TO ATW1 samenvatting en opdracht

advertisement
ITV Hogeschool voor Tolken en Vertalen
Opdracht bij het college TO ATW1
Algemene taalwetenschap
Datum: 28 januari 2012
Docent: Henky de Vries
EC: 2
Vandaag behandel ik drie taalkundige onderwerpen die te maken hebben met alle
menselijke talen op de hele wereld.
De onderwerpen zijn:
A. Taalstructuren
B. Naamvalssystemen
C. Werkwoordsvormen
Per onderwerp is er een opdracht. In totaal moet u dus drie opdrachten afwerken.
A. Taalstructuren
Talen hebben structuren, bepaalde vaste zinspatronen, woordvolgordestructuren.
Tijdens dit college gaan we uit van gewone neutrale hoofdzinnen. Dat wil zeggen:
Bevestigende zinnen zonder emotionele kleuring, waarbij voor het onderwerp en
lijdend voorwerp of medewerkend voorwerp een zelfstandig naamwoord wordt
gebruikt. Er zijn namelijk bepaalde talen waarin een zin geen onderwerp hoeft te
hebben. In die talen wordt geen persoonlijk voornaamwoord gebruikt wordt, omdat
toch al uit de vorm blijkt om welke persoon het gaat.
Zoals in het Spaanse
(1a) Spaans Quiere hablar español (=El quiere hablar español).
Hij wil Spaans spreken
We kijken dus vooral naar zinnen van het type
(1b) Spaans El hombre quiere hablar español.
De man wil Spaans spreken.
In alle talen heeft een gewone neutrale zin een werkwoord, en dat werkwoord heeft
als persoonsvorm een plaats in die zin. In de taalkunde wordt het werkwoord
aangeduid met een V(verbum).
In sommige talen is de volgorde van de elementen van de zin vrij, maar in andere
talen ligt die volgorde geheel of gedeeltelijk vast. In het Keltisch staat het werkwoord
bijvoorbeeld altijd aan het begin en in het Turks staat het altijd aan het eind van de
zin.
Straks geef ik daarvan voorbeelden.
Naast een werkwoord of persoonsvorm is er gewoonlijk sprake van minstens één
handelende persoon, die we met de term onderwerp of subject aangeven.
In de taalkunde wordt het onderwerp of subject aangeduid met de S(subject).
S staat in sommige talen dus altijd vóór V en in andere talen altijd achter V.
In het genoemde Keltisch staat S dus achter V en in het Turks staat S vóór V.
Vervolgens kun je de plaats van een eventueel voorwerp/object ten opzichte van V
en S bepalen. Het object, dat wordt aangeduid met O, kan uitgesplitst worden in een
lijdend voorwerp/direct object (DO) en meewerkend voorwerp/indirect object (IO).
Sommige (groepen van) talen doen SOV (Latijn), andere SVO (Romaanse talen),
weer andere VSOi:
(2) Welsh
collodd Siôn ddwy bunt
V-S-O
‘verloor- Siôn-twee-pond’
De Germaanse talen waaronder het Nederlands (het Engels ook, maar alleen in een
oudere vorm), gedragen zich op een iets andere manier:
Wat is de overeenkomst in deze zinnen?
(3) NL Jan ziet Piet
S-V-O
(4) NL Vandaag koopt Kees een brood
(5) NL Toen de kinderen moe waren, gingen ze slapen
1-V-S-O
1-V-S-3
Het werkwoord-de persoonsvorm moet in Germaanse talen op de 2de plaats staan,
dus 1V3, waarbij plaats 1 en 3 beide S kunnen zijn, maar net zo goed een bepaling
(vandaag) die eventueel een hele bijzin kan beslaan: (toen we moe waren).
Gewoonlijk wordt voor de beschrijving van deze structuur op scholen de term
INVERSIE geïntroduceerd, maar met de 1V3 structuurbeschrijving is het
eenvoudiger: de persoonsvorm in een hoofdzin komt altijd op de tweede plaats.ii
We hebben het dus over taalstructuurverschillen in de wereld.
Speurend door die 6000 talen blijkt het niet nodig veel van een taal te weten om
achter de Subject-Object-Verbum structuur te komen. We nemen een mij volstrekt
onbekende Indianentaal Hixkaryanaiii dat wordt gesproken door ongeveer 350
mensen in Noord-Brazilië, in het gebied ongeveer halverwege tussen de zuidelijke
grens van Guyana en de Amazone.
(6) Hixkaryana
I.
kanawa yano biryekomo
O-V-S
canoe he-took-it boy
(The boy has taken away the canoe)
II.
rokrahani yonyhoryeye Waraka
my-bow he-made-it
O-V-S
Waraka
(Waraka made a bow for me)
III.
biryekomo komo yompamnohyako Nonato O-V-S
child
coll.
he-taught-them
Nonato
(Nonato was teaching the children)
De structuur is OVS
En blijkbaar is het onderwerp ook aan de werkwoordsvorm te zien, de S kan worden
weggelaten.
