat de binnenkomende kortgolvige straling maar gedeeltelijk passeren. Ruwweg 20% van de straling wordt door stoffen in de atmosfeer geabsorbeerd. Hieronder valt de ABSORPTIE van een deel van de gevaarlijke ultraviolette straling door de OZONLAAG op 25-35 km hoogte (Clip 1). Ongeveer 25% van de kortgolvige straling wordt door wolken en allerlei vaste deeltjes (ijsdeeltjes en stofdeeltjes) die in de lucht zitten, teruggekaatst naar de hemelruimte. Zo’n REFLECTIE vindt ook op het aardoppervlak zelf plaats. De REFLECTIE is vooral groot bij een lage invalshoek van de zon en bij een lichte kleur van het aardoppervlak (bijvoorbeeld bij sneeuw en wit zand) en bedraagt gemiddeld 5% van de kortgolvige straling. Uiteindelijk wordt 03-04-2008 14:59:34 56 domein Aarde BRON 4 Stralingsbalans van inkomende kortgolvige straling van de zon en uitgaande langgolvige straling van de aarde. gemiddeld 50% van de straling van de zon door het aardoppervlak geabsorbeerd. Opwarming van het aardoppervlak is hier het gevolg van. De uitgaande straling van de aarde Straling gaat ook weg van de opgewarmde aarde. Door de betrekkelijk lage temperatuur van het aardoppervlak betreft het LANGGOLVIGE STRALING die je niet kunt zien. Slechts 10% van deze straling verdwijnt naar de wereldruimte. De atmosfeer absorbeert 90% van de straling van de aarde. De atmosfeer wordt erdoor verwarmd. Bij de opwarming speelt de absorptie door gassen als waterdamp (H2O) en kooldioxide (CO2) een belangrijke rol. Ook gassen als methaan (CH4), stikstofdioxyde (N2O) en CFK’s absorberen straling en warmen op. Men noemt dit natuurlijke verschijnsel van opwarming van de atmosfeer door absorptie het BROEIKASEFFECT. Net als bij een broeikas met glas kan de zonnestraling wel ongestoord binnenkomen, maar de warmte kan er vervolgens moeilijk weer uit. De atmosfeer laat de kortgolvige straling van de zon goed door, maar houdt de langgolvige straling van de opgewarmde aarde door absorptie vast. De 505707_H2.indd Sec2:56 opgewarmde atmosfeer straalt een belangrijk deel van de warmte weer terug naar de aarde (atmosferische tegenstraling). Dankzij het broeikaseffect hebben we een leefbare temperatuur op aarde, namelijk gemiddeld ongeveer 10 0C in plaats van –18 0C. 1.3 Het energiehuishoudboekje van de aarde: de stralingsbalans De inkomende straling van de zon en de uitgaande straling van de aarde bepalen samen het energiehuishoudboekje van het aardoppervlak en de atmosfeer. Het saldo van alle inkomende en uitgaande straling op een bepaalde plaats noem je de STRALINGSBALANS. Dit saldo kan positief (stralingsoverschot) of negatief (stralingstekort) zijn en verschilt per plaats op aarde (bron 7). Verschillen in stralingsdichtheid op aarde Er bestaan tussen evenaar en pool duidelijke verschillen in instraling van de zon. Vooral de invalshoek van de zon speelt hierbij een belangrijke rol (bron 6). Deze invalshoek bepaalt de hoeveelheid zonnestraling per oppervlakte-eenheid: de STRALINGSDICHTHEID. Op lage breedten (de tropen) leidt de hoge stand van de zon tot een stralingsdichtheid die het hele jaar hoog is. Op hoge breedten ligt de stralingsdichtheid gemiddeld duidelijk lager. Alleen in het zomerseizoen kan de langere lengte van de dag de lage stralingsdichtheid wat compenseren. Stralingsoverschot en stralingstekort Bron 7 toont het resultaat van de inkomende en uitgaande straling op aarde. Globaal bezien is er op jaarbasis tussen 400 NB en 400 ZB een stralingsoverschot en op hogere breedten een stralingstekort. Eigenlijk zouden dus de tropische gebieden steeds maar warmer moeten worden en de gebieden op hogere breedten steeds kouder. Dat dit niet zo is, komt door een energie-uitwisseling. Om de energiebalans van de aarde in evenwicht te houden wordt er energie van de overschotgebieden in de tropen afgevoerd naar de tekortgebieden op hogere breedten. Hierbij spelen de zeestromen (paragraaf 2.1), de kringloop van het water (paragraaf 2.2) en de luchtbewegingen op aarde (paragraaf 3) een rol. 03-04-2008 14:59:37 hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde BRON 5 Reflectievermogen van verschillende soorten aardoppervlak in %. Soort oppervlakte Binnenkomende en uitgaande straling per jaar verdeeld over de aarde. Reflectie in % vers sneeuwdek of ijs 80-90 oud sneeuwdek 40-60 dicht wolkendek 70-80 verspreide wolken 25-50 woestijnzand 30-50 steppe 20-30 loofbos 15-20 naaldbos 10-15 toendra 15-35 water (lage zon) 50-80 water (hoge zon) 5-10 BRON 6 BRON 7 57 Met de invalshoek van de zon verschilt op aarde de stralingsdichtheid (zonnestraling per oppervlakte-eenheid). 505707_H2.indd Sec2:57 03-04-2008 14:59:37 BRON 8a Het verticale temperatuurverloop in de atmosfeer. BRON 8b Toevoer en afvoer van ozon in de atmosfeer. hoeveelheid ozon in de lucht = toevoer ozon – afvoer ozon • aanmaak onder invloed van zonlicht • afbraak onder invloed van zonlicht • toestroming via lucht • wegstroming via lucht • verhitting lucht door verkeer en industrie • afbraak, bijvoorbeeld chloor Clip 1 De ozonlaag: onze beschermende paraplu tegen de zon De vorming van de ozonlaag Hoog boven het aardoppervlak, op 15-40 kilometer hoogte, bevindt zich in de zogenaamde stratosfeer een belangrijke laag. Het gaat om een luchtlaag met veel ozon, die het leven op aarde beschermt tegen de schadelijke invloed van een deel van de kortgolvige straling van de zon. De OZONLAAG vormt een soort beschermende paraplu, die voor mensen en dieren de schadelijke ultraviolette straling uit het zon-licht Āltert en het optreden van huidkanker en oogaandoeningen voorkomt. Het ultraviolette zonlicht zorgt voor de AANMAAK van de ozon in de lucht. Het activeert de splitsing van zuurstofmoleculen (O2) in losse zuurstofatomen (O). Deze kunnen zich vervolgens met andere zuurstofmoleculen verbinden tot ozon (O3). Bij dit proces vindt absorptie van de ultraviolette straling plaats en omzetting hiervan in warmte. De ozonlaag is in de bovenlucht dus ook een relatief 505707_H2.indd Sec2:58 warme luchtlaag (bron 8). Door de warmte is er niet veel verticale uitwisseling van ozon met de koudere luchtlagen eronder. Dat is maar goed ook, want het inademen van veel ozon door de mens is slecht voor longen en luchtwegen. De dikte van de ozonlaag Dankzij milieusatellieten die om de aarde cirkelen, weten we tegenwoordig heel veel over de ozonlaag. De dikte ervan wordt continu gemeten en aangegeven in het aantal mm dat de ozon in de lucht zou vormen bij opstapeling als een laagje op het aardoppervlak (bij normale luchtdruk). Het gaat maar om een dun laagje. Als je alle ozon in de atmosfeer zou verzamelen, heb je maar een laagje van 3 mm dikte. De ozonlaag is niet overal even dik boven de aarde en varieert bovendien in dikte per seizoen. De hoeveelheid zonlicht die ozon aanmaakt, is hierbij een bepalende factor. Ook spelen aanvoer of afvoer van ozon via luchtstromingen een rol. Bij de polen zou de hoeveelheid ozon zonder de toestroming van lucht die ozon aanvoert, laag zijn. Vanuit de tropen wordt door luchtstromen hoog in de lucht veel ozon aangevoerd. Het Montreal Protocol De mens heeft door het in de lucht brengen van stoffen die ozon afbreken invloed op de dikte van de ozonlaag. Vooral chloor dat onder meer gebruikt werd als drijfgas in spuitbussen en koelvloeistof in koelkasten breekt ozon sterk af. Sinds 1 januari 1989 is een wereldwijd milieuverdrag van kracht: het Montreal Protocol. Dit verdrag verbiedt het gebruik van ozonafbrekende stoffen. De meeste chloorhoudende stoffen (CFK’s) worden nauwelijks meer gebruikt en hun aanwezigheid in de lucht neemt langzaam af. 03-04-2008 14:59:37 hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde BRON 9 59 Zeestromen en afzinkingsgebieden op aarde (in de Atlantische Oceaan). 2 / Water als energietransporteur 2.1 De zeestromen De geleding van het zeewater: bovenstromen en onderstromen Bij het transport van warmte op aarde spelen de oceaanstromen een belangrijke rol. Het patroon ervan wordt hierbij in hoofdlijnen gestuurd door het vaste windsysteem in de tropen (zie paragraaf 3.4) en door de ligging van de continenten. Globaal bezien stroomt er vanaf de tropen opgewarmd zeewater richting de polen en stroomt er vanaf de poolgebieden afgekoeld koud water retour. Bij het warmtetransport speelt het optreden van een gelaagdheid in het zeewater een belangrijke rol. Er bestaat een patroon van bovenstromen en onderstromen op basis van dichtheidsverschillen. Omdat temperatuur (thermo) en zoutgehalte (haline) hierop invloed hebben, wordt gesproken over THERMOHALINE STROMING: 1 De verhitting door de zon leidt in het zeewater tot verschillen in temperatuur. 505707_H2.indd Sec2:59 2 De zonnestralen dringen niet diep door in het zeewater. Er vindt tot maximaal 100 meter diepte opwarming plaats. Het verwarmde zeewater zet uit en wordt minder dicht. Dit leidt in een oceaan tot een bovenlaag van licht warm water, waaraan door de zon vooral in de tropen veel energie is toegevoegd. Onder de warme bovenlaag bevindt zich een onderlaag van koud water, die door de lagere temperatuur een grotere dichtheid heeft en dus zwaarder is. Het zoutgehalte kan de dichtheid van het zeewater en de stromingen beïnvloeden. Bij een hoger zoutgehalte is zeewater dichter en zwaarder en bij een lager zoutgehalte minder dicht en lichter. Verdamping, verdunning en de vorming van zee-ijs door bevriezing hebben hierop invloed. Bij verdamping verdampt het water en blijft er relatief meer zout achter. Extra verdamping verhoogt dus het zoutgehalte. Bevriezing van zeewater en vorming van zee-ijs hebben ongeveer hetzelfde effect. Alleen het water bevriest en er blijft relatief meer zout in het vloeibare zeewater over. Extra toestroming van zoet rivierwater of smeltwater van ijs leidt tot een verdunning en een lager zoutgehalte van het zeewater. Circulatiecellen met afzinkgebieden Warme bovenstromen en koude onderstromen werken mee aan de verdeling van energie op aarde. Noodzakelijk hierbij is het voorkomen van afzinkgebieden met dalend zeewater, die deze stromen met elkaar verbinden en zo zorgen voor een circulatie. De afzinkgebieden fungeren hierbij als een soort DIEPWATERPOMP. Voor het klimaat van West-Europa zijn de afzinkgebieden van de Golfstroom in het noorden van de Atlantische Oceaan van belang (bron 9 en 03-04-2008 14:59:40 60 domein Aarde BRON 10 Het principe van energietransport in oceanen (voorbeeld Atlantische Oceaan). BRON 11 De kringloop van het water. 10). Deze afzinkgebieden liggen ten noorden van IJsland en in de Labradorzee. Het warme water van de Golfstroom is op deze plaatsen door warmteafgifte aan de koudere luchtstromen erboven sterk afgekoeld en dichter en zwaarder geworden. Toename van het zoutgehalte zal de werking van de diepwaterpomp versterken. In de zomer kan de extreem hoge verdamping aan de oostkust van Noord-Amerika hiervoor zorgen en in de winter de aangroei van zee-ijs. Een ongewisse factor blijft de omvang van de toestroming van zoet rivierwater van de omringende continenten. Vergroting of verk- 505707_H2.indd Sec2:60 leining van de toestroming van rivierwater zal door meer of minder verdunning het zoutgehalte van het zeewater verlagen of verhogen. De werking van de diepwaterpomp kan hierdoor worden verzwakt of versterkt. Afzinkgebieden op hoge breedten zijn noodzakelijk voor de handhaving van het huidige klimaat op aarde. Ze garanderen een toestroom van warm zeewater uit de tropen. Blokkering van de werking van de diepwaterpomp zal de verdeling van warmte op aarde verstoren. 