Verslag Excursie Hof ter Saksen Haasdonk – 17 september 2016 Ellen De Vylder – Anne-Marie De Vos Onze gids op deze prachtige herfstdag is Chris, die ons zal rondleiden in Hof ter Saksen, een gemeentelijk natuurdomein in Haasdonk. Het domein beslaat ongeveer 30 hectare en bestaat uit 5 onderdelen: 1. Het oudste gedeelte is een omheinde kasteeltuin en is nu een arboretum met ongeveer 4500 verschillende planten. 2. Een natuurtuin die een poging tot miniatuurweergave is van de Wase landschappen vroeger en nu. 3. Een hoogstamboomgaard met 234 fruitbomen met voornamelijk appelen, peren, kersen en pruimen. Er zijn 74 verschillende variëteiten, waarvan verschillende niet meer in de handel te verkrijgen zijn. 4. Een beekvallei. 5. Een bos met 10.000 inlandse bomen en struiken. http://www.hortus-ter-saksen.be/hof-ter-saksen.html Het gedeelte waarin onze bioklas is gelegen maakt deel uit van de vroegere kasteelhoeve. De muren aan de aanpalende binnenkoer zijn bedekt met appel-en perenbomen die langs de muur geleid worden. We beginnen de wandeling in het arboretum. • De Japanse dwergcypres: de Chamaeciparis obtusa ‘Nana Gracilis’ kenmerkt zich door zijn trage groei en wordt om die reden vaak geplant in voortuinen en kerkhoven. In Japan wordt de boom gebruikt voor het hout. • Klimop: heeft twee soorten bladeren: het ingesneden blad is het groeiblad, ,het niet-ingesneden blad is het bloeiblad. Na de winter draagt de plant vruchten die bijna zwart zijn en zeer giftig zijn. Van een paar bessen gaat een mens in coma. • Robinia/Valse acacia: is een plant oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Amerika. De naam is afkomstig van Jean Robin, een hovenier aan het Franse hof die het plantje liet overkomen uit Amerika begin 17e eeuw. Naar verluidt zou het oorspronkelijke boompje nog altijd in leven zijn. • De berk: is herkenbaar aan zijn stam, die grijs tot wit is. Dit heeft te maken met cellen op de schors, die als functie hebben om het zonlicht te weerkaatsen. Deze boom gaat dus niet verbranden en behoort tot de zgn ‘pioniersbomen’, die als eerste verschijnen in een landschap als er niets groeit. • • De honingzwam: zwammen vormen sporen. Een zwam is ofwel een parasiet, een saprofyt of een symbiont. Een parasiet is een organisme dat leeft van andere levende wezens. Het kan op alle bomen voorkomen. Uiteindelijk gaat de parasiet zijn eigen dood veroorzaken doordat de boom dood gaat en de parasiet zonder voedsel komt te zitten. De zwarte zwamdraden die tussen de schors en het boomhout zitten zijn kenmerkend voor de honingzwam. De bijenhal: bijen zijn sinds de Grieken gedomesticeerd, ze werden toen bijgehouden in kruiken, daarna werden korven gebruikt. Vanaf ongeveer 1850 begon men kasten te gebruiken. In een bijenkast zitten ongeveer 25000 bijen, maar eind juni kan dit aantal oplopen tot 50000 bijen per kast. Het is opmerkelijk dat geen enkele bij verkeerd vliegt. Dit ligt aan het feit dat elke kast haar eigen ‘geur’ heeft. De koningin geeft een bepaalde geur af en alle bijen die bij haar horen in dezelfde kast hebben diezelfde geur. Bijen kunnen bij mensen slecht eenmaal prikken gezien hun angel in onze huid blijft steken; bij dieren kunnen ze meerder malen prikken. In de kasten zitten 3 soorten bijen: de koningin, de werksters en de darren, die elk hun taak hebben. o De koningin: kan tot 5 jaar leven. Haar enige taak bestaat erin eieren te leggen (ongeveer 2000 per dag). Het voedsel dat een bij krijgt bepaalt of de larve een koningin wordt of niet. o De werksters: zijn onvruchtbare vrouwtjes en worden maximum 42 dagen oud. De werksters zijn in de meerderheid in de kast. Naargelang hun ouderdom hebben ze verschillende taken: cellen poetsen, voederen van de larven, raten maken (hiervoor hebben ze wasklieren), soldaat spelen en zodoende beschermen tegen indringers, hars halen om propolis te vervaardigen. De propolis gebruiken ze om indringers in te kapselen na hun dood en zo geurhinder te voorkomen. In de laatste periode van hun leven vliegen ze uit om stuifmeel en nectar te zoeken om honing te maken. Koninginnen en darren gaan zelf geen voedsel halen, ze worden gevoed door de werksters. o De darren: leven slechts 14 weken. Hun taak bestaat erin om de koningin te bevruchten. De bevruchting van de koningin vindt slechts eenmalig plaats tijdens de bruidsvlucht (in de maanden mei/juni). Of een larve zal uitgroeien