8> Vrijdag 25 september 2009 INTERVIEW� Ti�u� K����: Vilan Zingende�� Zeelui Gefeliciteerd!�De�mannenzanggroep�Zingende�Zeelui�bestaat� vijftien�jaar.�Ze�zijn�bijna�volmaakt�in�hun�soort,�want�het�zijn� Scheveninger�mannen,�passend� gekleed,�die�bij�het�zingen�allemaal�een�rode�zakdoek�op�hun� hals�dragen.�De�Zeelui�willen�met� maximaal�30�mannen�zijn,�maar� nu�hebben�ze�er�te�weinig,�dus� mensen,�wie�kan�en�wil?�U�moet� wel�in�het�team�passen. Het�grote�voordeel�van�de�zeeman� boven�andere�mannen�is�dat�hij� vaak�weg�is.�Zo’n�man�zeurt�niet� aan�je�kop�over�het�avondeten.�Hij� is�blij�als�hij�je�ziet,�en�blij�als�hij�de� zee�weer�ziet.�Zo�kom�je�vanzelf� aan�je�eigen�leven�toe.�Ik�zie�het� zeemanshuwelijk�als�schoolvoorbeeld�van�de�ideale�relatie.�Alleen,� de�zeeman�moet�niet�gaan�zingen.� Tenzij�hij�natuurlijk�op�zee�is,�met� de�andere�mannen,�en�wanneer� het�stormt,�er�schipbreuk�dreigt� en�alleen�psalmen�hem�nog�kunnen�redden.�Dan�lijkt�zingen�me� onvermijdelijk.�Anders�niet.�Door� dit�principiële�standpunt�ben�ik� nimmer�naar�een�optreden�van�de� Zingende�Zeelui�geweest,�in�al�die� jaren�niet.�Maar�het�blijven�zeemannen,�dus�mijn�genegenheid�is� onwrikbaar.� Zeemannen�zijn�er�weinig.�Het� echte�soort,�bedoel�ik.�We�hebben�organisaties�en�opvanghuizen� voor�van�alles,�maar�de�zeeman� moet�zelf�zien�waar�hij�blijft.�In�de� haven�hangen?�Kan�niet.�Naar�de� kroeg?�Vindt�de�huisarts�niet�goed.� Thuis?�Maakt�de�echtgenote�onrustig.�Dan�ga�je�zingen.�Er�is�vraag� naar,�ook�van�kerken,�en�anders� heb�je�in�het�buitenland�zingende� zeelui�waar�je�samen�mee�kunt� optreden.�Ga�je�er�lekker�op�de� boot�naar�toe. Nu�mijn�grote�bezwaar�tegen�deze� Zeelui.�Ze�willen�slechts�dertig� mannen�in�hun�koor.�Vanwege� praktische�redenen,�heet�het.�Melden�zich�meer�mannen�aan,�dan� komen�die�op�de�wachtlijst.�Dat�is� toch�sneu.�En�onverstandig.�Want� staat�zo’n�man�op�een�wachtlijst,� dan�gaat�hij�zijn�vertier�elders�zoeken�en�hierbij�meld�ik�alleen�dat� veel�vooroordelen�over�zeemannen�op�waarheid�berusten.�Zingen� is�beter.�Dat�kan�best�in�twee�of� meer�Zeelui-gezelschappen.� U�vindt�het�misschien�gek�dat�ik� me�als�vrouw�om�deze�mannen� bekommer.�Maar�’t�is�nodig.�In� onze�maatschappij�komt�de�man� langzaam�in�de�knel.�Vrouwen� met�ambitie�nemen�de�voorste� rijen�in.�Durft�de�man�tegen�een� vrouw�op,�als�het�erop�aan�komt?� Dat�weet�u�wel.�Dus�vandaar�mijn� zorg�voor�de�zeeman.�Het�komt� uit�een�goed�hart. Vilan�van�de�Loo ‘Ik merkte dat ik door de mondharmonica een ander mens werd’ Cello’s,�violen�en�piano’s�horen�thuis�op�conservatoria,�maar�apparaatjes� die�misschien�twintig�euro�kosten�en�worden�getypeerd�als�‘infantiel’�niet.