IV.
thokru korokano
O-V
her-child she-washed-him
(She washed her child)
V.
kana yokono maryeya ke
fish he-cut-it knife
O-V
with
(He cut the fish with a knife)
Ook de O kan impliciet in de werkwoordsvorm zitten, maar daarover later meer:
VI.
neskeko
it-bit-him
okoye
V-S
snake
(The snake bit him)
Ook al ontbreekt O of S, toch blijft de structuur overeind.
Kijken we naar het Russisch dan is SVO een normale structuur in de zin Pjotr
bemint Masha.
(7) Russisch Pjotr lubit Mashu
Pjotr-bemint-Masja
S-V-O
maar dan blijkt dat je in het Russisch net zo makkelijk SOV hebt:
(8) Russisch Pjotr Mashu ljubit Pjotr-Masja-bemint
S-O-V
En ook OSV is mogelijk
(9) Russisch Mashu Ptjotr lubit Masja-Pjotr-bemint
Maar dat betekent tevens “en niet Olga”
O-S-V
en dan blijkt verder dat voor het Frans geldt dat de gewone woordvolgorde SVO is:
(10) Frans papa fume une pipe ‘papa rookt een pijp’
S-V-O
we noemen dit ONGEMARKEERDE of neutrale woordvolgorde, maar met gebruik
van persoonlijke voornaamwoorden is de ongemarkeerde woordvolgorde:
(11) Frans je t’aime
ik-jou-bemin
S-O-V
Daarmee hebben we een tweede probleem te pakken dat rechtstreeks voorvloeit uit
ons eerste:
1) Wat is de ongemarkeerde woordvolgorde?,
2) Hoe vrij/onvrij is deze taal in het hanteren van die volgorde? Hoe verplicht is die
volgorde en wat is het alternatief, zijn de alternatieven?
Dan blijkt al gauw dat talen met een naamvalssysteem (Latijn, Russisch) vaak vrijer
zijn dan talen zonder naamvalssysteem (Engels, Nederlands).
Maar in het Turks (dat ook 6 naamvallen heeft), waarin de finiete werkwoordsvorm
(de persoonsvorm) achteraan in de zin staat, zien we de vaste structuur SOV;
bovendien staat het indirect object vóór het direct object.
(12) Turks
Ali Jan’a Türkçe ögretti
S-O-V (S-IO-DO-V)
‘Ali Jan Turks heeft-geleerd’iv
In het Latijn vinden we in principe ook SOV:
(13) Latijn
hostes arma abiecerunt
S-O-V
‘de vijanden hebben de wapens neergegooid’
al hadden we al aangegeven dat in een taal met naamvallen de woordvolgorde vrijer
is dan in taal zonder naamvallen.
Latijn is in poëzie bijvoorbeeld zeer vrij. Latijn is voor ons nog om een heel andere
reden van belang, omdat het nog altijd hét voorbeeld van een zogenaamd
NOMINATIEF/ACCUSATIEF-systeem is (al treffen we in datzelfde Latijn ook sporen
aan van andere systemen, waarvan ik er straks bij onderdeel B één uitgebreider zal
bepreken). v
Het Georgisch, de belangrijkste Zuid-Kaukasische taal, is een taal met SVO
(14) Georgisch mezoblebi marglaven bostnebs
S-V-O
‘de buren wieden de groentebedden’
maar SOV is net zo gewoon.
(15) Georgisch mezoblebi bostnebs marglaven
S-O-V
‘de buren-de groentebedden-wieden’
Bovendien stelt de auteur van de geciteerde tekst: “As with most languages in which
the function of nouns is indicated by the use of case markers, the word order is not
rigid in Georgian.”vi .
Over naamvallen spreken we straks verder, maar in dit Georgische verband vertel ik
vast dat de uitgang –i van mezoblebi op een nominativus/1ste naamval wijst, terwijl
de –s van bostnebs de dativus/accusativus of 3e/4e of objectsnaamval is.
In het Vietnamees is de woordvolgorde voor ons prettig leesbaar:
(16) Vietnamees
tôi có hai cái bàn
S-V-O
‘ik hebben twee-niet-levend tafels’vii
Hiermee is echter alleen gezegd dat ik SVO als ongemarkeerde structuur heb
kunnen vaststellen. De mate waarin SVO dan verplicht is, is vervolgens de vraag.
Over het Vietnamees zou ik niet meer durven zeggen, misschien is er iemand onder
u die dat wel kan of iemand die na dit college geïnteresseerd genoeg is om dat uit te
zoeken.
Maar nadat u de plaats van het werkwoord in ongemarkeerde zinnen en de positie
van S en O ten opzichte van V hebt vastgesteld, is de volgende kwestie of er ook
een andere woordvolgorde mogelijk is en of die dan iets anders aan de betekenis
toevoegt. (emotie, nadruk, vraag)
Neem bijvoorbeeld het Litouws, een Indo-Europese taal met een oude
naamvalsstructuur. Het kan dan zijn dat je tijdens je grammaticale zoektocht stuit op
een zin als:
(17) Litouws aš rašau láiška bróliui
S-V-O (S-V-DO-IO)
‘ik schrijf brief broer’viii
Dan noteer je bijvoorbeeld: Litouws heeft SVO en verder DO-IO, want je leest ‘brief’
en dan ‘broer’. Vervolgens blijkt dan dat je ook kunt hebben en dan is het IO-DO.
