Casuïstische mededelingen Partiële linker ventriculectomie (Batista-operatie) ter behandeling van eindstadium hartfalen na afwijzing voor harttransplantatie m.h.j.brouwer, m.p.van den berg, j.m.a.a.van der maaten, j.brügemann, h.e.mungroop en d.j.van veldhuisen Hartfalen wordt in Nederland een steeds groter medisch en economisch probleem. In de periode 1980-1993 steeg de frequentie van de diagnose ‘hartfalen’ bij mannen met 48% en bij vrouwen met 40%.1 Momenteel wordt het aantal patiënten met ernstig hartfalen in Nederland geschat op 50.000. Verwacht wordt dat de prevalentie tot het jaar 2010 nog fors zal stijgen door vergrijzing van de bevolking en een toename van het aantal patiënten met een beschadigd hart na een myocardinfarct. Naast deze ischemische etiologie wordt hartfalen in ongeveer 20% van de gevallen veroorzaakt door dilaterende idiopathische cardiomyopathie.1 2 In het eindstadium bij hartfalen is er geen verbetering meer te verwachten door uitbreiding van de medicamenteuze behandeling of door conventionele cardiochirurgische therapie (bijvoorbeeld bypass- of klepoperatie). De prognose is slecht: tweederde van de patiënten overlijdt binnen 5 jaar na het stellen van de diagnose.3 In 1988 bedroeg de medische consumptie voor hartfalen 1% van de totale kosten in de gezondheidszorg. In 1994 was dit percentage opgelopen tot 2,1. Ook in de ons omringende landen en in Amerika worden dezelfde trends waargenomen.4 In het eindstadium van hartfalen kan een harttransplantatie een goede optie zijn.5 Echter, door strenge selectiecriteria en het donor- en donatieprobleem komt slechts een klein aantal patiënten per jaar hiervoor in aanmerking.6 7 Om deze reden wordt naarstig gezocht naar chirurgische alternatieven. Reeds eerder berichtten wij in dit tijdschrift over de ‘dynamische cardiomyoplastiek’.8 Recentelijk is er grote internationale belangstelling ontstaan voor de ‘partiële linker ventriculectomie’ (PLV) ontwikkeld door de Braziliaanse hartchirurg Batista.9 Deze chirurgische behandeling houdt in dat uit een extreem gedilateerd linker ventrikel een wigvormig stuk hartspier wordt verwijderd. Het principe van de operatie is gebaseerd op de wet van Laplace. Deze wet houdt in dat de wandspanning bepaald wordt door het product Academisch Ziekenhuis, afd. Thorax-Hartchirurgie, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen. Prof.dr.M.H.J.Brouwer, cardiothoracaal chirurg. Academisch Ziekenhuis, Groningen. Afd. Cardiologie: dr.M.P.van den Berg, dr.J.Brügemann en dr.D.J.van Veldhuisen, cardiologen. Afd. Anesthesie: J.M.A.A.van der Maaten en H.E.Mungroop, cardioanesthesisten. Correspondentieadres: prof.dr.M.H.J.Brouwer. samenvatting Een 64-jarige vrouw was ernstig geïnvalideerd door dyspneu ten gevolge van ‘eindstadium hartfalen’ op basis van idiopathische dilaterende cardiomyopathie. De mitralisklep was ernstig insufficiënt; de coronairvaten waren normaal. Patiënte kwam niet in aanmerking voor harttransplantatie. Partiële linker ventriculectomie volgens Batista werd verricht en de mitralisklep werd vervangen door een kunstklep. De linkerventrikelejectiefractie nam toe van 0,12 vóór de operatie tot 0,35 daarna en tot 0,43 2 jaar later. Patiënte kon zich toen vrijwel normaal inspannen (klasse I-II volgens de New York Heart Association (NYHA)). In Nederland is partiële linker ventriculectomie de laatste chirurgische optie voor patiënten die zijn afgewezen voor harttransplantatie. van de inwendige radius (a) en de intraventriculaire druk (P) van het linker ventrikel en omgekeerd evenredig is met de wanddikte van de hartspier (h) volgens de formule: wandspanning = (P × a)/4h.10 11 Onder fysiologische