MODULE 10: DE MACHT DER MACHTELOZEN Definitie van het probleem In deze maatschappij vergeten wij soms hoe belangrijk het is om anderen te helpen en voor anderen klaar te staan. Kleine daden van vriendelijkheid en behulpzaamheid kunnen voor de ontvanger van grote waarde zijn. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden levens gered door kleine en grote daden van behulpzaamheid. Om aan de gruwelijkheden van het nazi-regime te ontsnappen waren joden en andere vervolgden afhankelijk van de hulpvaardigheid en goedheid van anderen. Tienduizenden mensen hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog hun leven in gevaar gebracht om anderen te beschermen. Het aantal mensen die daadwerkelijk vervolgden hebben geholpen, was echter klein. Exacte cijfers zijn niet bekend, maar waarschijnlijk was het aantal helpers ongeveer één tiende van een procent (0,1%) van de bevolking van de door nazi’s bezette landen. De meeste mensen keken alleen toe en deden niks. Hierdoor kregen de nazi’s vrij spel. Het is dan ook bewonderenswaardig dat sommige mensen wel opkwamen voor hun medemensen en daarmee levens hebben gered. Veel helpers uit de Tweede Wereldoorlog hebben later opgemerkt, dat zij zich toentertijd nauwelijks realiseerden dat zij belangrijk werk verrichtten. De meeste van hun acties kwamen voort uit een gevoel van rechtvaardigheid en hulpvaardigheid. Voor het grootste deel waren deze mensen gewone individuen die nauwelijks verschilden van hun buren die niks deden en alleen toekeken. Onderzoek over welke mensen helpers waren, toont aan dat helpers vaak opgevoed waren op een manier, waarbij de nadruk lag op persoonlijke verantwoordelijkheid. Helpers hadden vaak, meer dan anderen, ook daarvoor anderen geholpen. Zij hadden een verleden van helpen van anderen en het helpen tijdens de Tweede Wereldoorlog was dus een voortzetting van een houding, die zij daarvoor al hadden. Verschillende filosofen en verscheidende religies spreken over het belang van helpen en het opkomen voor anderen: “To save one life is as if you have saved the world” Talmud (Hierin staan de joodse leefregels beschreven.) “Everything proceeds as if of its own accord, and this can all too easily tempt us to relax and let things take their course without troubling over details. Such indifference is the root of all evil.” I Ching (BC 1150) “All that is necessary for the forces of evil to win in the world is for enough good men to do nothing." Edmund Burke (1729-97, Irish-born British politician, writer) Throughout history, it has been the inaction of those who could have acted; the indifference of those who should have known better; the silence of the voice of justice when it mattered most; that has made it possible for evil to triumph." Haile Selassie (1892-1975, Ethiopische leider) Lengte van de module: Deel 1: Twee lesuren voorbereiding Eén dagdeel praktijk Deel 2: Twee lesuren Doelen van de module: Leerlingen laten inzien dat door kleine dagelijkse handelingen van behulpzaamheid men anderen kan helpen. Leerlingen inzicht geven in de vele factoren die bepalen of mensen anderen helpen of niet. Leerlingen laten zien dat wij van betekenis voor anderen kunnen zijn. Leerlingen laten reflecteren op hun eigen gedrag ten opzichte van (niet) helpen Leerlingen de mogelijkheid geven iemand anders te helpen die hun hulp kan gebruiken. Benodigd materiaal: In een ideale situatie wordt gebruik gemaakt van internet bij deze module. Per vier leerlingen moet dan minstens 1 computer beschikbaar zijn. Flap-over, stiften, pen en papier, telefoon, telefoonboek, Gouden Gids, plattegrond van de stad Activiteiten Deel 1 Stap 1: De leerlingen gaan in tweetallen praten over de volgende vraag: Wanneer en op welke wijze hebben zij iemand belangeloos geholpen? Elk tweetal schrijft een aantal voorbeelden op papier. Hiervoor krijgen zij 10 tot 15 minuten. Stap 2: Vervolgens wordt de vraag met de gehele