(18) Litouws aš rašau jám láiška
S-V-O (S-V-IO-DO)
‘ik schrijf hem brief’
Eén bladzijde verder vind je dan in het geciteerde boek vier voorbeelden waaruit
volgens de tekst ‘vrije woordvolgorde’ in het Litouws zou moeten blijken:
(19) Litouws aš turiù jám šiañdien rašýti láiška
‘ik-moet-hem-vandaag-schrijven-brief’
(20) Litouws aš turiù rašýti jám láiška šiañdien
‘ik-moet-schrijven-hem-brief-vandaag’
(21) Litouws aš turiù jám láiška šiañdien rašýti
‘ik-moet-hem-brief-vandaag-schrijven’
(22) Litouws aš turiù jám šiañdien láiška rašýti
‘ik-moet-hem-vandaag-brief-schrijven’
In de zin van SVO is hier echter helemaal geen vrijheid, want S staat in alle
voorbeelden aan het begin, onmiddellijk gevolgd door de persoonsvorm (V), het
werkwoord. Alleen de plaats van DO en IO kan wisselen, evenals die van
bepalingen, zoals hier de bepaling van tijd ‘vandaag’. Welnu, ook dat is interessant,
als je weer een stap verder gaat, namelijk de vergelijking met je doeltaal. Als ik de
doeltaal Nederlands heb, stel ik vast dat van de laatste vier Litouwse voorbeelden
alleen de vierde ermee door kan in de vorm: ik moet hem vandaag een(/de) brief
schrijven.
In het Abchazisch, een Noord-West-Kaukasische taal, hebben we SOV, als in
(23) Abchazisch
sara bara bzija byzbojt’
‘ik jou (vr.) goed jou (vr.)-ik- zie’
hetgeen betekent: ‘ik houd van je (vr.)’.
(Op dat ‘jou- ik’ kom ik later terug.)
S-O-V
Opdracht A
Van u verwacht ik als onderdeel A van de opdracht dat u een willekeurige taal kiest
die niet hier op ITV gegeven wordt, bij voorkeur ook wat verder van onze talen
afstaat, dus waarschijnlijk niet-Indo-Europees, en die taal vergelijkt met uw doeltaal:
Frans, Duits, Engels, Italiaans, Spaans, Russisch of Nederlands. U kijkt dan naar de
ongemarkeerde woordvolgorde in zinnen met een Subject, een Object en een
Verbum,
A1) stelt die volgorde vast in de gekozen taal en
A2) vergelijkt dat systeem met dat van uw doeltaal.
A3) u beschrijft hoe vrij, cq gebonden die woordvolgorde in beide talen is en doet
daar verslag van. Voor de keuze van de vreemde taal, verwijs ik naar de Atlas of
bijvoorbeeld 1000 talen van de wereld. Maar ieder ander overzicht of iedere
taalcursus is net zo goed om u op een idee te brengen.
Misschien hebt u nu al een idee, als u kijkt welke minder alledaagse talen er in uw
familie bekend zijn, of welke grammatica van een vreemde taal er in uw eigen
boekenkast of die van vrienden, kennissen en familie te vinden is. Misschien bent u
toevallig zelf van Indonesische of Hongaarse origine, enzovoorts.
Wat ik niet in behandeling neem is echter een verslag van een taal uit de taalfamilie
van uw A- of B-taal; dus geen Portugees of Roemeens als u Spaans, Frans of
Italiaans studeert, geen Bulgaars of Pools als u Russisch studeert, geen Zweeds of
IJslands als u Duits of Engels studeert.
Houdt u als richtlijn aan: 1 A4 beschrijving van vreemde taal, en 1 A4 vergelijking
met uw
doeltaal; voor A1 + A2 +A3 dus 2 A4
B. Naamvalsystemen Ergativiteit-Accusiviteit
In algemene zin worden de talen van de wereld typologisch ingedeeld in 3
soorten/typen:
1. Actief-type
2. Ergatief-type
3. Accusatief-type
Bij Actief-talen, een groep die zich beperkt tot indianentalen van NW Canada en
verschillende delen van de USAix hoort de distinctie Actief/Inactief, bij Ergatief
hoort de distinctie Ergatief/Absolutief en bij Accusatief hoort het onderscheid
Nominatief/Accusatief.
De actief/inactief talen laat ik hier verder buiten beschouwing.
De laatste groep is ons het meest vertrouwd en die wordt ook net zo vaak wel
Nominatief/Accusatief, maar voor de vergelijking met de Ergatief-groep waar ik nu
met u naar wil kijken is de naam Accusatief-type misschien meerzeggend.
