Oh my God - KU Leuven

advertisement
Oh my God
De Bijbel is voor christenen het Woord van God.
Op de volgende bladzijden vind je een aantal Bijbelverzen die iets zeggen over God.
 Wat zijn je spontane reacties bij deze Bijbelverzen?
 Welke woorden en beelden spreken je het meest aan? Welke Bijbelverzen doen een snaar bij je
trillen? Waarom?
 Bij welke zinnen of beelden komt er iets bij je in opstand? Welk woord roept verzet op? Waarmee
worstel je? Waarom?
 Welke woorden, zinnen of beelden roepen bij jou een ervaring naar boven?
 Welke teksten sluiten aan bij de manier waarop jij over God denkt? Welke niet?
 Wat is nieuw voor je?
Sta er eerst alleen bij stil, en wissel dan uit met je partner.
Geliefden, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde komt van God. Iedereen die liefheeft is uit God
geboren, en kent God. De mens zonder liefde kent God niet, want God is liefde.
(1 Johannes 4,7-8)
Zal een vrouw haar zuigeling vergeten, een moeder zich niet erbarmen over het kind van haar schoot?
En zelfs als die het zouden vergeten; Ik vergeet u nooit!
Kijk, in mijn handpalmen heb Ik u geschreven.
(Jesaja 49,15-16a)
In Noachs tijd was de aarde in Gods ogen verdorven en vol onrecht. Toen God zag dat de aarde door
en door slecht was, dat iedereen een verderfelijk leven leidde, zei hij tegen Noach: ‘Ik heb besloten
een einde te maken aan het leven van alle mensen, want door hen is de aarde vol onrecht. Ik ga hen
vernietigen, en de aarde erbij. Maak jij nu een ark van pijnboomhout. (…) Ik laat een grote vloed over
de aarde komen, een watermassa die haar zal overspoelen, om alles onder de hemel waarin
levensadem is te vernietigen; alles op aarde zal omkomen.
(Genesis 6,11-14a.17)
De HEER is mijn herder,
het ontbreekt mij aan niets.
Hij laat mij rusten in groene weiden
en voert mij naar vredig water,
hij geeft mij nieuwe kracht
en leidt mij langs veilige paden
tot eer van zijn naam.
(Psalm 23,1-3)
Maar Mozes zei: ‘Stel dat ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun voorouders
mij gestuurd heeft, en ze vragen: “Wat is de naam van die God?” Wat moet ik dan zeggen?’ Toen
antwoordde God hem: ‘Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten: “IK ZAL ER ZIJN” heeft mij
naar u toe gestuurd.”
(Exodus 3,13-14)
Uw hand, HEER, ontzagwekkend in kracht,
uw hand, HEER, verplettert de vijand.
U toont uw majesteit en breekt uw tegenstanders,
uw toorn ontbrandt en verteert hen als stro.
(Exodus 15,6-7)
En wat maken jullie je zorgen over kleding? Kijk eens naar de lelies, kijk hoe ze groeien in het veld. Ze
werken niet en weven niet. Ik zeg jullie: zelfs Salomo ging in al zijn luister niet gekleed als een van
hen. Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven gegooid wordt al met
zo veel zorg kleedt, met hoeveel meer zorg zal hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen?
(Matteüs 6,28-30)
U was het die mijn nieren vormde,
die mij weefde in de buik van mijn moeder.
Ik loof u voor het ontzaglijke wonder van mijn bestaan,
wonderbaarlijk is wat u gemaakt hebt.
Ik weet het, tot in het diepst van mijn ziel.
Toen ik in het verborgene gemaakt werd,
kunstig geweven in de schoot van de aarde,
was mijn wezen voor u geen geheim.
Uw ogen zagen mijn vormeloos begin,
alles werd in uw boekrol opgetekend,
aan de dagen van mijn bestaan ontbrak er niet één.
