De hype voorbij? De zin en onzin van het competentiegericht opleiden en oefenen van crisisfunctionarissen Afstudeerscriptie in het kader van de opleiding Master of Crisis and Disaster Management (MCDM) Angela Loeffen Maart 2010 Voorwoord Deze scriptie is tot stand gekomen als individuele afstudeeropdracht in het kader van de opleiding Master of Crisis and Disaster Management (MCDM), leergang 11, Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV). Het schrijven van deze scriptie, en het benodigde onderzoek daarvoor, heeft mij in de gelegenheid gesteld een onderwerp dat me na aan het hart ligt, de competenties van crisisfunctionarissen en de ontwikkeling daarvan, verder uit te diepen. Mogelijk kunnen geïnteresseerde veiligheidsregio‟s met de conclusies en aanbevelingen hun voordeel doen. Met dank aan mijn begeleider gedurende het schrijfproces, dr. Menno van Duin, decaan. Angela Loeffen Maart 2010 Samenvatting Is competentiegericht opleiden en oefenen nu daadwerkelijk de manier om de crisisfunctionarissen1 beter voorbereid te laten zijn op hun taak? Wat zijn de laatste inzichten van onderwijskundigen, of van de doelgroep zelf? Welke ervaringen zijn er al? Met welk resultaat? En als het antwoord (deels) ja is: hoe implementeer je dat dan? Welke valkuilen zijn er? Hoe verhoudt zich dat tot traditionele oefensystemen? Welke stappen zou je moeten zetten? Hoe multidisciplinair kan of moet dat? Wie is daar uiteindelijk verantwoordelijk voor: de diensten zelf of de veiligheidsregio‟s? Met deze vragen is de theoretische en praktische verkenning binnen deze scriptie begonnen, met als einddoel het beantwoorden van de hoofdvraag: Welke bijdrage kan een competentiegerichte benadering leveren aan de ontwikkeling van leden van een multidisciplinair crisisteam, en hoe kan dit geïmplementeerd worden binnen een (multidisciplinair) systeem van werven – selecteren – opleiden – oefenen – evalueren en beoordelen? De theoretische onderbouwing van deze scriptie is gebaseerd op literatuuronderzoek. Hierbij is gebruik gemaakt van bekende naslagwerken op het gebied van human resource management en opleidingskunde. Voor het praktijkonderzoek is gebruik gemaakt van twee informatiebronnen. De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) onderzoekt al geruime tijd de stand van zaken met betrekking tot de opleiding en geoefendheid van functionarissen werkzaam in de crisisbeheersing. Hoewel zij niet specifiek vragen naar de ontwikkeling van competenties doen zij wel uitspraken over de kwaliteit van deze functionarissen en daarmee van de crisisbeheersing. Om de huidige en de gewenste situatie in kaart te brengen is een enquête uitgezet onder de verantwoordelijken voor multidisciplinair opleiden en oefenen van alle 25 veiligheidsregio‟s. 1 Alle functionarissen met een rol in de multidisciplinaire opschalingsprocedure GRIP (Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure: landelijke afspraak over de opschaling van incident- en rampenbestrijding voor professionele hulpverleningsdiensten brandweer, politie, geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (GHOR) en gemeenten) Uit de vergelijking tussen de gegevens verkregen uit theoretisch en praktisch onderzoek zijn conclusies en aanbevelingen voortgekomen, resulterend in de beantwoording van de eerder genoemde hoofdvraag. Welk antwoord is er nu te geven op de hoofdvraag? Competentiemanagement wordt in toenemende mate gebruikt om grip te krijgen op de ontwikkeling van crisisfunctionarissen, en daarmee op de kwaliteit van de crisisorganisatie. Ontwikkelingen binnen de wetgeving (wet op de veiligheidsregio's) en de toetsingsactiviteiten van de Inspectie OOV stimuleren dit. Uit de theoretische verkenningen blijkt veelal dezelfde conclusie; wetenschappelijk bewijs ontbreekt maar de meerwaarde wordt wel ervaren. Aangegeven wordt dat bewustwording (welke competenties beheerst de werknemer en past dat bij de organisatie) en concretisering van verwachtingen een rol speelt. Critici geven onder meer aan dat de implementatie uit meerdere fasen bestaat en wel afgerond en continue onderhouden moet worden. Het is geen “snelle oplossing”. Bovendien is de meerwaarde moeilijk concreet meetbaar te maken. Praktijkonderzoek geeft aan dat hulpdiensten en veiligheidsregio's zich richten op de kundigheid en vaardigheid van crisisfunctionarissen. Daarbij blijkt dat respondenten 2 zicht hebben op de randvoorwaardelijke aspecten van een competentiegerichte benadering. Juist de human resource aspecten als selectie en beoordeling worden als positieve mogelijkheden genoemd. Men zoekt naar mogelijkheden om opleiden en oefenen veel meer als integrale onderdelen van het totale HRM (Human Resource Management) systeem te zien. Respondenten geven aan behoefte te hebben aan een praktische leidraad ter ondersteuning van implementatie, met daarbij de mogelijkheid om fasering te kunnen aanbrengen in tempo en doelgroep. Een dergelijke praktische leidraad is in de literatuur en uit best practices te vinden. Tevens blijkt uit praktijkonderzoek dat competentieprofielen al worden gebruikt voor het vaststellen van oefendoelen. Verdere implementatie is nodig op het gebied van stimuleren en meten van ontwikkeling. 2 De verantwoordelijken voor multidisciplinair opleiden en oefenen in de veiligheidsregio‟s, die gereageerd hebben op de verstuurde enquête. Een competentiegerichte benadering blijkt dus al ingezet te worden als hulpmiddel om de ontwikkeling van crisisfunctionarissen beter vorm te geven. Hoewel de wetenschap geen bewijs levert voor de effectiviteit van competentiemanagement blijkt uit verschillende onderzoeken in het bedrijfsleven dat de meerwaarde ervan wel wordt ervaren. Ook respondenten uit het praktijkonderzoek onder veiligheidsregio‟s geven dit aan. De meerwaarde wordt dan vooral gevonden in het concretiseren van benodigde kennis en kunde, de formulering van opleidings- en oefendoelen, ontwikkelactiviteiten hierop af kunnen stemmen en middels registratie ontwikkeling te kunnen aantonen. De Inspectie OOV toetst het huidige kwaliteitsniveau van de crisisfunctionarissen. Uit het onderzoek blijkt dat wel wordt geoefend (en een klein beetje opgeleid) maar dat de effecten daarvan niet goed in kaart te brengen zijn. Vooruitlopend op het in kaart brengen van de effecten zijn de opleidings- en oefeninspanningen überhaupt niet goed inzichtelijk. Registratie is in ieder geval niet op orde. Competentiemanagement biedt de mogelijkheid concrete observatiecriteria van gedrag te benoemen waardoor niet alleen kwantitatieve (aantal oefeningen per jaar etcetera), maar ook kwalitatieve gegevens geregistreerd kunnen worden. Bovenstaande aspecten worden genoemd door ervaringsdeskundigen en gebruikers van de methode als antwoord op de vraag „welke bijdrage kan een competentiegerichte benadering leveren aan de ontwikkeling van crisisfunctionarissen‟. Wetenschappelijke onderbouwing, en daarmee concrete onderzoeksgegevens, met betrekking tot deze ervaren meerwaarde kan echter vooralsnog niet gegeven worden. Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting Inhoudsopgave 1 Inleiding 1 2 Methodiek 3 3 De competentiegerichte benadering 5 3.1 Het ontstaan van competentiedenken 5 3.2 Competentiemanagement versus organisatieverandering 6 3.3 Competentiemanagement versus personeelsmanagement 7 3.4 Praktische vertaling 9 3.5 Competentiegericht opleiden en oefenen 12 4 Recente inzichten, wetenschappelijk onderbouwd? 16 5 Context 21 5.1 Relevante wetgeving 21 6 5.1.1 Kwaliteitseisen veiligheidsregio‟s 22 5.1.2 En de politie? 24 5.2 Omgevingsfactoren 25 5.3 Definities 26 Huidige en gewenste situatie 28 6.1 Onderzoeksmethode 28 6.2 Onderzoek multidisciplinair opleiden en oefenen IOOV 29 6.3 Onderzoek competentiegericht opleiden en oefenen veiligheidsregio‟s 7 32 Conclusies en aanbevelingen 41 7.1 Conclusies en beantwoording van de hoofdvraag 42 7.2 Aanbevelingen en kritische succesfactoren 48 Literatuurlijst 1. Inleiding Competentiemanagement wordt steeds vaker als tool gebruikt voor het (zich laten) ontwikkelen van mensen, zowel in het onderwijs als het bedrijfsleven. Ook binnen de veiligheidsregio‟s zijn aanzetten gedaan om competentiegericht opleiden en oefenen verder te implementeren. In de, inmiddels vastgestelde, Wet op de Veiligheidsregio‟s worden kwaliteitseisen gesteld aan het opleiden en oefenen van crisisfunctionarissen 3, en aan de kwaliteiten van de oefenorganisatie. Daarnaast zijn de basis- en functiegerichte opleidingen van de betrokken functionarissen steeds meer gebaseerd op competentiegericht onderwijs. Veel diensten (vooral binnen politie en defensie) hebben in meer of mindere mate competentiemanagement ingevoerd. Recente aanbevelingen van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) geven de noodzaak aan van het registreren van (oefen)activiteiten en van de ontwikkeling van crisisfunctionarissen. Om dit te kunnen registreren moet vastgelegd zijn wat precies gemeten wordt en hoe dat gedaan wordt. Competentiegericht opleiden en oefenen wordt als hulpmiddel ingezet om te kunnen voldoen aan deze eisen. Ondanks het feit dat het succes van dit hulpmiddel niet wetenschappelijk aangetoond is, wordt het op steeds grotere schaal toegepast. Daarbij wordt steeds meer duidelijk dat de implementatie van een competentiegericht systeem alleen succesvol kan zijn als het hele Human Resource Management systeem van werven tot en met beoordelen integraal meegenomen wordt. Naar mijn weten is dit nog niet op die wijze gedaan. Er zijn wel een aantal landelijke en bovenregionale ontwikkelingen geweest. In 2004 werd het programma “Samen werken aan oefenen” opgezet door de directie crisisbeheersing van het ministerie van BZK naar aanleiding van twee conferenties over de verdere ontwikkeling van multidisciplinair oefenen in Nederland. Hieruit voortgekomen zijn zowel het project Normenboek multidisciplinair opleiden en oefenen als het project Multidisciplinair Digitaal Portfolio. 3 Alle functionarissen met een rol in de multidisciplinaire opschalingsprocedure GRIP (Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure: landelijke afspraak over de opschaling van incident- en rampenbestrijding voor professionele hulpverleningsdiensten brandweer, politie, geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (GHOR) en gemeenten) 1 Het project Normenboek heeft geresulteerd in wat bekend staat als het „blauwe boekje‟, formeel het werkboek Competentiegericht oefenen. Hierin zijn competentieprofielen voor drie rollen (voorzitter-adviseur-ondersteuner) van drie crisisteams (Beleidsteam Operationeel team – Commando team Plaats Incident) beschreven. Volgend hierop hebben de veiligheidsregio‟s Zuid-Holland Zuid, Twente en Rotterdam-Rijnmond een multidisciplinair portfolio ontwikkeld. Binnen dit project, waarvan het eindrapport „Competenties in kaart‟ verschenen is, zijn pilots gehouden met individuele waarneming en feedback tijdens oefeningen. In het eindrapport zijn duidelijke aanbevelingen gedaan om competentiegericht oefenen verder te implementeren. Is competentiegericht opleiden en oefenen nu daadwerkelijk de manier om de crisisfunctionarissen beter voorbereid te laten zijn op hun taak? Wat zijn de laatste inzichten van onderwijskundigen, of van de doelgroep zelf? Welke ervaringen zijn er al? Met welk resultaat? En als het antwoord (deels) ja is: hoe implementeer je dat dan? Welke valkuilen zijn er? Hoe verhoudt zich dat tot traditionele oefensystemen? Welke stappen zou je moeten zetten? Hoe multidisciplinair kan of moet dat? Wie is daar uiteindelijk verantwoordelijk voor: de diensten zelf of de veiligheidsregio‟s? Deze scriptie beoogt antwoord te geven op deze vragen en is gebaseerd op de volgende hoofdvraag: Welke bijdrage kan een competentiegerichte benadering leveren aan de ontwikkeling van leden van een multidisciplinair crisisteam, en hoe kan dit geïmplementeerd worden binnen een (multidisciplinair) systeem van werven – selecteren – opleiden – oefenen – evalueren en beoordelen? In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de manier van informatievergaring en de gekozen onderzoeksmethode teneinde de hoofdvraag te beantwoorden. 