2.2 Energietransport door de hydrologische kringloop De kringloop van het water (bron 11) heeft twee kenmerken. 1 Het is een stroming tussen reservoirs De kringloop van het water is geen echte kringloop. Het is niet zo dat er een gesloten circulatie bestaat tussen bijvoorbeeld zee, lucht en wolken en het aangrenzende land. Er is op aarde meer sprake van een continue stroming van water van het ene reservoir 03-04-2008 14:59:40 hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde 61 BRON 12 Het vrijkomen of in opslag gaan van energie bij verandering van toestand (waterdamp, water, ijs) aangegeven in calorieën per gram. BRON 13 De reservoirs van het water op aarde. reservoirs Oceanen hoeveelheid water in duizenden km3 percentage van de wereldvoorraad 1 338 000,00 96,5 Grondwater 23 400,00 1,7 IJskappen en gletsjers 24 064,00 1,74 • Antarctica 21 600,00 -1,56 2 423,50 -0,17 • Groenland en arctische eilanden Berggebieden 40,60 0,003 Permafrost 300,00 0,022 Meren 176,40 0,013 11,47 0,0008 Rivieren 2,12 0,0002 Opgeslagen in biologisch leven 1,12 0,0001 Moerassen Atmosfeer Totale hoeveelheid water Totale hoeveelheid zoet water 12,90 0,001 1 385 984,00 100,00 35 029,00 2,53 Bron: Igor Shiklomanov, World fresh water resources. In: P. Gleick (ed.), 1993, Water in crisis. (bijvoorbeeld van de rivieren, de meren en het grondwater, zie bron 11) naar een ander reservoir (bijvoorbeeld naar de zee, de lucht of levende organismen). De verblijftijd van water in de reservoirs is heel verschillend. In de oceaan gaat het bijvoorbeeld gemiddeld om 37 000 jaar. In de atmosfeer is de gemiddelde verblijfsduur 9,6 dagen. 2 Het is een stroming tussen toestanden (waterdamp, water, ijs) Het water op aarde gaat regelmatig van de ene toestand in de andere over. Bij al 505707_H2.indd Sec2:61 die overgangen is er sprake van opslag of het vrijkomen van energie (bron 12). Dit leidt tot een ingewikkeld transport van energie. Via bijvoorbeeld waterdamp kan energie verplaatst worden van gebieden met veel verdamping naar gebieden met veel condensatie. De omzetting van water op het land of in de zee in waterdamp bij verdamping kost energie. Deze energie wordt opgeslagen in de waterdamp in de lucht. De opgeslagen energie komt weer vrij, wanneer de waterdamp door condensatie weer omgezet wordt in waterdruppels in wolken of in neerslag. In het algemeen kunnen we zeggen dat in gebieden waar veel water verdampt, zoals in de zeegebieden in de tropen en subtropen, energie in opslag gaat. In gebieden met veel wolkvorming en neerslag, in bijvoorbeeld de gematigde breedten, komt energie weer vrij. 03-04-2008 14:59:41 62 domein Aarde BRON 14 Het ontstaan van een luchtcirculatiecel door verschillen in opwarming.Bij verwarming zet lucht uit en bij afkoeling krimpt lucht. Hierdoor ontstaan in een horizontaal vlak luchtdrukverschillen, die lucht laten stromen van hoge druk (H) naar lage druk (L). 3 / Lucht als energietransporteur 3.1 Het ontstaan van luchtdrukverschillen Via de luchtbewegingen wordt op aarde veel energie van warme naar koudere gebieden verplaatst. Voor de luchtbewegingen is het ontstaan van verschillen in temperatuur van het aardoppervlak tussen gebieden nodig. Dit heeft verschillen in opwarming van de luchtmassa’s boven het aardoppervlak tot gevolg en leidt tot de vorming van luchtdrukverschillen en circulatiecellen. Bron 14 laat zien hoe tussen een warmer en een kouder gebied een luchtcirculatiecel ontstaat. In het warmere gebied zet de lucht boven het aardoppervlak door de opwarming uit en wordt minder dicht. De lucht stijgt op en vormt in de luchtkolom een soort luchtberg. In het koudere gebied is de lucht dichter door de geringere toevoer van warmte en is er sprake van een soort luchtdal. Op flinke hoogte zal de lucht nu van het gebied van de luchtberg (met in een horizontaal vlak hoge druk) naar het gebied van 505707_H2.indd Sec2:62 het luchtdal (met lage druk) gaan stromen. Het toestromen van bovenlucht boven het koude gebied aan het aardoppervlak heeft tot gevolg dat hier een HOGEDRUKGEBIED of LUCHTDRUKMAXIMUM (H) ontstaat. Het wegstromen van bovenlucht boven het warme gebied aan het aardoppervlak leidt tot het ontstaan van een LAGEDRUKGEBIED of LUCHTDRUKMINIMUM (L). Zo vormt zich uiteindelijk een circulatiecel, met aan het aardoppervlak een luchtbeweging van het hogedrukgebied naar het lagedrukgebied. 3.2 Drie circulatiecellen per halfrond Bij een stilstaande aarde zou de luchtcirculatie op aarde simpel zijn (bron 15). Er zou op beide halfronden één circulatiecel ontstaan tussen de gebieden rond de evenaar met een energieoverschot en de gebieden rond de polen met een energietekort. De warme opstijgende lucht bij de evenaar zou via de bovenlucht energie naar de polen sturen, waar de lucht weer zou dalen. Aan het aardoppervlak zou er op het noordelijk halfrond sprake zijn van een continue koude noordenwind van de hoge druk bij de Noordpool naar de lage druk bij de evenaar. Op het zuidelijk halfrond zou aan het aardoppervlak sprake zijn van een continue zuidenwind vanaf de Zuidpool. De draaiende aarde zorgt voor een meer gecompliceerde werkelijkheid. De aardrotatie leidt ertoe dat de wind niet via een rechte lijn van hoge druk naar lage druk waait. Er is sprake van een soort afbuigende kracht, die de Corioliskracht genoemd wordt. De Nederlander Buys Ballot formuleerde dit in een wet: ‘Met de wind in de rug (dus bezien vanaf een hogedrukgebied) ondervindt een wind op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts en op het zuidelijk halfrond een afwijking naar links.’ De afwijking van de wind door de Corioliskracht zorgt ervoor dat elk halfrond 03-04-2008 14:59:41 hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde 63 BRON 15 De luchtcirculatie aan het aardoppervlak en in de bovenlucht bij een stilstaande aarde. op aarde drie circulatiecellen kent. Om dit te begrijpen gaan we uit van de circulatiecel van de stilstaande aarde op het noordelijk halfrond. De wind die in de bovenlucht bij de evenaar naar de polen wil bewegen, ondervindt een afbuiging naar rechts, waardoor rond de 350 de wind niet verder noordelijk komt. Omdat er continu lucht toestroomt, moet de lucht hier gaan dalen en weer terugstromen naar de evenaar (zie bron 16). Er ontstaat dus tussen 00 en 350 een circulatiecel. Een gelijk verschijnsel kunnen we waarnemen bij een wind die aan het aardoppervlak van de polen naar de evenaar wil stromen. Ook deze luchtbeweging krijgt een afbuiging naar rechts, waardoor rond de 600 de wind niet verder zuidelijk komt. De lucht moet stijgen en stroomt hoog in de lucht terug naar de pool. Zo ontstaat ook tussen 600 en 900 een circulatiecel. Als resultaat van de invloed van de Corioliskracht vinden we op wereldschaal 505707_H2.indd Sec2:63 op elk halfrond nu drie circulatiecellen: • Een sterk ontwikkelde circulatiecel in de tropen en subtropen, tussen 00 en 350 breedte: de HADLEYCEL. De lucht stijgt bij 00 op door de intensieve verhitting rond de evenaar. • Een zwak ontwikkelde circulatiecel op hoge breedten, tussen 600 en 900 breedte (de Polaire cel). De aanwezigheid van koude polaire lucht bevordert bij 900 de daling. • Een wat betreft vorm sterk veranderlijke circulatiecel in de gematigde breedten tussen 350 en 600 breedte (de Ferrelcel). Deze cel moet op wereldschaal het systeem sluiten en wordt gedomineerd door het meer of minder oprukken van warme lucht uit de subtropen en koude lucht vanaf de poolgebieden. Beide luchtsoorten botsen met elkaar, waarbij de warme lucht gedwongen wordt boven de koude lucht op te stijgen (dit leidt tot het ontstaan van depressies). 3.3 De eigenschappen van hogeen lagedrukgebieden Gebieden met lage druk of hoge druk aan het aardoppervlak zijn meestal geen continu doorlopende zones die langs de breedtegraden lopen. Door verschillen in temperatuur tussen zee en land is er vaak sprake van kerngebieden van lage of hoge druk (bron 17 en 18). Hun aanwezigheid in een gebied heeft grote invloed op het weer en het klimaat: • Kerngebieden met een lage luchtdruk worden gekenmerkt door het stijgen van de lucht door opwarming. De stijging wordt versterkt door het samenkomen van lucht die van alle kanten naar het lagedrukgebied toestroomt (CONVERGENTIE). Deze lucht kan alleen maar omhoog. De stijgende lucht in het lagedrukgebied koelt af en bereikt op een gegeven moment zijn condensatiepunt. De vorming van wolken en neerslag is het gevolg. Er is bij de luchtcirculatie door de Corioliskracht sprake van een 03-04-2008 14:59:41 64 domein Aarde BRON 16 De afwijking van de luchtbeweging door de Corioliskracht op het noordelijk halfrond. Te zien is: • de afwijking van een wind die in de bovenlucht van evenaar naar pool wil stromen en de afwijking aan het aardoppervlak van een wind die van pool naar evenaar wil stromen; • de luchtbeweging tussen 0° en 35° en 60° en 90° zijn gedeeltelijk in perspectief weergegeven. • de luchtbewegingen aan het oppervlak staan in wit weergegeven. BRON 17 De eigenschappen van lage druk en hoge druk aan het aardoppervlak. Lagedrukgebied (L) Hogedrukgebied (H) Opstijgende luchtbeweging Dalende luchtbeweging Wolkvorming Wolkenloze hemel/geen bewolking Neerslag Geen neerslag/droogte Toestroming van lucht uit alle richtingen: convergeren Uitstroming van lucht naar alle richtingen: divergeren Cyclonale beweging = naar binnen draaiend Anticyclonale beweging = naar buiten draaiend Depressie is bijzondere vorm en ontstaat in de gematigde breedten door het botsen van warme en koude luchtsoor ten BRON 18 Kern van lage druk met cyclonale beweging en hoge druk met anticyclonale beweging op het noordelijk halfrond (afwijking naar rechts). spiralende luchtbeweging omhoog, die op het noordelijk halfrond tegen de wijzers van de klok in is gericht (cyclonale beweging = naar binnen draaiend). Een DEPRESSIE is een bijzondere vorm van lage druk. De stijging ontstaat hier doordat warme en koude luchtsoorten in de gematigde breedte met elkaar botsen. De warme lucht gaat hierbij boven de koude lucht opstijgen. 505707_H2.indd Sec2:64 • Kerngebieden met een hoge druk kennen een dalende luchtstroming. De daling wordt versterkt, doordat de lucht aan het aardoppervlak van de hoge druk naar alle richtingen kan wegstromen (DIVERGENTIE). Tijdens de daling wordt de lucht warmer en daardoor kan deze meer waterdamp bevatten. De lucht wordt daardoor steeds droger en een wolkenloze hemel is het gevolg. De luchtcirculatie is op het noordelijk halfrond met de wijzers van de klok mee gericht (anticyclonale beweging = naar buiten draaiend). 