(Psalm 139,13-16)
De Egyptenaren begonnen ons slecht te behandelen: ze onderdrukten ons en dwongen ons tot
slavenarbeid. Toen klaagden we de HEER, de God van onze voorouders, onze nood. Hij hoorde ons
hulpgeroep en zag ons ellendig slavenbestaan. En de HEER bevrijdde ons uit Egypte, met sterke hand
en opgeheven arm, op angstaanjagende wijze, met tekenen en wonderen. Hij bracht ons hierheen en
gaf ons dit land, dat overvloeit van melk en honing.
(Deuteronomium 26,6-9)
HEER, u kent mij, u doorgrondt mij,
u weet het als ik zit of sta,
u doorziet van verre mijn gedachten,
ga ik op weg of rust ik uit, u merkt het op,
met al mijn wegen bent u vertrouwd.
Geen woord ligt op mijn tong,
of u, HEER, kent het ten volle.
U omsluit mij, van achter en van voren,
u legt uw hand op mij.
Wonderlijk zoals u mij kent,
Het gaat mijn begrip te boven.
Hoe zou ik aan uw aandacht ontsnappen,
hoe aan uw blikken ontkomen?
Klom ik op naar de hemel – u tref ik daar aan,
lag ik neer in het dodenrijk – u bent daar.
Al verhief ik mij op de vleugels van de dageraad,
al ging ik wonen voorbij de verste zee,
ook daar zou uw hand mij leiden,
zou uw rechterhand mij vasthouden.
(Psalm 139,1-10)
Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heer Jezus Christus. Geprezen zij de God en
Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader die zich over ons ontfermt, de God die ons altijd troost
en ons in al onze ellende moed geeft, zodat wij door de troost die wijzelf van God ontvangen, anderen
in al hun ellende moed kunnen geven.
(2 Korintiërs 1,2-4)
Kom naar buiten,’ zei de HEER, ‘en treed hier op de berg voor mij aan.’ En daar kwam de HEER
voorbij. Er ging een grote, krachtige windvlaag voor de HEER uit, die de bergen spleet en de rotsen
aan stukken sloeg, maar de HEER bevond zich niet in die windvlaag. Na de windvlaag kwam er een
aardbeving, maar de HEER bevond zich niet in die aardbeving. Na de aardbeving was er vuur, maar
de HEER bevond zich niet in dat vuur. Na het vuur klonk het gefluister van een zachte bries. Toen Elia
dat hoorde, sloeg hij zijn mantel voor zijn gezicht.
(1 Koningen 19,11-13a)
Zie ik de hemel, het werk van uw vingers,
de maan en de sterren door u daar bevestigd,
wat is dan de sterveling dat u aan hem denkt,
het mensenkind dat u naar hem omziet?
U hebt hem bijna een god gemaakt,
hem gekroond met glans en glorie,
hem toevertrouwd het werk van uw handen
en alles aan zijn voeten gelegd:
schapen, geiten, al het vee,
en ook de dieren van het veld,
de vogels aan de hemel, de vissen in de zee
en alles wat trekt over de wegen der zeeën.
(Psalm 8,4-9)
God beloont ieder mens naar zijn daden. Aan wie het goede doet en daarin volhardt, aan wie glorie,
eer en onsterfelijkheid zoekt, schenkt hij het eeuwige leven. Maar wie handelt uit geldingsdrang, de
waarheid niet eerbiedigt en zich laat leiden door onrecht, straft hij met zijn toorn en woede.
(Romeinen 2, 6-8)
Heb erbarmen, HEER, want ik kwijn weg.
Genees mij, HEER, ik ben doodsbang,
ik vrees voor mijn leven.
Hoe lang, HEER, moet ik nog wachten?
Keer terug, HEER, spaar toch mijn leven,
toon mij uw trouw en red mij.
(Psalm 6,3-5)
Nooit heeft iemand God gezien, maar als wij elkaar liefhebben, woont God in ons, en is zijn liefde in
ons volmaakt geworden.
(1 Johannes 4,12)
Download