2 2. Methodiek Teneinde de hoofdvraag te kunnen beantwoorden worden achtereenvolgens de volgende deelvragen beantwoord: - wat is een competentiegerichte benadering, hoe verhoudt competentiegericht opleiden en oefenen zich tot competentiemanagement en welke wetenschappelijke onderbouwing is er te geven; - wat is de achterliggende relevante wetgeving; - binnen welke context wordt de hoofdvraag geplaatst; - wat is de huidige en gewenste situatie binnen de veiligheidsregio‟s; - welke conclusies kunnen getrokken worden uit de vergelijking tussen de theorie, de huidige en de gewenste situatie? De theoretische onderbouwing van deze scriptie is gebaseerd op literatuuronderzoek. Hierbij is gebruik gemaakt van bekende naslagwerken op het gebied van human resource management en opleidingskunde. Voor de weergave van huidige inzichten en wetenschappelijke onderbouwing is dankbaar gebruik gemaakt van artikelen uit het tijdschrift voor HRM (deel 3, 2009). Specifieke informatie vindt u in de literatuurlijst. Voor het praktijkonderzoek is gebruik gemaakt van twee informatiebronnen. De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid onderzoekt al geruime tijd de stand van zaken met betrekking tot de opleiding en geoefendheid van functionarissen werkzaam in de crisisbeheersing. Hoewel zij niet specifiek vragen naar de ontwikkeling van competenties, doen zij wel uitspraken over de kwaliteit van deze functionarissen en daarmee van de crisisbeheersing. Om de huidige en de gewenste situatie in kaart te brengen is een enquête uitgezet onder de verantwoordelijken voor multidisciplinair opleiden en oefenen van alle 25 veiligheidsregio‟s. Om de gebruiksvriendelijkheid te verhogen is gekozen voor een digitale enquête. Om de enquête van de inspectie niet te herhalen gaat de door mij uitgezette vragenlijst specifiek over het competentiegericht ontwikkelen van crisisfunctionarissen. 3 Natuurlijk kent deze vorm van onderzoek ook beperkingen. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk door te vragen op bepaalde antwoorden bij de geënquêteerden, waardoor meer informatie verkregen had kunnen worden. Dit was wel mogelijk geweest bij bijvoorbeeld het interview als onderzoeksmiddel. Gezien de praktische bezwaren bij het afnemen van interviews (25 regio‟s met hun geografische spreiding) is deze beperking geaccepteerd. In het volgende hoofdstuk wordt toegelicht wat een competentiegerichte benadering inhoudt gevolgd door de meest recente inzichten en wetenschappelijk onderbouwing. Vervolgens worden de kaders gegeven door de relevante wetgeving en de context te schetsen. Na de beschrijving van de resultaten van het praktijkonderzoek sluit de scriptie af met de formulering van conclusies en aanbevelingen. 4 3. De competentiegerichte benadering Over competenties in zijn algemeenheid is veel geschreven en wordt vooral veel gezegd. Dit hoofdstuk geeft een beknopte theoretische onderbouwing van het onderwerp, waarna de relatie wordt gelegd met competentiemanagement en personeelsmanagement. Vervolgens worden op basis van recente publicaties en artikelen de huidige inzichten, zowel positief als negatief, erbij gevoegd. De theorie in dit hoofdstuk is gebaseerd op Bergenhenegouwen e.a., 2002, pagina 93-97, Kluijtmans red., 2001 en het tijdschrift voor HRM, deel 3, 2009. 3.1 Het ontstaan van competentiedenken De interesse voor competentiebeheer is volgens Baissier (2002) op de voorgrond gekomen in het begin van de jaren 90. Werknemers kregen meer autonomie, waren de spil in de lerende organisatie en moesten zich voortdurend flexibel opstellen om aan de snel wisselende omstandigheden te voldoen. Naast hun kennis, vaardigheden en ervaring wordt ook gekeken naar attitude, gedrag en bijdrage aan de bedrijfsresultaten. Naast competenties zoals bereidheid tot veranderen en samenwerken worden leercapaciteit, initiatief, inzet, verantwoordelijkheid, creativiteit en communicatievaardigheid ook belangrijk. In deze context evolueert het personeelsbeleid van losse Human Resource Managementactiviteiten tot een belangrijke schakel in de bedrijfsstrategie. Managers wegen prestaties af, analyseren het aanwezige en mogelijke potentieel van werknemers en sturen op competenties om de organisatie te versterken en de strategie te ondersteunen. Het behouden en ontwikkelen van competenties van werknemers wordt steeds belangrijker en werknemers worden gezien als de kracht achter de draaiende economie (Baisier, 2002). Bij het ontstaan van competentiemanagement worden twee verschillende benaderingen onderscheiden: namelijk de individuele en de organisatorische benadering. De individuele benadering kan verder opgedeeld worden in de UK benadering en de US benadering. 5 De UK benadering is er op gericht het vaardigheidsniveau van de werknemer te stimuleren (Van Beirendonck, 2001). Deze stroming is functiegericht, wat wil zeggen dat naar de noodzakelijk te vervullen taken en het verwachte gedrag van medewerkers in concrete situaties gekeken wordt. De focus ligt dus meer op de prestaties van de werknemer. In de US benadering echter wordt de nadruk gelegd op de rol van het management in het realiseren van een competitief voordeel. De American Management Association gaf de opdracht om onderzoek te doen naar de eigenschappen en karakteristieken die succesvolle managers onderscheiden van gemiddelde managers. Ze kwamen tot de conclusie dat niet één bepaalde factor het onderscheid maakt tussen succesvolle en minder succesvolle managers, maar wel een ruime waaier aan eigenschappen. Het betrof zowel persoonlijke eigenschappen, ervaring, motieven, als andere kenmerken. In tegenstelling tot de UK benadering wordt hier naar de vaardigheden gekeken die het verschil maken in presteren. De UK benadering kijkt meer naar de basisvaardigheden nodig om een functie te vervullen (Van Beirendonck, 2004). In tegenstelling tot de individuele benadering wordt bij de organisatorische benadering competentiemanagement bekeken vanuit de organisatie. Er wordt dus niet gesproken over individuele competenties maar over de competenties die organisaties nodig hebben om te groeien. Hiervoor wordt de term kerncompetenties gebruikt. Het begrip kerncompetenties wordt verder uitgewerkt in paragraaf 3.2. 3.2 Competentiemanagement versus organisatieverandering Veel organisaties zijn continu bezig om hun interne bedrijfsvoering af te stemmen op de steeds veranderende omgeving. Ze gaan daarbij uit van hun sterke punten, hun marktpositie en van datgene dat hen onderscheidt van anderen; de kerncompetenties van de organisatie dus. Competentiemanagement komt voort uit de wens de kerncompetenties van de organisatie te koppelen aan de competenties van de medewerkers. Immers, de kennis en vaardigheden van die medewerkers bepalen voor een groot deel de resultaten van de organisatie. Wanneer men er in slaagt een optimale afstemming te krijgen tussen de organisatiedoelstellingen en de belangen en motieven van de individuele medewerker zullen beide hierbij gebaat zijn en elkaar versterken. 6 De vakbekwaamheid en motivatie van medewerkers zijn van essentieel belang voor de realisatie van de organisatiedoelen. Kerncompetenties van ondernemingen zijn te beschouwen als de meest kenmerkende eigenschap waardoor organisaties succesvol en onderscheidend zijn. Bekende voorbeelden hiervan zijn de Japanse auto-industrie die staat voor een gunstige verhouding tussen prijs en kwaliteit en McDonald's wiens snelheid en type service overal ter wereld duidelijk herkenbaar zijn. Bij kerncompetenties zijn twee aspecten te onderscheiden: zij vormen de organisatorische context waarin medewerkers hun persoonlijke kwaliteiten en capaciteiten inzetten en ontwikkelen tot voor de organisatie belangrijke competenties en; zij stellen de normen en richtlijnen waaraan moet worden voldaan om succesvol in de organisatie te kunnen blijven werken. Tegelijkertijd echter worden de kerncompetenties gerealiseerd door de persoonlijke competenties van iedere afzonderlijke medewerker. Organisatieveranderingen vragen eigen verantwoordelijkheid en creativiteit van de werknemers. Tevens is het “bindende element”, het gemeenschappelijke wij-gevoel een belangrijke factor. Deze gemeenschappelijke visie zal ook betrekking moeten hebben op het personeel- en loopbaanbeleid van de medewerkers. De bron van verantwoordelijkheid en creativiteit ligt immers bij de werknemers. Het bedrijf zal condities en faciliteiten moeten scheppen voor ontwikkeling en sturing van medewerkers. Competentiemanagement wordt door steeds meer organisaties ingezet als hulpmiddel voor deze ontwikkeling en sturing. 3.3 Competentiemanagement versus personeelsmanagement Voor de vertaling van competentiemanagement naar personeelsmanagement is het belangrijk niet alleen te kijken naar de zichtbare kundigheid en vaardigheid van medewerkers maar ook naar de dieperliggende drijfveren en kwaliteiten. Deze dieperliggende drijfveren worden ook aangeduid als de fundamenten van individuele competenties. Denk hierbij aan waarden, normen en motivatie. 7 Bovenstaande wordt ook wel in een ijsbergfiguur weergegeven: Leerbaarheid Belangrijkheid Hoog Laag Laag Hoog Figuur 1. IJsbergmodel van Bergenhenegouwen, Mooijman en Tillema, 1998. De ijsberg bevat vier horizontale lagen. Van boven naar beneden bezien zijn de competenties minder leerbaar, maar wel belangrijker. De eerste laag, de top van de ijsberg, zijn de vakkennis en vaardigheden: deze competenties zijn kenmerkend voor het vak en noodzakelijk voor de uitoefening van het beroep. Vakkennis en vaardigheden worden meestal geleerd in beroepsopleidingen, en vastgelegd in diploma‟s en certificaten. De tweede laag zijn toepasbare beroepsvaardigheden als sociale en communicatieve vaardigheden, technische vaardigheden en beroepsmatige inzichten. Deze intermediaire vaardigheden zijn belangrijk voor de flexibiliteit en multi-inzetbaarheid van de medewerker. De derde competentielaag bestaat uit de waarden en normen, de ethiek en de moraal van de persoon zelf en van de organisatie of het bedrijf waartoe de persoon zichzelf rekent. De persoon in kwestie heeft de waarden en normen verinnerlijkt op basis van zijn of haar eigen inzichten, ervaringen en opleidingen. 8 De vierde competentielaag, de basis van de ijsberg, bestaat uit de dieperliggende kenmerken als zelfconcept, motieven, inzet, gedrevenheid en overtuigingskracht. Ze zijn onzichtbaar en moeilijk meetbaar, maar voor het handelen in een specifieke situatie zijn ze vaak wel bepalend. De ijsbergstructuur maakt duidelijk dat naarmate je meer bij de onderste laag komt, het moeilijker wordt om de competentie te leren én om boven water te krijgen dat die competentie aanwezig is. De bovenste laag, de makkelijk meetbare en leerbare kennis, is niet meer dan het zichtbare topje van de ijsberg. De onderste laag is het moeilijkst leerbaar, maar daarentegen zijn zaken als zelfconcept, motieven, inzet, gedrevenheid en overtuigingskracht wel bepalend voor het handelen van een individu. Een organisatie heeft er belang bij die competenties te kennen. Een grotere nadruk op de ontwikkeling van individuele competenties betekent een groter beroep op de inzet, flexibiliteit en motivatie van medewerkers. Dit staat in veel gevallen haaks op de traditionele organisatieprincipes die zijn gebaseerd op een hiërarchisch stelsel van vastliggende functies en taakstellingen. Een alternatief voor een strakke werkverdeling op basis van taakstellingen is de competentiegerichte benadering. Dit vraagt echter wel om een andere invulling van de human resource management functie (werving en selectie, ontwikkeling en training, beoordeling en beloning). 3.4 Praktische vertaling Hoe ziet competentiemanagement er nu in de praktijk uit. Voor een praktische vertaalslag wordt in deze paragraaf een stappenmodel voor invoering beschreven. Dit stappenmodel is tot stand gekomen na bestudering van literatuur op het gebied van opleidingskunde en Human Resource Management. Fase 1: Bepalen van de competenties. Het klinkt vanzelfsprekend en dat is het ook: om aan de kerncompetenties van een organisatie te kunnen bijdragen moet bepaald worden welke individuele competenties hieraan bijdragen. Dit resulteert in een competentiewoordenboek4. 4 De verzameling van competenties die samen het gedrag beschrijven dat is vereist om de ambities van de organisatie te realiseren (Kluytmans, red., 2001, pagina 481). 