3.4 De luchtcirculatie op lage breedten Het lijkt op het eerste gezicht merkwaardig: de overvloedige neerslag in de tropische regenwouden en de permanente droogte in de woestijnen van de subtropen hebben 03-04-2008 14:59:41 hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde 65 BRON 19 De verschuivingen in de algemene luchtcirculatie in de loop van een jaar en de gevolgen voor de neerslagverdeling op aarde. met elkaar te maken. De verklaring ligt op beide halfronden in de aanwezigheid op lage breedten van een circulatiecel (de Hadleycel), die stijgende lucht en neerslag en dalende lucht en droogte aan elkaar koppelt. Lagedrukgebieden in de tropen en hogedrukgebieden in de subtropen Waar de temperatuur van het aardoppervlak door de instraling van de zon het hoogst is, vinden we een zone van sterk stijgende luchtbewegingen, overvloedige neerslag en wolkenmassa’s. Deze zone van lage luchtdruk in de tropen heet de INTERTROPISCHE CONVERGENTIEZONE (ITCZ). De ITCZ heeft geen constante ligging, maar verschuift in samenhang met het verplaatsen van de loodrechte zonnestand met de seizoenen (bron 19 en 20). Omdat land 505707_H2.indd Sec2:65 sneller opwarmt dan zee, is de verschuiving boven landoppervlak het sterkst. De gestegen lucht in de tropen stroomt op beide halfronden hoog in de atmosfeer (circa 14 km) naar hogere breedten. Door de afwijking die de luchtbeweging krijgt door de draaiing van de aarde, komt de lucht niet verder dan 350. Hier vinden we een zone met dalende lucht, hoge luchtdruk en droogte. De zone van subtropische hogedrukgebieden volgt de verplaatsing van de ITCZ en verschuift mee. De grote woestijngebieden in de subtropen, zoals de Sahara, liggen permanent in de invloedsfeer van deze hoge druk. Passaten De lucht die in de subtropen is gedaald, stroomt aan het aardoppervlak naar twee kanten weg: enerzijds terug richting evenaar en anderzijds naar hogere breedten. De luchtstroming richting evenaar moet de stijgende lucht bij de ITCZ compenseren. We noemen deze constante winden die van de subtropische hogedrukgebieden naar de ITCZ waaien en hier samenkomen PASSATEN. Op het noordelijke halfrond waaien ze door de afwijking die veroorzaakt wordt door de Corioliskracht veelal uit het noordoosten (noordoostpassaat) en op het zuidelijk halfrond uit het zuidoosten (zuidoostpassaat). In sommige gebieden is er bij de passaten in de zomer en winter sprake van een halfjaarlijkse omkering van de windrichting. We noemen een passaat dan een MOESSON (zie clip 2). 03-04-2008 14:59:42 66 domein Aarde BRON 20 De ligging van de intertropische convergentiezone (ITCZ) in januari en juli. IT C Z ju li ITCZ januari BRON 21 Het optreden van moessons in Zuid-Azië en Noord-Australië. Clip 2 Moessons in Zuid Azië Passaten met een halfjaarlijkse omkering van de windrichting heten moessons. Moessons treden op als een stuk continent binnen de invloedsfeer van de Hadleycel een groot verschil in temperatuur kent tussen de zomer en de winter. In de zomer leidt de verhitting tot extreem lage druk en in de winter de afko eling tot extreem hoge druk. De lage druk heeft toestromende lucht en neerslag tot gevolg (natte moesson). De hoge druk leidt tot weg- 505707_H2.indd Sec2:66 stromende droge lucht (droge moesson). Een voorbeeld is het optreden van moessons in Zuid Azië (bron 21). In juli vinden we boven Zuid-Azië door de sterke verhitting lage druk (hier ligt dan de ITCZ). De hoge druk van de meest zuidelijke Hadleycel ligt boven Noord-Australië. De hoge druk is hier door de wintersituatie in juli sterk ontwikkeld. In december is de situatie omgekeerd met extreem hoge druk in ZuidAzië door sterke afkoeling en de lage druk boven Noord-Australië door sterke opwarming (hier ligt nu de ITCZ). Het resultaat in de vorm van een omkering van de windrichting tussen de seizoenen in Zuid-Azië is goed te zien in bron 21. De zuidwestpassaat in juli vormt een natte moesson en de noordoostpassaat in december een droge moesson. 03-04-2008 14:59:42 BRON 22 Temperatuur en neerslag bij de hoofdindeling van het klimaatsysteem van Köppen. klimaat eisen aan temperatuur of neerslag A tropische regenklimaten • temperatuur in de koudste maand boven 18 0C (ongeveer de palmgrens) B droge klimaten • jaarlijks over treft de verdampingscapaciteit de neerslag C gematigde maritieme klimaten • • temperatuur in de koudste maand tussen 18 0C en -3 0C temperatuur in de warmste maand boven 100 C D continentale klimaten • • temperatuur in de koudste maand lager dan -3 0C temperatuur in de warmste maand boven 10 0C E polaire klimaten • temperatuur van de warmste maand beneden 10 0C (ongeveer de boomgrens) 4 / De klimaatgebieden op aarde 4.1 Klimaatindeling Het klimaat op aarde kan per gebied sterk verschillen. Een classificatie van klimaten is daarom belangrijk. Heel vaak worden temperatuur GRENSWAARDEN bij indelingen gebruikt. De temperatuurgrenzen kunnen ook gekoppeld worden aan het voorkomen van bepaalde boomsoorten of landbouwgewassen (bijvoorbeeld boomgrens, palmgrens en wijngrens). Ook tal van andere criteria kunnen de basis vormen van een indeling. Denk bijvoorbeeld aan de omvang van neerslag en verdamping of de nabijheid van de zee. Al deze voorbeelden laten zien dat klimaatgrenzen arbitraire lijnen zijn. Geografische factoren hebben grote invloed op het verloop van klimaatgrenzen. Factoren als verschillen in geografische breedte, de ligging ten opzichte van zee en het voorkomen van gebergtes spelen hierbij een rol. Voor alle indelingen geldt dat klimaatgrenzen meestel geen scherpe grenzen zijn, maar geleidelijke overgangen. Geleidelijk 505707_H2.indd Sec2:67 zal er bijvoorbeeld sprake zijn van meer of minder neerslag of een hogere of lagere temperatuur. 4.2 De klimaatindeling volgens Köppen De klimaatindeling van Köppen wordt vaak gebruikt. Köppen is bij de indeling van de wereld in klimaatgebieden uitgegaan van de verschillen in plantengroei in de wereld. Je vindt in de wereld tropisch regenwoud, savanne, woestijn, steppe, gematigd loofwoud, naaldwoud enzovoort. Köppen heeft elk gebied met een bepaalde plantengroei wat betreft klimaat proberen te karakteriseren door dit te koppelen aan drie hoofdkenmerken: de gemiddelde temperatuur (per jaar, van de warmste maand, van de koudste maand), de gemiddelde neerslag (per jaar) en het seizoen waarin de neerslag valt. In de atlas kom je de hoofdindeling als volgt tegen: • A (tropische regenklimaten), B (droge klimaten), C (maritieme klimaten van de gematigde zone), D (continentale klimaten) en E (polaire klimaten). De hoofdletters A, C, D en E zijn gekoppeld aan de gemiddelde temperatuur, die van A naar E afneemt (bron 22). De hoofdletter B is gekoppeld aan het voorkomen van droogte. • Ten aanzien van de verdeling van de neerslag over de seizoenen kom je bij de A-, C- en D-klimaten de toevoeging f (feucht, neerslag in alle jaargetijden), s (sommertrocken, droge zomer) en w (wintertrocken, droge winter) tegen. De gedachte van Köppen om met behulp van de plantengroei een klimaatindeling te maken is natuurlijk niet zo gek. Elke plant heeft zijn eigen eisen ten aanzien van de hoogte van de temperatuur en de hoeveelheid vocht die aanwezig moet zijn. Nu het klimaatsysteem van Köppen eenmaal bestaat, wordt vaak omgekeerd geredeneerd. We zeggen dat elk klimaatgebied zijn eigen karakteristieke plantengroei heeft. 03-04-2008 14:59:44 Clip 3 Een grote buffervoorraad warmte in zee De oceanen en zeeën hebben grote invloed op de klimaten op aarde. Verwonderlijk is dit niet, want bijna 70% van het oppervlak van de aarde bestaat uit zeewater. Door het grote oppervlak worden in zeewater enorme hoeveelheden zonnestraling opgevangen. Er vormt zich zo een grote buffervoorraad warmte, die gedeeltelijk en geleidelijk, zowel dag als nacht, aan de atmosfeer wordt afgegeven. Zeewater heeft hierdoor een MATIGENDE INVLOED op het klimaat van de omringende gebieden. Belangrijk hierbij is de hoogte van de zeewatertemperatuur in vergelijking met de temperatuur van het aangrenzende land. In de zomer is de opslag van warmte in het zeewater groot. Desondanks heeft het zeewater aan de oppervlakte toch een lagere temperatuur dan land, dat veel sneller opwarmt. De zee heeft hierdoor een verkoelende invloed op de temperatuur van het aangrenzende land. In de winter is er nog steeds veel warmte opgeslagen in het zeewater. De temperatuur van het zeewater is aan de oppervlakte nu hoger dan van het land, dat snel afkoelt. De zee heeft om die reden een verzachtende invloed: de koude op het land wordt getemperd. Zeewater heeft nog op een andere manier invloed op het klimaat. Door het grote wateroppervlak bevordert het de opname van waterdamp in de lucht. Als de vochtige lucht vervolgens moet opstijgen, kan er veel neerslag vallen. In Nederland bevordert het relatief warme zeewater in het najaar en de winter de opstijging. Koude lucht die naar ons land stroomt, wordt boven het zeewater opgewarmd en kan vooral in het kustgebied zorgen voor neerslag. BRON 23 Klimaatverklaring in schema. klimaat belangrijk kenmerk Af Hele jaar neerslag verklaring Hele jaar, onder invloed van lage druk in de ITCZ Aw Droge winter Neerslag in de zomer Soms moessons Neerslag in de zomer als de ITCZ boven het gebied ligt Droogte in de winter als de ITCZ opgeschoven is naar het andere halfrond Bij het moessonklimaat speelt het voorkomen van hoge druk door afkoeling van het continent een rol BW Woestijn, zeer droog Hele jaar onder invloed van subtropische hoge druk BS Steppegrassen, enige neerslag Overgangsklimaat (te droog voor boomgroei) Cs Droge zomer Neerslag in de winter Het subtropische hogedrukgebied ligt in de zomer boven dit gebied (door de verplaatsing van de ITCZ) In de winter brengen depressies neerslag. Cf Maritiem klimaat Gematigde temperaturen Hele jaar neerslag Veel depressies Westenwinden voeren veel depressies aan Nabijheid van de zee zorgt voor gematigde temperatuurverschillen tussen zomer en winter Df Continentaal klimaat Groot verschil in temperatuur tussen zomer en winter Hele jaar neerslag, maar minder dan bij Cf Matigende invloed van de zee ontbreekt Door landinwaar tse ligging minder neerslag door depressies Clip 4 Klimaatverklaring: klimaatfactoren goed combineren Het verklaren van de klimaten in het klimaatsysteem van Köppen is een vak apart (bron 23). Je moet goed met de factoren kunnen spelen, die de temperatuur of neerslag in zomer en winter in een gebied bepalen. • Bij de TEMPERATUUR spelen de geograĀsche breedte, de afstand tot de zee en de hoogteligging een rol. De geograĀsche breedte heeft door de invalshoek van de zon en door de daglengte invloed op de temperatuur. De afstand tot de zee is belangrijk, omdat de zee in de winter relatief warm en in de zomer relatief koud is. Echte landklimaten zijn daarom doorgaans in de winter erg koud en in de zomer erg warm, omdat de matigende invloed van de zee ontbreekt. Zeeklimaten 505707_H2.indd Sec2:68 zijn in de zomer relatief koel en in de winter relatief mild van temperatuur. • D e NEERSLAG wordt vooral bepaald door de ligging en eventuele verplaatsing van lagedrukgebieden (neerslag) of hogedrukgebieden (droogte) tussen zomer en winter (zie bron 19 en 20). Ook reliëf kan ervoor zorgen dat lucht moet opstijgen (veel neerslag aan de loefzijde) of moet dalen (droogte aan de lijzijde). Een paar voorbeelden van klimaatverklaring 1. Het Af-klimaat heeft het hele jaar neerslag, wat alleen veroorzaakt kan worden door lage druk gedurende het hele jaar. Dit komt, omdat het klimaatgebied het hele jaar onder invloed staat van de ITCZ (bron 19). 