omstandigheden is de verhouding tussen de inwendige radius van de linker hartkamer en de wanddikte van de hartspier constant. Wanneer echter de wanddikte zich onvoldoende aanpast bij toename van de inwendige radius, zal het hart dilateren en van vorm veranderen (remodelleren), van een ellipsoïde naar een sferische vorm, waardoor de wandspanning toeneemt en de pompfunctie vermindert. Door het acuut verkleinen van het linker ventrikel bij de operatie daalt de wandspanning en neemt de pompfunctie toe. Dit zou zich moeten vertalen in een betere kwaliteit van leven en mogelijk zelfs levensverwachting. De volgende ziektegeschiedenis geeft hiervan een voorbeeld. ziektegeschiedenis Patiënt A, een 64-jarige vrouw, werd verwezen naar het Thoraxcentrum van het Academisch Ziekenhuis Groningen (AZG) wegens jarenlange progressieve dyspneuklachten ten gevolge van een idiopathische dilaterende cardiomyopathie, waarvoor zij regelmatig moest worden opgenomen. Bij opname bleek dat zij ernstig geïnvalideerd was vanwege haar dyspneu en daardoor rolstoelafhankelijk. De medische voorgeschiedenis vermeldde onder andere doorgemaakte tuberculose, nefrolithiasis en een curatief behandeld cervixcarcinoom. Haar medicatie bestond uit captopril 6,25 mg 4 dd, spironolacton 50 mg 1 dd, bumetanide 2,5 mg 1 dd, isosorbidedinitraat 20 mg 3 dd en acenocoumarol. Echocardiografie toonde een ernstige hypokinesie van het linker ventrikel met dyskinesie van het septum. Er bestond een ernstige mitralisklepinsufficiëntie (graad IV/IV) Ned Tijdschr Geneeskd 1999 13 november;143(46) 2319 en een geringe tricuspidalisklepinsufficiëntie (graad I/IV). De einddiastolische diameter van het linker ventrikel (LVEDD) bedroeg 89 mm (normaal tot 58 mm) en de eindsystolische diameter 80 mm (normaal tot 40 mm). De coronairvaten waren normaal. Hemodynamische en echocardiogafische gegevens staan vermeld in tabel 1. Deze gegevens bevestigden de diagnose ‘eindstadium hartfalen op basis van een idiopathische dilaterende cardiomyopathie’. Patiënte werd afgewezen voor harttransplantatie vanwege haar medische voorgeschiedenis en, na toestemming van de medisch-ethische commissie, geaccepteerd voor PLV volgens Batista. Er werd een groot wigvormig stuk myocardweefsel verwijderd (afmeting: 9 × 16 cm; gewicht: 150 g) uit de laterale ventrikelwand met resectie van de anterolaterale papillairspier. De mitralisklep werd vervangen door een kunstklep (figuur 1). Na het beëindigen van de extracorporele circulatie nam het hart de circulatie goed over, bij toevoeging van dopamine (4 µg/kg/ min) en enoximon (6 µg/kg/min). De bloeddruk bedroeg 95/50 mmHg, de polsfrequentie 95/min, de pulmonale arteriële druk was 30/15 mmHg met een wiggendruk van 10 mmHg, een centraalveneuze druk van 10 mmHg en een hartminuutvolume van 5 l. De wandspanning daalde van 150 kdynes.s.cm–2 naar 100 kdynes.s.cm–2 (normaal tot 80 kdynes.s.cm–2). Echocardiografie toonde een duidelijke globale verbetering van het contractiepatroon van het linker ventrikel met een ejectiefractie van 0,35 (figuur 2). De LVEDD was afgenomen tot 58 mm. Het postoperatieve beloop was ongecompliceerd en patiënte kon vlot worden gedetubeerd. Drie weken later ontstond het beeld van een tamponade, die succesvol werd behandeld door middel van drainage. In verband met een totaal atrioventriculair blok werd nadien een pacemaker geïmplanteerd. Momenteel, 2 jaar na operatie, bedraagt de ejectiefractie van het linker ventrikel 0,43 en bevindt patiënte zich in NYHA-klasse I-II met als medicatie captopril 12,5 mg 3 dd, furosemide 40 mg 2 dd en acenocoumarol. Zij is sinds de operatie niet meer voor hartfalen opgenomen en leidt een