In talen met naamvallen is het voor West-Europeanen gewoon dat het onderwerp
van een willekeurige zin met één of twee actanten in de eerste naamval (de
nominativus) staat en dat het lijdend voorwerp in een zin met twee actanten in de
vierde naamval (de accusativus) staat. Wie van u Latijn of Grieks gedaan heeft,
weet dit heel goed:
In het Latijnse voorbeeld
(9) Latijn
hostes arma abiecerunt
‘de vijanden hebben de wapens neergegooid’
zeggen we dat hostes nominatief-pluralis is en arma accusatief-pluralis.
Klassiek Grieks gaat op gelijke wijze. Bent u onbekend met klassieke talen, dan
verwijs ik naar het Duits in
(24 ) Duits Der Mann schreibt den Brief
‘de man schrijft de brief’
In het Nederlands verschillen de vormen van S en O niet. Als je de actanten
omdraait krijg je: (24a) ‘De brief schrijft de man’, hetgeen u onzin vindt en waardoor
u al gauw begrijpt dat in het Nederlands de woordvolgorde van levensbelang is. Niet
voor niets begrijpt u in de onzinzin (24) de zek plikt de malken wat S, V en O zijn,
met name door de uitgang –t van plikt.
Maar verandert u zin (24b) in den Brief schreibt der Mann dan kunt u deze zin in
principe onmiddellijk correct begrijpen, ook al geldt voor het Duits dat dit geen
ongemarkeerde/ standaard/gewone volgorde is. Duits met zijn naamvallen verschilt
dus van de situatie in het Modern-Nederlands. Maar nog maar een eeuw geleden
zou er in het Nederlands (24c) ‘De man schrijft den brief’ hebben gestaan. We
hebben die woordvolgorde-strengheid in talen zonder naamvallen al eerde
besproken.
Iets nieuws. Veel talen, misschien de helft, hebben geen
nominatief/accusatiefsysteem, maar iets anders.
Als het talen met naamvallen betreft, is het dan vaak zo dat niet de onderwerpen
van zinnen met één of twee actanten gelijke uitgangen krijgen, maar, let u op, dat
het onderwerp van een zin met één actant ongemarkeerd is of de
‘woordenboekvorm’ heeft, terwijl in een zin met een onderwerp én een lijdend
voorwerp het lijdend voorwerp de ongemarkeerde woordenboekvorm krijgt.
Het onderwerp (van zo’n transitieve zin) heeft echter een aparte naamval, de
ERGATIVUS.
Anders gezegd:
Een ergatieve taal is een taal die een bijzondere naamval, de ergatief, gebruikt
voor het onderwerp bij een transitief werkwoord, terwijl een andere naamval, de
absolutief, wordt gebruikt voor zowel het onderwerp bij een intransitief werkwoord
als het lijdend voorwerp bij een transitief werkwoord. Ergatieve talen worden
onderscheiden van accusatieve talen, waarbij het onderwerp altijd in de nominatief
staat en het lijdend voorwerp in de accusatief.
In zo’n systeem wordt die andere naamval dus gewoonlijk ABSOLUTIVUS
genoemd. Ik heb voorbeelden uit het Inuit, het Baskisch en het Georgisch. Die
bekijken we en dan zeg ik er weer wat theoretisch over.
Een voorbeeld uit het Baskischx:
(26)
Baskisch Gizona etorri da
'de man is gekomen’
S-V intransitief
(27)
Baskisch Gizonak mutila ikusi du
S-DO-V transitief
'de man zag de jongen’
(28)
Baskisch Mutilak gizona ikusi du
S-DO-V transitief
‘de jongen zag de man’
In beide zinnen is gizon 'man' het onderwerp. In de eerste zin is gizon het
onderwerp bij een intransitief werkwoord: het staat dus in de absolutief, die geen
naamvalsuitgang heeft. De enige uitgang is de -a, die de functie van een bepaald
lidwoord heeft (de man). In de tweede zin staat een transitief werkwoord en
verschijnt bij het onderwerp de ergatiefuitgang -k. Het lijdend voorwerp mutil 'de
jongen' staat in deze zin in de absolutief.
In dit voorbeeld is het onderwerp een substantief. Is het onderwerp een persoonlijk
voornaamwoord, dan gebruikt het transitieve werkwoord in principe een andere
reeks voornaamwoorden dan het intransitieve.
Bij het 3e voorbeeld heeft Gizona (de man) als direct object in dezelfde onveranderde
naamvalsvorm als het subject in de allereerste zin.
In het West-Groenlands is het woord voor ‘dokter’ nakorsaq in de
woordenboekvorm, de zogenaamde 1ste naamval. In
(29) West-Groenlands
nakorsap tiguvá
‘de dokter nam het’
zien we de uitgang –p verschijnen voor de agens van een overgankelijk werkwoord
> ergativus.