klas besproken. De docent schrijft een aantal voorbeelden op het bord. Hierop volgt een onderwijsleergesprek over de volgende vragen: - Waarom helpen zij andere mensen? - Welke mensen helpen zij meestal? - Welke mensen zouden zij graag helpen, maar doen zij niet? - Waarom niet? - Welk gevoel krijgen zij wanneer zij anderen helpen? - Wat kan moeilijk zijn aan het helpen van anderen? Stap 3: De klas wordt verdeeld in groepjes van vijf personen (projectgroepen). Elke groep gaat een eigen hulpproject opzetten in hun buurt of stad. Zij gaan één middag één of meerdere personen helpen in hun omgeving die hun hulp goed zou(den) kunnen gebruiken. Belangrijk is dat dit project goed wordt voorbereid. Leerlingen uit de bovenbouw (15-18) kunnen alles zelf voorbereiden, maar bij leerlingen uit de onderbouw (12-15) is het verstandig wanneer de docent enkele voorbereidingen vooraf heeft getroffen. Om het samenwerkingsproces goed te laten verlopen is het verstandig rollen aan de leerlingen toe te wijzen. De volgende rollen zijn te verdelen: - organisator: verdeelt de werkzaamheden over de groepsleden; zorgt ervoor dat iedereen even veel doet - contactpersoon: regelt het contact met de persoon of organisatie die zij gaan helpen; haalt de docent erbij als er problemen zijn; heeft contact met de andere groepen - presentator: presenteert het project aan de klas; verantwoordelijk voor het rapport (na afloop) dat aan de geholpen persoon of organisatie wordt gestuurd - materiaalverzorger: zorgt voor het materiaal - tijd –en sfeercontroleur: houdt de tijd in de gaten, zodat alle deadlines worden gehaald; zorgt ervoor dat de sfeer goed is in de groep (lost problemen op) Wanneer er minder dan vijf leerlingen in een groep zitten dan kan een leerling meerdere rollen toegewezen krijgen. In de bovenbouw gaat elke groep zelfstandig brainstormen over wie hun hulp het beste zou kunnen gebruiken. Zij schrijven een aantal ideeën op papier. De docent gaat bij alle groepjes langs om de meest bruikbare ideeën te bespreken. Wanneer een groep er niet in slaagt een project te verzinnen dan kan de docent met een van de volgende voorbeelden komen: - Verpleegtehuizen en bejaardentehuizen kunnen altijd vrijwilligers gebruiken om met ouderen te gaan wandelen, spelletjes te doen of de krant voor te lezen. - Asielzoekerscentra maken veel gebruik van vrijwilligers. Vrijwilligers organiseren activiteiten voor kinderen, geven taalles en helpen mee in de bibliotheek. - Het plaatselijke opvangcentrum voor daklozen kan misschien een aantal mensen gebruiken in de keuken of in de schoonmaak. In de onderbouw heeft de docent het eerste gedeelte van het project al voorbereid. Van tevoren is contact opgenomen met een aantal organisaties over het project. Leerlingen mogen alleen organisaties benaderen die de docent heeft uitgekozen. Leerlingen bellen zelf om een afspraak te maken. Geprobeerd moet worden een afspraak te maken in dezelfde week. Elke groep neemt contact op met hun gekozen persoon of organisatie. De groepen in de bovenbouw moeten allereerst nagaan of hun idee ook in de praktijk uitgevoerd kan worden. Vervolgens moeten alle groepen duidelijke afspraken maken met hun persoon of organisatie. De leerlingen moeten hierbij een professionele houding aannemen. Op de volgende punten moet worden gelet: - Wie gaan zij benaderen? (hoofd personeelszaken, de directeur, de persoon zelf, etc.) - Hoe moeten zij deze mensen benaderen? - Hoe komen zij op de afgesproken plek? (fiets, bus, routebeschrijving, etc.) Welke dag spreken zij af? Tijdstip? De inhoud van de werkzaamheden moeten afgesproken worden. Moeten zij iets voorbereiden of iets meenemen? Stap 4: Elke groep maakt een flap, waarop het volgende komt te staan: - Wie gaan zij helpen? - Waarom hebben zij gekozen voor deze persoon of groep? - Wanneer gaan zij hun project uitvoeren? - Waaruit zal hun werkzaamheden bestaan? De flap kan versierd worden