vrijwel normaal leven. beschouwing Om de wandspanning bij gedilateerde harten te doen afnemen zal of de linkerventrikelmassa moeten toenemen of het linkerventrikelvolume moeten afnemen. Toename van de linkerventrikelmassa verlaagt de wandspanning en dit is bijvoorbeeld bij hypertensie het geval. Hoewel bij idiopathische dilaterende cardiomyopathie ook enige hypertrofie ontstaat, is deze ontoereikend TABEL 1. Patiënt A: preoperatieve hemodynamische en echografische gegevens bloeddruk in mmHg linkerventrikeldruk in mmHg gemiddelde rechteratriumdruk in mmHg rechterventrikeldruk in mmHg pulmonale arteriële druk in mmHg gemiddelde pulmonale wiggendruk in mmHg pulmonale vaatweerstand in dynes.s.cm–5 hartminuutvolume in l einddiastolisch linkerventrikelvolume in ml eindsystolisch linkerventrikelvolume in ml linkerventrikelejectiefractie Vo2-max in ml/kg/min einddiastolische linkerventrikeldiameter in mm linkerventrikelwandspanning in kdynes.s.cm–2 2320 patiënt A referentiewaarde 100/50 95/12 3 23/3 40/14 10 173 2,9 326 287 0,12 10 80 150 120/80 120/12 3 25/4 25/9 9 < 150 5,6 < 120 < 60 > 0,55 24,3 < 40 < 80 Ned Tijdschr Geneeskd 1999 13 november;143(46) voor afname van de wandspanning. Het omwikkelen van het linker ventrikel met de M. latissimus dorsi (de dynamische cardiomyoplastiek, het wikkelhart) geeft meer spiermassa, doch draagt bij uitzonderlijk grote harten te weinig bij om de wandspanning te doen afnemen.8 Een andere benadering waardoor het linkerventrikelvolume wordt verkleind is PLV. Hierdoor wordt de verhouding tussen de inwendige radius en de wanddikte van het linker ventrikel tot normalere proporties teruggebracht. Het concept van verkleining van het linkerventrikelvolume is niet nieuw. Aneurysmectomie van het linker ventrikel, waarbij een groot deel van het dyskinetische littekenweefsel wordt weggesneden, is een geaccepteerde cardiochirurgische behandeling bij ischemisch hartfalen.12 Door het creëren van een kleiner linkerventrikelvolume neemt de wandspanning af en nemen de ejectiefractie, het slagvolume en de coronaire doorbloeding toe. De PLV is gebaseerd op hetzelfde principe, echter, er wordt geen littekenweefsel, maar ‘vitaal’, overrekt myocardweefsel verwijderd. Na de eerste ervaringen met PLV waren nog veel vragen niet beantwoord, onder andere over de selectie van patiënten en de hoeveelheid spierweefsel die verwijderd kan of moet worden. Wat zijn de vroege en late complicaties? Hoe is de overleving en kwaliteit van leven? Welke plaats neemt PLV in ter behandeling van eindstadium hartfalen? In de afgelopen 3 jaar zijn al enige antwoorden verkregen op deze vragen. De beste kandidaten voor PLV blijken patiënten te zijn met eindstadium hartfalen door een dilaterende idiopathische of valvulaire cardiomyopathie zonder coronarialijden, bij wie de LVEDD meer dan 7 cm bedraagt.13-17 Patiënten met eindstadium hartfalen door coronarialijden lijken minder geschikt te zijn voor PLV vanwege een hogere kans op een myocardinfarct en fatale ventrikelritmestoornissen in de postoperatieve fase. Een verklaring zou kunnen zijn dat het collaterale coronaire netwerk zodanig wordt verstoord dat de toch al precaire bloedvoorziening verder tekortschiet. Hoeveel myocardweefsel verwijderd moet worden, wordt bepaald door het streven tot een zo normaal mogelijke LVEDD te komen. Om de LVEDD van 9 cm te verkleinen naar 6 cm, moet een wig van 9 cm breed uit het linker ventrikel verwijderd worden. Indien de wig tussen de papillairspieren verwijderd kan worden, wordt de mitralisklep gerepareerd; zo niet, dan wordt de klep vervangen door een kunstklep. De vroege sterfte (binnen 30 dagen) na PLV bedraagt 0-20%. Persisterend