waterhuishouding & Waterbouw Waterpartijen in nieuwbouwp stijghoogte watervoerende laag (m) maximaal stijghoogteverschil deklaag klei/veen waterpartij d (m) Ing. F.M.R. Schrauwen Waterschappen en hoogheemraadschappen wijzen in nieuwe inrichtingsplannen op de noodzaak een waterberging te realiseren. Vanwege de waterkwaliteit sturen zij aan op het graven van diepere en bredere watergangen. Ook bij planvorming en voor de verkoop is water populair: Nederlanders wonen graag aan water. Dat deze ontgravingen van waterpartijen risicovol zijn, is bij weinig mensen bekend. Door graven wordt het evenwicht in de bodem verstoord en dreigen waterbodems op te barsten. Dit fenomeen onderkent men niet altijd bij de eerste ontwerpen, zodat het noodzakelijk is veel plannen gedurende de uitwerking te herzien of kostbare uitvoeringsmaatregelen te nemen. Risico op opbarsten Een groot deel van laag Nederland kent een deklaag van klei/veen, waarop we leven. De gebouwen worden stevig gefundeerd in het zand onder deze slappe lagen. De klei- en veenlagen verhinderen dat het water vanuit het diepere watervoerende zandpakket naar het maaiveld stroomt. Veelal liggen in de ‘maagdelijke’ uitleggebieden slootjes en greppels. In nieuwe plannen wordt voor de aanleg van nieuwe watergangen de deklaag verder weggegraven, waardoor het ‘neerwaartse’ gewicht van de resterende deklaag afneemt. In de onderliggende diepere zand- in 't kort - praktijk • Binnen inrichtingsplannen wordt steeds meer en omvangrijker water aangelegd • Door opbarsten bodem welt diep grondwater op, met extra belasting oppervlaktewater • Sondering, boring, peilbuismeting en evenwichtsberekening brengen risico’s in beeld • Verstandig om risicovolle gebieden te mijden, technische maatregelen ten dele mogelijk 32 Land+Water nr. 9 - september 2010 ∆h (m) watervoerende zandlaag G G W W gevaar voor opbarsten als G ≤ W OPBARSTEN Principe van opbarsten: als de waterdruk (W = stijghoogte * veiligheidsfactor) de gronddruk (G = volumiek gewicht * dikte * partiële materiaalfactor) overschrijdt, kan de bodem opbarsten. lagen komen door de hogere stijghoogte ‘opwaartse waterdrukken’ voor, die onder tegen de deklaag aan werken. Bij diepere ontgravingen of op plaatsen waar de deklaag van nature dunner is, zal door ontgraven uiteindelijk zo weinig gewicht over zijn dat de deklaag zal ‘opbarsten’. Dit kan plotseling plaatsvinden, bij overschrijding van een bepaalde grenswaarde, wat vooral bij uitvoering van een werk een groot risico vormt. Of het kan meer geleidelijk plaatsvinden, waarbij steeds meer kwelwater uit het diepere zandpakket zal toestromen en de bodem verweekt. Veelal treden deze verschijnselen op in een winterperiode bij of tijdens een hoogwatergolf op een rivier, waarbij de stijghoogte relatief hoog is. Het kan echter ook op een willekeurig ander moment plaatsvinden. Daar komt bij dat door de zeespiegelstijging ook de stijghoogte in de watervoerende lagen gemiddeld zal toenemen. Vooral in gebieden met een ‘labiel evenwicht’ kan hierdoor in de toekomst alsnog een risico ontstaan. Binnen de Watertoets – als onderdeel van de bestemmingsplanvoorbereiding – kijkt men naar deze effecten, maar het fenomeen opbarsten wordt nogal eens onderschat in de planvorming. Opwellend grondwater Doordat de bodem opbarst, ontstaat een ‘kortsluiting’ tussen het oppervlaktewatersysteem en het diepere watervoerende zandpakket. Hierdoor zal diep grondwater opwellen. Afhankelijk van de omvang van de wel kunnen deze debieten fors oplopen; ze kunnen zelfs zand meevoeren. Een dergelijke wel is onomkeerbaar en blijft ook in de toekomst water aanvoeren. Het huidi- ge beleid van de waterbeheerders laat weinig ruimte voor het toestaan van dit extra kweldebiet. Dit grondwater heeft meestal een afwijkende samenstelling – zuurstofarmer, zouter of meer ijzerrijk –, waardoor het een milieubelasting geeft van het oppervlaktewatersysteem. Het bevoegd gezag zal in veel gevallen bij de Watertoets een negatief wateradvies uitbrengen, waardoor het plan veelal opnieuw moet worden voorbereid, met vertraging van de bestemmingsplanprocedure tot gevolg. Vooral risicovol zijn de gebieden waar van nature een relatief hoge stijghoogte voorkomt ten opzichte van het maaiveld, dus gebieden met diepere polders of gebieden langs rivieren of bij de kustwateren. Een extra risico ontstaat bij de gebieden waar ondiep gelegen stroomruggen van zand voorkomen. Deze zandbanen zorgen veelal voor een direct contact met het diepere watervoerende pakket. Op deze locaties is bovendien de deklaag erg dun, waardoor de kans op opbarsten en kortsluiting groot is. Herkennen Door het uitvoeren van sonderingen krijgt men een goed inzicht in de variatie in de dikte en opbouw van de deklaag. Met boringen en laboratoriumproeven is het mogelijk