2. Het BW-klimaat heeft permanente droogte. Dit komt, omdat het klimaatgebied het hele jaar onder invloed staat van het subtropische hogedrukgebied. 3. Het mediterrane klimaat (Cs-klimaat) heeft een droge zomer en dan dus hoge druk. Dit komt, omdat in de zomer het subtropische hogedrukgebied in samenhang met de verschuiving van de ITCZ naar hogere breedte is opgeschoven. Het ligt dan bijvoorbeeld boven het Middellandse-Zeegebied. De winters in het Cs-klimaat zijn neerslagrijk. Dit wordt veroorzaakt door het frequent voorkomen van lage druk (in de vorm van depressies). Het subtropische hogedrukgebied is dan weer naar lagere breedten verplaatst door de verschuiving van de ITCZ. Westenwinden zorgen voor de aanvoer van vochtige lucht van zee. 03-04-2008 14:59:44 hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde BRON 24 Rangorde in de mate van beïnvloeding van de geofactoren in een landschap. 69 BRON 25 De landschapszones op aarde. landschapszone klimaat natuurlijke plantengroei polaire zone Et, Ef toendra, permafrost boreale zone (koud gematigde zone) Df, Dw naaldbos, permafrost gematigde zone (koel gematigde zone) Cf, Df zomergroen loofbos subtropische zone (warm gematigde zone) Cs altijd groene mediterrane vegetatie aride en semi-aride zone BW, BS woestijn, grassteppe tropische zone Af, Aw tropisch regenwoud, moessonbos, savanne BRON 26 Klimaat, vegetatie en bodem van noord naar zuid op het noordelijke halfrond. 5 / Landschapszones en klimaat 5.1 Het landschap: een samenhangende combinatie van geofactoren Wie op het land van de evenaar richting pool reist, ziet onderweg heel wat verschillen tussen de gebieden. De plantengroei wordt (in samenhang met het klimaat) anders en de kleur van de bodem verandert van roodachtig in de tropen naar meer bruin, zwart of grijs op hogere breedten. We vinden steeds andere diersoorten en de manier van inrichting door de mens verandert. Ook heeft ieder gebied zijn eigen opbouw van het reliëf en zijn eigen gesteentesoorten. Kortweg kunnen we zeggen dat in ieder gebied het landschap anders is. Met LANDSCHAP bedoelen we dan de totaliteit van een gebied zoals deze ontstaan is door de samenwerking van de GEOFACTOREN: gesteente en reliëf, klimaat, bodem, water, 505707_H2.indd Sec2:69 plantengroei (vegetatie), dierenwereld en de mens. De eigen combinatie van geofactoren maakt een landschap uniek. Zo zijn er op aarde heel wat unieke landschappen. Als een geofactor verandert, heeft dit door hun onderlinge samenhang gevolgen voor de andere geofactoren. Er is hierbij wel sprake van een rangorde in de mate van invloed (doorwerking) op de andere geofactoren (bron 24). Het klimaat heeft de hoogste positie in de rangorde. Dit wil zeggen dat een klimaatverandering op de andere geofactoren sterk zal doorwerken. Een droger wordend klimaat kan bijvoorbeeld betekenen dat bepaalde plantensoorten het niet meer redden. Omgekeerd zal een verandering in de plantengroei door toedoen van bijvoorbeeld de mens minder invloed hebben en niet betekenen dat het klimaat verandert. De mens neemt als geofactor een aparte positie in. Vaak beïnvloedt hij de andere geofactoren. De rangorde tussen de geofactoren bepaalt bij zijn ingrepen de mate van schadelijkheid. 5.2 Een ordening in landschapszones Op de schaal van de aarde kunnen we in het voorkomen van landschappen een ordening zien. In samenhang met verschillende geografische breedten en klimaat kunnen een aantal landschapszones worden onderscheiden (bron 25 en atlaskaart GB53 195D en 197 (GB52 181D)). De LANDSCHAPSZONES zijn aardomvattende natuurlijke gebieden, die wat betreft de opbouw en werking van klimaat, plantengroei, water en bodem een eenheid vormen. In iedere landschapszone zijn globaal bekeken de natuurlijke processen en ook de moge- 03-04-2008 14:59:44 domein Aarde 70 BRON 27 Kenmerken van een landschapszone. • Klimaat (temperatuur, vorst, neerslag, wind) • Natuurlijke plantengroei • Bodemopbouw en bodemvocht • Waterafvoer en stroomwijze rivieren • Soort verwering • Soort erosie • Groeiseizoen landbouwgewassen • Soort landbouwgewassen BRON 28 Neerslag, verdamping en bodemvocht. BRON 29 De transpiratie per jaar van plantengroei en landbouwgewassen in mm water (Nederland). gewas transpiratie in mm Gras 540 mm Wintertarwe 380 mm Zomergerst 300 mm Vroege aardappelen 200 mm Late aardappelen 370 mm Bieten 450 mm Akkerland 380-440 mm Loofbos 610 mm Naaldbos 680 mm lijkheden voor de mens gelijk (bron 27). Dit geldt bijvoorbeeld voor de stroming van rivieren, de soort verwering, de erosieprocessen, de bodemopbouw, de lengte van het groeiseizoen en de voedselproductie. De natuurlijke processen in een landschapszone hebben invloed op het ruimtelijke gedrag van mensen. Zo verschilt de behoefte aan bescherming tegen koude, warmte of vocht, wat vaak leidt tot een andere bouwwijze en kleding. Ook de inrichting van de landbouw is in iedere landschapszone anders. De mate van welvaart en de stand van de techniek zijn medebepalend voor hoe de mensen in een landschapszone kunnen omgaan met de natuurlijke processen. Landschapszones worden het meest duidelijk gekarakteriseerd door de plantengroei. Veranderingen in temperatuur, neerslag, 505707_H2.indd Sec2:70 vochthoeveelheid en bodem weerspiegelen zich direct zichtbaar in andere soorten planten en landbouwgewassen (bron 26). Omdat zulke veranderingen doorgaans geleidelijk verlopen, zijn landschapszones geen scherp begrensde gebieden. In het veld is er tussen de landschapszones sprake van geleidelijke overgangen. 5.3 Klimaat en bodemvocht bepalen de plantengroei Transpiratie en oppervlakteverdamping Het klimaat heeft grote invloed op de watervoorziening van planten. Voor hun groei hebben planten voedingsstoffen nodig, die ze opgelost in water via hun wortels uit de bodem opnemen. Het water transporteert de voedingstoffen door de plant en verdampt uiteindelijk via de huidmondjes aan de bladeren. Deze vorm van verdamping noemen we TRANSPIRATIE (bron 28). Kortweg kunnen we zeggen dat transpiratie nodig is voor de groei van planten. Gemiddeld transpireren planten tijdens het groeiseizoen ongeveer 400 mm water (bron 29). Hiertegenover moet een watervoorraad in de bodem staan die steeds door neerslag wordt aangevuld. De omvang ervan wordt sterk bepaald door het klimaat. De temperatuur heeft invloed op de omvang van een tweede vorm van verdamping. Het betreft de verdamping van het neerslagwater op het oppervlak van de bodem of de bladeren van planten: OPPERVLAKTEVERDAMPING (bron 28). Wat na aftrek van de oppervlakteverdamping van de neerslag overblijft (de nuttige neerslag), kan de grond indringen en gebruikt worden voor 03-04-2008 14:59:44 hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde 71 BRON 30 De landschapszones tijdens de laatste ijstijd (Weichselien). de transpiratie van de planten. De omvang ervan verschilt per plant en is vooral tijdens droge en warme perioden hoog. Vaak is tijdens het groeiseizoen in de zomer sprake van een situatie waarin de omvang van de totale verdamping (oppervlakteverdamping en transpiratie) de neerslag overtreft. De planten kunnen dan alleen blijven groeien als er tijdens voorgaande natte perioden een buffervoorraad water in de bodem is opgebouwd. Bij uitputting ervan ontstaat een vochttekort dat alleen door beregening of irrigatie kan worden opgelost. 5.4 De landschapszones in het geologische verleden De ligging van landschapszones is geen constant gegeven. Duidelijke veranderingen in het klimaat zullen de plantengroei en ook de andere geofactoren doen veranderen. 505707_H2.indd Sec2:71 Het meest duidelijke voorbeeld in het geologische verleden is het veranderen van de landschapszones tijdens de IJSTIJDEN (glacialen) in het pleistoceen. In Nederland daalde de julitemperatuur dan onder de 10 0C (soms zelfs onder 5 0C). Er was vanaf de polen sprake van een forse groei van ijskappen en een opschuiving van de koude klimaten en landschapszones naar de gematigde breedten (bron 30). In Nederland was het landschap vaak te vergelijken met de omstandigheden, zoals we die nu vinden in de boomloze polaire landschapszone met zijn toendraplanten of de boreale landschapszone met zijn naaldbos. Soms was het behalve zeer koud ook zeer droog en was er sprake van een poolwoestijn of steppe. De bodem was tot vele tientallen meters diepte permanent bevroren: permafrost (bron 38). Alleen de bovenlaag dooide in de zomer op. Na een ijstijd kwam in het pleistoceen altijd een TUSSENIJSTIJD of INTERGLACIAAL. De julitemperatuur kwam dan boven de 10 0C en de polaire en boreale landschapszones schoven weer op richting pool. In Nederland was sprake van een gematigd, soms warmvochtig klimaat met zomergroen loofbos. Ruwweg was wat betreft plantengroei en opbouw van het landschap de situatie vergelijkbaar met het huidige Nederland. De huidige geologische periode (het holoceen) kun je het beste beschouwen als een tussenijstijd. 03-04-2008 14:59:45 72 domein Aarde 6 / Landschapszones en de mens 6.1 Landdegradatie en landschapszone In iedere landschapszone kan het voorkomen dat het landschap wordt aangetast (bron 32). Op te steile hellingen kan er bijvoorbeeld forse bodemerosie optreden, doordat de mens het beschermende bos heeft gekapt en er akkers heeft aangelegd. Door de bodemerosie ontstaan grote geulen, die toekomstig grondgebruik door de mens bemoeilijken of verhinderen. Er is in dit geval sprake van LANDDEGRADATIE. Hiermee bedoelen we alle veranderingen in het landschap die het vermogen van bodem en grond om gezond voedsel, gewassen, zoet water, brandhout (natuurlijke hulpbronnen) te produceren verminderen. Bij landdegradatie worden dus de mogelijkheden van het landschap om natuurlijke hulpbronnen voort te brengen minder. Hongersnood kan het gevolg zijn. Landdegradatie kan natuurlijke oorzaken hebben, maar ook door de mens op gang worden gebracht. Indien landdegradatie op grote schaal plaatsvindt en er sprake is van veel schade en/of een groot aantal slachtoffers, spreken we van een RAMP. Bij NATUURRAMPEN speelt het klimaat vaak een rol: langdurige droogte, hevige moessonregens met overstromingen, omvangrijke bosbranden en tropische wervelstormen. 505707_H2.indd Sec2:72 Voor veel natuurrampen geldt dat ze vrij plotseling optreden. Natuurrampen verschillen in dit opzicht van milieurampen. Van een MILIEURAMP spreken we indien er door menselijk handelen ernstige schade wordt aangebracht aan het milieu (water, lucht en bodem) als leefomgeving van mensen, planten en dieren. Meestal is er bij een milieuramp sprake van milieuverontreiniging. We spreken hiervan als door de mens stoffen in het milieu gebracht zijn in hogere concentraties dan in de natuur gebruikelijk is en er tevens schade wordt aangebracht aan de gezondheid van mensen, planten en dieren. In veel gevallen leidt milieuverontreiniging sluipenderwijs tot schade. Een bekend voorbeeld uit het recente verleden is het optreden van zure regen door de uitstoot van zwavel bij de verbranding van fossiele brandstoffen. Geleidelijk werd het effect zo groot, dat er sprake was van bossterfte. 