(In
(30) West-Groenlands
nakorsap idglua
‘de dokter (zijn) huis’
zien we dezelfde –p verschijnen bij een nominale constructie, vandaar dat de auteur
aan deze naamval het label ‘relativus’ hechtte, maar voor ons doel doet die naam er
niet toe.xi )
In het Naukans, een Eskimotaal aan de Beringstraat, zien we in de volgende twee
schoolvoorbeelden van ergativiteit hoe de agens in de transitieve zin gemarkeerd is
en in de intransitieve zin niet:
(31) Naukans
juk yglýhtaquq
‘de man loopt/gaat’;
(juk ‘man, mens’)
(32) Naukans
jum yglý?utaqa qíqmi?áq
‘de man leidt/voert de hond’
de –m in jum is de ergativus en lijdend voorwerp ‘de hond’ qiqmí?aq staat in de
woordenboekvorm, ongemarkeerd.xii
In het Baskisch van de Noord-Spaanse provincie Guipúskoa (de omgeving van San
Sebastian/Donostia) is met de volgende drie zinnetjes alles duidelijk:
(33) Guipúskoaans Miren dator ‘Miren komt’
(34) Guipúskoaans Miren Dakar ‘Hij/zij/het brengt Miren mee’
(35) Guipúskoaans Miren’ek Dakar
‘Miren brengt het/hem/haar mee’.xiii
In het Baskisch en in veel ergatieftalen geldt dit ergatief/absolutiefgebruik door het
hele werkwoordsysteem, dus in alle tijden en wijzen.
Maar er zijn ook talen met een gemengd systeem. We denken dan dat zo’n taal in
een overgangsfase is en theoretiseren dat dat dan van ergatief/absolutief- naar
nominatief/accusatiefsysteem gaat. Zo’n taal is Georgisch; alleen heeft het
Georgisch een rijk literair verleden en in 5de eeuws Georgisch is er net zo’n
gemengd systeem als nu, dus moet je dit heel breed en/of op langere termijn zien.
In het Georgisch heb je namelijk een driedeling in het werkwoord-systeem, grofweg
een Presens-, een Aorist- en een Perfectumsysteem, in het Nederlands een
tegenwoordige, een verleden en een voltooide tijdssysteem die van elkaar
verschillen op het gebied van naamvalsgebruik. Vanwege de discussie over
ergativus beperken we ons tot het Presens en de Aoristus en dan zie je
ergatiefgebruik in de Aoristus en nominatief/accusatiefgebruik in het Presens.
(37) Georgisch
mchatvarma dachata achali surati
schilder ERG-schilderde AOR-nieuwschilderij ABS
‘de schilder heeft het nieuwe schilderij/portret af’
De uitgang –ma is dus het kenmerk van de ergativus in het Georgisch, de
woordenboekvorm
van ‘schilder’ is mchatvari. Die eind-i zie je terug aan het eind van zowel achali
‘nieuw’, als surati ‘schilderij/portret’. Deze zin (34) zou in het
Presens(/tegenwoordige tijd) klinken:
(37) Georgisch
mchatvari chatavs achal surats
schilder NOM-schildert-nieuw-schilderij ACC.
De vorm van woorden in de ABS en NOM zijn in het Georgisch natuurlijk gelijk. Ze
hebben gewoon de woordenboekvorm en die wordt gewoonlijk 1ste naamval
genoemd. (Georgisch is dus een mengtaal ‘in de overgang’.
Opdracht B
B1) Beschrijft u hoe in de taal van uw keuze wordt omgesprongen met de
naamvallen (1A4)
B2) U vergelijkt B1 met uw studietaal (1A4).
Ik ga u nu concreet vertellen hoe u dit aanpakt, want hier kan van alles misgaan, als
niet duidelijk is hoe u tot resultaten moet komen, nog afgezien van het feit dat veel
talen zonder naamvallen werken. U moet in de gekozen taal, zowel als in uw
studietaal voorbeeldzinnen nemen met
1) een intransitief (onovergankelijk) V en een S dat geen persoonlijk
voornaamwoord is; bijvoorbeeld ‘de man loopt, lacht, zit’, en
2) een transitief (overgankelijk) V, dezelfde S als in de eerste zin en een O dat geen
persoonlijk voornaamwoord is. Bijvoorbeeld: ‘de man schrijft een brief, stookt een
vuur, ziet het kind’
Een taal is ergatief als het S in de twee zinnen verschillende uitgangen heeft.
Wanneer dat het geval is in de taal van uw keuze, is het interessant of ‘de man’ als
O de vorm aanneemt van S in de intransitieve zin, dus:
3) een overgankelijke V met als O het S van zin 1, bijvoorbeeld ‘de hond bijt de
man’, ‘het kind ziet de man’.
In een ergatieve taal krijgt ‘de man’ hier als O dezelfde absolutieve naamvalsvorm
als S in de eerste zin.
Er is grote kans dat dit in de door u gekozen taal niet zo is. In dat geval heeft u zich
toch de tegenstelling overgankelijk/onovergankelijk, ook wel transitief/instransitief
eigen gemaakt en wat zinnen bij elkaar gezocht.
Wanneer u geen ergativiteit hebt aangetoond, levert u het bewijs dat er sprake is
van accusiviteit.
