NOTA voor burgemeester en wethouders Onderwerp: Gevolgen fiscale stelselherziening voor de bijstand Notanr.: 2000.22280 SV/BJZ 19 december 2000 B&W dd. Besloten wordt: 1. ten aanzien van verrekening heffingskortingen/toepassing art. 42 Abw de Voorlopige Teruggaaf (VT) in verband met heffingskortingen verrekenen zoals in de nota nader is omschreven. 2. ten aanzien van draagkracht/ bijzondere bijstand ter aanvulling op de beleidsregels bijzondere bijstand voor de berekening van de draagkracht voor bijzondere bijstand, de ouderenkorting en aanvullende ouderenkorting niet als inkomen in aanmerking te nemen. 3. ten aanzien van de inkomstenvrijlating/ premie deeltijdwerk voor de berekening van het recht op inkomstenvrijlating (art. 43, lid 2 sub m Abw) en de subsidie deeltijdwerk (art. 3 Verordening subsidiebeleid WIW) het inkomen van de alleenstaande ouder uit arbeid, te verhogen met de alleenstaande ouderkorting, aanvullende alleenstaande ouderkorting en combinatiekorting waarop de alleenstaande ouder recht heeft. 4. de commissie SW van dit besluit in kennis stellen. OPENBAARMAKING: dit besluit openbaar te maken COMMUNICATIE: Deventer-Nu FINANCIELE ASPECTEN: ja gevolgen worden opgevangen via taakstelling binnen eigen sector TOELICHTING/OVERWEGINGEN: 1. Toepassing art. 42 Abw. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken (art. 42 Abw) Een Voorlopige Teruggave (VT) wordt aangemerkt als middelen waarover men redelijkerwijs kan beschikken en die in beginsel als inkomen worden verrekend met de bijstand, ook als niet daadwerkelijk is aangevraagd. Om dezelfde reden gaat een VT voor op de andere mogelijkheid om de heffingskortingen te ontvangen; n.l. achteraf d.m.v. een T-biljet. Het Ministerie van SZW verwacht op basis van een ‘quick scan’ dat 75% van de rechthebbenden de VT op tijd zal aanvragen. Dit houdt in dat 25% de VT niet of te laat aanvraagt. De minister heeft laten weten categoriale toepassing van art. 42 niet passend te vinden. Dit zou te zeer ten koste gaan van zwakkeren in de samenleving en past niet binnen het maatwerk waartoe de gemeente is gehouden (Circulaire 11 dec. 2000) In tegenstelling tot eerdere berichtgeving aan klanten, dient aan iedereen die in januari niet blijkt te hebben aangevraagd, de gelegenheid te worden geboden om dat alsnog te doen. De niet aangevraagde VT mag niet onder toepassing van art. 42 Abw worden verrekend. Op voorwaarde dat alsnog een verzoek om VT wordt ingediend, moet de bijstandsuitkering worden aangevuld met het bedrag aan VT waarover men nog niet de beschikking heeft. Aan dit ‘tegemoetkomend beleid’ kan een maximale termijn worden verbonden. Uit hetgeen elders in de circulaire naar voren komt blijkt dat het redelijk wordt geacht om de mogelijkheid te bieden om 1 maart 2001 te hanteren als uiterste datum voor het alsnog indienen van een verzoek om VT. Omstreeks 7 januari 2001 worden gegevens aangeleverd door de Belastingdienst waaruit zal blijken wie van de bijstandsgerechtigden in Deventer de VT heeft aangevraagd en ter hoogte van welk bedrag deze is toegekend. Daarnaast heeft de Sector SV vooronderzoek gedaan naar het eventuele recht op een VT en de hoogte van het bedrag waarop men recht heeft. Na ontvangst van de gegevens van de Belastingdienst moet vergelijkend onderzoek plaatsvinden. Afhankelijk van de situatie moet actie worden ondernomen: A. Indien de gegevens van beide instanties overeenkomen is de toegekende VT overeenkomstig het bedrag dat met ingang van januari 2001 op de uitkering gekort wordt; geen nadere actie. B. Indien de toegekende VT lager is dan het bedrag waarvoor men in aanmerking zou moeten komen, moet de bijstandsgerechtigde in de gelegenheid worden gesteld om aan te geven wat hiervan de reden is. Indien sprake is van bijzondere omstandigheden moet hiermee rekening worden gehouden. C. Indien in het geheel niet is aangevraagd terwijl volgens de gegevens van de Sector SV wel recht bestaat, wordt de niet aangevraagde VT in eerste instantie op de uitkering vanaf