6.2 Landdegradatie in de aride en semi-aride landschapszone Iedere landschapszone heeft door zijn kenmerken zijn eigen problemen. Voor de aride en semi-aride landschapszone (BW- en BS-klimaat) gaat deze uitspraak zeker op. De beperkte en onregelmatige aanwezigheid van water en de bescheiden plantengroei is hier voor de mens een kritische factor. Alleen technische hulpmiddelen kunnen een oplossing bieden. In veel landen vormen het lage ontwikkelingspeil en het ontbreken van financiële middelen hiervoor een belemmering. Het gevaar voor landdegradatie is in deze landschapszone groot. De volgende processen kunnen hiervoor zorgen. Landdegradatie door bodemerosie (door wind en water) Het gebrek aan neerslag zorgt in de aride en semi-aride zone voor weinig bodembedekking door planten. Bij een krachtige wind is winderosie om die reden een normaal verschijnsel (bron 33). Ook watererosie komt veel voor. De weinige neerslag in de droge gebieden valt zeer onregelmatig en vaak in korte, hevige buien. Als we de hoeveelheid neerslag per tijdseenheid (uur) omrekenen is deze erg hoog. Deze hoge neerslagintensiteit bevordert erosie door water. Tijdens buien kunnen gronddeeltjes door grote regendruppels weggebombardeerd worden en door waterstroompjes meegenomen worden. 03-04-2008 14:59:45 hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde 73 BRON 31 Bodemerosie en landdegradatie BRON 33 De invloed van de hoogte van de neerslag op de omvang van bodemerosie door wind of water. BRON 32 Landschapszones en landdegradatie. landschapszone soort landdegradatie oorzaak Aride en semi-aride zone Bodemerosie Overbeweiding Verwoestijning, verdroging Overbeweiding Subtropische zone Gematigde zone Verzilting Irrigatielandbouw Bodemerosie Ontbossing Aardverschuivingen Ontbossing Verzilting Irrigatielandbouw Overstroming rivieren Ontbossing Bodemerosie Ontbossing Overstroming rivieren Ontbossing Boreale zone Opdooi permafrost Warmer klimaat (versterkt broeikaseffect) Polaire zone Opdooi permafrost Warmer klimaat (versterkt broeikaseffect) Overstroming rivieren Warmer klimaat (versterkt broeikaseffect) BRON 34 In een steppelandschap is er bij overbeweiding gevaar voor de verwoestijning . 505707_H2.indd Sec2:73 03-04-2008 14:59:49 74 module Aarde BRON 35 Verzilting. Verwoestijning is een ernstige vorm van landdegradatie. We bedoelen hiermee dat een gebied door natuurlijke of menselijke oorzaken: • steeds minder plantenmassa kan produceren door natuurlijke planten of gewassen (afname plantenproducerende kracht); • en steeds meer woestijnachtige kenmerken krijgt (schaarse plantengroei, weinig of geen humus in de bodem, groot verschil tussen dag- en nachttemperatuur, veel windwerking, veel watererosie). VERWOESTIJNING Vooral in de steppegebieden aan de randen van woestijnen is het gevaar voor verwoestijning groot. In deze semi-aride gebieden (bijvoorbeeld de Sahel in Afrika) kan een langdurige periode waarin het klimaat droger wordt, zorgen voor verwoestijning. Menselijke factoren kunnen medeverantwoordelijk zijn. Meestal hangen deze factoren samen met groei van de bevolking (door hoge geboortecijfers of een toestroom van vluchtelingen) en daardoor 505707_H2.indd Sec2:74 een toename van de behoefte aan voedsel en brandhout. De groei van vee in grote kudden zorgt in veel gevallen voor OVERBEWEIDING. De plantengroei verdwijnt en kan zich heel moeilijk herstellen (alleen na langdurig geen beweiding). De bevolking is vaak gedwongen de traditionele aangepaste landbouwmethoden te verlaten. Voor de teelt van voedergewassen worden akkers uitgebreid in dit voor landbouw risicovolle gebied. BODEMUITPUTTING en het verdwijnen van de schaarse humus in de bodem zijn het gevolg. Het verzamelen van elke soort plantenmateriaal dat maar brandbaar is om voedsel op te koken, draagt hieraan bij. Bij het langdurig uitblijven van regen kan een rampzalige situatie met hongersnood en sterfte ontstaan. Verzilting Ook het te zout worden van de bodem zorgt voor landdegradatie.Vaak hangt dit samen met irrigatielandbouw. In landschapszones met een groot watertekort in de zomer is landbouw zonder aanvullende wateraanvoer eigenlijk niet goed mogelijk. Nodig hiervoor zijn laaggelegen gebieden, waar in vergelijking met de droge omgeving veel water voorkomt: OASES. Er kan een extra aanbod van water zijn via grondwater dat wordt opgepompt of door de aanwezigheid van rivieren.Vooral rivieroases, die gevoed worden door water dat uit omringende gebergten toestroomt, zijn opvallend. Vanuit de lucht bezien vormen ze langgerekte groene linten, met intensieve vormen van landbouw.Vaak wordt er etageteelt toegepast met op één perceel een kruidlaag, een struiklaag en een boomlaag. Stuwmeren kunnen zorgen voor een goede regeling van de waterstand. Bij irrigatielandbouw wordt via kanalen en leidingen veel water naar de akkers en velden gevoerd. Al dit water verdampt uiteindelijk. Omdat irrigatiewater altijd zouten bevat, neemt de concentratie aan zouten in en op de bodem toe: VERZILTING. De bodem kan op den duur zelfs zo zout worden, dat landbouw onmogelijk wordt. Alleen het regelmatig doorspoelen van de bodem met extra water kan zorgen voor een afvoer van zouten (zie Clip 5). 03-04-2008 14:59:50 hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde Clip 5 Verzilting door irrigatie In droge gebieden is landbouw zonder irrigatie niet goed mogelijk. Opgepompt grondwater en het water uit rivieren en stuwmeren worden via kanalen en leidingen naar de akkers en velden geleid (bron 36). Dit irrigatiewater bevat altijd zouten. Zelfs het zoetste water bevat nog zo’n 100-500 mg zouten per liter. Bij 10 000 m3 water voor irrigatie wordt zo per hectare 1 tot 5 ton zout toegevoerd. Als het water verdampt, blijven de zouten in de bodem achter; er vindt VERZILTING plaats. Bij een lage grondwaterstand kunnen de zouten door extra water toe te voeren naar beneden spoelen. De gewassen ondervinden dan weinig schade. Bij slecht doorlatende bodems spoelen de zouten niet uit en worden de planten aangetast. Ook bij een hoge grondwaterstand kunnen de zouten niet worden afgevoerd (bron 36). De enige oplossing in beide gevallen is 75 drainage, die voor een goede waterafvoer zorgt. Ook is er veel spoelwater nodig. Bij irrigatiewater met een zoutgehalte van 400 mg/l is 20 procent extra spoelwater nodig; bij 1000 mg/l zelfs 50 procent extra. Irrigatiewater en spoelwater dat naar een rivier terugstroomt, kan benedenstrooms weer voor irrigatie gebruikt worden. De kwaliteit wordt echter steeds slechter. Onderweg worden er zouten, kunstmest en bestrijdingsmiddelen opgenomen. Irrigatiewater wordt dus stroomafwaarts steeds zouter. BRON 36 Irrigatie en verzilting. 6.3 Landdegradatie in de subtropische en gematigde landschapszone Voor de mens was de subtropische en gematigde zone vanouds een goed woongebied. Vooral de subtropische zone was door het behaaglijke klimaat zeer gewild. In beide landschapszones is landbouw goed mogelijk, al zijn de gewassen door de gedwongen aanpassing aan het klimaat zeer verschillend (bron 37). In de gematigde zone zijn de temperaturen in een niet onaanzienlijk deel van het jaar betrekkelijk laag en is er in de winter en het voorjaar meestal sprake van vorst. In de subtropische zone ontbreekt in de winter de vorst en is het in de zomer warm met een lange droogteperiode. Ontbossing ten behoeve van de landbouw (en later ook ten behoeve van het toerisme) heeft in beide gebieden gezorgd voor landdegradatie. In de subtropische zone hebben bosbranden en te intensief watergebruik voor irrigatie dit nog extra bevorderd. De volgende vormen van landdegradatie 505707_H2.indd Sec2:75 komen voor. Landdegradatie door bodemerosie door water Op hellingen waar de bovengrond van de akkers uit erosiegevoelig materiaal zoals löss bestaat, zorgde de afvoer van water over de oppervlakte voor geulerosie. Er werden hierdoor soms diepe geulen gevormd en ook wordt de bodemvruchtbaarheid aangetast. In de subtropische zone is het gevaar voor deze vorm van bodemerosie extra groot. De lange, droge periode met af en toe neerslag met een grote intensiteit bevordert afstroming van water over de oppervlakte en erosie. Landdegradatie door aardverschuivingen Het weghalen van de beschermende plantengroei op de hellingen van de gebergten bevordert het optreden van aardverschuivingen. Vooral in de subtropische zone komen ze veel voor. Gedurende perioden met hevige neerslag kan op de hellingen de BRON 37 Het jaarritme van de plantengroei in Midden-Europa en het Middellandse-Zeegebied (met en zonder irrigatie). 03-04-2008 14:59:52 76 domein Aarde BRON 38 Permafrost in de polaire en boreale landschapszone in een noord- en zuiddoorsnede in Canada. verweringslaag met water verzadigd worden en onder invloed van de zwaartekracht naar beneden komen. In bijvoorbeeld het Middellandse-Zeegebied vinden we veel van dit soort aardverschuivingen. Landdegradatie door overstromingen van rivieren Ontbossing van hellingen heeft ook het afvoerkarakter van rivieren veranderd.Vooral in de subtropische zone is er tijdens perioden met hevige regens grote kans op afvoerpieken. Omdat er door bodemerosie ook extra veel slib in de rivieren terecht is gekomen, is het gevaar voor overstromingen extra groot. Verwoestijning en verzilting De subtropische zone kent in sommige gebieden vormen van landdegradatie die horen bij meer aride gebieden. Naast een droger wordend klimaat speelt de mens hierbij een rol. Te intensief watergebruik bij irrigatielandbouw zorgt voor verzilting. Het verdwijnen van bos door bosbranden en het aanleggen van akkers tasten de bodemlaag 505707_H2.indd Sec2:76 ernstig aan. Er ontstaat kale grond waar niets meer kan groeien: een woestijn. Spanje is bijvoorbeeld een gebied waar het gevaar voor verwoestijning groot is (zie hoofdstuk 3). 6.4 Landdegradatie in de boreale en polaire landschapszone Permafrost, een natuurlijk verschijnsel Een van de meest markante verschijnselen in de polaire zone met zijn toendraplanten is het voorkomen van PERMAFROST (bron 38). De bodem en de ondergrond zijn in een omvangrijk gebied tot op grote diepte permanent bevroren. De dikte van deze permafrost neemt zowel in de richting van de polen als continentinwaarts toe. In Oost-Siberië is de grond bijvoorbeeld tot een diepte van 600 meter bevroren. In Noord-Siberië is bij boringen een dikte van 1600 m aangetoond. Ook in de boreale zone met zijn naaldbomen vinden we permafrost. De permafrost is hier minder diep, meer onderbroken en ook meer verspreid. Direct boven de permafrostlaag vinden we in beide landschapszones aan de opper- vlakte een laag die in de zomer ontdooit en in de winter bevriest. Deze actieve laag of opdooilaag is in de koudste gebieden 30-50 cm dik. In de boreale zone neemt de dikte toe tot een aantal meters. Omdat het smeltwater niet kan wegzakken in de ondergrond, ontstaan er ontoegankelijke moerasvlakten. Door de opdooi is de bouw van huizen, straten, spoorwegen en vliegvelden alleen met bijzondere technieken mogelijk. Versterking van de opdooi in de permafrost door het versterkt broeikaseffect Het warmer worden van het huidige klimaat zorgt voor landdegradatie. De mens speelt hier een rol door het extra in de lucht brengen van broeikasgassen zoals kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en stikstofdioxyde (N2O). Dit zorgt voor een versterking van het natuurlijke broeikaseffect (zie paragraaf 1.2). Vooral rondom het Noordpoolgebied gaat de opwarming door het VERSTERKT BROEIKASEFFECT snel. De afgelopen twintig jaar is hier de gemiddelde 03-04-2008 14:59:53 hoofdstuk 1 Klimaat en landschapszones op aarde 77 BRON 39 De Trans-Alaska oliepijpleiding in het toendragebied van Alaska. De permafrost maakt een goede fundering op poten noodzakelijk. temperatuur twee keer zo snel gestegen als in de rest van de wereld. Een warmer wordend klimaat zal de opdooi versterken. In sommige gebieden zal hierdoor nieuw moerasland ontstaan. In andere gebieden zal juist drooglegging van moerassen en meren optreden, omdat de grond in de omgeving inzakt. Door ontdooiing van bevroren grond zullen wegen, gebouwen, pijpleidingen en de infrastructuur van luchthavens en industrie gaan verzakken. De winning van olie en gas zal worden ontwricht. 