Bij opdracht B2 dient u dezelfde zinnen in de studietaal als bij B1 te gebruiken en
een korte beschrijving van de verschillen tussen beide talen te geven. (B1+B2 =
maximaal 1 pagina)
C. De persoonsvorm
Als je kijkt naar de persoonsvormen het Nederlands, zie je dat de Nederlandse
werkwoordsvorm op zich naast de semantische informatie die hij verschaft (en die
hij natuurlijk in alle talen verschaft), slechts een beperkte informatie over persoon
(1ste, 2de, 3de), en getal (enkel- en meervoud) geeft en helemaal niets over
geslacht (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig) en dan heb ik het uiteraard ook alleen over
de persoon van het subject (S).
(38) NL
Persoon:
Tegenwoordige tijd
Enkelvoud
Meervoud
1e (Ik) loop
1e =2e = 3e (wij, jullie, zij) lopen
2e (Jij) loopt –loop (jij) / (u) loopt = 3e
3e (Hij zij het) loopt
Verleden tijd
Enkelvoud
1e = 2e =3e (ik, jij, hij) liep
Meervoud
1e = 2e = 3e (wij, jullie, zij) liepen
Wel geeft het Nederlands vrij gedetailleerd de tijd aan.
Tijd
Ott
Ik loop
Vtt
ik heb gelopen
Ovt
ik liep
Vvt
ik had gelopen
Ottt
ik zal lopen
Vttt
ik zal hebben gelopen
Ovtt
Ik zou lopen
Vvtt
ik zou hebben gelopen
Tijd laten we in dit kader buiten beschouwing.
Als je rondkijkt in de wereld verschillen talen op dit vlak behoorlijk. Een rijtje Latijnse
en Russische Presensvormen volstaat als voorbeeld
(39) Latijn
amo, amas, amat, amamus, amatis, amant
‘ik, jij, hij, wij, jullie, zij beminnen’
(40) Russisch
ljublu, ljubisj, ljubit, ljubim, ljubite, ljubjat
‘ik, jij, hij, wij, jullie, zij beminnen’
Omdat deze talen voor iedere persoon een vorm hebben, kunnen in dergelijke talen
de persoonlijke voornaamwoorden vaak worden weggelaten.
Er zijn ook talen die informatie over andere actanten dan het onderwerp in de
werkwoordsvorm stoppen. Ik zei eerder over het Abchazische
(41) Abchazisch
sara bara bzija byzbojt’
‘ik houd van je’
dat ik nog terug zou komen op die werkwoordsvorm byzbojt’ die letterlijk jou-ik-zie
betekent;
De geanalyseerde vorm zou je kunnen schrijven als by-z-bo-jt’
waarin bo het resultaat is van samentrekking van de werkwoordsstam ba ‘zien’en –
wa ‘Presens-suffix’;
-jt’ is de indicatie ‘finiete werkwoordsvorm’ (persoonsvorm, 1e persoon enk),
maar waar ik met u naar kijk, is vooral wat er vóór de stam staat.
Die b- betekent ‘2de persoon vrouwelijk’ en is gewoon een verkorte vorm van het
woordje bara ‘jij (vrouwelijk)’ (de achter de b geschreven y moet een schwa
voorstellen, een klank als in Nederlands ‘de’, ‘bus’ of in ‘meervouds -en’, die in deze
taal automatisch verschijnt bij opeenhoping van medeklinkers.
En die z- betekent ‘ik’ en is de geassimileerde variant van s- die gewoon de verkorte
vorm is van sara ‘ik’. Die s- is stemhebbend geworden onder invloed van de
stemhebbende eerste medeklinker van het volgende element, de stam ba.
Het Abchazisch laat in zijn finiete vorm van een transitief werkwoord dus een
gespiegelde weergave zien van de aan het werkwoord voorafgegane actanten S en
O. Schematisch ziet de hele zin er dan zo uit: S O O-S-V. Je kunt de herhaling van
S en O in de werkwoordsvorm
zelf ballast noemen, maar het is interessant, en waarom in spiegelbeeld, vraag je je
af. Het antwoord moet ik u schuldig blijven.
Ik zal voor het Abchazisch een nog ingewikkelder vorm geven, al zeg ik er met
nadruk bij, dat ook in dit geval de vorm relatief eenvoudig is, met name omdat de
stam niet-samengesteld is. Anders blijkt in zo’n taal dat er maximaal wel zo’n 15
elementen in een werkwoordsvorm te onderscheiden zijn. Tegelijkertijd zijn zulke
vormen natuurlijk niet kenmerkend voor een gemiddeld gebruik en daarmee voor
ons op dit moment van minder belang.
(42) Abchazisch
jy-l-sy-r-bá-jt’
het- haar- ik-doen-zien AOR-DYN
‘ik heb het haar laten zien’
U begrijpt dat in de complete Abchazisch zin ‘Daur liet Medea het schilderij zien’, je
vóór het werkwoord de woorden Daur-Medea-schilderij krijgt en dan in spiegelbeeld
nog eens het-haar-ik in het werkwoord zelf. –r is een causatief element en dat
vertaal je dan met ‘laten’ of
‘doen’.xiv
Vergelijken we zulke vormen met de hierboven genoemde Nederlandse vormen,
dan besef je dat is tamelijk uniek is in het feit dat het alleen maar 3de persoon
enkelvoud tegenwoordige tijd uitdrukt.