9 Om tot dit woordenboek te komen wordt meestal een combinatie van informatiebronnen gebruikt: - selectie- of beoordelingscriteria die de organisatie al gebruikt en die de organisatieambities weerspiegelen; - individuele- en groepsinterviews waarbij functieanalyse- en competentiescans gebruikt kunnen worden; - eventueel interviews met belangrijke klanten of andere belanghebbenden. Belangrijk is dat de gekozen competenties ontwikkelbaar zijn en daadwerkelijk onderscheidend moeten zijn voor succesvol functioneren. Wanneer deze criteria strikt worden gehanteerd kan het aantal competenties beperkt blijven tot vijf á tien. Het woordenboek geeft een overzicht van die competenties die nodig zijn om de doelen van de organisatie te realiseren. Daarmee is het de basis om voor een specifieke functiegroep, of specifieke rol, een competentieprofiel te bepalen. In dit profiel worden over het algemeen 5 tot 10 competenties opgenomen, aangevuld met gedragscriteria. Deze criteria bieden het handvat om de competentie concreet te kunnen waarnemen en beoordelen. Voor het draagvlak onder medewerkers is het essentieel deze te betrekken bij de totstandkoming van het profiel. Op die manier is het niet “opgelegd” maar zelf als niveau bepaald. Tot slot kunnen niveaus aangegeven worden, zodat bijvoorbeeld een onderscheid tussen junior- en senior functies gemaakt kan worden. Fase 2: Inschatten van talenten In deze fase wordt een inschatting gemaakt van het huidige competentieniveau van de medewerker, waarna deze afgezet kan worden tegen het vastgestelde profiel. Dit kan vanuit het perspectief van zowel de organisatie (wat hebben we nodig), als die van de medewerker (wat zijn mijn sterke punten en hoe kan ik me ontwikkelen) bezien worden. De inschatting kan op meerdere momenten gedaan worden: bij de werving en selectie van nieuwe medewerkers (waarbij puur van selectie of van benodigde ontwikkeling uitgegaan kan worden) en tijdens functionerings- of beoordelingsmomenten. Fase 3: Ontwikkelen van talenten Ontwikkeling richt zich op het verkleinen van het gat tussen het competentieprofiel en de inschatting van talenten. Hier worden veelal Persoonlijke Ontwikkelplannen (POP) voor gebruikt. Er zijn veel formats beschikbaar. 10 Belangrijk is dat: - geformuleerde doelen SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden) zijn geformuleerd zodat hier ook daadwerkelijk op gestuurd kan worden; - afspraken tweezijdig zijn: de werknemer heeft verplichtingen maar de werkgever, voornamelijk in randvoorwaardelijke zin, ook; - afspraken over tijdsplanning en tussentijdse beoordeling zijn gemaakt. Nog belangrijker is echter dat het ontwikkelplan samen met de medewerker gemaakt wordt zodat er wederzijds overeenstemming bestaat over de ontwikkeldoelen. Welke ontwikkelmogelijkheden mogelijk zijn wordt verder besproken in paragraaf 3.4, competentiegericht opleiden en oefenen, pagina 13). Fase 4: Beoordelen van competenties In veel organisaties wordt de medewerker beoordeeld op wat hij doet, en hoeveel dat oplevert. Mogelijk komt ook het “hoe” aan bod. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een targetsysteem: de verkoper wordt beoordeeld op de vraag of hij het quotum van X verkochte producten behaald heeft. Om te kunnen beoordelen welke vaardigheden nodig zijn om succesvol te kunnen verkopen kan een competentieprofiel gebruikt worden. Een beoordeling van de vaardigheden geeft automatisch een beeld van de (te verwachten) output van een medewerker. Tegelijkertijd kan het competentieprofiel gebruikt worden om het niveau van de vaardigheden vast te stellen en een eventueel ontwikkelplan op te stellen. Om een competentiebeoordeling te kunnen doen is het noodzakelijk dat competentiemanagement in alle fasen van het Human Resource Management systeem (werven en selecteren – trainen en ontwikkelen – beoordelen en belonen) geïmplementeerd is. Fase 5: Belonen van talenten en talentontwikkeling Traditionele beoordelingssystemen zijn gericht op het wat en hoeveel. De verkoper in het voorbeeld kan (extra) beloond worden voor het feit dat hij zijn quotum heeft behaald (de prestatiebeloning). Moeilijker wordt het om te beoordelen in hoeverre hij de benodigde vaardigheden heeft ontwikkeld. Je zou kunnen zeggen dat het eindresultaat het enige zichtbare deel is maar dat zou geen recht doen aan de ontwikkeling die een medewerker mogelijk doorgemaakt heeft. Door binnen een ontwikkelplan meetbare doelen te formuleren, en competenties te specificeren met meetbaar gedrag, kan ook aan de ontwikkeling van vaardigheden een beloning gekoppeld worden. 11 Met andere woorden: als onderdeel van competentiemanagement kan ook een beloningssysteem gehanteerd worden voor de manier waarop vaardigheden ingezet worden en in welke mate deze zijn ontwikkeld in een bepaalde periode. Tot slot van deze paragraaf een aantal kritische succesfactoren: - Het lijkt aannemelijk dat implementatie van competentiemanagement invloed heeft op de manier van samenwerken (ook tussen leidinggevende en medewerkers) binnen de organisatie. Elkaar aanspreken op concreet en waarneembaar gedrag is vaak nieuw. Het vraagt vaardigheden als coaching en onderling vertrouwen. Het is goed om te beseffen dat het hier ook om verandermanagement gaat. - Aandacht is nodig voor de balans tussen control en ontwikkeling. Competentiemanagement kan voor beide ingezet worden maar dit moet wel in balans zijn dus: én sturen op gedrag én werken aan ontwikkeling. - Het proces is minstens zo belangrijk als de inhoud. Een competentieprofiel krijgt alleen betekenis als er mee gewerkt gaat worden. Het draagvlak wordt vergroot als medewerkers betrokken worden bij de ontwikkelingen. Het proces zou een afspiegeling moeten zijn van hoe men als organisatie wil (samen)werken. 3.5 Competentiegericht opleiden en oefenen In de voorgaande paragrafen is een theoretische onderbouwing van het begrip competentiemanagement beschreven. Deze theorie vormt de eerste aanzet tot het beantwoorden van de hoofdvraag. De hoofdvraag van de scriptie richt zich op een competentiegerichte benadering van de ontwikkeling van crisisfunctionarissen in een multidisciplinair team. In de nu volgende paragraaf wordt de theorie, voornamelijk het onderdeel “ontwikkelen van talenten”, verder toegespitst op “competentiegericht opleiden en oefenen” teneinde dichter bij de beantwoording van de hoofdvraag te komen. Om competentiegericht opleiden en oefenen te introduceren een praktijkvoorbeeld: De Officier van Dienst-Geneeskundig is verantwoordelijk voor de coördinatie van de hulpverleningsprocessen op een plaats incident. Ook geeft hij leiding aan de geneeskundige hulpverleners ter plaatse en vertegenwoordigt hij zijn processen in het multidisciplinair overleg. Je zou kunnen zeggen dat zijn taak coördineren en leiding geven is, met als doel adequate en efficiënte patiëntenbehandeling. 12 Maar hoe ziet dit er dan uit? Het antwoord op deze vraag is over het algemeen vastgelegd in een functieprofiel. Hierin staat onder andere dat hij kennis moet hebben van de processen, dat hij het werk van de hulpverleners ter plaatse moet aansturen en coördineren en dat hij de inzet achteraf moet kunnen evalueren. Hij moet kunnen loggen, plotten en registreren. Hiervoor moet hij zich een beeld kunnen vormen, kunnen oordelen en besluiten kunnen nemen. Welke vaardigheden heeft hij dan nodig om dit te kunnen doen? Deze staan beschreven in het competentieprofiel. Hij moet bijvoorbeeld over de vaardigheden overtuigings-kracht, besluitvaardigheid, communiceren, samenwerken, plannen en organiseren beschikken. De competenties zijn uitgewerkt met gedragscriteria. Deze zijn beschreven in concreet waarneembaar gedrag dat te observeren valt. Het is bijvoorbeeld erg lastig om te onderbouwen of en hoe iemand besluitvaardig is. Zonder criteria kan elke waarnemer dat aan de hand van zijn persoonlijke ideeën daarbij beoordelen. Hoewel beoordelen altijd een subjectieve component zal hebben is de ruimte voor eigen interpretatie klein(er). In onderstaande tabel een voorbeeld. Besluitvaardigheid Hakt met de beschikbare informatie knopen door Neemt besluiten tijdig Neemt en communiceert beslissingen Communiceert de gronden voor besluiten Draait besluiten terug als nieuwe informatie dit nodig maakt Speelt een beslissing tijdig door naar anderen In een profiel kunnen de criteria binnen een organisatiespecifieke context nog specifieker gemaakt worden. Er zijn allerlei vormen voor ontwikkeling beschikbaar. Binnen de opleidingskundige literatuur wordt dit uitgebreid beschreven. Het reikt voor deze scriptie te ver om deze op te nemen. Wel worden een aantal opleidings- en oefenvormen (beschreven door Kluijtmans red., 2001, pagina 485) genoemd die van toepassing zijn binnen de context van deze scriptie. 13 - Zelfstudie: vaak binnen schriftelijk opleidingen (ook steeds meer binnen Elearning programma‟s) en veelal gericht op het vergaren van kennis, theorie. - Training: vaak een combinatie tussen theorie en inoefenen, gericht op vaardigheden. De vaardigheid oefenen middels casuïstiek, directe feedback en nogmaals uitvoeren. - Virtueel oefenen: omgevingsaspecten realistisch verbeelden in een computerprogramma. Tijdens het uitvoeren van handelingen van de beoefende kan de situatie in het programma worden aangepast door de begeleider. Hierdoor kan actie/reactie oftewel oorzaak/gevolg als extra dimensie toegevoegd worden aan het leerrendement. - Langerlopende trajecten als opleidingen, management development trajecten etcetera. - Stage/intercollegiale toetsing: leren van elkaar, ervaring opdoen bij andere afdelingen of meer ervaren collega‟s. Ook wel “learning on the job” genoemd. - Intervisie: in groepsverband problemen of vraagstukken onder begeleiding onderzoeken en oplossingen formuleren. Hier zijn methodieken voor beschikbaar. - (Realistische) oefeningen aan de hand van scenario‟s. Opleidings- en oefenvormen zijn in principe hulpmiddelen om tot ontwikkeling van vaardigheden, competenties te komen. Een essentiële component van ontwikkeling is echter begeleiding, oftewel coaching. De deelnemer zal feedback moeten krijgen op de vaardigheden die getoond zijn en geholpen moeten worden om deze verder te ontwikkelen. Dit “helpen” kan op meerdere manieren: - Bij de meeste competentieprofielen zijn ontwikkeltips beschikbaar (veelal beschikbaar gesteld door adviesbureaus die bij de ontwikkeling van competentieprofielen ondersteunen); - Er kan een „expert-coach‟ ingezet worden. Daarbij wordt feedback gegeven als: „ik zie‟, „ik stel vast‟, „ik stel voor dat‟; - Een helper-coach gebruikt termen als; „wat heb je al gedaan?‟, „welke informatie heb je?‟, „welke opties zijn er?‟, 'hoe ga je nu verder?‟. 14 Bij competentieontwikkeling horen vragen als: - Welke competenties wil je ontwikkelen? Op welke gedragscriteria wil je specifiek feedback hebben? - Waarom wil je deze competentie ontwikkelen? Wat wil je ermee bereiken? Wat moet beter, efficiënter, aangenamer verlopen? - In welke mate past deze competentieontwikkeling bij je eigen interesses, in je eigen loopbaanplan? - Wie vervult met betrekking tot deze competentie een voorbeeldrol? Kun je dit rolmodel observeren? - In welke concrete werksituatie (eventueel nagebootst in een training of oefening) kan deze competentie beoefend worden? Tot zover deze schets van het begrip competentiegericht opleiden en oefenen. Dit gehele hoofdstuk is gebaseerd op theorie (bronvermelding heeft reeds in de teksten plaatsgevonden) die al enkele jaren oud is en nog steeds wordt gebruikt. Er zijn de afgelopen jaren meerdere artikelen verschenen van onderwijskundigen, organisatiekundigen en ervaringsdeskundigen met uiteenlopende meningen over het onderwerp. In het nu volgende hoofdstuk wordt aan de hand van deze artikelen een aantal meningen geschetst waarna getracht zal worden een hypothesis te formuleren voor het vervolg van deze scriptie. 15 4. Recente inzichten, wetenschappelijk onderbouwd? Uit het onderzoek Trendvraag naar Arbeid 2008 (OSA, 2009) komt naar voren dat het gebruik van competentiemanagement in meer dan 25% van de 2900 onderzochte organisaties wordt toegepast. Bij de overheid gebruikt zelfs twee derde deel competentiemanagement, gevolgd door de sector onderwijs met meer dan 50%. Er is sprake van een duidelijke toename ten opzichte van voorgaande jaren. In veel Cao's is competentiemanagement expliciet opgenomen als onderdeel van het Human Resource Management beleid. Wat levert competentiemanagement nu op? Wat zijn de bedenkingen? Levert het een succesvolle bijdrage? Onderstaand hoofdstuk is gebaseerd op artikelen en editorials uit het tijdschrift voor HRM, deel 3, 2009. Verdere bronvermelding vindt plaats in de tekst en in de literatuurbijlage van genoemde artikelen. Wat levert competentiemanagement nu op? In hoeverre levert het invoeren van competentiemanagement meetbare resultaten op? Wat zijn de feitelijke effecten? Breman en Bruinsma (2006) laten met onderzoek zien dat er zeer beperkte empirische ondersteuning is voor de relatie tussen competenties en prestaties. Zij stellen dat competentieontwikkeling niet per definitie tot prestatie leidt, maar prestatie wel kan verklaren. Middelkoop e.a. (2008) vonden in een onderzoek bij zestien organisaties dat leidinggevenden en human resource managers het idee hadden dat competentiemanagement bijdroeg aan de performance, maar zij konden niet aangeven hoe dat effect dan tot stand komt. Kampermann en Korsten (2007) komen in hun onderzoek bij Nederlandse gemeenten tot de conclusie dat het enthousiasme bij het concept in de praktijk duidelijk voelbaar is hoewel meetbare resultaten niet duidelijk te benoemen zijn. Ook het onderzoek van de Kenniskring HRM van de Avans hogescholen (2008) richtte zich op de vraag naar effecten. Bij elf zakelijke dienstverleners werden managers, HR professionals en OR leden geïnterviewd. Uit het onderzoek blijkt dat competentiemanagement duidelijkheid schept in verwachtingen. Het wordt de medewerker duidelijk(er) wat van hem wordt verwacht ten aanzien van gedrag in het werk, de te leveren prestaties en de mogelijkheden tot ontwikkeling. Ook het proces van bewustwording speelt een rol, waar gaat de organisatie heen en wil de medewerker dat ook? 16 Opnieuw blijkt dat de meerderheid van de respondenten ervan overtuigd is dat performance- en ontwikkelingsbeleid erop vooruit is gegaan. Opnieuw is het moeilijk aan te geven hoe die relatie dan precies verloopt. De conclusie van Kampermann, Kluijtmans en Semeijn (2009) is dat uit het (tot op heden schaarse) empirische onderzoek blijkt dat in de ogen van management en HR professionals competentiemanagement een positief effect heeft, maar dat het nog lastig is om deze effecten te herleiden tot competentiemanagement. De causale keten is ondoorzichtig en bovendien gaat de implementatie van competentiemanagement vaak gepaard met andere verandertrajecten in de organisatie. Wat zijn de bedenkingen? Kampermann, Kluijtmans en Semeijn (2009) noemen een vijftal theoretische bedenkingen bij competentiemanagement. 