januari 2001 in mindering gebracht. Tot 1 maart 2001 kan alsnog een aanvraag VT worden ingediend. D. Indien men volhardt in de weigering om de VT aan te vragen kunnen er bijzondere omstandigheden zijn waarmee rekening moet worden gehouden*. Zo niet, dan kan met een beroep op art. 42 Abw de niet aangevraagde VT op de uitkering in mindering worden gebracht. *Toelichting: een voorbeeld van een dergelijke situatie is de alleenstaande ouder die zich in een proces van echtscheiding of ontzetting uit de ouderlijke macht bevindt en niet kan voorzien of de inwonende kinderen gedurende tenminste 6 maanden van het betreffende belastingjaar tot het huishouden zullen behoren. Er kan dan aanleiding zijn om (nog) geen beroep te doen op de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting en combinatiekorting, aangezien het recht niet van te voren vaststaat. Zo zijn er meer situaties denkbaar waarbij op het moment waarop de VT moet worden aangevraagd, geen zicht bestaat op het eventuele recht. De wijze van verrekenen Bij aanvragen ingediend tussen 1 januari 2001 en 1 juli 2001 wordt het jaarbedrag aan VT verdeeld over de nog resterende maanden. Bijvoorbeeld; de VT wordt uitbetaald m.i.v. maart en men ontvangt gedurende de resterende maanden van het jaar 1/10e gedeelte. Bij een aanvraag van een VT tijdens het kalenderjaar wordt het totale bedrag aan VT ‘ingedikt’ uitbetaald over de resterende maanden van het jaar. Indien tijdens datzelfde kalenderjaar de uitkering wordt beeindigd in verband met uitstroom, is te weinig VT verrekend. Blijkens de circulaire van 11 december 2000 mogen gemeenten bij uitstroom de ten gevolge van deze betalingssystematiek te weinig gekorte VT, kwijtschelden. Als voorwaarden hiervoor gelden dat; De gemeente in de periode januari/ februari 2001 de nog niet ontvangen voorlopige teruggave niet heeft verrekend; en De bijstandsgerechtigde vanaf 1 maart 2001 de voorlopige teruggaaf ontvangt waar deze aanspraak op heeft. Zonodig dient de gemeente de bijstandsgerechtigde hierbij te helpen. Situatie na 1 maart 2001 Als iemand te weinig VT aanvraagt en krijgt, is er in principe aanleiding om art. 42 toe te passen. De verwijtbaarheid hiervan zal echter moeilijk aantoonbaar zijn in de meeste gevallen. Aangezien mensen lang niet altijd de hoogte van hun inkomen en eventuele wijzigingen van omstandigheden van tevoren kunnen inschatten, moet er rekening mee worden gehouden dat zij ervoor zullen kiezen om een lagere VT aan te vragen, ook om het risico te vermijden teveel te ontvangen. Indien eenmaal een VT is toegekend voor een te laag bedrag kan dit in de loop van datzelfde belastingjaar niet meer worden hersteld. De keuze om minder aan te vragen is erg verleidelijk voor de minstverdiende partner. De VT voor de minstverdiende partner moet zijn afgestemd op het inkomen van de andere partner. Indien deze partner geen vast, maar een wisselend inkomen heeft is er alle aanleiding om niet teveel VT aan te vragen. Dit is niet of in beperkte mate als verwijtbaar aan te merken. Rekening houdend met de verschillende gevolgen van de fiscale stelselherziening ten aanzien van inkomstenverrekening en de circulaire van de Minister van 11 december 2000, wordt het volgende voorgesteld; Berichtgeving in januari 2001 aan iedere bijstandsgerechtigde van wie is komen vast te staan dat de voorlopige teruggave (VT) niet is aangevraagd of toegekend voor een te laag bedrag. Het bedrag aan VT waarop men volgens de Sector SV recht kan doen gelden, wordt – aangevraagd of niet vanaf januari 2001 op de bijstandsuitkering in mindering gebracht. Indien de VT niet is aangevraagd, wordt een redelijke termijn gegund om dit tot 1 maart 2001 alsnog te doen. Een kopie van het VT aanvraagformulier moet door de bijstandsgerechtigde worden ingeleverd. Daarna wordt de korting met terugwerkende kracht tot januari 2001 ongedaan gemaakt, de teveel toegepaste korting uitbetaald en de ‘ingedikte’ VT verrekend over de maanden maart tot en met december 2001. Vanaf 1 maart 2001 