Loop is 1e of 2e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd of gebiedende wijs, lopen is
als PV tegenwoordige tijd meervoud.
Al met al beduidend minder informatie in de vorm zelf dan in bijvoorbeeld
Kaukasische talen als het Abchazisch en ook Indianentalen als het eerder
genoemde Hixkaryana.
We zijn gewend uit de context te begrijpen in welke functie de vorm, die van alles
kan betekenen, is gebruikt, of het onderwerp enkel- of meervoud is, 1ste, 2de of 3de
persoon, maar nooit weten we zuiver aan de vorm van het werkwoord iets van het
geslacht van die persoon zoals (wederom) in het Abchazisch.
In het Russisch heb je in de verleden tijdsvormen onderscheid in geslacht
(mannelijk, vrouwelijk, onzijdig enkelvoud) en getal (meervoud), maar daar
ontbreekt het onderscheid naar persoon (1e, 2e en 3e), zodat de werkwoordsvorm op
een bijvoeglijk naamwoord lijkt in het Frans, althans in het enkelvoud.
(43) Russisch
ljubil ’beminde (mannelijk)’
ljubila ‘beminde (vrouwelijk)’
ljubilo ‘beminde (onzijdig)’
ljubili ‘beminden (meervoud)’;
verleden tijdsvormen van het werkwoord ljubit’ ‘houden van, beminnen’.
Historisch blijken deze vormen eigenlijk deelwoorden te zijn en deelwoorden
gedragen zich in talen vaak als bijvoeglijke naamwoorden. De vervoegde vormen
van het werkwoord zijn in het Russisch in de loop der eeuwen uit het gezegde
verdwenen. Vergelijking met andere Slavische talen, bijvoorbeeld het Servisch
maakt dit duidelijk.
(44) Servisch ja sam bio ik-ben-geweest-zijnde
‘ik ben geweest’
Sam, si, je, smo, ste, stu zijn de vormen van het werkwoord ‘zijn’ in de
tegenwoordige tijd, 1ste, 2de, 3de persoon, enkel- en meervoud.
-o, -la, -lo, -li, -le, -la zijn de uitgangen van het verleden actief deelwoord,
mannelijke, vrouwelijk, onzijdig enkelvoud, en mannelijk, vrouwelijk, onzijdig
meervoud.xv
Het Russisch heeft nog maar één meervoudsvorm en gebruikt in ongemarkeerde
zinnen het werkwoord zijn niet meer in de tegenwoordige tijd.
Over naar het Georgisch, dat overeenkomsten heeft met het Abchazisch. We kijken
nu naar de complexiteit van de werkwoordsvorm:
(45) Georgisch
me vstsem mas dzjochs
ik ik-hem-geef hem stok ‘Ik sla hem’
Dit moet u alsvolgt begrijpen:
me ‘ik’
v-s-tsem 1ste persoon-3de persoon-geef,
mas ‘hij IO/DI’,
dzjoch-s ‘stok-ACC’.
Hier zien we dus ook weer een herhaling van de S en O in de werkwoordsvorm, niet
gespiegeld, zoals we in het Abchazisch zagen, maar rechtlijnig. IO en DO staan
echter achter V, wat in het Abchazisch waarschijnlijk niet kan.
(46) Georgisch
is mogtsers sjen tserils
hij zal-jou-schrijf-t jou brief-ACC
‘Hij zal je een brief schrijven’
Dit moet u als volgt begrijpen:
is ‘3de persoon’,
mo-g-tser-s ‘FUT-2de persoon-geef-3de persoon enkelvoud’,
sjen ‘jij (1ste/3de naamval)’,
tseril-s ‘brief-ACC’.
U ziet met name de herhaling van het IO in de werkwoordsvorm, in dit geval g- ‘2de
persoon’xvi
Opdracht C
Onderzoek in de gekozen taal hoe werkwoordsvormen
C1) persoon, getal en geslacht uitdrukken van S en mogelijk ook van O, zowel DO,
als IO (0,5A4) en
C2) vergelijk die situatie met uw doeltaal (0,5A4).
Ook hier geldt, net als bij de B-opdracht, dat het heel wel mogelijk is dat de PVs in
de door u gekozen taal weinig complex zijn. De opdracht is dan, zoek de meest
complexe vorm en vertel welke elementen daar allemaal in zitten.
D. Tot slot hoort bij deze opdracht een conclusie; dat is een samenvatting waarin in
enkele zinnen het belangrijkste van dit onderzoekje wordt herhaald; eigenlijk zou u
die samenvatting ook in uw studietaal moeten vertalen, maar dat laat ik aan uw
eigen ijver over. Ieder poging wordt gewaardeerd.
Opdracht A, B, C en opgeteld dus ongeveer 5, 5 pagina’s A4, graag binnen zes
weken na publicatie op de website en opgesteld volgens de richtlijnen voor het
maken van opdrachten. Vermeld in verband de soepele administratieve verwerking
in de naam van uw opdracht ATW1 uw naam studietaal + jaar en de vreemde taal
van uw keuze. Bijvoorbeeld: ATW1_Jansen_Du1_Oezbeeks.