505707_H2.indd Sec2:77 Clip 6 Bouwen in de permafrost In het gebied met permafrost liggen maar weinig steden. Inuvuk, een stadje met enkele duizenden inwoners in Noord-Canada gelegen aan de Mackenzie rivier, is er één van. In 1955 werd begonnen met de kostbare bouw van het stadje. De bovengrond van de bouwplek bestond uit een 4 meter dikke veenlaag, die vanwege zijn isolatievermogen intact werd gelaten. Alle permanente gebouwen werden op palen gebouwd, die stevig in de permafrost gefundeerd werden. In totaal werden 20 000 palen gebruikt, van 4,5 meter lengte, die in de permafrost verankerd werden. Rioleringen en waterleidingen werden bovengronds in goed geïsoleerde en verwarmde kokers geplaatst. Ten behoeve van de bouw van wegen werd het ondergrond materiaal vervangen door niet-vorstgevoelig materiaal (grof puin en grind) of door materiaal dat kunstmatig met behulp van koelers bevroren wordt gehouden. Huizen en gebouwen moesten aan de onderkant goed tegen warmteafgifte geïsoleerd worden. Ook in het permafrostgebied in het noorden van Rusland zijn de omstandigheden moeilijk. Hier zijn zelfs grote steden gebouwd, met meer dan 200 000 inwoners, zoals Jakutsk. De meeste huizen zijn hier op betonnen palen gebouwd, om niet te verzakken bij opdooi van de bovenkant van de permafrost in de zomer. Om grondwater te winnen moest de honderd meter dikke permafrostlaag worden doorboord. Vrij naar: J.I.S. Zonneveld, De aarde onze woonplaats 03-04-2008 15:00:00 78 domein Aarde BRON 40 De verwachte effecten van klimaatverandering: de opwarming van de aarde verloopt het snelst boven het land op het noordelijk halfrond. 7 / De landschapszones in de toekomst 7.1 De landschapszones en de opwarming van de aarde Het warmer worden van het huidige klimaat op aarde door de versterking van het broeikaseffect zal voor de mens een aantal belangrijke gevolgen hebben (bron 40). Het verschuiven van de landschapszones Schoven tijdens de ijstijden de landschapszones in de richting van de evenaar, nu staat het omgekeerde te gebeuren. Door de opwarming zullen de landschapszones zich wat richting pool verplaatsen. Het naaldbos 505707_H2.indd Sec2:78 zal in sommige gebieden de toendra gaan vervangen en mediterrane planten rukken op naar de gematigde zone. Door de opschuiving gaan de levensomstandigheden voor mensen, planten en dieren veranderen. Er zullen hierbij winnaars en verliezers zijn. De gematigde zone zal bijvoorbeeld wat warmer worden. Misschien wordt zelfs druiventeelt normaal. De subtropische zone zal warmer en droger worden. Voor het Middellandse-Zeegebied betekent dit meer kans op verwoestijning en verzilting. De aride en semi-aride zone wordt mogelijk wat natter. Het toenemen van natuurlijke gevaren en landdegradatie Een aantal natuurlijke gevaren zullen bij een warmer wordend klimaat toenemen. De zeespiegel zal bijvoorbeeld door extra afsmelten van ijskappen stijgen en hierdoor worden laaggelegen landen zoals Bangladesh en Nederland bedreigd. In de gematigde breedten is te verwachten dat er meer stormen komen en dat rivieren vaker overstromen. In de subtropische zone zijn meer wervelstormen, hittegolven en meer droogte te verwachten. Door watergebrek neemt de kans op misoogsten toe. 03-04-2008 15:00:02 hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde 79 BRON 41 Duurzame ontwikkeling of hazard management? Clip 7 Hoogvliegers tegen het versterkt broeikaseffect Ontwikkeling van techniek heeft de mens in het verleden in vele benarde situaties nieuwe mogelijkheden gegeven. Zo’n benarde situatie is mogelijk de oververhitting van de aarde door de versterking van het broeikaseffect door menselijke activiteiten. De opticus Roger Angels heeft hiertegen een plan. Hij wil het zonlicht afschermen door een wolk van vliegertjes op minisatellieten. Met raketten kan op een geschikt punt tussen zon 7.2 Hazard management en duurzaam landgebruik Een aanpak van landdegradatie in de landschapszones kan op twee manieren (bron 41). Beide zullen ze noodzakelijk zijn. Allereerst zal de mens gedwongen zijn de nadelige gevolgen van natuurlijke gevaren en natuurrampen te bestrijden door goed HAZARD MANAGEMENT. Overheid, burgers en bedrijfsleven moeten goed voorbereid zijn op allerlei noodsituaties, zoals het gevaar voor overstromingen vanuit rivieren of zee. Allerlei technische middelen moeten ingezet worden om onze veiligheid en 505707_H2.indd Sec2:79 en aarde een wolk van vliegertjes worden gelanceerd waarmee de instraling zo’n 2% is te verlagen. De ronde vliegertjes (diameter 60 centimeter) moeten bestaan uit ultradunne, geperforeerde folie die de zonnestraling afbuigt. Kleine autonoom werkende uitsteeksels kunnen de vliegertjes in de juiste positie houden. Er zouden wel biljoenen vliegertjes nodig zijn. (Bron: NRC 7-11-2006, aangepast) voedselzeker-heid te vergroten en de effecten van natuurrampen weer teniet te doen. Naast het bestrijden van de ‘kwaal’ moeten we veel aandacht geven aan het voorkomen ervan. Duurzaam landgebruik moet zorgen voor het tegengaan van landdegradatie. In iedere landschapszone zal gestreefd moeten worden naar een vorm van landgebruik, waarbij er een evenwicht is tussen de mogelijkheden van het landschap en de benutting door de mens, om zo de perspectieven van toekomstige generaties niet in gevaar te brengen. Duurzaam landgebruik zonder oplossing van het klimaat- probleem is niet goed mogelijk. Ten aanzien van het klimaat moet er aandacht zijn voor duurzame economische ontwikkeling van landen, die de opwarming van de aarde niet verder bevordert. De toename van de uitstoot van broeikasgassen zal moeten worden gestopt. Het verminderen van het gebruik van fossiele brandstoffen (steenkool, olie en aardgas) die bij verbranding CO2 leveren, is hierbij essentieel. Het aandeel van duurzame energie (windkracht, waterkracht en zonnecellen) zal fors vergroot moeten worden. 03-04-2008 15:00:02 CaseQuest 1 Zeilvaart over de oceaan en het klim Inleiding Tegenwoordig duurt de reis met een modern vrachtschip vanuit Nederland naar Indonesië of India via het Suezkanaal maar zo’n zes tot acht weken. In de tijd voor de Industriële Revolutie, toen er gevaren moest worden op windkracht, was de reistijd wel heel anders. De zeilschepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie hadden acht tot vijftien maanden nodig om naar het Verre Oosten te varen. Het was in die tijd een avontuurlijke onderneming waarbij men moest leren omgaan met de grillen van de natuur. Tijdens ontdekkingsreizen moest de beste vaarweg gezocht worden. Men wilde zo veel mogelijk profijt hebben van het vaste windsysteem en ook meedrijven op de zeestromen. Storm en windstilte moesten worden vermeden. Het is de vraag of de zeevaarders van de Verenigde Oost-Indische Compagnie bij hun reizen naar het Verre Oosten echt hebben geprofiteerd van het luchtcirculatiesysteem van de aarde en van de zeestromen. Kunnen we zeggen dat er sprake was van een slimme vaarroute? Ook ten aanzien van de moderne zeilraces over de oceaan kunnen we ons afvragen of de route volkomen willekeurig bepaald wordt door de sponsors of dat ook rekening gehouden wordt met de wetmatigheden van het klimaatsysteem. Hoofdvraag In hoeverre wordt bij de zeilvaart over de oceaan rekening gehouden met het vaste luchtcirculatiesysteem van de aarde en de zeestromen? Deelvragen 1 Welke soort winden en zeestromen speelden een rol bij de historische vaarroutes van de schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie? 2 Wat was de invloed van de vaarperiode in het jaar op de vaarroute? 3 In hoeverre is bij de planning van de route van de moderne Volvo Ocean Race rekening gehouden met het luchtcirculatiesysteem van de aarde en de zeestromen? BRON 1 De vaarroute heen en terug van de schepen van de VOC. 505707_H2.indd Sec2:80 BRON 2 Handelsvloten in de tijd van de VOC. Nederland heeft als handelsnatie een roemruchte maritieme historie. Bekend zijn de zeereizen van handelsvloten opgezet door Hollandse kooplieden naar Indië (het gebied van India tot de Indonesische eilanden). Er werd gehandeld in specerijen als peper, kaneel, foelie, kruidnagel, nootmuskaat en in koffie, thee en textiel. In april 1595 was het de eerste keer dat een Hollandse vloot om Afrika naar Azië zeilde. Na vier maanden werd de Mosselbaai bij Kaap de Goede Hoop aan de zuidkust van Afrika aangedaan om vers voedsel en drinkwater in te nemen. Voedsel, bier en water waren door de grote hitte slecht houdbaar waardoor veel mensen onderweg ziek werden. Dat maakte langdurige rustperioden op Madagaskar en andere eilanden noodzakelijk. De zeestromingen en de windrichting zorgden op de reis voor voor- en tegenspoed. Pas bijna vijftien maanden na vertrek werd in juni 1596 het doel van de tocht, de baai van Bantam op Java, bereikt, waar specerijen werden ingekocht. Deze eerste reis naar Indië vormde het startsein voor vele 03-04-2008 15:00:02 a hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde 81 m aatsysteem route oostwaarts gevolgd in de richting van Australië. In juli voer men ongeveer langs de 38ste BRON 3 De belangrijkste handelsproducten en vaarroutes bij de ruilhandel van de VOC in Azië. nieuwe handelsvloten. In 1602 werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie opgericht, die zorgde voor een regelmatige vrachtvaart naar Azië langs min of meer vaste handelsroutes. Ieder VOC-schip was uitgerust met een ‘Seynbrief ’ met vaaropdrachten voor onderweg en een voorgeschreven vaste zeeroute. Logboeken en ervaringen van voorgaande reizen leidden tot betere routes. Zo was er in de logboeken veel informatie over de voorkomende winden. De dwarsscheeps getuigde schepen konden in die tijd eigenlijk alleen met de wind mee varen. De VOC-schepen hadden de best bijgewerkte zeekaarten, schetsen van de kusten en allerlei meetinstrumenten aan boord. Naast een leeskaart met aanwijzingen hadden de VOC-schippers een paskaart met voorgedrukte lijnen waarop met behulp van een passer de route kon worden uitgezet en gevolgd. De kleur van het zeewater, de soort vissen en de vogels als indicatoren van de nabijheid van land hielpen onderweg bij de navigatie. 