1. De vertaling van kerncompetenties naar individuele competenties is moeilijk. Het presteren van een organisatie is in principe systeemafhankelijk en daarmee niet te herleiden naar “losse” vaardigheden. Dat maakt de beoogde verticale koppeling (strategische koppeling van kerncompetenties aan individuele competenties) moeilijk zo niet onmogelijk. 2. In het verlengde van punt 1: het probleem van het tijdsperspectief. De ontwikkeltijd van competenties overtreft mogelijk de houdbaarheid van de strategie. 3. Vooral door de koppeling aan strategie wordt competentiemanagement vaak topdown geïmplementeerd. Het risico hierbij is dat het onvoldoende aansluit bij de primaire processen waardoor draagvlak op de werkvloer wordt gemist. 4. Competentiemanagement wordt vaak gezien als alternatief voor starre functiewaarderingsystemen. De huidige gangbare werkwijze om profielen te voorzien van criteria en normeringen kan snel leiden tot een systeem waarbij de flexibiliteitsvoordelen weer verdwijnen. 5. Door het ontwikkelperspectief van competentieprofielen gaat men er vanuit dat deze zonder meer op medewerkers gelegd kunnen worden. Dat gaat soms tegen de natuurlijke aanleg van mensen in. Risico daarbij is dat onevenredige energie in het ontwikkelen van nauwelijks ontwikkelbare competenties van die persoon wordt gestopt. De Lange (2009) heeft samen met de Kenniskring HRN van Avans hogescholen om dezelfde reden onderzoek gedaan maar komt tot andere conclusies. Zij vonden veel minder problemen met de koppeling tussen strategisch beleid en personeelsbeleid. 17 De Lange (2009) noemt een aantal voorbeelden van bedrijven die succesvol competentiemanagement ingezet hebben om een cultuurverandering te bewerkstelligen om daarmee nieuwe strategische doelstellingen te behalen. Toch succesvol? Hoe kan het dat competentiemanagement zo populair is terwijl de wetenschap dat succes niet kan verklaren? Van der Heijden (2009) stelt een aantal kanttekeningen bij die vraagstelling. 1. Gebrek aan zelfreflectie aan de kant van de wetenschap? Als wetenschappers het niet kunnen verklaren, hoe kan men dan vinden dat het werkt? 2. Het eeuwige “gehannes” over definities. Wetenschappelijk bezien is de definitie discussie terecht, er zijn er legio in omloop. Het moet wel eerst duidelijk zijn waar het over gaat, voordat het goed onderzocht kan worden. In de praktijk speelt de definitievraag veel minder. Als de organisatie eenmaal gekozen heeft voor een insteek dan is de definitievraag daarmee beantwoord. Competenties zijn dan wat men afsprak dat ze zijn. 3. Overwaardering van verticale integratie. De strategie van een organisatie wijzigt niet voortdurend in sterke mate. Natuurlijk moet iedere organisatie periodiek zijn strategie bijstellen (de markt verandert, de concurrentie zit niet stil, etcetera) maar echt fundamentele strategische wijzigingen zijn er niet vaak. Het argument dat de ontwikkeltijd van competenties de strategie overstijgt is daarmee niet terecht. 4. Het belang van de dialoog. De waarde van competentiemanagement ligt voor een groot deel in de dialoog tussen medewerker en manager. Competenties bieden een taal om te praten over ontwikkeling en prestaties. Vooralsnog is in dit hoofdstuk de wetenschappelijk verbazing over het ogenschijnlijke succes van competentiemanagement besproken. Een vijftal theoretische bedenkingen en een reactie daarop is aan bod geweest. Tot slot heeft Van Beirendonck (2009) een tweetal motivaties op een rijtje gezet waarmee de populariteit van competentiemanagement mogelijk verklaard kan worden. 18 Het succes heeft volgens Van Beirendonck (2009) te maken met: 1. het gebruik van heldere en toegankelijke terminologie in het beschrijven van menselijke eigenschappen; 2. de top-down benadering en het logisch redeneren: van visie en missie naar strategie – naar functies en resultaten – naar gewenste, aanwezige en te ontwikkelen competenties – naar evaluatie. Wetenschappelijk onderzoek zou zich mogelijk meer kunnen richten op de vraag hoe competentiemanagement het beste tot zijn recht kan komen, hoe perspectieven van leidinggevenden op elkaar afgestemd kunnen worden en welke rol HR managers hierbij spelen. Fundamenteel onderzoek naar de waarde van competentiemanagement wordt hiermee niet overbodig maar vervult een andere rol. Het kan de meer praktijkgerichte benadering ondersteunen en tegelijkertijd het kritische tegenwicht bieden, terwijl de waarde van het concept niet langer ter discussie gesteld hoeft te worden. Het gaat dan niet langer over of het waarde heeft, maar meer welke waarde, wanneer en onder welke omstandigheden (Kampermann, Kluijtmans en Semeijn, 2009). Resumerend: Over de zin en onzin van competentiegericht ontwikkelen is veel geschreven. Wat daarbij opvalt is dat de inhoud van deze artikelen veelal op hetzelfde neerkomt. Men heeft niet zozeer kritiek op de ideeën achter de competentiegerichte benadering. Vooral vanuit organisatiekundige en personeelstechnische invalshoek worden de ontwikkeling van vaardigheden, afgestemd op de kerncompetenties van een organisatie onderschreven. Ook onderwijskundig gezien wordt veel meerwaarde gezien in de mogelijkheden die competentiegericht ontwikkelen biedt om de transfer tussen theorie en praktijk te bevorderen. Kritiek is er vooral op de onderliggende motivatie voor de keuze voor competentiemanagement. Tegenstanders vinden dat het vaak als oneigenlijk middel wordt gebruikt om organisatieproblemen op te lossen die niets met de kwaliteiten van medewerkers van doen hebben. Ook geven zij aan dat het onvoldoende onderbouwd als structuuroplossing ingezet wordt omdat het nu eenmaal een hype is (of was), en dat competentieontwikkeling slecht meetbaar is. Tot slot geven zij aan dat organisaties de hype omarmen zonder te beseffen dat de implementatie uit meerdere fasen bestaat en wel afgerond en continue onderhouden moet worden. Het is geen “snelle oplossing”. 19 Voor mijzelf bevestigt dit onderzoek de zin en meerwaarde van een competentiegerichte benadering. Ik ben het eens met Korthagen (2004) die stelt dat het implementeren van competentiegericht opleiden (en binnen de context van dit stuk oefenen) een betere transfer biedt tussen theorie en praktijk omdat kennis en vaardigheden aan elkaar worden gekoppeld. Bovendien kan door de inzet van gedragscriteria specifiek individueel gecoacht worden met de mogelijkheid tot registratie van ontwikkeling op langere termijn. Er is, in ieder geval binnen de wereld van de veiligheidsregio‟s, veel aandacht voor plannen, procedures en verantwoordelijkheden. Ik ben er van overtuigd dat de effectiviteit en efficiëntie in de crisisbeheersing, of in elke andere organisatie, voor een deel wordt bepaald door de individuele vaardigheden van mensen. Het wordt tijd dat we elkaar hierop, volgens de hiervoor geldende regels, gaan aanspreken. Dit neemt niet weg dat de genoemde theoretische bedenkingen van Kampermann, Kluijtmans en Semeijn (2009) waardevol zijn en meegenomen zouden moeten worden als mogelijke valkuil in het implementatieproces. Vooral de punten met betrekking tot het zover uitwerken en structureren dat de flexibiliteit verloren gaat, en het niet zonder meer profielen op mensen leggen zonder te kijken of zij die ontwikkelmogelijkheden wel hebben, vind ik daarbij herkenbaar. Dit doet geen afbreuk aan de competentiegerichte benadering met zijn mogelijkheden op zich. Mijns inziens biedt competentieontwikkeling in alle fasen van het human resource proces stevige handvatten om de ontwikkeling van medewerkers handen en voeten te geven, en daarmee in hoge mate bij te dragen aan de resultaten van de organisatie. 20 5. Context Opleiden, oefenen, competentiemanagement: termen die veelomvattend zijn en op velerlei manieren uitgelegd kunnen worden. Om deze termen af te bakenen, en om te beschrijven binnen welke omgevingsaspecten de hoofdvraag moet worden bezien, wordt in dit hoofdstuk de context geschetst. Hiertoe wordt relevante wetgeving beschreven, worden de omgevingsfactoren geschetst en definities gekozen voor gebruikte termen. 5.1 Relevante wetgeving Wanneer het onderwerp gerelateerd is aan veiligheidsregio‟s komt men met betrekking tot wetgeving uiteraard al snel uit op de Wet Veiligheidsregio‟s. Omdat de wet de voorgaande betrokken wetten opheft, is het voor deze contextschets mijns inziens voldoende om kort de achtergronden van deze wet te beschrijven. Daarnaast worden enkele onderdelen relevant voor deze scriptie, de kwaliteitseisen voor veiligheidsregio‟s en het besluit personeel veiligheidsregio‟s, nader besproken. Aangezien de kwaliteitseisen middels een algemene maatregel van bestuur aan de veiligheidsregio‟s opgelegd gaan worden, en opleiden en oefenen een belangrijke voorwaarde is om aan deze eisen te voldoen, is dit relevant. 5 In een veiligheidsregio werken brandweer, geneeskundige diensten, politie en gemeenten samen aan de hulpverlening aan de burger. Ook het optreden van andere diensten en partners (bijvoorbeeld waterschappen, defensie) in samenwerking met de hulpverleningsdiensten in geval van een ramp of een crisis wordt in een veiligheidsregio geregeld. Eén van de prioriteiten van het kabinet is dat de rampenbestrijding en crisisbeheersing vóór eind 2009 op orde is en dat er in 2010 professioneel georganiseerde veiligheidsregio‟s zijn. Deze kwaliteitsverbetering wordt beoogd met het wetsvoorstel Veiligheidsregio‟s. De wet is inmiddels door de Eerste en Tweede kamer aangenomen. Het is nog niet bekend wanneer de inwerkingtreding zal zijn. 5 Bron: http://www.minbzk.nl/onderwerpen/veiligheid/veiligheidsregio's. 21 Het wetsvoorstel regelt de organisatie van de brandweerzorg, de rampenbestrijding en crisisbeheersing op regionaal niveau en stelt kwaliteitseisen. Vooruitlopend daarop heeft minister Ter Horst in 2007 en 2008 met negentien van de vijfentwintig veiligheidsregio‟s afspraken gemaakt om deze kwaliteitsverbetering in gang te zetten en om te komen tot regionaal georganiseerde brandweerorganisaties. De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid toetst het kwaliteitsniveau van veiligheidsregio‟s. Nadere kwaliteitseisen komen in aparte besluiten. De Wet Veiligheidsregio‟s zal de Brandweerwet 1985, de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (Wghor) en de Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo) vervangen. 6 Tijdens een ramp of crisis die meer dan één gemeente tegelijk treft, krijgt de voorzitter van de veiligheidsregio het opperbevel over de hulpverleningsdiensten en de bevoegdheid om knopen door te hakken in de regionale besluitvorming. De voorzitter van de veiligheidsregio is de burgemeester in een regio die ook de korpsbeheerder van de regiopolitie is. De Commissaris van de Koningin kan tijdens zo'n ramp aanwijzingen geven aan de veiligheidsregio; niet in zijn of haar functie van provinciaal bestuurder, maar als vertegenwoordiger van het rijk onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de voorbereiding op rampen en crises kunnen de commissarissen van de Koningin namens de minister aanwijzingen geven aan de veiligheidsregio's als uit het toezicht door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid blijkt dat een regio onvoldoende is voorbereid op een ramp. 5.1.1 Kwaliteitseisen veiligheidsregio’s Onderstaande paragraaf is samengevat aan de hand van informatie op de website van het ministerie van Binnenlandse Zaken 7. De Ministerraad heeft ingestemd met het Besluit veiligheidsregio’s, waarin onder meer de minimumeisen voor de rampenbestrijding en crisisbeheersing en de opkomsttijden van de brandweer staan. De besturen van de veiligheidsregio‟s mogen besluiten andere opkomsttijden te hanteren op basis van het risicoprofiel van de regio en een afweging van de kosten en baten. De opkomsttijd mag niet langer zijn dan 18 minuten. 