geldt dat een niet of voor een te laag bedrag aangevraagde VT, onder toepassing van art. 42 Abw op de bijstandsuitkering in mindering wordt gebracht, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan de aanvraag redelijkerwijs niet kan worden gevergd; De mogelijkheid om een beroep te doen op bijzondere omstandigheden dient expliciet uit de eerdergenoemde berichtgeving naar voren te komen;. Indien een beroep op bijzondere omstandigheden gegrond is, vindt ten hoogste verrekening van de VT plaats voor zover deze daadwerkelijk is toegekend. Daarnaast wordt het definitieve recht op bijstand over de betreffende periode achteraf vastgesteld na ontvangst van de belastingaanslag. 2. Draagkracht Voor zover het inkomen hoger is dan de netto bijstandsnorm die van toepassing is, wordt van het meerdere 35% aangemerkt als draagkracht voor bijzondere bijstand. De kinderkorting en aanvullende kinderkorting worden voor de bijstand vrijgelaten en zijn als zodanig niet van invloed op de draagkracht. De overige heffingskortingen worden op de netto bijstandsuitkering in mindering gebracht of met het bruto inkomen verrekend en zijn evenmin van invloed. De enige categorie voor wie er aanleiding is om aanvullende beleidsregels op te stellen zijn de ouderen. Zij ontvangen de (aanvullende) ouderenkorting door middel van verloning via de AOW. Het resultaat is een AOWinkomen dat ong. 500,- tot maximaal 1000,- netto per jaar hoger wordt. Ten gevolge van de berekeningssystematiek bij bijzondere bijstand zou hiervan 35% worden aangemerkt als draagkracht. Het hoge bedrag van ong. 1000,- per jaar ontvangt men alleen als men naast de reguliere, ook in aanmerking komt voor de aanvullende ouderenkorting. Dat zijn alleen de ouderen die alleenstaand zijn, zijnde de meest kwetsbare groep en tevens de groep die het meest een beroep doet op bijzondere bijstand. Hiertoe behoren met name de alleenstaande ouderen die bijzondere bijstand ontvangen voor maaltijdvoorziening. De (aanvullende) ouderenkorting is een maatregel die past binnen het beleid van de rijksoverheid gericht op armoedebestrijding. Dat is een beleid dat door de Gemeente Deventer wordt ondersteund. Daarom is het gepast om een beleidsregel op te stellen die inhoudt dat de financiele voordelen van de (aanvullende) ouderenkorting buiten beschouwing worden gelaten voor wat betreft de draagkracht voor bijzondere bijstand. 3. Inkomstenvrijlating en subsidie deeltijdwerk Voor de berekening van de inkomstenvrijlating (art. 43, lid 2 sub m) en de subsidie deeltijdwerk (art. 3 Verordening subsidiebeleid WIW) worden de inkomsten uit deeltijdarbeid voor een eerste gedeelte van f 170,- geheel vrijgelaten. Van het meerdere wordt 50% vrijgelaten. De totale vrijlating is gebonden aan een maximum van f 313,00 per maand. Dit houdt in dat de maximale vrijlating reeds wordt bereikt bij een inkomen van f 456,- netto per maand. De tariefgroepen vervallen en daarvoor in de plaats komen heffingskortingen. Het gevolg is een lager inkomen uit arbeid en compensatie in de vorm van de heffingskortingen die als VT worden uitbetaald. De inkomstenvrijlating en de premie deeltijdwerk worden berekend aan de hand van het netto inkomen uit arbeid . Het lagere netto inkomen uit arbeid heeft dan een lagere inkomstenvrijlating/ premie deeltijdwerk tot gevolg. Voor alleenstaande ouders levert het geheel van (aanvullende) alleenstaande ouderkorting en combinatiekorting een behoorlijk netto bedrag op. Dit is de enige groep die merkbare negatieve effecten ondervindt van de stelselherziening voor wat betreft de inkomstenvrijlating en dan nog alleen indien het netto inkomen uit arbeid minder bedraagt dan f 456,- per maand. Voorgesteld wordt om dit effect ongedaan te maken door middel van een aanvullende beleidsregel, die inhoudt dat het netto inkomen van de alleenstaande ouder voor de uitvoering van de inkomstenvrijlating/ subsidie deeltijdwerk wordt verhoogd met het bedrag dat men ontvangt aan VT (exclusief kinderen aanvullende kinderkorting).