met tekeningen, plaatjes, foto’s en plattegronden. Stap 5: Vervolgens wordt elk project kort gepresenteerd aan de klas met behulp van de flap. Stap 6: De leerlingen gaan hun project uitvoeren. Stap 7: Nadat een projectgroep de opdracht heeft uitgevoerd, wordt kort (ongeveer 10 minuten) de ervaringen aan de klas gepresenteerd. Nadat alle projecten zijn besproken, worden nieuwe groepen gevormd. Evenveel groepen als projecten worden gevormd. Elke nieuwe groep bevat een lid van elke projectgroep. De leerlingen vertellen hun persoonlijke ervaring aan elkaar (dus niet de ervaringen van de groep als geheel). Tijdens de discussie moeten de volgende vragen besproken worden: - Waren de leerlingen voldoende voorbereid? En zo niet, wat hadden zij anders kunnen doen? - Wat vond elke leerling het leukste om te doen? - Wat vond elke leerling het moeilijkste om te doen? - Wat heeft elke leerling geleerd van dit project? - Wat zou elke leerling de volgende keer anders doen? Stap 8: Elke leerling schrijft een kort verslag van een A4-tje over zijn/haar ervaringen. Dit verslag bevat alleen een beschrijving van hun gevoelens en ideeën over het project. Stap 9 De docent sluit het project af door de ervaringen die de leerlingen hebben gehad samen te vatten. Deel 2: Stap 1: De docent bespreekt kort de projecten. Hierbij kunnen een aantal verslagen worden voorgelezen. Vervolgens wordt gediscussieerd over de volgende vragen: - Waarom helpen we andere mensen? - Waarom hebben mensen hulp nodig? - Wat voor een gevoel geeft het als je andere mensen helpt? - Is het helpen van anderen gemakkelijk of moeilijk? Stap 2: De docent vertelt over helpers uit de Tweede Wereldoorlog. De helpers van joden en andere vervolgden liepen groot gevaar tijdens de oorlog. Als helpers werden ontdekt dan liepen zij het risico op gevangenisstraf, deportatie naar een concentratiekamp of executie. - Wat waren de beweegredenen van de helpers van joden in de Tweede Wereldoorlog? Wat voor een mensen waren de helpers uit de Tweede Wereldoorlog? De leerlingen moeten met behulp van onderzoek (zie volgende stappen) een antwoord proberen te vinden op deze vragen. Stap 3: De klas wordt verdeeld in groepen van drie tot vijf leerlingen. Elke groep beschikt over minimaal 1 computer (liefst 2). Elke groep krijgt één persoon toegewezen, waarover zij informatie op internet of in de mediatheek moeten vinden. Verhaal 1: Het verhaal van Sempo Sugihara: http://www.eagleman.com/sugihara/ (in Engels) http://www.yad-vashem.org.il/yadvashem/visit/trees/sugihara.html(in Engels) http://www.students.haverford.edu/jadelman/Jews_Japan/introduction.htm (in Engels) Verhaal 2: Het verhaal van Corrie ten Boom: http://www.soon.org.uk/true_stories/holocaust.htm (in Engels) http://www.usoe.k12.ut.us/curr/char_ed/chbldr/biographies/tenboom.html (in Engels) Verhaal 3: Het verhaal van Miep Gies: http://www.msnbc.com/onair/nbc/dateline/MiepGies/Default.asp?cp1=1 (in Engels) http://www.npr.org/programs/morning/miep.html (in Engels) Verhaal 4: Het verhaal van Jerzy Kozminski: http://www.adl.org/PresRele/chJew_31/2857_31.html(in Engels) http://www.pbs.org/wgbh/pages/frontline/shtetl/righteous/gentilesbios.html (in Engels) Eventueel: Marion P.: http://www.library.yale.edu/testimonies/excerpts/marionp.html(in Engels) Schindler’s List: http://home8.inet.tele.dk/aaaa/Schindler2.htm(in Engels) De leerlingen schrijven de belangrijkste informatie op papier. Dit wordt vier keer gekopieerd, zodat elke leerling uit de groep een samenvatting heeft van de informatie van zijn onderzochte persoon. Stap 4: Er worden nieuwe groepen van vier of vijf leerlingen worden gevormd. Elk verhaal moet in de nieuwe groep vertegenwoordigd zijn. Elke leerling vertelt kort de geschiedenis van zijn persoon aan de andere leerlingen uit zijn/haar groep. Vervolgens gaan de leerlingen discussiëren over de redenen om te helpen. - Waarom hebben deze mensen anderen geholpen