6 7 Bron: persbericht ministerie van BZK, 23 april 2009. http://www.minbzk.nl/onderwerpen/veiligheid/veiligheidsregio's 22 Verder zijn eisen vastgelegd over bijvoorbeeld de organisatie, de alarmering en het informatiemanagement bij rampen en crises. De Ministerraad heeft tevens ingestemd met het Besluit personeel veiligheidsregio’s. Hierin staan de verschillende functies en daarbij horende taken en competenties. Hiermee wordt een uniformiteit bereikt die nodig is voor goede interregionale bijstand en bovenregionaal optreden. Met het vastleggen van basiskwaliteiten van het personeel zijn ook de eigen veiligheid en de veiligheid van anderen gediend. Op 7 juli 2008 is het ontwerp van het Besluit personeel veiligheidsregio‟s ter consultatie aangeboden aan de veiligheidspartners, zoals het Veiligheidsberaad8. Daarna zet het wetgevingstraject zich voort, wat uiteindelijk zal leiden tot inwerkingtreding begin 2010. Met het ontwerpbesluit wil het Rijk de kwaliteit van het personeel normeren. Op grond van dit besluit kunnen bij ministeriële regeling, per functie, de kerntaken en competenties voor het personeel binnen de veiligheidsregio worden vastgelegd. Deze vormen feitelijk de basiseisen waaraan het brandweer- en GHOR personeel en het multidisciplinaire personeel moet voldoen. Tevens fungeren deze basiseisen als uitgangspunten voor het opleiden, examineren, bijscholen en oefenen. Dit is noodzakelijk om voor het personeel helderheid te creëren in de eisen waar ze per functie continue aan moeten voldoen. Daarnaast zijn de basiseisen essentieel om de uniformiteit te bereiken die voorwaardelijk is voor interregionale bijstand en bovenregionaal optreden. Beide besluiten zijn gebaseerd op het wetsvoorstel Veiligheidsregio‟s, waarmee de Tweede Kamer in april 2009 heeft ingestemd. Resumerend: Binnen de wetgeving worden kwaliteitseisen gesteld aan brandweeren GHOR9 personeel. Veiligheidsregio's zullen hun opleidings- en oefenbeleid hierop af moeten stemmen. Binnen dit kader worden, middels een ministeriële regeling, kwalificatieprofielen voor alle brandweer-, GHOR- en multidisciplinaire functies ontwikkeld. In deze profielen wordt een competentiematrix opgenomen. Er zal door de regio‟s aangetoond moeten worden over welke competenties, en in welke mate, de crisisfunctionarissen beschikken. 8 Het Veiligheidsberaad is 10 februari 2007 opgericht en wordt gevormd door de voorzitters van de Nederlandse veiligheidsregio‟s. Zij fungeren als leidend bestuur in de ontwikkeling van de veiligheidsregio‟s en als aanspreekpunt voor het Rijk op gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing (bron: www.veiligheidsberaad.nl). 9 Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen. 23 5.1.2 En de politie? Ondanks het feit dat de politie een van de vaste partners is bij rampenbestrijding en crisisbeheersing maken zij (organisatorisch) geen onderdeel uit van de veiligheidsregio's, en worden zij ook niet genoemd in de nieuwe wet. In 2005 is door het COT (instituut voor veiligheids- en crisismanagement) een verkennend onderzoek gedaan naar de rol van de politie binnen de veiligheidsregio's 10. Zij komen tot een samenwerking op de volgende elementen: - Bestuurlijke integratie: een verplichte bestuurlijke samenwerking tussen het hulpverleningsbestuur (brandweer en GHOR) en het regionaal college van de politie om een gecoördineerde voorbereiding op gezamenlijk optreden in ramp- en crisissituaties te bevorderen; - Gemeenschappelijke meldkamer: een steeds verder gaande samenwerking tussen de huidige aparte meldkamers voor brandweer, politie en ambulancediensten; - Vorming regionaal veiligheidsbureau: een bureau dat bedoeld is om de ambtelijke ondersteuning van het bestuur en management van de veiligheidsregio te organiseren. De politieorganisatie is geen onderdeel van de veiligheidsregio‟s en is niet als doelgroep opgenomen in de Wet veiligheidsregio‟s. De politie is sterk gericht op sociale veiligheid. Fysieke veiligheid is een relatief klein onderdeel van het takenpakket. Bovendien is andere wetgeving van toepassing. Er wordt wel samengewerkt, en in veel regio‟s komt dit juist naar voren binnen het multidisciplinair opleiden en oefenen. De politie sluit immers wel aan binnen de GRIP structuur11. In elke veiligheidsregio is de politie, in meer of mindere mate, betrokken bij zowel planvorming als opleiden en oefenen en neemt zij actief deel aan oefenactiviteiten. Tot slot worden de van oudsher door brandweerpersoneel ingevulde Multidisciplinaire coördinatiefuncties (als leider COPI en operationeel leider) steeds vaker opengesteld voor andere disciplines. Indien politiefunctionarissen een van deze rollen vervullen vallen zij daarmee ook onder de kwaliteitseisen genoemd in het besluit personeel veiligheidsregio‟s. 10 R.P. Bron e.a., 2005. Berusten en afwachten: de politie binnen de veiligheidsregio. Een verkennend onderzoek naar de visie op en ervaring met de veranderende rol en taken van politieregio‟s bij de vorming van veiligheidsregio‟s. 11 Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure. Opschalingstructuur waarin commando- en coördinatievoering op verschillende niveaus beschreven is. 24 5.2 Omgevingsfactoren In relatie tot het onderwerp competentiegericht opleiden en oefenen is het van belang dat binnen de veiligheidsregio‟s diensten met totaal verschillende achtergronden samenwerken. Brandweer en politie zijn van oudsher organisaties met eigen culturen die niet veel van elkaar weten en niet gewend zijn samen te werken. De regionale GHOR bureaus (Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen) zijn nog erg jong en staan ver van de lange tradities binnen brandweer en politie. De gemeenten zijn nog recenter aangesloten in de crisisbeheersing en hebben nog een inhaalslag te maken op het gebied van kennis en ervaring van de crisisfunctionarissen. De cultuurverschillen zijn groot. Dit heeft onder andere invloed op: - de mate waarin men gewend is aan het benoemen van competenties en dus gedragsfactoren; - de mate waarin men gewend is feedback te geven en ontvangen op individueel niveau; - de mate waarin men gewend is beoordeeld te worden; - de acceptatie van feedbackgevers en beoordelaars, vooral van belang binnen de „rangen en standen‟ wereld van politie en brandweer; - de „jeugdige leeftijd‟ van de GHOR organisatie, waarin veelal nog geen kwaliteitszorgsysteem met betrekking tot het GHOR personeel bestaat. De groeiende rol van de gemeenten is een factor van belang. De betrokken crisisfunctionarissen zijn veelal (nog) niet voorbereid op hun rol en taak binnen de crisisbeheersing. Ook de andere diensten weten dit nog niet goed te plaatsen. Voor de gemeenten en veiligheidsregio‟s is het erg complex samenwerkingsafspraken te maken. Elke gemeente heeft immers zijn eigen lokaal bestuur maar moet samen met collegagemeenten één partner vormen voor de veiligheidsregio. Bovendien staan randvoorwaardelijke, maar essentiële, zaken als dienstroosters en verbindingsmiddelen nog in de kinderschoenen. 25 5.3 Definities Ter afbakening een aantal definities: - Met betrokken diensten wordt bedoeld: brandweer, politie, GHOR, gemeenten. - Betrokken partners zijn allen beroepsmatig betrokken bij fysieke veiligheid, maar anders dan de betrokken diensten zijn. Denk bijvoorbeeld aan defensie, waterschappen, vitale infrastructuur bedrijven, overig bedrijfsleven. - Voor de opsomming van betrokken functionarissen worden de door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) benoemde sleutelfunctionarissen 12 gebruikt. Met betrekking tot competentiemanagement zijn veel verschillende definities in gebruik. Luken en Schokker (2002) benoemen een competentie als “ een vermogen dat kennis-, houdings- en vaardigheidsaspecten omvat om in concrete taaksituaties doelen te bereiken”. Competentiemanagement wordt door Kluytmans (red., 2001, pagina 472) beschreven als “het continue, geïntegreerd afstemmen van strategische doelen vertaald naar competenties met talenten van medewerkers”. Juist omdat veel definities in omloop zijn heb ik gekozen voor definities die naar mijn mening het best aansluiten bij het beeld dat de beschreven theorie schetst. Competentie: Een zo specifiek mogelijk beschreven gedragskenmerk, dat onderscheidend bijdraagt aan succesvol functioneren en daarmee aan de realisatie van organisatiedoelen (Kluytmans, red. 2001, pagina 472). Competentiemanagement: het vaststellen van de benodigde individuele competenties en het faciliteren van mogelijkheden via onder andere werkomstandigheden, personeelsmanagement en opleiden om competenties bij medewerkers te ontwikkelen, te mobiliseren en stimuleren (Sluys en Kluytmans, 1996). 12 Het gaat hierbij om de sleutelfunctionarissen die zijn vastgesteld in het Referentiekader GRIP: COPI: Leider COPI - Officieren van Dienst Brandweer - GHOR - Politie – Voorlichter COPI ROT: Operationeel leider - Staffunctionarissen Brandweer - GHOR - Politie – Gemeente - Voorlichter ROT RBT: Burgemeester - (Hoofd)Officier van Justitie (wanneer relevant) - Lid BT Brandweer – GHOR – PolitieGemeente – Voorlichter BT Meldkamer: Calamiteitencoördinator - Centralisten Brandweer – GHOR – Politie. 26 Kerncompetenties: een specifieke, onderscheidende bekwaamheid, voortkomend uit de collectieve kennis, vaardigheden en houdingen binnen een organisatie (Bergenhenegouwen e.a., 2002). Competentieontwikkeling: het verwerven, toepassen, ontwikkelen en delen van kennis, vaardigheden en ervaringen (Bergenhenegouwen e.a., 2002). In de voorgaande hoofdstukken zijn de achtergronden die van belang zijn bij de hoofdvraag geschetst. Er is een theoretisch kader uitgewerkt, aangevuld met recente inzichten en meningen van wetenschappers en deskundigen. Er is kort beschreven welke onderdelen van de nieuwe Wet Veiligheidsregio's van belang zijn. Deze wettelijke basis geeft een belangrijke aanzet door kwaliteitseisen te stellen en de IOOV hierop te laten toetsen. De omgevingsfactoren en culturen van de betrokken diensten zijn van belang wanneer verder in deze scriptie gesproken wordt over implementatie. Tot slot worden uit de vele mogelijkheden de definities gekozen die het best aansluiten bij de theorie en de context van de hoofdvraag. Om de hoofdvraag van deze scriptie te kunnen beantwoorden is het van belang de huidige én de gewenste situatie binnen de veiligheidsregio‟s in kaart te brengen. Door de theoretische basis te vergelijken met de praktijk kunnen conclusies en aanbevelingen geformuleerd worden. In het vervolg van deze scriptie wordt , met behulp van gegevens uit praktijkonderzoek, de huidige en gewenste situatie binnen een representatief aantal veiligheidsregio‟s beschreven. 27 6. Huidige en gewenste situatie De hoofdvraag van deze scriptie is gericht op de doelgroep: leden van een multidisciplinair crisisteam. Om precies te zijn wordt met de scriptie gepoogd een antwoord te geven op de vraag: “hoe kan een competentiegerichte benadering een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van deze functionarissen”. In de behandelde theorie is uiteengezet wat een competentiegerichte benadering inhoudt en wat hier de voordelen en de valkuilen bij zijn. In de komende hoofdstukken worden de resultaten van onderzoek naar de huidige en de gewenste situatie binnen een representatief 13 aantal veiligheidsregio‟s beschreven. Door vervolgens de theorie naast de huidige en gewenste situatie te zetten kan de hoofdvraag beantwoord worden en kunnen eventuele aanbevelingen gegeven worden. 