THEMA 2 1 Voorplanting 2 Bouw en functie van bloemen 3 Bestuiving 4 Bevruchting 5 Ontkieming, groei en ontwikkeling 6 Wortels, stengels, bladeren 7 Stevigheid en bescherming 1 Voorplanting. Deling Een eencellige verdubbeld de erfelijke informatie, vormt 2 celkernen en vult zich met extra cytoplasma. Een nieuwe celmembraan wordt gevormd en er zijn 2 cellen. Knollen verdikte stengel met veel reservevoedsel. Nieuwe aardappelplant groeit uit oude aardappel Bollen Bolschijf met rokken ertussen knoppen Zijn verdikte bladeren met veel reserve voedsel Pellen, uit een oude bol worden nieuwe bollen gehaald. Uitlopers en wortelstokken Uitlopers groeien boven de grond en vormen een nieuwe plant. Uitlopers zijn verdikte stengels. Wortelstokken groeien onder de grond en vormen een nieuwe plant. 2 Bouw en functie van bloemen. Mannelijk geslachtsdeel van een plant is een meeldraad. De geslachtscellen noem je stuifmeel. Een stuifmeelkorrel wordt gemaakt in de helmhokjes, aan de binnenkant van de helmknop. Een meeldraad bestaat uit een helmknop (bovenkant) en een helmdraad (onderkant) Het vrouwelijk geslachtsdeel van een plant is de stamper. De geslachtscellen noem je de eicel. Een eicel wordt gemaakt in het zaadbeginsel. Het zaadbeginsel ligt in het vruchtbeginsel. Een stamper bestaat uit de stempel (bovenste platte deel), de stijl (langwerpige buis) en het vruchtbeginsel (de bolle onderkant) Wanneer een plant alleen een stamper of meeldraad heeft dan is het een eenslachtige plant. (Eenslachtig betekend 1 geslacht aanwezig) Wanneer de plant een stamper en meeldraden heeft is het een tweeslachtige plant. (Tweeslachtig betekend 2 geslachten aanwezig.) 3 Bestuiving. Bestuiving stuifmeel van een meeldraad op de stempel van een stamper. (Dit is dus nog geen bevruchting!) Bij insectenbloemen wordt stuifmeel overgebracht door insecten. Kenmerken: Grote bloemen Opvallend gekleurde kroonbladeren Nectar zit diep in de bloem Bloemen ruiken sterk Weinig bloemen Bij windbloemen wordt het stuifmeel overgebracht door de wind. Kenmerken: Kleine bloemen Meestal wit, groen of bruine bloemen Geen nectar in de bloemen Bloemen hebben (bijna) geen geur Veel bloemen Zelfbestuiving is wanneer stuifmeel op de stempel van dezelfde bloem terecht komt. Ook als dit twee bloemen zijn op dezelfde boom/ plant. Kruisbestuiving is wanneer stuifmeel van de ene plant op de stempel van een andere plant komt. 4 Bevruchting. Een stuifmeelkorrel die op de stempel van de stamper komt vormt een stuifmeelbuis. De stuifmeelbuis loopt door de stijl naar een zaadbeginsel in het vruchtbeginsel. Wanneer de stuifmeelbuis de eicel heeft bereikt barst de bovenkant van de stuifmeelbuis open en komt de kern van de stuifmeelkorrel bij de kern van de eicel en kan er bevruchting plaatsvinden. In een vrucht zitten zaden voor het maken van een nieuwe plant. De bloembodem groeit uit tot het vruchtvlees van een appel, het vruchtbeginsel groeit uit tot de vrucht (de buitenkant) en het zaadbeginsel groeit uit tot het klokhuis. De stengel groeit uit de het steeltje van de appel en de kelkbladeren groeien uit tot het kroontje van de appel. 5 Ontkieming, groei en ontwikkeling. Ontkieming is afhankelijk van factoren: Temperatuur, hoeveel vocht, licht Een kiemplantje is een boon/ zaad die aan het uitkomen is. Het stengeltje met de eerste 2 blaadjes en daaraan de zaadlobben. Celdeling Bij celdeling vindt er een verdubbeling van de hoeveelheid erfelijke informatie plaats. Elke cel verdubbeld zich. Plasmagroei Het cytoplasma in een cel wordt vermeerderd. Celstrekking Dit is een vorm van lengtegroei bij cellen. Doordat er in de vacuole heel snel veel water wordt opgenomen groeit de cel heel snel in de lengte. Dit zorgt er ook voor dat planten heel snel kunnen groeien. De levenscyclus van zaadplanten: Ontkiemingzaad Kiemplantje Volwassen plant Bloemen Vruchten en zaden Nieuw kiemplantje Individu sterft / soort blijft bestaan. (ontwikkeling tot) (groei tot) (Ontwikkeld) (Ontwikkeld) Eenjarige planten