tijdens de Tweede Wereldoorlog? - Wat voor een mensen waren deze helpers? (religie, arm of rijk, beroep, opleiding, etc.) Op een flap schrijven de leerlingen de namen van de vier personen. Onder elke naam schrijven zij de beweegredenen om te helpen van deze persoon. Stap 5: De flappen worden besproken met de gehele klas. Duidelijk moet zijn, dat de onderzochte personen om verschillende redenen betrokken raakten bij het helpen van joden. Sugihara: o.a. Professionele redenen. Hij raakte betrokken vanuit zijn beroep. Corrie ten Boom: Religieuze redenen Miep Gies: Persoonlijke betrokkenheid. Zij was bevriend met de familie Frank. Jerzy Kozminski: o.a. Economische redenen. Hij smokkelde goederen in en uit het getto. Leerlingen moeten inzien dat er niet één type helper was. Stap 6: De opdracht wordt afgerond met een klassegesprek over het belang van helpen van anderen nu en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Bij de afronding kan de docent gebruik maken van de informatie op de volgende website: http://fcit.coedu.usf.edu/holocaust/people/rescuer.htm Vervolgactiviteiten: A. Bespreek de volgende vraag met de klas: Tot hoe ver zou jij gaan om voor je eigen ideeën en geloof op te komen? Vertel hierbij dat niet-joodse helpers het risico liepen opgepakt te worden en hetzelfde lot konden ondergaan als de vervolgden. Zij kwamen bijvoorbeeld in gevangenissen en in concentratiekampen terecht of werden ter plaatse geëxecuteerd. Soms werden ook de onschuldige familieleden van de helpers die nergens vanaf wisten gestraft. B. Kennen leerlingen een passage of een spreuk uit een boek of uit een religie, waarin mensen worden aangemoedigd anderen te helpen? De leraar stelt samen met de leerlingen een lijst samen van al deze passages en spreuken. Vervolgens laat de leraar de lijst met uitspraken uit het begin van deze module aan de leerlingen zien. Begrijpen zij alle uitspraken? Vervolgens worden de leerlingen opgedeeld in kleine groepen en krijgen de opdracht onderzoek op internet te verrichten naar beroemde uitspraken over onverschilligheid en het helpen van anderen. De volgende websites kunnen hiervoor gebruikt worden: http://www.quoteworld.org http://www.starlingtech.com/quotes/ http://www.quoteland.com/ C. De leerlingen gaan in groepen van vier samenwerken. De groepen gaan op internet op zoek naar lokale en nationale kranten van die week (als alternatief kan de docent ook de kranten naar school meenemen). Zij moeten twee hedendaagse voorbeelden vinden, waarbij mensen afhankelijk zijn van hulp van anderen (denk bijvoorbeeld aan vluchtelingen of slachtoffers van hongersnoden en overstromingen). De studenten moeten ook op zoek gaan naar twee voorbeelden uit het verleden, waarbij mensen afhankelijk waren van de hulp van anderen om in leven te blijven of om hun mensenrechten en waardigheid te beschermen (denk bijvoorbeeld aan de slavernij en apartheid). De vier situaties worden op vier aparte kaartjes geschreven. De docent gaat alle groepjes langs om te kijken of er leerlingen zijn die problemen hebben met de opdracht. De vier kaartjes worden aan een andere groep doorgegeven. Elke groep krijgt dus vier nieuwe situaties. De leerlingen gaan hierover discussiëren. Wat zouden zij doen in elke situatie? Als zij zich in een dergelijke situatie bevonden aan wie zouden zij hulp kunnen vragen? Hoe reageren mensen meestal in dergelijke situaties? Is er iets kleins dat mensen kunnen doen (of hebben gedaan) om de situatie beter te maken? D. Organiseer een rollenspel met de klas. Kleine groepen worden gevormd. Elke groep kiest één van de situaties uit opdracht C. De leerlingen bepalen allereerst welke karakters in het rollenspel voorkomen (v.b. het slachtoffer, de toekijker, de helper, de vijand). Vervolgens gaan zij dit rollenspel uitvoeren. Hierbij letten zij vooral op de beweegredenen voor de acties (of inactieve houding) van de personen uit het rollenspel.