6.1 Onderzoeksmethode De benodigde gegevens zijn op twee manieren verkregen: - Informatie uit de gehouden metingen kwaliteit multidisciplinair opleiden en oefenen van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid; - Informatie uit de door mijzelf gehouden enquête onder de 25 veiligheidsregio‟s. Beide onderzoeken maken gebruik van een enquête als onderzoeksmethode. De Inspectie OOV heeft in de periode mei 2008 tot eind 2009 de kwaliteit van de voorbereiding op de rampenbestrijding in beeld gebracht. Dit project staat bekend als Rampenbestrijding op Orde. Onderdeel van dit project was een onderzoek naar het Multidisciplinair Opleiden en Oefenen. De (voorlopige) resultaten van dit onderzoek van de Inspectie OOV zijn beschreven in paragraaf 6.2. Mijn bedoeling was veel informatie te verzamelen, zowel kwantitatieve als kwalitatieve gegevens, bij alle veiligheidsregio‟s. Het onderzoek van de inspectie richt zich voornamelijk op kwantitatieve gegevens, bijvoorbeeld: “hoeveel functionarissen hebben opleiding X afgerond?”. 11 Van de 25 aangeschreven veiligheidsregio's zijn 14 ingevulde enquêtes geretourneerd. Dit is een respons van 56%. 28 Mijn aanvullende enquête richt zich op de mate waarin een competentiegerichte benadering nu toegepast wordt en wat de gewenste situatie met betrekking tot competentiegericht opleiden en oefenen voor de geënquêteerden zou zijn. Hierbij zijn een aantal vragen kwantitatief van aard (bijvoorbeeld: “voor welke functies is een competentieprofiel beschikbaar”) en een aantal kwalitatief van aard (bijvoorbeeld: “wat vindt u in het algemeen van de kwaliteit van de crisisfunctionarissen”). Daarbij wordt geaccepteerd dat een aantal vragen om een subjectief antwoord vragen. Het gaat om het beeld van de verantwoordelijken voor het opleidings- en oefenbeleid in de veiligheidsregio's. Uit de theoretische verkenning blijkt dat competentiemanagement al in veel organisaties wordt toegepast. Ook bij veel veiligheidsregio‟s wordt in ieder geval het opleiden en oefenen veelal op basis van competentieprofielen ingericht. De enquêtevragen borduren hier op voort. Dat wil zeggen dat niet zozeer gevraagd wordt naar de keuze voor competentiegericht opleiden en oefenen maar naar organisatorische zaken als “welke profielen worden gehanteerd en hoe zijn verantwoordelijkheden verdeeld”. Op basis van de resultaten van dit theoretische en praktische onderzoek kunnen vervolgens aanbevelingen gedaan worden gericht op de huidige stand van zaken binnen de veiligheidsregio‟s. De uitkomsten van de door mij uitgezette enquête ziet u in paragraaf 6.3. Meer toelichting op de onderzoeksmethode heeft u kunnen lezen in hoofdstuk 2, Methodiek, pagina 3. 6.2 Onderzoek multidisciplinair opleiden en oefenen IOOV Voor de informatie in deze paragraaf is gebruik gemaakt van de website van de Inspectie voor Openbare Orde en Veiligheid14. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de doelstelling uitgesproken om eind 2009 te komen tot een adequate en kwalitatief op orde zijnde voorbereiding op de rampenbestrijding door de veiligheidsregio‟s. De Inspectie OOV is verantwoordelijk voor de toetsing in de veiligheidsregio‟s en rapporteert daarover aan de minister. De Inspectie OOV brengt in de periode mei 2008 tot eind 2009 de kwaliteit van de voorbereiding op de rampenbestrijding in beeld, beter bekend als Rampenbestrijding op Orde. 14 http://www.ioov.nl/onderwerpen/rampenbestrijding/rampenbestrijding. 29 Dit wordt gedaan met het project RADAR en een tweetal thematische onderzoeken: het onderzoek Risicoprofiel en Bovenregionale Samenwerking en het onderzoek Multidisciplinair Opleiden en Oefenen. In deze scriptie wordt alleen het onderzoek multidisciplinair opleiden en oefenen besproken. Aanleiding voor het project zijn de ambities die de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) met betrekking tot de rampenbestrijding heeft geformuleerd. In 2010 is de rampenbestrijding op orde (een 7+). Dit betekent voor de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV) dat de minister eind 2009 moet worden geïnformeerd over de mate waarin de veiligheidsregio‟s hieraan voldoen. Om de vorderingen van de veiligheidsregio‟s in beeld te brengen is medio 2008 op basis van de huidige wet- en regelgeving (Wet rampen en zware ongevallen en Arbeidsomstandighedenwet) een nulmeting gehouden. Vervolgens is medio 2009 een vervolgmeting gehouden. Eind 2010 moet de minister worden geïnformeerd over de mate waarin de veiligheidsregio‟s voldoen aan de eisen uit de Wet veiligheidsregio‟s en het Besluit veiligheidsregio‟s. In de onderzoeksrapportages wordt per veiligheidsregio weergegeven: De mate van multidisciplinaire geschooldheid en geoefendheid van de sleutelfunctionarissen op het gebied van rampenbestrijding; De mate waarin de multidisciplinaire rampenoefeningen kwalitatief en kwantitatief voldoen aan de basisvereisten uit het convenant; De kwaliteit van het multidisciplinaire opleidingsplan en het multidisciplinaire oefenplan op het gebied van rampenbestrijding (inclusief het functionarissenvolgsysteem). Inmiddels is een tussenrapportage d.d. januari 2009 beschikbaar. Deze wordt hier samengevat15. De definitieve rapportage wordt in 2010 verwacht. Het “onderzoek multidisciplinair opleiden en oefenen‟ heeft uitgewezen dat het stelsel dat de regio‟s op dat gebied hanteren nog niet optimaal functioneert. De meeste regio‟s moeten nog een fors aantal onderwerpen uitwerken in hun opleidings- en oefen(beleids)plan, sommige regio‟s moeten de gemeenten (alsnog) betrekken bij de planvorming en bijna de helft van de regio‟s moet hun plan nog bestuurlijk vaststellen. 15 http://www.minbzk.nl/actueel/publicaties?ActItmIdt=117075. 30 De regio‟s hebben de Inspectie OOV over de basisopleiding, bijscholing en geoefendheid van de sleutelfunctionarissen van de rampenbestrijdingsorganisatie nog onvoldoende informatie kunnen verstrekken. Bijna alle regio‟s hebben de afgelopen twee jaar grootschalig multidisciplinair geoefend (of soortgelijke inzetten gepleegd). Deze oefeningen zijn echter in een aantal regio‟s niet volledig geëvalueerd. Een belangrijk knelpunt is dat de regio‟s onvoldoende gevolg geven aan de uitkomsten van evaluaties door deze niet te verwerken in een daarvoor geschikt registratiesysteem (bijvoorbeeld een kwaliteitszorgsysteem). Ook het vastleggen van oefenervaringen van de verschillende sleutelfunctionarissen gebeurt onvoldoende. In algemene zin heeft de Inspectie OOV vastgesteld dat alle veiligheidsregio‟s hun administratie ten aanzien van het oefenen en opleiden op orde moeten brengen. De Inspectie OOV heeft in het verleden bij herhaling gesignaleerd dat de informatiehuishouding van de regio‟s een knelpunt vormt. Om op dit punt de noodzakelijke verbeterslag te maken, lijkt (meer) bestuurlijke aandacht nodig. Gezien de aard van de geconstateerde tekortkomingen gaat de Inspectie OOV ervan uit dat de regio‟s in staat zijn de kwaliteit van hun stelsel van multidisciplinair opleiden en oefenen nog in 2009 op voldoende niveau te krijgen. De systematische doorlichtingen van de regio‟s door de Inspectie OOV hebben uitgewezen dat nog steeds sprake is van knelpunten. Met name op het punt van informatiemanagement moet nog veel gebeuren. Daarnaast baart het tempo waarin de regio‟s verbeterplannen implementeren de Inspectie OOV zorgen. De regio‟s zullen op korte termijn de nodige inspanningen moeten plegen om de rampenbestrijding eind 2009 op orde te hebben en te voldoen aan de basisvereisten. Tegelijkertijd neemt de Inspectie OOV waar dat de gemeenten momenteel een forse inhaalslag maken. De gemeentelijke crisisbeheersingsstructuur wordt verstevigd doordat de borging van gemeentelijke processen steeds meer plaatsvindt op regionale basis. Uit deze ontwikkeling blijkt dat op relatief korte termijn aanzienlijke vooruitgang kan worden geboekt. De Inspectie OOV acht ook de regio‟s ertoe in staat dit jaar nog aanzienlijke vooruitgang te boeken bij het op orde krijgen van de rampenbestrijding. 31 Hoofdlijn uit deze rapportage is voor mij de indruk dat de regio‟s niet goed kunnen laten zien wat het huidige kwaliteitsniveau van de crisisfunctionarissen is. Er wordt wel geoefend (en een klein beetje opgeleid) maar wat daar de effecten van zijn is niet goed in kaart te brengen. Vooruitlopend op het in kaart brengen van de effecten zijn de opleidings- en oefeninspanningen überhaupt niet goed inzichtelijk. Registratie is in ieder geval niet op orde. De inspectie OOV vraagt helaas niet specifiek naar de competentieontwikkeling van crisisfunctionarissen, hoewel het besluit personeel veiligheidsregio’s dit wel als één van de uitgangspunten hanteert. De enquête die ik zelf heb opgesteld richt zich juist specifiek op de competentieontwikkeling. In de volgende paragraaf vindt u de resultaten. 6.3 Enquête competentiegericht opleiden en oefenen veiligheidsregio’s De enquête voor de veiligheidsregio‟s bestaat uit 17 zowel gesloten als open vragen, gaat over zowel de huidige als de gewenste situatie en is gericht aan de verantwoordelijken voor multidisciplinair opleiden en oefenen in de veiligheidsregio‟s. Er zijn 25 enquêtes digitaal verstuurd waarvan er 14 zijn geretourneerd. Dit is een respons van 56%. In de inleiding van de enquête is aan de respondenten toegelicht om welke functionarissen het gaat. Huidige situatie: 1. Zijn voor de genoemde functionarissen kwalificatieprofielen (functieprofiel + competentieprofiel) opgesteld? Ja Nee Voorzitter beleidsteam 50% 50% Adviseurs beleidsteam 50% 50% Operationeel leider 71.4% 28.5% Leider COPI 64.2% 35.5 % Adviseurs ROT en COPI 78.5% 21.4% Ondersteuners ROT en COPI 57.1% 42.8% Voor de functionarissen op operationeel/tactisch niveau zijn veelal profielen vastgesteld. 32 2. Zijn de kwalificatieprofielen, voor zover aanwezig, mono- of multidisciplinair ontwikkeld? Monodisciplinair ontwikkeld Multidisciplinair ontwikkeld 57.1% 42.8% Iets meer dan de helft van de profielen is monodisciplinair ontwikkeld. Dat betekent dat deze profielen per discipline zijn ontwikkeld en niet per definitie dezelfde competenties kennen als de andere disciplines. Zij werken echter wel samen in dezelfde multidisciplinaire teams. 3. Zijn de kwalificatieprofielen, voor zover aanwezig, op management- of bestuurlijk niveau vastgesteld? Ja, op bestuurlijk niveau 0% Ja, op management niveau 33.3% Nee 66.6% Over het algemeen zijn de profielen, voor zover aanwezig, niet vastgesteld door leidinggevenden of bestuurders. Dit wekt de indruk dat kwalificatieprofielen niet opgenomen zijn in (bestuurlijke) beleidsplannen, dit in tegenstelling tot kwantitatieve eisen als aantal oefeningen per jaar etcetera. 4. In welke mate zijn de functionarissen monodisciplinair opgeleid voor de crisisfunctie waar ze voor ingezet worden? Niet 0% Matig 0.9% Voldoende 45.4% Goed 36.3% 33 5. In welke mate zijn de functionarissen multidisciplinair opgeleid voor de crisisfunctie waar ze voor ingezet worden? Niet 0% Matig 18.1% Voldoende 63.6% Goed 18.1% Het is positief om te zien dat verreweg de meeste functionarissen zijn opgeleid voor de crisisfunctie waar ze voor ingezet worden. 6. Kent u het normenboek multidisciplinair opleiden en oefenen (het blauwe boekje, hierin staan competentieprofielen voor alle genoemde crisisfunctionarissen)? Ja 92.8% Nee 7.1% 7. Wordt dit normenboek in uw organisatie gebruikt ten behoeve van het opleiden en oefenen? Open vraag: Het wordt beperkt gebruikt. Respondenten geven aan dat het vooral wordt gebruikt bij de vaststelling en formulering van oefendoelen. Zoals het antwoord op vraag 6 aangeeft is het boekje wel algemeen bekend. Respondenten geven aan dat het boekje de basis is voor verdere implementatieplannen gericht op beleid. Door allerlei prioritering als bijvoorbeeld de oprichting van de veiligheidsregio's komen deze implementaties nog niet van de grond. Een enkeling geeft aan de profielen in het boekje niet alleen te gebruiken maar zelfs uitgebreid te hebben met onder andere kenniscompetenties, en deze als actief te gebruiken voor de ontwikkeling van beleid. 34 8. Wanneer we er vanuit gaan dat het personeelssysteem bestaat uit de onderdelen werven – selecteren – opleiden – oefenen – evalueren en beoordelen: welke van deze onderdelen zijn in uw regio een monodisciplinaire verantwoordelijkheid? werven 78.5% selecteren 78.7% opleiden 71.4% oefenen 42.8% evalueren 57.1% beoordelen 50% 9. En welke onderdelen zijn een multidisciplinaire verantwoordelijkheid? werven 0% selecteren 0% opleiden 21.4% oefenen 64.2% evalueren 71.4% beoordelen 21.4% De onderdelen werven, selecteren en opleiden worden duidelijk gezien als een monodisciplinaire verantwoordelijkheid. Dit klopt ook met de praktijk. Leden van de crisisteams worden aangedragen door de hulpdiensten zelf. In enkele regio's is te zien dat de steeds meer “ontkleurde” functies als bijvoorbeeld operationeel leider in zijn geheel, dus ook de werving en selectie daarvan, wordt overgedragen aan de veiligheidsregio. De verantwoordelijkheid voor oefenen en evalueren wordt toebedeeld aan de veiligheidsregio. Het beoordelen van crisisfunctionarissen wordt nog zeer summier gedaan. Over wiens verantwoordelijkheid dit is, is de uitslag ook minder duidelijk maar de respondenten neigen naar het antwoord monodisciplinair. 