ontwikkeling van zaad tot zaad binnen 1 jaar. In het jaar vindt ontkieming, groei, bloei en vruchtvorming plaats. Bijvoorbeeld : Zonnebloem en klaproos Tweejarige planten ontwikkeling van zaad tot zaad binnen 2 jaar. In het eerste jaar vindt ontkieming en groei plaats. In het tweede jaar vindt groei, bloei en vruchtvorming plaats. Bijvoorbeeld: Peen, Vingerhoedskruid en soorten Distels Meerjarige planten Worden ook wel overblijvende planten genoemd. Het zijn planten die gedurende meerdere jaren zaad vormen. In het eerste jaar vindt ontkieming en groei plaats. In het tweede jaar en verder vindt groei, bloei en vruchtvorming plaats. Kruidachtige planten: hebben zachte stengels. Hebben water nodig om stevig te blijven. Bijvoorbeeld: Paardenbloem. Houtachtige planten: hebben harde, houtachtige stengels nodig. Hebben geen water nodig om stevig te blijven. Bijvoorbeeld: Roos. Overblijvende kruidachtige planten elk najaar sterven de bovengrondse delen helemaal of gedeeltelijk af. Het reservevoedsel wordt opgeslagen in ondergrondse delen Bijvoorbeeld de: Knol, Bol, Wortelstok Overblijvende houtachtige planten De groene delen van de plant vallen af en de boom spaart daarmee veel energie. In het voorjaar groeit het weer aan. Bijvoorbeeld: Bomen en Struiken 6 wortels, stengels en bladeren. Stengels hebben 3 functies. Het geven van stevigheid aan planten Het dragen van de bladeren Het dragen van de bloemen. Door de stengels lopen verschillende vaten. Meerdere vaten bij elkaar noem je een vaatbundel. Vaten zijn lange dunne buisjes, lopen van wortels door de stengel tot in de bladeren. Er zijn twee verschillende soorten vaten: Houtvaten: Vervoeren water met mineralen (voedingszouten) van de wortels naar de bladeren. In de bladeren zitten deze aan de bovenkant in de nerven. In de stengels zitten de houtvaten aan de binnenkant. Houtvaten zijn boven elkaar gelegen houtcellen, waar de dwarswanden uit zijn verdwenen. Het lijkt een beetje op een rietje (met bobbels aan de binnenkant) Bastvaten: Vervoeren van water met assimilatieproducten (koolhydraten) van de bladeren naar de plant. In de bladeren zitten deze aan de onderkant in de nerven. In de stengels zitten de bastvaten aan de buitenkant. Bastvaten zijn boven elkaar gelegen bastcellen. De dwarswanden blijven, maar er komen openingen in. Deze heten zeefplaten. (Denk aan een rietje met kleine zeefjes erin.) Om de houtvaten en bastvaten zitten vezels. De vezels zorgen voor stevigheid en beschermen de vaatbundels. Wortelharen zijn uitstulpingen van opperhuidcellen, zorgen voor een goede bevestiging van een plant in de grond. En de plant kan hiermee vocht uit de grond halen. Zuiging van bladeren water wordt omhoog vervoerd tegen de zwaartekracht in. Dit komt door verdamping door de bladeren. Daardoor komt er meer ruimte voor nieuw water. Worteldruk De wortels zuigen het water de plant in, waardoor er druk ontstaat. Druppelen druppels aan rand van plant door verdamping. Jaarring Je kunt de leeftijd van een boom berekenen door de jaarringen te tellen. Een dunne jaarring staat voor een slecht jaar, een dikke jaarring voor een goed jaar. De binnenste ring is het eerste jaar, de buitenste ring is het jaar waarin de boom/ tak is gekapt. 7 Stevigheid en bescherming. Turgor is de druk van de cel tegen de celwand. Hierdoor krijgen de opperhuid en vulweefsel stevigheid. Een plant die te weinig water krijgt zal een lage turgor hebben. Daardoor gaat de plant slap hangen. Vezels kunnen ook voor stevigheid zorgen. Planten kunnen zich op verschillende manier beschermen tegen uitdrogen: Waslaagje, dit zorgt er voor dat de zon niet direct op het blad schijnt. Bijvoorbeeld: Hulst of vetplanten. De bladeren hebben een klein oppervlak: Bijvoorbeeld de cactus. De bladeren hebben weinig huidmondjes: Dus er verdampt minder water. Deze 3 maatregelen gelden vooral voor planten in droge gebieden. Planten kunnen zich beschermen tegen dieren door bijvoorbeeld: Stekels, gif in de stengel, bittere smaak, etc.