hartfalen, bloedingen, ritmestoornissen en ernstige nierfunctiestoornissen vormen de meest voorkomende postoperatieve problemen. De late sterfte wordt voornamelijk bepaald door recidiverend hartfalen met redilatatie van het linker ventrikel, fatale ritmestoornissen of plotse hartdood. Momenteel wordt PLV ter behandeling van eindstadium hartfalen wereldwijd toegepast.13-18 Er bestaan echter verschillende opvattingen over de doelgroepen die voor deze operatietechniek het meest in aanmerking komen. In vele Aziatische landen, waaronder Japan, wordt een harttransplantatie vanwege culturele achtergronden a b aorta a anteromediale papillairspier ramus interventricularis anterior b c d e d posterolaterale papillairspier figuur 1. Partiële linker ventriculectomie en mitralisklepvervanging bij patiënt A (in de verklarende tekeningen is voor de duidelijkheid de oriënteringsrichting 180° gedraaid): (a) het linker ventrikel wordt geopend ter hoogte van de ramus interventricularis anterior, waarna de incisie via de punt van het hart wordt verlengd naar de atrioventriculaire groeve; (b) gezien de afmetingen van het linker ventrikel wordt de anteromediale papillairspier verwijderd; de posterolaterale papillairspier blijft intact (een stukje vrije spierwand wordt met pincetten omhooggehouden); (c) een wig van 9 bij 16 cm is uit de laterale wand van het ventrikel gesneden; (d) een mitraliskunstklep wordt geïmplanteerd, waarna (e) het linker ventrikel wordt gesloten; een stukje kalfspericard wordt gebruikt om het uitscheuren van de hechtingen te voorkomen. Ned Tijdschr Geneeskd 1999 13 november;143(46) 2321 anteromediale papillairspier rechter ventrikel linker ventrikel a posterolaterale papillairspier rechter ventrikel linker ventrikel b hemodynamische waarden preoperatief postoperatief einddiastolische diameter in mm einddiastolisch volume in ml slagvolume in ml ejectiefractie in % 89 326 39 12 58 166 52 35 figuur 2. Echocardiogram van patiënt A met einddiastolische korteasopname van het linker ventrikel op papillairspierniveau: (a) preoperatief en (b) postoperatief. niet verricht. Het ook daar prangende probleem van hartfalen heeft ertoe geleid dat veel aandacht wordt geschonken aan deze operatietechniek, die voor vele patiënten met eindstadium hartfalen de enige chirurgische optie is. Daarentegen wordt in de westerse wereld, met haar transplantatiemogelijkheden, PLV meer gezien als brug naar harttransplantatie. Zo ondergingen 53 patiënten in de Cleveland Clinic, Cleveland, Ohio, USA, PLV in plaats van een harttransplantatie. De actuariële overleving bedroeg na 11 maanden 87% en was vergelijkbaar met die na harttransplantatie. Ook bleek dat de kwaliteit van leven bij 72% van de patiënten dusdanig was verbeterd, dat zij op dat moment geen kandidaat voor 2322 Ned Tijdschr Geneeskd 1999 13 november;143(46) harttransplantatie meer waren.19-20 Een andere toepassing van PLV is die in combinatie met een kunsthart. Een kunsthart kan geruime tijd de taak van het falende linker ventrikel overnemen. Als het ondersteunde hart na een ‘rustperiode’ van een aantal maanden in grootte is afgenomen, wordt het kunsthart verwijderd, waarna eventueel PLV volgt als blijkt dat het linker ventrikel toch nog te groot is en onvoldoende pompt. Volgens deze methode zijn in het Texas Heart Institute, Houston, USA, al adolescenten met eindstadium hartfalen behandeld in plaats van met een harttransplantatie. Ook bij neonaten en kinderen in het eindstadium van hartfalen door dilaterende cardiomyopathie kan PLV soelaas bieden.21 22 2. Gegevens van 4 patiënten die in Nederland een partiële linker ventriculectomie hebben ondergaan TABEL