tot een koningin of een bij hangt af van het voedsel. De eerste 3 dagen krijgen alle larven koninginnebrij, in de daarop volgende periode krijgt alleen de koningin de brij nog, waardoor zij groter kan worden. De andere larven krijgen een mengsel van honing en nectar. De koningin en de darren kunnen zelf geen voedsel maken of halen. Wanneer de mannetjes hun werk gedaan hebben worden ze door de vrouwtjes genegeerd of weggestuurd. De opbouw van een kast is steeds dezelfde, onderaan is er de broedkamer en bovenaan een werkkamer. Beide compartimenten worden gescheiden door een raster, hierdoor kan de koningin zich niet naar de andere kamer begeven, de werksters echter kunnen wel tussen beide onderdelen vliegen. • • De beuk: zeer geschikt voor het vervaardigen van meubels, trappen en speelgoed aangezien er geen splinters in zitten. De wortels groeien horizontaal. Heeft lage takken die beschermen tegen het zonlicht. De haagbeuk: is geen familie van de beuk, de bladeren zijn dubbel gezaagd. Zeer hard hout dat vroeger gebruikt werd voor het vervaardigen van tandwielen van molens. Nu wordt het hout gebruikt voor het maken van pianotoetsen, kapblokken van slagers, … Het kasteel Hof ter Saksen Het kasteel, dat 210 jaar oud is, bevindt zich in het midden van het domein, heeft een rijke geschiedenis. In 1781 kocht Jean-Baptiste Versmessen een landhuis dat werd afgebroken en vervangen door het kasteel. Daarna worden de Oranjerie en de boerderij gebouwd. In 1920 kocht Edmond Meert, een textielindustrieel uit SintNiklaas, het als buitenverblijf. Tijdens de tweede wereldoorlog wordt het gebouw gebruikt als kwartier voor de Duitsers. In 1961 erft André Meert het kasteel en laat het verkommeren. Het duurt tot 1980 tot het domein en het kasteel worden beschermd en in 1982 koopt de gemeente Beveren het voor 40 miljoen. In 2007 pas wordt het kasteel gerestaureerd, het gebouw staat nu nog leeg langs de binnenkant. • De boomwurger: een plant die rond een boom groeit waardoor de boom zichzelf wurgt. We krijgen tussendoor een toelichting over de wijze waarop planten een naam krijgen: o Familie § Geslacht • Soort o Ras of variëteit De L. die men vaak achter een benaming van een plant vindt is afkomstig van Linnaeus, de persoon die voor de eerste keer een plant beschreven of gekweekt heeft. • • De linde: een oude linde (zoals deze) kan je herkennen door de reeks bladeren onderaan rond de boom. Vroeger werden er van het hout klompen en lucifers gemaakt, nu gebruikt men het voor papier, nu gebruikt men de boom voor papier. De linde is al van in de tijd van de Germanen een mystieke boom, die zich rond pleintjes bevindt. In het Christendom werd dit mystieke aspect gerecupereerd en hing men houten kappelletjes in de lindenboom. De linde werd vroeger ook aangeplant bij de geboorte van een meisje opdat ze een goed leven zou hebben. De tonderzwam: een parasiet die het einde van de leven van de boom inluidt. Verspreidt zich met sporen. Vroeger werd het vruchtlichaam van de tonderzwam gebruikt om een soort vilt uit te vervaardigen, waarvan tassen of hoedjes gemaakt werden. Tegenwoordig zijn tondels een toepassing een toepassing van de tonderzwam, waarbij de inhoud van de jonge zwam gekneusd wordt tot een pluizige tondel, die vonken kan opvangen bij het maken van vuur (werd vroeger in een doosje gestoken, de tondeldoos). • De steeneik: vindt men vooral in de mediterrane streken, meer bepaald in Spanje en Portugal, waar hij gekweekt wordt voor de eikels, die als voeder dienen voor de varkens met zwarte poten. Vroeger werd de ham afkomstig van deze varkens pata negra (= zwarte poten) genoemd maar dit heet nu ibericoham. • De zeepboom: komt vooral voor in China, Japan en Korea. Kenmerkend zijn de lampionnetjes. In augustus is de boom prachtig met grote pluimen. • De moseik: komt voor in Zuid-Europa. • De Aziatische eik: de grijze stam heeft hele diepe groeven. • De taxus: ook wel gekend als de boom des doods en venijnboom. Heel giftige plant, enkel het rood bolletje (zaadlobben, niet het zaad) is niet giftig. Is een naaktzadige. Taxus wordt gebruikt als grondstof voor de productie van een geneesmiddel tegen kanker. Recentelijk zouden er ook onderzoeken zijn om de taxus te ‘melken’ voor gebruik in de farma-industrie. • Japanse ceder: kenmerkend zijn de gevlochten naalden. • Metasequoia: ook gekend als watercypres en boksboom. De bast is