35 10. Heeft competentieontwikkeling een plaats binnen één van deze onderdelen? Open vraag: Het algemene antwoord is nee. Echter er worden meerdere voorbeelden genoemd die aangeven dat ontwikkelingen gaande zijn in de regio's: GHOR Nederland heeft kwalificatiedossiers voor alle crisisfunctionarissen vastgesteld en bijbehorende opleidingen zijn ontwikkeld door de GHOR academie. Deze dossiers en opleidingen wordt steeds meer in beleidsplannen opgenomen; Op waarnemingsformulieren en tijdens feedbackgesprekken worden competenties steeds meer opgenomen; Met teamcompetenties wordt al langer gewerkt tijdens de vaststelling van oefendoelen en de evaluatie daarvan. Tot slot geven meerdere respondenten aan verdere implementatieplannen te hebben in 2010. 11. Leeft er een beeld onder de doelgroep met betrekking tot competentiegericht opleiden en oefenen? Zo ja, is dit positief of negatief gekleurd? Open vraag: De respondenten geven aan dat het onderwerp algemeen bekend is en dat er beelden leven. Wat die beelden zijn is dienstafhankelijk (en natuurlijk individueel afhankelijk) maar is over het algemeen wel positief gekleurd. De doelgroep geeft aan dat meer gekeken zou moeten worden naar individuele ontwikkeling en toetsing en beoordeling van functionarissen in die specifieke rol. Respondenten geven wel aan dat wanneer de fase van individuele feedback aangebroken is dit als bedreigend wordt ervaren. 12. Belangrijke voorwaarde voor competentiegericht ontwikkelen is het volgen en registreren van die ontwikkeling. Heeft u de beschikking over een multidisciplinair functionarissenvolgsysteem? Ja 64.2% Nee 35.7% 36 13. Zo ja, registreert u daarbij kwalitatieve gegevens (platte cijfers als zijnde aanwezigheid bij oefeningen etcetera)? Ja 50% Nee 21.4% n.v.t. 28.5% 14. Zo ja, registreert u daarbij kwantitatieve gegevens (resultaten van activiteiten als zijnde individuele feedback etcetera)? Ja 21.4% Nee 50% n.v.t. 28.5% 15. Wanneer u geen multidisciplinair functionarissenvolgsysteem heeft, is dit wel gewenst? Ja 78.5% Nee 21.4% Ongeveer tweederde van de respondenten heeft de beschikking over een functionarissenvolgsysteem. Daarbij worden veelal kwalitatieve gegevens geregistreerd. Dit gaat vooral om aanwezigheid bij oefeningen, aantal oefeningen per jaar, welke opleidingen zijn gevolgd etcetera. De resultaten van deze activiteiten, welke feedback is gegeven, in welke mate de oefendoelen zijn behaald, is feedback van eerdere oefeningen meegenomen en de kwantitatieve gegevens worden in mindere mate geregistreerd. Op zich is dit niet opvallend, het volgen van competentieontwikkeling is over het algemeen niet geïmplementeerd en kan dus ook niet geregistreerd worden. 37 Gewenste situatie: 16. Vindt u dat de kwaliteit van crisisfunctionarissen over het algemeen verbetering behoeft? Open vraag: Het algemene antwoord is ja. De volgende toelichting wordt gegeven: Voor alle niveaus dient een kwaliteitsslag gemaakt te worden door multidisciplinaire kwalificatieprofielen vast te stellen en aan de hand hiervan op te leiden, trainen en oefenen; Monodisciplinair zit het wel goed, multidisciplinaire samenwerking en wie gaat waar over verdient nog wel aandacht; Er is nog veel winst te behalen in het ontkleuren van de functies leider copi en operationeel leider. Nu lopen mono- en multidisciplinaire zaken nog teveel door elkaar bij deze functionarissen; Er zijn grote verschillen in de bekwaamheid van burgemeesters (vaak een mix van bestuurder, beslisser, burgervader maar geen crisismanager); De multidisciplinaire teams zijn niet voldoende op elkaar afgestemd; De scheidslijn tussen operationele, tactische en strategische zaken is voor alle functionarissen moeilijk; Omdat de incidentie laag is blijft regelmatig trainen en oefenen noodzakelijk, taken staan te ver van mensen af; Er bestaan geen multidisciplinaire opleidingen voor leider copi en operationeel leider. 38 17. Heeft u het idee dat een competentiegericht systeem een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van crisisfunctionarissen? Open vraag: Het algemene antwoord is ja. De volgende toelichting wordt gegeven: Ja, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. Men noemt daarbij zaken als werven en scholen op competenties. Wanneer implementatie op alle onderdelen plaatsvindt wordt kwaliteitsverbetering bijna unaniem verwacht; Een andere genoemde voorwaarde is de beschikking hebben over gekwalificeerde waarnemers / evaluatoren; De OTO organisatie moet ook professionaliseren (hier wordt zowel de organisatie van oefeningen als de waarnemers bedoeld); De kwaliteit van crisisfunctionarissen kan zeker beter ontwikkeld worden, de organisatie is echter nog niet zover; De doelgroep is groot en het aantal gekwalificeerde oefenleiders en waarnemers klein....; Kennisaspect niet vergeten en baseren op eigen verantwoordelijkheid van de functionaris; Dan wel vervolg aan geven: dus ook beoordelen en daar consequenties aan verbinden. Een tweetal respondenten ziet geen meerwaarde met de motivatie: Competentiegericht opleiden en oefenen is een doel op zich geworden; Beschreven competenties zijn niet gericht op de crisissituatie maar op de dagelijkse praktijk, alleen teamcompetenties zijn van belang. Verreweg de meeste respondenten geven aan een noodzaak tot kwaliteitsverbetering te zien en zien hierbij een rol weggelegd voor competentiegericht opleiden en oefenen. De in de beschreven theorie al aangegeven randvoorwaarden worden veelal door de respondenten zelf ook genoemd. 39 In dit hoofdstuk is de huidige situatie in veertien veiligheidsregio's met betrekking tot competentiegericht opleiden en oefenen (paragraaf 6.3), alsmede de (voorlopige) uitkomsten van het onderzoek van de inspectie OOV (paragraaf 6.2), beschreven. Hoewel de twee onderzoeken een andere invalshoek hebben komen toch een aantal uitkomsten overeen. Het gebrek aan registratie, en daarmee het onvermogen om aan te tonen, wat het kwaliteitsniveau van de crisisfunctionarissen en daarmee van de crisisorganisatie is, komt het meest duidelijk als overeenkomst naar voren. Tevens wordt duidelijk dat registratie pas plaats kan vinden als men de beschikking heeft over meetbare gegevens. Het meetbaar maken van de kwaliteit van het handelen van mensen in een bepaalde situatie is moeilijk. In verreweg de meeste regio's is het concept competentiegericht ontwikkelen al gekozen als hulpmiddel om dit handelen meetbaar te maken als basis voor verdere ontwikkeling. Er zijn een beperkt aantal kritische noten te horen. Men zoekt actief naar hulpmiddelen om crisisfunctionarissen te helpen zich verder te bekwamen, en de kwaliteit van de organisatie beter inzichtelijk te maken. Wanneer aan de nodige randvoorwaarden wordt voldaan wordt een competentiegerichte benadering als kans en effectief hulpmiddel gezien. De voorafgaande theoretische en praktische verkenningen zijn erop gericht de hoofdvraag te kunnen beantwoorden. In het volgende, en laatste, hoofdstuk wordt met behulp van deze verkenningen de hoofdvraag beantwoord, aangevuld met aanbevelingen gericht op de implementatie van een competentiegericht systeem van werven-selecterenopleiden-oefenen-evalueren en beoordelen. 40 7. Conclusies en aanbevelingen Is competentiegericht opleiden en oefenen nu daadwerkelijk de manier om de crisisfunctionarissen beter voorbereid te laten zijn op hun taak? Wat zijn de laatste inzichten van onderwijskundigen, of van de doelgroep zelf? Welke ervaringen zijn er al? Met welk resultaat? En als het antwoord (deels) ja is: hoe implementeer je dat dan? Welke valkuilen zijn er? Hoe verhoudt zich dat tot traditionele oefensystemen? Welke stappen zou je moeten zetten? Hoe multidisciplinair kan of moet dat? Wie is daar uiteindelijk verantwoordelijk voor: de diensten zelf of de veiligheidsregio‟s? Met deze vragen is de theoretische en praktische verkenning binnen deze scriptie begonnen, met als einddoel het beantwoorden van de hoofdvraag: Welke bijdrage kan een competentiegerichte benadering leveren aan de ontwikkeling van leden van een multidisciplinair crisisteam, en hoe kan dit geïmplementeerd worden binnen een (multidisciplinair) systeem van werven – selecteren – opleiden – oefenen – evalueren en beoordelen? In dit hoofdstuk wordt de hoofdvraag beantwoord aan de hand van de nu volgende conclusies. 41 7.1 Conclusies en beantwoording van de hoofdvraag 1. Competentiemanagement komt voort uit de wens de kerncompetenties van de organisatie te koppelen aan de competenties van de medewerkers. Immers, de kennis en vaardigheden van die medewerkers bepalen voor een groot deel de resultaten van de organisatie. Wanneer men er in slaagt een optimale afstemming te krijgen tussen de organisatiedoelstellingen en de belangen en motieven van de individuele medewerker zullen beide hierbij gebaat zijn en elkaar versterken. De vakbekwaamheid en motivatie van medewerkers zijn van essentieel belang voor de realisatie van de organisatiedoelen (Bergenhenegouwen e.a., 2002, pag. 93-97). Wanneer de resultaten van het praktijkonderzoek met deze definitie vergeleken worden blijkt deze ook van toepassing op de doelgroep van deze scriptie. Immers, men gebruikt competentiemanagement in toenemende mate om grip te krijgen op de ontwikkeling van crisisfunctionarissen, en daarmee op de kwaliteit van de crisisorganisatie. Ontwikkelingen binnen de wetgeving (Wet op de veiligheidsregio's) en de toetsingsactiviteiten van de Inspectie OOV stimuleren dit. 2. Voor de vertaling van competentiemanagement naar personeelsmanagement is het belangrijk niet alleen te kijken naar de zichtbare kundigheid en vaardigheid van medewerkers maar ook naar de dieperliggende drijfveren en kwaliteiten. De makkelijk meetbare en leerbare kennis is niet meer dan het zichtbare topje van een ijsberg. Zaken als zelfconcept, motieven, inzet, gedrevenheid en overtuigingskracht zijn bepalend voor het handelen van een individu. Een organisatie heeft er belang bij die competenties te kennen en te ontwikkelen (Bergenhenegouwen e.a., 2002, pagina 98). Uit praktijkonderzoek blijkt dat hulpdiensten en veiligheidsregio's zich richten op de kundigheid en vaardigheid van crisisfunctionarissen. Wanneer men nadenkt over de meerwaarde van een competentiegerichte benadering noemt men ook deze zaken als doelstelling. Tekenend is ook dat de enquête zoals de Inspectie OOV die afgenomen heeft zich sterk richt op gevolgde opleidingen en aantal bijgewoonde oefeningen. De door Bergenhenegouwen genoemde dieperliggende drijfveren komen niet expliciet naar voren. Het is de vraag of zaken als motivatie en inzet inherent zijn aan kundigheid en vaardigheid, en daarmee automatisch onderdeel van een competentiegerichte benadering, of dat dit los van elkaar gezien kan worden. 42 3. Een grotere nadruk op de ontwikkeling van individuele competenties betekent een groter beroep op de inzet, de flexibiliteit en de motivatie van medewerkers. Dit staat in veel gevallen haaks op de traditionele organisatieprincipes die zijn gebaseerd op een hiërarchisch stelsel van vastliggende functies en taakstellingen. Dit vraagt echter wel om een andere invulling van de human resource management functie (werving en selectie, ontwikkeling en training, beoordeling en beloning) binnen de organisatie. Respondenten van het praktijkonderzoek geven duidelijk aan zicht te hebben op de randvoorwaardelijke aspecten van een competentiegerichte benadering. Juist de human resource aspecten als selectie en beoordeling worden genoemd. Dit betekent dat personeelsmanagers betrokken moeten worden bij de implementatie van beleid. 4. Vanuit een praktische vertaalslag is een stappenmodel als hulpmiddel ter implementatie ontwikkeld: – Fase 1. Bepalen van de competenties – Fase 2. Inschatten van het huidige competentieniveau – Fase 3. Ontwikkelen van competenties (opleiden, trainen, oefenen) – Fase 4. Beoordelen van competenties – Fase 5. Belonen van competenties of competentieontwikkeling Respondenten geven aan behoefte te hebben aan een praktische leidraad ter ondersteuning van implementatie, met daarbij de mogelijkheid om fasering te kunnen aanbrengen in tempo en doelgroep. Een dergelijke praktische leidraad in literatuur en uit best practices te vinden. 43 is 5. Er zijn meerdere opleidings- en oefenvormen te noemen die geschikt zijn voor competentieontwikkeling. Genoemd worden: – Zelfstudie – Training – Virtueel oefenen – Langerlopende trajecten als opleidingen, management development trajecten – Stage/intercollegiale toetsing – Intervisie – (Realistische) oefeningen aan de hand van scenario’s (Bron: Kluytmans, red., 2001,pagina 485) Meerdere van deze oefenvormen worden in de praktijk al gebruikt. Het is dus niet zo dat “alles anders moet”. De respondenten geven aan dat competentieprofielen al worden gebruikt voor het vaststellen van oefendoelen. Verdere implementatie is nodig op het gebied van stimuleren en meten van ontwikkeling. 