� Tinus Koorn (38) denkt daar anders over en wist het dogma van de Nederlandse conservatoria te doorbreken met de mondharmonica. Hoewel de student van het Koninklijk Conservatorium beseft dat zijn volhardendheid om met zijn ‘primitieve’ instrument door te dringen tot het prestigieuze muziekbolwerk een heuse doorbraak is, betekent het voor de muzikant veel meer dan dat. Want de mondharmonica veranderde het leven van Koorn drastisch. Van een introverte in misère verkerende jongeman transformeerde hij tot een geschoolde, zelfverzekerde musicus die het podium niet meer vreest, maar juist begeert. Door Theodore Pronk Lang�leek�Koorn�af�te�stevenen�op� een�toekomst�in�de�luwte,�ergens� op�een�sto�g�kantoor�waar�orde�en� regelmaat�domineren�en�het�urenlang�wachten�is�op�het�‘vrij-sein’.�In� de�jaren�90�begon�hij�met�een�studie� civiele�techniek�in�Delft,�maar�echt� bekoren�deed�het�hem�niet.�Toch� stond�hij�daar�niet�zo�bij�stil,�want�het� leek�allemaal�heel�erg�logisch�en�ongecompliceerd.�Net�als�zijn�vader�zou� Koorn�technicus�worden�en�daarmee� was�de�toekomst�grotendeels�wel�ingevuld.�Maar�dat�beeld�barstte�uiteen� toen�de�vader�van�Koorn�overleed.�De� techniekstudent�was�vierentwintig� jaar�en�merkte�dat�alle�zekerheden�en� levenslogica�onder�hem�weg�gleden.� “Op�een�gegeven�moment�hoorde� ik�een�liedje�van�Funkadelic�waarin� een�mondharmonica�te�horen�was.�Ik� zocht�naar�een�manier�om�met�mijn� verdriet�om�te�gaan�en�besloot�toen� om�een�harmonica�te�kopen.�Dat�leek� me�wel�makkelijk�en�wat�nog�belangrijker�was,�een�harmonica�is�niet�zo� duur.�Voor�20�euro�heb�je�er�al�één”. Koorn�mag�met�recht�een�muzikale� laatbloeier�worden�genoemd.�Tot� het�overlijden�van�zijn�vader�en�het� kopen�van�zijn�eerste�harmonica� raakte�hij�daarvoor�nooit�eerder�een� instrument�aan.�Zijn�zussen�hadden� tevergeefs�op�blokfluitles�gezeten�en� daarop�besloten�de�ouders�van�Koorn� om�hun�zoon�dat�leed�te�besparen.� Muziek�speelde�dus�lang�een�belangrijke�bijrol�in�het�leven�van�de�nieuwbakken�muzikant.�“Ik�luisterde�altijd� veel�naar�funk�en�naar�blues.�Daarin� wordt�stiekem�toch�veel�met�harmonica’s�gewerkt.�Misschien�dat�de� liefde�voor�het�instrument�daarvandaan�komt”.� Allereerst�trachtte�Koorn�om�het�liedje�van�Funkadelic�na�te�spelen,�maar� hij�stuitte�op�bedrog.�De�geluiden�die� de�harmonica�in�het�liedje�produceerde,�bleken�niet�a�omstig�van� het�instrument.�Er�was�sprake�van� goedaardige�opzet,�want�één�van�de� bandleden�simuleerde�met�zijn�stem� het�geluid�van�een�mondorgel.�Koorn� constateerde�dat�het�toch�wat�ingewikkelder�was�om�de�harmonica�te� bespelen�dan�hij�aanvankelijk�dacht� en�ging�in�de�boekhandel�op�zoek� naar�uitleg.�Hij�vond�een�geschikt� boek,�kocht�het�en�nam�het�mee�naar� huis�waar�hij�er�lustig�op�los�studeerde.�Dagenlang�oefende�hij�op�zijn�studentenkamer�riedeltjes,�toonladders� en�zijn�ademhaling�om�uiteindelijk�te� constateren�dat�het�ergens�op�begon� te�lijken.