niet brandbaar en voelt aan als een boksbal. • Japanse keizereik: aziatische eik. • • • • • • • • Varens: zijn sporenplanten. Aan de onderkant van het blad zitten er sporenhoopjes. Je kan de wijfjesvaren en de mannetjesvaren herkennen o.a. aan de vorm van de sporenhoopjes. Varenbladbeuk Reuzelevensboom: het exemplaar in Hof ter saksen is ongeveer 200 jaar oud en heeft een omtrek van 63 m. Komt oorspronkelijk van Noord-Amerika. Heeft een fruitachtige geur; de grote takken of stammen werden gebruikt als totempaal, nu nog worden ze als telefoonpalen gebruikt langs de Amerikaanse highways. Papierberk: kenmerkend is de afschilferende schors. De bast werd gebruikt bij kano’s omdat die waterdicht is. Augurkenstruik: de vrucht die lijkt op een augurk is een bes. Bij bessen zitten de zaadjes los in het vruchtvlees. Andere voorbeelden van bessen: pompoen, banaan, kiwi, tomaat, … Libanonceder: Te vinden in de omgeving van het Taurusgebergte. Zie vlag Libanon. Nordmannspar: Oorspronkelijk uit het Kaukasusgebergte. Spar die erg in trek is omdat deze soort zijn naalden langer gaat houden. Japanse notenboom (Ginkgo biloba): deze boom is een naaldboom. In de bladeren zitten stoffen die bloedverdunnend werken. De bomen die men gaat planten zijn meestal de mannelijke bomen omdat de vrucht van de vrouwelijke boom een slechte geur afgeeft. De boom bestaat al 18 miljoen jaar. • Magnolia: ook gekend als beverboom. Kokervrucht • Tulpenboom: is oorspronkelijk van China. Bloei in mei/juni. Blad doet denken aan de vorm van een tulp. Rozenstruik: heeft stekels en geen doornen. Een doorn zit in de plaats van een takje of blad en is inwendig verbonden met de plant (bvb meidoorn), er zijn takdoorns en bladdoorns. Een stekel is een uitgroeisel van de opperhuid en is niet inwendig verbonden met de stengel of tak (bvb braam). Stekels zijn een bescherming van de plant tegen de vraatzucht van de dieren. • 3 blad citrus: heeft samengestelde bladeren die bestaan uit 3 kleinere blaadjes. Heeft afgeplatte takken en doornen. De vruchten zijn niet eetbaar. • Papieresdoorn: oorspronkelijk uit China, is daar ondertussen ook zeldzaam. Mooie rode bast. • • Gelderse roos: De vruchten hebben een zweetvoeten geur en een slechte smaak. Daarom dat men de vruchten tot in de winter kan zien hangen daar de vogels dit als laatste eten. • Trompetboom: afkomstig uit NoordAmerika. De vrucht gaat na de winter opensplijten. Papierachtige zaden. We verlaten het arboretum en gaan naar de natuurtuin: Meersen: zijn laaggelegen gronden. In de zomer gebruikt als hooiland. Gaan soms overstromen. Cuesta: een asymetrische heuvel, die ontstaan is door het eroderen van verschillende ondergronden nadat de zee, die hier vroeger was, is weggetrokken. Een cuestafront is de steile helling van een cuesta en bestaat uit een ophoping van kleine kleikorrels. In het Waasland zijn er nu nog voorbeelden te vinden in Tielrode en Waasmunster. Kleigrond bestaat uit kleine korrels die dicht bij elkaar zitten zodat water niet altijd in de bodem kan dringen. Hierdoor kunnen er kleine bronnetjes ontstaan, die hele plassen kunnen worden. Heide: is zure zandgrond, die alleen in stand gehouden kan worden door schapen te laten grazen. Wanneer er geen schapen zijn om te grazen zal er een bos ontstaan op de plaats van de heide. De brem is een typische Struweel: struiken langs bosranden. Langs de kant van akkers werden vroeger door de boeren struiken gezet Veen: een arme zure grond waarin geen zuurstof zit, zodat de planten niet gaan rotten. In het veen groeien lisdoddes. Wanneer de onderste lagen droog worden is dit turf, wat in de middeleeuwen als brandstof werd gebruikt. Dijk: is een uitvinding van de monniken om de woongebieden langs waterlopen te beschermen tegen overstroming. Wanneer dijken doorbreken, gaat het water krachtig tewerk als een kurketrekker om een zgn ‘wiel’ of ‘weel’ te creëren. Deze wielen zijn her en der nog te zien langs het water en terug te vinden in namen (cf natuurgebied Panneweel). Akkers: werden omzoomd door grachten, waarlangs wilgen, eiken, essen. De takken werden gebruikt om stelen te maken en werden de twijgen gebruikt voor tennisrakketten en voor stoelzittingen. Een andere typische afsluiting rond akkers waren hagen van meidoorn, sleedoorn, hulst, wilde rozen, die verschillende functies hadden: natuurlijke afspanning voor vee, windscherm, en neemt ook water op.