505707_H2.indd Sec2:81 BRON 4 De vaarroutes van de schepen van de VOC. 1 De vaarroute naar Kaap de Goede Hoop Vanaf Texel voer men na het passeren van de Azoren en de Canarische Eilanden zo snel mogelijk naar de Braziliaanse kust. Het was hierbij wel oppassen om niet in de Golf van Guinee terecht te komen of om bij een te westelijke koers af te drijven naar het noorden. Er moest bij de evenaar een vaste route (‘wagenspoor’) gevaren worden tussen moeilijke windstiltegebieden (de Doldrums). De Braziliaanse kust werd op gepaste afstand gevolgd totdat de uitkijk in de mast meldde dat er bruin water in zicht was. Dit hield verband met de bruine slibdeeltjes aan de rand van de delta van de Rio de la Plata bij Buenos Aires. Vanaf hier werd een oostelijke koers gezet naar Kaap de Goede Hoop aan de zuidkust van Afrika. Hier was een verplicht verversingsstation van de voorraden en werd vier weken rust gehouden. 2 De vaarroute van Kaap de Goede Hoop naar Batavia (Jakarta) Bij de reis van Kaap de Goede Hoop naar Batavia (tegenwoordig Jakarta) werd eerst een zuidelijke en in januari langs de 40ste breedtegraad. Men passeerde hierbij de eilanden Nieuw-Amsterdam en St. Paul. Voor de zuidpunt van Australië moest de koers tijdig naar het noorden worden omgebogen en ging de reis langs de Australische kust recht naar Java. Soms werd de oostelijke koers naar Australië te lang aangehouden. De rotsige kust werd dan ’s nachts pas opgemerkt, als men er al op zat. 3 De vaarroute van Kaap de Goede Hoop naar Ceylon en India Niet alle VOC-schepen voeren naar Java. De VOC had ook vestigingen in Ceylon (tegenwoordig Sri Lanka) en India. De rechtstreekse route op Ceylon zorgde ervoor dat kaneel sneller naar Europa kon worden vervoerd, wat de kwaliteit van de specerij bevorderde. Naar Ceylon werden twee vaarroutes gebruikt. In de periode mei–juli zeilde men vanaf Kaap de Goede Hoop direct naar het noorden door de zeestraat tussen het eiland Madagaskar en de Oost-Afrikaanse kust. Hierna bogen de schepen ter hoogte van de evenaar af in noordoostelijke richting. Van oktober tot maart werd een andere vaarroute gekozen. Men koos eerst een zuidelijke route oostwaarts langs de 40ste breedtegraad. Na het passeren van de eilanden Nieuw-Amsterdam en St. Paul werd de route in noordelijke en noordwestelijke richting omgebogen naar Ceylon. 4 De vaarroutes vanuit Batavia naar Ceylon, China, Japan en de Molukken Batavia was vroeger het centrum van een dicht handelsnetwerk. Vanuit Batavia zeilde men naar diverse bestemmingen. In mei–juni zeilde men naar Japan en China voor zijde en thee, in juli–september naar Ceylon en India voor kaneel, peper en textiel. Tussen november en februari voer men naar de Molukken voor kruidnagelen, foelie, en nootmuskaat. 5 De terugreis vanuit Batavia of Ceylon De thuisreizen van de VOC-schepen gingen sneller dan de heenreizen. Ze duurden ongeveer zeven maanden tegenover acht tot negen maanden voor de heenreis. De thuisreis vanuit Batavia of Ceylon ging in een rechte lijn naar Kaap de Goede Hoop. Vaak had men bij de eilanden Mauritius en Madagaskar wel te maken met stormen. De route vanaf Kaap de Goede Hoop naar Nederland was ook vrij direct en kort. 03-04-2008 15:00:02 82 domein Aarde vervolg CaseQuest 1 A B C D BRON 5 Replica van het VOC-schip Batavia. A. bovenbramzeilen B. bramzeilen C. marszeilen D. Fok/grootzeil (onderzeilen) BRON 6 De zeilvoering van een 18de-eeuws schip. BRON 7 Het schatten van de windkracht via de zeilvoering. Aan de hand van bijgezette zeilen van de 17deen 18de-eeuwse schepen kan een redelijke schatting gegeven worden van de heersende windkracht op de Beaufortschaal. De zeelui hanteerden op de dwarsscheeps getuigde zeilschepen een uniforme werkwijze bij het zeilen van het schip. Ongeacht of men met één groot marszeil (17de eeuw) of met bramzeilen en marszeilen (18de eeuw) voer, begon men bij windkracht 4 tot 5 met het verkleinen van het zeiloppervlak (reven van de zeilen). Het zeil werd dan geheel of in delen opgerold of samengevouwen (eenmaal, zeilvoering van dwarsscheeps getuigde schepen (17de en 18de eeuw) windkracht in beaufort tweemaal, driemaal of geheel gereefde zeilen). Bij een lagere windkracht had men zoveel mogelijk zeil bijstaan. Waren de bramzeilen geborgen en voer men met twee reven in de marszeilen dan stond er al veel wind, kracht 6 tot 9. Tegen de tijd dat het ging stormen (windkracht 10) gebruikte men alleen nog de onderzeilen. omschrijving Alle zeilen vol en bij. 1–4 Zwakke tot matige wind. Eenmaal gereefde zeilen. Bram- en marszeilen één reef. 5–6 Krachtige wind. Tweemaal tot driemaal gereefde zeilen. 6–9 Harde tot stormachtige wind. Bramzeilen en marszeilen dicht gereefd. Onderzeilen één reef. 10 Storm. Bron: Naar Historisch Maritieme windschalen, H. Walbrink en F. Koek 505707_H2.indd Sec2:82 03-04-2008 15:00:03 hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde 83 BRON 8 Zeemansuitdrukkingen over windkracht in de 17de eeuw. uitdrukking omschrijving Hapje, zogje, zugje. Windvlaagje. Fariabel lugje. Zeer zwakke variabele wind. Labberkoelte, flauwe koelte. Zwakke wind, slappe zeilen. Bramzeilkoelte. Een matige wind. Bramzeilen moesten bij meer dan matige wind gereefd worden omdat het schip anders topzwaar werd. Dichte of stijve koelte. Vrij krachtige wind. Marszeilkoelte. Krachtige wind. De wind is wieuw (waauw). De wind is kwaad (goed). Huiken en guiten. De wind raast (harde wind). Onderzeilkoelte. Harde wind tot storm. Topzeilen (bramzeilen en marszeilen) kunnen niet gevoerd worden. Bijlegger. Stormachtige tegenwind. Lenzen voor top en takel. Het schip in zware storm zonder zeilen voor de wind weg laten lopen. BRON 9 Het traject van de Volvo Ocean Race 2005/2006. BRON 11 Snelheidsrecord Volvo Ocean BRON 10 Zeilers Ocean Race pokeren met hogedrukgebied. Na vijf dagen in de vierde etappe van de Volvo Ocean Race zijn de zeilers er nog niet gerust op. De temperatuur past onmiskenbaar bij de locatie, ‘de bodem’ van de aardbol, waar ze na vertrek uit Nieuw-Zeeland dicht ingepakt hun boten langs de rand van de ijskap in de richting van Kaap Hoorn (het zuidelijke puntje van Zuid-Amerika) sturen. De vloot van zes boten is al een paar dagen aan het pokeren met een hogedrukgebied (weinig wind), dat hun de weg naar de gevreesde Kaap blokkeert. Voor de navigatoren is het een lastige 505707_H2.indd Sec2:83 puzzel: zou het slimmer zijn zuidelijk of noordelijk om het hogedrukgebied heen te varen? Bovendien moeten ze goed uitkomen voor twee virtuele routemarkeringen die ervoor moeten zorgen dat niemand te dicht bij de ijskap met bijbehorende losdrijvende ijsbergen komt. De verleiding van een zuidelijke route is groot, want hoe zuidelijker gevaren wordt, hoe korter de vaarroute (en hoe meer kans op wind). Maar de organisatie wil geen risico lopen. De routemarkeringen liggen behoorlijk noordelijk. Race. Op weg naar finishplaats Kaapstad heeft het leidende zeilteam van ABN AMRO I gisteren in de eerste etappe het wereldsnelheidsrecord gebroken in de Volvo Ocean Race. De Black Betty bleek om 17.00 uur Nederlandse tijd 538 zeemijl (ongeveer 1000 kilometer) te hebben afgelegd in de laatste 24 uur. Dat was bijna 8 mijl meer dan het oude record van de Spaanse MoviStar eerder dit jaar. (NRC 28-11-2005) (Bron: Florence van Berckel NRC 24-2-2006, aangepast) 03-04-2008 15:00:07 CaseQuest 2 Inleiding Van de evenaar naar de polen vinden we aan het aardoppervlak een opeenvolging van tropische, gematigde, boreale en polaire landschapszones. Soms wordt deze opeenvolging onderbroken door subtropische, en (semi-)aride zones. Naast deze horizontale ordening van landschapszones aan het aardoppervlak bestaat er in het hooggebergte Hoofdvraag Deelvragen Klimaatverandering en de landscha ook een verticale ordening. Hoeveel ‘verticale landschapszones’ er in een gebergte voorkomen is afhankelijk van de hoogte en de geografische ligging. Alleen op hoge bergen bij de evenaar (Andes, Kilimanjaro, Himalaya) vinden we alle bovengenoemde soorten landschappen. De meest dominante geofactor in een landschapszone is het klimaat. Een verandering van het klimaat heeft daarom invloed op de andere geofactoren, zoals de plantengroei, de gesteentes en de opslag en stroming van water. Een warmer wordend klimaat heeft gevolgen voor de werking van de geologische processen in het hooggebergte. Het is verstandig dat de mens zich in de toekomst op deze nieuwe situatie gaat voorbereiden. Welke invloed heeft een warmer wordend klimaat op de landschaps zones in het hooggebergte en wat zijn de gevolgen daarvan voor de mens? 1 Voor welke landschapszones in het hooggebergte heeft een warmer wordend klimaat de grootste gevolgen? 2 Welke veranderingen zullen bij een warmer wordend klimaat in het hooggebergte optreden in de geologische processen? 3 Welke schadelijke gevolgen hebben de veranderingen in de landschapszones voor de mens en hoe kan hij deze schade eventueel beperken? BRON 1 De verticale landschapszones van de Kilimanjaro. Op de Kilimanjaro (5895 m) vinden we naarmate de hoogte toeneemt landschappen die gelijkenis hebben met de landschapszones die we op aarde van evenaar tot pool kunnen aantreffen. Van tropisch bos of savanne komen we op grote hoogte in de wereld van permafrost en gletsjerijs. BRON 2 De verticale landschapszones in de Alpen. 505707_H2.indd Sec2:84 03-04-2008 15:00:09 hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde 85 pszones in het hooggebergte BRON 3 Geologische vormen en processen die horen bij het hooggebergte. Geologische vormen en processen die horen bij het hooggebergte gletsjers van ijs (zoetwatervoorraden) gletsjers van stenen (blokgletsjers) gletsjerbeken gletsjermeren permafrost bergstortingen modderstromen aardverschuivingen BRON 4 Als de gletsjermeren barsten, is het te laat. Norbu Sherpa was op weg naar huis toen hij zag dat een verwoestende golf zich meester had gemaakt van de rivier op 40 meter afstand van zijn ouderlijk huis. Het zwarte water sleepte stukken hout van bruggen mee alsof het lucifers waren. De boeddhistische monnik zette het op een sprint naar zijn huis in het plaatsje Ghat, in de noordoostelijke Khumbu-regio van Nepal, om te redden wat er nog te redden viel. Het water was afkomstig van een halvemaanvormig gletsjermeer dat op dat moment tot de nok toe gevuld was met water. In één klap was de weerstand van de vijftig meter hoge dam van opeengestapeld gletsjerpuin, die het water in bedwang hield, gebroken. De vloedgolf van zand, modder en steen was nietsontziend. In vier uur tijd knalde zo’n 6 tot 10 miljoen kubieke meter ‘water’ de vallei in, tot op 90 kilometer afstand van het meer. Huizen gingen neer, bruggen werden verpulverd, landbouwgrond vernietigd en een energiecentrale was nog voor die in gebruik was genomen, alweer van de aardbodem verdwenen. Klimaatverandering is volgens wetenschappers de oorzaak van het sneller smelten van de ijsmassa op de gletsjers en de barstende gletsjermeren. De Himalaya heeft na de poolregio’s de grootste concentratie van gletsjers ter wereld. Alleen al