�“Ik�hoefde�in�die�tijd�niet� zoveel,�ik�studeerde�nog�en�hoefde� eigenlijk�alleen�maar�de�deur�uit�voor� tentamens.�Het�was�heel�fijn�om�op� mijn�harmonica�te�spelen,�het�werkte� heel�erg�meditatief�om�continu�toonladders�te�oefenen”. Langzaamaan�begon�Koorn�zich� steeds�minder�een�‘civiel�technicus’� te�voelen,�maar�meer�en�meer�een� muzikant.�Typerend�voor�deze�persoonlijkheidsontwikkeling�is�volgens� Koorn�dat�hij�in�een�platenzaak�op� het�Spui�plots�werd�aangetrokken� door�een�hoes�waarop�stond�‘For�Musicians�Only’.�“Dat�is�een�plaat�van� Dizzy�Gillespie�en�die�titel�intrigeerde�me.�Ik�had�me�lang�‘grijs’�gevoeld� en�hield�me�dan�ook�vooral�bezig�met� ‘Ik zocht naar een manier om met mijn verdriet om te gaan en besloot toen om een harmonica te kopen’ asfalt�en�beton.�Nu�voelde�ik�me�een� muzikant.�Daar�krijg�ik�altijd�romantische�beelden�bij�van�oude�musici�in� cafés.�Daarbij�voelde�ik�me�heel�lekker.�Ik�merkte�dat�ik�door�de�mondharmonica�een�ander�mens�werd”. Liefde Koorn�was�verliefd�geworden�op�‘zijn� instrument’,�had�een�manier�gevonden�om�met�zijn�verdriet�om�te�gaan� en�daarmee�sleet�ook�zijn�introvertie� en�verlegenheid�af.�Hij�werd�opener,� socialer�en�spontaner.�Maar�het�allerbelangrijkste�was�dat�Koorn�zijn� passie�en�talent�voor�muziek�had�ontdekt.�De�cd�‘For�Musicians�Only’�ging� uiteraard�mee�naar�huis�en�bij�het�beluisteren�ervan�drong�zich�een�nieuw� besef�op.�Want,�hoewel�Koorn�zijn� harmonica�al�behoorlijk�beheerste,� bleek�hij�nog�lang�niet�het�optimale� uit�zijn�instrument�te�kunnen�halen.� “De�muziek�die�erop�stond,�was�zo� ingewikkeld,�complex�en�snel�dat�het� niet�met�het�oor�was�bij�te�houden.� Dat�deed�me�bese�en�dat�ik�nog�veel� moest�leren�en�ik�dacht�dat�als�ik� zulke�jazz�kon�spelen,�ik�pas�echt�het� instrument�beheerste”. De�wens�om�jazz�te�spelen,�werd�dus� geboren,�maar�bracht�ook�een�‘probleempje’�aan�het�licht.�Want,�Koorn� kocht�ooit�in�alle�onwetendheid�een� instrument�dat�eigenlijk�niet�bedoeld� is�voor�jazz.�“Ik�wist�wel�dat�het�in� principe�moest�kunnen�met�een�diatonische�mondharmonica,�maar�ook� dat�het�lastig�zou�worden.�Iedereen� adviseerde�me�een�chromatische�te� kopen,�maar�dat�wilde�ik�absoluut� niet.�Dat�zou�een�soort�vreemdgaan� geweest�zijn.�Het�grote�verschil�tussen�de�twee�soorten�is�dat�de�diatonische�variant�is�opgebouwd�uit�één� toonladder,�een�beetje�vergelijkbaar� met�een�piano�die�alleen�witte�toetsen�heeft.�Daardoor�moet�je�hard�studeren�om�evenveel�tonen�te�kunnen� spelen�als�bij�een�chromatische.�Mijn� harmonica�is�eigenlijk�wat�primitiever,�maar�het�grote�voordeel�is�dat�je� ‘Ik had me lang ‘grijs’ gevoeld en hield me dan ook vooral bezig met asfalt en beton. Nu voelde ik me een muzikant’ er�ook�‘naast’�kunt�zitten,�waardoor� je�gemakkelijker�emotie�in�de�muziek� kunt�krijgen.