preoperatief leeftijd in jaren geslacht NYHA-klasse LVEF LVEDD in mm MR-graad patiënt 1 patiënt 2* patiënt 3 patiënt 4† 64 man III-IV 0,16 87 III/IV 64 vrouw III-IV 0,14 89 IV/IV 62 man IV 0,07 82 IV/IV 65 vrouw IV 0,09 97 IV/IV perioperatief LVEF LVEDD in mm mitralisklepingreep hoeveelheid verwijderde hartspier in g 0,21 61 reparatie 0,35 0,33 0,35 65 57 58 vervanging vervanging vervanging 100 150 120 follow-up na 3 maanden NYHA-klassenverbetering LVEF LVEDD in mm 0 0,21 58 2 0,43 54 2 0,35 59 overleving 4 maanden > 2 jaar 9 maanden in leven doodsoorzaak hartfalen hartfalen n.v.t. 220 n.v.t. NYHA = New York Heart Association; LVEF = linkerventrikelejectiefractie; LVEDD = einddiastolische linkerventrikeldiameter; MR = mitralisklepregurgitatie; n.v.t. = niet van toepassing. *Patiënte in ziektegeschiedenis beschreven. †Patiënte was beademingsafhankelijk en werd met spoed geopereerd. Zij heeft de follow-uptermijn van 3 maanden nog niet bereikt. Tenslotte kan PLV een laatste redmiddel zijn voor patiënten met eindstadium hartfalen die voor harttransplantatie zijn afgewezen en die in feite de grootste groep vormen. In het Buffalo General Hospital, New York, USA, ondergingen 120 patiënten PLV. Zij allen waren in het eindstadium van hartfalen en afgewezen voor harttransplantatie. Ondanks deze negatieve selectie bedroeg de 2-jaarsoverleving van de gehele groep alsnog 55%. De kwaliteit van leven verbeterde aanzienlijk: ruim 80% bevond zich in NYHA-klasse I-II. In de subgroep patiënten met dilaterende idiopathische cardiomyopathie was de overleving na 11 maanden zelfs 89%.13 Ook andere centra wereldwijd melden bemoedigende resultaten.14-19 In Nederland blijft momenteel harttransplantatie de eerste chirurgische optie voor eindstadium hartfalen en moet PLV vooralsnog gezien worden als laatste chirurgische optie voor diegenen die voor harttransplantatie zijn afgewezen.23 Volgens deze optiek hebben 3 patiënten in het AZG PLV ondergaan, en onderging 1 patiënt in het Academisch Ziekenhuis Nijmegen Sint Radboud (AZN) recentelijk een spoedPLV. De patiëntkarakteristieken staan vermeld in tabel 2. Tenslotte is het van belang dat vanwege de complexiteit van de ingreep klinische data worden verzameld in een register om uiteindelijk niet alleen tot een kwaliteitscontrole te komen, maar ook om zaken als tijdstip van operatie, risico en kwaliteit, en mogelijk kwantiteit van leven te definiëren. Daarom werkt het Hartcentrum van het AZN samen met het Thoraxcentrum van het AZG, de afdeling Hartchirurgie van de Universiteit van Bristol en met de afdeling Experimentele Thoraxchirurgie van de Universiteit van Münster. Ook worden in het AZN, naast de klinische toepassing van PLV, voorbereidingen getroffen om in een dierexperimenteel hartfalenmodel het effect van PLV nader te onderzoeken. conclusie Hartfalen zal ook in het begin van het nieuwe millennium een groot medisch en economisch probleem blijven. Mede door de donor- en donatieproblemen zal slechts een beperkt aantal patiënten in het eindstadium van hartfalen voor harttransplantatie in aanmerking kunnen komen. De recentelijk ontwikkelde PLV kan bij geselecteerde patiënten een alternatieve chirurgische behandeling voor eindstadium hartfalen zijn, met name voor diegenen die voor transplantatie zijn afgewezen. De beste kandidaten zijn patiënten met een idiopathische of valvulaire cardiomyopathie bij wie de LVEDD meer dan 7 cm bedraagt. De middellangetermijnresultaten zijn bij goede selectie bemoedigend, zeker tegen de achtergrond van de infauste prognose van eindstadium hartfalen. Nog belangrijker is dat de kwaliteit van leven significant verbetert. Gezien deze ontwikkeling