Voor uw opdracht mag u geen kunsttaal (bv Esperanto), computertaal, dierentaal of
gebarentaal kiezen.
Ik ben zeer benieuwd naar de talen die u gaat onderzoeken en hoop veel van u te
leren.
Misschien ziet u op tegen deze opdracht, die niet zozeer met vertalen als wel met
taal op zich te maken heeft. Ik hoop dat plezier beleeft aan het nadenken over taal
in het algemeen en dat de opdracht u stimuleert in uw eerste en tweede taal en dat
u door het onderzoek meer greep krijgt op de taal die u bij ITV studeert.
Nog een opmerking over transcripties. Indien u een taal kiest met een eigen schrift
of een taal die geen gebruik maakt van het Latijnse, Griekse of Cyrillische schrift,
dan werkt u in een transcriptie. Die transcriptie mag wetenschappelijk zijn of een
translitteratie, dat wil zeggen voor iedere letter een Nederlandse letter of combinatie
van letters. Vaak zal uw bron in het Engels, Frans of Duits zijn. De translitteraties
van talen in die boeken zijn verwarrend voor een Nederlandse lezer, maar toch
moet u daar verder niet aan te sleutelen.
Het belangrijkste is namelijk dat er consistent in één schrijfwijze gewerkt wordt en
het is mogelijk dat, als u zelf gaat translittereren, er inconsistenties plaats vinden.
Houdt u zich dus aan de tekst, maar vergeet geen bronvermelding en geeft u aan in
welke taal die bron is geschreven als dit niet uit de titel blijkt.
Russischtalige studenten mogen de opdracht in het Russisch maken, alle andere
studenten maken hun opdracht in het Nederlands.
Belangrijke punten:
Lever de opdracht in vóór 28 maart 2012
•
•
•
•
•
•
•
•
i
De opdracht moet in uw eigen bewoordingen worden geschreven.
Zorg bij de opdrachten altijd voor een goede bronvermelding en een
verantwoording. Gebruik alleen relevante bronnen. Wikipedia is in veel
gevallen niet betrouwbaar en mag dus nooit als enige bron worden
gebruikt.
Lever uw uitwerking als één bestand in.
Vermeld in de titel van uw uitwerking en bovenaan het document zelf
duidelijk:
- de code van het college waarbij de opdracht hoort
- uw eigen naam
- uw taal en studiejaar
U kunt uw nagekeken uitwerking ongeveer acht weken na de deadline
terugverwachten.
De resultaten worden t.z.t. door het hoofd van uw eigen sectie in DOP
geplaatst. Dit kan in sommige gevallen enige tijd duren.
U ontvangt geen onvangstbericht.
Te laat ingeleverde opdrachten kunnen dit studiejaar niet meer worden
verwerkt.
Voor andere algemene informatie over taalstructuren, alsmede voor een overzicht van talen in
de wereld: De grote Taalatlas (Oorsprong en ontwikkeling van taal en schrift in de gehele wereld, red.
Bernard Comrie e.a., Schuyt & Co, 1998
ii
Zie voor een aardige, moderne beschrijving van deze structuur de hoofdstukken 8, 9, en 10 van
Hoofdlijnen van de Nederlandse Grammatica
iii
Derbyshire, D.C., ‘Hixkaryana’. In: Lingua Descriptive Studies Volume 1 (1979)
Zie bijv. Basiscursus Turks, Gerjan van Schaaik, Coutinho 1988 (p. 60)
v
Trends in Linguistics, Studies and Monographs 28, Relational Typology ‘Ergative and active traits in
Latin’, Christian Lehmann, p. 243-255, Mouton 1985
vi
Georgian, A learner’s grammar, George Hewitt, London 1996 (p. 50)
vii
Speak Vietnamese, Nguyen-Dinh-Hoa, Charles E. Tuttle, Tokyo 1966 (p. 19)
viii
Introduction to Modern Lithuanian, Dambriunas (e.o.), Franciscan Fathers Press, Brooklyn 1966
(p.78, 79)
ix
Tipologija jazykov aktivnogo stroja, GA Klimov, Moskva 1977
x
Wikipedia
xi
A grammar of the West Greenland language, Schultz-Lorentzen, København 1945, re-issue 1967,
p. 50
xii
Jazyk naukanskich eskimosov, GA Menovsjtsjikov, Leningrad 1976, p. 81
xiii
Euskera I, RPG de Rijk, RUL 1975-1976 (collegemanuscript), p. 42
xiv
On the verbal structure of Abkhaz, Wim Lucassen in Trends in Linguistics, Sudies and
Monographs 28,
Relational Typology, Frans Plank (Ed.), Mouton 1985, p. 264
xv
Guide to the Slavonic Languages, RGA de Bray, London 1970, p. 344
xvi
Einführung in die georgische Sprache, Kita Tschenkéli, Band I, Zürich 1958, p. 380, 381
iv
Download