�Daarom�wordt�de�diatonische�ook�zo�vaak�in�blues�gebruikt”.� Maar�Koorn�wilde�niet�langer�blues� spelen,�dat�genre�daagde�hem�nog�onvoldoende�uit�om�het�uiterste�uit�zijn� pasontdekte�muzikaliteit�te�halen.� Nee,�de�muzikant�wilde�jazz,�muziek� die�eigenlijk�te�complex�is�voor�zijn� instrument�om�zo�echt�te�laten�horen� en�te�laten�zien�dat�hij�zijn�instrument�meester�is.�Om�die�ambitie�waar� te�maken,�moest�op�zoek�worden� gegaan�naar�een�nieuwe�muzikale�opleiding.�Zijn�lessen�bij�een�saxofonist� hadden�hem�op�weg�gebracht,�maar� nog�niet�ver�genoeg.�Koorn�besloot� zijn�geluk�te�zoeken�bij�conservatoria,� maar�stuitte�in�de�zoektocht�naar�een� geschikte�leerschool�op�vooroordelen�jegens�zijn�geliefde�instrument.� “Ik�wilde�naar�één�van�de�drie�grote� conservatoria.�Toen�ik�met�die�van� Amsterdam�belde,�kreeg�ik�te�horen� dat�ze�geen�studenten�van�boven�de� dertig�aannemen.�In�Den�Haag�werd� ik�afgewezen�om�een�gebrek�aan� improvisatie-ervaring”.�De�muzikant� was�zich�bewust�van�het�feit�dat�hij� een�‘vreemdeling’�zou�zijn�en�dat�er� geen�specifieke�opleiding�bestaat�voor� de�mondharmonica.�Toch�hield�hij� vol�omdat�hij�naar�eigen�zeggen�wilde� leren�over�muziek�en�de�strenge�leer� van�de�jazz.� Afwijzingen Twee�van�de�drie�‘grote’�conservatoria� wezen�Koorn�de�deur,�maar�in�Rotterdam�mocht�hij�auditie�komen�doen.� Daar�overtuigde�hij�de�toelatingscommissie�en�werden�familie�en�vrienden� persoonlijk�op�de�hoogte�gesteld�van� het�heugelijke�nieuws.�Een�lang�leven� was�die�blijdschap�echter�niet�gegund,� want�een�telefoontje�van�de�‘directeur�jazz’�van�het�Rotterdamse�Conservatorium�strooide�roet�in�het�eten.� “Hij�belde�me�om�te�zeggen�dat�hij� het�niet�wilde�hebben.�Ik�denk�omdat� hij�meende�dat�een�mondharmonica� Vrijdag 25 september 2009 INTERVIEW �9 waarvan�er�uiteindelijk�toch�één�de� beste�is.�Ik�weet�nu�in�elk�geval�zeker� dat�ik�de�beste�mondharmonicaspeler� ben�die�is�afgestudeerd”.�Bang�voor� toekomstige�concurrentie�is�Koorn� niet.�“Als�ik�iets�in�gang�heb�gezet,�is� dat�alleen�maar�mooi.�Bovendien�blijf� ik�altijd�de�eerste”. Nu�zijn�muzikale�scholing�optimaal�is� geweest�en�Koorn�zich�heeft�ontpopt� als�een�zelfverzekerde,�enthousiaste� muzikant�wil�hij�zijn�kunnen�meer� delen�met�het�publiek.�Ook�die�podiumdrift�is�nieuw�voor�Koorn.�Waar� hij�aanvankelijk�intiem�en�alleen�op� zijn�studentenkamertje�toonladders� oefende�om�zodoende�zijn�verdriet� een�plek�te�geven�en�later�in�repetitieruimtes�zijn�emoties�deelde�met� andere�musici,�wil�hij�nu�niets�liever� dan�het�podium�op.�“Ik�voel�me�nu� gewoon�veel�zekerder�dan�destijds.� Vroeger�vond�ik�het�publiek�eng,� maar�nu�wil�ik�niets�liever�dan�mijn� gevoel�via�mijn�mondharmonica�delen�met�mensen.