is het van belang om de waarde van PLV verder te onderzoeken. naschrift Bij de patiënte die met spoed een partiële linker ventriculectomie onderging, was de klinische toestand stabiel. Bij de laatste follow-up werd zij nog steeds kunstmatig beademd en verliep het ontwennen van de beademingsmachine moeizaam. abstract Partial left ventriculectomy (Batista’s operation) for the treatment of terminal heart failure after rejection for heart transplantation. – A woman aged 64 was severely handicapped by dyspnoea due to ‘terminal heart failure’ resulting from idiopathic dilated cardiomyopathy. The mitral valve was seriously insufficient; the coronary vessels were normal. The patient was not eligible for heart transplantation. Partial left ventriculectomy by Batista’s method was performed and the mitral valve replaced by an artificial one. The left ventricular ejection fraction increased from 0.12 before the operation to 0.35 postoperatively and to 0.43 two years later. Patient was then capable of normal exercise (New York Heart Association (NYHA): class I-II). In the Netherlands partial left ventriculectomy is the last surgical option for patients rejected for heart transplantation. 1 2 literatuur Reitsma JB, Mosterd A, Craen AJM de, Koster RW, Capelle FJ van, Grobbee DE, et al. Increase in hospital admission rates for heart failure in the Netherlands, 1980-1993. Heart 1996;76:388-92. Bonneux L, Barendregt JJ, Meeter K, Bonsel GJ, Maas PJ van der. Estimating clinical morbidity due to ischemic heart disease and congestive heart failure: the future rise of heart failure. Am J Public Health 1994;84:20-8. Ned Tijdschr Geneeskd 1999 13 november;143(46) 2323 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 Ho KK, Anderson KM, Kannel WB, Grossman W, Levy D. Survival after the onset of congestive heart failure in Framingham Heart Study subjects. Circulation 1993;88:107-15. Meerding WJ, Bonneux L, Polder JJ, Koopmanschap MA, Maas PJ van der. Demographic and epidemiological determinants of healthcare in the Netherlands: costs of illness study. BMJ 1998;317: 111-5. Sarris GE, Moore KAM, Schroeder JS, Hunt SA, Fowler MB, Valantine HB, et al. Cardiac transplantation: the Stanford experience in the cyclosporine era. J Thorac Cardiovasc Surg 1994;108:24052. Brouwer MHJ, Bams JL, Berg MP van den, Veldhuisen DJ van, Ebels T. Succesvolle harttransplantatie bij langdurig beademde patiënten. Ned Tijdschr Geneeskd 1996;140:2353-5. Kranenburg J, Willems L, Sieber-Rach MH, Geertsema A, Ploeg RJ. Het Don Quichot onderzoek, donortekort of donatietekort? Den Haag: Academisch Ziekenhuis Groningen; 1998. Berg MP van den, Brouwer MHJ, Wijnberg DS, Brügemann J, Maaten JMAA van der, Ebels T. De eerste Groningse ervaringen met dynamische cardiomyoplastiek. Ned Tijdschr Geneeskd 1997; 141:1480-4. Batista RJV, Santos JLV, Takeshita N, Bocchino L, Lima PN, Cunha MA. Partial left ventriculectomy to improve left ventricular function in end-stage heart disease. J Card Surg 1996;11:96-7. Fifer MA, Grossman W. Measurement of ventricular volumes, ejection fraction, mass and wall stress. In: Grossman W, editor. Cardiac catheterization and angiography. 3rd ed. Philadelphia: Lea & Febiger; 1986. Grossman W, Jones D, McLaurin LP. Wall stress and patterns of hypertrophy in the human left ventricle. J Clin Invest 1975;56:56-64. Vicol C, Rupp G, Fischer S, Summer C, Dietrich Bolte H, Struck E. Linear repair versus ventricular reconstruction for treatment of left ventricular aneurysm: a 10-year experience. J Cardiovasc Surg (Torino) 1998;39:461-7. McCarthy M. Batista procedure proves its value in the USA. Lancet 1997;349:855. 