in de Nepalese Himalaya liggen ruim 3250 gletsjers en 2315 gletsjermeren. De gletsjers worden ook wel de watertorens van Azië genoemd. Ze leveren het zoet water voor de zeven grootste rivieren van Azië, waaronder de Ganges. Grofweg eenderde van de wereldbevolking is afhankelijk van deze rivieren. In tropische klimaten, met droge en natte seizoenen, zorgen gletsjers door het afstaan van smeltwater voor een extra toevoer van water. Daarmee voorkomen ze dat rivieren droog komen te staan in de zomer. (fragmenten uit nrc 9-12-2004, Philip de Wit, aangepast) BRON 5 Pontresina, een dorp in ZuidoostZwitserland. Op het eerste gezicht ligt Pontresina, een vakantieoord in Zuidoost-Zwitserland, er idyllisch en vredig bij. ’s Zomers bevolken wandelaars en bergbeklimmers de hotels en pensions, ’s winters skiërs en snowboarders. Het dorp ligt op 1805 meter hoogte tussen St. Moritz en de Berninapas aan de voet van een steile bergketen. Onderaan ligt de gematigde landschapszone met bossen, daarboven ligt de boreale zone met struikgewas en alpenweiden en de polaire zone met kale rotsen. In de boreale en polaire zone liggen tienduizenden kubieke meters puin die voor een deel 505707_H2.indd Sec2:85 permanent bevroren zijn (permafrost). Wie goed kijkt ziet dat er in het verleden heel wat sneeuw- en puinlawines naar beneden geraasd zijn. Ze hebben duidelijke sporen in het landschap achtergelaten, want de bosgordel is van boven naar beneden veelvuldig doorsneden door brede lawine- en puinbanen. Pontresina zelf ligt op een uitgestrekte, inmiddels begroeide puinwaaier. Om zich te beschermen tegen de sneeuw- en puinlawines is het dorp in 1882 op initiatief van een hoteleigenaar als eerste dorp begonnen met de bouw van hekken tegen de sneeuw- en puinlawines, hoog boven het dorp. Inmiddels is zo’n 18 kilometer hekwerk aangelegd. Ze zijn te zien aan de horizontale, parallel lopende strepen boven de bosgordel. De hekken, die vaak gefundeerd zijn in de permafrost, hebben Pontresina tegen rampen beschermd. In Pontresina maakt men zich grote zorgen over de opwarming van de aarde. Men is bang dat de permanent bevroren puinmassa’s hoog boven het dorp ontdooien en als een allesverwoestende stroom van stenen en modder naar beneden komen. (Bron: Henk Donkers) 03-04-2008 15:00:13 vervolg CaseQuest 2 BRON 6 De verspreiding van permafrost in Zwitserland. Van permafrost is in Zwitserland sprake als de temperatuur van de ondergrond meer dan een jaar lang onder het vriespunt blijft. Permafrost komt alleen voor in de hogere delen van de Alpen, maar hoe hoog is afhankelijk van de lokale situatie. Op zuidhellingen ligt de permafrost een stuk hoger dan op noordhellingen, waar de permafrost al op 2000 meter hoogte kan beginnen. Op plaatsen waar (bijna) nooit zon komt, zoals in diepe dalen met steile hellingen, is permafrost al op 1500 meter hoogte mogelijk. De dikte van de permafrostlaag kan oplopen tot zo’n 50 meter. Gebieden die permanent met sneeuw of ijs bedekt zijn, zijn gemakkelijk in kaart te brengen. Bij permafrost is dat een stuk moeilijker. Om de verspreiding daarvan in kaart te brengen zijn duizenden boringen verricht. (Bron: Henk Donkers) BRON 7 Interview met de Zwitserse glacioloog Felix Keller. Dé specialist op het gebied van permafrost in het Zwitserse hooggebergte heet Felix Keller. Deze beminnelijke Zwitser is fysisch-geograaf en glacioloog (gletsjerdeskundige). Hij doet veel onderzoek naar permafrost in het hooggebergte. Hij is hoofd onderzoek van de Academia Engiadina in Graubünden, het kanton waarin ook Pontresina ligt. Keller wordt veelvuldig om advies gevraagd, bijvoorbeeld bij de bouw van nieuwe skiliften of de plaatsing van lawinehekken. Wat gebeurt er precies als permafrost in het hooggebergte ontdooit? ‘In bevroren toestand houdt water puin bij elkaar. Als het ijs smelt gaat de bindende kracht ervan verloren. Dat gebeurt niet alleen als het ijs ontdooit, maar ook al bij temperaturen boven de -2 graden. Op steile hellingen levert dat direct gevaar op. Het puin kan gaan schuiven of na zware regenval als een modderstroom naar beneden roetsjen. Daarnaast verweert gesteente sneller door de ontdooiende permafrost en komt er dus meer puin beschikbaar. Smeltwater dringt door in scheuren in het onderliggende gesteente. Bij bevriezing zet het water uit en worden de scheuren dieper door wrikwerking. Zo kunnen stenen splijten en rotsen afbreken. Ten slotte zorgt smeltwater ook voor warmtetransport naar 505707_H2.indd Sec2:86 beneden en bevordert het de dooi van dieper liggende permafrost.’ Wanneer werd men zich bewust van het probleem? ‘In 1987 merkte men bij het plaatsen van lawinehekken boven Pontresina dat de gebruikelijke methoden om hekken in de bevroren ondergrond te funderen niet meer voldeden. We hebben daar toen onderzoek naar gedaan en ontdekt dat de ondergrond niet meer stabiel was omdat die niet langer permanent bevroren was. Daardoor zakten de hekken scheef. In hetzelfde jaar werd het dorp Poschiavo ten zuiden van Pontresina getroffen door een verwoestende puinstroom. Iedereen was verrast dat er ineens zoveel puin uit de bergen kon komen. Toen ontstond het idee dat ontdooiende permafrost wel eens de oorzaak zou kunnen zijn. Dat de gletsjers korter worden kan iedereen met eigen ogen zien, maar veranderingen in de permafrost zijn niet meteen met het blote oog waar te nemen.’ Waarom is ontdooiende permafrost nu ineens zo’n hot item? ‘Na 1987 zijn we bevroren puinmassa’s gaan doorboren en temperaturen gaan meten. Metingen wezen uit dat de temperatuur vaak maar net onder het vriespunt ligt. Een kleine temperatuurstijging kan de permafrost dan doen ontdooien waardoor er ineens veel los puin beschikbaar komt. Bij zware regenval kunnen daaruit plotseling puinstromen ontstaan. We hebben berekend dat er boven Pontresina in één keer 25 000 tot 100 000 kubieke meter puin naar beneden kan komen. Dat is 360 tot 1100 kubieke meter per seconde, terwijl de bestaande afvoergeulen maar 65 tot 86 kubieke meter kunnen verwerken. De afgelopen jaren hebben er zeven grote bergstortingen plaatsgevonden. Het is niet zeker dat ze veroorzaakt zijn door ontdooiende permafrost, maar ze vonden wel allemaal plaats in of op de grens van de permafrost.’ Wat kunnen de gevolgen zijn? ‘Dorpen, wegen en spoorlijnen in de dalen kunnen bedreigd worden door modderstromen, puinlawines en bergstortingen. In gebieden met permafrost kunnen bestaande wegen, skiliften, elektriciteitsmasten, lawinehekken en gebouwen verzakken. De aanleg van nieuwe voorzieningen wordt erdoor bemoeilijkt. Die worden belangrijker nu het toerisme steeds meer doordringt tot hoger gelegen gebieden. De lager gelegen gebieden worden immers steeds minder sneeuwzeker door het warmere klimaat. Nieuwe bouwwerken bevorderen de dooi van permafrost weer want elk bouwwerk staat warmte af aan de ondergrond en zorgt voor meer vocht.’ (Bron: Henk Donkers) 03-04-2008 15:00:13 hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde 87 BRON 9 De temperatuurontwikkeling in een blokgletsjer (permafrostmassa) bij de Piz. Corvatsch (3415 m) in de buurt van St. Moritz. De temperatuur is gemeten op 11,6 meter diepte en is tussen 1987 en 2004 met gemiddeld een halve graad gestegen. BRON 8 Langzaam stromende puinmassa’s (blokgletsjers). De langgerekte puinmassa op de foto is een zogenaamde blokgletsjer. Een echte gletsjer is het niet, want hij bestaat niet uit ijs maar uit puin, variërend van enorme rotsblokken tot kleine stenen, grind en zand. Doordat deze puinmassa niet langer permanent bevroren is, verliest hij zijn stabiliteit en kruipt hij als een gletsjer langzaam naar beneden. Alleen al in het Oberengadin, het gebied rond Pontresina, zijn 300 blokgletsjers in kaart gebracht. BRON 10 Pontresina neemt maatregelen tegen puinstromen. Om Pontresina te beschermen tegen puinstromen ten gevolge van ontdooiende permafrost heeft men vlak boven het dorp een groot opvangbekken aangelegd. Het ligt op de puinwaaier boven het dorp waar enkele puinbanen bij elkaar komen. Onderaan liggen twee grote massieve dammen van 230 meter lang, 13,5 meter hoog en (maximaal) 67 meter breed. Om de kracht van de puinstroom te breken heeft men hogerop twee kleinere voordammen aangelegd en een slinger aangebracht in de afvoergeul. (Bron: Henk Donkers) BRON 11 Het opvangbekken voor puinstromen bij Pontresina. 505707_H2.indd Sec2:87 03-04-2008 15:00:14 Examentrainer ce BRON 1 De absorptie en reflectie van zonnestraling per geografische breedte. BRON 2 Het transport van warmte op het noordelijk halfrond via zeestromen en de atmosfeer. BRON 3 Het verloop van het ozongehalte in de bovenlucht (stratosfeer) en de hoeveelheid ultraviolette straling aan het aardoppervlak (1978-1999). BRON 4 De gemiddelde dagelijkse gang (verschil tussen de hoogste en laagste waarde) van de temperatuur in de wereld. (in °C). 505707_H2.indd Sec2:88 03-04-2008 15:00:14 hoofdstuk 2 Klimaat en landschapszones op aarde BRON 5 Het water van de Great Lakes is onvervangbaar. De Grote Meren van Canada en de VS vormen het grootste reservoir van zoet water ter wereld. Beide landen verbieden het ‘leegpompen’ van de meren. Canada en de Verenigde Staten willen voorkomen dat de Grote Meren op de grens tussen de twee landen de volgende eeuw worden uitgebuit als waterput voor droge gebieden in andere delen van de wereld. Beide landen reageren daarmee op een rapport van een Amerikaans-Canadese commissie die de gevolgen onderzoekt van onttrekking van water aan de meren op grote schaal. De commissie is tot de conclusie gekomen dat de Grote Meren, ondanks hun ontzaglijke omvang, geen onuitputtelijke bron van water vormen. Het water van de Grote Meren is voor het overgrote deel onvervangbaar. Minder dan een procent van het water wordt jaarlijks bijgevuld door regen en sneeuw. Grotere hoeveelheden water die aan het ecosysteem worden onttrokken komen nooit meer terug en gaan daarom ten koste van het waterpeil van de meren. 89 De vijf meren in het hart van het Noord-Amerikaanse continent vormen het grootste reservoir van zoet water ter wereld. Het Superior-, Huron-, Michigan-, Erie- en Ontariomeer bevatten bij elkaar ongeveer 20% van het zoete water op aarde. De meren, die alle vijf met elkaar in verbinding staan, vormen de basis van de leefbaarheid en welvaart in de regio, een van de meest dichtbevolkte streken in Noord-Amerika. (Frank Kuin, NRC 2-9-1999, aangepast) BRON 6 Windrichting en luchtdruk in het noordwesten van Afrika in de winter (A) en zomer (B) van het noordelijk halfrond. A BRON 7 De natuurlijke plantengroei in het noordwesten van Afrika. 505707_H2.indd Sec2:89 B BRON 8 Globale weergave van de overheersende verticale waterbeweging (omlaag of omhoog) in de bodem op het noordelijk halfrond (tussen 0 en 60 graden). 03-04-2008 15:00:15 90 domein Aarde BRON 9 De natuurlijke plantengroei en windrichting in Noord-Azië tijdens de laatste ijstijd. BRON 10 De bevaarbaarheid en bereikbaarheid van rivieren en havens in Rusland en Centraal-Azië. 505707_H2.indd Sec2:90 03-04-2008 15:00:15 vervolg Examentrainer ce BRON 11 Kerkhof bij Baker Lake in het noorden van Canada. 505707_H2.indd Sec2:91 03-04-2008 15:00:16