meer informatie te krijgen over de volumieke gewichten van het klei/veenmateriaal, en door peilbuizen aan te brengen krijgt men inzicht in de stijghoogte. Vervolgens bieden evenwichtsberekeningen inzicht in het risico voor opbarsten. Dit geohydrologisch onderzoek is zeer eenvoudig te combineren met het onderzoek voor het bouwrijp maken. Door de onderzoeksgegevens ruimtelijk illustratie: fugro Risico bij het ontgraven van waterpartijen is dat de deklagen van klei of veen opbarsten, waardoor diep grondwater kan opwellen. In kwetsbare gebieden kan geohydrologisch onderzoek, gecombineerd met het onderzoek voor bouwrijp maken, inzicht bieden in de risico’s. klei veen Ligging stroomgeul STROOMGEUL Doorsnede van een stroomgeul: bij ondiepe zandinsluitingen ontstaat een vergroot risico op opbarsten bij ontgraving; bij voorkeur buiten deze zones blijven met het watersysteem. Onderzijde deklaag (m t.o.v. NAP) te presenteren op de stedenbouwkundige ondergrond, worden de aandachtsgebieden direct zichtbaar. -3,0 -3,5 -4,0 -4,5 -5,0 -5,5 -6,0 -6,5 -7,0 -7,5 -8,0 -8,5 -9,0 -9,5 -10,0 -10,5 -11,0 Voorkomen Wanneer een wel is ontstaan, is er niet erg veel meer aan te doen. Dan is het kwaad geschied. Als de wel zand meevoert, treedt onder water kratervorming op en kan een doorgaand bezwijken optreden. Door toepassing van een ballastlaag in combinatie met een filterdoek en/of injectietechnieken, is het mogelijk verdere erosie en kwelwatertoetreding te voorkomen. Deze technieken zijn echter kostbaar en worden voor waterpartijen bij voorkeur niet toegepast. Voor het creëren van extra oppervlaktewater binnen het nieuwe inrichtingsgebied komt men voor een lastige keuze te staan. De opgaaf te voorzien in extra waterberging, is duidelijk. Naast voldoende kwantiteit moet ook ter verbetering van de waterkwaliteit voldoende diep water worden aangelegd. Er zijn wel een paar regels die men in acht kan nemen. Neem, indien mogelijk, voldoende afstand tot de rivier en het kustwater om een lagere stijghoogte te krijgen, waardoor het risico afneemt. Blijf uit de zones waar zandruggen voorkomen en projecteer de watergangen en riolering in de gebieden met een relatief dikke deklaag. Beperk de diepte van het oppervlaktewater en kies als berging bijvoorbeeld voor plasbermen of kies voor een wad(i). Ook kunnen waterbergingen in het wegcunet uitkomst bieden. In sommige gevallen kan een technische maatregel zoals een ballastlaag een oplossing zijn. Hierbij wordt lichter klei/ veenmateriaal vervangen door zwaarder zand of zelfs door betonmatten. Het vervangen door klei heeft wat betreft gewicht minder effect. Vanzelfsprekend neemt het risico eveneens af als het maaiveldniveau en polderpeil hoger kunnen worden gekozen. Sondering SONDERINGEN Stroomgeul uitgekarteerd met sonderingen, die een beeld geven van de dikte en opbouw van de deklaag. herinneringen aan de situatie van de hoogwatergolven van 1995 en 1998 zijn sprekend. Ook als men de genoemde regels in acht neemt, zijn problemen niet altijd te voorkomen. Door de variatie in de bodem, het ontgravingsniveau en de breedte en de wisselende stijghoogte, is het lastig de grens van het labiele evenwicht te leren kennen en te weten wanneer het ook werkelijk fout kan gaan. Daarnaast kan ook bij een opbarstsituatie de omvang van de kwelstroom nog wel eens meevallen, waardoor de schade mogelijk wordt overschat. In zo’n geval is het goed een praktijkproef uit te voeren, waarbij men in-situ bekijkt wat er met een bodem gebeurt en deze praktijkgegevens naast de voorspelling legt. Praktijkproef Tijdig overleg aandacht te hebben voor de geohydrologische situatie en voor het fenomeen opbarsten, is het mogelijk ook binnen deze gebieden te komen tot een duurzaam en veilig ontwerp van het watersysteem. Een voorwaarde is dat de uitkomsten van het bouwrijpmaakonderzoek een input of bijsturing leveren aan het inrichtingsplan. Door vroegtijdig overleg tussen gemeente, waterbeheerder, ontwikkelaar en stedenbouwkundige is een tijdige planaanpassing mogelijk. Alleen op deze manier kan men op een verantwoorde wijze een noodzakelijke toename en inpassing van de waterpartij realiseren. Kennis van de ondergrond vormt de fundatie, ook bij het ontwerp van het oppervlaktewatersysteem. Op deze manier blijft water ook in de toekomst beheersbaar. Diverse gemeenten en waterbeheerders hebben ervaring opgedaan met wellen en met opbarsten van bodems van watergangen. Vooral de Achteraf gezien zegt men vaak dat het logisch is dat bepaalde gebieden nog niet bebouwd waren. Door tijdens het bouwrijpmaakonderzoek Robert Schrauwen is hoofd van de afdeling Hydrologie bij Fugro Ingenieursbureau in Leidschendam. Land+Water nr. 9 - september 2010 33 illustratie: fugro zand bron: geologische kaart nederland plannen ‘barsten op’