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 Batista RJV, Verde J, Nery P, Bocchino L, Takeshita N, Bhayana JN, et al. Partial left ventriculectomy to treat end-stage heart disease. Ann Thorac Surg 1997;64:634-8. Angelini GD, Pryn S, Mehta D, Izzat MB, Walsh C, Wilde P, et al. Left-ventricular-volume reduction for end-stage heart failure. Lancet 1997;350:489. Moreira LF, Stolf NA, Bocchi EA, Bacal F, Giorgi MC, Parga JR, et al. Partial left ventriculectomy with mitral valve preservation in the treatment of patients with dilated cardiomyopathy. J Thorac Cardiovasc Surg 1998;115:800-7. Suma H, Isomura T, Horii T, Ichihara T, Sato T, Fujisaki H, et al. Early result of volume reduction left ventriculoplasty (Batista operation) for dilated cardiomyopathy. J Cardiol 1998;311:83-90. Popovic Z, Miric M, Gradinac S, Neskovic AN, Jovovic L, Vuk L, et al. Effects of partial left ventriculectomy on left ventricular performance in patients with nonischemic dilated cardiomyopathy. J Am Coll Cardiol 1998;32:1801-8. McCarthy PM, Starling RC, Wong J, Scalia GM, Buda T, Vargo RL, et al. Early results with partial left ventriculectomy. J Thorac Cardiovasc Surg 1997;114:755-65. Etoch SW, Koenig SC, Laureano MA, Cerrito P, Gray LA, Dowling RD. Results after partial left ventriculectomy versus heart transplantation for idiopathic cardiomyopathy. J Thorac Cardiovasc Surg 1999;117:952-9. Berger S, Tweddell JS, Frommelt PC, Weinhaus L. Partial left ventriculectomy for dilated cardiomyopathy in a newborn. J Thorac Cardiovasc Surg 1999;117:1017-8. del Nido PJ. Partial left ventriculectomy for dilated cardiomyopathy in children. J Thorac Cardiovasc Surg 1999;117:918-9. Balk AHMM, Maat APWM, Weimar W, Jonge N de, Lahpor JR, Verwey HF, et al. Heart transplantation: guidelines for the referring cardiologist. Cardiologie 1998;5:702-16. Aanvaard op 13 september 1999 Epidemiologische mededelingen Toename van vroege syfilis in een tippelzone in Rotterdam (1995-1997) en profylactische behandeling a.bosman, o.de zwart, w.a.schop, b.schoots, w.i.van der meijden en r.a.m.chin-a-lien Sinds het midden van de jaren tachtig neemt in Nederland het aantal aangegeven gevallen van primaire en secundaire syfilis af (bron: overzichtstabellen van aangiften infectieziekten, van 1980-1992 in dit tijdschrift gepubliceerd en van 1992-1998 in het Infectieziekten Bulletin). Deze afname wordt voornamelijk toegeschre- Gemeentelijke Gezondheidsdienst voor Rotterdam en Omstreken, afd. Infectieziekten, Rotterdam. A.Bosman, sociaal-geneeskundige/epidemioloog; O.de Zwart, historicus-beleidsmedewerker; W.A.Schop, sociaal-verpleegkundige. Stichting Symbion, Rotterdam. B.Schoots, maatschappelijk werker. Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt, polikliniek Seksueel Overdraagbare Aandoeningen, Rotterdam. Dr.W.I.van der Meijden en R.A.M.Chin-A-Lien, dermato-venereologen. Correspondentieadres: A.Bosman, Melisseveld 4, 3124 CB Schiedam (e-mail [email protected]). 2324 Ned Tijdschr Geneeskd 1999 13 november;143(46) Zie ook de artikelen op bl. 2297, 2312 en 2315. Samenvatting: zie volgende bladzijde. ven aan het resultaat van veiliger seksueel gedrag bij homo- en biseksuele mannen ten gevolge van de aidsvoorlichting.1 De incidentie van vroege syfilis in Rotterdam steeg in 1995 en 1996 fors tot 11,9 per 100.000 inwoners, terwijl in de rest van Nederland de genoemde daling doorzette (tabel 1). Een dergelijke stijging zagen wij niet voor gonorroe. Uit gegevens van de polikliniek voor seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt (AZR-D) bleek in 1996 vooral een toename van vroege syfilis bij mannelijke prostituanten. Elders in dit tijdschriftnummer gaan