�Daar�houd�ik�van,� maar�een�echt�podiumbeest�ben�ik� niet”.�Of�dat�ooit�nog�verandert,�is� voor�Koorn�moeilijk�vast�te�stellen.� Immers,�hij�ontdekte�op�latere�leeftijd�een�passievolle�liefde�voor�de� mondharmonica,�bleek�daarin�ook� nog�eens�uiterst�getalenteerd,�ontdekte�dat�hij�kon�zingen�en�schrijft� nu�conservatoriumgeschiedenis.�Hij� veranderde�van�een�introverte�vent� in�een�sociale�en�zelfverzekerde�man� die�op�zoek�gaat�naar�de�smoezelige� jazzkroegen�die�voor�hem�het�best� verbeelden�wat�het�is�om�muzikant�te� zijn.�Of�het�nu�romantiek�of�melancholie�is,�Koorn�straalt�ervan�en�stapt� als�‘bevrijd’�een�wereld�in�die�hij�–� althans�in�Nederland�–�heeft�verlost� van�het�dogma�dat�de�mondharmonica�een�primitief�en�conservatoriumonwaardig�instrument�is. >Foto: Mirjana Vrbaski het�conservatorium�onwaardig�is”.� Voor�Koorn�bleven�de�conservatoria� onneembare�vestingen�die�met�man� en�macht�werden�verdedigd�tegen�de� beangstigende�komst�van�het�primitieve,�infantiele�blaasinstrument�en� zijn�bespeler.�Maar�de�scepsis�werd�in� Den�Haag�uiteindelijk�verbroken�en� dat�zorgde�ervoor�dat�Koorn�in�2005� toch�voor�het�eerst�met�zijn�harmonicakoker�naar�het�KC�mocht.�Hij�ging� in�de�leer�bij�een�trompettist,�die�hem� alle�fijne�kneepjes�van�het�jazzvak� bijbracht.�Maar�daar�bleef�het�niet� bij.�Op�aanraden�van�een�docent�ging� Koorn�ook�eens�zanglessen�volgen�en� ook�daarbij�kwam�een�latent�talent� boven�water.�“Ik�bleek�ineens�ook�te� kunnen�zingen.�Dat�was�wel�heel�verrassend�ja.�Tot�mijn�vierentwintigste� had�ik�nooit�een�instrument�aangeraakt�en�nu�bleek�op�het�conservatorium�ook�nog�eens�dat�ik�talent�had� voor�zang.�Ik�heb�dat�nog�een�tijdje�als� hoofdvak�erbij�gedaan,�maar�dat�bleek� uiteindelijk�toch�niet�te�combineren� met�mijn�werk.�Ik�heb�er�wel�veel�aan� gehad,�want�door�het�zingen,�ben�ik� ook�beter�mondharmonica�gaan�spelen�doordat�ik�mijn�ademhaling�nu� beter�controleer”. Postpubers Voor�de�dertiger�waren�zijn�jaren�aan� het�KC�een�openbaring.�Tegelijkertijd� was�het�vreemd�voor�hem�om�tussen�de�postpubers�te�zitten�met�een� merkwaardig�instrument.�Maar�daaraan�heeft�Koorn�zijn�aandacht�niet� teveel�opgeo�erd.�Het�belangrijkste� was�namelijk�dat�hij�over�muziek�kon� leren�in�een�professionele,�muzikale� leeromgeving.�“Het�allerfijnste�was� dat�ik�kon�spelen�met�de�beste�muzikanten�die�er�zijn”.�Dat�Koorn�nu�geschiedenis�schrijft�als�eerste�student� die�op�een�Nederlands�conservatorium�afstudeert�op�de�harmonica�lijkt� voor�hem�niet�meer�dan�een�leuke� bijkomstigheid.�“Het�is�eigenlijk�wel� heel�ontspannen.�Aan�het�conservatorium�studeren�heel�veel�pianisten�af,� ’Ik weet nu in elk geval zeker dat ik de beste mondharmonicaspeler ben die is afgestudeerd’