6. Uit het onderzoek Trendvraag naar Arbeid 2008 (OSA, 2009) komt naar voren dat het gebruik van competentiemanagement in meer dan 25% van de 2900 onderzochte organisaties wordt toegepast. Bij de overheid gebruikt zelfs twee derde deel competentiemanagement, gevolgd door de sector onderwijs met meer dan 50%. Er is sprake van een duidelijke toename ten opzichte van voorgaande jaren (Bron: Tijdschrift voor HRM, deel 3, 2009). De ontwikkelingen binnen de veiligheidsregio's sluiten aan bij deze trend. Alle respondenten geven aan competentiemanagement in meer of mindere mate een plaats heeft binnen de organisatie, of heeft hier plannen toe. 7. In hoeverre levert het invoeren van competentiemanagement nu meetbare resultaten op? Wat zijn de feitelijke effecten? Breman en Bruinsma (2006) laten met onderzoek zien dat er zeer beperkte empirische ondersteuning is voor de relatie tussen competenties en prestaties. Zij stellen dat competentieontwikkeling niet per definitie tot prestatie leidt, maar prestatie wel kan verklaren. Uit de overige theoretische verkenningen blijkt veelal dezelfde conclusie; wetenschappelijk bewijs ontbreekt maar de meerwaarde wordt wel ervaren. Aangegeven wordt dat bewustwording (welke competenties beheerst de werknemer en past dat bij de organisatie) en concretisering van verwachtingen een rol speelt. 44 Kritiek is er vooral op de onderliggende motivatie voor de keuze voor competentiemanagement. Men vindt dat het vaak als oneigenlijk middel wordt gebruikt om organisatieproblemen op te lossen die niets met de kwaliteiten van medewerkers van doen hebben. Ook geven zij aan dat het onvoldoende onderbouwd als structuuroplossing ingezet wordt omdat het nu eenmaal een hype is (of was). Tot slot wordt aangegeven dat aan dat organisaties de „hype‟ omarmen zonder te beseffen dat de implementatie uit meerdere fasen bestaat en wel afgerond en continue onderhouden moet worden. Het is geen “snelle oplossing”. 8. Binnen de wetgeving worden kwaliteitseisen gesteld aan brandweer- en GHOR personeel. Veiligheidsregio's zullen hun opleidings- en oefenbeleid hierop af moeten stemmen. Binnen dit kader worden, middels een ministeriële regeling, kwalificatieprofielen voor alle brandweer-, GHOR- en multidisciplinaire functies ontwikkeld. In deze profielen wordt een competentiematrix opgenomen. Er zal door de regio’s aangetoond moeten worden over welke competenties, en in welke mate, de crisisfunctionarissen beschikken. (Bron:http://www.minbzk.nl/onderwerpen/veiligheid/veiligheidsregio's ). De al aanwezige initiatieven op het gebied van competentiegericht ontwikkelen worden duidelijk door de wetgeving ondersteund en gestimuleerd. 9. In relatie tot het onderwerp competentiegericht opleiden en oefenen is het van belang dat binnen de veiligheidsregio‟s diensten met totaal verschillende achtergronden samenwerken. Brandweer en politie zijn van oudsher organisaties met eigen culturen die niet veel van elkaar weten en niet gewend zijn samen te werken. De regionale GHOR bureaus (Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen) zijn nog erg jong en staan ver van de lange tradities binnen brandweer en politie. De gemeenten zijn nog recenter aangesloten in de crisisbeheersing en hebben nog een inhaalslag te maken op het gebied van kennis en ervaring van de crisisfunctionarissen. De cultuurverschillen zijn groot. Cultuuraspecten zullen een belangrijk aandachtspunt binnen het bredere aspect van verandermanagement moeten zijn. 45 10. De Inspectie OOV toetst het huidige kwaliteitsniveau van de crisisfunctionarissen. Uit het onderzoek blijkt dat wel wordt geoefend (en een klein beetje opgeleid) maar dat de effecten daarvan niet goed in kaart te brengen zijn. Vooruitlopend op het in kaart brengen van de effecten zijn de opleidings- en oefeninspanningen überhaupt niet goed inzichtelijk. Registratie is in ieder geval niet op orde. De inspectie OOV vraagt helaas niet specifiek naar de competentieontwikkeling van crisisfunctionarissen, hoewel het besluit personeel veiligheidsregio’s dit wel als één van de uitgangspunten hanteert. Welk antwoord is er nu te geven op de hoofdvraag? Competentiemanagement wordt in toenemende mate gebruikt om grip te krijgen op de ontwikkeling van crisisfunctionarissen, en daarmee op de kwaliteit van de crisisorganisatie. Ontwikkelingen binnen de wetgeving (Wet op de veiligheidsregio's) en de toetsingsactiviteiten van de Inspectie OOV stimuleren dit. Uit de theoretische verkenningen blijkt veelal dezelfde conclusie; wetenschappelijk bewijs ontbreekt maar de meerwaarde wordt wel ervaren. Aangegeven wordt dat bewustwording (welke competenties beheerst de werknemer en past dat bij de organisatie) en concretisering van verwachtingen een rol speelt. Critici geven onder meer aan dat de implementatie uit meerdere fasen bestaat en wel afgerond en continue onderhouden moet worden. Het is geen “snelle oplossing”. Bovendien is de meerwaarde moeilijk concreet meetbaar te maken. Praktijkonderzoek geeft aan dat hulpdiensten en veiligheidsregio's zich richten op de kundigheid en vaardigheid van crisisfunctionarissen. Daarbij blijkt dat respondenten zicht hebben op de randvoorwaardelijke aspecten van een competentiegerichte benadering. Juist de human resource aspecten als selectie en beoordeling worden als positieve mogelijkheden genoemd. Men zoekt naar mogelijkheden om opleiden en oefenen veel meer als integrale onderdelen van het totale HRM (Human Resource Management) systeem te zien. Dit betekent dat personeelsmanagers betrokken moeten worden bij de implementatie van beleid. 46 Respondenten geven aan behoefte te hebben aan een praktische leidraad ter ondersteuning van implementatie, met daarbij de mogelijkheid om fasering te kunnen aanbrengen in tempo en doelgroep. Een dergelijke praktische leidraad is in de literatuur en uit best practices te vinden. Tevens blijkt uit praktijkonderzoek dat competentieprofielen al worden gebruikt voor het vaststellen van oefendoelen. Verdere implementatie is nodig op het gebied van stimuleren en meten van ontwikkeling. Een competentiegerichte benadering blijkt dus al ingezet te worden als hulpmiddel om de ontwikkeling van crisisfunctionarissen beter vorm te geven. Hoewel de wetenschap geen bewijs levert voor de effectiviteit van competentiemanagement blijkt uit verschillende onderzoeken in het bedrijfsleven (Trendvraag naar Arbeid 2008,OSA, 2009) dat de meerwaarde ervan wel wordt ervaren. Ook respondenten uit het praktijkonderzoek onder veiligheidsregio‟s geven dit aan. De meerwaarde wordt dan vooral gevonden in het concretiseren van benodigde kennis en kunde, de formulering van opleidings- en oefendoelen, ontwikkelactiviteiten hierop af kunnen stellen en middels registratie ontwikkeling te kunnen aantonen. De Inspectie OOV toetst het huidige kwaliteitsniveau van de crisisfunctionarissen. Uit het onderzoek blijkt dat wel wordt geoefend (en een klein beetje opgeleid) maar dat de effecten daarvan niet goed in kaart te brengen. Vooruitlopend op het in kaart brengen van de effecten zijn de opleidings- en oefeninspanningen überhaupt niet goed inzichtelijk. Registratie is in ieder geval niet op orde. Competentiemanagement biedt de mogelijkheid concrete observatiecriteria van gedrag te benoemen waardoor niet alleen kwantitatieve (aantal oefeningen per jaar etcetera), maar ook kwalitatieve gegevens geregistreerd kunnen worden. Bovenstaande aspecten worden genoemd door ervaringsdeskundigen en gebruikers van de methode als antwoord op de vraag „welke bijdrage kan een competentiegerichte benadering leveren aan de ontwikkeling van crisisfunctionarissen‟. Wetenschappelijk onderbouwing, en daarmee concrete onderzoeksgegevens, met betrekking tot deze ervaren meerwaarde kan echter vooralsnog niet gegeven worden. 47 7.2 Aanbevelingen en kritische succesfactoren Om gestructureerd tot implementatie van een competentiegerichte benadering voor de ontwikkeling van crisisfunctionarissen te komen kan een stappenplan gehanteerd worden. Best practices zijn te vinden in het bedrijfsleven en bij overheidsinstanties. Goed is om te beseffen dat het hier om een proces gaat, en dat zowel principes van procesmanagement als van verandermanagement van toepassing zijn. Met het professionaliseren van functionarissen kan en mag de opleidings- en oefenorganisatie niet achterblijven. Kwalificatiedossiers voor oefenleiders, organisatoren, OTO functionarissen en dergelijke zullen dan ook ontwikkeld moeten worden. Waarnemen en terugkoppelen op (individueel competentieniveau) is een vaardigheid die niet iedereen beheerst. Het is essentieel dat hier gekwalificeerde mensen voor beschikbaar zijn. Cultuurverschillen en vergaande multidisciplinaire samenwerking, in combinatie met proces- en verandermanagementprincipes, vragen om een zorgvuldig communicatietraject. Medewerkers HRM/P&O zullen bij het implementatietraject betrokken moeten worden om eventuele arbeidsrechtelijke vraagstukken te beoordelen. Dit geldt mogelijk ook voor de OR. Het gaat hierbij vooral om de onderdelen werving, selectie en beoordeling. Tot slot van deze paragraaf, en deze scriptie, een aantal kritische succesfactoren: - Het lijkt aannemelijk dat implementatie van competentiemanagement invloed heeft op de manier van samenwerken (ook tussen leidinggevende en medewerkers) binnen de organisatie. Elkaar aanspreken op concreet en waarneembaar gedrag is vaak nieuw. Het vraagt vaardigheden als coaching en onderling vertrouwen. - Aandacht is nodig voor de balans tussen control (sturing en beoordeling) en ontwikkeling. Competentiemanagement kan voor beide ingezet worden maar dit moet wel in balans zijn dus: én sturen op gedrag én werken aan ontwikkeling. 48 - Het proces is minstens zo belangrijk als de inhoud. Een competentieprofiel krijgt alleen betekenis als er mee gewerkt gaat worden. Het draagvlak wordt vergroot als medewerkers betrokken worden bij de ontwikkelingen. Het proces zou een afspiegeling moeten zijn van hoe men als organisatie wil (samen)werken. - Competentiemanagement kan niet automatisch gebruikt worden als functiewaarderingssysteem. Profielen voorzien van criteria en normeringen kan hier snel toe leiden. - Leden van crisisteams zijn over het algemeen gewend om deel te nemen aan oefeningen uit naam van hun functie, „ongeacht‟ hun prestatieniveau. Met het meetbaar maken van dit functioneren wordt inherent ook zichtbaar wanneer niet aan de eisen voldaan wordt. Dit zal een nieuwe dynamiek in het oefenen, in de ontwikkelmogelijkheden van de leden, en tenslotte ook in de samenstelling van de crisisteams teweeg kunnen brengen. Dit vraagt een open houding van de betrokken organisaties. 49 Literatuurlijst Baisier, L. “Klare kijk op competentiemanagement” Themanummer van De gids op maatschappelijk gebied, September 2002. Beirendonck, L. van The essence is human competence, Leuven, 2001. Beirendonck, L. van Iedereen competent, Leuven, 2001. Beirendonck, L. van “Het toekomstige succes van competentiemanagement”, commentaar op het artikel: Het onverklaarbare succes van competentiemanagement, Tijdschrift voor HRM, nummer 3, 2009. Bergenhenegouwen, G.J., e.a. Strategisch opleiden en leren in organisaties, derde druk, Groningen/Houten, 2002. Heijden, H. van der “Competentiemanagement: de bijdrage aan de dialoog als verklaring van het succes”, commentaar op het artikel: Het onverklaarbare succes van competentiemanagement, Tijdschrift voor HRM, nummer 3, 2009. Kampermann, A., e.a. “Het onverklaarbare succes van competentiemanagement”, Tijdschrift voor HRM, nummer 3, 2009. Kluytmans, F. (Red.) Leerboek personeelsmanagement, vierde druk, Groningen/Houten, 2001. Korthagen, F. “Zin en onzin van competentiegericht opleiden” VELON Tijdschrift voor Lerarenopleiders, jaargang 25, 2004. Lange, W. de “Onverklaard, maar niet onverklaarbaar”, commentaar op het artikel: Het onverklaarbare succes van competentiemanagement, Tijdschrift voor HRM, nummer 3, 2009. 50 Lap, E. “Wetenschappelijke verklaring minder interessant voor de praktijk”, commentaar op het artikel: Het onverklaarbare succes van competentiemanagement, Tijdschrift voor HRM, nummer 3, 2009. Luken, T. & Schokker, J. “Zijn competenties meetbaar. Dilemma en uitweg bij het werkbaar maken van het competentiebegrip”, Methoden, technieken & analyses voor Personeelsmanagement, 2008, 1.5.2.1-15. 51